Foto
Foto
Foto

O jerum jerum jerum…

Mijn memoires

(2006, 206 p., 17,95 €)

Te bestellen via mail:

kvansteenbrugge@gmail.com

(geen verzendkosten)

Odysseus op Aiaia
De omzwervengen vanOdysseus
(2013, 100 p., 11,45 €)
Te bestellen via mail
kvansteenbrugge@gmail.com
(geen verzendkosten)
Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Foto
Bezoek Zerar op www.bloggen.be/zerar

VERHAALTJES UIT DE GRIEKSE MYTHOLOGIE:
www.bloggen.be/dzeus
elke maandag en elke vrijdag een nieuw verhaal!

Inhoud blog
  • Proficiat Joe!
  • Waarde lezer van mijn blog...
  • Bibliografie
  • Luchtgitaar
  • Met een klare kijk en... veertig jaar later.
  • Brief aan vier miljoen lezers.
  • Frans De Smet overleden.
  • Recente Tack.
  • Roger Tack
  • Ouessant schapen en digitalis.
  • Drie onbekende Vlamingen
  • Gelukkig Nieuwjaar.
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (38)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (37)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (36)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (35)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (34)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (33)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en LoopclubGrijsloke (32)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (31)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (30)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (29).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (28)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (27)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (26)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (25)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (24)
  • Santiago de Compostella.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (23)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (22)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (21)
  • BIBLIOGRAFIE
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (20)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (19)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (18)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (17)
  • Mijn laatste drie boeken...
  • De 33e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (16)
  • Europa en de eurobiljetten.
  • Het eerste blogboek.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (15).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (14)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (13).
  • Epocriet.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (12).
  • Een bestseller.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (11)
  • EEN PERFECT CADEAU.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (10).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (9).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (8).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (7).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (6).
  • De 31e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (5).
  • Quizzzz.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (4).
  • Vijf jaar geleden.
  • Uit het schuim van de zee.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (3).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (2).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (1).
  • Toneelschrijven: een lucratieve zaak.
  • MYTHOLOGISCH BLIJSPEL.
  • Waarom?
  • ZEVERARIJ...
  • Panta rei.
  • Februari.
  • Januari-dialoog.
  • Pietje van 't Hazegras.
  • Niveaus.
  • Onze lieve Heeren.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Oudejaarsgedichtje.
  • Over Kerstmis, de paus en Zeyneppeke.
  • Acribie.
  • Reactie op Oostends verhaal.
  • Oostende.
  • Tantezegger.
  • Gravensteenfeesten met Valeer en Freddy, maar... zonder Mico.
  • Cassandra d'Ermilio.
  • Academische zitting!
  • Allerheiligengedicht.
  • Econoshock (brief aan J. Vanlichtervelde).
  • Brief aan W.D.: over azijn, kanker en mitochondriën.
  • Gedichtje voor mijn Tony.
  • Spelenderwijs, godverdomme.
  • Bravo, Jean-Luc!
  • Het antwoord van de filosoof.
  • Brief aan Jan Bauwens, over kunst.
  • En nu: directeur!
  • Gearriveerd (foto)
  • Brief aan Willy Debyser.
  • Reis naar Griekenland (stripverhaal).
  • Afscheid van het Revalidatiecentrum.
  • Wondjes likken...
  • De 28e Dwars door Grijsloke: afgang van de macho's.
  • Tante Sidonie in Peking.
  • Duivensport olympisch?
  • Loezen en flamoezen.
  • Goed nieuws.
  • Grijslokes Olympische maagden.
  • Ronde van Frankrijk.
  • De krant van 18 juli 1940.
  • Gaarne uw mening, Jack.
  • Bauwens over Boonen.
  • De mammelokker.
  • Gisteren was het achtenzestig jaar geleden dat...
  • Plagiaiku's.
  • Brief aan een collega.
  • Ik ga nog even door.
  • Over toebrouks en snelzeêkers.
  • De haan en de high-koe.
  • Het Laatste Nieuws.
  • Het cordon, schematisch.
  • Brief aan Marc Vanhoye.
  • Bloch.
  • Achilleus' wraak (To Margos).
  • Over Hugo Claus, Alzheimer en euthanasie.
  • De nacht van de geschiedenis.
  • Vrije meningsuiting.
  • Griekse mythologie.
  • Professor Sebruyns.
  • Vera Janacopoulos.
  • Valentijn.
  • Schone Kunsten.
  • Het cordon doorbroken.
  • "Een brief... professor".
  • Theseus en Prokroustes.
  • Aan al mijn lezers...
  • Het mooiste kaartje kwam van de vrederechter.
  • Over dokter Deberdt (uit "Meneer Doktoor").
  • Leo Vantorre.
  • Leo Debudt.
  • Fragment uit "De bezetting van het Gravensteen" door Buth.
  • Eigen schuld.
  • Professor Vandendriessche.
  • Nog een brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • Joseph uit de Gekko.
  • De foto...
  • Freddy Strumane is weer in 't land: fotoreportage.
  • Brief aan de praeses van moeder Laetitia.
  • Brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • november: allerheiligenmaand.
  • Lompe boerkes.
  • Rommelaere & co.
  • Percussieve sublimatie.
  • Het symposium van 3 oktober.
  • Emeriti, Eelbode en Glam.
  • Gesplitst.
  • Justine Henin.
  • Uit het dagboek van Jack Vanlichtervelde.
  • Krantenkop.
  • Gedicht voor Annelies.
  • Nabeschouwingen bij de 27e Dwars door Grijsloke.
  • 2000: GRIJSLOKE 2000 (verzameld werk over Grijsloke)
  • Het woordje van de stichter.
  • Over de Heuvelenloop en... Puk.
  • Nummer 25.
  • Over twee neuropsychiaters.
  • Tollardrieheuvelenloop te Kooigem op 8 juli 2007.
  • Brief aan Jan Bauwens.
  • Zuster van Houwelingen.
  • O jerum jerum jerum...: een hit!
  • Tony 65.
  • Verjaardagen.
  • Goed nieuws en slecht nieuws.
  • (vervolg)
  • (vervolg)
  • Ameland.
  • Darwin of God?
  • Voilà.
  • De krant van 6 april.
  • Het einde komt in zicht.
  • Bij Kalypso.
  • Anzegem en Grijsloke te boek.
  • Feinsin.
  • Het afscheidsmaal.
  • Odysseus praat met de schimmen.
  • Een avondje Gent.
  • In het rijk der doden.
  • Vertrekkensklaar voor de onderwereld.
  • 365 dagen later.
  • Een jaartje geduld...
  • De Gouden Poort.
  • Spectaculaire ontwikkelingen op Aiaia.
  • Op mijn plaats gezet.
  • Brief aan professor van Togenbirger.
  • Meer over Odysseus.
  • Odysseus, ja of neen?
  • De trilogie.
  • De schone dagen van Sint Jan.
  • Bij mijn vriend Raymond Creus.
  • Jack Vanlichtervelde.
  • Malthus.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Beste wensen.
  • Over leugens en onzin.
    {TITEL_VRIJE_ZONE}
    Zoeken met Google


    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    dagdroom
    www.bloggen.be/dagdroo
    DE GRAVENSTEENFEESTEN WAREN WEER GOED DIT JAAR! IO VIVAT!
    Gedichtje:

    Mijn Gent

    Je was mijn ál:
    mijn moederborst,
    mijn bierkanaal.

    Mijn knusse woon,
    mijn vaste stek,
    mijn dierbaar oord.

    Mijn jongensdroom,
    mijn wijsheidsbron,
    mijn levensschool.

    Mijn plantentuin,
    mijn Bijloke
    en mijn Rozier.

    Mijn Aula en mijn Brug,
    mijn Amber
    en mijn Nat King Cole.

    Mijn stoverij met friet,
    mijn Meiresonne,
    mijn Kuiperskaai.

    Mijn studentenclub,
    mijn bleke maan,
    mijn Gravensteen.

    Mijn stad,
    waaruit ik
    ál mijn heimwee put.

    Mijn Gent!

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    0488
    www.bloggen.be/0488
    Blog als favoriet !
    Startpagina !
    Mijn favorieten
  • bloggen.be
  • grijsloke.be
  • Willekeurig Bloggen.be Blogs
    lovemsn
    www.bloggen.be/lovemsn
    Een piepklein liefdesgedichtje.

    'k Zou je willen kussen.

    'k Zou je zoveel keren
    willen kussen
    als er sterren
    aan de hemel staan,
    als er korrels liggen
    op het strand,
    ... en nog veel meer.
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    daanboy
    www.bloggen.be/daanboy
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto

    Vrouwelijke BV's:
    (mijn TOP 3)
    1. Tanja Dexters
    2. Tine Van den Brande
    3. Annelies Beck
    4. Esther Sels
    5. Annelies Rutten (ik kan maar geen geschikte foto van haar vinden; ik wacht dus maar tot ze er mij zelf een stuurt)

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    tornarsuk
    www.bloggen.be/tornars
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    windowsgids
    www.bloggen.be/windows

    Het toneelstuk "DE TWISTAPPEL" is een dolle klucht die gaat over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Voor inlichtingen: www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=855455  of mail kris.vansteenbrugge@skynet.be .

    SCHRIJVELARIJ
    over: GENT, GRAVENSTEEN, GRIEKENLAND, GRIJSLOKE, GEZONDHEID, GENEESKUNDE, GEHOOR, G-PLEK.
    ...........Voor verhaaltjes uit de Griekse mythologie, surf naar www.bloggen.be/Dzeus ...........Voor recente cursiefjes, surf naar www.bloggen.be/pierpont ...........PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
    01-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuwjaarsgedichtje.

    ‘k Wens dat je in ’t jaar 9,

    met Gods en Allahs zegen

    en met een knipoog van Aphrodite,

    volop van ’t leven moogt genieten!

    01-01-2009 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oudejaarsgedichtje.

     

    ’t Oude jaar had slechter kunnen zijn,

    misschien niet veel, maar toch…

    Of ’t nieuwe zal beter wezen,

    dat weten wij pas over een jaar:

    dat is toch zonneklaar…

    31-12-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Kerstmis, de paus en Zeyneppeke.

    Oef, de kerstdagen zijn voorbij! Ik ben er niet kwaad om.  Maar nu moet u niet denken, beste lezer, dat ik niet blij ben met Kerstdag. Ik zou het voor geen geld willen missen: de kerstsfeer, de kerstmuziek, de kerstboom en het stalletje, het kerstdiner, de cadeautjes van de kerstman, het gezellig samenzijn met de familie en last but not least… de kerst-mis in Grijsloke. Amper drie- of vierhonderd inwoners telt Grijsloke, maar het schooltje “De Verrekijker” behoort tot de absolute topklasse. De vertolking van het kerstverhaal door de kleutertjes (!) was fenomenaal. Ze hebben dan ook een applaus gekregen zoals ik het nog nooit in een kerk heb gehoord. De grotere kinderen zongen zich de ziel uit het lijf en er waren er ook die gitaar speelden. Alles ter ere van het kindeke Jezus. De kerk zat – en stond – stampvol en tot tweemaal toe wensten de mensen elkaar de vrede en ik ben er zeker van dat velen het écht meenden. Bij het verlaten van de kerk kreeg iedereen snoep en een gedachtenisprentje. Wat kan godsdienst toch mooi zijn…

    Maar ’t moet niet alle dagen Kerstmis zijn. ’t Zijn immers drukke en vermoeiende dagen, zeker als men al een jaartje ouder wordt. En al dat lekker eten en drinken komt een mens zijn gezondheid niet ten goede, weeral, als hij al een jaartje ouder wordt. Laten we het nu maar even wat kalmer aan doen en rustig nagenieten tot Nieuwjaar. Dan wordt het feest nog eens overgedaan – hopelijk zullen we ook dat overleven.

    In al die kerstdrukte heb ik niet eens de tijd gevonden om de krant te lezen. Ik neem dus vandaag de kersteditie van Het Laatste Nieuws ter hand. In Australië zitten ze opgescheept met een miljoen dromedarissen en dat is veel te veel: het wordt een echte plaag, zoals ze daar de konijnenplaag gekend hebben en de kangoeroeplaag. Vierhonderdduizend van die dieren gaan ze nu afmaken. Vierhonderdduizend van die grote mooie sympathieke dieren! Die hadden toch beter nooit kunnen geboren worden. Geboortebeperking hadden ze moeten toepassen, wat de paus van Rome daar ook moge over denken.

    In dezelfde krant lees ik dat de wereldbevolking het laatste jaar weer met 82 miljoen is toegenomen en dat we nu exact met 6,75 miljard zijn op aarde – nu ja, exact, tot op één na heeft men ze niet geteld natuurlijk. In België is de bevolking eveneens gestegen, ondanks het dalende geboortecijfer maar “dank zij” de immigratie. In Vlaanderen, Wallonië en Brussel samen zijn er nu 10.666.865 – hier heeft men ze dus wél tot op één na geteld.

    Een paar honderd jaar geleden heeft Malthus de wereld voorgehouden dat de mensheid zou afstevenen op een catastrofe als er niets zou gedaan worden om de wereldbevolking binnen de perken te houden. Weinigen hadden oren naar de theorie van Malthus en daar is ze nu, de catastrofe. Maak u maar geen illusies, beste lezer, nooit meer raakt de wereld nog uit deze economische crisis. Of er dan niets gedaan werd om de bevolkingsaangroei te remmen? Toch wel. Er is wat aan geboortebeperking gedaan, maar… lang niet genoeg. En in Afrika – geen Bush die zich daar zorgen over maakt – worden mensen dagelijks bij bosjes afgemaakt, maar… (door de lezer zelf in te vullen).

    En weer in diezelfde krant komt de paus op de proppen met zijn sexuele moraal. De kerkvader vindt de milieuvervuiling – die vanzelfsprekend een gevolg is van de wereldoverbevolking – geen groter probleem voor de mensheid, dan de “tegennatuurlijke sex”, waaronder dan grosso modo verstaan wordt: alle sex die niet leidt tot voortplanting. Wat, in godsnaam, brengt geestelijke leiders ertoe om te verkondigen dat sex in feite verfoeilijke zonde is, tenzij onder zeer strikte voorwaarden, die leiden tot voortplanting? Men zou haast denken dat de Schepper hier een steek heeft laten vallen…

    Ongebreidelde voortplanting lijkt voor de katholieke kerk wel het hoogste goed. Maar ook andere religies delen dezelfde opvattingen. Omdat hun god het zo wil. De god die spreekt bij monde van de geestelijke leiders, zoals, ten tijde van het oude Hellas, de god sprak bij monde van de orakelpriesters. Ook de Romeinen waren voorstanders van kroostrijke gezinnen en ook bij hen rustte er een taboe op sex. In dat opzicht verschilden ze van de Oude Grieken, die heel tolerant waren op dat gebied. De Grieken waren een relatief vredelievend volk, die Aphrodite, hun godin van de liefde, alle eer bewezen, terwijl ze voor hun oorlogsgod Ares alleen maar afkeer voelden. Ze waren, in tegenstelling tot de Romeinen, niet uit op gebiedsuitbreiding. Deze laatsten brachten grote legers op de been. Iedere mannelijke nieuwgeborene was een potentiële krijger en daarom dus moest de voortplanting op hoog toerental draaien. Voor de katholieken was het doel gelijkaardig: allemaal zieltjes, in de strijd tegen de andersdenkenden.

    Heel opwindend – en opwarmend – in de kerstdagen was de verkiezing van Zeynep Sever (Zeynep is de voornaam) uit Molenbeek, tot Miss België: Zeyneppeke van Meulebeek! Een Turks meisje van negentien jaar dat twee jaar geleden nog zesde was bij de verkiezing van miss Turkije. Tja, in Turkije hebben ze blijkbaar mooier volk dan bij ons… Wat er ook van zij, Zeynep Sever is een heel lief ding: een betere keuze had men niet kunnen maken. En wat zo bijzonder knap is aan Zeyneppeke: ze woont nog maar een paar jaar in Molenbeek en ze praat al behoorlijk Frans! Mens sana in corpore pulchro, noemen ze dat. Maar u wil natuurlijk ook gaarne mijn reactie horen op de nederlaag van mijn favoriete, Cassandra d’Ermione. Ten eerste vind ik het geen echte nederlaag: een tweede plaats is toch mooi, nietwaar? En ten tweede: nu ik Cassandra aan ’t werk gezien heb, vind ik dat ze met die tweede plaats nog goed wegkomt. Haar foto in de krant van enkele weken geleden had bij mij overdreven verwachtingen gewekt, méér dan ze heeft kunnen inlossen. Misschien zijn haar onortodoxe antwoorden dan toch niet met helderziendheid in verband te brengen… En daar komt nog bij dat ze mij niet eens een bedankje heeft gestuurd voor de publiciteit die ik voor haar heb gemaakt. Een kerstkaartje of zo, of een simpel e-mailtje: wat had dat mijn hart verblijd! Laat ik het dus maar houden op Zeyneppeke.

