We pakken in, zoals geoefende Van-rijders,
en vertrekken voor de laatste keer nog eens naar Byron Bay: eerst langs de
supermarkt Woolworths om tegen de middag opnieuw heerlijk te lunchen bij het
Mexicaans restaurant. Intussen tijd is er ook nog even ruimte om langs de
winkeltjes te flaneren: heel aangenaam. De inrichting, het aanbod van klederen
en snuisterijen en de alles overheersende patchouli geur geven ons een
flash-back naar de flower-power periode in de tweede helft van de jaren 60 van
de vorige eeuw. Ongelooflijk maar waar, vinden wij teen sleffers voor Mark:
maat 48: deze zullen heel goed van pas komen om te douchen! Een tweede
voltreffer vanmorgen is dat er terug cash geld afgehaald kan worden met de
debetkaart: dat probleempje is daarmee ook weeral van de baan.
Eindelijk is het dan 12 uur en zijn bij
Margerita de eerste klanten: wij installeren ons buiten op het terras, badend
in een stralende zon bij 20 graden (jaja we naderen de evenaar hé)smaakt een mezcal dubbel zo goed! Zelfs een
alcoholvrije mojito voor Kris, smaakt heerlijk bij onze Chipotle met kip.
Dan naar Tweed Heads. In eerste instantie
liefst niet via de autostrade, maar na 25km kronkelende smalle wegen, op en
neer, besluiten wij toch maar de M1 op te rijden: een verstandige keuze, blijkt
achteraf: de resterende rit zou toch nog meer dan 60km verder slingeren in het
groen.
Tweed Heads ligt zo een 80km ten Noorden
van Byron Bay, net aan de grens met Queensland. We zitten met andere woorden op
100km ten Zuiden van Brisbane, de plaats waar onze reis in april had moeten
starten. In de staat waar de zon WARMTE geeft en niet doet alsof. Maar de
heilige Corona heeft er anders over beslist. Onze troost is dat het hier de
volgende week ook goed weer zal zijn. We gaan ervan genieten. Ik heb ter
voorbereiding mijn onderhemdje met mouwen en mijn flies al uit gedaan. Net voor
Tweed Heads houden we even halt bij een tankstation annex koffiebar langs de
M1. Het valt me direct op dat de politie-aanwezigheid hier wel serieus is: vier
politiewagens staan klaar. Dat belooft
voor morgen als we aan de coronagrens met Queensland komen.
Onze kampeerplaats blijkt uitstekend te
zijn: vriendelijk en tegemoetkomend ontvangst en raar maar waar, deze uitbaters
hebben de coronatijd nuttig besteed aan het vernieuwen van het sanitaire
gedeelte: picobello! Op 1 ½ u tijd is
onze was weer proper, gedroogd en gestreken!
Een verwarmd zwembad lonkt reeds om
morgen uit te testen: zal deugd doen om mijn bikini boven water te halen, na 3 ½
maanden in mijn valies gezeten te hebben. En nu Mark ook teen sleffers heeft,
zullen wij er hopelijk morgen vroeg kunnen van genieten: eindelijk!
Onze laatste dag in Byron Bay benutten we
om een strandwandeling te maken. Een stralende zon maakt het nog beter. De baai
is bekend bij de surfers. Hier komen namelijk verschillende zeestromingen samen
en dat creëert uiteraard buitenmaatse golven. Mooi om even te bewonderen, maar
na een tijdje wordt het wel eentonig. Dus stappen we de landtong die het meest
Oostelijke punt van Australië vormt af. Het bospad langs het strand is me eigenlijk
te steil en ik trap op mijn adem. Wat een verschil met enkele jaren geleden in
Colombia, zeg. Mens, mens ik word oud. Gelukkig zie ik vanuit een ideale hoogte
neer op een school dolfijnen die in het heel doorzichtig blauw water voorbij
zwemmen en mijn triestig gevoel verdringen.
Bij het verlaten van de parking, kunnen
we op het nippertje een botsingske vermijden. Kris stuurt de camper -
voorzichtig zoals altijd- zachtjes richting uitgang tot er plots aan de linkse
kant een zwarte racewagen zonder uitkijken achteruit schiet om zijn
parkeerstrook te verlaten. Zowel hij als Kris kunnen nog net op tijd stoppen. Het
scheelt jandorie maar 30 cm. Van geluk gesproken: dit kan tellen. Laconieke reactie
van Kris is: dat zou eens wat anders geweest zijn; het is niet iedereen
gegeven om onzacht in contact te komen met een product van de gebroeders
Maserati!
Terug in het stadje Byron Bay steven ik
recht af op een Mexicaans restaurant met een niet direct originele naam
Margarita. Ik had dat etablissement op onze eerste avondlijke verkenningstocht
al opgemerkt. Bij het binnenkomen zegt la dueña tegen mij: hé, ik herinner me
u, jij bent hier een paar dagen geleden al eens gepasseerd. Ik sta paf. Zon
visueel geheugen vind ik indrukwekkend en die gave is voor haar allicht
commercieel wreed handig. Kris kiest een mojito en ik een margarita añeja.
Allebei correct van smaak, net zoals het eten zelf. Het was een ruime bowl
(twee handen groot) uit gebakken maïsbladerdeeg, gevuld met alles wat je in een
klassieke Mexicaanse keuken kan vinden: frijoles (zwarte bonen), choclo (maïs),
rijst, sla, wortelen, rucola, ui, avocado, komkommer, versnipperde rode kool,
zonnebloem- en pijnboompitten, koriander, chili, limoen, enz, en dat
vervolledigd met kip. Zelfs Krisachteruit die nu niet direct een grote
liefhebber is van Mexicaans eten (wegens te pikant), vind het lekker, ech
lekker. Het bevalt ons zo goed dat we morgenmiddag, alvorens door te reizen
naar Tweed Heads, terug gaan. Waar een goed visueel geheugen al niet goed voor
is!
Ondanks de sterke koffie val ik daarna
jandorie rechtop zittend in slaap. Niet één keer, maar ettelijke keren na
elkaar. Ik kan mijn ogen niet open houden. We zijn dan maar naar onze camping
gereden. Daar heb ik nog een uurtje geslapen. Amaai.
Herinneren jullie nog het exploot van
enkele jongen gasten, die in 1970 op drie balsavlotten (las balsas) de Stille
Oceaan van Guayaquil in Ecuador naar Ballina aan de Oostkust van Australië
hebben overgestoken? Dat vlot bestaat nog steeds en kan men bezichtigen in het
Maritiem Museum in Ballina. Dat stadje ligt op 25 km van onze huidige
kampplaats. Dus trekken we daar vandaag even naar toe.
Het vlot, Aztlan gedoopt naar het
mytische land van de Azteken, is nog steeds in relatief goede staat en het is
me een raadsel hoe die mannen met een dergelijk klein vaartuigje van aaneen gesjorde
balken balsahout met een diameter van ca 40 cm elk de helemaal niet zo Stille
Oceaan hebben kunnen oversteken. De begaan/bestaanbare oppervlakte bedroeg immers
naar schatting 8 op 16 meter. Het vlot had 1 zeil van 4x6 meter en een hutje van bamboe van 2
bij 2 meter en och arme 1,6 m hoog. In het museum tonen ze ook de 1 uur durende
film die die mannen van hun reis zelf gemaakt hebben, beginnend met het kappen
(bij volle maan, van de vrouwelijke balsabomen in het Ecuadoriaans oerwoud. De
plaatselijke indianen stammen beweren namelijk dat die balsabomen dan het
meeste sap bevatten en dus het meest waterbestendig zijn), het sjorren (want
zonder nagels of bouten) tot hun aankomst, na 14.000 km varen in 182 dagen, in Ballina. De bemanning was een bont internationaal gezelschap: een Spanjaard ( de initiatiefnemer), een Fransman, een Canadees en een Chileen. Indrukwekkend!
In de namiddag wandelen we nog even langs
een inham van de kust tot Kris plots een grote vis opmerkt. Als ik in de
aangewezen richting kijk zie ik eerst niets, maar even later merk ik wat verder
op een grijze rug met een verticale vin erop. Een dolfijn dus, want voor een
haai was het formaat wat te bescheiden.. Voor Kris was het de eerste maal dat
ze een echte in het wild tegen kwam.
Deze morgen dalen we af van de hoog plateau
New England (slechts 900 tot 1100 meter hoor) van de staat New South Wales en
rijden we een 400 km Noordoost tot Byron Bay aan de kust. We hopen dat we de
ijzige kou kunnen inruilen voor een meer menselijke temperatuur boven de 20
graden. Terwijl ik rij en het landschap zie evolueren, versta ik waarom er
zoveel Schotten en Ieren naar deze streek geëmigreerd zijn. Het lijkt warempel
sterk op Schotland: hetzelfde glooiende en groene landschap, de mist, de
regenvlagen en de snijdende kou s nachts. In de namiddag komen we aan in Byron
Bay. Het weer is nog niet echt je dat, maar de temperatuur schommelt al rond de
20 graden. Het kan alleen meer beteren en we hopen eindelijk onze winterkledij
(wat een geluk dat we daar toch iets van mee hadden) voor de rest van ons leven
kunnen inpakken. Ik verafschuw de kou nu nog meer dan vroeger: het vreet de
energie letterlijk uit mijn lichaam.
Kris verneemt dat de wolkbreuk van
gisteren waterschade veroorzaakt heeft in het hele appartementsgebouw en dus
ook in haar appartement. We hebben fotos gekregen met het water op haar
kookplaat, op de keukenvloer, in de technische ruimte en zo verder. Blijkt dat
de afvoer van het plat dak van het gebouw door de aanhoudende droogte vernauwd is
geraakt. Als er dan een wolkbreuk komt, zoekt het water, dat niet snel genoeg
door de afvoerpijp raakt, een andere weg. Vermits er geen waterspuwer voorzien
is (iets wat de aannemers in de Middeleeuwen al deden om dat euvel te
vermijden!) heeft het water zich een weg gezocht langs de dienstkoker en de
schouw van de dampkappen. Hier gaan we weer. Zo blijft ne mens bezig.
Aangezien de corona restricties worden
versoepeld, kan ik steeds makkelijker voor kleine bedragen cash betalen in
plaats van met een creditkaart. Ik probeer daarom nu al enkele dagen tevergeefs
geld uit de muur te halen. In het begin van onze reis (maart) heb ik dat enkele
malen zonder problemen gedaan, maar nu lukt me dat om een of andere reden niet
meer. Eerst dacht ik bij een ATM van een verkeerde financiële instelling zat.
Ik herinner me dat dit fenomeen zich in Zuid Amerika wel eens durfde voordoen.
Maar na enkele dagen en pogingen bij een tiental verschillende banken, weet ik
zeker dat dit niet de oorzaak kan zijn. Eén van de ATMs gaf me als foutboodschap
dat zij geen overeenkomst hadden met mijn financiële instelling om dergelijke
transacties uit te voeren. En dat deed bij mij licht in de duisternis schijnen:
ein Aha-Erlebnis! Vóór de start van de reis heb ik bij Argenta het nodige laten
doen om mijn Maestro kaart ook in ATMs van Oceanië te kunnen gebruiken.
Misschien check ik best toch eens de periode , waarvoor ik die uitbreiding had
aangevraagd. Misschien is die wel verlopen. En inderdaad, ze liep tot 22 mei.
Oef, dan wel binnen enkele dagen geregeld zijn.
Erger dan gisteren kan niet. En
inderdaad, de zon straalt prachtig en smelt de nachtelijke rijm en mijn
ijsgevoel snel weg. We rijden vandaag even Oostwaarts. Op de baan naar Graftyon
zijn er toegangen naar twee Nationale Parken die tot het UNESCO natuurerfgoed
behoren: het Gibraltar Ranger Park en het Washpool National Park. We kiezen
voor het Gibraltar Ranger Park. Eerst een, naar Australische normen kort tripje
van 90km naar het Visitor Center en dan nog 10 nagelbijtende kilometers over een
kronkelend grintpad. We halenenz. het
zonder kleeer- en lakschade. Dan gaan we overmoedig voor de tree en ferns
trail van 6 km met een moeilijkheidsgraad graad medium. In het prachtige
woud hebben we van alles gezin: afgebrande bomen die opnieuw beginnen schieten,
zwammen, paddenstoelen en vogels. Prachtig, maar vermoeiend. Halverwege de
klimpartij stoppen we zogezegd voor een picknick- en dan keren wijselijk
terug. Veel dieren gehoord, maar geen enkel gezien. Ook geen uilen, al beweert
men dat er veel zitten.
s Avons gaan dineren inhet vermaledijd restaurant waar gisteren
alles fout liep. Nu was het perfect: het onthaal, de tafel naast een kanjer van
een brandende open haard en de maaltijd. Het waren gevuld (reuze)
paddenstoelenals voorgerecht en
lamscarré (met muntsaus) als hoofdschotel. Echt lekker.
