De eerste lezing van vandaag
1e Corinthiërs 12,31.13,1-13. Gij hunkert naar de hoogste gaven? Ik wijs u een weg, die nog veel hoger ligt. Al spreek ik de talen van mensen en engelen, Maar ik heb de liefde niet: Ik ben een rinkelend bekken, Of een rammelend cimbaal. Al heb ik de gave der profetie, Al bezit ik alle geheimen en kennis, Al heb ik het volle geloof, dat bergen verzet: Zonder liefde ben ik niets. Al schenk ik weg al wat ik heb, Al geef ik mijn lichaam, om mij te laten verbranden: Zo ik de liefde niet heb, Het dient mij tot niets. De liefde is geduldig, De liefde is goedertieren, De liefde is niet afgunstig, Niet pronkzuchtig, niet verwaand. Zij handelt niet onedel, En zoekt zichzelve niet, Zij laat zich niet verbitteren, En rekent het kwade niet aan. Over onrecht is zij niet blijde, Maar over de waarheid verheugd. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, Alles hoopt zij, alles duldt zij. De liefde: zij vergaat nimmer! Maar profetieën: zij houden op, En talen: zij zullen verstommen, En kennis: zij zal vergaan. Want ons kennen is ten halve, Ons profeteren slechts ten dele; Maar komt eens het volmaakte, Het onvolmaakte verdwijnt. Toen ik een kind was, sprak ik als kind, Voelde ik als kind, dacht ik als kind; Nu ik een man ben, Leg ik het kinderlijke af. Thans zien wij in een wazige spiegel; Straks aangezicht tot aangezicht. Thans ken ik slechts ten halve; Straks ten volle, zoals ik zelf ben gekend. Zo blijven bestaan Geloof, hoop en liefde, Drie in getal; Maar de grootste daarvan is de liefde.
Kijk en ontdek hoe die drie peilers hun steun verlenen aan de werken van Don Bosco, steeds destijds en ook nu nog geholpen door O.L.Vrouw Hulp der Christenen, bid voor ons.
Een droom van Don Bosco
De droom van de twee zuilen
Jongens ik wil jullie vanavond een droom vertellen. Het is waar, iemand die droomt weet niet wat hij doet. Maar aan jullie zou ik bijna mijn zonden durven vertellen, als ik niet bang was u allen aan de haal te zien gaan en het huis te zien instorten.
Dus vertel ik deze droom voor uw geestelijk voordeel. Wat ik ga zeggen heb ik een paar dagen geleden gedroomd.
Denkt u eens even in, dat ge net aan de rand van de zee staat, of liever op een eenzame rots en dat ge nergens land ziet dan het klein stukje waar ge opstaat. Op die onmetelijke watervlakte ziet ge een ontelbare menigte schepen in slagorde geschaard. Hun voorsteven loopt uit op een ijzeren punt, een soort lans, zodat hij alles doorboort waar hij tegenaan stoot.
Deze schepen zijn bewapend met kanonnen en vol met geweren en andere wapens; bovendien zijn ze geladen met brandbare stoffen en ook met boeken. Zij trekken op tegen een schip dat veel groter en hoger is dan de anderen. Dit trachten ze lek te stoten met hun punt, zij willen het in brand steken of op een andere manier schade berokkenen, zoveel zij kunnen. Het grote schip is volledig uitgerust en omgeven door kleinere schepen. Deze ontvangen van het grote schip commando seinen en voeren verschillende bewegingen uit om zich te verdedigen tegen de vijandelijke vloten. De wind is tegen hen en de woelige zee schijnt eerder in het voordeel van de vijanden.
Midden op het uitgestrekte watervlak rijzen twee stevige zuilen omhoog niet ver van elkaar. Op de ene staat een beeld van de H.Maagd, de Onbevlekte en aan haar voeten een bord met het opschrift: Auxilium Christianorum; op de andere, die veel hoger reikt en breder is een Hostie in grootte evenredig aan de zuil. Ook hier hangt een bord en het opschrift is Salus credentium.
De opperbevelhebber op het grote schip is de Paus van Rome. Wanneer deze de woede van de vijanden ziet en de ongunstige conditie waarin zijn getrouwen verkeren,denkt hij erover, de stuurlieden van de kleine schepen bij zich te roepen en te beraadslagen wat er gedaan moet worden. Die stuurlui komen en houden krijgsraad met de Paus.
Wanneer het beraadslagen enige tijd geduurd heeft en de wind en de zee steeds woester worden, zendt de Paus heb terug om het bestuur over hun eigen schepen weer op zich te nemen.
Dan bedaart de storm enigszins en de Paus roept opnieuw de stuurlui bij zich, terwijl het admiraalschip zijn koers vervolgt.
Maar de orkaan steekt weer op, angstwekkend. De Paus staat aan het roer en spant al zijn krachten in om het schip te sturen tussen de twee zuilen. Aan deze zuilen hangen ankers en zware haken aan stevige kettingen.