    En laten we, nu het Kerstmis is, allen bidden tot de Heer dat hij ons behoede voor dwaze pauselijke uitspraken, die mensen in verwarring brengen, en laten we hopen dat er weldra een paus komt die zich ernstig gaat bezighouden met hetgeen het mensenras het meest bedreigt: de overbevolking. Wij, als dappersten onder alle Galliërs, houden ons bevolkingscijfer ondertussen wel op niveau, dank zij de instroom van Zeyneppekes…

    27-12-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Acribie.

    In het oktobernummer van de “Nieuwsbrief van Klassieke Talen” van het Montessori Lyceum van Rotterdam, heeft Anneke Korevaar, lerares klassieke talen, een hoogstmerkwaardige en interessante berekening gemaakt: op 16 april a.s. zal het precies 3187 jaar geleden zijn dat Odysseus, koning van Ithaka, na een afwezigheid van twintig jaar, thuiskwam van de Trojaanse oorlog en de 129 “vrijers”, die zijn echtgenote omzwermden, doodschoot. Een hele prestatie van Odysseus: hij stond er immers vrijwel alleen voor, alleen tegen 129 man. Maar ook een hele prestatie van Anneke Korevaar. Ze baseert zich op de berekeningen van de wiskundige Constantino Baikouzis en de sterrenkundige Marcelo Magnasco, beiden werkzaam aan de Rockefeller University in New York.

    Op 16 april 2009 zal het dus precies 3187 jaar geleden zijn. Bijna niet te geloven toch, dat men dat zo precies kan bepalen. Ik zie u, beste lezer, al het voorhoofd fronsen, in opperste twijfel. U broedt al direct op een kritische vraag, die u Anneke wil stellen. Maar ze is u een stap voor. Ze begint haar artikel met “Ja ja, zal wel… en op welke dag ontwaakte Doornroosje? Sommige dingen moet een mens helemaal niet willen weten: die behoren tot het rijk van de sprookjes”. Dan volgt evenwel een wetenschappelijk gefundeerd betoog, dat leidt tot de exacte datum: 16 april van het jaar 1178 voor Christus. Kritisch blijft ze nochtans wel, die Anneke Korevaar, want ze laat zich nog ontvallen dat de theorie pas opgaat als we er mogen van uitgaan dat die hele oorlog met Odysseus erin, ueberhaupt heeft plaatsgevonden. Dat doet mij denken aan het verhaal van de man die exact berekend had hoe groot het monster van Loch Ness was, maar er voorzichtigheidshalve aan toevoegde: vooropgesteld dat het bestaat… Natuurlijk heeft de oorlog van Troje plaatsgevonden: ontneem ons die droom niet, Anneke! En een sprookje is het al zeker niet. Hooguit een legende, of een sage. Het verschil met een sprookje zit hem hierin dat dit laatste totaal niet aan tijd of plaats gebonden is. Sagen zijn het wel…

    Hoe komt Anneke Korevaar nu tot de conclusie dat we dus weldra de 3187e verjaardag mogen vieren van Odysseus’ thuiskomst en van de afslachting van de vrijers? Ze maakt simpelweg een sommetje: 1178 + 2009 = 3187! En daarin heeft ze zich deerlijk vergist, want de berekening moet er uitzien als volgt: 1178 + 2009 – 1 = 3186. Waarachtig! Doodgewoon, omdat het jaar “nul” nooit bestaan heeft. Trek dat maar eens rustig na, beste lezer.

    Maar of ik er goed aan gedaan heb schrijfster van dit allermerkwaardigste artikel op die fout opmerkzaam te maken, of het niet getuigt van een verregaande pietluttigheid? Maakt één jaartje verschil op meer dan drieduizend jaar eigenlijk wat uit? Wat er ook van zij, Anneke heeft mij bedankt voor de “acribie” (van Daele: “uiterste nauwkeurigheid, vnl. m. betr. t. filologische werkzaamheden”). Maar misschien heeft ze dat wel ironisch bedoeld, misschien heeft ze wel degelijk “pietluttigheid” bedoeld… alhoewel… ik vind, dat als je zo’n berekening maakt, tot op een dag nauwkeurig, een verschil van een heel jaar wel degelijk iets uitmaakt.

    Al bij al ben ik blij dat ik mevrouw Korevaar op die fout gewezen heb. Had ik het niet gedaan, dan had het mooie woord “acribie” nu nog niet tot mijn vocabularium behoord, want die Dikke van Daele heb ik dus wel degelijk nodig gehad. Ik zal het woord vanaf heden overal gebruiken waar ik anders “mugge(n)zifterij” of “miere(n)neukerij” zou geschreven hebben, omdat ik, zoals u ziet, nogal wat last heb met die tussen-n. In “de dikke”, 12e editie 1992, staan beide woorden zonder die “n”, maar in de 13e editie 1999, staat de “n” er wel. Ja, de spellingregels waren tijdens die zeven jaar veranderd, maar zijn ze ondertussen al niet wéér veranderd? Overigens heb ik “muggezifterij”, zonder “n” dus, nooit goed gevonden, omdat de regel toen voorhield dat er een “n” diende te staan als het om meer dan één exemplaar, in casu een mug, ging… En meer en meer geraak ik er van overtuigd dat we beter af zouden zijn met “mugzifterij” en “mierneukerij”, zoals ik betoog in de inleiding van mijn boek “O jerum jerum jerum…” (2006). Ieder redelijk mens die mijn voorstel tot ultieme wijziging en vereenvoudiging van de Nederlandse taal gelezen heeft, is het daar volkomen mee eens.

    Maar laten we het, van de hak op de tak springend, nog maar eens hebben over Odysseus. Ongetwijfeld volgt u de verhalen van deze Griekse held op mijn weblog www.bloggen.be/dzeus en dan weet u dat hij dus net ontsnapt is aan het gevaar van de verleidelijke Sirenen. Normaliter had hij rond eind maart thuis moeten komen, maar het artikel van Anneke Korevaar indachtig, zal ik het verhaal een beetje rekken en ik zal er zorg voor dragen dat hij pas op 16 april thuiskomt, precies 3186 jaar nadat het écht gebeurd is.

    En dan die “acribie” waar ik zo blij mee ben. Al moet het mij van het hart dat ik nog meer in mijn nopjes ben met “swaffelen”, het Woord van het jaar. Sinds jaar en dag loop ik rond met het idee om een boek te schrijven over iemand die een verwoed beoefenaar is van de edele kunst van het swaffelen, iemand wiens leven als het ware beheerst wordt door het swaffelen, een “swaffelaar” dus. Merkwaardig toch dat er voor zo’n interessante bezigheid, zo’n veralgemeend volksgebruik, dat al beoefend werd in de oudheid en zelfs door Adam in het Aards Paradijs, dat dus in feite zo oud is als de mensheid zelve, dat er daarvoor niet eens een woord bestond. Eindelijk kan ik dus nu mijn boek schrijven: “ De Zwaffelaar”. Tja, begin maar eens een titel te verzinnen voor zo’n boek als je dat woord niet hebt…

    17-12-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reactie op Oostends verhaal.

    Als reactie op het Oostends verhaal van vorige week, kreeg ik de volgende, enigszins laconieke e-mail: 
    "halo ik ben yves campana maar weet niet wie je bent". Een korte vraag dus. Ziehier mijn "bondig" antwoord:

    Beste Yves Campana,

     

    Dat jij de echte Yves Campana bent, die ik in mijn jeugdjaren heb gekend, daar zou ik iets kostbaars durven op verwedden. Al ben ik niet helemáál zeker. Ik vraag mij immers af: hoe is het mogelijk dat hij zich mij niet meer herinnert? Wij hebben toch drie jaar lang in eenzelfde klas gezeten en… hij heeft mij per slot van rekening van de verdrinkingsdood gered.

    Als jij je middelbare studies niet in 1957 beëindigd hebt in de latijn-wetenschappelijke afdeling in het Koninklijk Atheneum van Oostende, dan is deze brief – ik heb een voorgevoel dat het een lange wordt – niet echt voor jou bestemd. Maar nogmaals: ik acht de kans heel erg klein dat jij het niet bent.

    Dat jij je dus niets meer herinnert van mij, staat toch in schril contrast met het feit dat ikzelf mij iedere medeleerling van die klas nog levendig voor de geest kan halen. Maar, het dient gezegd, jij als sportman had een veel bredere horizon, een veel uitgebreidere kennissenkring dan ik. En ikzelf was een erg onopvallend schepsel, een sukkel eigenlijk.

    Ik weet nog perfect hoe jij er uitzag: met voorsprong de knapste atleet van de klas. Altijd zeer kortgeknipt haar, gebronzeerde huid, een rijzig en gespierd lichaam. Jij behoorde samen met een oudere broer en ook een jongere broer – die heette Roch, als ik mij niet vergis – tot de kernploeg van de Oostendse basketbalploeg, die toen ook al één van ’s lands topploegen was. En sta mij nu toe dat ik nog eens die oude studiemakkers ten tonele voer. Hoevelen zou jij je er nog van herinneren? Op een stuk of drie na ken ik nog al hun familienamen, al ben ik van zowat de helft hun voornamen vergeten. Maar hun aller beelden zijn mij bijgebleven… alsof het gisteren was.

    Twee van de meest ernstigen waren Roland Calcoen en Werner – of was het Walter? – Vandezande. Ze waren beiden niet groot van gestalte. Calcoen zag er uit als een wijze professor met zijn bril met zware montuur: hij was zachtaardig en goed. Vandezande had golvend zwart haar en wat verbeten trekken. Een moedige jongen, die flink studeerde.

    Twee spichtige “leptosome” types waren Verschoore en Pira, wier voornamen mij ontgaan zijn. Verschoore had een erg bleke huid en ook zijn haar was wit. Pira leek mij een pietje precies, niet uitbundig genoeg – maar wie geeft mij, droogstoppel als ik was, het recht zo over hem te oordelen?

    Desplenter was een goedlachse blozende kerel. Ik herinner mij dat hij vaak een bruinlederen jas droeg. Hij was een paar jaar ouder dan ik, maar ik vond hem een uitstekende schoolmakker. Ik had zo het gevoel dat hij niet op zijn plaats zat in de latijnse afdeling: daarvoor zag hij er te “praktisch” uit en met teveel gezond boerenverstand begaafd. Blomme vond ik ook wel een geschikte knaap. Hij had iets met zijn ogen, loenste een beetje. Hij droeg zijn haar à la brosse. Een paar jaar geleden zag ik in de krant een overlijdensbericht van ene Blomme en ik denk dat het van hem was: de leeftijd en de voornaam, die ik mij toen nog herinnerde, klopten. God hebbe zijn ziel.

    Henaut had een weelderige rosse haardos, die goed verzorgd was. Hij was nogal opvallend en chic gekleed en hij sprak met een licht Frans accent. Ik denk overigens dat Frans zijn moedertaal was. Dat hij minder punten kreeg voor Frans dan ikzelf vond ik de “on-logica zelve”: Henaut beheerste het Frans perfect, terwijl ik nog niet eens vlot de weg kon vragen of boodschappen doen in de taal van Molière. Een goede vriend van Henaut was Remi Fuertes, maar die zat in de latijn-wiskundige afdeling. Ze spraken Frans onder elkaar. Remi was groot en zwaar: een imponerende en autoritaire figuur. Ik kende Remi Fuertes van in de kostschool. Remi leek mij voorbestemd om de allerhoogste functie te bekleden in het leven. Het zou mij verwonderen als hij het niet héél ver heeft gebracht.

    Uit veel zachter hout gesneden was Ronny Billiau, de langste slungel van de klas. Hij had een wat verdikte onderlip en hij kon schaapachtig lachen. Ik had sterk de indruk dat Ronny er plezier in schepte om zich sulliger voor te doen dan hij was. Een beetje de “risee” uithangen, het ging hem goed af.

    Een lolbroek was Olav Permentier. Een knappe jongen, die erg in de smaak viel bij de meisjes en die zelf ook niet vies was van het andere geslacht. Omdat ik in den beginne zijn naam niet kon onthouden, noemde ik hem eens Boris – wat óók Russisch is – en zo ben ik hem blijven noemen. Hij was mijn beste vriend uit de klas, maar dat ik hem Boris noemde zal hij niet geapprecieerd hebben, want hij noemde mij tenslotte eveneens Boris. Ja, dat stond wel gek, twee schoolvrienden die elkaar aanspraken met Boris, terwijl geen van beiden Boris heette… ’s Maandags vertelde Olav, alias Boris, mij van zijn veroveringen in het week-end. Het waren vaak meisjes van onze school, die hij mij aanwees tijdens de speeltijd. Ach, wat was ik vaak jaloers op hem; ik had toen nog lang niet het lef om met meisjes om te gaan. Maar het dient gezegd: Olav was een paar jaar ouder dan ik. Dat hij mij, die toch helemaal zijn tegenpool was, te vriend hield, had ongetwijfeld een praktische reden: ik hielp hem bij zijn schoolwerk en ik liet hem gewillig van mij afschrijven tijdens de schriftelijke ondervragingen. Aan de studie veegde Olav een beetje zijn voeten: onbezorgd ging hij door het leven. Ik herinner mij nog dat hij in zijn opstel schreef: “pachtige pijzen”: dat krulletje achteraan de “p” leek zo erg op een “r” dat hij het overbodig vond om die “r” er nog eens bij te schrijven…

    Dan waren er nog twee wier naam ik kwijt ben, twee die dezelfde achternaam hadden. Ze leken helemaal niet op elkaar. Het waren dan ook geen broers, wel neven. Maar zelfs dat vond ik verwonderlijk: de ene was een jong speels baasje met lachend bol aangezicht en drager van een korte broek, de andere leek erg volwassen en wijs. En er was ook nog Daniël Capelle. Hij zat óók in de kostschool. Ik kan mij niet voorstellen dat vrolijke Daniël ooit ruzie gehad heeft met iemand, zelfs niet met de studiemeesters. Behalve Daniël Capelle en ikzelf, waren er in onze klas nog drie “kostschoolgangers”: Eric Goormachtig, Redgy Verbrugge en Fernand Vandyck. De eerste twee waren op studiegebied geen hoogvliegers en ik denk dat ze allebei een jaar hebben moeten overdoen, zeker Eric Goormachtig. Deze laatste heb ik later nog teruggezien aan de universiteit: hij ging er studeren voor apotheker. Ik vroeg mij af wat hij daar kwam doen, hij die het al zo moeilijk had gehad in de middelbare school. Maar Eric slaagde telkenjare met onderscheiding, iets wat mij nooit gelukt is. En als ik mij niet vergis is hij later aan het hoofd komen te staan van een zeer grote apotheek in Roeselare.

    Het verhaal van Fernand Vandyck is allesbehalve leuk. Maar wie weet, misschien is alles achteraf nog goed gekomen met hem. Ik kan er mij nu nog over opwinden als ik bedenk wat Fernand Vandyck tweeënvijftig jaar geleden is overkomen. Laat ik beginnen met te zeggen dat Fernand een keurige jongen was, een jongen met goede manieren, die altijd netjes gekleed ging. Hij droeg een vlinderdasje en had een snorretje. Kortom, een jongen die iedere ouder van jonge dochters zich als schoonzoon zou wensen. Op een dag had een studiemeester zijn kamer doorzocht in de kostschool. Die inbreuk op de privacy was toentertijd niets bijzonders. Die ijverige studiemeester had zelfs zijn portefeuille doorzocht, op zoek naar condooms en liefdesbrieven – de liefde zal toen wel taboe geweest zijn. En wat vond de studiemeester: een condoom. Men vroeg Fernand niet om uitleg: op staande voet werd hij uit de school gezet. Laten we hopen van niet, maar misschien heeft zijn leven daardoor een heel slechte wending genomen. En wáárdoor? Door het bezit van een condoom, waarvoor dertien à veertienjarigen heden ten dage met goede punten beloond worden op school. Fernand was bijna negentien!

    De oudste van de klas was Ponjaert. Die hield ervan de meisjes van de klas verlegen te maken met schuine moppen. Dat lukte ook wel enigszins, maar niet bij Rosette Huwel. Zíj moest in niets onderdoen voor de jongens. De andere vier – de meisjes Aelvoet en Candaele, Vera Deprez en die ene van wie ik de naam vergeten ben – waren toch wel van het timide type zoals dat toentertijd voor een jonge vrouw betaamde. Vera Deprez was erg klein van gestalte. Ik weet nog dat ze haar hart verloren had aan de beste student van de school, een zekere Soens of Soenens. Die haalde in ’t laatste jaar grieks-latijn boven de negentig procent en ging later studeren voor… ingenieur! De liefde was wederkerig, als ik mij niet vergis. Opvallend voor de meisjes van onze klas, Rosette Huwel niet te na gesproken, was dat ze erg snel bloosden. Vooral bij het meisje Candaele vond ik het schattig: haar lachend sproetenkopje met hoogopstaand kroezelend donker haar, lichtte op als een vuurtorentje, als ze in verlegenheid gebracht werd of anderszins opgewonden raakte. Het meisje met de vergeten naam had een weemoedig Mona-Lisa-glimlachje: ’t was pas als ze bloosde dat we ons realiseerden dat er bloed door haar frêle lijfje stroomde.

    Als ik zou beweren dat er één van de vijf meisjes uit de klas mij diep beroerde, dan zou ik een onwaarheid vertellen. In de Latijn-Wiskundige klas was er nochtans eentje waar ik ’s nachts wel eens wakker van lag. Ze heette Pattijn. Ik weet niet eens of ik haar voornaam ooit gekend heb. Ik meen me te herinneren dat wij toen, merkwaardig genoeg, elkaar aanspraken met de familienaam. Wat er ook van zij, Pattijntje zal vele jongensharten sneller hebben doen slaan. Het woord sex-appeal bestond toen nog niet, maar voor háár had het moeten uitgevonden worden. Ik vond dat ze daar niet op haar plaats zat in die latijn-wiskundige afdeling. Ik vond haar te mooi voor de wiskunde. Eigenlijk vond ik haar te mooi voor álles. Voor álles, behalve de liefde. Maar, basta.

    Ondertussen is bij mij, mijn beste Yves Campana, de zekerheid gegroeid dat jij wel degelijk dé Yves Campana bent, de enige echte. Anders had je toch geschreven “ik héét Yves Campana” en niet “ik bén Yves Campana”. Ik heb een perfect fotografisch beeld van al die leerlingen van toen –  jij inbegrepen natuurlijk –  in mijn brein opgeslagen. Alleen weet ik niet goed hoe ikzelf er uitzag in die tijd. En als jij je niets meer herinnert van die grijze vleugellamme mus die ik was, treur daar dan niet om. Het bewijst alleen dat jij ten minste een goed stel hersenen hebt, die in staat zijn onbenullige dingen uit te bannen waardoor er plaats vrijkomt voor nieuwe indrukken. Het bewijst, met andere woorden dat het spook dat Alzheimer heet, nog lang niet in ’t verschiet is.

    Hoe heb jij het overigens gesteld in ’t leven? Het zal je ongetwijfeld maar matig interesseren, maar toch wil ik je vertellen dat ik na de jaren in Oostende, helemaal veranderd ben. Van die asociale bekrompen onsportieve nerd is nog iets behoorlijks terecht gekomen. Vijf jaar later was ik senior seniorum aan de Gentse universiteit, wat zoveel betekent als de meest studentikoze van alle studenten! En op veertigjarige leeftijd ben ik aan sport beginnen doen: hardlopen. Ik heb marathons gelopen in alle uithoeken van de wereld, van Honolulu tot Zuid-Afrika en van Chicago tot Moskou. Enkele jaren geleden heb ik zelfs de prijs van sportverdienste van de gemeente Anzegem gekregen voor mijn sportieve loopbaan en als organisator van een van Vlaanderens populairste stratenlopen.

    Weet je dat jij pas de derde bent van de klas, van wie ik een teken van leven krijg? Na Eric Goormachtig. En na Blomme – nu ja, teken van leven…

    Een hartelijke groet!

     

    Kris Vansteenbrugge

    15-12-2008 om 13:45 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oostende.

    Wat, in godsnaam, heeft mij bezield om dit week-end naar Oostende te trekken. Het mooie herfstweertje? Eénenvijftig jaar en vier maanden geleden had ik nochtans gezworen nooit meer een voet op Oostends grondgebied te zetten...

    Of zou het kunnen dat mijn einde nadert, dat een bovenaardse kracht mij drijft naar de plek waar ik nooit meer wilde komen? Men moet zich toch met zijn vijanden verzoenen vooraleer men sterft?

    De school in de Leon Spilliaertstraat ziet er verlaten uit. Nogal begrijpelijk voor een zondag, nietwaar? Maar daar staat nog steeds “Koninklijk Atheneum” op, en misschien wordt hier nog wijsheid bijgebracht, zoals weleer. Kunt u zich voorstellen dat ik nu voor ’t eerst opmerk dat bovenop de school een beeld prijkt van Athena, de godin van de wijsheid? Het gebouw loopt door tot in de Rogierlaan, aan de andere kant van het huizenblok. De indrukwekkende voorgevel ziet er erg vervallen uit. Hier was de ingang van de kostschool, waar ik de drie ellendigste jaren van mijn leven heb doorgebracht. De zware voordeur is in een erbarmelijke staat: ze lijkt wel duizend jaar oud. Er hangt een soort spandoek naast de deur, waarop staat “Leefschool DE VLIEGER”. Ik heb het opgezocht op ’t internet: het is een “Ervaringsgerichte basisschool van het Gemeenschapsonderwijs”! Tja...

    De immense koninklijke gaanderijen maken een al even vervallen en desolate indruk als het “Koninklijk Atheneum” annex kostschool. Drie keer per week moest ik met de andere kostschoolgangers naar het strand en ’t was achter de hoge dikke zuilen van die gaanderijen dat ik mij verstopte om niet in het zand te moeten lopen: dat zand bezorgde mij zweetvoeten. Ik heb ze nog, die zweetvoeten…

    De kursaal maakt nog steeds grote indruk: ik heb er mijn grootste triomfen gevierd. Maar te welken prijze?...

    Wat er ook van zij, ik heb me met Oostende verzoend en ik ben er blij om. En om het voor u, beste lezer, allemaal een beetje minder raadselachtig te maken, laat ik hier een uittreksel volgen uit mijn boek “O jerum jerum jerum...” (*). Een hoofdstukje, waarvan de titel luidt: “Oostende, drie jaar ellende”…

     

    Na drie jaar middelbaar onderwijs stuurde vader mij, op aanraden van mijnheer Hoebeke, naar het Koninklijk Atheneum van Oostende. Die school stond aangeschreven als een van de beste van het land en er was een kostschool. Daar zou ik, per definitie, nette manieren leren...

    Er waren een kleine honderd leerlingen in die kostschool. Velen van die kostschoolgangers kwamen uit welgestelde doch vaak ontwortelde gezinnen. Ze kwamen uit Gent, Brussel, Antwerpen. Er was uitschot bij van de ergste soort.

    We sliepen in een reusachtig grote slaapzaal, in chambrettes. Studeren gebeurde in één groot lokaal, alle internen samen, onder toezicht van een studiemeester. Er waren drie studiemeesters, die elkaar afwisselden: Pulle, Kuifje en Tarzan. Van deze laatste herinner ik mij ook nog de échte naam: Lingier. Het ontzag dat deze drie heren inboezemden was nihil. Als ze vooraan in de studiezaal zaten werden ze bekogeld met stukjes krijt, papierproppen, sponsen en dies meer. Daarom gingen ze meestal achteraan staan om te surveilleren. Straf geven deden ze enkel aan de brave leerlingen. De "zware jongens" werden ongemoeid gelaten: daar waren de studiemeesters bang van. Ik herinner me dat er op een dag een nieuwe studiemeester kwam, een die het stevig zou aanpakken, ook "het zwaar krapuul" dus. Hij heette Debeuf. De derde dag - Debeuf stond vooraan en had toevallig zijn rug naar de klas gekeerd - zoefde er een dolk rakelings naast zijn hoofd en boordde zich met de punt in het bord. Het mes bleef vervaarlijk lang natrillen. Debeuf verliet de studiezaal en we hebben hem daarna nooit meer teruggezien. Dat er vroeg of laat een dodelijk slachtoffer zou vallen in de kostschool van Oostende, daar twijfelde ik niet aan. In de drie jaar die ik er heb doorgebracht, heb ik het niet meegemaakt, doch enkele jaren later is het wél gebeurd. Een leerling had een medeleerling doodgestoken. Het stond in de krant. Het verbaasde mij niet.

    Voor de maaltijden zaten we aan grote tafels, een twaalftal, acht man per tafel. De oudsten en de stoutmoedigsten zaten vooraan, aan de kant waar het eten werd opgediend. De onmondigen, zoals ik, zaten achteraan. Het eten werd op de tafels gezet en de leerlingen moesten het zelf verdelen. Ge ziet van hier hoe er verdeeld werd! De stukken vlees waren van ongelijke grootte. Altijd was er wel een heel klein stukje en dat viel mij dan ten deel. Het gebeurde dat ze mij zelfs dat klein stukje niet gunden. Eén keer ben ik zo vermetel geweest daarover mijn beklag te doen bij de studiemeesters. Het gevolg was dat ik daarna dagen lang vrijwel niets meer te eten kreeg...

    's Avonds was er vaak smeerkaas voor op de boterham. Zo goed als niemand vond dat lekker. Ik evenmin. Toch was ik blij als er 's avonds smeerkaas was, want dan kreeg ik meestal de portie van de anderen ter compensatie van het biefstuk dat ze mij 's middags hadden afgepakt en zo kon ik dan mijn hongerige maag nog enigszins stillen. Soms werd ik overladen met smeerkaas: de risee van de school. Ook de studiemeesters leken het allemaal wel grappig te vinden. Tot er besloten werd tot een "smeerkaas-boycot"...

    Er werd overeengekomen dat iedereen zijn kaasje na het avondmaal zou meenemen naar buiten en het tijdens het daaropvolgend recreatie-halfuurtje tegen één van de schoolmuren zou plakken. Lafaards als ik, van wie vaststond dat ze dat tóch niet durfden, mochten hun kaas ook aan een ander geven, die dan de klus voor hen zou klaren. Op een afgesproken teken werden de smeerkazen tegen de muren gekwakt, onder luid gejoel van al de kostschoolgangers. Ik joelde mee. Was ik te laf om zelf tot actie over te gaan, ik zou tenminste blijk geven van enige sympathie met de oproermakers. Het huilen stond mij nochtans veel nader dan het lachen. Daar bengelde mijn kaas tegen de muren van het internaat. Ik had er hem zo willen van aflikken. Mijn maag deed pijn van de honger. Maar ik lachte, ik durfde niet anders...

    Een studiemeester pakte me bij de kraag en bracht me bij de econoom van het internaat. Waarom ik? Omdat ik zowat de enige was van wie de studiemeesters niets te vrezen hadden. En toch. Wie zegt dat ik hem geen mes tussen de ribben had geduwd als ik daar op dat ogenblik over beschikt had? Een moegetergd dier maakt soms rare sprongen...

    Ik was "op heterdaad betrapt". Ik zwoer met zóveel klem dat ik niets gedaan had, dat mij uiteindelijk alleen maar het openlijk sympathiseren met de actie ten laste werd gelegd. En… dat was al even subversief als de rest. Ik was de enige die moest boeten voor de smeerkaas-affaire: voor straf één week-end in de kostschool binnenblijven! Mijn ouders werden op de hoogte gebracht van mijn wangedrag. Vader slikte alles wat de kostschoolautoriteiten hem meedeelden. Hij vond het opperbest dat ze mij hardhandig aanpakten. Op zíjn medewerking mochten ze rekenen en… ze konden gerust zijn, híj zou er nog wel een straf bovenop doen. Meer dan ooit raakte vader ervan overtuigd dat ik op die kostschool op mijn plaats zat en dat ze mijn misdadige neigingen daar wel in de kiem zouden smoren...

    Als ik toen over een revolver had beschikt en het hele zootje, mijn vader inbegrepen, had neergeknald, dan had niemand daar enig begrip voor kunnen opbrengen. Alleen de Almachtige God had immers weet van de verzachtende omstandigheden. Voor hetzelfde geld had ik de grootste massamoordenaar uit de geschiedenis kunnen zijn. Ik was veertien jaar.

    En toch ging het allengs beter. Het pesten werd misschien een beetje minder of misschien werd ik er wel een beetje aan gewend - maar went zoiets wel? - Vader en moeder stuurden mij in 't midden van de week een meestal opbeurende brief en dat deed mij wel deugd. Jazeker, zij meenden het goed. Nu zij er al jaren niet meer zijn, ben ik blij dat ik de brieven nog bewaard heb.

    Eerlijkheidshalve dien ik te vermelden dat ik enkel gepest werd in het internaat. Op de schoolbanken tijdens de lesuren was er van pesten zo goed als geen sprake. De overgrote meerderheid van de leerlingen in mijn klas waren van Oostende en met hen had ik geen nare ervaringen. In tegenstelling tot de school in Waregem zaten we er in grote klassen met zo'n dertig leerlingen. Maar net als in Waregem ben ik in Oostende steeds de eerste van de klas geweest en dan nog wel met grote voorsprong op de tweede. En dat ondanks het feit dat ik er niet goed kon studeren. We hadden dagelijks één tot anderhalf uur studie en het studeren in die tumultueuze studiezaal ging bijlange niet zo goed als in mijn stille kamer thuis. Studeren buiten de studiezaal was daarenboven verboden. Eenmaal ben ik betrapt op studeren in de chambrette. Ik kreeg er een ernstige waarschuwing voor. Nog één zo'n zware overtreding en ik kon wel buitenvliegen, werd mij gezegd. Naar degene die het mes naar Debeuf geworpen had, werd daarentegen, voor zover mij bekend, nooit gezocht. Ze hadden hem immers toch niet durven straffen...

    Een nare ervaring was die keer toen ik bijna verdronk in het zwembad. Zwemmen hoorde bij de lessen lichamelijke opvoeding. Ik was nog nooit in een zwembad geweest, laat staan dat ik kon zwemmen. Ik wist zelfs niet dat er naast een ondiepe ook een diepe kant was. Daarenboven was ik bijziende en had ik voor het zwemmen mijn bril afgezet. Zodoende ging ik te water aan de diepe kant, waar de anderen zich zo goed als allemaal bevonden. Ik gleed in de diepte, kreeg maar geen grond onder de voeten. Een ontzettende paniek maakte zich van mij meester en ik probeerde om hulp te roepen. Het zoutwater versmoorde mijn kreten en verschroeide mijn longen. Ik weet hoe het is, te verdrinken in zoutwater. Afschuwelijk.

    Toen ik halvelings bij bewustzijn kwam lag ik aan de rand van het zwembad en mensen waren bezig het water uit mijn lijf te persen. Yves Campana had mijn leven gered door mij nog tijdig uit de diepte op te vissen. Achteraf heb ik vernomen dat ik tweemaal spartelend boven water was gekomen en dat diezelfde Campana mij telkens weer in de diepte had geduwd. Hij had gedacht dat ik maar deed alsóf ik niet kon zwemmen, dat ik maar een grap uithaalde. Ik, die nog nooit een grap had uitgehaald!

    Na dit voorval kreeg ik twee jaar dispensatie van zwemmen. Het derde jaar heb ik dan toch een beetje schoolslag geleerd. En toen ik Oostende verliet was ik een "gebrevetteerd" zwemmer: vijfentwintig meter schoolslag! In 't later leven heb ik die prestatie evenwel nooit meer herhaald. De breedte van de zwemkom is voor mij meer dan genoeg. En aan de ondiepe kant! De schrik voor het water zal mij altijd bijblijven.

    Het derde en laatste jaar in Oostende had veel draaglijker kunnen zijn, ware er niet de kwestie geweest van de kamertjes. De laatstejaars mochten immers over een eigen kamer beschikken, waar ze alleen en rustig konden studeren. De kamers, die zich op de eerste en tweede verdieping bevonden, waren ten getale van zeventien en dat waren er dat jaar twee meer dan het aantal laatstejaars. Het jaar dáárvoor was er één kamer op overschot geweest en die hadden ze gegeven aan de oudste van de voorlaatstejaars. Die ene kamer was dan ook de minst aantrekkelijke, de zogenaamde "doorgangskamer". De doorgangskamer bevond zich op de tweede verdieping en was eigenlijk gemaakt van een kleine gang die de linker kant van het gebouw verbond met de rechter. Via die kamer kon men dus van de kamers van de tweede verdieping links naar de kamers van de tweede verdieping rechts, en omgekeerd, of anders diende men via de eerste verdieping te gaan, met de trap.

    Omdat er dat jaar dus twee kandidaten waren voor de doorgangskamer - de twee voorlaatstejaars - en men moeilijk kon kiezen en niet gaarne een van beiden wilde ontgoochelen, werd de doorgangskamer ... aan mij gegeven.