(sorry voor de opsplitsing in twee delen. Google doet weer extra moeilijk en last na X aantal lijnen en reclameboodschap toe. daarom splits ik de tekst in 2 delen.
Hoe heetdat nu weer? Bloed onder iemands nagels halen, niet? Jongens wat een software is me dat: klaar voor alpha testen ? Bèta durf ik nog niet zeggen, dat is nog wat te vroeg.
Dan schakel ik mijn reservetroepen in en ik stuur Kris het
veld in. De drie vrouwen vinden, na een paar kubieke meter luchtverplaatsing,
een compromis. We mogen onze maaltijd buiten nemen (wat eigenlijk niet kan) en
we krijgen er kraantjeswater bij (wat wel mag). Als we daarna de koffie en een
(nieuwe) pint binnenskamers nuttigen (wat wel mag) zijn alle regeltjes gerespecteerd
en worden alle plooien glad gestreken. Zucht.
Na een kwartier serveren ze triomfantelijk een bestelling:
een hamburger met fritten, maar . niet onze vis. Na nog een kwartier later
verschijnt eindelijk onze bestelling. In totaal met een uur vertraging. Sorry
een system error zeggen ze dan.
Ik zou nu nog een analoog verhaal kunnen vertellen over mijn
bankkaart en geld afhalen, maar ik ga het niet doen. Te zot om los te lopen.
In de namiddag komen
we aan op onze volgende camping, in Glen Innes. We vragen war basis info en de
uitbater geeft ruiterlijk toe: mijn mede-investeerder is er vanonder
getrokken, nu sta ik er alleen voor en ik weet van niets. Ik dacht echt dat ie
zijn zin zou vervolledigen met Im from Barcelona.
Erger dan gisteren kan niet. En
inderdaad, de zon straalt prachtig en smelt de nachtelijke rijm en mijn
ijsgevoel snel weg. We rijden vandaag even Oostwaards. Op de baan naar Graftyon
zijn er toegangen naar twee Nationale Parken die tot het UNESCO natuurerfgoed
behoren: het Gibraltar Ranger Park en het Washpool National Park. We kiezen
voor het Gibraltar Ranger Park. Eerst een, naar Australische normen kort tripje
van 90km naar het Visitor Center en dan nog 10 nagelbijtende kilometers over een
kronkelend grindpad. We halenenz. het
zonder kleer- en lakschade. Dan gaan we overmoedig voor de tree en ferns
trail van 6 km met een moeilijkheidsgraad graad medium. In het prachtige
woud hebben we van alles gezin: afgebrande bomen die opnieuw beginnen schieten,
zwammen, paddenstoelen en vogels. Prachtig, maar vermoeiend. Halverwege de
klimpartij stoppen we zogezegd voor een picknick- en dan keren wijselijk
terug. Veel dieren gehoord, maar geen enkel gezien. Ook geen uilen, al beweert
men dat er veel zitten.
s Avons gaan dineren inhet vermaledijd restaurant waar gisteren
alles fout liep. Nu was het perfect: het onthaal, de tafel naast een kanjer van
een brandende open haard en de maaltijd. Het waren gevuld (reuze)
paddenstoelenals voorgerecht en
lamscarré (met muntsaus) als hoofdschotel. Echt lekker.
Een pracht van een sterrenhemel dus weer een erg koude
vannacht. De airco/verwarming begint vanmorgen tekenen van vermoeidheid te
vertonen. Ik heb ze dan maar afgezet. Gelukkig dat de zon het zaakje snel
opwarmt. De camping in Inverell heeft gelukkig doucheruimtes die verwarmd zijn.
Geen 20 graden, maar toch een aangenamere temperatuur dan buiten. Het is de
best uitgeruste camping die we tot op heden hebben gehad.
Op het programma staat een kort ritje naar het
mijnwerkers-dorp Emmaville, 107 km Noordwest van Glen Innes. Na alle nare
ervaringen met de Australische neiging om alles in misplaatste superlatieven te
benoemen, heb ik vooraf toch even gecheckt in het plaatselijke Toeristenbureau
of de weg ernaar berijdbaar is met een camper, of het dorpje wel interessant
was, of het plaatselijke museum over het harde mijnwerkersleven open isen of het de rit wel waard is. Telkens een
affirmatief antwoord.De rit verliep vlekkeloos.
Maar eens daar is de ontgoocheling adembenemend groot: geen enkel spoor van
het vroegere saffier-mijnwerkers dorpje. En het museum is een echt lachertje.
Tegen betaling van 2 dollar per persoon kunnen we ons vergapen aan onder meer
een mechanische schrijfmachine, wat half vergane fotos van grootmoeders tijd,
veel oude verroeste ijzeren werktuigen en tot slot veel, heel veel steentjes en
stenen, de ene al wat edeler dan de anderen. Toppunt is een hoopje ordinaire
stenen die net van de berm van de rijweg leken opgeraapt te zijn en die voor 2
dollar per steen verkocht worden. We voelen ons serieus bedrogen door onze
reisgids én door het toeristenbureau. Het zij zo, 4 dollar en 214 km armer.
Terug in Glen Innes vinden we, na flink wat zoeken, toch iets
om te eten. Ik kan kiezen tussen roasted beef of the day (een stukje gehakt
tussen een ping-pong sandwich) en een moot barramundi vis. Ik opteer uiteraard
voor twee maal vis. Vermits het prachtig weer is, willen we onze maaltijd in
het zonnetje verorberen. Naïef zeg ik dus dat we de maaltijd buiten willen
nuttigen. Tja, blijkbaar schort er wat aan mijn uitspraak van het Engels
(allicht té posh voor een doorsnee Australiër van het binnenland), want ik heb
dat enkele malen moeten herhalen. Koppig willen ze de maaltijd binnenskamers
serveren. Na driemaal geven ze uiteindelijk toe. Mij nog steeds van geen kwaad
bewust, wil ik in een daad van overmoed- nog drank bestellen. Ik start met de
pint, maar vooraleer dat ik ook nog een koffie kan bestellen, onderbreken ze me
al dat ik aan de toog van het restaurant geen pint kan bestellen. Als ik dat
per sé wil, dan moet ik terug naar buiten en het volgende huis (dat een café
blijkt te zijn) terug binnen! Ik voel me net in Zuid Amerika. Ik slik mijn
irritatie in, denk hier gaan we weer en ik doe braaf wat ze vragen. Ik
presenteer me aan de toog van het café en ik stel vast dat het gewoon de
achterkant is van de toog van het restaurant. De toog staat namelijk in een gat
dat ze uit de scheidingsmuur tussen restaurant en café hebben uitgekapt. Ik
haal diep adem en bestel zo neutraal mogelijk mijnpint én een koffie. En dan zegt mijn madam
aan de andere kant van de toog (of nauwkeuriger aan de tussenkant van de toog)
doodleuk dat ik de koffie niet in het café maar in het restaurant moet
bestellen. Mijn bloed kookt en ik zeg allicht iets te nadrukkelijk- dat ik er
niet aan denk om nog eens een extra rondje om hun twee etablissementen te lopen
om een tas koffie te bestellen. Ja maar, verweren ze zich (mijn madam had intussen
al versterking laten aanrukken): dat zijn hier wel twee gescheiden
boekhoudingen hé en twee verschillende eigenaars. De stoom komt intussen, zoals
in de oude tekenfilmen, uit mijn neusgaten en oren gespoten. Ik geef daarom
niet af, dring aan en ze schenken me de pint uit. Dan, pas dan, vertellen me
dat ik die pint niet buiten op het terras mag nuttigen, want ze hebben geen
tapvergunning. Als ik ze buiten wil opdrinken, moet dat op de achterkoer
gebeuren. Ik geef het op en zeg dat ze de pint en de koffie voor mij part zelf
kunnen opdrinken, maar wel opletten dat ze het in het juiste etablissement
doen. Misschien best op de achterkoer.
Vannacht niet veel geslapen. Het vroor en de verwarming in
onze camper kon dat niet voldoende compenseren. We zijn om 7 uur over bevroren
gras naar de douches gestapt. De douchecellen zijn niet verwarmd en om
schimmelvorming te voorkomen, zijn er langs alle hoeken en kanten ruime
openingen voorzien. Het is daarbinnen dus niet warmer dan er buiten. Gelukkig
lonkt de beloning: het douchewater is smoorheet. Ik ben kwistig omgesprongen
met flink wat liters proper drinkwater, kwestie van mijn witte voeten terug een
vleeskleur te bezorgen. Maar dan komt de zon en de temperatuur schiet de lucht
in. Om 9 uur zijn we helemaal ingepakt om naar Inverell te rijden (West van
Glen Iness). Dat stadje is wereldberoemd voor zijn saffier- en andere
edelgesteenten mijnen. Mij interesseren die edelgesteenten niet zo erg. Saffier
bijvoorbeeld is in essentie niets meer dan andere vorm van siliciumoxide.
Zonder onzuiverheden is het zelfs kleurloos. Zit er Fe en Al onzuiverheden in,
dan heeft het de typische blauwe kleur. Andere onzuiverheden geven dus een
andere kleur en een andere naam aan het gesteente. Maar Kris heeft er wel
belangstelling voor. Vandaar. Weer een ontgoocheling. De hoogdagen van Inverell
situeerden zich blijkbaar in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Toen leverden
die mijn ¾ van de wereldproductie. Het stadje is nu dus vergane glorie en de
schaarse steenwinkeltjes die er nog zijn verkopen alleen protserige,
kitscherige dingen. Het enthousiasme van Kris zakt in enkele minuten dan ook
tot onder nul. We zijn ons verdriet dan maar gaan ver- eten in een goed
restaurant. En dat lukte wonderwel: de maaltijd is perfect.
Het weer is vandaag perfect: 20 graden en een stralende zon.
Dus wijzigen we onze plannen en zoeken onmiddellijk ons kampplaats op. Zo
kunnen we nog enkele uren genieten van de welgekomen temperaturen en het laat
ons toe nog eens een wasmachine te laten draaien.
Het heeft de hele nacht pijpenstelen
geregend. En om 7 uur is het vat nog niet af. Ik heb geen zin om mijn pyjama
broekspijpen te laten natregenen, dus laat ik die uit en vertrek naar de
douchecellen met mijn regenjas aan. Dat blijkt eens te meer de meest afdoende
remedie te zijn tegen natte kleren: doe ze uit voor ze kans krijgen om nat te
worden. Kris volgt schoorvoetend mijn lichtend voorbeeld.
In de universiteitsstad Armdale valt niets
te beleven. Het is zondag en alles is hier zo dood als een pier. Alleen de
supermarkten zijn open.Na de middag doen we een tripje van 45 km naar in-druk-wek-kende
watervallen van Wollomombi. Zoals te verwachten blijken de drie watervallen wat
kleiner uit te vallen dan de lyrische omschrijvingen. Als ik hoog water moet
aflaten is het volume van mijn waterstraal toch iet wat groter dan dit. De zon
breekt door en we maken van de gelegenheid gebruik om nog een natuurwandeling
te maken. En wat kom ik daar tegen? Een liervogel (menura novaehollandiae). Het is een van de meest bekende inheemse vogelsoorten van Australië. Niet alleen wegens zijn mooi vederdracht of zijn enorm grote en sierlijke staart, maar ook omwille van zijn onvoorstelbare eigenschap om geluiden na te bootsen, zowel van andere diersoorten, als van omgevingsgeluiden (bv een kettingzaag of het klikken van een camera enz). Hij stoort zich niet aan onze aanwezigheid en krabt
rustig de grond open op zoek naar eten. Even later begint hij aan zijn indrukwekkend repertoire. Ik maak snel wat foto's maar ze zijn niet goed genoeg. Een half uur later komen we terug langs dezelfde plek en ik heb geluk: hij zit er nog. Voor de ongelovigen onder u: kijk maar even op het internet naar het filmpje dat onze David Attenborough erover gemaakt heeft (trefwoorden: liervogel geluid)
Dan terug naar het stadje Armidale voor een
tentoonstelling van werken van hedendaagse Australische kunstenaars. In minder
dan 10 minuten is het zaakje geklaard. Niets om over naar huis te schrijven.
Vannacht was de hemel helemaal helder. De
sterrenhemel (van het Zuidelijk Halfrond) was schitterend indrukwekkend. Kris
heeft voor de eerste maal in haar leven gezien waarom de melkweg MELK-weg heet.
Het ziet er inderdaad uit alsof iemand met melk gemorst heeft, maar dan op heel
grote schaal.
In de voormiddag rijden we naar Nundle.
Dat was in de 19de eeuw een goudzoekers / -delvers stadje. In de
reisgidsen staat dat men er nog talrijke ruïnes en mijnschachten kan bezoeken.
Na een uur geslingerd te hebben over een lokaal baantje, stoppen we bij het voormalige
gerechtsgebouwtje. Het Museum was
hilarisch in al zijn eenvoud en naïviteit. De museumbewaker geeft ons
toelichting in een erg oud gebouw, want het dateerde van 1880 . In de enige
ruimte die het museum telde kan men enkele kinderwagens aanschouwen, een
grammofoon, enkele antieke fototoestellen en wat vergane zwart/wit fotos van
mannen met een woeste boeventronie, onderlijnd met vervaarlijke snor of/of
baard, die er op staan alsof ze een postkoets (met goud) gingen overvallen of
nét overvallen hadden. Dat was niet zo eenduidig want in beide gevallen stonden
de stapels met houten kisten vol goudstaven er als stille getuigen bij. In vijf
minuten zijn we erdoor gewandeld.
Onderweg naar het echte Museum of Mount Misery passeren we het
plaatselijk politiekantoor. Het lijkt echt op een kartonnen huisje uit een
goedkope western. Het echte museum is wel interessant. Je kan er door een (goed
nagemaakte) mijnwerkers gang wandelen. Die is langs alle kanten volgestouwd met
origineel delvers-alaam. De mensonwaardige toestanden die hier toen heersten,
wordt goed weer gegeven. Je ziet ook originele fotos met de zelfgemaakte
hutjes met wat schotse en scheve planken en een dak van berkenschors. De naden
en spleten werden gedicht met teer. Ik mag er niet aan denken onder welke
afgrijselijke omstandigheden die sukkelaars, wanhopig op zoek naar wat rijkdom,
moesten wroeten en leven. Als ze ziek werden, konden ze niet delven en konden
ze niets verdienen; bij zware arbeidsongevallen moesten ledematen zonder
afdoende verdoving worden geamputeerd; voor tandpijn was er maar één remedie: een
flinke tik met een beitel, voor complicaties bij een bevalling waren er zelfs
geen remedies, enz. Na een half uur staan we terug buiten. We gaan verder op
zoek naar de ruïnes en naar de wolfabriek. Kris vindt in de wolfabriek een
shop met wollen spullen. Terwijl zij zich onledig houdt met kijken,
vergelijken, passen, overpeinzen en tot slot kordaat terughangen om dan met
frisse moed van vooraf aan opnieuw te kijken vergelijken, passen en overpeinzen
en
In afwachting van de witte rook, ga ik intussen
op zoek naar de fameuze ruïnes uit mijn reisgids. Ik vind niets, geen steen,
geen gedenksteen, geen foto, geen brief nada. Ik ga terug naar het museum van
zonet en vraag waar die ruïnes zijn. Met kikkerogen vol ongeloof en
verontwaardiging zegt de uitbater dat zijn museum alle ruïnes van het gouddelversstadje omvat, inclusief de
mijnschachten. Na moe, dan zijn we uitgepraat.
Ik ga onverrichterzake terug naar de
wollen spullen shop. Ik vind Kris echter niet direct. Ze blijkt nog steeds aan
het passen te zijn. Nietegeloven. Tot mijn opluchting (en ik denk ook van de
verkoopster) raken we op een beleefde manier buiten: Kris heeft wat gekocht.
Om terug op krachten te komen na een dergelijke
fysische en psychische inspanning eten we in de plaatselijke afspanning een
steak met friet. Tot mijn verbazing zijn zowel de steak als de frieten perfect gebakken.
Dat restaurantje is gehuisvest in een stenen gebouw dat een mislukte gouddelver
,George Davidson, in 1880 opgetrokken heeft. Toen hij inzag dat zijn
goudzoekerij een fata morgana was en dat anderen veel geld verdienden met zijn
extreem zwaar gezwoeg, gooide hij zijn alaam over de haag en besloot zijn eerste
beroep (schrijnwerker) terug op te nemen. Hij realiseerde zich dat hij als
doodskistenmaker veel beter af was. Altijd werk en de kwaliteit van de kisten
deed er in feite niet zoveel toe (eens in de grond, stelt niemand zich immers nog
vragen over de kwaliteit van zijn werk). En hij leefde nog lang en welvarend.
Tot slot nog even 200
km verder naar het Noorden gereden tot in Universiteitsstad Armidale.
We merken steeds nadrukkelijker dat we
meer naar het Noorden (lees: naar de evenaar) opschuiven. Gisteren namiddag op
ons terrasje van de zon genoten en vannacht vast gesteld dat het ook s nachts
al heel wat minder koud is. Ik ben om 6 uur opgestaan voor een bezoekje aan het
toilet. Ik ben er gewoon in mijn pyjama naartoe gegaan. Wat een verademing ten
opzichte van een week geleden zeg.
Nu trekken we naar Tamworth. Niets speciaals
aan het stadje dat zichzelf tot hoofdstad van de Australische countrymuziek
heeft gepromoveerd. We overnachten hier gewoon omdat ik naar het nabij gelegen
Nundle wil. Dat is een oud goudzoekersdorp met nog talrijke ruïnes en
mijnschachten. Het is maar 65 km van Tamworth verwijderd, maar de weg ernaar
toe is nogal kronkelig. Het vergt dus net wat meer tijd dan we op één dag ter
beschikking hebben.
Onderweg naar Tamworth eten we s middags
in Murrurundi. Een cowboy dorpje van niemendal, een paar straten groot met
flink wat vervallen huizen. Er is één eetgelegenheid en die is warempel open.
We krijgen een echte Plataan maaltijd voor geschoteld: stoemp met een
gehaktbal. Rissole in het Engels. Daarmee heb ik mijn honger gestild en een
Engels woord bij geleerd.
De temperatuur was zo aangenaam dat we
tot 18u hebben buiten gezeten. Elke dag wat beter!
Het wordt een stralende dag. De zon doet
om 8 uur al flink haar best en dat is te voelen aan de temperatuur in de
camper. Eerst moeten we allebei nog wat Mortselse administratie afwerken, zoals
bij voorbeeld eendatum vastleggen met Water-link
wanneer ze de nieuwe watermeter zullen komen installeren of bij Kris wanneer de
garage haar winterbanden zal vervangen, enz. Elke dag wat nieuws.
Dan de plaatselijke Aldi nog met een kort
maar krachtig bezoekje vereerd en vervolgens naar de wijngaard Lindemans voor
een degustatie. Intussen is gebleken dat Ruth & Mike enkele jaren geleden
hier ook gepasseerd zijn en dezelfde wijngaard hadden uitgekozen voor een
degustatie. Straf hé. De eerste drie wijnen lijken me recht uit de voorraad van
den Aldi te komen: eens in de mond verdwijnt de smaak al te snel. Alleen de
duurste fles had voldoende smaak en lengte. Maar voor die prijs (80 dollar voor
1 fles) mag dat wel. Ik heb dan ook niets gekocht. De lunch die we hier
aansluitend bij nemen, is daarentegen schitterend: een flinke moot baramundi
vis, perfect gebakken.
Op weg naar de tweede proeverij loopt het
grondig mis. We rijden de statige oprit op.Hij is erg kronkelig en verdacht smal. Na een paar bochten eindigt die
in een rond punt. Kris rijdt het zonder argwaan op om dan halverwege vast te
stellen dat de straal van de cirkel amper groter is dan de lengte van onze camper.
Kortom we zitten vast. We hebben ons een kwartier geamuseerd om eruit te raken
zonder iets te raken. Bij nader toezien blijkt dat we ons hebben vergist en nietsvermoedend
op oprit van een huis waren opgereden. Gelukkig was er niemand thuis. Mijn zin
in een tweede degustatie is op slag over. We rijden dus terug naar onze
kampeerplaats en installeren ons in een warm namiddag zonnetje. Zonder
ongelukken en zonder verrassingen.
We raken nog bedreven in het opruimen,
inladen en vastsjorren van onze uitzet in de campervan. Gewassen, afgedroogd en
geschoren, alle trossen los en alles dubbel gecheckt. Op 110 minuten is het
zaakje geklaard, ontbijt en afwas inbegrepen. Dat is niet slecht, maar dat kan
ontegensprekelijk nog beter.
We zijn amper
vertrokken of het begint pijpenstelen te regenen. De vuurdoop voor Kris, want
zij rijdt vandaag voor de eerste maal met de camper. De juiste dag eruit
gekozen om verder te trekken, mijmeren we allebei. Tegen de middag komen we al aan
in Cessnock (West van Newcastle). We zitten midden in de wijstreek, dus zoek ik
naar een wijngaard waar we kunnen proeven én eten tegelijk. Maar dat is te mooi
om waar te zijn. De meeste wijngaarden zijn nog corona-gesloten en zij die al
wel open zijn serveren geen eten. Twee uur maken we met onze camper de streek onveilig,
desperaat op zoek naar voedsel en bijbehorend geestrijk vocht. Twee uuuuuurrrr.
Uiteindelijk vinden we om kwart na twee een pizza zaak die (nog) open is.
Uiteraard is het een meeneem formule. We openen de kartonnen dozen bijgevolg in
onze camper en we kraken er een fles wijn van onze eigen voorraad bij. Dat is
nu eens een alternatieve wijndegustatie!
Eens op onze camping geïnstalleerd,
belt Kris nog eens naar een wijngaard die we in het voorbij rijden gezien
hebben. De naam klinkt beloftevol en herkenbaar: Lindemans. En ja het lukt. We
hebben een reservatie vast voor een degustatie en een maaltijd morgen middag.
En het belooft morgen mooi weer te zijn, zeggen ze
Laatste dag in Syndey. We beginnen met
een was. Het is een industriële machine, het gaat dus snel. Dan de natte rommel
in de droogkast. Oh maar, zelfs op de hoogste stand is dat apparaat na een vol
uur nog steeds bezig met de was te drogen, of het doet toch alsof. Kris heeft de
half droge was ten einde raad uit de trommel gehaald en we hebben de was over
wasdraden, die ik intussen in onze camper gespannen had, opgehangen. Zo kan het
goed rustig verder drogen terwijl wij voor de laatste maal naar Syndey trekken.
Onze hoop om tenminste het operagebouw te kunnen bezoeken is naïef geweest.
Alles is potdicht en leeg, leeg, leeg. In normale dagen kan je hier over de
koppen lopen. De ontgoocheling proberen we weg te spoelen met een glaasje
bubbels. Dan naar de Strand Arcade. Daar had ik gisteren een schoenpoetser
gespot. De eerste in drie maand, maar ik had toen de verkeerde schoenen aan.
Vandaag sta ik er terug, maar de man is er niet. Zucht.
s Avonds lekker bij een Italiaan gaan
eten. Zoals te verwachten klopt de rekening niet: 16 dollar teveel. Na wat
protest wordt het teveel terug gestort. Italianen blijven Italianen, over de
hele wereld.
Waar gaan we dat schrijven. Ik ben
vannacht wakker geworden omdat het té warm was in de camper. We zijn dus op de
goede weg: op zeeniveau, weg van de bergen en alsmaar meer naar het warme
Noorden. En dat voelen we gelukkig snel. Vanmorgen naar de vermaarde Vismarkt
van Sydney getrokken. Het was een hele onderneming: een busrit van een half uur
(een expres bus), twee trammen in Sydney en dan nog een bus. Tegen 11 uur zijn
we daar. En dan gaat er een niet te beschrijven wereld open van enorme
viskramen, telkens van zeker 10 bij 20 meter vol met een onoverzichtelijk
aanbod van gewone en exotische vissen. En allemaal tegen, voor ons abnormale
prijzen. Ik zie hier een tonijn van zeker een halve meter liggen tegen 40
Australische dollar (ofte 25 euro) de kilo. Ik zie enorme groene kreeften van
1,6 kg (vastgesteld op de weegschaal), kleine gitzwarte kreeftjes,
schorpioenvissen(25 Australische dollar),
baramundis van bijna een meter lang, Tasmaanse Oceaan zalm van 40 cm,
gigantische krabben enz.
Het aanbod aan oesters is immens, maar de
manier van openen en serveren is een regelrechte schande. Ze worden op de
klassieke manier open gestoken, het vruchtvlees wordt helemaal rondom
losgesneden en dan . kieperen ze alle sap WEG en vervangen het door
kraantjeswater. Vervolgens worden ze op een plastic voorgevormd blauw plastic
dienplaatje met wat plastic folie erover vacuüm getrokken. Ik heb een foto
genomen van een vakman die reuze oesters van een handpalm groot onder een
permanent lopende waterstraal helemaal proper spoelt. Bij de Japanse stand
gaat het er heel wat verfijnder aan toe. Hier kan je zo een plastic bakje kopen
met een half dozijn oesters en elk is anders gegarnierd: de ene met kaviaar, de
andere met zeewier enz. Maar ook hier is alle vruchtwater weg gegooid. Alhoewel
de verleiding groot is, koop ik die uitgedroogde lodders niet. Ik opteer voor
enkele prachtige, grote sushismet rauwe vis. Ze zijn hier, net als in Japan,
dubbel zo groot als in Antwerpen. Ze smaken zo heerlijk dat ik me even terug in
Japan waan.
Maar dan steekt de Australische drang
naar bureaucratie weer de kop op. Op heel die markt wordt er gesmikkeld en
gesmakkeld, maar er is geen druppel bier te verkrijgen. Alleen koffie en cola.
Stel je voor. Heeft blijkbaar iets te maken met de wetgeving dat niet iedereen
alcohol mag serveren. Mijn zoektocht naar een simpele pint heeft van 12 uur tot
16 uur geduurd. Dat had dan weer te maken met het feit dat de meeste pubs s
zondags dicht zijn.
Tot slot van de dag nog de QVB, de Queen
Victoria Building gaan bezoeken. Een Mall die de Britten eind 19de
eeuw in volle empire periode hebben opgetrokken in prachtige Art Nouveau stijl.
Het gebouw is eind vorige eeuw in zijn oorspronkelijke glorie gerenoveerd. Het
zit nokvol met chique en heel chique boetiekjes. Awesome and breathtaking
tegelijk.
Het wordt een schitterende dag vandaag
met een stralende zon en een deugddoende temperatuur van 17 graden in de
schaduw. We nemen de bus en aansluitend de ferry en we staan op 1,5 uur in het
centrum van Sydney. Alle transportmiddelen waren tot vervelens toe pünktlich op
tijd en de aansluitingen tussen bus en boot eveneens. In wat voor een apenland
is België toch?
Eerst vereren we de luttele restanten van
het initiële Sydney met een bezoekje. Eerst Cadmans Cottage. Ene John Cadman
werd in 1797 ter dood veroordeeld omdat hij een paard gestolen had. Hij had
enigszins geluk dat zijn straf werd omgezet tot een verbanning naar
Australië.Blijkbaar beterde hij hier
zijn leven en werd in 1821 vrij gelaten nadat hij vier jaar op een schip had
dienst gedaan. Hij maakte daarna een
opmerkelijke carrière bij de marine en werd uiteindelijk hoofdinspecteur van de
regeringsvloot. In 1830 mocht hij ene Elizabeth Mortimer huwen en ze kregen 2
dochters. Zijn zandstenen huisje, dat dateert van 1816, is momenteel het oudst
bewaarde gebouwvan de stad. De man werd
po den duur welstellend: hij overleed in 1848 in de Inn die hij in 1844 gekocht
had! Hawel voor dergelijke mannen heb ik eerbied. Ik wandel rond het huisje en
plots zie ik op de grond een dames handtas liggen. Blijkt dat er onder meer
haar Brits paspoort (zo een plastic kaartje zoals wij in België kennen)
insteekt. Mijn eerste reactie is medelijden met het meisje dat allicht intussen
het verlies vastgesteld heeft. Maar dan vind ik de zaak erg raar. Want..
inGroot Brittannië is een paspoort niet
verplicht en bovendien zou daar normaal haar internationaal paspoort moeten
insteken, quod non. Ik ben het rapkes aan de politie gaan afgeven en daarna
mijn handen ontsmet.
Dan naar de oudste straatjes van de stad
: Suez Canal (maximaal 70 cm breed) en Nurses Walk. Volgens de gidsen een
labyrint van kasseistraatjes waar vroeger het eerste ziekenhuis van Australië
stond (van 1788 tot 1816). Ik heb al wat ervaring met de Australische peptalk,
maar het was nog erger. Buiten wat (inderdaad aangrijpende plaatjes met
authentiek getuigenissen tegen de gevels van de huidige huizen, was daar niets,
maar dan ook niets, te zien. Hm. Dan
even over de Harbour Bridge gestapt (behoort tot de drie grootste ter wereld).
Gebouwd door de Britten eind 19de eeuw. In indrukwekkend pak staal.
Waaghalzen kunnen ook over de steunbogen van de brug klimmen, uiteraard
beveiligd met koorden en riemen. Die bogen zijn zeker 100 meter hoog en het
waait daar enorm. Ik heb gedaan alsof ik geïnteresseerd was en me even
geïnformeerd. Maar ook hier hetzelfde refreintje: door het corona virus is de
attractie gesloten. Ik heb tegen de bewaker gezegd: ah ja, dat ik daar niet
eerder aan gedacht heb, dat zit daarboven vol met coronavirussen. Die man kon
daar niet mee lachen.
Als ik s morgens uit onze camper stap,
ziet het gras wit. Het heeft vannacht gevroren! Dat is dus de reden waarom we gisterenavond
de verwarming op 28° gezet hadden en het nog steeds koud hadden. Met een paar
dikke sokken gaan slapen en vanmorgen zagen mijn arme voetjes er nét iets te
wit uit. Ondanks die bittere koude, ben ik toch een quasi openlucht douche gaan
nemen. Het water is gelukkig heerlijk warm en ik luk erinmijn bevroren ledematen te ontdooien. Tot
mijn afgrijzen zie ik meerdere Australiërs in een short buiten ontbijten!
We leren alsmaar efficiënter in te
pakken. In het begin vergde het meer dan 3 uur. Nu waren we klaar op 2 uur. Op
weg naar Sydney stoppen we even in een klein stadje Leura (Loera spellen ze het
hier). Het lijkt sterk op Lier: een klein gezellig stadje met in verhouding
veel delicatessen winkels. Ik merk dat er een restaurant open is. Dus reserveer
ik onmiddellijk voor s middags. Na de basic-maaltijden van de laatste dagen, is
een mooi gebakken steak immers meer dan welkom.
Daarna rijden we naar Sydney en via de
Noorderring van Sydney naar North Narrabeen . Ik hou mijn hart vast, want in Sydney
is een wereldstad met ca. 5 miljoen inwoners, half België dus. Maar dankzij
mijn bedreven copiloot en met de souffleur Google Maps verloopt dat tripje
feilloos. Geen enkele maal fout gereden. Maarrrr aan de inkom van de camping
was het bingo. Ze beweerden dat ik het saldo van de huur niet betaald zou
hebben. Ik weet verrekt goed dat ik de transactie wel gedaan heb, maar ja ik
kan het daar - stante pede- niet bewijzen. Temeer daar de IT van Argenta na
drie maand nog steeds geen oplossing (of een work-around) ontwikkeld heeft om
een overzicht van mijn meest recente verrichtingen te visualiseren. En ik heb
geen zin om twee maal te betalen. Patstelling uds. Na wat palaveren krijg ik
een uur uitstel (want de banken zijn België nog niet open argumenteer ik
terecht). Eens op ons campingplaatsje, bel ik om 17 uur (9 uur Belgische tijd)
naar Argenta Mortsel. ik respijt tot morgen 9 uur. We zien wel.
Positief is dat de temperatuur hier een
stuk hoger (19 graden) ligt, dus maken we nog snel even een wandeling tot het
strand van North Narrabeen (ten Noorden van Sydney).Wat een aangenaam verschil met gisterenavond.
Deze nacht verliep rustiger. We konden
ons beter verwarmen en de airco maakte minder van zijn oren. Om kwart over tien
staan we vertrekkensklaar. We beteren ons leven al met een half uur! Het weer
is schitterend en de natuur is heel mooi. In het eerste deel dalen we 900 héél
steile treden naar de Jamison Valley. Alle onverlaten die wekruisen (omdat zij deze steil trap naar boven
reeds voor driekwart beklommen hebben), spreek steevast de bemoedigende woorden
uit: good work, yourre halfway. De
meesten verslikken zich bijna. In het dal doen we een wandeling van ca 2 uur en
dan moeten wij aan de andere kant van de vallei ook naar boven klimmen.
Gelukkig is deze klim minder zwaar (daarom die we de wandeling niet andersom!).
Tegen half vier zijn we terug op de rijweg. We hebben het kalm aan gedaan: 3
uur in plaats van 2uur. Kris gaat naar de camper en ik neem de lokale bus terug
om een foto te nemen van de Three Sisters bij de ondergaande zon. Dan zijn ze
op zn mooist. En het lukt. Die drie zusters zijn drie rotsformaties waar voor
de Aborignals een legende aan verbonden is. Er waren eens drie zusters: Gunnedoo,
Meenhi en Weemala. Ze hadden een vrijer die bij hun vader niet in de spaak
viel. Omdat ze geen rekening hielden met zijn waarschuwingen, veranderde hij
hen in die drie rotsen. Nu komen er jaarlijks 3.000.000 toeristen die
rotsformaties.
Net als ik de bus terug wil nemen, zie ik een
felgekleurde vogel landen in een boom. Ik verwittigd de chauffeur dat ik even
terug uitstap. Voor hem is dat geen probleem, want hij gaat een sigaretje
roken. Ik neem enkele fotos en dan hoor ik mijn bus vertrekken. Ik voel me net
in Zuid Amerika! Noodgedwongen neem ik de volgende bus. Maar omdat ik bij de
vorige al gepind had, pin ik hier braafjes opnieuw (de chauffeur luistert goed
of de opstappers wel het karakteristieke pingeluid maken). Daarmee ben ik
reglementeer in- en uit gepind en reis ik toch gratis! Het zal ze leren
jandorie!
De voormiddag vullen we met laat opstaan, de camper wat te
ordenen en de VAB van Apollo in te schakelen. Het laat opstaan is het directe
gevolg van het feit dat dat airco (die de camper als verwarming fungeert) net
iets te luidruchtig stond afgesteld om te slapen. In het midden van de nacht
heeft Kris dat brulbeest afgezet. Allemaal goed en wel, maar daardoor zakte de
temperatuur in de van met de minuut. Kou geleden dus en weinig geslapen. Wat de
VAB betreft: ik had gisteren op het dashboard een oranje verwittigingslichtje
zien oplichten met een symbool van een motorblok. Oranje licht is niet
fundamenteel, maar toch. Want met een huurwagen weet je maar nooit. Ik bel hen
vanmorgen omdat we hier 2 dagen/3 nachten blijven.
Terwijl we ontbijten passeert hier een troep van wel 30
grazende kaketoes. Speciale beesten. Enerzijds ogen ze mooi en liefelijk met
hun gele kuip en wit verenpak, maar anderzijds weet ik dat zij erg agressief
uit de hoek kunnen komen tegen iemand die hen verstoord heeft. Een local
vertelde me dat hij ooit een kaketoe onbewust geïrriteerd had. Het charmante
beest veranderde plots in een woesteling (hij heeft een vleugelspan van
makkelijk een halve meter) , vloog vervolgens weg en kwam even later terug met
wel 20 van zijn kompanen. De manhad
intussen dekking gezocht in zijn auto en die beesten hadden zijn wagen grondig
en vakkundig gemolesteerd!
De Apollo VAB is hier net als het openbaar vervoer
adembenemend stipt. Binnen het kwartier verschijnt hier de camionette van de
plaatselijke Apollo VAB! Zijn diagnose is dezelfde als wat wij als leken al
vermoedden: de roetfilter die wat verzadigd raakt. Zolang het controlelampje
pinkt is er geen probleem, beweert de man. Als het continu door blijft branden,
moeten we hen opnieuw contacteren.
Vervolgens trekken we onze stapschoenen aan en beginnen we
aan de wandelingen in de Blue Mountains. Dit immens natuurpark met
indrukwekkende bergformaties en diep uitgesneden dalen viert intussen zijn 250
miljoenste verjaardag en dankt zijn naam aan de blauwe nevelsluiers van de
etherische oliën die de ontelbare eucalyptusbomen over de dalen verspreiden. We
maken een korte verkenningstocht en bereiden onze dag wandeling van morgen
voor. Want alles is hier zogezegd open, maar vooral voor .. werken. Minder voor
klanten.