De vijandelijke schepen richten al hun aanvallen op het pausschip en doen wanhopige pogingen om het tegen te houden en tot zinken te brengen. Sommige met geschriften, met boeken, met brandbare stoffen, waarmee ze volgeladen zijn en die ze aanboord van het pausschip trachten te gooien. Anderen doen het met kanonnen,met geweren en scherpe pieken. De strijd neemt in hevigheid toe. Wel stooten de schepen hun voorsteven tegen het grote schip, - met volle kracht komen de stoten aan,- maar het is vergeefse moeite: de aanvallers bereiken niets.
Opnieuw doen ze een poging: nutteloze pogingen en verspilling van kracht en munitie. Het grote schip zet rustig en onvervaard zijn weg voort. Wel gebeurt het dat een hevige stoot een scheur of een gat doet ontstaan in de zijwand, maar telkens als zon averij is opgelopen, waait er een bries van de twee zuilen en ogenblikkelijk is de schade hersteld en het gat gestopt.
Intussen springen bij de vijand kanonnen uit elkaar, geweren barsten en de andere wapen en scherpe pieken breken doormidden.
Een aantal schepen botsen tegen elkaar en zinken. De vijanden worden razend van woede, zij worden handgemeen en beginnen te vechten met de blanke wapens, met handen en vuisten, onder vloeken en verwensingen. Daar valt de Paus, zwaar gewond. De mannen die om heen staan, schieten toe en helpen hem overeind. Weer wordt de Paus getroffen, hij valt en sterft.
Bij de vijanden gaat een overwinningsgeschreeuw op; een onbeschrijfelijke jubel trilt over hun schepen. Zij vergissen zich: zodra de Paus gestorven is komt een nieuwe Opperpriester in zijn plaats. Zo vlug hebben de stuurlui hem gekozen, dat het doodsbericht van de ene Paus gelijk aankomt met de tijding van de keuze van zijn Opvolger. Nu vermindert zichtbaar de moed van de tegenstanders.
De nieuwe Paus overwint alle hindernissen en bereikt met zijn schip de beide zuilen. Midden tussen de twee kolommen aangekomen maakt hij met een ketting die aan de voorsteven hangt, het schip vast aan een anker van de zuil met de Hostie.; met de andere ketting meert hij de achtersteven aan een anker, dat vastzit aan de kolom met het beeld van de Onbevlekte Maagd.
Nu ontstaat er een geweldige beweging. Alle schepen , die tot dan toe het schip van de Paus hadden bestookt, slaan op de vlucht in een verschrikkelijke verwarring. Zij botsen tegen elkaar en brengen elkaar tot zinken. De zinkende schepen trachten de andere mee te sleuren in de diepte. Enkele scheepjes, die dapper met de Paus gestreden hebben, komen zich het eerst vastleggen aan de beide zuilen.
Andere schepen, en deze zijn talrijker, hebben zich uit vrees ver van het strijdgewoel teruggetrokken. Zij liggen nu ver weg, en wachten voorzichtig af. Wanneer ze dan zien, dat de laatste wrakstukken van de vernietigde schepen in de diepte verdwenen zijn, varen ook zij vlug naar de twee zuilen en leggen zich vast aan de haken die daar van afhangen. Dan blijven ze stilliggen in veilige rust , samen met het grote schip, waarop de Paus verblijft. Nu heerst er grote kalmte op zee.
Toen Don Bosco zover gevorderd was met zijn droomverhaal, vroeg hij aan Don Rua: Wat denk je van deze geschiedenis?
Don Rua antwoordde: ik zou zeggen; Het schip van de Paus is de Kerk waarvan hij het opperhoofd is: de schepen zijn de mensen; de zee is de wereld. Degene die het grote schip verdedigen zijn de mensen die goedgezind zijn en die gehecht zijn aan de H.Stoel. De anderen zijn de vijanden die de Kerk met alle middelen trachten te vernietigen. De twee reddingbrengende zuilen zijn de devotie tot de H.Maagd en tot het Allerheiligst Sacrament der Eucharistie. Don Rua zie niets van de gevallen Paus en ook Don Bosco zweeg erover. Allen voegde hij erbij: Je hebt het goed gezien. Maar één uitdrukking moet je verbeteren; de schepen van de vijanden zijn de vervolgingen. Er staan de Kerk vreselijke beproevingen te wachten. Wat tot nu toe gebeurd is heeft niets te betekenen in vergelijking met hetgeen nog komen moet. Haar vijanden worden aangeduid door de schepen, die trachten, als het mogelijk was, het grote schip te doen zinken.
Twee middelen zijn er om redding te vinden in deze algemene ondergang: godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd Maria, veelvuldige H.Kommunie. Zelf moeten we alle moeite doen om deze twee dingen te beoefenen en ze overal door iedereen te doen beoefenen.
Bron: Don Bosco kring St Thomas van Aquino instituut december 1959 onder leiding E.H.Baert.
|