    De kamer, waar ik zo mijn hoop op gesteld had om eindelijk rustig te kunnen studeren, was erger dan de studiezaal. Om de haverklap kwam er iemand door mijn kamer en dat ging meestal gepaard met een "vriendschappelijke klop" op mijn schouder of tegen mijn achterhoofd. Velen voelden zich daarenboven geroepen om een praatje te slaan. Mijn deur vergrendelen had geen zin: ze bleven er op beuken tot ik uiteindelijk toch opendeed.

    Studeren deed ik vooral tijdens de luttele uren die ik thuis in Elsegem kon vertoeven, van zaterdagmiddag drie uur tot zondagavond vijf uur en tijdens de Kerst- en Paasvakantie. Al werd het studeren tijdens de Paasvakantie dat jaar op een vreselijke manier verstoord...

    De laatstejaars hadden zich in het hoofd gehaald dat  na het laatste examen de bloemetjes maar eens flink moesten buitengezet worden. Er zou tot in de late uurtjes gefuifd worden in de café's van Oostende, met geld dat in de loop van het jaar moest "verdiend" worden. Iedere laatstejaars intern diende daartoe repen chocolade te verkopen aan de andere internen en aan de externen. De repen waren van het merk "Jacques": fondant, double rhum, fuilleté praliné, enzomeer. Ze werden gekocht in dozen van honderd, tegen twee frank per stuk. Verkoopprijs: vijf frank.

    Net als de anderen verkocht ik dus repen chocolade, overigens zeer tegen mijn zin, want ik wist maar al te goed dat ik aan de eindejaarsfuif niet zou deelnemen.

    Drie dagen vóór het begin van de Paasvakantie werd ik bij "de stekker" geroepen. De stekker, dat was mijnheer Suys, de studieprefect. Zijn bijnaam ontleende hij aan de vorige studieprefect die in de herfst altijd met een stok met metalen punt rondliep en daarmee de afgevallen bladeren "opstekte". Voortaan was "stekker" dus synoniem van studieprefect: men sprak dus ook van de stekker van Brugge of van de stekker van Veurne...

    Iemand had mij aangeklaagd als verkoper van chocolade tegen woekerprijzen. De stekker begon met de mededeling dat ik een vergrijp had gepleegd waarvoor mij normaliter de verdere toegang tot de school diende ontzegd te worden. Omdat ik echter zo'n buitengewoon goede leerling was, en mijn uitsluiting teveel stof zou doen opwaaien, volstond een alternatieve straf. Op mijn rapport van het tweede trimester zou ik nul op dertig krijgen voor het vak "opvoeding en wellevendheid" en ik diende een strafwerk te maken: de "oratio pro Milone" van Cicero in de conjunctief schrijven! Voor die taak kreeg ik precies drie weken tijd. De "oratio pro Milone" is een heus boek: ik zag mijn studieplannen voor de Paasvakantie in duigen vallen...

    De stekker voorspelde mij een onzalige toekomst, zeker als ik mijn intelligentie verder zou gebruiken op de manier zoals ik nu bezig was. Geld aftroggelen van medeleerlingen, die dat geld zelf misschien gingen stelen van hun ouders die het vaak ook niet al te breed hadden! Het leek er wel op of ikzelf de oorzaak was van alle honger en ellende in de wereld. Ik had mijzelf kunnen verdedigen door te zeggen dat ik ertoe verplicht werd dit handeltje te drijven en dat al de anderen het ook deden. Maar nog liever duizend oratio's pro Milone in de conjunctief schrijven dan als klikspaan de wraak van de bende laatstejaars te moeten ondergaan!

    En tóch studeerde ik in de Paasvakantie, van de morgen tot de avond. 's Nachts schreef ik de oratio pro Milone in de conjunctief...

    Toen ik na de vakantie de kostschool betrad, bleek daar heel wat opwinding te zijn. De stekker was er achter gekomen dat alle laatstejaars internen schuldig waren aan de chocolade-verkoop. Ik zwoer dat ik niet geklikt had en, wonder boven wonder, men scheen mij te geloven. Ik had daarbij het geluk dat er sedert enkele weken een soort "hetze" ontstaan was tegen een van de studiemeesters, die de bijnaam Kuifje droeg. Híj kreeg de schuld. Nog diezelfde dag stonden de muren van de kostschool volgeschreven in grote krijtletters: "Kuifje verrader" en "Kuifje Judas". Het was een pak van mijn hart.

    De stekker keek heel somber toen ik mijn oratio pro Milone ging afgeven. Ik zei, vermits het toch al bekend was, dat de anderen het dus ook hadden gedaan. Hij werd er alleen maar kwader door. Of ik daarmee misschien mijn eigen wandaad wilde goedpraten? Of wilde ik misschien dat mijn vrienden ook zouden boeten, dat zij dezelfde straf zouden ondergaan als ik? Hij kon toch moeilijk aan vijftien man een dergelijke straf opleggen, vooral nu de eindexamens voor de deur stonden. Of ik misschien mijn punten voor "opvoeding en wellevendheid" kon terugkrijgen? Geen denken aan! Of durfde ik soms beweren dat ik mijn straf niet verdiend had? Naast een geniepige aftroggelaar en woekeraar was ik ook nog een brutaal en arrogant mannetje!

    In weerwil van de doorgangskamer, het verlies van de punten voor opvoeding en wellevendheid en het strafwerk in de Paasvakantie, was ik op 't einde van mijn laatste jaar middelbaar de eerste van de klas met achten- tachtig procent, zijnde vijftien procent meer dan de tweede. Bij de prijsuitdeling in het Kursaal van Oostende mocht ik net als de twee vorige jaren het podium betreden onder het spelen van de Brabançonne, om er de gelukwensen te ontvangen van een aantal hoge heren, met voorop de burgemeester van de stad, tevens minister, Van Glabeke. Onder hen ook: de stekker. Er werd mij een medaille overhandigd waarop een gespierde man was afgebeeld die met inzet van al zijn krachten een rotsblok probeerde op te tillen. Het onderschrift luidde: "wilskracht".

    Vader en moeder en tante Irma hebben de ceremonie meegemaakt, drie jaar na elkaar, en ze glunderden van fierheid, ieder jaar een beetje meer. Maar zíj noch iemand anders zouden ooit kunnen beseffen hebben hoezeer ik die medaille verdiende. Dat ik in Oostende drie jaar lang het hoofd boven water heb kunnen houden getuigde inderdaad van een bovenmenselijke wilskracht.

    Achteraf bekeken ben ik ervan overtuigd dat al die ellende had kunnen vermeden worden. Als ik het mocht herdoen zou ik bij de kennismaking met het studiemeesterscorps een ketel soep nemen en die uitgieten over het hoofd van één van hen. Gevreesd door de studiemeesters en gerespecteerd door mijn medeleerlingen zou ik ongetwijfeld drie aangename jaren tegemoet gegaan zijn. Dat ik dát van die soepketel heb nagelaten beschouw ik als een van de twee grootste fouten die ik in mijn leven heb begaan. De tweede zou weldra volgen: ik ging geneeskunde studeren...









    (*) Het boek "O jerum jerum jerum..." kan ontleend worden in de openbare bibliotheken van o.a. Kortrijk, Waregem, Gent, Oostende, Anzegem, Wortegem-Petegem... Het kan ook besteld worden bij de uitgeverij Free Musketeers of via de boekhandel.

    08-12-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    06-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tantezegger.

    Beste Kriszegger,

     

    Uw brief van vorige week heeft mij verrast, en niet in de alleraangenaamste zin. Neem nu die aanspreektitel: “Beste Janzegger”. Ik vind het “bij de haren getrokken” en om het met een Multatuliaanse term te zeggen: buitenissig. Maar ik wil best nog enigszins tolerant zijn en voor één keer met je meegaan. Voor één keer, hoor je. Het moet niet al te gortig worden. Ik weet overigens maar al te goed wat je bezielt. Eén kans op honderd dat ik mij daarin vergis. Maar laten we de gebeurtenissen eerst eens op een rijtje zetten.

    Op een kwade herfstdag, ’t was kort na Allerheiligen, schreef je mij, met wat ik best “onverholen fierheid” zou willen noemen, dat je een nieuw woord had ontdekt. In een of ander tijdschrift, als ik mij nu niet vergis. Het woord was “tantezegger”. Wetende hoe vlot jij met taal omgaat, twijfel ik er geen ogenblik aan dat je onmiddellijk moet gesnopen hebben dat “neef” werd bedoeld. Maar omdat je het woord nooit eerder had gehoord en dus moet gedacht hebben dat het een onbestaand woord was, heb je daar een taalkundige redenering over opgezet. “Tantezegger” zou een letterlijke vertaling zijn van een woord uit een of andere primitieve taal – zeg maar Kiswahili, om maar een voorbeeld te noemen – waar ze geen eenvoudig woord hebben voor “neef” en het dus moeten stellen met genoemde kinderachtige omschrijving.

    Ik weet bijna zeker dat je ontgoocheling enorm groot was toen ik je antwoordde dat er voor mij niets vreemds was aan het woord, evenmin als aan “oomzegger”. Ik heb immers vier jaar boven de Moerdijk gewoond en daar zijn die woorden vrij gewoon of om het iets genuanceerder te zeggen: daar baren ze geen opzien. En waarom zouden ze? “Oomzegger” en “tantezegger” zijn héél praktische woorden. Als ik het over mijn “oomzegger” heb weet je tenminste dat het gaat om het kind van mijn broer of zuster. Als ik het over mijn “neef” heb, weet je dat niet! Het woord “neef” zou, als het gaat om een “oom- of tantezegger”, moeten gebannen worden uit de Nederlandse taal. Weet je, mijn beste Bestekriszegger, dat onze Nederlandse taal zowat de enige ter wereld is voor wie een “oomzegger” (in ’t Frans: neveu) over dezelfde kam geschoren wordt als een… neef (in ’t Frans: cousin), zegge een Vlaamse kozijn?

    En dan kom jij op de proppen met “zoonzegger” voor “vader” en “grootvaderzegger” voor “kleinzoon” en dies meer, met als enige bedoeling om kei-practische woorden als “tantezegger” en “oomzegger” te ridiculiseren. Of zou ik mij daar weer in vergissen? Dan zeg ik toch dat het mij spijt en vraag ik je ootmoedig om vergiffenis.

    Maar hoe dan ook, je moet nu ook niet denken, Bestekriszegger, dat ik geen begrip kan opbrengen voor je reactie. Je steigert gewoon omdat je het woord niet kent en je wenst het niet te kennen omdat het je niet vertrouwd in de oren klinkt. Maar leg eens een beetje goede wil aan de dag en oefen een beetje – laten we zeggen gedurende een weekje of twee, drie – op “tantezegger” en “oomzegger”. Misschien mag ik daarna beweren dat ik van jou een “tantezegger”-zegger heb gemaakt, terwijl ik er in vier jaar niet in geslaagd ben de Hollanders te leren wat een “uurwerk” is of een “camion”. Boven de grote rivieren kennen ze zeker en vast nog steeds enkel het “horloge” en de “vrachtwagen”. En van mijn “zeker en vast” zullen ze vast en zeker raar opkijken, en ze zullen denken dat ik grappig wil zijn. Trouwens, wij zouden wis en zeker eveneens raar opkijken als iemand voor de dag zou komen met “zeker en wis”. Maar oefen een beetje op “zeker en wis” en je zal het op den duur, zeker en wis, niet eens meer zo gek vinden.

    Maar het dient gezegd, Bestekriszegger, we zijn al niet meer van de jongsten – ik zéker niet – en dan leert een mens niet meer zo gemakkelijk als in zijn prille kinderjaren. Ik weet nog goed hoe mijn eigen kinderen hun vriendjes leerden dat ze in Vlaanderen kakken en pissen en hoe de hele kleuterschool ermee besmet werd. Het heeft vele moeders rode kaken bezorgd, maar ze hebben die super-smerige woorden er toch uit gekregen. En heden ten dage poepen en plassen ze er weer lustig op los, in dat kleuterschooltje in Capelle aan den IJssel…

    Ik groet je, mijn beste Bestekriszegger, maar ’t is dan wel de laatste keer dat ik het doe op deze manier…

     

    Bestejanzegger.

    06-12-2008 om 03:08 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    24-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gravensteenfeesten met Valeer en Freddy, maar... zonder Mico.

    Woensdag 19 november 2008: Gravensteenfeesten.
    Naar mijn gevoel lag er een domper – geen uitstaans met de gelijknamige studentenclub – op de 59ste herdenking van de Gravensteenbezetting: de afwezigheid van Mico, de student der studenten, die nog nooit zijn kat had gestuurd…

    In alle toonaarden heb ik geprobeerd de onrust onder de studenten te bedaren: Mico was ziek, Mico had gastro-enteritis, peritonitis, oesofagitis, salpingitis, meningo-encefalitis, sinusitis, pyelonefritis, cholecystitis, mastoiditis, synovitis, osteochondritis, balanitis en nog een paar dozijn andere itissen…, het kon de ongerustheid maar weinig bedaren. Ik mocht nog zo hard betogen dat Mico er ’t komend jaar weer bij zou zijn, dat hij zelfs beloofd had van ’t komend jaar drie dagen te blijven, er bleef een zweem van onzekerheid hangen. Niemand durfde het uitspreken, maar ik ben er zeker van dat velen zich angstig afvroegen: Mico zal het studentenleven toch zeker niet de rug toegekeerd hebben? Of anders moet het met zijn gezondheid wel héél erg gesteld zijn…

    Gelukkig was Freddy Strumane er. Hij was senior seniorum in 1964-65, het jaar ná mij… Al die jonge studenten, ’t zouden onze kleinkinderen kunnen zijn. Maar we hebben bijlange nog niet al onze pluimen verloren: een salamander commanderen kunnen we nog als de besten! Freddy was dus, vierenveertig jaar geleden, mijn opvolger als preses van het Seniorenkonvent. In ’t begin van dat academisch jaar leende Freddy mijn lint – ’t was maar voor één dag –,  maar Freddy trok er mee naar Khartoum in Soedan. Daar heeft hij het lint – naar ik uit doorgaans redelijk goed ingelichte bron heb vernomen – voor een grote som geld verpatst aan een steenrijke oliesjeik. Nu ligt die sjeik – steeds volgens die doorgaans redelijk goed ingelichte bron – begraven in een reusachtig mausoleum, met mijn lint over de rechter schouder… Telkens als dit verhaal ter tafel komt, lacht Freddy fijntjes: hij vertikt het om dit verhaal te bevestigen, maar ontkennen doet hij het evenmin…

    Het aantal pro-seniores seniorum, die er op die 59e Gravensteenfeesten van vorige week verder nog aanwezig waren, is niet groter dan vijf! In chronologische volgorde: Peter Spiliers (1993-94, een hiaat van 29 jaar!), Jean de Chaffoy (2001-02), Micha De Ridder (2004-05), Jan-Bart De Muelenaere (2005-06), Jern Vermeiren (2007-08). En dan was er, vanzelfsprekend, de huidige senior seniorum Cedric Dierens. Met hem heeft het Seniorenkonvent het wel getroffen, denk ik.

    Een tegenvaller was toch wel dat Jaak Algoed, senior seniorum 1953-54, het liet afweten, voor ’t eerst sinds jaren…

    Maar wie er nog steeds bij is: Valeer Van Overwalle, één van de twee nog overgeblevenen van de zes pioniers-initiatiefnemers van de grootste studentengrap aller tijden, de bezetting van het Gravensteen in 1949. Valeer is de bescheidenheid zelve. Hij bedankt dan ook voor de eer als hem voorgesteld wordt deel te namen aan de stoet, als eregast in de praalwagen, naast de senior seniorum himself. Dit jaar doet hij evenmin het herhaal van de Gravensteenslag: zijn stem draagt niet ver genoeg meer. Maar als wij samen het Gravensteen en de feestvierende studentenmassa verlaten, doet Valeer toch zijn verhaal, voor mij alleen. Eerbiedig en met ongeveinsde bewondering luister ik naar zijn objectief relaas, al heb ik het al wel honderd keer gehoord. Ach, telkenjare moet Valeer dit nog eens kunnen vertellen…

    Ik laat u, beste lezer, meegenieten, middels een uittreksel uit een uitgebreid artikel over de bezetting van het Gravensteen, dat ik lees in het programmaboeje van de 59e Gravensteenfeesten. Het artikel is ook reeds verschenen in Ons Verbond, jaargang 69, nr. 1, oktober 2005 (auteur: Akim Willems).

     

    …

    Plots fietsten twee pandoeren over het Veerleplein. Ze wuifden zelfs vriendelijk terug naar al die jolige studenten op de kantelen van het Gravensteen. De vriendelijkheid veranderde snel toen een van hen door een projectiel geraakt werd. Ze smeten hun fiets aan de kant en begonnen op de poort van het Gravensteen te bonken. Al snel bleek dat de studenten niet echt veel zin hadden om de poort te openen; de pandoeren trommelden versterking op. In een mum van tijd stond het Veerleplein vol agenten en nieuwsgierige Stroppendragers die zagen hoe de machteloze arm der wet door de studenten vanaf de kantelen bestookt werd met rot fruit en spottende slogans.

    Dezelfde mensenmassa zag ook hoe even later de brandweer ter plekke kwam en met ladders en waterslangen trachtte de burcht te veroveren op de studenten. Zonder succes weliswaar. De brandweerman die probeerde het gravensteen binnen te dringen werd door de studenten met behulp van een stok van de kantelen weggeduwd. In doodsangst wiebelend op zijn ladder, zo vertelde Hubené, schreeuwde de man om genade omdat hij “vader van vijf zonen” was.

    In zijn onmacht vuurde de politiecommandant enkele pistoolschoten af, maar de knallen gingen verloren in het gejoel en gezang van de studenten en het ontploffen van de voetzoekers die Hubené gemaakt had. Ondertussen was zelfs de rijkswacht van Dendermonde opgetrommeld om versterking te bieden.

    … Pas rond vijf uur in de vooravond vonden politie, rijkswacht en brandweer hun paard van Troje: voor de eerste maal werd de gloednieuwe Metzladder van de brandweer gebruikt in Gent. Die werd helemaal uitgeschoven tot aan de top van de toren van het Gravensteen die niet door studenten bezet was omdat de deuren op slot zaten. Felix de Hemptinne zag dit gebeuren en zorgde ervoor dat hij, met behulp van een touw, uit het Gravensteen ontsnapte alvorens de burcht onder een regen van matrakslagen door de politie op de studenten werd heroverd.

    …Valeer Van Overwalle veinsde een epilepsieaanval en liet zich afvoeren om vervolgens met de ziekenwagen naar huis gebracht te worden. Een uur later stond hij terug op het Veerleplein om, samen met de steeds groter wordende mensenmassa, te zien hoe zijn strijdmakkers meegevoerd werden voor verhoor. Pas laat op de avond werden de studenten, per twee en om het kwartier, weer vrijgelaten. De grap haalde de nationale en de internationale kranten en aangezien de publieke opinie de studenten zo goed gezind was, werd uiteindelijk van vervolging afgezien.

     

    En wat lees ik verder in datzelfde programmaboeje? Er is waarachtig een nieuwe Albrecht Rodenbach opgestaan, die, de Gentse student, het Gravensteen en Valeer Van Overwalle ter ere, een ballade geschreven heeft, waarvan hier eveneens een uittreksel:

     

    …

    Huivrend schudt Van Overwalle zijn linker been en valt er door.

    Een bloedstraal speerst. Hij zwijmelt op den grond

    en een dokter, inmiddels toegesneld, verklaart: “Hij is niet meer gezond,

    want een vallende ziekte deed hem sneven tegen den grond”.

    Afgrijselijk schoon! Het bloed plakt tegen zijnen mond,

    “Bier!” smacht hij, “o, flikken, laaft mij met dat bier!”

    “O, pompieren, spuit mijn bloed af met dien zoeten drank!”

    “O, dokter, verbind mijn wonden met die zoete medicijn van drie frank

    het glas!” – “Bier” zucht hij en wanhopig zich rechtend

    kwetst hij een pandoer, en in ’t bliksemen der matrakken vechtend,

    bezwijmt en zieltoogt hij, zucht nog eens “o, bier”, spuigt bloed en sterft.



    Afbeeldingen:
    1. Programmabrochure;
    2. Uit de programmabrochure: foto van de bestorming van het Gravensteen door brandweer, rijkswacht en politie (1949);
    3. Fragment van een reuzegrote tekening van de bezetting van het Gravensteen (Leo Debuth, 1949);
    4. Idem;
    5. Foto 19.11.2008: links Valeer en Freddy, rechts Peter Spiliers en Kris;
    6. Idem: Kris, Christiane (mevr. Van Overwalle) en Valeer.












    24-11-2008 om 17:33 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cassandra d'Ermilio.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Dit wordt weer eens een stukje naar aanleiding van een krantenartikel, namelijk uit de weekend-editie van Het Nieuwsblad. Ach, als een mens de krant toch niet had!...

    Het artikel gaat over een Waals meisje uit Quaregnon: donkerharig, bloedmooi en kandidate Miss België. Ze heet Cassandra d’Ermilio. De achternaam wijst bijna met zekerheid op een Italiaanse afkomst. De voornaam verwijst naar een figuur uit de Griekse mythologie: prinses Cassandra van Troje. Over deze laatste wil ik het hebben in een inleidende beschouwing. Die inleiding is vanzelfsprekend totaal overbodig voor de trouwe lezers van mijn weblog over de Griekse mythologie (www.bloggen.be/dzeus) waar Cassandra meer dan eens aan bod komt…

    Men hoort te weten dat Cassandra een van de aantrekkelijkste vrouwelijke wezens was uit de klassieke oudheid. Zij was de dochter van de Trojaanse koning Priamos. Twee van haar broers waren: Hektor, Trojes dapperste krijger, en Paris, die Helena van Sparta schaakte en daardoor de oorlog van Troje veroorzaakte. Cassandra was zo onbeschrijflijk mooi dat de god Apollo niet aan haar charmes kon weerstaan en verlangde met haar “het bed te delen”. Zij beloofde aan zijn wensen te zullen voldoen als hij haar eerst de gave van de helderziendheid verleende. Daar ging Apollo gewillig op in, maar Cassandra verbrak haar belofte en ze liet de god niet toe in haar bed. Hierdoor ten zeerste ontstemd, had Apollo niets liever gewild dan die gave ongedaan te maken, maar dáár zijn goden nu eenmaal niet toe in staat. Wel bezwoer hij dat niemand ooit enig geloof aan haar voorspellingen zou hechten. Cassandra heeft de Trojaanse oorlog voorspeld en ze heeft de Trojanen gewaarschuwd dat het binnenhalen van het houten paard hen fataal zou worden. Toen koning Agamemnon haar als oorlogsbuit meenam naar Mykene, voorspelde zij dat ze allebei zouden gedood worden door Agamemnons echtgenote. En omdat inderdaad niemand haar wilde geloven, zijn al die rampen uitgekomen.

    Maar dat is, beste lezer, meer dan drieduizend jaar geleden gebeurd. Genoeg dus over Cassandra, de mooie profeterende prinses van Troje, die door niemand geloofd werd. Laten we dus maar gauw terugkeren, met onze beide voetjes op de grond, naar de heerlijke realiteit, ’t is te zeggen naar de al even mooie Cassandra d’Ermilio. En wat staat er in de krant? Dat Cassandra d’Ermilio dom zou zijn! So what? Miss België is tot dusver nog altijd een schoonheidswedstrijd, dunkt me. De miss moet in de eerste plaats mooi zijn! Is ze ook nog intelligent dan is dat mooi meegenomen. Zoals het mooi meegenomen was dat de winnares van “de slimste mens ter wereld”, Annelies Rutten, ook nog “leuk om te zien” was, leuker dan verscheidene nationale misses van de laatste jaren.

    Toch wil ik hier ter discussie stellen, de vraag of mooie Cassandra uit Quaregnon nu werkelijk dom is. Wát is het gegeven? Cassandra schat het aantal bollen van het atomium op tien, het aantal Belgische koningen op vijftien. Zij ziet de nationale feestdag op 21 september en op de vraag in welk jaar “expo ‘58” plaats vond, antwoordt zij met haar lief stemmetje: je ne sais pas. Allemaal diepzinnige en profetische uitspraken. Met die tien bollen bewijst zij toch even dieper na te denken dan de andere kandidates die het aantal op negen taxeren, want elk van die bollen staat voor één van de Belgische provincies, die ten tijde van de bouw van het atomium ten getale van negen waren, maar nu ten getale van… tien zijn. En omdat zij, als Walinnetje, ongetwijfeld unitarist is – een prachtige eigenschap toch voor een nationale miss! – voorziet zij nog een lang leven voor het Belgenland, nog negen koningen lang. Maar ’t zouden er natuurlijk ook drie keer drie (één voor Brussel, één voor Vlaanderen en één voor Wallonië) kunnen zijn, voor het geval mijn voorstel van september 2007 het toch nog haalt (zie mijn cursiefje “gesplitst” d.d. 19.9.2007). Tel bij die negen de zes koningen waarmee we al gezegend zijn geweest en wat bekomt u dan? Precies: vijftien! ’t Moet zijn dat mijn voorstel voor een gezamenlijke nationale feestdag voor de drie koninkrijkjes, op 6 januari, het niet zal gehaald hebben. Onze mooie helderziende heeft het immers over 21 september… een schitterend compromis tussen 21 juli en 27 september (Waalse feestdag). Getuigt dat alles niet van een haast bovennatuurlijk verstand?

    Blijft natuurlijk de vraag naar het jaar van “expo ‘58”. Hoe zou u, gewaardeerde en verstandige lezer, reageren als men u zou vragen wanneer de oorlog ’14-18 heeft plaatsgegrepen? Ik durf wedden dat u zou denken dat de vraagsteller u voor de gek houdt en dat u, weemoedig het hoofd schuddend, zou zeggen: ik weet het niet…

    ’t Zal toch zeker niet waar zijn dat dit onwezenlijk mooi Waals creatuurtje, Cassandra d’Ermilio, zo deerlijk zal miskend worden als haar Trojaanse naamgenote, voor wie zij zowel in schoonheid als in wijsheid nauwelijks moet onderdoen. U weet dus, lieve lezer, wat u te doen staat, als het ogenblik daar zal zijn dat uw mening gevraagd wordt: sms Cassandra!

    18-11-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    14-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Academische zitting!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Na mijn toespraak op 29 oktober l.l. vroeg de senior seniorum, Cedric Dierens, mij of ik hem de inhoud van mijn voordracht kon bezorgen. Ik heb hem beloofd mijn best te doen om alles wat ik daar verteld heb, op papier te zetten… en op mijn blog, ten behoeve van mijn trouwe lezers. En omdat belofte schuld maakt, ziehier:)

     

    Mijnheer de rector, senior seniorum, mevrouw de senator, andere hoogwaardigheidsbekleders, commilitones, commilitoneskes en, waarom niet, schachten en schatinnekes,

     

    Toen de senior seniorum mij, enkele dagen geleden, vroeg of ik bereid was een toespraak te houden, ter gelegenheid van de viering van het 75-jarig bestaan van het Gents Seniorenkonvent, popelde mijn hart van vreugde. In de aula nog wel! Dat geluk was mij nog nooit te beurt gevallen. Het onderwerp van mijn uiteenzetting werd helemaal aan mijzelf overgelaten: iets waarover ik het liefst sprak, een onderwerp dat mij goed lag… Is er één onderwerp waarover eens mens liéver spreekt, dan over zichzelf? Ik zal het dus over mezelf hebben…

    Eénenvijftig jaar geleden – éénenvijftig jaar en drieëntwintig dagen, om precies te zijn –  stond ik hier, vóór de aula, aan de overkant van de straat, als bange schacht, met bevende knieën, een schouwspel gade te slaan, dat grote indruk op mij maakte. Een stuk of twintig professoren, in zwarte toga en met zo’n vierkante “pet” op – van waar ze plots opgedoken waren, was mij niet duidelijk – schreden de trappen op die naar de indrukwekkende poort van de aula leidde. Zelf mocht ik de aula niet binnen, net zo min als de meeste anderen die zich buiten het gebouw hadden verzameld. Wat er zich daarbinnen verder heeft afgespeeld heb ik ’s anderendaags vernomen via de krant: toespraken, en zo… Maar zoals ik al zei: het schouwspel had indruk op mij gemaakt en een gevoel van dankbaarheid overviel mij, jegens mijn ouders, die mij in staat stelden om te gaan studeren aan de universiteit. Ik nam mij voor hun vertrouwen niet te beschamen…

    Tussen de professoren had ik er één gezien die nog iets beter getooid was dan de anderen. Hij droeg een soort bontkraag, een witte met zwarte stippen – ’t kan ook een zwarte met witte stippen geweest zijn: dát was de rector. Het hoogst haalbare aan de universiteit, zo leek het mij toe. Ik dorst er niet aan denken dat ikzelf ooit rector zou worden. Voor alle duidelijkheid: ik bén het ook nooit geworden…

    Ik was een maand of twee student in Gent, toen een medestudent mij meenam naar een clubavond van het Seniorenkonvent. Er was zeer veel volk. Vooraan zaten de tenoren, de bestuursleden. Mijn vriend vertelde mij wie de cantor cantorum was, de zedenmeester, de schachtentemmer, de secretaris, de penningmeester. Ze hadden een groot lint met de kleuren van ’t SK, geel en blauw. En dan die man in ’t midden: die had een nog breder lint, hij droeg een mantel om de schouders en met een stok dirigeerde hij het hele gebeuren. Dat was de senior seniorum. De naam van de toenmalige rector ben ik vergeten, maar de naam van die senior seniorum is mij bijgebleven: Theo Biesemans. Senior seniorum, dát was het hoogst haalbare aan de universiteit. Dát was wat ik wilde worden. Maar een beetje realist was ik, simpele, schuchtere, dwaze,  bange schacht toch wel: dat zou ik wel nóóit bereiken…

    Maar het wonder voltrok zich. Vijf jaar later was ikzelf senior seniorum. Mijn geluk kon niet op. Modelclubavonden leiden, een menigte studenten toespreken van op de kantelen van het Gravensteen, in pitteleer het Gravensteenbal openen met de marraine van Leuven – Gent had toen nog geen marraine: het vervulde mij met trots en het maakte mij de koning te rijk. Op alle clubavonden werd ik uitgenodigd en telkens als ik de zaal betrad, hief men te mijner ere het “ io vivat” aan.  Maar… aan alle liedjes komt een einde. Ik maakte mijn laatste clubavond mee in de schoot van mijn eigen regionale club, Moeder Laetitia, op een avond in mei. ’t Was in Afsnee, in de Nenufar. Op ’t einde van de avond werd zoals gewoonlijk de Oude Roldersklacht gezongen. Hoe vaak had ik die Oude Roldersklacht weliswaar ingetogen doch onbekommerd meegezongen! Maar nu was het anders. De mooiste levensperiode werd afgesloten. We waren ons niet bewust geweest dat er ooit een einde zou aan komen. Nu was het einde daar. Vele vrienden zouden we nooit meer terugzien. Dikke tranen bolden over mijn wangen toen die Oude Roldersklacht werd gezongen: O jerum jerum jerum, o quae mutatio rerum. Hoe intens, hoe ontroerend klonk de tweede strofe: Waar zijn zij die voor ’t Gentsche bier hun laatste cent verdronken? Als wereldbazen op de zwier, met volle potten klonken. Zij gingen, ’t hoofd gebogen voort, van hier naar ’t stil geboorteoord.

    Ik was afgestudeerd en dus trok ik mij terug in ’t stil geboorteoord. Legerdienst, enkele jaren buitenland en… naar Gent kwam ik niet meer. Geen stad was mij dierbaarder en ik koesterde de jaren die ik in Gent had doorgebracht in mijn binnenste als een kostbaar kleinood. Maar iets onverklaarbaars weerhield er mij van naar Gent terug te keren. Ik was als het ware bang dat die mooie herinneringen erdoor zouden bezoedeld worden. En toen ik het dan toch eens waagde en in de Sint-Pietersnieuwstraat studenten mijn pad kruisten, was er niemand die mij groette. Logisch natuurlijk: niemand kende mij nog. Ik had er één bij de strot willen grijpen en hem toeschreeuwen: “Kent ge mij dan niet? Ik ben de senior-seniorum!” Ik nam mij voor alleen nog naar Gent te komen als er geen studenten waren: in de week-ends en tijdens de vakanties. Op de Gravensteenfeesten durfde ik mij alleszins niet meer te vertonen. Ik was gewoon bang: ik zou schromelijk uit de toon vallen, het verleden bederven.

    Er kwam een kentering, de dag dat mijn oude vriend Mico Claeys mij een jaar of vijftien geleden voorstelde om samen naar de Gravensteenfeesten te gaan. Híj had tenminste het contact met het studentenleven nooit verloren. En weer was het alsof een wonder zich voltrok. Plots kenden ze mij weer, de “commilitones”, ik was allesbehalve “een vuile bourgeois”, ik was weer één van hen. Jaar na jaar mocht ik als eerste de grote salamander commanderen in het Gravensteen – in  dat die eer mij te beurt viel komt alleen doordat ik de oudste was. Ik begon dat op de duur wel een beetje gênant te vinden en ik belde er een stuk of tien op, die in de jaren vóór mij senior seniorum waren geweest. Maar, óf ze hadden het te druk, óf ze waren te oud of te ziek, óf ze waren reeds naar de eeuwige jachtvelden vertrokken – wat dus wel een héél serieus “alibi” was… Eén was er die onomwonden verklaarde dat hij gewoonweg niet durfde. En weet ge wie die sukkel was: Theo Biesemans, mijn held, mijn groot voorbeeld! Als ik goed geïnformeerd ben, is hij een paar jaar later gestorven… van verdriet, veronderstel ik.

    Tot vóór twee jaar, in ’t jaar 2006, was ik de oudste pro-senior seniorum op die Gravensteenfeesten. Vorig jaar was daar immers Frans Verberckmoes die negen jaar vóór mij preses was en die het gras van vóór mijn voeten kwam wegmaaien. Het was overigens in ’t jaar 2006 dat ik besloot mijn memoires te schrijven. Te vroeg, naar sommigen beweren. Ik vond van niet. Ten eerste ben ik van mening dat men zijn memoires dient te schrijven als men het eerste stadium van dementie nog niet voorbij is, dat is als de schade nog beperkt is tot het vergeten van namen van bekenden en het dichtritsen van de broek. Het tweede stadium maakt een schrijver te enenmale ongeschikt: ik bedoel wanneer hij de gezichten van bekenden niet meer herkent en vergeet zijn rits ópen te doen… En ten tweede: wat zal er in de jaren die mij eventueel nog resten, nog te beleven vallen? Wat is er nog te beleven geweest ná dat afscheid in de Nenuphar? Bitter weinig. Ik heb mijn memoires de titel gegeven “O jerum jerum jerum…”, de klacht van de student die met volle teugen van het studentenleven heeft genoten en die nu sterven gaat. Tachtig procent van het boek gaat over dat studentenleven. Al de rest is bijzaak.

    Ik wens aan al de commilitones, de commilitoneskes, de schachten en de schatinnekes een prachtig studententijd toe, zoals ikzelf er één heb gekend. Ik wens hen in hun later leven de nostalgie toe naar die heerlijke studententijd, een nostalgie die pijn doet aan het hart. Maar ik kan u verzekeren: ’t is een zoete pijn. En aan de afgestudeerden wens ik toe dat zij, net als ik, vroeg of laat de weg terugvinden.

    Het ga jullie goed.





    14-11-2008 om 16:22 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Allerheiligengedicht.
    Afscheid van een geliefde.

    'k Heb je bemind,
    'k heb zoveel van je gehouden,
    'k heb je zo lief gehad.

    'k Wou dat het
    nu niet voorbij was.

    'k Wou dat alles nog beginnen moest.

    01-11-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Econoshock (brief aan J. Vanlichtervelde).

    Beste Jack,

     

    Vooreerst hartelijk dank voor de mooie dag die we bij jullie hebben mogen doorbrengen in de stille Kempen. ’t Was weer eens een verademing in deze bange tijden van crisis.

    Sinds jaar en dag ben jij een fervent lezer van Het Laatste Nieuws. Je hebt dus ongetwijfeld het artikel op pagina 5 van de krant van gisteren 27 oktober gelezen. De schrijver is weer Dietert Bernaers (pseudoniem van Dieter Bernaerts?), dezelfde die enkele dagen geleden het artikel over DCA heeft geschreven, het wondermiddel tegen kanker, waarover we het nog uitgebreid hebben gehad. Een knapperd, die Dietert. Het artikel gaat over een boek van ene Geert Noels, een slimme gast in geldzaken. Het boek is uitgegeven bij Houtekiet en het kost 29,95 euro. De titel van het boek: “Econoshock”. Er is ook een ondertitel: “Hoe zes economische schokken uw leven fundamenteel zullen veranderen”. De eerste schok is de zogenaamde “demografische schok”. Bernaers aan het woord: “De wereldbevolking is de vorige 40 jaar verdubbeld. We moeten ons de vraag stellen hoeveel mensen onze aarde eigenlijk aankan”. Is dat niet volkomen te rijmen met de leer van Malthus? Weet je nog dat ik je begin vorig jaar – op 4 januari 2007 om precies te zijn – een brief geschreven heb over het malthusianisme? Weet je nog dat ik toen schreef…

     

    Waarover gaat de leer van Malthus, ofte het “malthusianisme”? Dat de exponentiële groei van de wereldbevolking niet zal bijgehouden worden door de economische groei, waardoor onvermijdelijk afgestevend wordt op een catastrofe, de zogenaamde “malthusiaanse catastrofe”. Malthus zelf was er niet zeker van hoe de catastrofe van de uiteindelijke totale maatschappelijke ellende kon voorkomen worden en óf die  überhaupt te voorkomen is. Oorlogen en epidemieën zijn er om de bevolkingstoename in te dijken: als dusdanig zeer nuttig. Maar Malthus zag meer heil in geboortebeperking. Hij noemt abortus en contraceptie. Hij was een voorstander van het gebruik van condooms en hij bracht ze zelf aan de man. Hoe zeer zou hij de moderne waaier van contraceptiemogelijkheden niet toegejuicht hebben, mocht hij in deze tijd geleefd hebben!

     

    … en na enige uitweiding over de malthusianisten in mijn eigen familie:

     

    Heeft Malthus ondertussen gelijk gekregen? De totale catastrofe is er na tweehonderd jaar niet gekomen. Nóg niet. Niemand kan ontkennen dat de bevolkingsgroei niet onbeperkt kan doorgaan en dat grotere oorlogen en grotere epidemieën dan degene die we tot op heden gekend hebben, zullen nodig zijn om de wereldbevolking binnen de perken te houden. Onze katholieke kerk draagt, bij monde van de pausen, alvast haar steentje bij door het verbieden van condoomgebruik, waardoor de ziekte aids haar kans geboden krijgt. Anderzijds werkt dat condoomverbod, evenals het verbod van andere anticonceptiva, in tegenovergestelde zin. En dan is het nog maar de vraag naar welke kant de balans doorslaat. Misschien is dat wel een nul-operatie. Zoals  dat bij de kikkers gaat: van de duizenden kikkervisjes die één kikker produceert, krijgen er slechts een paar  de kans om op te groeien tot een volwassen kikker. De anderen gaan dood. Allemaal zieltjes voor de hemel. Over een mogelijke overbevolking in de hemel heeft Malthus, die nochtans dominee was, zich bij mijn weten niet uitgesproken…

     

    En de andere “schokken” van Noels? Ik denk dat ze alle tot Malthus te herleiden zijn: overbevolking! Voor drie van die schokken is het zelfs voor de “volslagen leek” duidelijk: de Chinese schok, de energieschok, de groene schok… Dat de malthusiaanse catastrofe aangebroken is, wees daar maar zeker van. Jij was er net zo goed als ikzelf van overtuigd dat die er ooit zou komen. Maar omdat ze al een paar honderd jaar op zich liet wachten, hadden we nooit gedacht dat ze er nu zo snel zou komen… Anders hadden we ons geld thuis bewaard, in een kluis, diep in de grond, of op spaarboekjes… We waren niet ingegaan op de goedbedoelde adviezen van onze fiscale adviseurs en we hadden ons geld niet belegd in goede-huisvader-aandelen en in allerlei fondsen. Ons appeltje tegen de dorst, dat als aanvulling van ons pensioentje moest dienen, is nu nog slechts een hálf appeltje. En wie weet wordt dat half appeltje niet nog eens gehalveerd? Een degelijk rusthuis zit er voor ons wellicht niet meer in. Maar de malthusiaanse catastrofe heeft alvast ook enkele positieve kantjes. We kunnen honderden creatieve besparingen doen. Die heerlijke kostbare gerechten die Bea ons bij ieder bezoek voorzet, kunnen best vervangen worden door frietjes met stoverijsaus en appelmoes, en de uitgelezen wijnen door een eenvoudig biertje. Het zal best lekker zijn, onze gezondheid zal er niet onder lijden en het zal herinneringen oproepen aan onze studentenjaren. Kop omhoog, Jack, en blijf positief denken. Vooral positief denken, Jack.

     

    Groeten voor jou en kusjes voor Bea,

     

    Kris.

     

    P.S. Heb ik je al verteld dat ik morgen een speech mag houden in de aula van de Gentse universiteit, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Seniorenkonvent? En dát in aanwezigheid van de rector en andere hooggeplaatsten. En of ik dáár fier op ben!

    28-10-2008 om 14:33 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan W.D.: over azijn, kanker en mitochondriën.

    Beste Willy,

     

    Op deze kille maar zonnige herfstdag wil ik het met jou, die toch klinisch bioloog en biochemicus bent – zij het gepensioneerd –, hebben over azijnzuur en een paar derivaten ervan. Bij zo’n onderwerp voel jij je natuurlijk als een vis in ’t water. Komaan, hier gaan we dan…

    Jan met de pet weet dat wijn op den duur azijn wordt, of althans wijnazijn. En wie een beetje organische scheikunde heeft gestudeerd weet dat de gewone azijn die onze lieve echtgenotes in de keuken gebruiken, een oplossing is van azijnzuur in water: één deel azijn voor zo’n vijfentwintig delen water. Allicht wat minder bekend is dat azijnzuur gemaakt wordt door koolmonoxide (dat “populair” giftig gas) te laten reageren met methylalkohol. Jou hoef ik natuurlijk niet te wijzen op het verschil tussen dit laatste product en het heerlijk roesbrengend ethylalkohol – dat ene lettertje, een “emmetje”, maakt inderdaad een wereld van verschil. De beide genoemde giftige stoffen laat men dus met elkaar reageren, onder bepaalde voorwaarden van druk en temperatuur en met behulp van een “catalysator”. En alzo ontstaat azijnzuur. Kun je nog volgen? Jij wél natuurlijk! Om het nog even in ’t kort samen te vatten: methylalkohol + koolmonoxide à azijnzuur. Of nog korter: CH3OH + CO à CH3COOH. Zo worden er wereldwijd in de chemische industrie jaarlijks vele miljoenen liters – of zijn het er miljarden? – geproduceerd. Volledigheidshalve moet ik er aan toevoegen dat er nog andere manieren bestaan om azijnzuur te bereiden. Maar dat zou ons misschien te ver leiden. Misschien zitten we nú al te ver. ’t Zou mij daarenboven niets verwonderen als jij je aan ’t afvragen bent, waarom ik in godsnaam over azijnzuur aan ’t lullen ben. Geduld, mijn beste Willy, de verantwoording komt. Maar eerst wil ik nog wijzen op het enorm belang van azijnzuur in de chemische industrie, voornamelijk in de bereiding van allerhande kunststoffen. En verder – en dan kom ik helemáál in jouw vak terecht – speelt het een belangrijke rol in de biochemie, bijvoorbeeld als bestanddeel van acetylcholine, wat toch één van de belangrijkste neurotransmittors is in ons lichaam. En dan wil ik ook nog wijzen op drie producten die afgeleid zijn van azijnzuur, nl. het (mono)chloorazijnzuur (MCA of CH2ClCOOH), het dichloorazijnzuur (DCA of CHCl2COOH) en het trichloorazijnzuur (TCA of CCl3COOH). Het zijn moleculen waarbij respectievelijk één, twee en drie chlooratomen de waterstof van de methylgroep vervangen hebben. Dit taaltje heeft voor jou natuurlijk geen geheimen. Niettemin kan ik mij voorstellen dat je, nu je rustig van je pensioen aan ’t genieten bent, daar liever niet al te veel mee geplaagd wordt. Maar even geduld: stilaan komen we dichter bij de ontknoping…

    Eerst nog even vertellen dat zowel het monochloor- als het trichloorazijnzuur geen onbekenden zijn voor mij. Ik kende ze als producten die caustisch zijn voor huid en slijmvliezen. Het laatste heb ik in mijn praktijk vaak gebruikt bij de behandeling van neusbloedingen, voor het dichtschroeien van bloedvaatjes. Ook allerlei huid- en slijmvliesletsels, granulatieweefsel en kleine gezwelletjes zoals wratjes en poliepjes, kwamen in aanmerking voor een behandeling met trichloorazijnzuur. Het dichloorazijnzuur daarentegen was voor mij nochtans een gesloten boek, tot ik het vier dagen geleden leerde kennen, via een artikel in de week-end editie van Het Laatste Nieuws: DCA, WONDERMIDDEL TEGEN KANKER? (Twee volle pagina’s, auteur Dietert Bernaers). Er worden voorbeelden aangehaald van terminale kankerpatiënten die genezen zijn door het gebruik van DCA. De werking van het DCA zou, volgens dat artikel,  als volgt te verklaren zijn:

    “ DCA schakelt de energiefabriekjes in de cel, de mitochondriën, weer aan. In tumorcellen zijn de mitochondriën uitgeschakeld, waardoor ze kunnen blijven delen en woekeren want de mitochondriën sturen ook de celdoding. Als DCA de mitochondriën weer activeert, dwingt dat de abnormale cel tot ‘zelfmoord’. Tegelijk zou DCA op gewone cellen geen invloed hebben.”

    Een theorie natuurlijk, die door wetenschappelijk onderzoek zou moeten getoetst worden. Maar laat ik nu eerst een persoonlijke opvatting over het ontstaan van kanker uit de doeken doen. Het heeft veel met calorieën te maken… Je mag het ook voorleggen aan je zoon, professor Zeger Debyser, die op het gebied van kankeronderzoek toch één van ’s lands grootste autoriteiten is. Ziehier:

     

    De opgenomen calorieën worden door ons organisme gebruikt om energie te leveren. Het teveel aan calorieën wordt opgestapeld onder de vorm van vet. Wanneer de stapelplaatsen (voornamelijk de onderhuidse vetlaag) vol zitten, d.i. verzadigd zijn, en er steeds méér calorieën aangevoerd worden dan er verbruikt worden, dan heeft het organisme een probleem. Het moet namelijk iets aanvangen met die overtollige calorieën: het moet ze kwijtraken!

    De wijze waarop onze voedingsstoffen de nodige energie leveren om ons lichaam in stand te houden en aan onze levensbehoeften te voldoen is de verbranding of oxidatie. Te vergelijken met de wijze waarop de kachel energie (= warmte) levert door de verbranding van brandstoffen. In ons lichaam gebeurt de verbranding in onvoorstelbaar veel kacheltjes, nl. zeer kleine  korreltjes die in onze lichaamscellen aanwezig zijn. Die korreltjes noemt men mitochondriën. De brandstof komt via de darm en het bloed in de lever terecht en wordt daar omgezet in een  koolhydraat (een suiker) bestaande uit zes koolstofatomen (C6H12O6), zijnde de brandstof waarop de mitochondriën zijn afgesteld. Deze wijze van energielevering is bijzonder zuinig (zeer hoog rendement!) en de afbraakproducten die daarbij ontstaan (“de asse”) zijn koolzuurgas (kooldioxide of CO2) dat via de longen wordt uitgeademd en water (H2O), niet in het minst “vervuilend” dus voor het organisme. Dat energieleveringsproces in ons lichaam kan dus schematisch als volgt worden weergegeven: C6H12O6 (de brandstof) + O2 (de zuurstof) à CO2 + H2O + energie. Of om de rekening te doen kloppen: C6H12O6 + 6 O2 à 6 CO2 + 6 H2O + energie. Dat wil dus zeggen dat in het “zuinig en milieuvriendelijk mitochondriënkacheltje” een suikermolecule wordt verbrand (d.i. verbonden met zuurstof) en dat daarbij een (maximale) hoeveelheid energie vrijkomt, naast de niet-vervuilende afvalstoffen water en koolzuurgas.

    Het probleem ontstaat dus wanneer de brandstoftoevoer (zeg maar: calorieëntoevoer) veel groter is dan de energie-eisen die het lichaam stelt, en de “stapelplaatsen” vol zitten. Hierbij dient opgemerkt dat de ene persoon een veel geringere stapelingscapaciteit heeft dan de andere en bij wijze van spreken al “vol” zit, zonder dik te zijn… Te veel brandstof dus, die het organisme moet zien kwijt te raken, zonder daarom te veel energie te produceren. Om dat doel te bereiken wordt overgeschakeld op “vergisting”, d.i. de zogenaamde anaërobe (d.i. zonder zuurstof) afbraak. Hierbij wordt een suikermolecule afgebroken tot twee moleculen melkzuur (C3H6O3). Bij dit laatste proces komt maar een héél klein beetje energie vrij. Dus: C6H12O6à 2 C3H6O3 + weinig energie. Het afbraakproduct melkzuur is evenwel niet “milieuvriendelijk”: de cel wordt te zuur en dreigt te sterven…

    De cel ziet geen andere mogelijkheid om zich te verdedigen tegen die verzuring dan door zich te delen. Op die manier worden de zure producten over twee cellen verdeeld. Direct na de deling bevatten de dochtercellen maar half zoveel mitochondriën omdat deze laatste zich in eerste instantie gaan verdelen over de nieuwe cellen en zich pas later zelf gaan delen in die nieuwe cellen. Blijft nu de verzuring aanhouden door blijvend overaanbod aan brandstof (en eventueel ook door zuurstoftekort) dan delen die cellen zich opnieuw, vóórdat hun aantal mitochondriën weer op het normale peil gekomen zijn. De “kleindochtercellen” hebben aldus nóg minder mitochondriën en zo gaat het verder tot bepaalde cellen hun aëroob vermogen totaal verloren hebben en verworden zijn tot cellen die alleen nog over een anaëroob mechanisme beschikken en proberen te overleven door zich voortdurend te delen. Gevolg: ongecontroleerde groei. Kanker!

     

    Zijn de mitochondriën in de kankercel uitgeschakeld? Of zijn ze te gering in aantal? Werkt DCA echt? En hoe werkt het? Onderzoeken maar, zou je zo denken. Edoch, ziehier wat Wikipedia ons daarover leert:

    “Omdat DCA reeds een bestaande organische verbinding was op het moment dat de eventuele werkzaamheid tegen kanker ontdekt werd, is het juridisch niet mogelijk om deze stof te patenteren. Om die reden is het voor de farmaceutische industrie niet interessant om onderzoek te doen naar DCA: door het ontbreken van een patent is het immers onmogelijk om de zeer hoge onderzoekskosten ooit terug te verdienen. Een eventueel vervolgonderzoek kan dus helaas alleen plaatsvinden als er een geldschieter gevonden kan worden die bereid is te aanvaarden dat hij zijn geld nooit meer terug zal zien”.

    Ik heb het probleem voorgelegd aan mijn wijze vriend Jack Vanlichtervelde. “Zou de staat dat onderzoek niet kunnen financieren?” heb ik hem gevraagd. En weet je wat hij geantwoord heeft? “Ben je mal? De staat heeft daar geen enkel belang bij. Wel in tegendeel!”

    Daar moeten we het dus mee doen. Misschien kan Lance Armstrong helpen? Die steunt het kankeronderzoek. Belangeloos. Dat zegt men toch…

     

    Gegroet, mijn beste Willy, en bedankt om dit alles te lezen, en wees vooral niet bang om er jouw gedacht over te zeggen. Vergeet vooral niet je lieve vrouwtje Lieve een kusje te geven, in mijn naam.

     

    Kris.

    23-10-2008 om 03:02 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtje voor mijn Tony.

    In een kartonnen doos op zolder staat een bedje van balatum en in dat bedje ligt Tony, mijn dierbaarste vriendje uit mijn kleuterjaren. Een broertje of een zusje heb ik nooit gehad, zelfs geen huisdiertje - de haantjes Peetje en Sugar niet te na gesproken. Er was enkel... Tony. Vandaag ben ik hem weer eens gaan groeten en ik heb hem een kusje gegeven of zijn verhakkeld neusje. Aan hem heb ik het hiernavolgend gedichtje gewijd (uit mijn dichtbundel "Er is geen god voor hondjes" - requiem voor Bobby en drie dozijn kleine tedere liefdesgedichtjes - 2004):

    Voor mijn Tony.

    Zestig jaar na datum
    haal ik je weer
    uit je bedje
    van balatum.

    Je petje staat
    wat scheef
    en je neusje
    is geschaafd.

    Je was mijn troost,
    mijn toeverlaat.
    Tony mijn, kom hier,
    kom aan mijn hart,
    ik ben weer vier.

    Ik bid de Heer
    dat als ik weldra
    weg ben uit dit leven
    er nog iemand wezen mag
    die om jou zal geven.


    17-10-2008 om 17:32 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    16-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spelenderwijs, godverdomme.

    In mijn vorig verhaal heb ik laten doorschemeren dat ik een boek aan ’t lezen ben van Dimitri Verhulst, onze meest succesrijke Nederlandstalige schrijver. Tot voor een paar weken moest hij Piet Huysentruyt en Herman Brusselmans laten voorgaan, maar met zijn laatste boek “Godverdomse dagen op een godverdomse bol” is het dus… bingo! Driehonderdduizend exemplaren in één week tijd, dat moet je verdienen! Waarschijnlijk is Dimitri daarmee nu de grootste Nederlandstalige schrijver aller tijden. Vorig jaar was hij met “De helaasheid der dingen” al de béste, nu is hij dus ook de grootste. En zeggen dat men met duizend exemplaren in Vlaanderen reeds aan een bestseller toe is…

    Het boek waar ik, beste lezer, mij nu doorheen aan ’t worstelen ben is inderdaad “Godverdomse dagen op een godverdomse bol”. Uit doorgaans min of meer redelijk goed ingelichte bron heb ik vernomen dat de oorspronkelijke titel “Godverdomse dagen op een godverdomse bol, godverdomme” was, maar dat ze – de uitgever? –  om een of andere duistere reden die laatste “godverdomme” hebben weggelaten. Hetgeen spijtig is, want “godverdomme” is een woord dat erg goed aanslaat, ook in het buitenland – zo heb ik een Engelse vriend die maar één Nederlands woord kent, namelijk “godverdomme” –, want laten we niet vergeten dat een bestseller als “Godverdomse dagen op een godverdomse bol” binnen de kortste keren in alle talen zal vertaald worden. Spijtig dus van die laatste godverdomme, die ze er afgehaald hebben. Al kunnen ze die er natuurlijk altijd weer aan toevoegen. Kunt u zich voorstellen, waarde lezer, dat er bij onze Oosterburen ook maar iemand zou kunnen weerstaan aan een boek waarvan de titel luidt: “Gottverdammte Tage auf einen gottverdammten Ball, godverdomme”? Geschreven door de grootste Nederlandstalige schrijver van deze tijd.

    Het dient evenwel gezegd dat ik er mij nog niet helemaal doorheen gewerkt heb: hoogstaande literatuur laat zich niet altijd vlot lezen, ligt soms wat zwaar op de maag. Het deed mij denken aan de levertraan, waarvan ik, kort na de oorlog, dagelijks een grote soeplepel moest naar binnen werken. En ofschoon ik toen al besefte, hoe jong ik ook was, dat die levertraan onontbeerlijk was voor mijn lichamelijke gezondheid, toch liet ik telkens hevig protest horen: de smaak van levertraan is afschuwelijk! Een compromis drong zich op en was gauw gevonden. Dezelfde hoeveelheid levertraan werd toegediend in vier porties, vier keer een kleine koffielepel, telkens afgewisseld met een lepeltje honing. Een draaglijke toestand.

    De wetenschap dat het werk van Dimitri Verhulst, ondanks de bittere smaak, al even onontbeerlijk is voor mijn geestelijke gezondheid als levertraan indertijd voor mijn lichamelijke gezondheid, en de herinnering aan de levertraan-historie uit mijn prille kinderjaren, in combinatie met het feit dat mijn oog gisteren viel op het boek “Spelenderwijs” van Albert Debeurme, bracht mij op een lumineus idee, een van de meest lumineuze die de laatste tijd bij mij opgekomen zijn: een lepeltje “godverdomme”, een lepeltje “spelenderwijs”, een lepeltje “godverdomme”, een lepeltje “spelenderwijs” en ga zo maar door… Een voorbeeld moge het héél duidelijk maken:

     

    … ’t Heeft zich, als zovelen die het water ontwijdden en verlieten, verdeeld in houders van kloten en dragers van spleten. Maar ’t is, met uitzondering van een voor de rest niet ter zake doende bonobo, het enige schepsel en zal ook het enige schepsel blijven waarbij de reu de teef langs de voorkant neemt en volpompt met een nageslacht; zo kan de reu de haat en de angst zien op het ruwe smoelwerk van de teef, de aversie, de walging. ’t Paart in de stank van elkanders tanden, de ene met de andere en de ander na de één...

    (uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol, 2008)

     

    … maart 1917. Het vriest nog dat het kraakt en ’t is nog putje winter. De Schelde is toegevrozen, dat zelfs paarden met kar en al er nog veilig kunnen over rijden.

    Grote ellende in het derde oorlogsjaar laat zich overal voelen.

    ’t Zit kavezwart al alle kanten, maar in de Statiestraat 38 bij Irma en Benoni komt een derde kindje ter wereld...

    (uit: Spelenderwijs, 1992).

     

    … Zie de uitgelatenheid waarmee het paar dagen oude, nog onder de baarmoederslijmen zittende schepsel bij de achterpoten wordt gepakt en met zijn hoofd tegen de stenen gesmakt. Het bloed gutst alle kanten op, de stront pruttelt eruit bij wijze van overlijdensact. Kindje dood…

    (uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol, 2008)

     

    … Bijna overal was de ruige ondergrond bestrooid met scheerlingen van Spaanse hagen en palmstruiken. Hier en daar ook met breed lang lis, doormengd met blaadjes van pioenebloemen. Vóór de kapel lag er een tapijt van geverfd zagemeel, waar alleen de pastoor met het Heilig Sakrament mocht op terten…

    (uit: Spelenderwijs, 1992).

     

    … ’t Spoelt de vagina met zure melk en loten van de acacia. ’t Steekt kwintappels en dadels en honing in haar liefdesspier. En als ook dat niet helpt, dan smeert ’t haar hele warme binnenkant vol met in azijn gedrenkte kamelenmest…

    (uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol, 2008)

     

    … Aan ’t Veerd werden we de Schelde overgezet, op een bootje, dat reize op ’t water lag, tot in de meersen van Melden, en dan ging het bergop, door een groot bos. En als ik moe werd, mocht ik op de schouders van grootvader, Leo Vanhoutte, ons moeders vader. Meewiegend had ik van boven goed uitzicht over alles rondom mij. Vlak vóór mij voelde ik de zwetende hals van Leo, die voor de gelegenheid een rode doek met witte bollekes droeg…

    (uit: Spelenderwijs, 1992).

     

    … ’t Schijt aanvankelijk nog stront maar gaandeweg schijt ’t ook water. ’t Schijt maar hele dagen aan doch nooit genoeg opdat ’t ook zijn ziekte zou mogen mee uitschijten. Slijm en gal en hier en daar nog andere drab loost ’t langs de bovenkant. ’t Kan geen lichaamsspleet meer hebben of er moet vettigheid uit sijpelen…

    (uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol, 2008)

     

     

    … De zware trekpaarden zijn zeer vroeg in ons leven verschenen. Gezeten op de snak van een dokkerende driewielkar, mochten we een stukje van het kordeel vasthouden en in bewonderinge zijn voor hun machtige zwetende achterlijven. Als ze stilvielen aan een mennegat, gingen we ons spiegelen in hun grote donkere ogen. Ze roken altijd zo deugddoende en het was ons grootste contentement ze te strelen in de warme nek en hun namen te fluisteren: Bella, Vos, Sara, Jenny. Of we zagen ze de ploeg sleuren en volgden dan de dikke schellen zwarte aarde, die langs de blinkende riesters naar boven krulden, om dan gekeerd en juist verpasse gedraaid te gaan neerliggen…

    (uit: Spelenderwijs, 1992).

     

    Mocht iemand de lust bekruipen een van beide boeken te kopen… Het boek “Godverdomse dagen op een godverdomse bol” is overal te koop in alle goede en zelfs in minder goede boekenwinkels, al kan ik mij moeilijk voorstellen dat u het, beste literatuurliefhebber, nog niet in uw bezit hebt. Het boek van mijn vriend Albert Debeurme, die helaas reeds enkele jaren geleden ter ziele is gegaan, kunt u nergens meer kopen en… míjn exemplaar leen ik voor geen geld ter wereld uit. Maar troost u, trouwe lezer, u die mijn brief aan Jan Bauwens gelezen hebt, geschreven op 30 september laatstleden: aan “Spelenderwijs” verliest u geen kunstwerk, om de simpele reden dat Albert geen “gerenommeerd” kunstenaar was. U verliest er hooguit dat lepeltje honing mee dat een écht kunstwerk als “Godverdomse dagen op een godverdomse bol” een beetje verteerbaar maakt…







    16-10-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bravo, Jean-Luc!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ’t Is crisis en omdat crisis geen leuk onderwerp is om over te schrijven heb ik er tot op heden geen inkt aan verspild en geen papier aan vuil gemaakt. Maar nu vind ik dat ik toch echt niet om Jean-Luc heen kan. De redder des vaderlands! Of liever, de redder van Dexia, want Jean-Luc kan nu eenmaal niet alom tegenwoordig zijn. Had de wereld over meerdere Jean-Lucs beschikt dan was er al lang geen crisis meer. En wat zo bijzonder is: Jean-Luc doet het gratis. Ach, we zijn dat van hem wel gewoon. Zo heb ik u al verteld – op 21 maart laatstleden – dat Jean-Luc genoegen neemt met een fles wijn als hij ergens een voordracht gaat houden. Mannen van zijn kaliber vragen daar duizenden, ja soms tienduizenden euro voor! Nogal wat anders dan het geval Verwilst. Om Fortis naar de kloten te helpen – excuseer mij, ik ben een boek van Dimitri Verhulst aan ’t lezen – krijgt Verwilst een bonusje van vijf miljoen euro. Ja, ze konden er bij Fortis niet buiten, het was contractueel vastgelegd. Ik heb dat voor de lol eens uitgerekend: die vijf miljoen euro brengen op een spaarboekje maandelijks een rente op die tien keer zo groot is als het pensioen van de modale gepensioneerde loontrekker of zelfstandige, zoals  Jean-Luc bijvoorbeeld.

    U vraagt zich af, trouwe lezer, hoe ik daar zo zeker van ben, dat Jean-Luc het gratis doet. Het antwoord luidt weer: omdat hij het zelf gezegd heeft, gisteren op TV. Men vroeg of hij voor het redden van Dexia net zo’n grote beloning kreeg als Verwilst. Jean-Luc viel uit de lucht. Een beloning? Neen, daar was écht niet over gepraat. Afwachten dus of hij misschien toch nog iets krijgt van Dexia. Veel zal ‘t allicht niet zijn, misschien een fles wijn. Foei Dexia, om mensen voor u te laten werken zonder voorafgaande loonafspraken.

    Maar niets dan lof dus over Jean-Luc. De altruïst. Eén minpuntje misschien. Toen men hem op de TV vroeg of men voor Fortis niet dezelfde gunstige regeling had kunnen treffen als voor Dexia, leek het of Jean-Luc een beetje kribbig werd, een beetje kwaad zelfs. Ach, laten we het er maar op houden dat zelfs het beste paard al eens een kleinmenselijk kantje ten toon spreidt. Quandoque bonus dormitat Homerus, plachten de Romeinen te zeggen. In navolging van Horatius…

    10-10-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het antwoord van de filosoof.

    Het antwoord van de filosoof.

     

    In de 5e eeuw vóór Christus waren de filosofen de grootste geleerden. Alle menselijk weten en denken behoorde tot hun domein. Ze waren gerenommeerd vanwege hun kennis en de ideeën die ze verspreidden. Heden ten dage bestaan ze nog, de filosofen, al worden ze soms “lapzwanzen” genoemd. Enkelen zijn nog steeds zeer veelzijdig qua kennis en ideeën. Sommigen zijn zelfs “gerenommeerd” al hebben ze die “gerenommeerdheid” vaak enkel aan de TV te danken en in veel mindere mate aan hun wijsheid. De ideeën van deze laatsten worden evenwel hoog aangeslagen. In sommige kringen.

    Jan Bauwens, veelzijdig filosoof en kunstenaar, reageert enigszins verontwaardigd – al is dat woord veel te sterk – op de vraag die ik hem, middels mijn brief van 30 september, in de mond heb gelegd: hoe word ik een gerenommeerd kunstenaar? Ik weet maar al te goed dat die vraag nooit bij hem is opgekomen. U, beste trouwe lezer, die mijn stijl kent, zult best begrijpen dat het niets meer is dan een provocerende kwajongensstreek van mijnentwege, een plagerij als het ware. En is “plagen” niet een beetje “liefde vragen”? Liefde… of een antwoord op de vraag: is “iets” kunst omdat de maker ervan een kunstenaar is, of is “iemand” een kunstenaar omdat zijn werk kunst is?

    En dat antwoord is er gekomen, dezelfde dag nog. Ik citeer een passage uit het antwoord van de filosoof:

     

    …eigenlijk komt dit neer op de huldiging van het simpele en zeer democratische principe: "Klant is koning".

    De hier aan de orde zijnde klant nu, is op zoek naar een specifieke koopwaar, welke niets of niemand minder is dan een leiderfiguur. En hebt gij dat verhaaltje al gehoord van die steeltjesverzamelaars? Dat gaat immers over de leiders en hun volgelingen...

    Een kind loopt in een speelbos rond en het begint steeltjes van bladeren te verzamelen. Niemand vraagt waarom het dit doet, maar meer kinderen zien het en zij gaan ineens hetzelfde doen: ook zij verzamelen steeltjes en als ze er een handvol van hebben, brengen ze die naar dat ene kind dat eerst aan het verzamelen is gegaan. Ze weten niet waarom, maar dat deert hen blijkbaar niet: het lijkt voldoende dat zij klakkeloos aannemen dat het eerste kind weet waarom.

    Dat 'eerste kind' is dus een leiderfiguur, en een leiderfiguur is een figuur die zin geeft aan wat zijn volgelingen doen. De volgelingen namelijk, kennen de zin niet van wat ze doen. Evenmin trouwens als hun leider. Maar de leider onderscheidt zich van zijn volgelingen in het feit dat hij tenminste een zin voorwendt. Niemand vraagt hem er om: het volstaat dat hij die indruk wekt door gewoon nimmer in twijfel te trekken wat hij doet. Hij wordt gevolgd, en het enige wat hij daarvoor hoeft te doen, bestaat in het verzwijgen van het feit dat hij zelf niet weet waarom of waarheen. Hij bedriegt en zijn bedrog wordt gezocht en gekocht en vaak ook duur betaald. Dat bedrog heet klaarblijkelijk 'zin'.

    Of dat een beetje gek is? Ha, is de toestand waarin wij, mensen, ons bevinden, dan ook niet een beetje gek? Het eindeloze universum met daarin, helemaal verloren gedraaid, die aardbol... De tijd die alles verteert en doet verdwijnen... Onze geliefden en tenslotte ook wijzelf die recht in de armen lopen van de dood... Misschien moet de ene gekte met de andere bestreden worden. Alvast zijn redelijke antwoorden op dergelijke absurde vraagstukken sowieso volstrekt ongeloofwaardig, en is bedrog het enige overblijvende soelaas - wie zal het zeggen?

     

    Een dag later is er een tweede brief gekomen. Ook daaruit kan ik niet nalaten te citeren:

     

    Ha, zijn wij intussen niet al te oud geworden om ons nog te ergeren aan deze zaken? Immers, als op zeker moment de eb zich gaat voordoen, het getijde van het zich terugtrekken van het leven, het 'gaan' dat vrijwel naadloos bij het 'komen' aansluit en er derhalve onmiddellijk op volgt: zijn wij dan nog in staat om onszelf nog langer te bedwelmen met de illusies die de jeugdige onwetendheid zo verbazend treffend kentekenen? En zien wij op datzelfde moment niet al die schitterende voordelen van die onwetendheid in, die ons dan voor het eerst voorkomt als een zegen waarvan wij het geluk nooit hebben bevroed? Maar te laat is het dan om nog op onze stappen terug te keren, want wat men weet kan niet meer ongedaan worden gemaakt, dat is een entropiewet, verwant aan de onomkeerbaarheid van de tijd, en het ei dat zij legt en uitbroedt, brengt een reusachtig kuiken voort dat Nostalgie heet en dat luide kreten slaakt die misschien wel de enige geluiden in het ganse universum zijn die het recht hebben om 'kunst' te worden genoemd...

     

    Het antwoord volstaat. Ruimschoots.

    02-10-2008 om 20:34 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan Jan Bauwens, over kunst.

    Beste Jan,

     

    Sta mij toe dat ik deze brief schrijf in de “jij-vorm”, ofschoon wij in de gewone omgangstaal de “gij-vorm” gebruiken…

    Al enige tijd loop ik met het idee rond om het met jou eens over kunst te hebben in een echte brief. De aanleiding tot deze brief is dubbel. Eerst is er je verhaal over Croxhapox. Vanzelfsprekend horen jouw portretten thuis op  www.bloggen.be/portretten  en niet op Croxhapox. Heeft Croxhapox soms iets met moderne kunst te maken? De tweede aanleiding heeft namelijk óók met moderne kunst te maken. Of ten minste met een uitspraak van Flor Bex, vorige week op TV. Flor is, als ik het goed voor heb, directeur van het MUHKA, het museum voor hedendaagse kunst in Antwerpen. Ik heb Flor Bex nog gekend toen wij samen studeerden aan de Gentse Universiteit. Hij was lid van de studentenclub AB (Antwerpen Boven). In het academiejaar 60-61 was hij secretaris en in 61-62 vice-preses van het Gentse SK, ofte seniorenkonvent. In zijn museum waakt hij (weeral als ik mij niet vergis) over een paar kunstwerken die tot de absolute wereldtop mogen gerekend worden, waartoe ook behoren: het Lam Gods, de Mona Lisa, de Venus van Milo, de Hermes van Praxiteles… Eén van die kunstwerken is de zogenaamde “kakmachine” van ene Wim Delvoye. Een veelzijdig kunstenaar alleszins, want hij tatoeëert ook varkens. Maar we dwalen af van de essentie. Iemand was zo vermetel aan Flor Bex de vraag te stellen die al zo lang op mijn lippen brandt: “stel dat één van die moderne topkunstwerken zou blijken gemaakt te zijn door het eerste het beste straatkind, zou dat dan nóg kunst zijn?”. En waar ik verwacht had dat Flor minstens een halve seconde over zijn antwoord zou nagedacht hebben, bleek dat allerminst het geval te zijn. Het antwoord luidde: “dan zou het géén kunst zijn!”

    Vind je dat een beetje gek, mijn beste Jan? De verklaring is nochtans doodsimpel: een meesterwerk is pas een meesterwerk als het gemaakt is door een gerenommeerd kunstenaar en anders heeft het géén waarde, nul komma nul! En dan vraag je mij: hoe word ik dan een gerenommeerd kunstenaar? Kijk, zo’n vraag had ik nu van jou niet verwacht. Dat noem ik nu spijkers zoeken op laag water. Die vraag werd overigens evenmin aan Flor Bex gesteld…

    Maar goed, laten we dan toch maar op je vraag ingaan. Snij je oor af. Al is dat misschien niet origineel genoeg. Of ga naakt viool spelen voor het koninklijk paleis. Of spring van de Eiffeltoren. Een spectaculaire val met de fiets op het jaagpad langs de Dender daarentegen lijkt mij te enenmale onvoldoende. En het kan kwalijke gevolgen hebben… Heb jij dat niet aan den lijve ondervonden? Maar goed, je vindt ongetwijfeld wel iets. Daar ben je creatief genoeg voor. Wordt dus maar gauw gerenommeerd en dan ligt de wereld voor je open. Veelzijdig als jij bent kun je dan alle kanten uit: de literatuur, de muziek, de grafische kunsten…

    Een gerenommeerd kunstenaar is alleszins Dimitri Verhulst. Vorige week heeft hij in één klap driehonderdduizend exemplaren verkocht van zijn laatste boek, waarvan de titel luidt “Godverdomse dagen op een godverdomse bol”. Al moet hier een kleine kanttekening bij gemaakt worden. Het boek werd eigenlijk niet verkócht: het was… gratis, bij aankoop van de Humo. Hoe zou iemand als ik bijvoorbeeld daar kunnen tegen op tornen. Mijn laatste boek kost 17,95 euro en het is slechts via de post te bestellen bij de Nederlandse uitgever. Daar komen dus nog eens een zevental euro verzendingskosten bij. Niet te verwonderen dat er zelfs nog geen driehonderd van aan de man gebracht zijn: nog geen duizendste van “Godverdomse dagen op een godverdomse bol”. Komt daarbij dat ik geen gerenommeerd schrijver ben en dat, achteraf gezien de titel “O jerum jerum jerum…” slecht gekozen is. Want “o jerum jerum jerum” betekent in feite niets anders dan “godverdomme godverdomme godverdomme”. Dát had het dus moeten zijn. De keuze van de titel is héél belangrijk voor een boek. Mijn volgend boek zal naar alle waarschijnlijkheid “De kut” heten. Ik laat mij in deze inspireren door een boek van een Engelstalige schrijfster, waarvan de naam mij nu ontsnapt en van wie reeds vierhonderdentien miljoen boeken werden verkocht. Dat boek heet “De kus”. En ik zal vragen aan “Het Laatste Nieuws” of ze mijn boek niet gratis kunnen geven bij één van hun week-end kranten. Na al de publiciteit die ik voor hen gemaakt heb in mijn cursiefjes kunnen ze mij dat pleziertje moeilijk weigeren. Daar komt nog bij dat ik afzie van mijn ereloon – ik schrijf per slot van rekening niet om den brode – en dat ze dus enkel de uitgever van het boek zullen hoeven te betalen. Weer honderdvijftigduizend euro uitgespaard voor Het Laatste Nieuws.

    En nu komt het, mijn beste Jan. Als we dan allebei gerenommeerd zijn, zullen we niet meer te stuiten zijn. Meesterwerken bij de vleet zullen wij produceren. Te beginnen met de mythologische verhalen: ik schrijf de teksten en jij maakt de tekeningen. We hebben nu al dagelijks tussen de honderd à tweehonderd lezers op het blog. Die driehonderd duizend, dat moet kunnen. We hebben enkel nog een naam voor het boek nodig. Denk daar nog maar eens goed over na: iets met “godverdomme” in de titel of met “kut”. Maar, laten we op de feiten niet vooruitlopen: eerst gerenommeerd worden! Dan loopt het vanzelf. Of zoals ze in Nederland zeggen: dan loopt het als een tiet. En laat ik nu maar eindigen zoals jij dat zelf altijd pleegt te doen:

     

    Met de beste groeten en wensen!

     

    Kris.

    30-09-2008 om 12:03 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En nu: directeur!

    Soms lijkt het levenseinde bezaaid met rozen. Laat dat nu met mij het geval zijn!...

    Eenieder, of bijna eenieder, en alleszins de trouwe lezer van mijn cursiefjes, weet dat ik sedert eind 2007 “professor” ben. Mijn pensioen is dan ook op passende wijze aangepast: een veelvoud van een gewoon werknemerspensioen. Dat ik eind vorige maand in het revalidatiecentrum opgestapt ben, zal u, trouwe lezer, evenmin ontgaan zijn. Nooit eerder had daar iemand tot zijn achtenzestigste gewerkt! Tijdens mijn afscheidsfeest stonden allen – en dat zijn er rond de honderd – met de tranen in de ogen, de directeur incluis. Ikzelf ben zowat de enige die zich flink gehouden heeft. Geen traantje weggepinkt. En dat om dezelfde reden als Kim Gevaert bij haar afscheid: als ik begin te wenen weet ik van geen ophouden meer en daarom kan ik er dus maar beter niet aan beginnen, dacht ik zo bij mezelf.

    Vanzelfsprekend zal ik mijn dagen nu niet in ledigheid slijten. Mijn telefoon staat dezer dagen immers roodgloeiend. Bij manier van spreken, natuurlijk. Patiënten bij de vleet. En omdat ik nu professor ben zou ik een drievoudig tarief moeten aanrekenen, anders gelooft niemand dat ik een échte professor ben. Ik ben er niet slimmer op geworden natuurlijk, maar ik doe wel alsof. Dat ik de laatste tijd wel erg vergeetachtig ben, hindert niet. In tegendeel, dat staat goed voor een professor. Met de patiënten praat ik nu niet meer zoveel als vroeger over hun ziekte. Gewichtig mompelen daarentegen gaat mij steeds beter af en babbelen, over koetjes en kalfjes.

    Eén probleem is er wel: ik mag niet méér bijverdienen dan zo’n dikke duizend euro in de maand. Eén euro méér en ze nemen mij mijn pensioen helemaal af, dat groot pensioen, weet je wel, dat een veelvoud is van het gewoon pensioen. Toch niet te geloven!... Mag ik misschien een suggestie doen aan onze minister van vereenvoudiging, de heer Kwikkelbornee? Laat de gepensioneerde zelfstandige zijn duizend euro in de maand bijverdienen – en belasting en sociale bijdrage op dat bedrag betalen – en neem hem alles af wat hij daar bovenop verdient. Maar ontneem hem, om de liefde Gods, zijn groot pensioen – dat veelvoud – niet, omwille van die ene euro.

    Er zal dus niets anders op zitten dan mijn kliënteel te beperken en ik zou ook maar beter afzien van het professorale drievoudige ereloon, al zal dat laatste mijn prestige allerminst ten goede komen. En eens de duizend euro binnen, kan ik maar beter gedurende de rest van de maand gratis werken, hetgeen natuurlijk ook weer niet goed zal zijn voor mijn prestige. Of… ik zou in ’t zwart moeten werken. Hé, dat zoiets nog nooit bij mij opgekomen is. Dat zou alvast mijn prestige niét schaden. Ik heb tenminste nog nooit iemand zich laatdunkend horen uitlaten over een professor die in ’t zwart werkt.

    Mij dunkt dat velen genezen alleen al door mijn geleerde blik. Ik leg hun nog zelden uit aan welke ziekte ze precies lijden – ook al omdat ik het vaak niet wéét – maar ik ben wel in staat zó geleerd te kijken dat ze ervan overtuigd zijn dat ik het wél weet en ze dus in goede handen zijn.

    En dan is er nog mijn luxueuze dienstauto, die mijn vorige werkgever – die hier niet vermeld wenst te worden – mij levenslang gratis ter beschikking stelt, alle kosten inbegrepen. Hetgeen nogmaals gelijkstaat met één werknemerspensioen. Aangezien de onderhandelingen met de autofabrikant zijn afgesprongen, vermeld ik het merk van de auto hier eveneens niét.

    Maar mijn ultieme doel blijft natuurlijk: directeur worden! Die grote droom van mij heb ik reeds verwoord in mijn memoires (“O jerum jerum jerum…” anno 2006). Hier volgt een kort fragment uit dat boek:

     

    …Maar nu word ik dus lekker tóch directeur. Ik ga de oude bakkamer van het huis in de Broekstraat inrichten tot museum. De oven waarin we tijdens de oorlog zelf ons brood bakten, is er nog. De inkom zal gratis zijn, consumptie inbegrepen. En ik zal de directeur zijn van het museum. Het ontwerp van mijn visitekaartje is al klaar...

     

    U wil natuurlijk gaarne weten hoe dat visitekaartje er precies zal uitzien. In het boek staat het afgebeeld. Mocht u er geen meer kunnen bemachtigen – omdat het uitverkocht is bijvoorbeeld – dan kan ík er misschien nog wel een versieren voor u, mijn waarde lezer. Aarzel niet met mij contact op te nemen. Het visitekaartje bevindt zich op pagina 203, de op één na laatste pagina. De teneur van die laatste pagina is somber. Pessimistisch. Maar toen wist ik nog niets van mijn bevordering tot professor, noch van mijn groot pensioen, noch van het feit dat ik zo gemakkelijk iets zou kunnen bijverdienen, noch van mijn dienstauto… Ik moet er eens over nadenken om mijn memoires te herschrijven. Als directeur…

    En wat mij daar nu opeens te binnen schiet: ik moet dringend weer eens contact opnemen met professor Omsk van Togenbirger de Waelekens. We zijn nu immers collega’s. Ik noem hem nu doodgewoon en ongecomplexeerd… Omsk!

    25-09-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gearriveerd (foto)
    "Twee doctoren die gearriveerd zijn" (Lieve Debyser-Ringelé)



    24-09-2008 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Wenst u mijn memoires te lezen: u kan het boek lenen in de bibliotheek of kopen. Voor alle inlichtingen: zie op 4 juni 2007 onder de titel "O jerum, jerum, jerum...: een hit!"

    O jerum jerum jerum…

    Mijn memoires

    (2006, 206 p., 17,95 €)

    Te bestellen via mail:

    kvansteenbrugge@gmail.com

    (geen verzendkosten)


    Foto

    Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
    Lees iedere maandag en iedere vrijdag een nieuw verhaaltje uit de GRIEKSE MYTHOLOGIE op www.bloggen.be/dzeus

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Een maandag middag bezoekje
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • groetjes
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)
  • goede morgen

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Zoeken in blog


    Liefdesgedichtje

    Mijn lief,
    'k wil me vermeien
    in je tepelhoven,

    een huisje bouwen
    op je venusheuvel
    van satijn.

    'k Wil in 't putje
    van je navel toeven
    en altijd bij je zijn.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs