Foto
Foto
Foto

O jerum jerum jerum…

Mijn memoires

(2006, 206 p., 17,95 €)

Te bestellen via mail:

kvansteenbrugge@gmail.com

(geen verzendkosten)

Odysseus op Aiaia
De omzwervengen vanOdysseus
(2013, 100 p., 11,45 €)
Te bestellen via mail
kvansteenbrugge@gmail.com
(geen verzendkosten)
Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Foto
Bezoek Zerar op www.bloggen.be/zerar

VERHAALTJES UIT DE GRIEKSE MYTHOLOGIE:
www.bloggen.be/dzeus
elke maandag en elke vrijdag een nieuw verhaal!

Inhoud blog
  • Doemdenken.
  • Proficiat Joe!
  • Waarde lezer van mijn blog...
  • Bibliografie
  • Luchtgitaar
  • Met een klare kijk en... veertig jaar later.
  • Brief aan vier miljoen lezers.
  • Frans De Smet overleden.
  • Recente Tack.
  • Roger Tack
  • Ouessant schapen en digitalis.
  • Drie onbekende Vlamingen
  • Gelukkig Nieuwjaar.
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (38)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (37)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (36)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (35)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (34)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (33)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en LoopclubGrijsloke (32)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (31)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (30)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (29).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (28)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (27)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (26)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (25)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (24)
  • Santiago de Compostella.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (23)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (22)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (21)
  • BIBLIOGRAFIE
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (20)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (19)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (18)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (17)
  • Mijn laatste drie boeken...
  • De 33e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (16)
  • Europa en de eurobiljetten.
  • Het eerste blogboek.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (15).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (14)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (13).
  • Epocriet.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (12).
  • Een bestseller.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (11)
  • EEN PERFECT CADEAU.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (10).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (9).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (8).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (7).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (6).
  • De 31e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (5).
  • Quizzzz.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (4).
  • Vijf jaar geleden.
  • Uit het schuim van de zee.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (3).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (2).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (1).
  • Toneelschrijven: een lucratieve zaak.
  • MYTHOLOGISCH BLIJSPEL.
  • Waarom?
  • ZEVERARIJ...
  • Panta rei.
  • Februari.
  • Januari-dialoog.
  • Pietje van 't Hazegras.
  • Niveaus.
  • Onze lieve Heeren.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Oudejaarsgedichtje.
  • Over Kerstmis, de paus en Zeyneppeke.
  • Acribie.
  • Reactie op Oostends verhaal.
  • Oostende.
  • Tantezegger.
  • Gravensteenfeesten met Valeer en Freddy, maar... zonder Mico.
  • Cassandra d'Ermilio.
  • Academische zitting!
  • Allerheiligengedicht.
  • Econoshock (brief aan J. Vanlichtervelde).
  • Brief aan W.D.: over azijn, kanker en mitochondriën.
  • Gedichtje voor mijn Tony.
  • Spelenderwijs, godverdomme.
  • Bravo, Jean-Luc!
  • Het antwoord van de filosoof.
  • Brief aan Jan Bauwens, over kunst.
  • En nu: directeur!
  • Gearriveerd (foto)
  • Brief aan Willy Debyser.
  • Reis naar Griekenland (stripverhaal).
  • Afscheid van het Revalidatiecentrum.
  • Wondjes likken...
  • De 28e Dwars door Grijsloke: afgang van de macho's.
  • Tante Sidonie in Peking.
  • Duivensport olympisch?
  • Loezen en flamoezen.
  • Goed nieuws.
  • Grijslokes Olympische maagden.
  • Ronde van Frankrijk.
  • De krant van 18 juli 1940.
  • Gaarne uw mening, Jack.
  • Bauwens over Boonen.
  • De mammelokker.
  • Gisteren was het achtenzestig jaar geleden dat...
  • Plagiaiku's.
  • Brief aan een collega.
  • Ik ga nog even door.
  • Over toebrouks en snelzeêkers.
  • De haan en de high-koe.
  • Het Laatste Nieuws.
  • Het cordon, schematisch.
  • Brief aan Marc Vanhoye.
  • Bloch.
  • Achilleus' wraak (To Margos).
  • Over Hugo Claus, Alzheimer en euthanasie.
  • De nacht van de geschiedenis.
  • Vrije meningsuiting.
  • Griekse mythologie.
  • Professor Sebruyns.
  • Vera Janacopoulos.
  • Valentijn.
  • Schone Kunsten.
  • Het cordon doorbroken.
  • "Een brief... professor".
  • Theseus en Prokroustes.
  • Aan al mijn lezers...
  • Het mooiste kaartje kwam van de vrederechter.
  • Over dokter Deberdt (uit "Meneer Doktoor").
  • Leo Vantorre.
  • Leo Debudt.
  • Fragment uit "De bezetting van het Gravensteen" door Buth.
  • Eigen schuld.
  • Professor Vandendriessche.
  • Nog een brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • Joseph uit de Gekko.
  • De foto...
  • Freddy Strumane is weer in 't land: fotoreportage.
  • Brief aan de praeses van moeder Laetitia.
  • Brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • november: allerheiligenmaand.
  • Lompe boerkes.
  • Rommelaere & co.
  • Percussieve sublimatie.
  • Het symposium van 3 oktober.
  • Emeriti, Eelbode en Glam.
  • Gesplitst.
  • Justine Henin.
  • Uit het dagboek van Jack Vanlichtervelde.
  • Krantenkop.
  • Gedicht voor Annelies.
  • Nabeschouwingen bij de 27e Dwars door Grijsloke.
  • 2000: GRIJSLOKE 2000 (verzameld werk over Grijsloke)
  • Het woordje van de stichter.
  • Over de Heuvelenloop en... Puk.
  • Nummer 25.
  • Over twee neuropsychiaters.
  • Tollardrieheuvelenloop te Kooigem op 8 juli 2007.
  • Brief aan Jan Bauwens.
  • Zuster van Houwelingen.
  • O jerum jerum jerum...: een hit!
  • Tony 65.
  • Verjaardagen.
  • Goed nieuws en slecht nieuws.
  • (vervolg)
  • (vervolg)
  • Ameland.
  • Darwin of God?
  • Voilà.
  • De krant van 6 april.
  • Het einde komt in zicht.
  • Bij Kalypso.
  • Anzegem en Grijsloke te boek.
  • Feinsin.
  • Het afscheidsmaal.
  • Odysseus praat met de schimmen.
  • Een avondje Gent.
  • In het rijk der doden.
  • Vertrekkensklaar voor de onderwereld.
  • 365 dagen later.
  • Een jaartje geduld...
  • De Gouden Poort.
  • Spectaculaire ontwikkelingen op Aiaia.
  • Op mijn plaats gezet.
  • Brief aan professor van Togenbirger.
  • Meer over Odysseus.
  • Odysseus, ja of neen?
  • De trilogie.
  • De schone dagen van Sint Jan.
  • Bij mijn vriend Raymond Creus.
  • Jack Vanlichtervelde.
  • Malthus.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Beste wensen.
    {TITEL_VRIJE_ZONE}
    Zoeken met Google


    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    thrillers
    www.bloggen.be/thrille
    DE GRAVENSTEENFEESTEN WAREN WEER GOED DIT JAAR! IO VIVAT!
    Gedichtje:

    Mijn Gent

    Je was mijn ál:
    mijn moederborst,
    mijn bierkanaal.

    Mijn knusse woon,
    mijn vaste stek,
    mijn dierbaar oord.

    Mijn jongensdroom,
    mijn wijsheidsbron,
    mijn levensschool.

    Mijn plantentuin,
    mijn Bijloke
    en mijn Rozier.

    Mijn Aula en mijn Brug,
    mijn Amber
    en mijn Nat King Cole.

    Mijn stoverij met friet,
    mijn Meiresonne,
    mijn Kuiperskaai.

    Mijn studentenclub,
    mijn bleke maan,
    mijn Gravensteen.

    Mijn stad,
    waaruit ik
    ál mijn heimwee put.

    Mijn Gent!

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    tilloenk
    www.bloggen.be/tilloen
    Blog als favoriet !
    Startpagina !
    Mijn favorieten
  • bloggen.be
  • grijsloke.be
  • Willekeurig Bloggen.be Blogs
    paardjesuitpelt
    www.bloggen.be/paardje
    Een piepklein liefdesgedichtje.

    'k Zou je willen kussen.

    'k Zou je zoveel keren
    willen kussen
    als er sterren
    aan de hemel staan,
    als er korrels liggen
    op het strand,
    ... en nog veel meer.
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    domeinen
    www.bloggen.be/domeine
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto

    Vrouwelijke BV's:
    (mijn TOP 3)
    1. Tanja Dexters
    2. Tine Van den Brande
    3. Annelies Beck
    4. Esther Sels
    5. Annelies Rutten (ik kan maar geen geschikte foto van haar vinden; ik wacht dus maar tot ze er mij zelf een stuurt)

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    animaties
    www.bloggen.be/animati
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    ervaringvitadis
    www.bloggen.be/ervarin

    Het toneelstuk "DE TWISTAPPEL" is een dolle klucht die gaat over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Voor inlichtingen: www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=855455  of mail kris.vansteenbrugge@skynet.be .

    SCHRIJVELARIJ
    over: GENT, GRAVENSTEEN, GRIEKENLAND, GRIJSLOKE, GEZONDHEID, GENEESKUNDE, GEHOOR, G-PLEK.
    ...........Voor verhaaltjes uit de Griekse mythologie, surf naar www.bloggen.be/Dzeus ...........Voor recente cursiefjes, surf naar www.bloggen.be/pierpont ...........PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
    08-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het flesje Vita.

     

    Gisteren een reportage gezien op TV die mij dermate getroffen heeft dat ik van Togenberger even verlaten heb. Het ging over “dure wijnen”. Tot achtduizend euro per fles! Château Iquem, Château Petrus. Meer namen schieten er mij op ’t ogenblik niet te binnen. Sommige flessen zijn honderd jaar oud en volgens kenners niet meer te drinken. En desalniettemin een klein fortuintje waard…

    Bij deze doe ik de wereld kond dat ik nog een flesje bier heb van de brouwerij Vita uit Wortegem-Petegem, deelgemeente Elsegem. De brouwerij Vita is al enkele tientallen jaren geleden opgedoekt. Het flesje is ongeopend en het zal algauw een jaar of vijftig oud zijn. Het bier zal al even ondrinkbaar zijn als de eeuwelingen Iquem en Petrus. Het flesje dient dan ook alleen om het ongeopend te bewaren, met speculatieve doeleinden. Ik vraag er vierduizend euro voor. Over pakweg tien jaar zal het flesje ongetwijfeld verdubbeld zijn in waarde. Een uitstekende belegging, niet? Waar haalt men de dag van vandaag nog een intrest van honderd procent op tien jaar? Met een Château Petrus of een Château Iquem? Ik wil het nog zien. Als het met die wijnen maar niet slecht afloopt zoals met de tulpenbollen, waarmee er schandalig gespeculeerd werd in een van de vorige eeuwen. Er werden toen ontzaglijke sommen neergeteld voor één tulpenbol, te vergelijken met wat nu betaald wordt voor een fles “niet te drinken” Château Petrus of Château Iquem. Men verkocht de bol later voor nog veel méér geld. En zodoende werd men dan slapend rijk… tot de tulpenbollengekte plots over was.

    Met de wijngekte zal het voorzeker niet zo’n vaart lopen. Ze duurt nu immers al vele eeuwen: van lang vóór het begin van onze tijdrekening. In de tijd van Hippocrates reeds werd de wijn geprezen als een godendrank. “Water is voor de dieren, melk is voor de kinderen en voor de vrouwen, wijn is voor de goden” staat ergens geschreven in het heiligdom van Hippocrates op het eiland Kos. Welke drank voor de mannen geschikt was, daar werd met geen woord over gerept. Zou het bier kunnen geweest zijn? Voor studenten alleszins! Maar wijn? Niet voor mij…

    Toen ik voor ’t eerst een “klassewijn” proefde, vond ik die hooguit iets minder naar azijn smaken, iets minder slecht dus, dan die andere wijnen – en dat waren er bitter weinig – die ik tot dan toe geproefd had. Iedereen lachte mij uit omdat ik die godendrank niet lustte. Waarom de meesten onder die lachers hun glas toen zelf maar half leeggedronken hebben is voor mij steeds een raadsel gebleven…

    Het is niet omdat ík een afkeer heb voor wijn en dat bij deze openlijk verklaar dat u moet denken dat er nu snel een devaluatie komt van de Château Petrus of de Château Iquem. Het betekent wel dat ík er mij niet meer aan wagen zal, zelfs niet om er mijn geld speculatief in te beleggen. Ik heb daarentegen een veel groter vertrouwen in mijn flesje Vita-bier. Er bestaan immers duizenden flessen Château Petrus en Château Iquem, maar mijn flesje Vita is waarschijnlijk uniek. Eerlijk gezegd, ik begin er al spijt van te krijgen dat ik het te koop gesteld heb voor maar vierduizend euro. Maar laat ik nu niet kinderachtig doen. Geen gezeur: voor vierduizend euro is het flesje van u, beste lezer. U mag er, binnen afzienbare tijd, gerust het dubbele voor vragen. Bent u geïnteresseerd? Neem zonder schroom contact op met mij. Mijn telefoonnummer staat in de witte gids, mijn naam en adres staan ernaast. Vierduizend euro, geen cent méér!

    08-11-2006 om 19:26 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Professor van Togenbirger.

    Hiermee breng ik u, beste lezer, het relaas van mijn bezoek aan de heer O. van Togenbirger, professor in de filosofie. Het bezoek heeft plaatsgehad op heden, 31 oktober, de dag vóór Allerheiligen, tevens mijn trouwdag, tweeënveertig jaar geleden.

    Ik parkeerde mijn fordje vóór het huis van de professor op ’t ogenblik dat mijn klok precies twee uur aanwees – ik gebruik niet het woord “uurwerk” omdat onze noorderburen zich dan allerlei ingewikkelde toestanden gaan voorstellen, terwijl het gewoon om een polshorloge gaat, en omdat ik ook voor hen begrijpelijk wil blijven –. Omdat mijn afspraak om twee uur was en mijn klok, zoals steeds, anderhalve minuut voorliep, kon het dus niet anders of ik zou op gebied van stiptheid vast heel goed scoren bij de professor. Ik belde aan door eenmaal halflang te drukken op het knopje naast de koperen plaat waarop stond “O. van Togenbirger de Waelekens, filosoof “. Ik was niet bijzonder getroffen door dat opschrift omdat ik niet onwetend was van het feit dat de hoogedelgeleerde een onmogelijke naam met zich meetorst.

     Tot mijn eigen verwondering was ik slechts een klein beetje nerveus en dat klein beetje nervositeit verdween op slag toen een zachtaardig oud vrouwtje de deur opende en mij gulhartig toelachte:

    - Komt u binnen, mijnheer eh…

    - Vansteenbrugge, Kris Vansteenbrugge.

    - Juist, Vansteenbrugge. Omsk verwacht u. Maar nu slaapt hij even. Onvoorziene omstandigheid, ziet u.

    Ik wou zeggen dat ik dat helemaal niet erg vond, dat ik ál de tijd van de wereld had, maar ze verwachtte blijkbaar geen reactie van mijnentwege. Ze leidde mij naar een antieke kamer – een salon zal ik het maar noemen – alwaar ik mocht plaatsnemen in een gemakkelijk feauteuil.

    - Omsk is een uur of wat geleden teruggekeerd van de tandarts, die hem bevrijd heeft van een kies die hem al jaren kwelt. Omsk zal het natuurlijk niet toegeven maar hij heeft schrik voor alles wat met geneeskunde te maken heeft. Deze morgen echter was de pijn zó hevig dat hij de stap dan tóch maar gezet heeft. Hij zag er wat bleekjes uit toen hij terugkeerde en zijn wang was gezwollen. Hij is op zijn bed gaan liggen en toen ik even later ben gaan kijken zag ik dat hij sliep. Een minuutje of vijf geleden ben ik weer gaan kijken: hij slaapt nóg. Zal ik hem nú wakker maken?

    - Doet u dat vooral niet. Ik heb ál de tijd, aangezien ik met pensioen ben. Of ik kom een andere keer wel terug?

    - Met pensioen, zei ze met iets in de stem dat het midden hield tussen béwondering en vérwondering.

    - Pensioen mét toegelaten bijverdienste, voegde ik er nog aan toe.

    - Hoogst interessant, knikte ze. Hoe gaat dat in zijn werk?

    - Ik trek mijn pensioen – een klein zelfstandigenpensioentje – en daar mag ik nog een bepaald bedrag bij verdienen, maar als ik méér verdien dan het maximaal toegelaten bedrag dan moet ik mijn hele pensioen terugbetalen.

    - Ook als u nu pakweg tien euro teveel verdiend hebt?

    - Ook dan!

    - Hoe bestaat het! sprak ze nu verontwaardigd. Het zou toch moeten kunnen dat het volstaat die tien euro gewoon af te staan aan de belastingen. Maar waar moei ik mij eigenlijk mee? Neen, ga vooral niet weg. Omsk wordt zó wakker. Zal ik ondertussen een kop koffie klaarmaken?

    - U bent héél vriendelijk, zei ik. Maar wilt u de koffie alstublieft héél slapjes maken? Ik verdraag geen sterke koffie, ziet u, ik krijg er hartkloppingen van.

    - U bent net als Omsk, lachtte ze. Die krijgt óók hartkloppingen van koffie en daarom drinkt hij er ook geen. Hij drinkt alleen Caro. Weet u wát? Ik zal een kopje Caro zetten. Het is precies koffie: het ruikt als koffie, het is even lekker als koffie, maar het ís geen koffie. En u krijgt er beslist geen hartkloppingen van.

    Terwijl ze een kop Caro voor mij klaarmaakte, zei ze:

    - Een mens zit toch raar ineen. Neem nu Omsk. Die krijgt al hartkloppingen als hij de koffie nog maar ruikt, terwijl ik, die toch zijn moeder ben, zonder een ziertje ongemak dagelijks tien tot twintig koppen sterke koffie naar binnen werk.

    - Een kwestie van gewoonte, zei ik.

    - Dat denk ik er ook van.

    Ze zette een kop Caro voor mij neer, mét melk maar zonder suiker, zoals ik gevraagd had. Voor zichzelf had ze óók een kop Caro klaargemaakt. Ze was ongetwijfeld een heel sociale vrouw.

    - Weet u, zei ze, Omsk is een opperbeste kerel. Sommigen noemen hem een zonderling. Maar in feite is hij heel gewoon, een jongen van vlees en bloed. Alleen, hij wéét heel veel en dat wekt wel eens afgunst op. Als kind al bleek hij superbegaafd te zijn. Hij heeft een uitzonderlijk hoog IQ. Hóe hoog precies weet ik niet meer. Honderdvijftig, denk ik, als ’t niet méér is. Als jonge knaap al was hij geïnteresseerd in alle takken van de wetenschap, en dat is hij nu nog. Over alles had hij een eigen mening. Vaak botsten zijn theorieën met de gangbare opvattingen en dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. Ja, mijnheer Vansteenbrugge, dat hoge IQ heeft Omsk reeds dikwijls parten gespeeld.

    Ik dronk van haar Caro, die best te pruimen was, en ik knikte begrijpend. Ze zag, tot haar grote tevredenheid, dat de Caro mij smaakte. Ze leek mijn gezelschap erg op prijs te stellen en dat was voorzeker voor een groot deel te wijten aan de interesse die ik betoonde voor haar hooggeleerde zoon.

    - Hij kan heel grappig uit de hoek komen, ging ze verder. Gisterenavond, bijvoorbeeld. Ik had lekkere karnemelkpap klaargemaakt en daar heeft hij dan een foto van getrokken. Stelt u zich voor: een close-up foto van mijn pap! Daarna heeft hij zich dik gegeten aan die pap. Ik vind wel dat hij er veel te veel kandijsiroop heeft bijgedaan. Ik zei nog dat het slecht is voor de gezondheid, zoveel kandijsiroop. Ik vraag mij overigens af of hij daardoor die hevige tandpijn niet heeft gekregen.

    - Zou best kunnen, zei ik. Suiker is slecht voor de tanden.

    De grote aandachtigheid waarmee ik luisterde, afgewisseld met een korte repliek af en toe, stemde de oude lieve vrouw zichtbaar gelukkig.

    - De moderne tandheelkunde, zei ze, heeft veel ellende uit de wereld geholpen. In vroeger tijden was tandpijn een ware gesel. Ik weet nog, uit de verhalen van mijn grootouders, dat wie eertijds tandpijn had de heilige Apollonia aanriep of op bedevaart ging. Er waren toen bedevaartsoorden voor de heilige Apollonia in Brussel, Antwerpen, Leuven, Herentals, Ledeberg, Appels, Pamel, Grimmingen en nog op vele andere plaatsen. In Brussel was er zelfs een kerk, van de paters Augustijnen als ik mij niet vergis, waar een authentieke tand van de heilige bewaard werd. Wie met die relikwie zijn ziek gebit aanraakte kon sterke aanspraak maken op de zegeningen van de heilige Apollonia en op  bevrijding van zijn tandpijn.

    - Zuiver bijgeloof natuurlijk, opperde ik.

    - Ja, daar hebt u gelijk in, denk ik. Maar wíe weet precies waar de grens ligt tussen geloof en bijgeloof? Dat is wat ik mij soms afvraag. Of liever, dat is wat Omsk zich soms afvraagt. Ik praat hem gewoon na. Ik ben tenslotte geen filosoof, snapt u?

    Ik snapte het. Ik knikte alleen maar en ik liet haar verder aan het woord. Ze was méér filosoof dan ze dacht. 

    - In de oudheid, in de tijd van de oude Grieken bedoel ik, was men er van overtuigd dat via slechte tanden de kwade vloeistoffen van de hersenen naar buiten kwamen en men hoedde zich er dan ook voor deze tanden te verwijderen. Tandpijn werd later ook toegeschreven aan kwade demonen die onder de gedaante van een worm aan de tandwortels knagen. Op jaarmarkten werden flesjes verkocht met gewijd water en vloeistoffen allerhande om er de mond mee te spoelen en zo die kwade demonen te vernietigen.

    - Ik heb wel eens horen zeggen dat mensen eertijds een tand droegen – een gezonde – in een zakje aan een halskettinkje…

    - Dat was bij de kinderen en het waren meestal tanden van dieren: een dikke maaltand van een koe of een grote snijtand van een paard of een krachtig bijtertje van een knaagdier. Men geloofde in de voedende zielekracht van andere tanden. Om het snel doorbreken van de tandjes te bevorderen werd ook vaak een mollenpootje in een wollen zakje om de nek van een zuigeling gehangen. Let wel, het ging hier om voorbehoedende maatregelen. Eens de tandpijn er wás had men allerlei middelen ter beschikking: de holle tand vullen met een korreltje zout, wat muizenkeuteltjes, poeder van een oud zwaluwnest, wat koeiendrek, een peperbolletje, een worteltje van weegbree of kruidnagel, een druppel Haarlemmerolie of een druppel eau de cologne of jenever of cognac… En op bedevaart gaan!

    - Hechtte men daar toen waarlijk geloof aan?

    - Ik denk het wel.

    - En… het werkte?

    - Zeker! Net zo goed als heden ten dage de meeste medicijnen werken. Men nam over ’t algemeen zijn toevlucht tot die maatregelen als de pijn het hevigst was en u weet: als de nood het hoogst is, is de redding nabij. En als de remedie niet geholpen had was er steeds een verklaring voor: men had te veel suiker gegeten, men had vlees gegeten op een hoogdag, men had zijn nagels geknipt op een andere dag dan de vrijdag, men had zijn rechter kous het eerst aangetrokken of men was op bedevaart geweest terwijl men nog geen tandpijn had en… dáár krijgt men juist tandpijn van.

    Wat deze vrouw vertelde was hoogst interessant. Ik luisterde geboeid. Ze genoot ervan.

    - Maar onze voorouders konden ook wel relativeren, denk ik, zei ze. Hoe anders de ultieme remedie verklaren die werd vooropgesteld als al de andere niet hadden geholpen: ga met uw bloot gat en met uw mond vol water op de hete kachel zitten en wacht tot het water in uw mond kookt als in een stoomketel…

    Ze lachte hartelijk. Ik lachte mee, gemeend, niet enkel om haar plezier te doen. Dit bezoek was niet vruchteloos geweest, zelfs in het geval ik de professor niet zou te zien krijgen.

    - Wat wou u eigenlijk bespreken met Omsk? vroeg ze.

    - Ik wou het hebben over het leven en de dood, over het sterven en het leven ná de dood en zo van die dingen. Omdat het morgen Allerheiligendag is. Weet u dat ik de professor nooit eerder ontmoet heb? Maar ik heb wel zijn boeken gelezen…

    - Allemáál kunt u ze onmogelijk gelezen hebben. Daarvoor zijn het er teveel!

    Ze had gelijk. Het werk van professor van Togenbirger is ontzaglijk.

    Een man, onmiskenbaar van Togenbirger zelf kwam de kamer binnengesloft. Als het niet van Togenbirger was geweest, de professor, had hij ongetwijfeld niet bijsterveel indruk op mij gemaakt. Maar… het wás van Togenbirger, de grote van Togenbirger, professor Omsk van Togenbirger de Waelekens. Een man van een jaar of vijftig, middelmatig van lengte en met al veel grijzend haar voor zijn leeftijd. Hij droeg zijn haar half lang, had een mager en vrij somber gezicht en een opvallende grijze stoppelbaard. Zijn ene wang was inderdaad wat gezwollen. Hij mompelde iets dat een verwelkoming moest betekenen.

    - Ik zei daarnet tegen de heer Vansteenbrugge dat ge een heilige schrik hebt voor de tandarts en voor dokters in ’t algemeen, zei moeder van Togenbirger.

    - Welja, ik steek dat helemaal niet weg, zei van Togenbirger met een enigszins onvaste beverige stem. Maar dat zijn zaken die men best zo lang mogelijk uitstelt. Waarom, zult u zich wellicht afvragen? Welnu, telkens als er een stuk van ons lichaam afgaat, zijn we wat minder dan we voordien waren. De tand zou eigenlijk plechtig begraven moeten worden. Tegenwoordig wordt alleen het laatst overgebleven stukje van de mens begraven, en soms is dat nog zeer weinig. Het wordt niettemin begraven, met veel poespas, terwijl er bij het “overlijden” van eerder, vaak veel belangrijker stukken, geen haan naar kraaide of er ook maar aan dacht om erover te rouwen.

    Hij articuleerde niet goed – daar zal de tandhistorie wel voor iets tussen gezeten hebben – maar doordat hij traag sprak was hij toch goed verstaanbaar.

    - U stelt het voor alsof een hoop mensen al meer dan de helft van hun lichaam kwijt zijn op ’t ogenblik dat ze hun laatste adem uitblazen, replikeerde ik. Een aantal tanden, een galblaas, een stuk darm, een borst, een baarmoeder, neem nu nog een nier of een long of een been, dat maakt toch nog steeds geen vijftig procent uit…

    - Ik zal u een voorbeeld geven, zei van Togenbirger. Toen ik achttien was, ’t kan negentien geweest zijn, hebben ze mij eens heel dronken gemaakt met jenever – ik had toen nog nooit alcohol gedronken –. Ze hebben mij naar huis gedragen en mij daar gedownload, om het zo maar eens te zeggen. Ik was niet meer bij bewustzijn. Ik herinner mij nog dat ik daarna dagen aan een stuk heb zitten braken en niet meer wist waar ik was. Niemand had toen medelijden met mij en iedereen zei: “moge het u wel bekomen, grote dommerik”. Ik ben daar lange tijd niet goed van geweest. Maar ik weet wel zeker dat toen meer dan de helft van mezelf overleden is. Géén begrafenis. De dode hersencellen zijn waarschijnlijk in alle stilte afgevoerd via bloedkanaaltjes of lymfevaten of zo – ik weet niet hoe dat werkt – en dan uitgeplast of zo…

    Hij bleek inderdaad niet te weten hoe dat werkt, maar zijn betoog maakte toch indruk. Al die geleerde filosofische boeken waren dus geschreven door nog geen halve van Togenbirger…

    - Ik was eigenlijk naar u toe gekomen om te spreken over de mens, als zijnde de som van een ziel en een lichaam, en over de scheiding van ziel en lichaam.

    Er verscheen een innemende glimlach op het aangezicht van de professor. Moeder van Togenbirger had zich ongemerkt teruggetrokken.

    - Ik luister, zei hij.

    - Ik heb het menselijk lichaam in combinatie met de ziel vergeleken met een lange stok waar we een zweep mee kunnen maken door er aan het ene uiteinde een touw aan vast te binden, of een vislijn als we aan het andere eind van het touw nog een haakje vastmaken, of een boog als we de stok wat buigen en het touw aan de beide uiteinden van de stok vastknopen. Gaan we nu de vislijn, of de vislijn of de boog, kapotmaken door het touw weg te nemen, dan houden we alleen de stok over. Is die stok dan een kapotte vislijn of een kapotte zweep of een kapotte boog? Wat is daarop uw antwoord, professor?

    Hij antwoordde niet onmiddellijk op mijn vraag. Ik voelde mij plots niet zeker van mijn stuk. Had ik geen onzin uitgekraamd? Mij belachelijk gemaakt tegenover één van de grootste filosofen van deze tijd? Misschien achtte hij dít geen antwoord waardig? Het was tenslotte een hele opluchting toen hij zei:

    - Geen van beide, natuurlijk. Het is gewoon een stok.

    Ik voelde mij nu weer meer op mijn gemak. Zelfverzekerd zette ik dan ook mijn redenering verder:

    - Ik hoor het u gaarne zeggen, professor. In deel namelijk volkomen uw mening. Een stok dus, waarmee talloze zaken, andere dan vislijnen of zwepen of bogen, kunnen gemaakt worden.

    - Helemaal, zei van Togenbirger. Uw redenering bevalt mij.

    - Evenzeer, ging ik enthousiast verder, is na het scheiden van het menselijk lichaam en de menselijke ziel, het “onbezield lichaam” – of het  “stoffelijk overschot” als u het zo wilt noemen – geen mens meer. Net zo min als de ziel nog een mens is. Zodat we dus in feite niet kunnen spreken over “een dode mens”. Net zoals met de stok, waarover ik het daarnet had, allerlei dingen kunnen gemaakt worden, zal het “stoffelijk overschot” – laten we zeggen de atomen ervan – gebruikt worden in de opbouw van andere zaken.

    - Gij praat als een volslagen filosoof. Maar laat alstublieft die atomen weg: dat is pure geleerddoenerij. Wat gij daar vertelt is overigens zéér juist. Gij hebt mijn boeken goed ingestudeerd. Proficiat! Maar uw vraag ging, zo ik mij niet vergis, over de scheiding van ziel en lichaam?

    - Inderdaad, professor. Ziehier mijn vraag. Wanneer verlaten ziel en lichaam elkaar bij het overlijden van de mens? Als ’t hart ophoudt met kloppen? Als de hersenen geen elektrische activiteit meer vertonen? Bij volslagen dementie? Bij diep en irreversibel coma?


    (wordt vervolgd >>>>>)

     

    31-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afscheid (gedichtje).
    'k Heb vannacht gedroomd dat ik voorgoed afscheid moest nemen van mijn geliefde.

    'k Heb je bemind,
    'k heb zoveel van je gehouden,
    'k heb je zo lief gehad.

    'k Wou dat het
    nu niet voorbij was.

    'k Wou dat alles nog beginnen moest.

    28-10-2006 om 02:22 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De erfenis van de Bisschoppelijke Normaalschool.

    Albert Anckaert was amper dertien jaar oud toen hij ging studeren aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Vijf jaar later kwam hij er buiten als onderwijzer. Ze hadden er zijn ziel in een definitieve plooi gelegd. Hij had er levensregels meegekregen – erin gestampt of met de paplepel ingegoten – waar hij niet wenste van af te wijken. Ik vermeld er drie.

    Ten eerste. Meester Albert lachte nooit met een schuine mop. De priesters van de Bisschoppelijke Normaalschool zullen schuine moppen ongetwijfeld bestempeld hebben als verwerpelijk en op zijn minst ongepast in de mond van iemand wiens taak het was de Vlaamse jeugd te onderwijzen en op te voeden, zegge en schrijve “de onderwijzer”. Láchen met een schuine mop die een ander vertelt, is een andere kwestie. De beleefdheid vereist alleszins dat de toehoorder op zijn minst een flauwe glimlach tracht te produceren, zelfs als hij de mop niet apprecieert. Maar dat soort beleefdheid kon meester Albert onmogelijk in overeenstemming brengen met het goed fatsoen. Op een schuine mop reageerde hij dan ook steevast met een moedeloos hoofdschudden. En toch is daar de laatste jaren van zijn leven enige verandering in gekomen. Als ik hem vroeg of ik er één mocht vertellen, antwoordde hij weliswaar nooit “ja” en als ik de mop dan, zonder toestemming tóch vertelde, schudde hij nog steeds het hoofd in vertwijfeling. Maar dat hij wél luisterde bewijst het feit dat hij de mop, vaak weken later, doorvertelde. En dán lachte hij wél, soms zo hevig dat zijn ademhaling stokte en zijn aangezicht paars kleurde. Soms rolden er dan tranen over zijn wangen van het danig lachen. Tenslotte kwamen wij erachter dat hij over een héél repertoire schuine moppen beschikte. Ik luisterde dan zelf vaak hoofdschuddend en met gemaakte tegenzin omdat ik het hem wilde betaald zetten. Maar hij merkte het niet eens: zó zeer ging hij op in zijn schuine mop…

    Ten tweede. Meester Albert was een katholieke christene door dik en dun en … tot in de politiek. Het studentje stamt nog uit de tijd toen de pastoors zich met de politiek bemoeiden: toen was stemmen voor een andere partij dan de katholieke nog een zware zonde. Het was nog de tijd dat zijn leven geven voor zijn geloof gold als dé opperste daad, die recht gaf op een plaats in de hemel, aan de rechterhand van god – waar hebben we dit nog gehoord? – Aan de liberalen had hij een hekel, ofschoon hij in vele opzichten een liberale levensvisie had. Een keer is hij zwaar beledigd door één van de liberale “kopstukken” van de gemeente toen hij in een of andere stoet optrok met de Vlaamse leeuwenvlag. “Waar gaat gij heen met die Vlaamse hond, makker?” moet dat kopstuk toen gevraagd hebben. Albert was zeer Vlaamsgezind en die hond was er teveel aan en daarmee hadden de liberalen het bij hem voor altijd verkorven. Ook met de socialisten kon hij zich niet vereenzelvigen: als onderwijzer voelde hij zich geen echte arbeider… Ik denk dat hij zonder zijn katholieke “opvoeding” voor een Vlaamse partij zou gestemd hebben, maar dat heeft hij ongetwijfeld uit vreze gods, nooit gedaan. Zoveel geloofsovertuiging wekt respect op. Wat een verschil met Jack Vanlichtervelde wiens strenge opvoeding bij de Broeders geresulteerd heeft in een soort allergie tegenover alles wat maar enigszins ruikt naar godsdienst en pastoors! En toch… Zie ik daar geen klein sprankeltje twijfel als ik de eigenhandig geschreven tekst van zijn gedachtenisprentje herlees: “Mijn God, ‘k heb altijd in U geloofd, geef ons ’t eeuwige geluk, zoals beloofd.” Was er op ’t einde van zijn leven toch enige onzekerheid in zijn ziel geslopen? Of Onze Lieve Heer zijn belofte wel zou nakomen? Het kan nooit kwaad “Hem” daar even aan te herinneren, moet Albert gedacht hebben.

    Ten derde. Zijn houding tegenover het spel. Albert speelde veel en graag. Nooit voor geld. Hooguit voor een pint, in ’t café, in zijn jonge jaren. We spelen voor de eer, was zijn devies, en eer is meer waard dan geld. De spelletjes kaart en pétanque die wij gespeeld hebben zijn ontelbaar. De uitslagen van het kaartspel werden zorgvuldig bijgehouden in een schrift. Hij was een intelligente en bedreven speler. Ongetwijfeld genoot hij van zijn vele triomfen, maar hij bleef opvallend gelijkmoedig zowel bij een overwinning als bij een nederlaag. Als wij hem gelukwensten liet hij nooit na te wijzen op de rol die het geluk had gespeeld. “Wíj spelen niet met de kaart, de kaart speelt met óns” placht hij dan te zeggen. Hij kon moeilijk verdragen dat wij onze vreugde uitschreeuwden, de zeldzame keren dat we hem konden verslaan. Het argument dat onze blijdschap een erkenning was van zijn kwaliteiten – hoe sterker de tegenstander die men overwonnen heeft, des te groter de vreugde, toch? – ging er bij hem niet in. En die ingesteldheid van mijn dierbare schoonvader, Albert Anckaert zaliger, die  ging er bij míj niet in. Tot ik enkele dagen geleden, tussen zijn oude schoolboeken die hij mij heeft nagelaten, de oplossing van dat raadsel heb gevonden: een levensregel die stamt uit de tijd van de Bisschoppelijke Normaalschool. Die regel bevindt zich op de pagina’s 28, 29 en 30 van het “NIEUW HANDBOEKJE der BELEEFDHEID en CHRISTELIJKE WELLEVENDHEID ten dienste der lagere scholen. Vijfde verbeterde uitgave, herzien en in overeenkomst gebracht met de huidige schoolprogramma’s. Door Kan. D. LESCOUHIER, diocesanen Hoofdopziener voor West-Vlaanderen. Brugge, L. Lescrauwaet, Oudenburgstraat, 29. 1921”.

    Hoofdstuk VIII. Beleefdheid in het spel.

    § 38. … Toont altijd bedaardheid en vroolijkheid in het spel; behoudt een gelijke inborst bij winst of verlies.

    § 39. … Het is ongemanierd een buitengewone vreugde te toonen in het spel als gij wint; of gestoord, vergramd of ongeduldig te zijn als gij verliest.

    …

    Vermijdt met zorg het schielijk en lastig getier, uitroepingen van blijdschap of van gramschap, volgens het lot van het spel. Buischt niet op tafel, noch stampt met de voeten.

    …

    Dat alles in u bedaard zij. Dat niets in uw aangezicht, in uwen toon, in uwe gebaren, noch de ontsteltenis, noch een onmatige blijdschap verrade, wat den persoon met wien gij speelt zou kunnen beleedigen.

    § 40.  Daar het spel slechts een tijdverdrijf en niet een schandelijke berekening op winst mag zijn, moet het gematigd wezen, en zoodanig dat de winst niet groot genoeg zij, opdat men er zich over zou kunnen verheugen, noch het verlies schadelijk genoeg om er over bedroefd te zijn.

    Vermijdt de spelen die gevaarlijk zijn voor de deugd, gelijk meest alle handspelen. Ware slechte spelen zijn niet alleenlijk tegen de beleefdheid; maar vernederen de jongelingen tot den rang der slechtst opgevoede lieden, en maken hen hatelijk voor God en verachtelijk voor de menschen.

    24-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Allerheiligen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het feest van alle heiligen nadert met rasse schreden. Ingetogen zullen wij na de kerkdienst onze dierbare afgestorvenen gaan groeten. Hier en daar zullen wij een poosje stilstaan bij een graf. Iets langer zullen wij vertoeven bij het graf van Albert Anckaert. Wij, dat zijn de kinderen, de kleinkinderen, de aangetrouwde kinderen en kleinkinderen, en ook al een paar achterkleinkinderen. Hij was de patriarch, de onbetwiste “pater familias”. De vrouwelijke leden van de familie zullen hun tranen de vrije loop laten. De mannen zullen hun kaken stevig op elkaar klemmen om die tranen te bedwingen, al zal dat bij enkelen wellicht niet lukken…
    Dat ze in Elsegem ooit zullen overgaan tot de verkiezing van hun “grootste dorpsgenoot aller tijden” lijkt mij niet zeer waarschijnlijk. Er is er alvast niet één die meer voor die titel in aanmerking zou komen dan “meester Albert”.

    20-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voor de verandering...

    ... een klein teder liefdesgedichtje.                                                                                           
                                                          
    Mijn lief,                                       
    'k wil me vermeien                          
    in je tepelhoven,                          
    een huisje bouwen                       
    op je venusheuvel van satijn.      
                                                         
    'k Wil in 't putje                           
    van je navel toeven                     
    en altijd bij je zijn.                      

    19-10-2006 om 16:40 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een vrouw die niet zaagt.

     Zes miljoen Vlamingen “rijden” hun gras af. Maar niet één Nederlander die dat verstaat. Zij “maaien” hun gras. Terwijl wij, Vlamingen, bij het woord maaien het gevoel hebben dat er een zeis of een sikkel aan te pas komt. Tien betekenissen heeft het woord “afrijden” in het algemeen beschaafd Nederlands, volgens de dikke van Dale. Maar “het gras afrijden”? Nee hoor, daar moet je Vlaming voor zijn.

    Ik was dus het gras aan ’t afrijden. ’t Was op een zonnige namiddag (“middag” voor de Nederlanders) in de herfst. Twee en een halve meter vóór mij dook plotseling een padde(n)stoel(1*) op. Een prachtexemplaar. Zeker dertig centimeter hoog en met een hoed van eveneens dertig centimeter. Een witte met rode vlekken, zoals men ze alleen in sprookjes vindt, en waarin doorgaans kabouters wonen. Honderden madeliefjes en half zoveel boterbloempjes had ik al weggemaaid, maar díe padde(n)stoel was té mooi om in de vernieling te rijden. Ik reed er in een brede halve boog omheen. En dan terug, in een halve boog. De padde(n)stoel kwam keurig op een eilandje te staan. Met de grasschaar knipte ik nauwgezet het lange gras rond de padde(n)stoel weg. U kan zich, beste lezer, nauwelijks voorstellen met wat een zorgvuldigheid ik te werk ging. En plots, alsof het in een fantastische droom was, ging er een deurtje open en uit de padde(n)stoel kwam een piepklein kaboutertje te voorschijn. Een alleraardigst manneke, niet meer dan twee vuisten groot, met een groene pofbroek, een rode dito jas en een gele puntmuts met een flochke. Ik had nooit gedacht dat kabouters zo klein kunnen zijn, laat staan dat ze überhaupt bestaan...

    Het mannetje stak zijn beide armpjes in de lucht.

    - Dank u, honderdduizend maal dank, zei het met krassende stem. O, wat ben ik u dankbaar dat ge mijn padde(n)stoel gespaard hebt en mij voor een gewisse dood behoed.

    Ik kon mijn ogen niet geloven, ik dacht warempel dat ik droomde, en het kaboutertje vervolgde:

    - Gij zijt een edel en genereus mens. Groot zal uw beloning zijn. Gij moogt namelijk een wens doen. Eén. Geen drie zoals dat in sprookjes voorkomt. Uw wens zal in vervulling gaan, wat het ook moge wezen. Maar denk vooral goed na vooraleer ge uw wens formuleert, want ge moogt maar één wens doen.

    Ik stond perplex. Zou u, lieve lezer, in mijn plaats niet perplex gestaan hebben? Ik kreeg er een klam gevoel van over mijn lichaam. Desalniettemin behield ik voldoende tegenwoordigheid van geest. Eén wens, niet méér!...

    Een jaar of tien geleden heb ik één dag en één nacht doorgebracht in Las Vegas. Hier wil ik ooit nog terugkeren, heb ik toen gezegd, maar dan voor een hele week. Wat belet mij om het vliegtuig te nemen en er heen te gaan? Ik ben als de dood geworden voor lange vliegreizen. Naar Las Vegas is het een uur of vijftien vliegen en zo lang stilzitten in de bekrompen ruimte van de economy class – business class kunnen alleen zakenlui zich permitteren – kan de bloedsomloop levensgevaarlijk verstoren, zeker bij iemand die niet meer van de jongste is. Doodgaan in een vliegtuig op enkele kilometers boven de grond, ik mag er niet aan denken. Daarenboven krijg ik in een vliegtuig doorgaans al na drie à vier uur last van een hoogst onaangenaam zinderend gevoel in de benen, een verschijnsel dat in medische taal “restless legs” wordt genoemd. Wie het ooit heeft meegemaakt weet precies waarover ik het heb. Als we nu eens met de auto naar Amerika konden rijden?...

    - Ik wens, zei ik plots, vastberaden en nogal plechtig, een autostrade van hier tot in Amerika.

    Het kaboutertje reageerde zichtbaar geschrokken. Zijn bolronde blozende wangetjes verbleekten een beetje en het flochke van zijn puntmuts kwam rechtop te staan.

    - Dat is wel een héél dúre wens, kraste het ventje. Zoudt ge écht geen andere wens kunnen doen?

    Jazeker, ik hád er nog één achter de hand.

    - Ik zou, zei ik, een vrouw willen die nooit zaagt – “zeurt” voor de Nederlanders – .

    Het kleine ventje verbleekte nu nog meer.

    - Een vrouw die n.nooit z.zaagt, herhaalde hij met bevende stem.

    Hij zag er plots heel slecht uit en ik vreesde al dat er iets ergs te gebeuren stond met hem. Maar hij herpakte zich een beetje.

    - A propos, vroeg hij zachtjes, om op uw eerste wens terug te komen? Hoe breed hadt ge die autostrade gewenst?

    Hij trilde, zijn puntmuts was scheefgezakt en de algemene indruk die hij maakte was er een van radeloosheid. Ik vond hem zo zielig, de situatie zo erbarmelijk en tegelijkertijd zo ridicuul, dat ik in een lach schoot.

    Ik lag in mijn bed met wijd open ogen naar de schim van een wegdeemsterend kaboutertje te staren en onbedaarlijk te lachen…

    - Wat bezielt je toch, vroeg mijn vrouw, en ze gaf mij een por in de ribben. Je houd me nu al de hele nacht wakker. Je bent deze nacht al twee keer opgestaan en je hebt gesnurkt als een varken. En nu maak je mij wakker met dat idioot gelach. Ik durf wedden dat je niet eens weet wáárom je lacht.

    Dít was weer een en al realiteit.

    - Ik ben opgestaan omdat ik moest plassen, zei ik. Voor een man op mijn leeftijd is dat niet eens zo bijzonder.

    - Prostaat, zeker?

    - Juist, prostaat. En wat het snurken betreft: doe jíj ook! En waarom ik moet lachen: ik weet het maar al te goed, ik zal het je vertellen…

    - Asjeblief niet, ik wil slapen.

    Met haar linker voet gleed ze langs mijn linker been.

    - Je hebt je kousen nog aan, zei ze. Je moest je schamen. Niet te verwonderen dat jij zweetvoeten hebt. Je voeten krijgen geen lucht. En je hebt gisteren weer look gegeten, de hele kamer stinkt ernaar. Bah!

    Ze draaide zich op haar rechter zijde. Twintig seconden later snurkte ze al.

     

    (1*) Hoe ik over de schrijfwijze van dit woord denk, kunt u lezen in de inleiding van mijn boek “O jerum jerum jerum…”

     

    11-10-2006 om 18:16 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ontgoocheling.

    Ik had al een vermoeden, maar nu weet ik het zeker! Na mijn opzoekingen in verband met het geslacht van Gülseren Kokur, Fuat Korkmazer, Özlem Can, Meryem Kaçar, Cengiz Cetenkaya, Zeneb Bensafia, Baki Emirvelioglu, Chovy Lok, Wis Versyp, Yuk Kit Yeung, Ilknur Cengiz, Saban Gök en Resul Tapmaz… Het sexisme viert hoogtij in de politiek! Althans wat Gent betreft, maar ’t zou mij geen zier verwonderen als het elders ánders was. Ik ben er namelijk achter gekomen dat iedere partij zesentwintig mannelijke en vijfentwintig vrouwelijke kandidaten heeft. Maak me niet wijs dat dít toeval is. Alle partijen gaan dus waarachtig selecteren op basis van het geslacht. Alsof kennis, ambitie, gedrevenheid, ervaring in de politiek, van ondergeschikt belang zijn. Is dit niet in strijd met de rechten van de mens? Er moet toch in de eerste plaats geselecteerd worden op basis van bekwaamheid en niet op basis van fysieke kenmerken zoals geslacht, ras, huidskleur, lichaamslengte, gewicht, bloedgroep, en dies meer… Ik weet zeker dat de komende generaties ons daarom gaan uitlachen. Misschien doen ze dat nú reeds in andere landen. Terwijl men het hier normaal schijnt te vinden dat in een Oost-Vlaamse gemeente een vrouw van zevenennegentig jaar kandidaat is voor het burgemeesterschap en dat in een andere Oost-Vlaamse gemeente een lijsttrekster de kiezers oproept uitsluitend te stemmen voor vrouwelijke kandidaten. Begrijpt u, beste lezer, dat ik nu reeds een grondige afkeer heb van de politiek? Er blijven nog vijf politieke partijen te bespreken, maar geloof mij, ik kan het niet meer opbrengen. Omdat ik u echter niet helemaal in de steek wil laten en omdat ik die vijf partijen niet al te zeer wil discrimineren, ga ik toch nog een efforke doen. Maar ’t zal ’t laatste zijn. Ik zweer het u. Want groot is mijn ontgoocheling…

    Het Vlaams Belang. Eénenvijftig kandidaten, waaronder slechts twee Declercks. Overigens géén bekende namen. Eén naam laat mij niet koud: Dirk Van Haudenhuyse. De echtgenoot van Njora Nikiforova was een Van Haudenhuyse. Lucien Van Haudenhuyse. Lucien en Njora baatten in de jaren vijftig en zestig de “friture Njora” uit, aan de Sint-Kwintensberg. “Friture Njora” is ondertussen al aan haar vierde uitbater toe, maar de frieten hebben er nog niets van hun kwaliteit verloren: de beste frieten van het heelal. Of is dat pure nostalgie van mijnentwege? Lucien Van Haudenhuyse is een jaar of twee geleden gestorven. Njora is, als ik mij niet vergis, nog in leven. Ze woont, als ik mij weer niet vergis, in Drongen. En omdat kandidaat nummer 10 eveneens in Drongen woont – zo leert mij het internet – heb ik een ogenblik met de gedachte gespeeld dat hij de zoon zou kunnen zijn van Njora en Lucien. Maar bij nader inzien blijkt die vlieger niet op te gaan: Njora en Lucien hadden weliswaar een zoon, maar die heette André.

    Ik zou liegen als ik zou beweren dat Mia Pruydt-Stevens, op plaats 34, mij niet intrigeert. Twee weken geleden zou ik er het familienamenwoordenboek bijgehaald hebben, vanwege die Pruydt. Op heden ontbreekt mij daartoe de politieke moed…

    Voor de LSP, die een onvolledige partij is met amper zeventien kandidaten, ga ik in geen geval stemmen. Ik getroost mij zelfs de moeite niet om uit te zoeken waar die letters voor staan. Stel dat ze de absolute meerderheid halen. Gaan zij dan de stad besturen met amper zeventien man? Dat lukt nooit, natuurlijk! En het zijn evengoed sexisten die LSP-ers: netjes acht mannen plus acht vrouwen, plus die Jo Coulier op de laatste plaats. Ik doe niet eens moeite om uit te maken of het een vrouwelijke dan wel een mannelijke Jo is.

    De sp.a-spirit, dat zijn de socialisten die om in de mode te blijven eveneens een klein partijtje achter zich aan slepen. Ook deze partij heeft haar twee meest bekende kandidaten achteraan gezet. De laatste in het rijtje is Frank Beke, de gewezen burgemeester. Want hij verklaart openlijk dat hij niet langer burgemeester wil zijn. Wat voor onzin is mij dat, Frank? Waarom dan nog op de lijst staan? Stel dat Frank de meeste stemmen haalt: zijn dat dan allemaal verloren stemmen? Of gaan die stemmen naar een ander? Naar Monica Van Kerrebroeck? Of naar Mia Pruydt-Stevens?

    Op de voorlaatste plaats: Freya Van den Bossche. Freya is zonder meer mijn favorite op de sp.a-lijst. Ooit stond ze op mijn lijstje van knapste vrouwelijke B.V.’s op de tweede plaats, na de ongenaakbare Tanja Dexters. En al is ze nu een beetje teruggevallen op mijn lijstje, ik blijf haar onverminderd een knappe griet vinden. Alvast knapper dan Frank Beke, als ik even zo vrij mag zijn. Het Gentse oog wil toch ook wel wat, zeker… Een andere reden om voor Freya te kiezen is dat ze de dochter is van de gewezen top-politieker Luc Van den Bossche. Het kan dus niet anders of er zit pit in Freya, dat meisje heeft inhoud. Want, zoals iedereen weet, het is niet makkelijk om iets te bereiken in de politiek als je vader zelf een groot politicus is geweest. In tegenstelling tot wat sommigen wel eens zouden durven denken. In een brochure die enkele jaren geleden uitgegeven werd door de Gentse Rijksuniversiteit las ik onlangs een en ander over de studentenjaren van vader Luc. En ik die dacht dat ík een “zware student” ben geweest! Ik zal nog niet tot aan de enkels van Luc Van den Bossche gereikt hebben. Luc zelf lijkt definitief uit de politiek verdwenen. Hij zal nu wel van een uitkering moeten leven. Hopelijk heeft hij tijdens de vette jaren iets opzij kunnen zetten. Een appeltje tegen de dorst…

    Geen grote namen bij de PVDA, de partij van de arbeid. Hier dus geen B.V.’s en dat hoeft niemand te verwonderen. Hier zitten alleen noeste arbeiders, mensen die werken van de morgen tot de avond en dus geen tijd hebben om hun public relations te verzorgen. Is dít de Belgische Werkliedenpartij van vele tientallen jaren geleden, waarover ik nog geleerd heb in de geschiedenisboeken?

    Groen! heeft één bekende naam op de lijst: Vera Dua. Op de eerste plaats. En zo hoort het! Op de laatste plaats bij Groen! staat iemand die mij toevallig ook niet onbekend is: Paul Pataer. Ooit heb ik deelgenomen aan een loopkoers in de Vlaamse Ardennen. Alover de steilste heuvels, bekend uit de Ronde van Vlaanderen: de Volkegemberg, de Eikenberg, de Wolvenberg en nog een paar… Paul Pataer was één van de weinigen die ná mij de aankomst bereikten. Het is de reden waarom ik voor hem enige sympathie heb.

    Ik zal mijn verhaal nu maar stilaan afsluiten. In een vorig betoog heb ik reeds een paar namen laten vallen van personen die ik wel zie zitten als burgemeester van Gent. Of hoort u liever namen van partijen? Welaan dan. Ten einde dit politiek betoog toch nog af te ronden met een zweem van volledigheid, doe ik nu een poging om u mijn favoriete coalitie voor te stellen. Zoals eenieder weet, of althans vermoedt, doet iedere politieker het uit eigen belang. Die van het Vlaams Belang waarschijnlijk ook. En toch… klinkt het niet mooi: het Vlaams Belang? Een naam die het partijprogramma samenvat: niet míjn belang telt, maar het Vlááms belang, het belang van alle Gentenaren. Want Gentenaren zijn per definitie Vlamingen. Of heb ik dat verkeerd voor? En dan is er Groen! Dat roept idyllische beelden op. Stel u voor: een lieflijk Vlaanderen met groene weiden, vol madeliefjes en grazende koeien. Wie zou daar niet willen achter staan? En de PVDA dan? Al behoor ikzelf eerder tot wat men het werkschuwe type zou kunnen noemen, arbeid maakt een volk groot en rijk en gelukkig. Op 8 oktober dus allen voor het belang van alleman in een groen en arbeidzaam Vlaanderen. Spijtig dat nóch Kaan, nóch Monica, nóch Freya tot één van die partijen behoren. Laten Kaan, Monica en Freya met hun kiezers de overstap maken naar respectievelijk het Vlaams Belang, Groen! en de PVDA en Gent krijgt een bestuur om duimen en vingers van af te likken. Wie van de drie dan burgemeester moet worden? Hierop blijf ik het antwoord liever schuldig. Ik heb reeds ál te veel suggesties gedaan. De kiezer zal daar wel over beslissen op 8 oktober en … de kiezer heeft altijd gelijk! Amen.

    04-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD ampersand V.

    De CVP van vroeger heet nu CD en V. De naam wordt geschreven als CD&V. Het welbekende teken tussen de D en de V kan best uitgesproken worden als “ampersand”, want als men het uitspreekt als “en” zou dat klinken als CDNV en dat is onjuist. Nog meegeven dat de ampersand in CD&V uitgevonden is door de burgemeester van Kortrijk Stefaan Declerck - tiens, wéér een Declerck, en… alvast mijn excuses Stefaan als de naam foutief gespeld is (Frans Debrabandere geeft voor die naam een twintigtal verschillende schrijfwijzen) -.

    Zoals afgesproken zou ik het enkel hebben over de Gentse politiek. Vandaag dus iets over de CD&V-kandidaten  voor de burgemeesterssjerp in Gent. En toch wil ik eerst nog eens terugkeren tot de VLD. Ik heb namelijk vergeten te vermelden naar welke kandidaat mijn voorkeur uiteindelijk uitgaat en dát was ik toch wel van plan en misschien had u dat, beste lezer, ook wel van mij verwacht…

    Ik heb er hard moeten over nadenken. Uiteindelijk meen ik een lichte voorkeur te hebben voor Kaan Osmanagaoglu. Ik moet u bekennen dat ik oorspronkelijk geen bijzondere sympathie voelde voor die Kaan. Daar is echter verandering in gekomen nadat ik zijn naam heb opgezocht op het internet. De enige reden voor die opzoeking was overigens alleen maar het feit dat ik zekerheid wilde omtrent het geslacht van die kandidaat - misplaatste nieuwsgierigheid van mij, want het geslacht van de kandidaat doet natuurlijk niets ter zake -. Welnu, het blijkt wel degelijk een man te zijn, een gynecoloog nog wel! Wat komt een gynecoloog in godsnaam in de politiek doen? was mijn eerste reactie. Het zou mij nochtans niet verwonderen als Kaan Osmanagaoglu een zeer veelzijdig mens was. Mijn gedachten gaan hierbij naar die andere gynecoloog, een van de grootste en beroemdste Gentenaren van de vorige eeuw, de meest veelzijdige mens die ik ooit gekend heb: Jean Daskalides. Naast gynecoloog was hij jazz-muzikant, concertorganisator, fotograaf, filmregisseur, ingenieur in voedingswaren, leraar, ziekenhuisdirecteur en zakenman (hij was de oprichter van de wereldberoemde praline-winkels Leonidas en Daskalides). In elk van deze disciplines was hij een uitblinker. Maar politiek, nee. Aan politiek heeft Daska, zoals wij hem noemden, zich nooit gewaagd. Als ik mij niet vergis tenminste. Daska heeft ons, helaas, te vroeg verlaten. En als ik nu mijn voorkeur uitspreek voor Kaan Osmanagaoglu dan doe ik dat grotendeels uit een soort nostagisch gevoel, een soort eerbetoon aan Jean Daskalides. Als Daska er in geslaagd is de gynecologie met zoveel andere vakken succesvol te combineren, dan is het misschien niet helemaal uitgesloten dat Osma het ook kan met de politiek.

    Ik weet het, beste lezer, het lijkt erop dat ik mij niet van de VLD kan losmaken, alsof ik het moeilijk zou hebben om naar de CD&V over te stappen. Ik zal uw geduld niet lang meer op de proef stellen. Toch eerst nog even Paul Debrabandere op het matje geroepen. In zijn Woordenboek van de Familienamen komt de naam Osmanagaoglu niet eens voor! Dan maar even “kaan” opgezocht in de dikke van Dale. Een kaan is een overblijfsel van uitgebraden vet. Mensen die net als ik de oorlog hebben meegemaakt zullen het met mij eens zijn: het was een pure lekkernij, die kaantjes. Maar “kaan” heeft volgens van Dale nog een andere betekenis: een uitmuntend persoon. Als voorbeeld geeft van Dale: “een kaan van een vent, een voortreffelijke vent”. Dus, VLD-ers altesaam: op 8 oktober allen voor Kaan?

    De CD&V pakt uit met een affiche waarop zeven kandidaten afgebeeld staan: de lijsttrekker met een harnas, de zes anderen met een maliënkolder. Het opschrift luidt: “De ridders van het Gravensteen”. Nergens wordt, voor zover mij bekend een toespeling gemaakt op de moderne helden van het Gravensteen, de studenten, die op 16 november 1949 het Gravensteen bezet hebben, na een heroïsche strijd tegen de Gentse flikken. Ik kan het niet laten hier nog even de namen van hun leiders te citeren: Felix de Hemptinne, Tony Claeys, Henry Hubené, Ludo Tollenaere, Valeer Van Overwalle en Jos De Seranno. Terloops nog even vermelden dat de Gentse studenten deze “grootste studentikoze stunt aller tijden” telkenjare gedenken op een woensdag medio november. En dat in 1999 een prachtig boek werd uitgegeven door de Gentse Universiteit “50 jaar Gravensteenfeesten”. Hoevelen van de éénenvijftig CD&V kandidaten hebben dat boek in hun boekenkast staan? Gaarne antwoord vóór 8 oktober alstublieft!

    Ik loop de lijst met de kandidaten af. Van nummer één tot en met nummer 46 vind ik daar niet één bekende naam. Althans geen bekende persoon. De Clercqs zijn er anders wel genoeg. Er is zelfs een Willy… De Clerck (nummer 39) met “k” achteraan: niet dé Willy dus. Verder is er Isabelle De Clercq op nummer twee. De schrijfwijze klopt en het feit dat ze zo hoog op de lijst staat versterkt mijn vermoeden. Bij de échte Willy De Clercq waren en zijn ze nogal breeddenkend. Willy is liberaal, zijn vrouw is socialist. Een dochter of kleindochter bij de katholieken kan het imago van de clan mijns inziens alleen maar ten goede komen. Nu nog een Vlaamse en een groene kandidaat en we zijn ongeveer rond. Er is verder ook nog Maria Coucke-Declercq op nummer 38, een Declercq-in-één-woord. Een ouderwetse tante, naar ik vermoed, één uit de tijd dat de vrouwen nog altijd opkwamen onder een dubbele naam: die van hun echtgenoot, gevolgd door die van zichzelf. Ik heb zelfs ooit een politica gekend die alléén de naam van haar man gebruikte en het met die naam tot minister geschopt heeft en tot partijvoorzitter. Zelf heette ze Uyttebroeck. Gelijkaardige gevallen met een dubbele naam zijn waarschijnlijk Nicole Tallieu-Meneve (op de 34e plaats) en Lieve Robert-Bogaert (op de 17e plaats). Bij deze laatste staat er N-VA achter de naam en zo zie ik er nóg drie op de lijst. Eén of ander klein partijtje dat mee op de kar gesprongen is zeker? Een ander geval lijkt mij Mulongo Dimonekene-Vanneste. Het gaat hier waarschijnlijk om een man van Congolese origine die ofwel óvergeëmancipeerd wil voorkomen, ofwel de naam van zijn overduidelijk Vlaamse vrouw eraan toegevoegd heeft als tegengewicht voor de vreemde naam. Wat mij betreft had het niet gehoefd: ik had hem zó ook al een plausibele kandidaat gevonden.

    Op de twaalfde plaats staat Geert Verbeke. Ik ken drie Geert Verbekes en daarom zoek ik even op internet of ik geen foto van deze kandidaat kan vinden. Ik vind er een: het is duidelijk geen van de drie. Dezelfde methode toegepast voor Paul Goossens op de dertiende plaats. Ook hier een gelijkaardige conclusie: het is niet dé Paul Goossens. Anne Martens op plaats 48 zou wel eens de dochter kunnen zijn van Wilfried. Ik heb een foto van haar gevonden op internet: een bijzonder knappe jonge vrouw, die – als ze werkelijk de dochter van Wilfried is – sprekend op haar moeder lijkt. En nu we het toch over Wilfried Martens hebben. Ik heb een stukje gelezen uit zijn onlangs verschenen autobiografie – ik vraag mij af of Wilfried míjn autobiografie gelezen heeft – en het is mij opgevallen dat hij zich beschouwt als een van de meest tegengewerkte en verongelijkte politici. Nu is het algemeen geweten dat men er in de politiek vooral komt met ellebogenwerk. En dan te bedenken dat Wilfried, ondanks al die tegenwerking, gedurende een langere periode dan eender wie eerste minister geweest van ons Belgenlandje!?...

    In feite staan er maar drie bekende figuren op de CD&V lijst. Het zijn Réginald Moreels op de 47e, Monica Van Kerrebroeck op de 50e en Tony Van Parijs op de 51e en laatste plaats. Wat een onzin is dat toch met die CD&V: hun bekende personen helemaal onderaan? Of wíllen ze misschien geen burgemeester die al iets bewezen heeft in de politiek?

    Voor Réginald Moreels ga ik niet stemmen. Eén keer heb ik hem ontmoet. ’t Was aan de finish van een halve marathon in Middelkerke. Ik stond reklamefoldertjes uit te delen aan de aankomst. Iedere loper kreeg van mij een schouderklopje en welgemeende gelukwensen. Ze bedankten mij met een vermoeide maar gelukzalige glimlach. Eén was zo gelukkig dat hij mij tegen zijn bezweet lichaam drukte. Alleen bij Réginald kon er geen glimlach af. En dáár heb ik nu wel enig begrip voor: Réginald zag er moe uit en mager en zijn lachspieren functioneren in andere omstandigheden ook al niet optimaal. Maar dat hij mij totaal negeerde en zelfs de andere kant opkeek, daar ben ik nog steeds niet goed van. ‘k Vind het jammer dat ik niet in Gent woon en daar dus niet mag deelnemen aan de komende gemeenteraadsverkiezingen. Het voorval van Middelkerke zou ik hem eens flink betaald gezet hebben: alle vijftig bolletjes naast de andere kandidaten inkleuren, alleen dat van Réginald niet! Dat hij zich geleend heeft voor die clownerie van de Gravensteenridders vind ik op zichzelf al heel bijzonder. Dat er daarenboven een lichte glimlach om zijn mond zweeft maakt het niettemin allemaal erg ongeloofwaardig.

    Op diezelfde foto, met maliënkolder prijken drie vrouwen: ridderessen van het Gravensteen. Zuster Monica Van Kerrebroeck is er één van. En ik zal het u maar meteen zeggen. Ziehier mijn favoriete van de CD&V ploeg! Een non, een bruid van Jezus Christus, als eerste vrouwelijke burgemeester van Gent! Kan een christenmens zich beter dromen? Zou zij familie zijn van Firmin Van Kerrebroeck, de veldrijder die in mijn jongensjaren minstens een half dozijn keer Belgisch kampioen veldrijden is geweest, één van mijn grote sportidolen? ’t Zou mooi zijn, al maakt het niets uit natuurlijk. Of ze ’t nu al dan niet maakt in Gent, Monica’s toekomst voor de eeuwigheid blijft verzekerd. Wat ik bijvoorbeeld niet zou durven beweren van haar mannelijke tegenhanger Staf Nimmegeers die zijn heil zoekt bij de socialisten. Amper een halve eeuw geleden was stemmen voor de socialisten een zware doodzonde. Ik heb het met mijn eigen oren horen afkondigen van de kansel. Laat staan, opkomen voor de socialistische partij. Akkoord, de tijden zijn veranderd en stemmen voor de socialisten is al lang zelfs geen lichte doodzonde meer, maar… weten ze dat hierboven al? Denk daar nog maar eens goed over na Staf. En, à propos, hoe moet dat nu met al die socialisten die te eeuwigen dage moeten branden in de hel? Bestaat er amnestie voor hen? Ongetwijfeld niet, want de hel is nu eenmaal onherroepelijk en voor altijd. Ze hadden zich maar aan de toen geldende regels moeten houden. ’t Leven was toen voor iedereen wat harder…

    Aan Tony Van Parys zal ik maar niet veel woorden vuil maken. De bekendste van de hele bende en toch de laatste op de lijst. Gedumpt door de partij als oud vuil. Tony Van Parys, een contradictio in terminis. Ik bedoel daar eigenlijk mee dat de persoon niet past bij de naam. Wie verwacht nu zo’n fysionomie bij zo’n naam. Laat het Leo Delwaide zijn, of Theo Lefèvre. Hé, nu realiseer ik mij plots waarom die drang naar politieke verslaggeving in mij is opgekomen. Het zal te maken hebben met mijn recent bezoek aan de Savaanstraat en de intieme relatie die ik met de gewezen eerste minister, Theo Lefèvre zaliger, heb gehad. Maar, lieve lezer, lees of herlees alstublieft eerst mijn cursiefje over de Savaanstraat, vooraleer u hieromtrent enig misverstand laat ontstaan.

    Tot slot. Ik heb even nagegaan hoe het staat met de verhouding mannen-vrouwen op de kandidatenlijst, zowel bij de VLD als bij de CD&V. Wees gerust, het is mij nergens om te doen, het heeft niet het minste belang, een mens is een mens en het maakt geen verschil uit of het een man is of een vrouw, het is gewoon een spelletje van mij, een aardigheidje. Beschuldig mij dus alstublieft niet van sexisme. Bij de VLD: 26 mannen, 25 vrouwen. Evenwichtiger kan niet. Toevallig toch? Bij de CD&V: 25 mannen, 23 vrouwen en dan nog drie waarvan ik het nog moet uitzoeken omdat het geslacht voor mij, alleen voortgaand op de voornaam, niet direct duidelijk is (Gülseren Kokur, Fuat Korkmazer en Özlem Can). Maar dat doe ik morgen wel even.

     

    27-09-2006 om 10:52 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gemeenteraadsverkiezing in Gent.

    Met welk recht ik over politiek schrijf, als ik helemaal niet in politiek geïnteresseerd ben en er zo goed als niets vanaf weet? Het is een recht, beste lezer, dat ik mijzelf toeëigen, ter compensatie voor het feit dat men mij verplicht om op 8 oktober a.s. naar de stembus te gaan, tegen mijn zin en zonder dat ik er verstand van heb. Men doet er niet alleen míj onrecht mee aan – ik moet er een weekendje  Ardennen voor opofferen – maar tevens alle wél geïnteresseerde kiezers wier stem gedevalueerd wordt door al die ongemotiveerde kiezers die er “met hun klak naar slaan” terwijl ze eigenlijk “blanco” zouden moeten stemmen. Waarom de meesten van die ongemotiveerden dan níet blanco stemmen, mijns inziens? Omdat het offer van dat weekendje Ardennen plus die stembusgang anders tot helemaal niets zou gediend hebben. Neem nu míjn geval. Mijn stemgedrag wordt bijna uitsluitend geleid door niets ter zake doende – totaal irrelevante –  argumenten. De vrouw met het knapste voorkomen bijvoorbeeld of degene die mij onlangs een pint heeft getrakteerd of simpelweg… de underdog. De grootste underdog voor wie ik ooit heb gestemd – ik weet begot niet meer voor welke partij hij toen opkwam – is Louis Paul Boon. Hij was een paar weken te voren gestorven, maar aangezien de stembrieven op de dag van zijn overlijden al gedrukt waren bleef Boontje kandidaat. Hij heeft nog meer dan zevenduizend stemmen gehaald! Ik was dus bijlange niet de enige onnozelaar.

    Voor mijn plotse aandrang om over politiek te schrijven heb ik op dit ogenblik geen verklaring. Feit is dat die aandrang mij vandaag naar Gent gedreven heeft. Eens gaan kijken hoe het daar met de verkiezingskoorts gesteld is. Als ik ergens een stem zou willen uitbrengen, dan misschien wel in Gent, want er is geen stad waar ik meer affectie voor heb dan voor de fiere Arteveldestede. Maar óf het tegengevallen is! Heel Gent - of toch een groot deel ervan - afgedweild en amper een paar aanplakbrieven gezien. Nergens lijsten met de kandidaten. Foto’s van kandidaten? Amper een paar. Dan maar de lijsten van het internet gehaald…

    Laten we beginnen met de VLD, de liberalen ofte de blauwen.

    Wie staat daar op kop, helemaal bovenaan, als lijsttrekker? Sas van Rouveroij, “gebeten door Gent, verliefd op zijn stad, in elk opzicht klaar om een bevlogen burgemeester te zijn”. Ik heb een collega wiens achternaam “Sas” is en tot voor een paar uur verkeerde ik in de waan dat “Sas van Rouveroij” zijn ietwat adellijke dubbele achternaam was. Toch denk ik dat men hem kortweg “burgemeester Sas” zal noemen. Sas van Rouveroij gedomme, de underdog, de eeuwige tweede. Sta me toe dat ik even afdwaal en een vergelijking maak tussen Sas en die andere eeuwige tweedes uit de wielrennerij, meer bepaald uit de Ronde van Frankrijk: Raymond Poulidor en Joop Zoetemelk. Poulidor heeft een keer of tien op het podium gestaan in Parijs en heeft desondanks nooit of te nimmer de gele trui gedragen. In tegenstelling tot Poulidor is Zoetemelk, die andere eeuwige tweede, er uiteindelijk toch in geslaagd één keer de Ronde te winnen. En toch, Poulidor had het zoveel meer verdiend dan Zoetemelk, want Zoetemelk was een wieltjeszuiger, Poulidor was een zwoeger. Het zijn de paarden die de haver verdienen die ze niet krijgen! Nu maar afwachten hoe het met Sas afloopt. Hij is achttien jaar lang schepen geweest in Gent. Is hij een zwoeger geweest of een wieltjeszuiger? Ik heb er geen antwoord op. Ik zei het al: van politiek weet ik zo goed als niets. Hij is in ieder geval, net als ikzelf overigens, gebeten door Gent en verliefd op die stad. Sas, ik duim voor jou.

    Er staan twee De Clercqs op de VLD-lijst: Mathias op plaats 5, Claudine op plaats 39. Zijn dat kinderen van de grote onvolprezen Willy De Clercq, het boegbeeld van het Gentse liberalisme? Of kleinkinderen? Want Willy moet toch al heel dicht bij de tachtig zijn. Ik heb hem gekend en samen met hem een pint gedronken toen ik studeerde in Gent en senior seniorum was. Hij was toen al minister, zelfs vice-premier als ik mij niet vergis. Zou hij nog iets doen in de politiek? Of moet hij het stellen met een karig zelfstandigen-pensioen? Ik hoop alvast maar dat Willy niets tekort komt.

    Als de kandidaat op plaats 7 – een verkiesbare plaats –, Kaan Osmanagaoglu, burgemeester wordt, gaan ze in Gent met een probleem zitten. Maar ze zullen het wel oplossen: misschien korten ze de naam af tot “Osmana” of misschien noemen ze hem gewoon “burgemeester Kaan” naar analogie met “burgemeester Sas”. Daarenboven: ga eens tien dagen lang tweemaal daags voor de spiegel staan en zeg dan telkens tienmaal “burgemeester Osmanagaoglu” en je zal zien dat je daar aan het end geen moeite meer mee zal hebben. Ondertussen ga ik er al de hele tijd van uit dat die Kaan een man is, maar héél zeker weet ik dat niet. Onlangs kwamen ouders bij mij op raadpleging met een kind dat Indiana heette. Indiana blijkt een jongensnaam te zijn en ik dacht dat het een meisje was. Dat vonden de ouders erg dom van mij…

    Even had ik gedacht dat Carl De Decker (plaats nummer 8) familiebanden zou hebben met Jean-Marie, maar die gedachte heb ik laten varen. Ten eerste wordt de achternaam van Jean-Marie in één woord geschreven. En ten tweede: Carl De Decker is nu net een van de weinigen waarvan ik een foto gezien heb in Gent en de gelijkenis met Jean-Marie is nihil. Alhoewel: je weet maar nooit…

    Joëlle Desprechins de Gaesbeke staat op plaats nummer 30. Gelukkiglijk een onverkiesbare plaats. Gelukkiglijk, vanwege die naam. Waarom laat ze dat nu niet veranderen in “Desprechins” tout court, of beter nog “Van Gaesbeke”? Maar bon, als Joëlle over een aantal jaren tóch burgemeester wordt, zal de meerderheid van de Gentse bevolking ongetwijfeld spreken over haar als “burgemeester Desprechins” tout court. Het doet mij denken aan een collega die ik heb gekend toen ik assistent was in het Dijkzigtziekenhuis in Rotterdam. Hij heette Wildervanck de Blécourt – zijn voornaam ontsnapt mij –. Iedereen noemde hem Blécourt, alleen de professor noemde hem steevast Wildervanck.

    Met Katrien Merlevede (plaats 22) en Marina Vierkötter (plaats 36) lijkt het dan weer een beetje de sextoer op te gaan. Ik leg het even uit aan de hand van het “Woordenboek van de Familienamen” van Frans Debrabandere. Merlevede komt van meluw (= slap) en vede (= penis), dus “iemand met een slap lid, een passieloos of impotent iemand”. Een beetje in tegenspraak met wat tussen haakjes achter haar naam staat: vivant. Maar da’s waar ook – en dat realiseer ik mij nu pas –, er bestaat een klein partijtje dat “Vivant” heet en dat best zou kunnen samenspannen met de liberalen: daar zal Katrien dus lid van zijn. Als het maar geen slap lid is…

    Voor Marina Vierkötter heb ik het woordenboek van Debrabandere niet nodig: het wordt uitgesproken als “vierkutter”. Ik kan er niets aan doen, het bezoek aan de dierentuin van drie weken geleden komt mij voor de geest: mijn vrouw en ik, samen met de twee kleindochters. Een welbespraakte gidsende dame legde uit dat een slang twéé penissen heeft en dat het praktisch is bij het paren. “Wat is dat, paren?” vroeg de kleindochter van acht, tamelijk luid. “Hou je mond jij”, zei de kleindochter van twaalf en ze gaf haar zus een flinke por in de ribben.

    Ik wil gaarne een woordje wijden aan Astrid Van Ingelgom. Ze is opgegroeid in een sigaretten- en antiekwinkel. Dat verklaart misschien haar ondernemingszin en vrijgevochten geest die haar aanzetten om aan de gemeenteraadsverkiezingen deel te nemen, denkt zijzelf, zo lees ik op het internet. Het zou mij niet verwonderen dat ze het bij het rechte eind heeft. Omtrent de oorsprong van haar naam geeft Debrabandere een ingewikkelde en twijfelachtige verklaring. Ik denk dat het oorspronkelijk Van Gingelom moet geweest zijn en dat men in vroeger tijden, toen men er bij de burgerlijke stand vaak een potje van maakte, de eerste “G” achter de “l” geplaatst heeft. Waarom? Misschien kon de ambtenaar niet goed overweg met de hoofdletter “G”. Tussen haakjes, vind u niet, waarde lezer, dat deze uitleg veel plausibeler is dan die van Debrabandere? Denkt u dat er in die richting misschien nog een toekomst voor mij is weggelegd? Laat mij alstublieft uw mening daaromtrent eens kennen. Overigens een aardige meid, die Astrid. Dunkt me.

    Kandidate nummer 49, Catharina Segers. Ik had al een vermoeden, maar toen ik haar foto zag in Gent – Catharina is dus ook een van de weinigen wier foto ik daar gezien heb –, toen wist ik het zeker: ik kén die dame. Tenminste: ik heb haar ooit gelukgewenst en gezoend op de beide wangen, toen ze, een paar jaar geleden, op het ereschavotje stond van onze stratenloop Dwars door Grijsloke en ik de trofeeën mocht overhandigen. Waarom staat zo’n knappe, sportieve, waardevolle dame pas op de negenenveertigste plaats op eenenvijftig kandidaten? Ik kan Catharina nochtans ten zeerste aanbevelen. Jammer dat ze dit jaar niet wéér deelgenomen heeft in Grijsloke: dan had ik haar nog krachtiger aanbevolen…

    Op plaats nummer 50 staat Geert Versnick. Ik zou mij al erg moeten vergissen als dat niet de man is die getrouwd is geweest met een miss België. Als zíj hem gedumpt heeft, dan wíj ook. Laat hem daar maar staan op die voorlaatste plaats. En voor het geval híj het is die háár gedumpt heeft… wel dan verdient hij niet beter dan die voorlaatste plaats. Hoe durft hij, een miss België dumpen?!

    U herinnert zich ongetwijfeld hoe groot mijn bewondering is voor Herman Brusselmans. Zopas heb ik nog een van zijn boeken gekocht. De titel van het boek is “Mank” en ik heb er 3,50 euro voor betaald. En dan te bedenken dat mijn boek “O jerum, jerum, jerum…” dat zopas is uitgegeven (mijn eerste boek dat niet in eigen beheer werd uitgegeven) 17,95 euro kost en dat de uitgever mij verzekerd heeft dat het boek nimmer tegen een lagere prijs zal verkocht worden. Naar ik meen te weten kan Brusselmans leven van zijn pen. Ik daarentegen verdien er geen rotte sou mee. Er zijn nu eenmaal groten en kleintjes in de wereld… Op de eerste pagina van zijn boek heeft Brusselmans het over ene Guy Verhofstadt, een badmintonner die nog kampioen van België is geweest en die niets te maken heeft met zijn naamgenoot, onze eerste minister. Er is een goede kans dat het diezelfde Guy Verhofstadt, de badmintonner, is die we terugvinden op de éénenvijftigste ofte allerlaatste plaats op de lijst. Vast en zeker gaat het hier niet om dé Guy Verhofstadt. Ten eerste zie ik niet in dat hij zijn job van eerste minister wil laten varen om burgemeester van Gent te worden en ik kan mij moeilijk voorstellen dat de twee jobs te combineren zijn. En ten tweede: het zou op zijn minst een misplaatste grap zijn van de doorgaans toch ernstige VLD om dé Guy helemaal achteraan te zetten! Toch zou het mij niet verwonderen als de badmintonner veel stemmen achter zijn naam zou krijgen. Alleen al vanwege de naam.

    Hier moet ik ophouden. Dit cursiefje wordt anders veel te lang. Ik had nooit kunnen denken dat ik mij zo zou laten meeslepen hebben door de politiek. Ik wil nochtans de andere partijen niets te kort doen. Maar dat zal dan wel voor de komende dagen zijn. Er resten ons nog een dikke twee weken…

    22-09-2006 om 15:20 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over peetje en meetje Craeyenest.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op één juni heb ik u verteld over Aloïs Vantieghem – officieel Francies Vantieghem – mijn grootvader van moederszijde, een ongeletterd man. Als u nu maar niet gaat denken dat ál mijn voorouders ongeletterd waren… Eveneens op één juni heb ik gewag gemaakt van peetje Craeyenest, die óók Francies heette en de vader was van mijn moeders moeder, tevens de schoonvader van Aloïs. Ik heb op één juni al laten doorschemeren dat peetje niet dom was. Toen schreef ik dat het niet uitgesloten was dat ik het over de “geleerdheid” van peetje Craeyenest nog zou hebben “in een van de volgende cursiefjes”. Van dergelijke vrijblijvende beloften komt meestal niets in huis en wellicht was er van déze belofte evenmin iets in huis gekomen ware het niet dat ik gisteren, snuisterend in een oude doos met “doodsanctjes”, de bidprentjes van peetje en meetje Craeyenest in handen kreeg.

    Op de voorzijde van het bidprentje van Francies staat een zwart kruis op een heuvel. Een trap leidt er naartoe. Een lelie-achtige bloem kronkelt langs het kruis omhoog. Om haar stengel is een lint geknoopt waarop wij de latijnse woorden “fides”, “spes” en “charitas” kunnen lezen: geloof, hoop en liefde. Er staan ook bomen op de heuvel. In vergelijking met het kruis en de bloem zijn ze wat klein uitgevallen. Het “geluchte” achter de heuvel is enigszins beangstigend. Het lijkt of er een storm is opgestoken die de bomen – vijf populieren en een cypres – naar links doet overhellen. Het kruis en de bloem blijven pal rechtop staan, onberoerd door de storm. En achter het kruis daagt een helder goddelijk licht.

    Op de tekstzijde staat: “Christenen bidt en wint aflaten voor de ziel van FRANCIES VAN CRAEYENEST, weduwnaar van MATHILDE MATTON, geboren te Anzegem den 6 September 1855, godvruchtig overleden te Tiegem en begraven te Anzegem, den 6 Februari 1942…”

    Op het bidprentje van Mathilde Matton staat aan de ene kant de gekruisigde Christus op de heuvel van Golgotha en op de achterzijde: “Bid voor de ziel van MATHILDE MATTON, echtgenote van FRANCIES VAN CRAEYENEST, geboren te Anzegem den 20 April 1853 en er overleden den 1 Oktober 1936."   

    Mijn overgrootmoeder Mathilde Matton heb ik niet gekend. Vier jaar na haar overlijden ben ik geboren. Bij peetje heb ik nog op de schoot gezeten, naar men mij verteld heeft, al is mij daar vanzelfsprekend niets van bijgebleven: toen peetje stierf was ik precies één jaar, acht maanden en twee dagen oud. ’t Was de zesde februari en op de dag van de begrafenis vroor het dat het kraakte.

    Peetje moet een goed verstand gehad hebben. Moeder had een grote bewondering voor haar grootvader en ze noemde hem ronduit “geleerd”. Toen mijn ouders pas enkele jaren getrouwd waren en er van mij nog lang geen sprake was, brachten zij menig uur door bij peetje en ze staken veel van hem op. Eens ging het gesprek over grote getallen en over hoeveel een miljoen wel was. Maar, zei peetje, er bestaan getallen die nog véél groter zijn dan een miljoen. En hij noemde “biljoen” en “triljoen”… Vader en moeder glimlachten en wisselden een blik van verstandhouding onder elkaar. Zíj wisten het wel: peetje was aan het dementeren – al bestond die term toen nog niet –. Peetje was dus oud en begon kinds te worden: waar anders dan uit een ziek brein zou hij die gekke woorden “biljoen” en “triljoen” vandaan halen?... Tot zij, op een dag, die woorden lazen in de krant. Peetje was dan tóch niet kinds. Integendeel: peetje was zo slim en zo geleerd als de krant, misschien nog wel slimmer en geleerder.

    Toen ikzelf later een goede leerling bleek te zijn op school en vooral in rekenen uitblonk, schreef mijn moeder dat toe aan de goede genen die ik van mijn overgrootvader, peetje Craeyenest, had meegekregen. Als daarentegen mijn gedrag al eens niet voldeed, dan had ik dat van mijn overgrootmoeder Mathilde Matton: er zit “Mattonsras” in die jongen, zei ze dan.

    Meetje Matton moet geen gemakkelijke tante geweest zijn. Ze was een paar jaar ouder dan het brave peetje en ze domineerde hem volkomen. Met andere woorden: peetje lag onder de sloef. Dat peetje, benevens een wijs man, ook een goed mens was, moge blijken uit de tekst van zijn doodsanctje: “Deze brave ouderling behoorde toe aan een oude christene familie, waar men God en zijn Kerk getrouw blijft, en waar men zijn leven schikt volgens de leering van het heilig geloof. Mochten de jongere geslachten zulk voorbeeldig streven navolgen!” Onderaan staat: “Mij Jezus, Barmhartigheid! (300 d. afl.)” Ik durf wedden dat zijn ziel die driehonderd dagen niet eens zal nodig gehad hebben. Mathilde Matton daarentegen…

    Op haar sanctje lezen we: “Heer… wat zij uit menschelijke krankheid misdeed, gelief het schoon te maken met de genade van Uw allerbermhertigste goedheid. (7 j. en 7 quad. afl.)” Iedere keer dat iemand die tekst leest zal meetje Matton zeven jaar en zeven quad minder lang moeten branden in het vage(n?)vuur. Tenzij haar ziel ter helle gegaan is natuurlijk, want dan is er geen uitkomen meer aan: zelfs een triljoen jaar aflaten en evenveel quads kunnen dan niet meer helpen…

    13-09-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het incident.

    De zesentwintigste Dwars door Grijsloke behoort alweer tot het verleden. Wat waren we toch heerlijk jong, zesentwintig jaar geleden! We liepen toen de kortste afstand, zegge zeven kilometer, in minder dan een half uur. Nu staat achter onze naam in de uitslagenlijst: 38’51”. Niet dat ik ontgoocheld ben over die tijd. Ik had mij immers als doel gesteld de finish te bereiken binnen de negenendertig minuten en dat is dus mooi gelukt, al heeft het aan een zijden draadje gehangen. En dan nog door omstandigheden buiten mijn wil. Daarover straks.

    Eerst nog even vertellen dat ik, benevens die tijd van negenendertig minuten die ik niet mocht overschrijden, nog drie andere doelstellingen had. De eerste was: mijn schoonbroer (“zwager” voor de Hollanders) Hendrik Maveau verslaan. De tweede was: mijn goede vriend – maar “vijand” in de wedstrijd – Johan Dhaene achter mij te houden. En tenslotte: eindigen vóór mijn kleindochter Elke, die zopas haar twaalfde verjaardag heeft gevierd. De laatste opdracht was ongetwijfeld de moeilijkste en die heb ik dan ook niet tot een goed einde kunnen brengen: Elke heeft de wedstrijd beëindigd in 37’31”, met een riante voorsprong dus op pépé. Drie kwartier later stond de dappere meid aan de start van de wedstrijd over 10 mijl! Die wedstrijd heeft ze weliswaar niet geheel uitgelopen… maar komend jaar doet ze het beslist wél.

    Hendrik Maveau verslaan bleek uiteindelijk geen punt te zijn: Hendrik had zijn kat gestuurd. Schrik, zeker? Johan Dhaene was een ander paar mouwen. In zijn bekende, niet bepaald oogstrelende doch efficiënte stijl, had hij al van in ‘t begin een vijftigtal meters voorsprong genomen. Toen de steile klim naar de finish begon, had ik nog steeds die vijftig meter goed te maken. Een klein tandje bijsteken en meter voor meter aan die achterstand knagen. Het lukte! Toen ik hem voorbij ging kreeg ik de grote klok, die de tijd in seconden aangeeft, in de gaten. Achtendertig minuten en dertig seconden en nog amper een goede honderd meter voor de boeg. Ónder de negenendertig minuten: ook dat moest lukken!

    Twintig meter vóór de eindstreep worden de lopers in een smalle gang geleid, begrensd door nadarafsluitingen. De gang is zó smal dat het quasi onmogelijk is dáár iemand in te halen. De klok wijst 38’45”. Daar valt de man – met rood shirt – die vóór mij loopt, plots helemaal stil en gaat langzaam stappend op de finish af. Op die manier haal ik de negenendertig minuten niet! Mij dan maar tussen de balustrade en de man met het rode shirt gewrongen. Ik overschrijd de aankomstlijn in 38’50”.

    De man met het rode shirt is kwaad. “Kijk maar eens wat ge gedaan hebt” zegt hij. Hij wijst op zijn horloge, die losjes over zijn pols hangt. Het polsbandje van zijn horloge is kapot. Dat heb ík gepresteerd op ’t ogenblik dat ik mij tussen hem en de nadarafsluiting door heb gewrongen. Het incident zet nauwelijks een domper op mijn euforie – de euforie van de finishende hardloper –. Ik bied mijn excuses aan in meerdere toonaarden en ik stel voor de kosten te vergoeden. Ik zie hem straks nog wel en ik zal mijn adreskaartje geven. “Uw adres vind ik wel” zegt hij, allesbehalve tevreden, “gij zijt toch degene die de boeken over Grijsloke geschreven heeft?” Ja, dat bén ik.

    Om een plaatsje dichter te eindigen was het mij volstrekt niet te doen. Ik laat hem dus voorgaan. Dat accepteert hij. Pas dertig meter voorbij de finish worden de borstnummers genoteerd en zo sta ik, die als 364e de aankomst heb bereikt, als 365e in de uitslag. Maar, ik zei het al, om de plaats was het mij niet te doen, enkel maar om de tijd. En naast mijn naam staat 38’51”, terwijl het in feite 38’50” had moeten zijn. De man met het rode shirt is niet alleen met mijn plaats gaan lopen, hij wordt ook nog met míjn tijd geaccrediteerd…

    Nu wacht ik dus de onkostenrekening af. Ik zal de man zonder fout vergoeden, want ik heb het hem beloofd. Al vraag ik mij af of ik niet te voortvarend ben geweest. Misschien zat het bandje al een beetje los, misschien was het al een beetje versleten, zodat ik dus in feite misschien slechts voor de helft van de kosten zou hoeven op te draaien? Misschien zou “uitlokking door het slachtoffer zelf” kunnen ingebracht worden, waardoor er sprake zou kunnen zijn van gedeelde verantwoordelijkheid, waardoor mijn aandeel in de kosten mogelijkerwijze reeds tot een kwart zou gereduceerd worden. Misschien zelfs, zou dit incident beschouwd kunnen worden als een risico dat inherent is aan de loopsport, waardoor ik helemáál vrijuit zou kunnen gaan. Of wie weet, had ik niet beter eerst advies kunnen vragen aan Walter Van Steenbrugge, één van de bekendste Vlaamse assisenpleiters. Mijn beroemde en sportieve naamgenoot heeft dit jaar in Grijsloke deelgenomen aan de tien mijl en is als 197e geëindigd. Dan had hij er misschien kunnen voor zorgen dat het incident mij helemaal niets kost. Op zijn ereloon na…

    Overigens hebben we dit jaar weer een schitterende Dwars door Grijsloke gehad. Het aantal deelnemers lag wel wat aan de lage kant, maar de organisatie was perfect. Proficiat voorzitter Gerrit Glabeke en alle medewerkers! Hartverwarmend was ook het succes dat mijn boeken over Dwars door Grijsloke die dag gekend hebben. Als zoete broodjes zijn ze van de hand gegaan: Grijsloke 1, Grijsloke 2, Grijsloke 3 en Grijsloke 2000. Of zou het feit dat ik de boeken gratis ter beschikking heb gesteld, daar misschien voor een héél klein deeltje tussen gezeten hebben?

    31-08-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    25-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Morgen: DWARS DOOR GRIJSLOKE.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De spanning stijgt alom!
    Ook de kinderen zullen van de partij zijn.


    Nog niet ingeschreven? Raadpleeg snel 
    www.grijsloke.be

    25-08-2006 om 09:07 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overmorgen DWARS DOOR GRIJSLOKE!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen We gaan er weer keihard tegenaan!


    < klik op de foto om te vergroten

    24-08-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan moeder Laetitia.

    Beste commilitones van moeder Laetitia,

     

    Tot voor enkele weken verkeerde ik in de waan dat ik nog slechts één enkel Studentenspieghelken in mijn bezit had. Toen vond ik tussen oude vergeelde paperassen vier Studentenspieghelkens van ’t jaar 1960-61: twee exemplaren van het eerste nummer, twee exemplaren van het tweede nummer. Ik vermoed dat het de bedoeling is geweest vier à zes nummers per jaar uit te geven. Helaas, bij die twee nummers is het gebleven…

    En toch, hoofdredacteur E. Reyntjens had zich in zeer bemoedigende termen uitgelaten in het tweede nummer: “De verkoop van het eerste nummer van dit jaar heeft alle verwachtingen overtroffen, zodat wij reeds plannen maken om onze redactie over te brengen naar ruimere lokalen”. Wie een abonnement van 50 francs gekocht had moest het dus stellen met die twee nummers. Maar voor wie ze al die jaren bewaard heeft is het een goede belegging geweest: op heden zijn ze hun gewicht in goud waard!

    Een paar dagen geleden werd mij door het presidium van moeder Laetitia gemeld dat er dit jaar weer een clubblad komt, een nieuw Studentenspiegelken (zonder “h” dus)! Voor mij is dat een gelegenheid om twee Studentenspieghelkens (van elk nummer één) te zenden naar het presidium van de club. Ook de overige twee exemplaren zullen aan de club overgemaakt worden, na mijn dood – dat wordt testamentair geregeld –.

    Op pagina 2 van het eerste nummer schrijft de preses van dat jaar, André De Buyst, over “… ‘t Studentenspieghelken dat zijn vierde jaargang ingaat. De  omstandigheden hebben echter belet dat dit clubblad een tweede of derde jaargang kende. Inderdaad, vele technische, financiële en andere moeilijkheden…”. Er moet dus een Studentenspieghelken bestaan hebben dat drie jaar ouder was dan de twee nummers van 1960-61. Ik heb daar tijdens mijn studentenjaren wel eens over gehoord, doch dat allereerste clubblad heb ik nooit met eigen ogen aanschouwd en het is mij evenmin bekend of er meerdere nummers van verschenen zijn. Maar wie weet, misschien komt ook dat ooit nog eens boven water…

    Hoofdredacteur en verantwoordelijk uitgever in 1960-61 was Eric Reyntjens, een indrukwekkende studentenfiguur. Ik heb afscheid genomen van Rik en van de anderen tijdens de Oude Roldersklacht op onze laatste clubavond van het jaar 1963-64. Met tranen in de ogen, want ik besefte dat ik de meesten van de commilitones waarschijnlijk nimmer meer zou terugzien (soos mieliepitte spat uiteen die oue troue vrinde). Ze zijn allen ondergedoken in de anonimiteit van het gezins- en beroepsleven. De mannen van toen –  buiten de lieven van de gebroeders Strumane waren er, geloof ik, geen porren in de club – zijn nu met pensioen en ze zullen dus wat meer tijd hebben en ze zullen - gesteld dat het heimwee naar vroeger plots begint te knagen - een stapje zetten in de richting van de club waarin ze zijn opgegroeid. Het nieuwe clubblad moet in dat verband toch een “catalyserende werking” hebben…

    Ik heb ze warempel nooit meer teruggezien: Gilbert en Marcel Strumane, Tienne Bourgeus, Roger Vannerum, André De Buyst, den boer Matthijs, Lutgart Hantson, Teddie en Karie en de vele anderen. Misschien zijn enkelen ervan al niet meer in leven… Eén gelukkige uitzondering: Etienne Planchon, preses 1961-62. Drie of hooguit vier keer heb ik hem weer ontmoet. Dit jaar nog tijdens een souper van moeder Laetitia in het atheneum te Ronse. Etienne is nog niets veranderd: nog steeds diezelfde studentenziel van vroeger en die bulderende lach. Samen een paar uurtjes ons hart ophalen over die mooie tijd in de schoot van moeder Laetitia, het schenkt mij iedere keer onnoemelijk veel levensvreugde en een nostalgisch genot dat nog dagen, weken, maanden heerlijk blijft nazinderen. En het zal bij Etienne niet anders wezen, naar ik vermoed.

    En de hoofdredacteur van toen, Rik Reyntjens? Een jaar of vijftien geleden was ik met vakantie op het eiland Tenerife, samen met mijn vrouw en een bevriend koppel. We betraden er een taverne-restaurant, genaamd “La Mina”. De baas kwam ons trakteren met een aperitief. Het was niemand minder dan Rik Reyntjens! Of hij daar nog steeds woont zou ik niet weten. Hij is alleszins één van de zeer weinigen uit “die tijd” die ik ooit nog heb teruggezien. In Tenerife!

    Commilitones van moeder Laetitia, ik wens jullie veel geluk. Jullie vormen een héél toffe club. Geniet ervan met volle teugen, want het gaat allemaal zo snel: die studentejare gaan verby, verby studenteweelde. O jerum, jerum, jerum…

    En veel succes toegewenst met het nieuwe Studentenspiegelken. Laat het ditmaal niet ophouden na twee nummers: derde keer, goede keer! Schrijf mij maar in als abonnee, voor ’t leven…

     

    Io vivat!

     

    Kris Vansteenbrugge,

    preses Laetitia 1962-63,

    senior-seniorum 1963-64.

    22-08-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amsterdam.

    De hoofdstad van ons Waals gewest – dat zullen vele goede en minder goede Belgen niet weten – is Namur. De hoofdstad van het Vlaams gewest – ook dát zullen velen niet weten – is Brussel. In Namur wordt in hoofdzaak Frans gesproken. In Brussel – juist! – eveneens. De citytrip die ik vorige week ondernam naar Amsterdam was – onder andere – bedoeld om eens in een grote stad mijn moedertaal te kunnen spreken. Welnu, beste lezer, in Amsterdam wordt géén Nederlands gesproken! Alleszins minder dan in Brussel. Als u dacht dat in Amsterdam Nederlands wordt gesproken, dan hebt u het verkeerd voor: in Amsterdam spreekt men vrijwel uitsluitend Engels! Ware het niet van de grachten, je zou je in Londen wanen. Het went snel: na een paar dagen kijk je al raar op als je ergens iemand Nederlands hoort praten. In ons Vlaanderland kent tegenwoordig ieder schoolgaand kind van een jaar of vijftien voldoende Engels om zich snel aan te passen in Amsterdam, maar ík ben een gepensioneerde van de oude stempel, toen het Frans nog de eerste en vaak enige vreemde taal was die op school geleerd werd. Begrijpt u, beste lezer, dat mijn volgende citytrip er een zal zijn naar Brussel…

    Amsterdam is een stad van fietsers. Ze maken ongestoord gebruik van alle baanvakken; voetgangers en autobestuurders kijken wel uit. Voor voetgangers die niet gewend zijn zich in Amsterdam te begeven is het uitkijken geblazen: vóór je ’t beseft ben je aangereden door een roekeloze fietser. Ik heb er niettemin maar één ongeval gezien: tussen twee fietsers. De een kwam er met de schrik van af, de ander met een kapot achterlicht. Het dient gezegd dat zware verkeersongevallen in Nederland minder vaak voorkomen dan in België, in relatieve cijfers zelfs maar half zoveel. Dat heeft mijns inziens veel te maken met koning fiets. Een pluspunt dus dat ik onze noorderburen gaarne toeken.

    Een minpunt vond ik de Walletjes. Niet meer wat het vijfendertig jaar geleden was. Toen zaten achter de ramen mooie slanke jongedametjes, zoals je dat heden ten dage kunt zien in de “glazen straat” in Gent – een streling voor het oog –. Wat er nu zit aan de Walletjes zijn dames op leeftijd, met bolle buiken en veel te dikke lippen en dito borsten: “follek sat in sjesjonn”, al zullen ze het daar nu meestal wel in het Engels zeggen. Misschien zijn die dames wel dezelfde als vijfendertig jaar geleden? En, op één uitzondering na, was er geen één die glimlachend knipoogde en daarbij een uitnodigend gebaar maakte. ’t Zal natuurlijk wel een verschil gemaakt hebben dat ik mijn vrouw bij had.

    In Amsterdam heb ik alleszins genoten van wat men daar aan schilderkunst te bieden had. Uitgebreid het van Gogh museum bezocht, alsook het Rijksmuseum, dat dit jaar in het teken staat van Rembrandt – de grootmeester werd vierhonderd jaar geleden geboren –. Ik heb in grote bewondering gestaan voor het werk van Rembrandt, alsook voor een paar schilderijen van van Gogh. Toch heb ik niet de indruk dat Rembrandt een groter kunstenaar was dan vele andere grote schilders van zijn tijd. En van Gogh? Van de “aardappeleters” heb ik best kunnen genieten, alsook van een paar van zijn landschappen. Maar in het van Gogh museum hangen ál te veel schilderijen die ik niet graag door mijn kleindochtertjes zou zien maken: ik zou hun aanraden toch maar over te schakelen naar het conservatorium. Geef mij maar Renoir, Degas, Monet, Manet, De Saedeleer of …Staf Stientjes.

    Zou het “postuum” succes van Nederlands twee grootste kunstschilders niet voor een groot deel te danken zijn aan hun turbulente levenswandel? Rembrandt en zijn vrouwen. Van Gogh en zijn… oor. Al is dat afgesneden oor ongetwijfeld fel overroepen. Het enige wat wij er ooit van gezien hebben is op een zelfportret, waar hij een groot verband draagt op zijn rechter oor. Misschien is het niet meer geweest dan een banaal sneetje, door zijn scheermes dat per ongeluk is uitgeschoten. In het museum zelf wordt gewag gemaakt van een stukje van de rechter oorlel dat werd afgesneden. Een oorlel is al niet erg groot, en daar een stukje van…

    Zowel Rembrandt als van Gogh hebben ook dit gemeen dat ze in grote ellende – van Gogh schoot zich een kogel in de borst – en in de bitterste armoede zijn gestorven. Rembrandt werd na zijn overlijden als een hond in de grond gestopt omdat geen enkele instantie hem een begrafenis of een kruis op een graf waardig achtte. Omdat niemand meer wist waar zijn lijk was begraven, heeft men het later ook nooit meer teruggevonden. Nu hangt Amsterdam vol met huizenhoge portretten van Rembrandt!...

    Hoe contrasrerend met die twee is de levenswandel van onze grootste Vlaming, Roger Raveel. De Galerie Clement aan de Prinsengracht, nr. 845, stelt zijn werk tentoon onder het motto: “Roger Raveel: een verschrikkelijk mooi leven”. Ik zag er in ’t voorbijgaan een affiche voor het venster hangen: Rogeer Raveel, met zijn pet op. En die vijfentachtigjarige man dankt zijn succes allesbehalve aan een frivole levenswandel: hij leeft een sober leven aan de Leieboorden, met zijn eerste en enige vrouw Zulma, die nu rond de negentig moet zijn en waar hij nog steeds dolverliefd op is. Voor Raveels succes kan er dan ook moeilijk een andere reden zijn dan… puur talent. ’t Zou mij overigens ten zeerste verwonderen als Roger Raveel in armoede zou moeten sterven en geen kruisje zou krijgen op zijn graf. Een stukje van zijn oor snijden zou natuurlijk wel helpen, of Zulma bedriegen met een van zijn talloze jonge bewonderaarsters. Maar zelfs zonder die buitensporigheden staat het voor mij vast: over een paar honderd jaar, als Vlaanderen reeds lang onafhankelijk zal zijn, zullen er in onze hoofdstad – alwaar dan alleen nog Engels zal gesproken worden – huizenhoge portretten hangen van de grootste kunstenaar uit onze geschiedenis, Roger Raveel. In zijn diepste binnenste is de meester daar overigens zelf van overtuigd. Pas na mijn dood, zo zegt hijzelf, zal de wereld mij naar waarde schatten.

    15-08-2006 om 15:02 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die Grieken!...

    Mijn vrouw en ik hadden een ouzo besteld in een Grieks kafenion in een klein Grieks dorpje – de naam ben ik vergeten – een kilometer of tien buiten Rhodos-stad. De ouzo was vergezeld van een glas water en een schoteltje olijven. Kostprijs: één euro! In Rhodos-stad zou je er het vijfvoudige voor betaald hebben. Die ochtend hadden we daar een café frappé besteld. Vier euro vijftig, terwijl de kaart onmiskenbaar twee euro vijftig vermeldde. Toen wij er een opmerking over maakten kregen we te horen dat hetgeen wij gekregen hadden café frappé à la crème was, dat is café frappé met een bolletje ijs en dat was duurder. We hadden nochtans met stellige zekerheid café frappé “tout court” besteld, maar… enfin soit, wie met vakantie gaat wil bedrogen worden, zegt Jack Vanlichtervelde, en die heeft altijd gelijk.

    - Wat een prijsverschil toch tussen de kafenions in zo’n klein dorp en de café’s in Rhodos-stad, merkte mijn vrouw op.

    - Ach, zei ik – een beetje voor de grap –, die Grieken, ’t zijn dieven en bedriegers.

    Wie had kunnen vermoeden dat er onder de vier of vijf Grieken die geruisloos in een donkere hoek van het café een ouzo zaten te drinken, één zou zijn die ons Vlaams dialect kon begrijpen?

    - De Grieken zijn het eerlijkste volk van de wereld, zei de man die het dichtst bij ons zat, in zeer verstaanbaar Nederlands.

    Hij stak één vinger in de lucht en schoof wat dichterbij. We stonden een beetje perplex.

    - Oe niet schrikken, oe niet schrikken, zei hij sussend met voorzichtige handgebaren, anderen hebben niets begrepen. Lauster goed: wij ZIJN geen volk van dieven en bedriegers.

    Ik zei dat ik het niet zo kwaad bedoeld had, dat het maar een beetje om te lachen was.

    - Natoerlijk, natoerlijk, zei de Griek, dat begrijp ik wel.

    Hij was een man van rond de zestig, kloek gebouwd, met grijze snor en visserspet, zoals een Griek in een kafenion verondersteld wordt er uit te zien.

    Ik complimenteerde hem met zijn Nederlands in een poging om het gesprek in andere banen te leiden. Hij antwoordde dat zijn Nederlands in feite niet veel zaaks was, ongeveer even goed als zijn Frans, maar veel minder dan zijn Engels en alleszins veel minder dan zijn Duits, hetwelk voor hem als een tweede moedertaal was. Ik zei dat wij Vlamingen waren en geen Nederlanders, maar dat had hij al lang door. Of hij ook Italiaans kende? O ja, in ’t Italiaans kon hij zich goed uit de slag trekken. Ach wat wil je, hij was al ze leven zeeman geweest en dan kom je toch overal en je wil toch met de mensen kunnen praten… Ik was beschaamd dat ik na op zijn minst twintig vakanties in Griekenland amper evenveel woordjes Grieks kende.

    Hij had ondertussen overgeschakeld op Engels en dat vond ik wel geschikt. Engels praten met iemand die zelf ook het Engels niet als moedertaal heeft, ja, dat zint mij wel. Die Engelsen en die Amerikanen kennen hun taal té goed en daardoor praten ze dermate vlug dat ze vaak onverstaanbaar zijn voor anderstaligen. Maar dat geldt net zo goed voor Hollanders die Nederlands praten. Dan zijn de Vlamingen veel verstaanbaarder, beaamde ook de Griek.

    Deutsch en Dutch vond hij heel verwante talen en het ging er bij hem niet in dat zo weinig Vlamingen Duits kennen. Hij heette Spiros en was eigenlijk afkomstig van het eiland Kerkyra – jullie noemen het Korfoe, maar de meeste inwoners van Kerkyra kennen de naam Korfoe niet eens – . Op Kerkyra heten de meeste mannen Spiros en daarom krijgen ze allemaal ook nog een bijnaam waarmee ze verder door het leven moeten: de zijne was Broeskos. Hij was vaak in Antwerpen geweest en in Gent, en ook in Rotterdam. Hij kende de Vlamingen en ook de Hollanders.

    - Geef mij maar de Vlamingen – I like Flemish people the most – zei hij en hij dronk zijn glas ouzo leeg.

    - May I offer you another ouzo? vroeg ik.

    Hij schrok een beetje van die vraag. Trakteren in een café doen ze daar blijkbaar niet. Hij stemde toch toe.

    Ik dronk mijn glas eveneens leeg en bestelde nog twee ouzo – mijn vrouw was nog niet eens aan haar eerste ouzo begonnen – .

    - En steek er maar wat meer spoed achter, maande ik – natuurlijk weer om te lachen – de nogal traag reagerende ober aan.

    - Dat laatste heeft hij gelukkig niet verstaan, zei Broeskos ernstig. Dat moet je nooit doen. Denk niet dat je een Griek kan opjagen. Als je dát probeert laat hij je nog véél langer wachten. Je bereikt er gegarandeerd een omgekeerd effect mee.

    De reden waarom dit gesprek begonnen was, was Broeskos al lang vergeten, zo hoopte ik. Niets was minder waar…

    - De Grieken, zei hij, zijn eerlijke mensen. Hier wordt niet gestolen. Grieken zijn de eerlijkste mensen ter wereld. Wij zijn geen dieven en geen moordenaars. Bij jullie worden kinderen vermoord door zogenaamde pedofielen. Hoe komen jullie erbij om het woord “pedofiel” te gebruiken voor kinderverkrachters en kindermoordenaars. Dat woord is Grieks en het betekent “kindervriend”, iemand die van kinderen houdt. Wij Grieken, wij zijn allemaal pedofielen, wij houden écht van kinderen, wij zijn verzot op kinderen, wij verwennen de kinderen – ach, misschien een beetje te veel – maar wij misbruiken ze niet, wij zullen geen haar op hun hoofdjes krenken. Maar, neem mij niet kwalijk…

    Natuurlijk nam ik het hem niet kwalijk. De man had het hart op de tong. Hij kwam voor zijn mening uit. Ik nam aan dat ik dat óók mocht. En ik vertelde hem wat mij enkele jaren tevoren was overkomen in een bar in de buurt van het Syntagmaplein in Athene. Een Griek had mij meegeloodst met de smoes dat hij mij zijn mooi etablissement wilde laten zien, omdat ik Belg was, net als zijn echtgenote, die van Antwerpen was. Ze heette Bogaert. Als ik van een ander land was geweest was zijn vrouw waarschijnlijk evengoed Deense geweest, of Zweedse, of Engelse, of Poolse… Ik werd er dadelijk aangeklampt door een paar meisjes die op mijn kosten wensten te drinken. Toen ik afrekende met een briefje van vijfduizend drachme, bleek het plots veranderd te zijn in één van duizend drachme. En toevallig stond naast de ontvanger van mijn briefje iemand die het allemaal heel goed had gadegeslagen en die er een eed op durfde doen dat ik inderdaad met een briefje van duizend had betaald. Of Broeskos dat eerlijk vond!?

    - Was het de eerste keer dat je toen in Athene was?

    - Bijlange niet. De vierde of de vijfde keer.

    - Dan hoef je daar niet fier op te zijn, zei Broeskos. Je was naïef en je bent gewoon in de val gelopen. Wie een paar keer in Athene is geweest hoort te weten dat de legendarische gastvrijheid van de Grieken niet geldt voor de buurt van het Syntagmaplein. Dat omtoveren van die briefjes was overigens een aardige truck en die vierduizend drachme die je er bij ingeschoten hebt, ach, was het dat niet waard?

    Ik vond van niet…

    - Wij Grieken, zei Broeskos, hebben zo onze particulariteiten. Tel voor de aardigheid eens tot vijf “with your fingers”.

    Om te tonen dat ik tenminste dát kon, telde ik in ’t Grieks, te beginnen met de duim: ena, dio, tria, tessera, pende.

    - Bravo, zei Broeskos. Kijk, zo doen jullie dat nu allemaal. Wij Grieken tellen nooit zo.

    Hij begon bij de wijsvinger, dan de middenvinger, de ringvinger, de pink en tenslotte de duim.

    - Stel dat ik jou iets vraag, ging hij verder, en je geeft mij een positief antwoord, dan zeg je “yes” en je knikt met het hoofd. Wij Grieken zeggen “nè” en we bewegen daarbij het hoofd van links naar rechts. Iets wat jullie als een negatief antwoord interpreteren.

    - En als jullie “no” bedoelen, wat doen jullie dan?

    - “No” is in het Grieks “ochi”, maar dat woord gebruiken wij zo goed als nooit. Ochi is bij ons eigenlijk een vies woord, een schuttingwoord. Een welopgevoede Griek zegt dus in feite nooit “neen”. Als je mij bijvoorbeeld vraagt of iets goed is, dan zal ik dus nooit het woord “ochi”, dit is “no” gebruiken. Ik zal daarentegen “ja” zeggen: ja, ’t is niet goed. Ofwel zeg ik niets en laat ik door gebaren blijken dat mijn antwoord negatief is.

    - Toch niet door het hoofd te schudden, want daarmee bedoelen jullie toch “ja”?

    - Juist. Als we het hoofd schudden en we zeggen “nè” dan bedoelen we “ja”. Als we daarentegen “neen” bedoelen knijpen we de ogen half dicht en we gaan wat achterover hellen met het hoofd terwijl we de handpalmen naar de aangesprokene toedraaien. Kijk, zo!

    Hij maakte het gebaar.

    - Een gebaar van onmacht, zei ik.

    - Precies, antwoordde Broeskos. En het houdt ook een verontschuldiging in. Wij Grieken zijn niet alleen het eerlijkste en meest gastvrije volk ter wereld, maar ook het vriendelijkste.

    - Jullie hebben inderdaad wel een heel bijzondere manier om “neen” te zeggen.

    - Zó bijzonder is het nu ook weer niet, zei Broeskos. Ieder volk heeft wel iets kenmerkends.

    Hij lachte. Er schoot hem blijkbaar iets te binnen. Hij reikte mij zijn balpen aan.

    - Schrijf hierop eens een acht – hij schoof een soort bierviltje naar mij toe –.

    Ik schreef het cijfer 8.

    - Zo schrijven wij het ook, en zo schrijft de hele wereld het cijfer 8. Behalve de Nederlanders: die hebben zo hun eigen manier.

    Hij nam de balpen uit mijn hand en schreef een Nederlandse 8. Te beginnen op het kruispunt, dan een lusje naar beneden en vervolgens een lus naar boven om tenslotte niet op het kruispunt te eindigen doch zo’n halve centimeter ónder de startplaats.

    - Jullie Vlamingen spreken dezelfde taal als de Nederlanders, doch jullie 8 is precies zoals overal elders in de wereld. Die Nederlandse 8 is óók bijzonder, net zoals onze “neen”. Ja, ik heb veel gereisd en ik ken de particulariteiten van de volkeren. Neem nu de Engelsen…

    Er kwam toen een man, breed gesticulerend en opgewonden pratend het kafenion binnen, recht op Broeskos af. Broeskos diende hem heftig van repliek. Ik merkte dat er “negatieve dingen” in de lucht hingen want Broeskos haalde de schouders op en draaide zijn handpalmen in de richting van de andere en die maakte gelijkaardige bewegingen.

    - Is er iets ergs gebeurd? vroeg ik toen Broeskos zijn blik weer een ogenblik op mij richtte.

    - Helemaal niet, zei hij, waarom zou het? Maar neem mij niet kwalijk, ik moet nu wel even weg met mijn vriend, Demosthenes Asprodinis.

    Demosthenes lachte minzaam naar mij een maakte een discrete buiging. Samen verlieten ze het kafenion. Het gesprek tussen die twee liep hoog op. Niemand leek er zich evenwel aan te storen. Natuurlijk niet, er wás geen onenigheid tussen die twee. Ze waren gewoon in een enthousiast gesprek gewikkeld. En dat is ook weer typisch voor de Grieken, of laten we zeggen voor Zuiderlingen. Maar wat er zo typisch is voor de Engelsen? Misschien kom ik dat nog eens te weten als ik Broeskos weer ontmoet, al is de kans klein…

     

    12-08-2006 om 00:05 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De niersteen.

    De pijn kwam lichtjes opzetten toen we ter hoogte van Kalithea kwamen. Tot hier was alles perfect verlopen. Als in een gelukzalige droom. Die marathon, van Lindos naar Rhodos stad. Een verrukking!

    Eind 1997, nu bijna negen jaar geleden, ’t was na de marathon van Chicago, had ik nochtans gezworen dat ik er nóóit meer een zou lopen. Na die wedstrijd in Chicago heb ik een vol uur liggen janken vanwege de pijnlijke krampen in mijn kuitspieren en ze hebben mij daarna naar ’t hotel moeten dragen. Het was mijn twaalfde marathon. Mijn vrouw had mij gewaarschuwd: nog één zo’n marathon en ze zou zich laten scheiden…

    Op het eiland Rhodos was ik mijn dertiende marathon aan ’t lopen – vraag me niet hoe dat gekomen is –. We waren gestart in Lindos, op de akropolis, bij de tempel van Athena. Toen we na vijfendertig kilometer onder een brandende zon, langs het strand van Faliraki liepen, was er nog geen ziertje pijn noch kortademigheid, noch enig spoor van vermoeidheid: enkel gelukzaligheid. Met Kalithea in zicht was ik beginnen zweven, ik voelde mijn benen haast niet meer. Een voor een begon ik deelnemers die vóór mij liepen, in te halen. Ik begon al te dromen van een overwinning in een Griekse marathon en van onsterfelijke roem. Mijn naam zou voortaan in één adem genoemd worden met die van Pheidippides.

    En toen was daar plots… die pijn. Het begon als een druk, gevolgd door knagende steken in de linker zij. Ik balde mijn beide vuisten en drukte mijn duimen diep in mijn handpalmen zoals ik het als kind al gewend was te doen telkens als ik bij het hardlopen gekweld werd door steken in de zij. Ik vertraagde mijn looppas. Algauw werd ik tot stoppen gedwongen. Ineengekrompen en kreunend van de pijn ging ik liggen aan de kant van de weg. Iemand legde een hand op mijn schouder. Het was mijn dierbare echtgenote. We lagen in ons bed in kamer 113 van Grand Hotel in Rhodos stad. ’t Was omstreeks vier uur in de morgen.

    De eerste twee Perdolans brachten geen verlichting, de volgende twee evenmin. Twee Dafalgans mét codeïne, en nog ging het niet beter. Zwaardere pijnstillende medicatie had ik niet bij. Om zeven uur zond ik mijn vrouw naar de apotheker om Buscopan, ontstekingswerende medicijnen, cortisone-pillen en antibiotica – ik had ondertussen koorts gekregen en in zweette als een das –. Dit waren nierkolieken, vermoedelijk door een steentje dat ergens in de urineleiders zat vastgeklemd, ik twijfelde er niet aan. Uit de lessen urologie die ik ruim veertig jaar geleden, zij het met mondjesmaat, had bijgewoond, had ik onthouden, dat die pijnen tot de hevigste behoren die men zich kan voorstellen.

    ’t Was de laatste dag van onze vakantie op Rhodos. Laat op de avond was de terugvlucht naar Brussel. Die laatste dag bracht ik door in de vreselijkste pijnen. De medicatie had nauwelijks geholpen, ik was er niet eens door versuft. In het vliegtuig was het zo mogelijk nog erger, en dat kwam ongetwijfeld door de beperkte bewegingsmogelijkheid in “economy class”. Ik probeerde het leed te verzachten door drie uren lang met mijn rechter hand in mijn linker biceps te knijpen. De bedoeling daarvan was de ondraaglijke lendenpijn een beetje af te leiden. Een heel klein beetje… Later zou blijken dat mijn voorarm helemaal blauw was van de onderhuidse bloeduitstorting die ik daar door het aanhoudend knijpen had veroorzaakt. Ik trachtte mezelf nog voor te houden dat ik nog van geluk mocht spreken dat dit alles zich voordeed de laatste dag van de vakantie. Stel dat het in ’t begin van de vakantie was geweest…

    Op mijn zesenzestigste had ik nog niet één keer een collega-arts geraadpleegd, een oogarts – voor het voorschrijven van een bril – en een tandarts niet te na gesproken. Laat staan dat ik ooit gehospitaliseerd was geweest. Ik huiver nog bij de gedachte dat ik, ei zo na, in een Grieks ziekenhuis was beland. Jazeker, zo’n vijfentwintig eeuwen geleden was de Griekse geneeskunde toonaangevend in Europa, met de grote Hippocrates, rechtstreekse afstammeling van de god van de geneeskunst Asklepios, naar men zegt. Enkele jaren geleden heb ik een week op het eiland Kos verbleven, waar Hippocrates zijn beroemde artsenschool had en zijn ziekenhuis. De ruïnes van dat “UZ avant la lettre” zijn ook heden ten dage nog indrukwekkend. Evengoed heb ik toen een bezoek gebracht aan het hedendaagse ziekenhuis van Kos. Lieve Heertje en Zeus Almachtig, laat mij hier niet terecht komen, heb ik toen in stilte gebeden…

    Mijn zoon Peter haalde mij af in Zaventem en een dik uur later lag ik in de spoedopname van het AZ Groeninge. Op een röntgenfoto was een niersteen te zien. Ik kreeg een infuus met allerlei medicijnen in en in minder dan geen tijd was mijn pijn geweken. Ik voelde mij in de allerhoogste hemel. Wie geen pijn doorstaan heeft, heeft er geen benul van hoe zalig het is om geen pijn te lijden! Ik had het vriendelijk personeel van de spoedopname één voor één aan mijn borst willen drukken. In al mijn euforie bleef ik niettemin redelijk genoeg om te beseffen dat géén van hen daar op dat ogenblik behoefte aan had.

    Een half uur later lag ik onder de niersteenverbrijzelaar, op een stevige tafel, de buik en de onderbuik boven een cirkelvormige indieping waarin lauw water werd gegoten. Eén van de meisjes die de verbrijzelaar bedienden – ze kunnen in de veertig geweest zijn, maar voor mijn leeftijd zijn het “meisjes” – zei dat de behandeling een uur zou duren, dat er twee duizend vijfhonderd shots op de steen in mijn urineleider zouden afgevuurd worden, dat het een beetje pijnlijk zou zijn maar toch goed draaglijk, dankzij de extra pijnstillende injecties mij zopas toegediend.

    Het geschut was amper begonnen of het tweede meisje riep: “penis naar beneden doen, of we schieten erop!” De leukerd was waarachtig naar boven gemigreerd in zijn lauwwaterbadje. Ik bracht hem met mijn ene hand buiten het bereik van het verbrijzelkanon. Oef, dacht ik, misschien was dat maar net op tijd. Het incident zou mij op het idee brengen, mijn vrouw wijs te maken, toen ze mij die avond kwam bezoeken, dat ik een ernstig vermoeden had dat ze mij “impotent hadden geschoten”. Ze reageerde buitengewoon lakoniek: dat is dan spijtig voor jou, zei ze.

    De behandeling was al bij al meegevallen. Ik bleef tot ’s anderendaags – de zaterdagmorgen – in het ziekenhuis. De pijn was er nog, zij het minder. De meisjes hadden mij gewaarschuwd dat ik bloed zou plassen en… steengruis. Teneinde dat laatste op te vangen hadden ze mij een zeefje meegegeven waardoor ik moest plassen. De pijn ging niet over, in tegendeel. Bloed kwam er niet, steengruis evenmin. ’t Was duidelijk dat de behandeling niet gelukt was.

    De maandag werd de verbrijzeling overgedaan, met vierduizend shots in een tijdspanne van vijfenveertig minuten, onder echografische controle. Ze hadden mij een spuit Dormidorm toegediend en een zuurstofmasker opgezet. De uroloog bleef er bij en toonde mij op het scherm hoe goed de steen aan ’t vergruizelen was. Hij wees mij de plaats aan waar minuscule steenfragmentjes als kleine korreltjes wegvloeiden naar de blaas. Maar als ik even de blik afwendde zag ik die korreltjes ook op andere plaatsen, ik zag ze overal, het beeld was één en al wegvloeiende korreltjes. Ik stelde me even voor dat mijn hele lichaam aan het desintegreren was en instinctief voelde ik of mijn penis niet weer in de vuurlinie gekomen was. Probeer zoveel mogelijk stil te liggen, zei de uroloog.

    Na deze tweede behandeling hoefde ik maar een uurtje in het ziekenhuis te blijven. Iedereen leek vrij gerust in de goede afloop, veel meer dan de eerste keer. Maar op woensdagavond was er nog geen verbetering ingetreden. In mijn zeefje was nog geen steenfragmentje te bekennen, bloedklonters anders wel… De laatste achtenveertig uur had ik tien à twaalf Brufen-tabletten à 600 mg geslikt plus zwaar verdovende medicatie, met matig resultaat. Met de uroloog werd overeengekomen dat ik mij op vrijdagmorgen nuchter zou aanmelden in het ziekenhuis voor een eventuele operatieve verwijdering van de steen. Maar ’s anderendaags begon ik steentjes uit te plassen. De pijn was nu veel beter te stillen. De vrijdagmorgen plaste ik het negende steentje uit en dat zou het laatste blijken te zijn. Bij CT-onderzoek van mijn onderbuik bleek er geen spoor van nierstenen meer te zijn. Aan een operatie was ik dus mooi ontsnapt. Ik kon niet nalaten te vragen of ze zich bij de onderzoeken ook enig idee hadden kunnen vormen van de toestand van mijn prostaat. In prima conditie, zie de radioloog, het lijkt wel de prostaat van een jongeman van twintig. Een vrouwelijke assistente stond het hoofdknikkend te bevestigen, een beetje grinnikend.

    Mijn linker nier was serieus gezwollen en functioneerde nog nauwelijks. Het zou allemaal wel in orde komen, werd mij verzekerd. Ik wil het gaarne geloven, want op heden, veertien dagen later, voel ik mij kiplekker en… pijnvrij. En er is meer: eindelijk voel ik mij genezen van mijn iatrofobie, mijn ziekelijke angst voor doktoren - daarover zal ik het later nog wel eens hebben -. Ik ben er het bekwame en vriendelijke personeel van de spoedopname, de radiologie en heel in ‘t bijzonder de urologie van het AZ Groeninge uitermate dankbaar voor: een dikke proficiat!

    30-07-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het affront.

    Iedereen doet al eens een “affrontelijke” uitspraak of stelt een dito domme vraag. De ene zal het al meer doen dan de andere en ik denk dat ik mij, helaas, met de ene moet vereenzelvigen. Zoals die keer toen ik aan een jonge vrouw vroeg wanneer ze moest bevallen en… ze was niet eens zwanger. Of die vrouw aan wie ik vroeg of ze haar zoon had meegebracht. ’t Was haar echtgenoot. Hij zag er een stuk jonger uit, ofschoon beiden even oud waren. Die domme vragen, ik leer het maar niet af! Integendeel, het lijkt te verergeren met het ouder worden. Neem nu vorige week tijdens de training van Dwars door Grijsloke. Naast mij liep iemand die ik nog niet eerder gezien had in Grijsloke. Een frisse knaap van een jaar of zestien, achttien, naar mijn schatting. Dan maar kennismaken.

    Van zo’n puber ken ik dan vaak de vader of de moeder, als ‘t al niet eerder de grootouders zijn. Ik vroeg dus: wiens zoon ben jij? En “de knaap” antwoordde: de dóchter zal je bedoelen?

    Johan Dhaene – niet te verwarren met de in literaire kringen beter bekende Johan Daisne – die vlak achter mij liep, verslikte zich van puur leedvermaak. Mijn ogen dwaalden van het verstoorde gezicht van het “jongen gewaande” meisje even naar beneden. Ik zag een paar lichte welvingen die er op wezen dat ze wel degelijk een meisje was. Nu ik dat wist vond ik haar helemaal niet onknap, wel integendeel. Zwijgend bleven we naast elkaar lopen. Wie haar ouders waren was ze blijkbaar niet van plan aan mijn neus te hangen. Ik vroeg hoe ze heette. Nina, zei ze nors.

    Hoe maak je in godsnaam zo’n flater goed? Ik zei dat ze er héél intelligent uitzag en dat het waarschijnlijk daardoor kwam dat ik mij in haar geslacht vergist had. Dat was niet van aard om de situatie te verbeteren. Kon ik haar vertellen dat ik kleine borstjes altijd al geapprecieerd heb, dat ik niet hou van “te veel volk in de statie” zoals ze dat in Gent zeggen? ’t Zou beslist geen goed idee geweest zijn, ’t zou de sfeer onherroepelijk verpest hebben, als het al niet zovér was.

    Vroeger, tijdens mijn studentenjaren, heb ik een Nina gekend. Kon dát geen aanknopingspunt zijn voor een verder gesprek? Die Nina, zo vertelde ik, was een Oekraïnse. Ze baatte een frituur uit, samen met haar man. Ze was geboren in Apostolona, een kleine stad aan de Dnjepr. Of ze ooit gehoord had van Apostolona? Ze gromde iets van “nee”. Hoe zou ze ook? Wie kent er nu Apostolona aan de Dnjepr en wat kon het háár schelen! Ik zei dat Apostolona niet ver van Dnjepropetrovsk lag. Over Dnjepropetrovsk zou ze toch wel gehoord hebben, de tweede grootste stad van Oekraïne? Er kwam weer een ontkennende reactie. Het was overduidelijk dat ze dit gesprek niet wenste. Ze begon sneller te lopen. Ik kon haar niet bijhouden…

    Ik zag haar pas terug na de training, in de kantine. Wat wil je van mij drinken, vroeg ik, in een ultieme poging om toch nog iets goed te maken. Niets, zei ze. En, voegde ze er aan toe, ik ben niét iemands zóón. Het zat haar hoog, dat was duidelijk.

    Bij de eerstkomende training in Grijsloke zal ik nog eens een poging doen om het goed te maken, als ze nog komt tenminste en als ze mij niet vlakaf zegt dat ze niets meer met mij wil te maken hebben…

    13-07-2006 om 20:27 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    03-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Albert Anckaert.

    Gisteren, de vrijdag vóór het Pinksterweekend, hebben ze Albert Anckaert ten grave gedragen, in zijn geliefd Elsegem, het rustig dorpje aan de Schelde, dat hij nooit verlaten heeft, waar hij 89 jaar geleden werd geboren, waar hij opgegroeid is, waar hij zijn grote liefde gevonden heeft, waar hij als onderwijzer en als hoofd van de gemeenteschool gefunctioneerd heeft gedurende drieëndertig jaar en waar hij zesendertig jaar lang van zijn welverdiend rustpensioen heeft genoten.

    Na het heengaan van zijn geliefde echtgenote Margriet Desmet, precies drie jaar geleden, heeft hij zijn groot verdriet van zich afgezet door zich toe te leggen op de kunst: musiceren, schilderen, schrijven. Over zijn talenten als musicus wil ik mij niet uitlaten: ik heb daar geen verstand van. Als schilder heb ik hem vergeleken met Permeke en Raveel: hoe die vergelijking uitvalt hebt u al gelezen in mijn eerste cursiefje “Leve het Internet”. Een paar honderd schilderijen heeft hij voortgebracht in de drie jaren die hem nog gegeven werden…

    Zijn eerste boek “Elsegem vroeger en nu”, meteen zijn eerste literair meesterwerk werd gepubliceerd in 2004: hij was toen net de zevenentachtig voorbij, dat is drieënvijftig jaar ouder dan Gerard Reve toen diens meesterwerk “De Avonden” verscheen. Later volgde “Credo van een Onderwijzerke”, dat hij schreef voor een van zijn kleinkinderen en niet voor publicatie geschikt vond.

    Zijn verstand en zijn gevoel voor humor zijn intact gebleven tot de dag vóór zijn overlijden, zijn geheugen zo perfect dat de meeste jonge mensen daar alleen maar van kunnen dromen. Ziekte had zijn lichaam ondermijnd, toen hij zich, enkele dagen vóór zijn dood ontpopte tot poëet: met licht bevende hand schreef hij de tekst van zijn gedachtenisprentje, zonder één aarzeling, zonder ook maar éénmaal te temporiseren, zonder één doorhaling, zonder achteraf nog één correctie aan te brengen. In een paar minuten tijd stond het er:

     

    Lieve kinderen, kleinkinderen

    en achterkleinkinderen,

     

    Met vader – pépé – is het nu gedaan:

    ‘k ben naar moeder – mémé – toe gegaan.

    “Vaert wel ende levet scone”,

    bidt veel dat God ’t ons lone.

     

    Mijn God, ‘k heb altijd in U geloofd,

    geef ons ’t eeuwige geluk, zoals beloofd.

    ‘k Hield veel van U – het was Uw wens –

    ‘k hield ook veel van iedre medemens.

     

    En heb ik iets misdaan, vergeef het mij,

    geef mij toch weer een schone lei.

    Dan sta ik gaarne voor Uw hemelpoort

    te wachten in de rij, zoals het hoort…

     

    Albert Anckaert.

     

    Allen die van hem hebben gehouden of hem gewaardeerd hebben waren op de uitvaart aanwezig. Te zijner nagedachtenis wil ik U gaarne nog een stukje voorschotelen uit “Elsegem vroeger en nu”, een stukje waarin hij vertelt over … sterven en begraven worden, in de oude tijd.

     

    Ik zou niet volledig zijn moest ik hierover niets schrijven. De meeste mensen stierven toen thuis in hun bed, “sterfbedde” genoemd, en het huis “sterfhuis”. Toen het einde naderde kwam de pastoor om hen te berechten: Biecht, Heilige Communie en Heilig Oliesel. Hij kwam te voet, vergezeld door een misdienaar met belgerinkel en lantaarn. Waar ze voorbij gingen, deed men de voordeur open en ging men op de knieën zitten op de drempel, om een gebed te prevelen. In de kamer van de zieke moest alles klaar staan voor de berechting: een glas wijwater en palmtak, zeven bollekens watten, enkele stukjes brood en een kruisbeeld.

    Naar het “einde” toe werd er in het huis veel gebeden en er werden kaarsen aangestoken, liefst een lichtmiskaars. Als de dood was ingetreden werden een paar buren gevraagd om de overledene te komen afleggen: wassen en scheren (als de overledene een man was natuurlijk), de passende kleren aantrekken en schoon in ’t bed leggen, de handen gevouwen met een paternoster tussen de vingers. Er werd zorg gedragen dat de mond niet open viel door een missaal onder de kin te steken. Dan kon de begroeting gebeuren door buren, familieleden en kennissen, tot ’s avonds vóór de uitvaart, want dan werd het lijk gekist door een timmerman die zelf lijkkisten maakte. Heel die tijd bleef de overledene dus thuis, in het sterfhuis. Men bad iedere avond samen met de buren rond het sterfbed, voor de zielerust.

    Ondertussen had men doodsbrieven gestuurd naar de hele familie, tot en met neven en nichten. De andere genodigden werden persoonlijk gevraagd door een paar buren of kennissen: men noemde dat “noden” (= uitnodigen). Ook de dragers, meestal mensen uit de buurt, werden in die tijdspanne gevraagd.

    De dag van de begrafenis kwamen de dragers buiten onder luid gejammer van de familieleden. De kist werd bedekt met een zwart kleed, afgeleverd door de bedienaars van de kerk. Op de zijkanten van de kist waren vier handvatten, om de kist op te tillen en naar de kerk te dragen. Als de dragers moe werden losten vier reservedragers hen af.

    Wanneer men onderweg een kapelleke of een kruisbeeld tegenkwam, werd de kist op de grond gezet en bad men in stilte een Onzevader en een Weesgegroet. Zo ging het tot een paar honderd meter van de kerk. Daar stond de pastoor met zijn gevolg: koster, kerkbaljuw en misdienaars.

    Wanneer de overledene een vrouw was, werden de dragers vervangen door vrouwen. En zo trok men kerkwaarts, de kerkbaljuw op kop met het kruisbeeld, al zingend de passende liturgische gezangen. Daar werd de lijkist onder de zwarte katafalk geschoven, geflankeerd door vier brandende kandelabers.

    Na de dienst werd de kist naar buiten gedragen – als het slecht weer was naar het portaal –. Daar volgde nog een gebed en zegening en ook nog een laatste groet door alle aanwezigen.

    Nu was het nog de beurt aan de veldwachter: vanaf zijn roephuizeke kondigde hij af waar iedereen naartoe kon. De familie hier en de buren en vrienden daar en hij duidde twee café’s aan op het dorp (de plaatse). De familie kreeg een lichte maaltijd: broodjes met hesp en koekeboterhammen met kaas en koffie om het verdriet door te spoelen. De buren en kennissen kregen elk twee bonnekens voor twee consumpties in het aangeduide café.

     

    Meer heb ik aan dit “in memoriam” niet toe te voegen, tenzij misschien nog dit: hij was mijn schoonvader, in de hele wereld was er geen beter kaartspeler dan hij, ik noemde hem “vader Bertje” en nu is hij weg, voor altijd…

     

    03-06-2006 om 22:22 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (2)


    Foto

    Wenst u mijn memoires te lezen: u kan het boek lenen in de bibliotheek of kopen. Voor alle inlichtingen: zie op 4 juni 2007 onder de titel "O jerum, jerum, jerum...: een hit!"

    O jerum jerum jerum…

    Mijn memoires

    (2006, 206 p., 17,95 €)

    Te bestellen via mail:

    kvansteenbrugge@gmail.com

    (geen verzendkosten)


    Foto

    Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
    Lees iedere maandag en iedere vrijdag een nieuw verhaaltje uit de GRIEKSE MYTHOLOGIE op www.bloggen.be/dzeus

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Een maandag middag bezoekje
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • groetjes
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)
  • goede morgen

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Zoeken in blog


    Liefdesgedichtje

    Mijn lief,
    'k wil me vermeien
    in je tepelhoven,

    een huisje bouwen
    op je venusheuvel
    van satijn.

    'k Wil in 't putje
    van je navel toeven
    en altijd bij je zijn.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs