ZANGERSANGST

Een moderne versie van eeuwenoud hartenzeer


30-06-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En 't was pas uren later, zo tegen de late avond, dat hij eindelijk z'n moed had bijeengeschraapt, besloot dat er toch iets moest gebeuren - het algemene moraalverderf en 's lands zedenverval liet hij even voor wat het tezamen was - en zich dik tegen z'n goesting van de tafel verwijderde. Niet echter vooraleer hij tot de vaststelling kwam dat hij, daar aan die tafel, d'er gewoonweg in geslaagd bleek te zijn van in z'n broek te plassen. Z'n zitvlak kleefde nat, onderkoeld en strak aan de stoel waarop hij zich sedert weeral veel te lang geleden bevonden had. Hoe kwam hij hier 's hemelsnaam in Oostakker terecht? Geraakte hij hier ooit nog vandaan? Wanneer geschiedde het wonder dat de hoogtij vierende uitzichtloosheid terug naar af zou zenden? Hoe kon hij zich opnieuw onder de mensen begeven? Zou dat mogen gelukken zonder hen van z'n grootste schaamte deelachtig te maken? Op elke vraag luidde het antwoord identiek: geen enkel idee. Niet één zuivere voorstelling van enigerlei toekomstperspectief. Maar wat maakte het uit? Hij was tenminste geen kinderdief. Een uitgebluste guerrillastrijder, ja dat wel, die met open vizier de wereld beziet en vanuit de bosschage in de zeikkant de vijand beschiet. Ondertussen als gebeeldhouwd kijkende naar een roodborstje dat wat verderop aan de rondslingerende munitie zit te frunniken.

Altijd al vol verwachting onderweg geweest zijnde tussen Pekelteef en Klepperwijf, lei die vroegtijdige oorlogsveteraan er zich tijdens z'n suizende val radeloos razende bij neer. En ach... die verachting in z'n vege lijf? Ze zou niet slijten, dat stond vast, en meer zelfs, ze zou dra veranderen in een zevenkoppige draak die zwaard-en-vuurspuwend toch nog alle hoofden onderkruiperig buigen zal voor eender wie of voor wat voor een leegte dan ook. Benaar was nu werkelijk één en al oog voor het oor. De voltijdse benaarstiging hiervan gaf lucht en vrije vlucht aan ruimtelijk zwenkende associaties in het bewustzijn. Die later dan weer uitmondden in allerlei veelsoortige inzichten. Bijvoorbeeld... dat het paarse toneel zich op haar schoonste lelijke naar het onontkoombare einde sleept. Hoe het werkelijk klinkt, valt amper te beschrijven zonder in zweverigheid te verglijden. De waarheid omtrent dat schabouwelijk slechte theaterproject over flessen- en messentrekkerij mag niet gezegd of geschreven worden. Iets te experimenteel aan de slag en de ontslag, zo allemaal tezaam zittend in een zinkende sloep. Kalmeerpilletje als poepsnoep maar, eerlijk waar, wat een gekmakende klerezooi, wat een onrustbarende troep. Vanop alle kansels, alle barricaden en alle banken weerklinkt een gemeend awoertgehuil en een doorweend boegeroep voor de leden van de Verhofstadtgroep. En een klaar en duidelijke, immer luider en luider klinkende en steeds weerkerende echoënde eis naar minder bloed op de stoep. En minder hondenpoep.

Dat, of was 't iets anders, deed 'm eraan denken dat hij rammelde van de honger. Tegen de dorst dronk hij twee glazen kraantjeswater. De honden liet hij los in de tuin en hij zorgde ervoor dat hij hen goed in de gaten hield zodat de twee teven niet weer het hazenpad konden kiezen. Daarna zette hij hen hun voedsel voor en stapte weer naar buiten om daar in het schemerduister wat te gaan staan staren naar het reigerkadaver op de nok van het dak. De nood die hij gevoelde toen hij dat donkere pak daar in de hoogte zo bewegingloos zag liggen, was zo groots en zwaar en onverwachts dat 't 'm zowat verpletterde waarop het scheen alsof er 'n hoge noot weerklonk. En vlak daarop een hogere. En daarna een nog hogere. Tot de hoogste noot. En toen sprongen z'n oren. De koude douche was thans welgekomen.

De douche deed deugd. De fluittoon verdween en dat bracht 'm weer bij z'n positieven. Hij droogde zich af, kleedde zich aan op z'n sokken na, smeet z'n bevuilde kleren bij de hoop naast de wasmachine, prutste met een verroest schaartje aan z'n nagels, trok z'n dikste sokken aan, stak z'n voeten in de oude turnpantoffels en ging in de keuken naar eten lopen zoeken. Al was het maar wat oud brood dat hij dan kon toasten.

Zover staat het tegenwoordig waar het Benaars culinaire drang betreft... oud geroosterd brood. Wanneer de geur daarvan het huis doordesemt, kan z'n dag niet meer stuk. Hij verorbert dat met veel smaak en peinst daarbij aan het feit dat hij etende is. Dat was ten gevolge van het feit dat er voedsel was gekocht geworden. En waarom hij eet wat hij achter z'n kiezen steekt... daar denkt hij eveneens - als gebeurt het vanzelf - over na. In ieder geval, onbevangen en zonder moeite, kon hij zo voor de vuist weg en zonder veel omwegen stellen dat het vet wel degelijk van de soep was. En dat hij de ene keer kiest voor een schel jonge kaas met of zonder een kwak confituur d'erbovenop en de volgende keer choco op z'n brood smeert, heeft alles te maken met Jojo's keuze. Wat deze in huis heeft opgeslagen vooraleer met papa Sos op TVV-kiescampagne te vertrekken, was Vandeplusses rantsoen. Op de drie superpakken spaghetti na waren er nog zes flessen met pastasaus en een kilo rijst. Voor de rest was er niks meer. Geen boter, geen confituur, geen choco, geen kaas. Terwijl hij geen spaghetti lust. Omdat die slierten 'm niet smaakten. Dat had alles te maken met het feit dat, tijdens z'n schijnhuwelijk, de Auschwitchbitch maar één maaltijd, als ge frieten met mayonnaise niet meetelt, wist te bereiden: spaghetti bolognaise. Daar was ze, op drie jaar tijds, toch zeven keer in geslaagd. Benaar had daar altijd wel van gegeten, al kokhalsde hij telkenmale vanwege het gebakken gehakt. Tevens had hij, tout court, liever niet dat het lummelmens achter het fornuis stond te drommelen.

Hij was nog niet vergeten hoe ze, de eerste keer dat ze haar kookkunsten op de pasta losliet, een pot kokend water over haar handen kieperde. In plaats van aan de middernachtdis te belanden, zaten ze rond dat tijdstip op de spoedafdeling van het Stuyvenberghziekenhuis. Daar behandelden twee verpleegsters haar brandwonden terwijl ze Benaar onafgebroken onderzoekende en vreemdogende blikken toewierpen. Die twee ziekenzusters wisten niks beter te bedenken dan dat hij die verwondingen had aangebracht? Benaar keek los door dat tweetal, had door wat er in die beide hoofden omging, liet dat geschifte waanidee niet over z'n kant gaan en sprak hen aan over hun bedenkelijke kijk op 'm. Ze maakten zich er schoon vanaf door op te werpen dat hij niet goed wist zeker wat ze daar allemaal wel niet binnenkregen, op die spoedafdeling. Alsof dat z'n zaak maakte. Hij wou godverdomme zelf koken omdat hij op voorhand al vreesde dat de Auschwitchbitch d'er, au naturel, met haar hoofd niet bij zou geweest zijn. Hij flipte al op voorhand toen ze, om de zoveel maanden, aanstalten maakte om met de potten en de pannen te gaan jongleren. Ook al was het dan enkel en alleen om spaghetti te preparen. Nee, in plaats van 'm te overladen met hun professionele argwaan, hadden alle aanwezigen beter wat meer oog voor z'n voorgevoelen gehad.

Nee, dat hadden ze niet. In hun zoeken naar een schuldenbok keken ze naast de kemel. Zozeer waren ze gevangenen van hun eigen kortzichtigheid omtrent de hedendaagse man. Die niks anders wist te beginnen dan z'n vrouw af te kloppen omdat hij niks anders weet aan te vangen. Alstublieft, schreeuwde Benaar eventjes woordeloos, hij wou haar enkel een leven geven. Door haar te beminnen tot in alle vormen van absurditeit. In dat hospitaal keek hij hoofdschuddend en verongelijkt toe hoe de twee verbrande handen werden verbonden door de vier gehandschoende handen en hij lachte 's geitachtig toen hij doorhad dat die twee verpleegsters nog altijd niet schenen te geloven dat hij d'er niks mee te maken had. Tevens bedacht hij ook hoe gemakkelijk het was voor een vrouw om te verklaren dat ze werd mishandeld door haar man. Op dat moment was hij er vrijwel zeker van dat, als de Auschwitchbitch koudweg zou poneren dat het inderdaad Benaar was geweest dewelke die pot kokend water over haar had uitgegoten, niemand zou geloven dat dat niet zo was. Hij weet nog hoe hij toen dacht dat het er goed uitzag voor de mensheid als vrouwen andere vrouwen pardoes op hun woord gingen lopen geloven. Dan had geen enkele piksul nog een schijn van kans om wat voor zwanendans dan ook te ontspringen. Toen kreeg hij voor de zesentwintigste keer een opstoot van inzicht hetgene 'm met aandrang vertelde van z'n boeltje bijeen te pakken en met de noorderzon te verdwijnen. Al waren ze amper twee maanden samen. Doch in plaats van dat inzicht naar waarde te schatten, wantrouwde hij dat steeds weerkerende gevoel en reed hij de Auschwitchbitch naar huis. Terwijl hij zich voornam van zich dubbel te plooien om het allemaal naar haar zin te maken en haar helemaal voor zich te winnen. Zelf zat ze, met haar twee linkerhanden in gaasverband, opgewekt en uitgelaten naast 'm, aan wieweetwat te denken. Het kokkerellen liet ze vandanaf integraal aan 'm over. Dat geleek hen beiden maar beter zo. Benaar, de gestigmatiseerde stommeling, zat ondertussen verder te kauwen op de verwrongen ideeën van die twee verpleegsters. En hoe die ene pitbull op de spoedafdeling schamper had opgemerkt dat er toch niemand om middernacht spaghetti ging staan koken? En Benaar die besloot hen te laten peinzen wat ze wouden peinzen want dat geleek 'm het beste voor het algemeen belang en hij nam zich tegelijkertijd voor van in de toekomst niks of niemendal meer te gaan lopen veinzen en hij, hij zou wel 's zien hoe dat het feitelijk zat met al die vooroordelen die overvloedig heersten en hij sloeg op z'n borst, tot driemaal toe, meaculpameaculpameaculpa omdat hij viel voor een ikea-vulva en zwoer dan, in een krachtig moment ten overstaan van zichzelve, te vechten tegen alle weelderig tierende maatschappelijke dwalingen. Later, veel later, was het dat hij de wereldse stagnatie had aanvaard. Toen kon het 'm tevens allemaal niet meer schelen. Ondanks de verbrande windmolens en de opgeblazen buiken en ingestorte bruggen en kapotgeleefde ruggen zal de mensheid gered worden. Door de moeders. Dat is een uitgemaakte zaak. Maar eerst alle vaders dood. Niet in het minst de talloze zaadleveranciers die betrokken wensten te zijn. Uitsterven moeten ze, tot er niks meer van hen rest dan een vleugje van geweten dat dan pas walmend verdampt tot pure gal. Gifgroen gespuwd naar het machtsapparaat dat gewone stervelingen zonder boe of bah van de kant afduwt. En eerlang, niet lang meer vanaf nu, zou de kentering komen in het bestaan van Benaar. Dat hij zich enkel nog zou dienen te verlustigen in het kijken zonder het oogmerk waar te nemen en net daardoor overal los doorheen zou zien. De benaarstiging der komedie van totentrekkers en klotenstekkers... daar zou hij het ten langen leste niet meer over willen hebben. Net zomin als over het verdorvene en het vervallene. Evenmin wou hij nog langer in de zinloosheid van het gerateerde boerenleven verkeren. Vandeplusses steilste ambitie, zo tussen Pekelteef en Klepperwijf, was de platte rust.

"Toch maar naar Gent?" dacht Benaar opmerkelijk bedaard nadat hij geen enkele snede brood meer vond en het niet zag zitten van nog maar 's rijst met pastasaus te eten, "of gewoon naar ergens anders?"

Volslagen nuchter verliet hij z'n vochtige, ijskoude vergeetput en stapte tien minuten later op de laatste bus, van Oostakker naar Gent. Op de chauffeur na, was het vehikel leeg. 't Was met een welgemeende zucht dat hij, uitgehongerd en levensmoe, naast z'n gitaar nederzeeg. Wist hij veel dat z'n leven na z'n spontane bezoek aan Gent nooit meer hetzelfde zijn zou...

30-06-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


23-06-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

"Waar is het volgens jou misgelopen?"

Weer hoorde hij duidelijk op de voorgrond het verraderlijke ontwakeningszinnetje dat krakende ontsproot aan het krochtende keelgat van dat verachtelijke stukske crapuul ener miezerige, petieterige excrementenventje hetwelke zich fier beriep op zijn obscuur verkregen statuut van vrederechter. Misgelopen? Met wat? Met wie? Met wie niet?

En Benaar - in 'n dusdanig deplorabele staat wat ervoor zorgde dat hij zich op niets of niemand meer wist te beroepen en daarenboven rommelde er in z'n maag een onmetelijke angst om de zwartepiet toegespeeld te krijgen - zag het berlijns-blauw voor z'n ogen worden en hij voelde hoe het misprijzen en het afgrijzen voor dit afstotelijke rechtsfiguur en tegelijkertijd voor heel het vaderlandsche recht razendsnel hoger en hoger rees. Waar was het misgelopen dat zo'n spekseuvel hier te gronde recht mocht spreken? Hadden ze werkelijk waar niemand anders weten op te delven om over zo'n gewichtige, uiterst delicate materie te oordelen? Moest zo'n kleurendove, in zijn lijfgeur van reeuwlucht, in objectieve zin rechtvaardig en billijk oordelen? Was dit gallige geteisem dan de belichaming van het onberispelijke burgerschap? Was dit een ziekelijke grap?

En hij wou het op dat eigenste moment, daar in dat naar sulfer, ouwebokkenpis en mensendrama's stinkende rechtshok, in die schertsploertensmoel pletsen. Dat er gekwetste jeugd in het spel was en peilloos humeur en moeilijke sociaal-economische omstandigheden en manipulatie allerhande en stress van overal en drijfjacht en duister theater... theater zoals hier... met haar ontstellende regels en onaangepaste wetten. En pakken ijskristallen. En kilo's zoutkorrels.

De klok tikte. Benaar bleef stom terwijl hij in z'n schuddende hoofd die rechterlijke waardigheid van haar beschaafdheid ontdeed en haarfijn uitmat hoeveel omhulsel er nodig was om het ranzige deel van richeltuig in te dekken. Op hetzelfde ogenblik overwoog hij, hoog het halve hart, z'n schamele vaderplichtkansen. Doch hij begreep terdege dat zo'n bedufte ploertensmoel toebehoorde aan de gezegende soort van carrièregerichte ziekzak dat zelf nooit naar zijn kinderen had omgekeken. Tevens het type uitvaagsel dat ge altijd op z'n zondags ziet rondflaneren doch dat niet eens wist hoe ge een ei moest bakken. Laat staan dat muhsieuluhjuzjeu zou weten hoe ge in een gezin de eindjes aan mekaar moest knopen als de ene slag om slinger in de ziekenkas belandde en de andere koppig weigerde van te gaan werken. Ook al werden er, wat dat betreft, afdoende afspraken gemaakt voor de kleine geboren was. Dat Benaar zich, na de borstvoedingsperiode, voltijds over de kleine en het huishouden zou ontfermen en dat de Auschwitchbitch (ze zag zich immers niet langer thuisblijven dan dat voor het kind strikt noodzakelijk zou zijn) ging werken voor de kost. Iets in een richting, zo had ze gedacht, waarin ze graag zou groeien. Zodat ze zichzelve kon ontplooien. Benaar had dat welwillende aanhoord en volop gestimuleerd. Z'n adagium was niet voor niets: heb je 'n ei te leggen, laat je dan vooral niet tegenhouden. Maar dat vrederechterke, die azijnzekerige zeloot van het zuiverste rioolwater, dat was een andere mening toegedaan. Dat zag je zo aan die sukkel zijn chagrijnige bakkes. Het venijn en het ongelukkig zijn spatten er zieldoorborend van af. Op dat punt was die minkukel gelijk de Auschwitchbitch. Met zulke onmensen is het kwaad praten. Daar kan je niet tegen zeggen wat je wilt. Daar hoor je tegen te zwijgen en als je dan toch iets van een standpunt wenst in te nemen, dien je de dingen voor te wenden en voor de rest enkel nog te liegen tot je barst. Anders pakken ze je.

Vergeet het, schoot het toen en nu ook weer door z'n geest heen, ze pakken je sowieso. En daarom niet op de inhoud. Nee, ze nagelen je aan het kruis vanwege de vorm. Ze bannen je omdat de verpakking van je mening niet bevallig oogt. En ze maken je daarbij duidelijk dat dat wat er onder je hersenpan zit niets weg heeft van een visie. Doch eerder viezigheid is. Dat dringend moet uitgeroeid worden. En Benaar, welja, voelde d'er wel wat voor om z'n woekerende breindrets in die zonnekoninklijke vrederechter z'n mottige smikkel te kletsen. Doch besloot wijselijk van dat niet te doen. Want hij riskeerde, eender wat hij zou zeggen, z'n kostbare kind kwijt te geraken. En daarbij zou hij later niet meer over z'n LEVEN kunnen gewagen. Want zonder dat dochtertje in z'n nabijheid was hij zo goed als dood. Hij zou immers alleen maar denken aan haar. Er zou geen seconde meer zijn dat zij niet in z'n hoofd aanwezig was. Er ging geen minuut meer doorgebracht worden zonder dat de seconden werden geteld. Nacht- en zielbrakend klotste hij als een eikenhouten splinter verder door de tijd. Nooit ofte nooit had Benaar, stijf van de ambitie, de intentie gehad van uit te groeien tot een zielbraker. Evenmin wou hij in deze verduisterde, barre tijden kopjeonder gaan in het leven van zovele lege dozen waarvan niemand wist wat men daarmee moest aanvangen en die op de koop toe met zichzelf ook geen raad wisten. En hij voelde de wassende bui van de builenpest wel hangen. Met een gigantisch ei in z'n broek. Want dat zo'n gepatenteerde sul omtrent het lot van Benaars oogappel de almacht in handen had, daar was Benaar terecht bang van. Hij, de afgezette god, had tijdens die vijftien minuten geen poot aan de grond gekregen (hooguit een teentje en er daarmee toch in geslaagd een lange teen of vier te raken) en na een regen van kruideniersspeeksel kreeg hij uiteindelijk via het lamme rechtersrechterpootje de zwartepiet toegespeeld. Daar viel dus gewoonweg niet aan te ontkomen. Gelijke rechten voor moeders en vaders? Nog veel werk aan de gezwetswinkel van de nukkige nietsnut en een hels karwei voor de boeg van de maatschappelijke sloep. Waar het volgens 'm allemaal misgelopen was? Volgens 'm, awel, ging het thans maar pas beginnen mislopen. Benaar zat ondertussen opgeblazen op z'n eigenaarsig uitgebroede ei. Dit noemde men toch geen rechtsgang, mocht hij hopen? Sukkelgangske kwam toch veeleer dichter bij de waarheid? Hij wenste zich terstond een leugendetectortest. En een kassei.

Vandeplusse, de afgedankte hond, vond het raar dat die troep gerechtsscènes 'm nog steeds door-en-door beroerden - onwaarschijnlijk slecht geacteerd waren ze geweest en waarschijnlijk ontsprong daaraan de reden waarom die beelden 'm bleven belagen, tja, dat ging voor de rest van z'n bannelingenleven duren, zoals ook een onnozel muziekske tijdeloos in 't hoofd kan blijven rondspoken - en hij werd gewaar hoe z'n uitgekakelde bek in z'n afgetakelde bakkes naar alle kanten trok behalve weg van het tafelblad. Eender welke verzuchtingen en inspanningen hij zich als ineengetrapte vod ook getroostte, hij gelukte er maar niet in van zich los te rukken uit de toestand waarin hij nu toch reeds meer dan geruime tijd vrij doods deinde. De geringste beweging bedroeg al te veel. Terzelfder tijd vielen er geen dingen meer te zeggen. Er hoorden geen raadselen meer verklaard te worden. Niet dat zwijgen een optie was doch alle nieuws was oud nieuws. Oude wijn in nieuwe zakken al smaakte het vooral naar azijn in gerecycleerde bierflessen. Was onrecht immers, het kon niet genoeg benadrukt en herhaald worden, niet van alle tijden?

Als de nood het hoogste is, is nikske nabij. Geen vangnet voor handen, geen zorgverleners te bemerken. Radeloos razende, van de ene luchtlaag naar de volgende, hapte Benaar voortdurend naar asem wijl z'n kalfslederen tonglap met de punt vastgekleefd zat tegen z'n afbottende, opeengeklemde tanden. Hij, de platgescheten stront, kreeg z'n koffiekiezen niet van mekaar en hij wist met de beste wil van de wereld de kaken niet meer uit die krampachtige houdgreep te krijgen. Z'n stem zat gestokt want opgebrand in niemandsland en zo bleef het ook. Terwijl hij koortsachtig z'n versplinterde brein trachtte bijeen te sprokkelen, zonder veel direct resultaat overigens, ondernam hij verwoede pogingen z'n woest stuiterende bloedklonters bij te benen en vroeg hij zich af - vanuit die zitliggende of was het ligzittende houding - of z'n uiteengeschoten schedelscherven ergens aan de inktzwarte hemelkoepel als minuscule stofdeeltjes ooit nog schichtige lichtstrepen zouden schrijven. Of dat het voor hen eerder een eeuwige vlucht ging blijven. Waren ze nog samen te brengen, die breinbrokken? Na zo'n aartslelijke verbrijzeling?

En wat er dan geschiedde in de bemoste ruïnes van Benaars blizzardkop... heel vreemd... alsof er uit het barre rijmslijm een kinderkoor oprees dat een bluesy jammerlied ten gehore bracht. Elf duizend honderdnegentien namaakpapa's heb ekkik gezien die kwamen aan mama's manhopende hand afgerold van de lopende band uit de feilloos falende fabriek waar ze namaakpapa's maken en waar de zorgverleners staken maar waar niemand de liefde die mijne echte papa voor mij voelt nog maar kan genaken en net daardoor kunnen ze 'm niet kraken doch excuseert u mijne echte papa dat hij kruipt op alle daken en schiet op alles wat beweegt zonder ook maar iets te raken en verschoning voor z'n ijlings sluipen terug naar benee en z'n beangstigende braken om dan als een gebroken man zich terug te steken onder z'n laken waar hij zal waken en waken en waken. Om mij te sparen en me niet te schaden. En om z'n gesmoorde kreten te slaken. Naar imaginaire broodslakken en horrorbeelden van vergankelijke klootzakken.

" En de muziek die ge in uw eigen hoort, wauw, daar kan geen cd tegenop, " besefte Benaar, " en ook geen radio. Want als de nood 't hoogste is, is nikske nabij. Nikske nabij mij. In de papaparanoia als papapappelspijs tussen de papaparasieten in het papaparadijs waar papaparanoia en papapappelspijs voor de pupillen der papaparasieten van vuur en vlam verwringen in poolijs. Poedelnaakt geboren ben 'k en alzo geworpen tussen de wolven en bij het opgroeien in die reutelroedel geen rechten verworven. Duizenden doden gestorven en noch troost noch houvast te ontwaren. Duizenden doden gestorven, jawel. Dat dan duizenden keren naeen. Onder de schuld en de schaamte bedolven, geraakte 'k tot op 't bot rot en van kop tot teen door de ondraaglijke schande bedorven. In de schutskring gesmeten door het negeerakkoord en aangetast door de besmetting van de liefdeloosheid, sloeg 'k af en toe de vliegen van me af. En rolde 'k dagelijks schuw tot in de schaduw omdat 'k van de zonneschijn gruw. En de weerspiegeling van mezelve - was het nu in een vensterglas of op de bodem van een koffietas - kon 'k niet meer onberoerd bekijken. 'k Tijg wel naar 'n kerkhof, zo 'k wil zien naar echte lijken. Onder het fluiten van de mars der Parachutisten.

En zo 'k zou schrijven hetgene 'k werkelijk wens te schrijven, dan zou 'k niet lang hoeven te peinzen en 'k zou 't proppen in één enkele zin en die zin zou 'k, voorzien van toeters en bellen, rondbazuinen tegen elkeen die d'er wel of niet om vroeg. 'k Schrijf 't opnieuw en opnieuw op vergeeld recyclagepapier: verboden voor de ongenode doden hier!"

23-06-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


18-06-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Radelozer dan radeloos ging hij, met z'n hoogspanningshoofd op dat tafelblad, verder holderdebolder te rade bij zichzelve. Hij kneep z'n kouwelijke billen even hard dicht als z'n gespannen kaken maar toch kraakten de woorden onhoudbaar vantussen z'n schurende tanden:

" Wanneer hebben ze m'n lichaam getroffen als was het met een grillige bliksemschicht? Waarom kan 'k niet vergeten dat triljarden splinters van mezelf in 't walgelijk walmende rondomons stoven terwijl m'n eigen bloed in fijnsproeiende fonteinen te allen kante spoot en waardoor m'n huis van vlees, spiervezels en skelet in alle windrichtingen verzaaid geraakte en er was geen windrichting denkbaar alwaar tot op de dag van vandaag geen spoor van m'n eigen lijf is terug te vinden? Wat moet ge dan van zoiets leren? Wat moet ge met zo'n gewaarwording? Wat kunt ge anders dan daarin, meer dan in alle andere voorgaande provocaties samen (ach, was het daar maar bij gebleven...), een regelrechte oorlogsverklaring te lezen? In het Chinees dan nog wel. Zoals het verstikt gesproken wordt gelijk in Tibet. Maar wat geen Chinees is voor mij zijn, zomaar uit het Strafwetboek alhier te lande geplukt, de artikelen 398 en volgende die opzettelijke slagen en verwondingen bestraffen en niet te vergeten, de artikelen 450bis en volgende die bezweren dat zulke daden ten aanzien van minderjarigen verzwarende omstandigheden opleveren. Dat zou 's iemand tegen die grimbek van 'n oude ex-schoolmeester moeten uitleggen. Iemand zou die voormalige onderwijzer 's moeten verduidelijken - en aangezien hij thans om den brode zijn correspondentie met confraternele groeten ondertekent, waarom dan niet ineens wat meer wetteksten d'erbij pakken? - dat er aan artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek een tweede lid werd toegevoegd dat het verbod op het plegen van fysiek en psychisch geweld door ouders en anderen vanuit een pedagogische visie (of een gebrek d'eraan want d'er is, zoals we ondertussen allemaal wel al weten, een gebrek aan veel te veel)... dat dus het verbodverbodverbod om te kloppen op kinderkoppen en te toeken op hun hoofden of vingers of eender welke zwakke plek op hun sterke lichaampjes... dat dus dat bewuste verbod ondubbelzinnig formuleert. En als er dan iemand is die dat allemaal aan het verstand kan brengen van dat falderappes annex raadsman... wel hallelujah dan, god zij geloofd en tot in de onmetelijkheid geprezen! Dat die iemand dan ook ineens in de gloeiende tirannenoren knoopt dat hij, de autoritaire ploert, gedurende zijn fikfakkersleven alleen maar heeft uitgeblonken in gewelddadigheid jegens kinderen. En dat hij veel te schofterig en te schijterig was om als een man tegenover een andere man te gaan staan en dat hij zich daarom als schoolmeestertje gelijk een bleekrossig weekdier wentelde in zijn grenzeloze agressie en met die laaghartige handelswijze nooit verder geraakte, de sukkel, dan het judassen en koeionneren van kinderen. En dat hij... ach ja... je bent wat je bent. Dat die vorte vetzak daar echter jaren aan een stuk mee is mogen doorgegaan, zonder dat er iemand van de Sint-Martinusschool hem heeft proberen afstoppen... nee, dat kan er bij mij niet in. Dat dat faeces meer dan vijftien jaar klappen heeft mogen uitdelen op hoeveel kinderhoofden? Vijfhonderd, zevenhonderd? D'er zijn zelfs jaargangen geweest waar vijvendertig twaalfjarigen zich klassikaal in muilperen mochten verheugen. Eerst werden de leerlingen gesommeerd om een rij te vormen, vlak voor hem, het uitschot. Daarna ging hij het collectief af, één voor één. Dat is toch onvoorstelbaar... dat een volwassen oetlul vijvendertig kinderwangen vuurrood slaat en dat die varkenswrat week in week uit zijn gebrek aan opvoedkunde mag botvieren en dat dan jarenlang en dat er dan niemand, niemand, nee werkelijk niemand van de school die gepatenteerde waanzinnigaard uit de roulatie haalt? Dat er niemand de meester bij de mouw neemt en hem op een stoel zet en dingen zegt zoals meester, gij begint weer door te draaien of meester, gij zijt werkelijk waar verslaafd aan kindermishandeling.

Nee. Niemand deed iets. Niemand wenste iets te ondernemen tegen de beruchte lijfstraffer. Onbevattelijk. En wel het soort van onbevattelijkheid waarvan de koude rillingen als elektrische schokken over je ruggengraat zwepen. Die lulhannes was toen al niet helemaal geestelijk gezond en is thans gewis en zeker nog ernstiger ziek en zo'n potentaten brengt men best in zeven haasten naar de dokter. En dan, hopla, onverwijld afvoeren naar een gespecialiseerde Zwitserse kliniek. Hoog in de bergen is de lucht altijd gezonder, naar verluidt. Wie weet welke weldadige invloed dat heeft op de ijzervreter? Misschien roest hij wel vast aan een of andere gletsjer, tijdens een daguitstap met de andere psychiatrische patiënten. Sterven zoals hij heeft geleefd: verroest tot poolijs. Kharma zeker?

En als er dan ook nog iemand zou willen opstaan om de aandacht van de laatste twee (d'er door vaderlief nog niet uitgeklopte) hersencellen der Auschwitchbitch te vestigen op het feit dat foltering en onmenselijke en onterende behandeling eveneens strafbaar zijn? En dat men dan niet verzuimt van haar te melden dat ze de desbetreffende wetsartikelen zelf maar dient te zoeken. 'n Telefoontje naar haar hartsgenegen papa kan wonderen doen. En haar een zee van tijd besparen. Kostbare tijd. Voor canaille ondereen een niet te verwaarlozen voordeel. Oog voor het oor, al kijkt het scheel. Van de honger naar onrechtvaardigheid. Of vanwege het stukske salami dat irriteert, vanachteren in de keel.

Ja, zo d'er werkelijk iemand zou opstaan om dat allemaal voor mekaar te krijgen, dat zou waarlijk getuigen van burgerzin. 'n Heldendaad zou 'k zulks niet direct noemen maar 't zou niet veel schelen, nee, 't zou al heel aardig in de buurt komen van dat wat als moed in het woordenboek staat gedefinieerd."

Ach, Vandeplusse Bernardus, de etterpus geknepen uit een gefileerde steenpuist, dacht het zijne van wat hij dacht en besefte dat er niemand was. Er was nooit iemand. Als de nood het hoogst is, is niets nabij. Enkel wervelstormen van bijbelse beloftes en wolken gebakken lucht. En Vandeplusse wist ten stelligste dat er niks te denken viel want 't was allemaal geprogrammeerd geworden door iets Ongewervelds dat buiten 'mzelve lag. 't Werd 'm als zoete broodjes in zijn hoogoven geschoven en hij bakte ze helemaal af, kurkdroog en gans knapperig en met een krokant korstje op de koop toe. En dat allemaal voor dezelfde prijs: geen rol van opbouwende betekenis spelen in het allervoornaamste zijner eendagsvliegenleven. De enige rol die hij vervulde was die van de grote afwezige. Met verve maar het mamames wel op de keel. Zonder dat er hier sprake was van salami die achter de huig geblokkeerd zat. Waarschijnlijk was dat een deel van de deal. Vrije keelgaten dienen gedicht. Koste wat kost. En dan geraakt ge, willen of niet, dankzij de opgestropte keelgaten en bij gebrek aan ademnood en een gebrek aan koelbloedigheid zonder veel problemen in de zonderdraadstraat. En zonder daad tegelijkertijd. En, toegegeven, 't was een kleine stap in de taal, zo vanuit die zonderdraadstraat naar de zonderdaadstaat, maar 't was een enorme stap in Bernardus zelve. 't Was zelfs gene stap, 't was met zevenmijlslaarzen een gapende kloof overbruggen door te vallen. Er was hier niet meer of minder sprake van 'n voortdurend steeds opnieuw sneller en sneller, dieper en dieper en angstiger en angstiger tuimelen. Tegen 'n duizelingwekkende snelheid donderde hij, gelijk 'n feuille morte, thans naar beneden. Niks nam de zondaar nog waar. Alleen nog oog voor het oor. Grabbelend in de ijle gebakken lucht rondom 'm heen, totterde hij de bodem tegemoet. Iets Onwerelds zei 'm dat de val, ergens tussen totem en taboe, meedogenloos hard ging gebroken worden. En dat er nog vele slapeloze nachten gingen volgen. En nog meer gebrek aan vanalles. En de algehele schade zou ook niet van de poes zijn. En weeral niemand die de verantwoordelijkheid zou opnemen. Natuurlijk niet. Dat kon Vandeplusse binnen afzienbare tijd, met z'n uitgeteerde tengels tengevolge van z'n shockstress, dan ook op zich laden. Dat geleek, het verloop van het verleden in 't achterhoofd houdende, het meest logische vervolg. Bij gebrek aan anderen. Zoals reeds gezegd, veel gebrek aan vanalles. Nog het meest aan gezond verstand. Van iemand.

Wat er ook van zij... Vandeplusse was niet langer bestand tegen dat soort van shockstress aan z'n lijf. Het leven als afgedankte vader tussen de meeloophoop had geen enkele zin meer. Zo dacht hij, alzo gedroeg hij zich. En zodoende, was hij gedurende die uitdrogende stroom van voorbije etmalen al duizenden doden gestorven. De helft van z'n doormidden gehouwen hart was bezaaid geraakt met witte kruisjes die alle besmeurd waren door zwarte krijtstrepen. Elke streep stond voor de steeds weerkerende nachtmerrie. Dat hij zich iedere dag in die niet eens zo verwonderlijke zonderdaadstaat bevond. Niet dat hij geen handeling wou verrichten of op enigerlei andere wijze geen actie wenste te ondernemen. Nee, dat niet. Doch 't ontbrak 'm aan de zin en de kracht, zoals reeds gezegd, en aan de wil en de wil om te willen zodat hij geen schot voor de bezettersboeg wist te lossen. Niet aan stuurboord en niet aan bakboord. Nochtans gilde alles binnenin 'm om het hele piratennest plat te bombarderen. Deze oorlog was er ene die 't uiterste vergde van elke krijger. En al was hij d'er onlangs nog stellig van overtuigd geweest dat zij net daarom diende beëindigd te worden, thans nam hij weer een compleet andere stelling in. Vechten zou hij, vanuit de bosschage in de schaduw, tot de laatste snik. Dus zou de slopende krachtmeting zich verder slepen. Boven ieders hoofden maar terzelfder tijd ook grommelend onder hun voeten. Daar waar de resten van de voorouders liggen te verkruimelen in de geheimen die men, lang gelee reeds o zo lang gelee, met de beduimelde doden mee begroef.

Dat was wat er zat achter de baard van de verzetspleger. Vallen naar de genezing. Met oog voor het oor. En in het hiernamaals eten en drinken à volonté en dan nog een meute maagden d'erbovenop? Mmm... twijfelachtig. D'er ging meer voor nodig zijn om de schade aan Bernardus' dochtertje en aan hemzelve te herstellen.

Z'n malende kaken deden pijn van de stuurloze radeloosheid waarmede hij bij zichzelve te rade ging en van het klappen tegen stoelen, koffiepot en muren. Het geleek 'm nu alsof er zonder ophouden aan z'n linkse oogkas getimmerd werd dat het een lieve lust was. 'n Levensles vermoedde hij d'erin. Van alles kon je iets meepikken. Al was het dan maar het allerminste. Dat was toch nog beter dan niks? Op z'n oogkas, langs de binnenzijde, sloeg een hamer. Hij hoorde de echo tot in het achterhuis van z'n rechtse hersenkamer weergalmen. Het klonk als: gewelddaden tegen kinderen vallen onder het algemeen strafrecht. Echt waar, echt waar. 't Algemeen strafrecht. Straf, hé?

Ieders recht op 't geringste, daar was hij vurig voorstander van. Van tijd fantastisch te zien hoe spastisch het denken van Vandeplusse versprong van jong zeer naar oud geweld.

18-06-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


12-06-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En Bernardus, gegijzeld door farizeeërs en femelaars, onderging de traumatrip doorheen de zompige moorddroom als deed hij op een sukkelgangetje aan sightseeing langs de slijkerige oevers van een modernistische nederzetting waar neringdoeners zich binnen de kortste keren tot schele teringlijers ontpopten en waar hun vele cliënten zonder slag of stoot in andermans patiënten veranderden en waar de traditie het vereiste dat onbeschreven bladen linea recta bij het oud papier werden gekieperd en waar iedereen besmet oogde door de verzameldrift omtrent de schamele eurocenten. Ofschoon hij ten bate zijner onverzettelijkheid uit de alomtegenwoordige modder van achterbakse moderniteit en baxterachtige commercialisering noch enige zin noch enige kracht wist te delven, zat de heilloze helft van z'n verminkte hart nog op de juiste plaats. En wat het dat pertinente gebrek aan zin of kracht betrof... wat kunt ge daar nog meer over rondstrooien? Ah, wacht 's even, wellicht dit: niet alleen ontbrak 't Benaar aan de zin of de kracht maar, echt waar, ook de wil en de wil om te willen waren, ter nagedachtenis van z'n memorabele ijlvlucht (intbelangvantkindintbelangvantkind), te elfder ure in roestkleurige rook opgegaan. Z'n terechte arrogantie echter bleef vrijwel onaangetast. Alleen aan de ruwheid ervan was wat gevijld geworden. Waardoor hij zich later - nadat de larfachtige lafaards bij vonnis vrijgeleide kregen om de arena te verlaten en hij in de verte een meisjesstemmetje hoorde zingen van papaparanoia in dit papaparadijs van papaparasieten en papapappelspijs - voor z'n normale doen vrij nederig en bijna kruiperig door het stof voortbewoog. Hoewel hij zich in een radioactieve stortbui van aardig kwaad en onophoudelijk pisnijdig wist. De sociaal gehandicapte, de vervloekte nietigheid zelve, rekende ondertussen met knikkende knieën op z'n kind en op haar pigment van peper en buskruit. En kreeg hij bijna gelijktijdig hiermede te kampen met een aanval van enuresis. En terwijl hij verder door het stof waarde, gelijk een wanhopig verdwaasde wiens zicht van de ene seconde op de andere was ontnomen geworden, liep er een urinespoor uit z'n broekspijpen dat een deel van z'n treurmarstraject weergaf. Vooral cirkels zag je door mekaar lopen. En als je 't zeikpatroon nauwkeuriger zou beschouwen, onderscheidde je het logo van de olympische spelen. En als je daar dan op begon door te kijken, bemerkte je een standbeeld dat de vrijheid verzinnebeeldde. Maar op al die tribunes was er geen kat die doorkeek, elkeen lag zich te verkneukelen in het ontluisterende algemene van het onuitgegeven schouwspel. Ieder op z'n eigen manier weliswaar. De ene nog wat nagniffelend van wat er totnogtoe allemaal al te zien en te horen was geweest, de andere met de ogen stijfdicht geknepen. Nog 'n andere met een gezicht of het 't hem allemaal niet veel uitmaakte. Dat was er dan zo ene die alleen maar zou gremelen als er een dode viel. Of twee. Want die had al zovele lijken gezien dat er lijdensimmuniteit was opgetreden. Sleet op 't gevoelen. Ook al waren die doden dan enkel op zijne tv gevallen. En dan nog wel in slijmerige schimmelfilmpkes. Want tijdens het nieuws en andere duiding zet hij de tv af. En dan waren er ook nog anderen, het merendeel cru gesteld, die genoten van de eerste tot de laatste minuut en die het Theater van De Minne beleefden gelijk ze nog nooit zoiets hadden meegemaakt. En dat is niet zo moeilijk te begrijpen. Onuitgegeven troep: dan blijft ge kijken natuurlijk. Iets ondernemen om het spektakel te stoppen, zou bij deze dan ook hoogverraad betekenen. Aan de wetten van dit land, aan de structuur van de staat en aan de edele lieden in deze serre van gekwezel en miserie. En daaraan raakt men best niet. En de ene portie Bernardus gleed, zoals zo vaak geschiedde, uiteindelijk terug naar de andere portie en zo kwam Benaar weer tot leven, daar aan die keukentafel. Allez, tot leven? 't Is te zeggen: hij had terug één oog open. Dat andere... daar rekende hij al niet meer op. Hij begon te wennen aan het éénoogfenomeen. Maar dat was toch niet het allereerste dat nu in 'm opkwam. 't Allereerste dat hij hoorde was dat kriepende ontwakeningszinnetje van dat meermaals-op-zijne-kop-gestuikte uilskuiken van een sukkelachtig vrederechterke:

"Waar is het volgens jou misgelopen?"

En met de stem van dat strak stinkende onschendbare eunjerei donderratelend in z'n krawankelende kop bleef Benaar dus liggen. Hij geraakte niet - of kon niet of wou niet - rechtop of zich nog maar van een centimeter verplaatsen. De machteloosheid, die hij daarnet nog had gevoeld in de arena, was het enige dat hij gewaarwerd. Voor de rest proefde hij kilte. En onverschilligheid. Gelatenheid. En onrechtvaardigheid. De tabak was op, de nederwiet was op, de koffie was op. Z'n knieën protesteerden. Z'n witgetrokken handen omklemden hen. Z'n ene oog keek door het vuile raam dat uitgaf op 'n helderblauwe lucht in het noorden. Uit z'n trillende mond liep 'n straal van kwijl en onderwijl tussen z'n fluitende oren rammelde er weer vanalles waarvan hij ogenblikkelijk wat-peins-'k-nu-weer peinsde. En hij dacht:

" In 't weldadige oosten, ja, en in 't bedompte westen zeker. En in 't schrale zuiden misschien. Maar in het iele noorden? Zouden ze daar ook kinderzieltjes vermoorden?"

Vlak daarna dacht hij:

"Wat denk 'k nu toch? Hoe komt zulke gedachte in me op? Waarom denk 'k nu zoiets? Wat zou dat willen zeggen?"

En dan, ineens, weer iets van gans ander allooi, schoon gecentreerd tussen z'n twee oren:

"Hoe zou 't komen dat, van zodra 'k terugkijk naar 't verleden,

de totale stilstand me nekt

terwijl al 't schone en 't ware, bezoedeld en bevlekt,
afsterft rondom m'n lijf en leden
alsof 'k tot op de dag van heden
elke valselijk voorgestelde toekomstdroom
onverrichter zake heb bestreden
en daarenboven ondertussen alleen maar heb geflashbacked?
Wellicht omdat 'k gerechtelijk met weinig respect perfect werd afgebekt?

Iedere salarisjoker daarin door de context behekst?


Alzo ging 'k dan iedere dag radeloos te rade bij mezelve
waar vanuit gods genade een elf zich achter een geeuw
een palindroom als naam plaste in de verzensneeuw,
die als knotsgekke witte glitterballen blijft vallen
boven de machteloze, bitter getrompetterde olifantenschreeuw.

Dus nam 'k eerst de trein, dan de tram en dan de autobus...

mensen allemaal saam, niet te geloven, wat was me dat!
Links een kathedraalraam, rechts het karkas van een verpieterde rat,
en in het midden, begin maar al te bidden,
de lalchemie en de onbestaande cohesie tussen proza en poëzie
die zonder kraaien zonder piepen bloedrood tegen malkander aanliepen.

En als uit één mond vlogen klinkers en medeklinkers
gelijk verbrijzelde hartenschilfers in het rond
en door de deuren en de ramen van de lichtslapende stad,
die grote gapende donkere vlek dewelke op licht ontvlambare ondergrond
- alsof het allemaal niet genoeg kan kosten- in peperduur vuurwerk uiteenspat.

Wars van mededogen lag onderwijl een ketting
van grimmige nachten rond m'n bestemming
als een versmachtende ring.

Dus opende 'k overal waar 'k buiten adem aankwam
het vlammende discours over het openbaar vervoer
dat ons zo toch stipt en veilig bracht doorheen dit engerlingenland
dat altijd al behoorde aan de hoer en de varkensboer,
de kroegbaas en de ploegbaas, de handelaar en de wandelaar,
de werkloze werker en de werkende werkloze, de kandelaar, de kerker,
en de versterkende sterredoze waar men zich de voorstelling kan dromen
dat piraten en matrozen in symbiose tot een gezamenlijke voorspelling moeten komen:
straks veel minder auto's en veel meer bomen!

Dus vroeg 'k hen telkenmale op het eind van m'n krachten,
als het ware in een allerlaatste stuiptrekking,
wat al die mobieltjesfossieltjes onder vier ogen en zo langs de neus wegdachten
aan wroeging, kindermishandeling en fatherless mindfucking?

Kan je begrijpen, vermag je te verstaan?
Elkeen zat 'm te knijpen, geen reiziger begon d'eraan.
Er viel immers niks te bespreken,
het was nu eenmaal hoe het moest gaan
omdat het niet anders kan.

Zoiets ontmoet je in je leven,
daarvan word je man
met de resonantie van maar één devies
voor 't onherstelbaar beschadigde pendelaarsmaagdenvlies:
toch beter voortaan
met de rolschaatsen op de baan."

En dan dienden er zich plotsklaps tientallen gedachten terzelfder tijd aan. Sommige zeilden geil en grijpensklaar voorbij, andere klapwiekten dan weer kil en onbevattelijk weg en weer. En dan verscheen er één gedachte die erin slaagde van de terreur van dat ontwakeningszinnetje te neutraliseren. Zodat de kraakstem van die kromme kloterige krampenrechter naar de achtergrond verschoof en er niks anders meer overschoot dan een ijl nauwelijks hoorbaar zoemzingen. En daarover gleed dan de hangende gedachte als een kano over een rivier:

"Koffie, koffie, koffie... tabak, brood, boter, kaas en eieren... m'n zeikkeizerrijk voor koffie, koffie, koffie... tabak, brood, boter, kaas en eiren en kasseien, honderdduizenden kasseien. En overrijpe tomaten. En bomvesten. En granaten. En houwitzers. Kalashnikovs. Uzi's en Minimi's. En vitamine A,B,C, D, E en K. En adrenaline. En serotonine. Melatonine. Efedrine. En cortisolinjecties. En containers testosteronstrips. En legioenen stoottroepen tegen het leger des onheils, dat sedert jaar en dag wordt aangevoerd door de duivel in hoogsteigen persoon. Maar eerst - vooraleer uit de schulp te kruipen - genotmiddelen, zuivel en steen. Daarmede moet de coup gelukken. Vervolgens achter de coulissen 't calamiteitencollectief bijeenroepen, intens en onmenselijk lang vergaderen, tot op de bodem van de puntjes en tot ver voorbij de komma's afspraken maken in de plaats van onbeargumenteerbare commando's te geven en dan pas, als de hele voorbereiding klopt en wanneer iedereen paraat is om - alle neuzen in dezelfde richting - het gezamenlijke doel te bewerkstelligen, dan pas in actie komen. Niet eerder. En optreden, optreden en optreden. Tegen alles waar ge niet voor wilt zijn. Het koningstehuis uitmesten, de staatsambtenaren totterdood pesten, de deurwaarders pakken, de flikken te lijf, de advocaten bakken, d'eruit met de notaris en met zijn doppende wijf, de rechters vierendelen, de politici kelen, de topsporters castreren, hun supporters elimineren, de collateral damage niet medetellen en alle dieren onmiddellijk in ere herstellen. Daarmee dan een tribunaal oprichten en elke nog levende oorlogsmisdadiger en iedere collaborateur d'er tegen heug en meug voorslepen, beschuldiging uitspreken, verdediging aanhoren, berechtiging voltrekken en afvoeren. Of vrijlaten. Zeker als men de termijn van de redelijkheid overschrijdt. Als het rechtmatige oordeel dan uitblijft omdat er verjaring in het spel is gekomen, dan is dat maar zo. 't Is toch pas op het allerlaatste dat de prijzen worden gedeeld."

12-06-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


06-06-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En hoe hij het voor mekaar kreeg van, net na het ontwaken temidden van z'n immer en voortdurend allesverscheurende shock, zomaar in die ijskoude en vochtige keuken weer naar de achterkant van z'n levensechte niet-aan-te-ontkomen moorddroom af te reizen... daar wist geen spraakvermogend wezen noch kop noch staart aan te rijgen. En hoe het dan kwam dat hij op een of andere manier zichzelf zag liggen, met z'n loden hoofd op dat met broodkruimels en margarinevlokken en kaasresten en confituurplekken en tabaksgruis en koffievlekken bedretste tafelblad... daar viel evenmin een jota van te begrijpen. En hoe hij vantegen het bedoezelde plafond in de mot kreeg dat hij er zieker en zieker begon uit te zien... maar hei, laten we d'er over zwijgen... alsutblieft... dat lieke kenden we ondertussen wel al van voor naar achteren en van achteren naar voor... dat werd zoetjesaan een klassieker. En hij had ook oog voor het oor, daar vantegen dat bruine plafond, en hij hoorde een alarmbel en dat er boven dat hels kabaal iemand van alle zinnen uitschreeuwde. Geen gratie voor de natie! Brood en spelen heersen en verdelen en chaos is daarbij het machtsordewoord! Frustratie en ergernis hebben zin en betekenis! In dit oord van kindermoord en criminaliteit van Jan Hagel Witteboord spijt het me dat ik u heb gestoord! U heeft het niet van mij gehoord! Men zegge het voort!

En vantegen dat plafond keek de ene brok Bernardus neer op de andere brok Bernardus, de tot brakens toe bezoedelde. De slimmerik die z'n koddige dochtertje diende achter te laten bij een femelachtige bende bazelende beuzakken, halvegare beunhazen en gevaarlijke idioten en die er zich vandanaf vanin de schaduw onophoudelijk knarsetandend van stond te vergewissen (stomend en stampvoetend van koleire, rookzuchtig en anders wel nagelbijtend) hoe zij in al haar meisjesachtige onschuld en kinderlijke eenvoud door de malicieuse mangel van een tergend trage pokkenprocedure, gekruid met verdacht veel verderfelijke inzet en een groot machtsvertoon, verder en verder in een anti-sociale christensoep vermalen werd. Het soort snertsoep waar geen mens pap van lust. Papa Vandeplusse net zomin. Ofschoon hij het toch bijna een knuddig jaar had volgehouden. Ergens tot eenentwintig mei tweeduizend en twee. Of de vierentwintigste mei. Of zoiets. Hij geraakte vandanaf in een zonder-draadstaat. En dan nog later, wanneer hij gedurende een viertal maanden aan een stuk z'n dochtertje zelfs geen twee dagen op de veertien meer rond zich had geweten, was het 'm allemaal zo duidelijk geworden, heel die mislukte comamacinema, dat hij het einde van de film probleemloos kon voorspellen. Hij was gestrand geraakt in de verkluizenarisering. En daarin pas kwam de ware waanzin dichter- en dichterbij sluipen. En om de tijd van wachtenwachtenwachten te doden, zocht hij naar plaatsen waar hij zich uren en uren met de hond kon bevinden zonder lastiggevallen te worden en waar hij energie kon opdoen en wanneer hij dan weer thuiskwam (hij woonde toentertijd nog in dat oude koude huurhuis), las hij de brieven die hij niet kreeg, beantwoordde de telefoon die niet rinkelde en ontving de bezoekers die niet langskwamen. De 'm werkelijk toegezonden brieven opende hij niet. De gsm, die hij een half jaar daarvoor van Erna De Rop had gekregen (opdat hij haar zou telefoneren hetgene hij nooit deed), laadde hij niet meer op en de enkele mensen die aanbelden, liet hij niet binnen. Sterker nog, hij smeet de gsm in de grijze vuilniszak en zette z'n deurbel af. Toen kreeg hij maanden naeen af te rekenen met een waar bombardement van nachtmerries. Alle nachtmerries van het jaar daarvoor verbleekten daarbij. Het was een lawine van laaiende demonische dromen die van godweetwaar bleven opdomen. Steeds weer speelde zich hetzelfde scenario af, zij het in almaar andere varianten. Hij begon meer en meer nachten over te slaan, hij tolde door de lege weken, hij zag soms tweeënzeventig uur aan een stuk z'n matras niet. Om toch maar niet in z'n slaap te worden overvallen door z'n ex die 'm stond uit te lachen en met z'n dochtertje aan de haal ging telkenmale hij die kleine een knuffel wou geven. Op de achtergrond stond z'n schlemielige ex-schoonvader d'erop te zien. In zijn beste kostuum, de rosse smeerlap, met zijn broek tot bijna onder de benige oksels opgetrokken terwijl hij zijn gelige tanden blootlachte, zijn zo kenmerkende knarsend nasale gehinnik ten gehore bracht en er veel kinderleed aan zijn handen kleefde.

En allevier bevonden ze zich in een met bloed en beenderen besmeurde arena: 'n buiten zinnen verkerende Vandeplusse, z'n sprakeloze oogappel, de pathetisch triomferende schijnmoeder en haar liefhebbende papa de ex-onderwijzer, later geüpgraded op de maatschappelijke ladder tot een van de zovele hondshaaien van advocaten. Die hoogbejaarde hondshaai stond wat aan z'n broek te trekken tot ze nog hoger onder z'n oksels kwam te zitten en keek van links naar rechts, met strenge blik, of er nergens geen kindjes meer te bespeuren vielen. Dan kon hij zich nog wat laten gaan. Links een tik met de vlakke hand, rechts een dreun met zijn knoertige trouwring, ginder een lineaal keihard op een tienjarige hand, vanachter daar in de hoek een toek op dat dromerige achterhoofd en vanvoor? Ja, wie vanvoor? Wie van die zich vooraan bevonden, kon hij - om wat voor reden dan ook - 's een goeie ouderwetse lel verkopen? Zoals zijn vader ze hem indertijd had medegegeven? En hij keek, de Meester, en kijkkijkkijk... hij zag toch wel één kindje zeker? Een meisje dan nog. Dat vond hij sowieso al minder waard dan jongens. Spijtig genoeg was vanuit zijn lichaam nooit een jongen verwekt geworden. Alleen maar meisjes. En dat worden dan vrouwen. En vrouwen... dat was hem toch iets te bedreigend. Daar kon hij niet goed tegen op. Dat maakte dat hij pap in de benen kreeg en dat de kak hem in dunne straaltjes door de broek-met-de-plooitjes liep. Nee, van anima moest hij niet weten. Dan sloeg de hang naar meer animus door. En dat diende afgereageerd te worden. Maar op dat ene kindje na, zag hij geen andere kindjes. Of het moest zijn de Auschwitchbitch, die hij wel erkende als zijnde een groot klein kind maar waar hij al zoveel op geklopt had, dat daar ook al geen enkel plezier meer aan te beleven viel. Nee, hij wou opnieuw proeven van de angst waarmee hij een vers slachtoffer kon opzadelen. En dan moest hij Vandeplusse niet gaan kiezen, toch niet met open vizier, maar hij diende gewoon langs die zijne kleine te passeren. Brak hij dat kind, dan brak hij Vandeplusse. Zo gemakkelijk was 't. Maar ge moest al een meester zijn om het te zien natuurlijk.

En Vandeplusse, die zag het totalitaire gevaar dreigen, doch die kreeg, vreemd genoeg, niks anders over de lippen dan Engelse tekst. Met z'n handen als trechter voor z'n mond toeterde hij door heel de arena:

" The Parental Alienation Syndrome is the systematic denigration by one parent of the other with the intent of alienating the child against the other parent. The purpose of the alienation is usually to gain or retain custody without the involvement of the father. The alienation usually extends to the fathers family and friends as well. "

Er brak een oorverdovend gelach los. Een gelach? Een huilerig gejuich was het. 't Ontsteeg aan de zwart bepakte tribunes rond het strijdperk. Het had veel weg van een joelend jubelen van duizenden supporters die zich op de uitdijende dijen kletsten en die het uitkrijsten van de dolle pret. De boel ontplofte en spatte naar overal. Sensatie, dikke lol, keitof. Beter dan de beste brol op de tv. En vantegen dat vieze plafond in die vochtige, ijskoude, Oostakkerse keuken zag de ene homp Bernardus naar de andere homp Bernardus en hoe die in z'n onbeteugelbare brein de zoveelste slag van z'n leven lag te leveren, in een arena dan nog wel, zonder dat hij een poot naar voren verzette. Al zou hij dat kunnen indien hij dat verkoos. Doch, nee, hij bleef staan waar hij stond, pal verankerd, en hij riep maar en hij riep maar, van driftigtierend naar bijna in z'n gehele zijn volkomen perplex en van ternauwernood zo volkomen perplex naar uitzinnig gillend en full continu in overdrive in het Oxford-Engels taterend:

"Many of these children proudly state that their decision to reject their fathers is their own. They deny any contribution from their mothers. And the mothers often support this vehemently. In fact, the mothers will often state that they want the child to visit with the father and recognise the importance of such involvement, yet such a mothers every act indicates otherwise. Such children appreciate that, by stating the decision is their own, they assuage mothers guilt and protect her from criticism."

Dit alles in de ijdele hoop door te dringen in de schonkige brokkenbunker van de Auschwitchbitch. Middelerwijl echter boog de akelige pestbuilerige pakkenman, met een jarenlange staat van kindermishandelingsdienst om uitmuntend tegen te zeggen, dichter en dichter naar z'n wonderlijke kindje en hij lachte die kleine heerlijkheid gemeen en boosaardig toe. En dan! Dan zag hij hoe die ziekelijk strenge engerd het fijne handje in zijn grauwe klauw vastgreep en Benaars god meetroonde, weg van de machteloze Auschwitchbitch. Deze liet die kleine zomaar ontglippen en zij hield het hoofd naar benee. Deels gelaten omdat ze wist dat haar dochter dezelfde behandeling wachtte als dewelke zij en haar zussen hadden ondergaan. Deels was ze blij want dan had ze tenminste veel tijd voor zichzelf. Kon ze nog wat aan het ontdekken gaan. Over wat het leven feitelijk inhield. Of er hier of daar gene vent rondliep met geld die ze kon strikken? 't Moest niet zonodig veel geld zijn, maar toch minstens achttienhonderd euro in de maand. Als zij dan bleef stempelen en af en toe 's werkte, in het zwart als het kon, dan ging ze niets tekortkomen. Met meer dan tweeduizend vijfhonderd euro per maand kon ze zich al 's iets permitteren. 'n Rilling liep over haar rug wanneer ze terugdacht aan de hondsdagen met Vandeplusse. Op het einde van de armoedzaaiersrit net geen achthonderd euro samen. Kindergeld inbegrepen. Ja, salut Jan. Kon zij d'er aan doen dat ze geen werk vond? En als ze dan eindelijk iets in de schoot kreeg geworpen, bij een ticeketingfirma in het Brusselse, hield ze het na twee weken voor bekeken... ja, hallo, die zaten daar wel aan haar tabak zonder het haar te vragen, en die behandelden haar als een kneusje en lieten haar alle vuile werkjes opknappen en die gaven haar nooit 's iets met verantwoordelijkheid. Of het moest zijn dat ze al 's naar de post mocht, met wat briefwisseling en wat facturen en of ze dan ineens ook wat pakskes sigaretten kon meebrengen. Die betaalde ze dan met haar eigen geld en dat kreeg ze dan later niet terug. En daar moest zij.... ZIJ... zij dan werken? Neenee, ZIJ niet. En telt daar dan bovenop die twee keren dat ze per jaar bij de VTM mocht komen opdraven, als figurante in een of andere randdebielenshow, dat was ook al niet om over naar huis te schrijven. Ook al betaalden ze dat dan in het zwart. Maar misschien kon ze wel 's gaan lutsen of ze niemand nodig hadden voor Blind Date? Achter de schermen wat belangrijk lopen doen en de kandidaten op hun gemak stellen. 'n Babbeltje d'ermee slaan en d'er ondertussen op neerkijken natuurlijk want hoe hopeloos eenzaam moet ge niet zijn als ge langs de tv de liefde van je leven zoekt? Niet dat het haar veel zou kunnen schelen, ze liep dan toch maar schoon rond op en in de VTM-gebouwen. Amaai, amaai, wie zou ze daar allemaal niet tegen het lijf lopen? Ze kon best, zo nam ze zich in het stof van de arena voor, 's passeren bij de secretaresse van De Gewaarwording. Die zou haar bij Blind Date wel binnenloodsen. Als ze zich maar van haar poesliefste en charmantste kant liet zien. En als ze er maar voor zorgde van een zo zielig mogelijk verhaal op te hangen. Hoe ze gestampt werd en geslagen, iedere dag opnieuw, en hoe haar leven - echtwaarechtwaar - in gevaar was geweest van de eerste dag al en hoe zij was vernederd geworden en geklopt en geschopt en getreiterd en hoe ze dan haar kindje diende te redden uit de klauwen van dat vadermonster dat Vandeplusse heet en hoe ze thans een jolig jobke zocht want nu ze alleenstaande moeder was geworden, zo geheel en al tegen haar eigen zin in, moest ze een appartementje gaan zoeken omdat de vrederechter, tevens vrouwenhater, haar had bevolen om het huis te verlaten en omdat ze nu alleenstaande moeder was en omdat haar kindje en tralalie en tralala. En er vakkundig op letten dat ze zeker genoeg de termen alleenstaande moeder en kindje liet vallen. Dan duurde 't geen twee maanden of dat kwam voor de bakker.

Vandeplusse ondertussen stond verankerd in onbeweeglijkheid. Een poot verzetten deed hij niet. Kon hij niet. Wou hij niet. Of vermocht hij niet. Of verdierf hij niet. Hij wist het niet. Hij wist niet wat hij moest doen. Al had hij de ultieme reflex te blijven staan. Hij werd weerhouden van zich voort te bewegen. Hij werd gesommeerd, door een miljarden oude wet, van z'n koleire in te slikken en de pikkels thuis te houden en de beruchte kindermishandelaar vrij baan te laten. Ofschoon z'n vuisten ondraaglijk jeukten.

Vandeplusse wist het thans zeker. Hij en de Auschwitchbitch waren water en vuur. Hij bracht haar aan het verdampen. Zij doofde 'm. Dus bleef hij staan. Z'n dochtertje zag hij in de verte gaan. Ook zij was vuur. De misselijk makende kinderbeul aan haar zijde rots. En daarbij nog trots op zichzelf ook. Op de kolkende tribunes steeg de hilariteit thans werkelijk ten top. De Auschwitchbitch vluchtte. Zonder geluid. Halsoverkop. In de tegenovergestelde richting van haar dodelijke vader de arena uit, ijlings terug naar de dop.

06-06-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


27-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Om, al was het maar voor even, aan de onbestaande huiselijkheid te ontsnappen, nam de Auschwitchbitch de sleutel van papa's auto en voer ze de Schot mee naar Antwerpen. Wat ze daar dienden te gaan zoeken, daarvan had ze geen flauw benul maar wat zou het hen ook maar van iets een strobreed in de weg leggen? Ze waren tenminste verlost van de oorlogssituatie op het thuisfront. En ze waren onder hun beidjes. Plezant en gezellig. Desnoods stapten ze maar ergens een Ierse pub binnen en dan zou hij zich toch ook al 'n beetje at home voelen. Lekker leutig. Eens in de stad echter liep 't helemaal anders dan verwacht. 'n Twintigtal keer diende Rob van voor 'n auto weggetrokken te worden of hij had er onder gelegen. Hij was dat verkeer niet gewend. En daardoor niet erg geconcentreerd dus dreef hij naast zijn Vlaamse geliefde de straten in en uit. Met de flanellen tred die past bij ene die peinst dat hij parmantig in zwembroek langs een fijnkorrelig strand op Phi-Phi-eiland paradeert. Daarbij hoorde hij de auto's en die andere vettige gemotoriseerde bazaar niet eens komen aanrijden. Hij bemerkte het pas wanneer ze hem op 'n haar na misten. Waardoor hij zich telkenmale een bijna-beroerte schrok. Hetgene voor hem dat avondje Antwerpen helemaal in pure horror veranderde. Op den duur bevroor hij en wenste geen pikkel meer te verzetten. Een kwartier nadien kreeg hij een aanval van mensenschuwte en vluchtte hij weg. Juist zoals de hond van de Pluvie vijf jaar geleden tijdens het vuurwerk van 't Stad. Amai, heeft die gestoven. Die hond dan. De Schot ook al liep die hond sneller. Uren daarna vond de Auschwitchbitch haar lover terug, bij stom toeval, op de ponton van de Flandriaboot. Daar lag de Rob danig van zijn melk, bijna helemaal d'eraf, op z'n rug naar de meisterren te kijken, met z'n handen over de onbruikbare oren. Door middel van gebrekkige gebaren loodste ze hem naar papa's auto en tot ver na middernacht reden ze rondjes door het land van Waas. Tot ze zeker was dat het ouderlijke wespennest in volledige stilte zou zijn gehuld. Twee uren later vertrokken ze naar Zeebrugge. Vandaar dan de boot naar Engeland. En dan terug de trein op. Tot ze 'n dag later arriveerden in the Highlands. En ofschoon Rob altijd wel high was, kwam hij nu pas echt thuis. En nog een dag of veertien nadien kon ze zeggen dat ze hem écht kende. Van voor naar achter. Ze kwam alleen terug. En wanneer de trein haar thuisdorp binnenreed, werd ze gewaar hoe de tranen welden in haar ogen terwijl ze tevens iets waarnam dat geluk moest zijn, wat kon het anders zijn dan geluk, en nog nooit tevoren had ze zo'n geluk waargenomen en tevens voelde ze hoe haar achterste pijn deed zoals het nog nooit tevoren pijn had gedaan. Het heeft nog negen dagen geduurd voor ze weer deftig op 'n stoel kon zitten. Geen mannen meer in haar leven, zwoer ze, alleen nog maar de Pluvie, dat oud-studiegenootje dat ze in al die jaren alleen maar voor de seks had gezien en gesproken en dewelke ze thans, als ze niks om handen had, maar weer zou beginnen opzoeken. Doch, zo bezwoer ze zichzelf hem enkel en alleen houden voor de seks. Zij konden dat met mekaar, plachten ze daar dikwijls - met het neuzeke vol weliswaar - zichzelf om te roemen. Of was het dan eerder een mekaar sussen dat dat niet erg is, seks om de seks. De gewone seks dan als het effekens kan. Niet dat bestiale dat ze in Schotland ervoer maar het normale. Deropderaf. Niet te veel gevoel, niet te veel warmte. Niet te veel in vertrouwen, nee ook dat niet... vertrouwen, brrrrr. Mekaar niet leren kennen. En vooral jezelf niet gaan blootgeven voor die ander. Gewoon slapen met iemand vreemd of tamelijk onbekend omdat dat veilig was. Ook al sliep de Pluvie dan met zowat iedereen. Vrouwen en mannen. En ook soms met zijn hond. Maar daar had hij geen seks mee. Allez, dat was toch wat hij tegen iedereen vertelde. Zeker zijt ge in zulke materie nooit. En aan die hond moet ge het evenmin gaan vragen. Die loopt nog stapelzot van dat vuurwerk van vijf jaar geleden. Ook dat zal wel nooit meer goed komen. Tja, d'er zijn zo van die dagen en d'er zijn zo van die dingen.

" Allemaal goed en wel, " dacht Vandeplusse bij zichzelf, met zijne lanterfanterskankerkop op tafel en z'n handen rond de tafelrand, "maar hoe gaat dat met mijne kleine aflopen? Het heeft toch niet bestaan dat uit m'n ondermaatse zaad zo'n bovendijkse parel kon ontstaan? Wat gaat dat worden? Wat gaat dat geven? Eerst was zij lange tijd een geschenk dat schitterde als een onmetelijke oceaan in de heftigse zonneschijn. Later werd ze een woestijn waarin 'k hopeloos verdwaalde en in het zicht van 'n zeldzame oase versteende en ogenblikkelijk vergroeide tot 'n verroestende waterkraan. En nu, wat nu? Komt ze weer bovendrijven en zal ze dan weer sprankelen als m'n levenselixir? Na eeuwen van rouwerij terug meer leven in mij? Na al die verloren gegane tijd en nadat elke verse kans op hernieuwde intimiteit zonder argumenten,  zonder overwegingen en zonder omwegen naar de prullenbak werd geleid? En ook al droom 'k dat kleine meisje hondstrouw rauw tot 'n een fantastische jonkvrouw, met vlammende schaterlach en oog voor de grillige gifwolken in het hemelsblauw, gaat dat enig verschil maken? Hoe de tactiek van afbraakpolitiek en geniepigheden te doorstaan, hoe het anti-persoonsmijnenveld en de clusterbommen te omzeilen en hoe terzelfder tijd in het oog van de storm toch aandacht voor waarde en norm te blijven opeisen? Hoe kraak 'k de code van de massa's meesterlijke mindfucking? Hoe tussen katholieke alcoholiekers overleven en voelen tegen welke duizelingwekkende snelheid 't collectief geweten begint te verzieken en daartegen niks anders meer weten te verzinnen dan oftewel bij de pakken te blijven zitten oftewel iets te ondernemen. Iets verrassends... iets treffends. Iets dat betekenis geeft aan het lustrum aan dramdagen en kwadedromendrab waarin 'k niets anders wist te verwezenlijken dan te drijven op machteloosheid, woede, frustratie, ergernis, slijm, kwijl, honger, dorst, snot, spuug, bloed, zweet en tranen.

Geen monologenorkaan, geen beeldenstorm. Maar iets dat zin heeft. 'n Vonk die vuur in de lanterfanterslont steekt. Opdat 'k terug uit de moorddroom kome en me naar buiten begeve. Om me daar dan aan te passen en me ergens naar binnen te schieten waar 'k er niet in slaag van me aan te passen zodat 'k van de weeromstuit ijlings de keet verlaat. Ineengedrukt onder het juk van afwezigheid de straten afschuim en de medemensen opzoek. En hen ondervraag over de kans tot herstel, met hen discussies voer over kindswinst en kindsverlies en het eindigt steevast met pinten pakken en dan verzakken in een web van weduwen en wezen die uitmunten in dodenherdenking. Af en toe een oneliner op de toog, zo blijft de keel niet droog en terug wegkruipen, in de beschutting van de schaduw en het struikgewas, ver van het gruwelijke gewoel. Ere wie ere toekomt! Geef de ene alsmaar meer voor het voeren van een schrikbewind en geef de andere alsmaar minder om zich daartegen te verzetten. De ene blijft uiteraard steken in het drogregeren, zo is al meermaals gebleken. De andere drijft maar en drijft maar en blijft, als vanzelfsprekend, gaan met maar één verlangen: het allerminste. Het kleinste verzet. Zo kunt ge heel lang trappen.

Tussendoor rijst, brood, 'n appel en 'n rauwe wortel vreten en wat oplapwerk verrichten aan m'n bloedeigen geweten, zonder al te veel op de geplogendheden van de samenleving te berusten. 'k, De ziekelijke zeikerd, spijker handenvol nagels met koppen. Doch hoe geluk 'k erin van deze kindermishandeling te stoppen? Hoe win je 'n gevecht tegen 't gedoogbeleid omtrent wildgroeiend grootschalig onrecht? Een kind had toch recht op 'n geweldloze opvoeding? Het kan toch niet dat het wordt onderworpen aan lijfstraffen en andere vormen van lichamelijk of geestelijk geweld? Geestelijk geweld... geestelijk geweld.... hoe kunt ge ontvadering anders noemen? "

Bernadus de ineengestorte koning van het uiteengereten heelal kon er, dat voelde hij direct, niet bij met z'n volle verstand. Vanwaar komt het allemaal, vroeg hij zich in verwondering af en vrijwel onmiddellijk hoorde hij verscheidene jubelstemmen door elkaar heen hosselen: wie weet dat jong, wie kan dat zeggen, ach, dat is nu eenmaal altijd zo geweest, laat zitten kerel en kop op, breek je daar de hersens niet over want dat staat allemaal allang gebeiteld in de stenen tafelen en vertaald in de grondwet, het alpha en omega voor harten- en vraatzieken. Heb vertrouwen in Vrouwe Justitia en zij zal zich vertrouwen op jou. Achter Haar rug zullen allen je vandanaf aankijken, vooral zij die Haar doorstoken hebben. Het zullen ogen van azijnpissers zijn waarnaar je terugstaart. Stroomzuigende kijkers van oneindige leegte en prijzige verveling die je geest van sprankelende wijn van z'n schamelste verfijning en z'n laatste vrouwelijkste trekjes zullen beroven als was alle wereldlijke moraal en levensbeschouwende ethiek niet meer dan 'n schier onhoorbare scheet in 'n uitgeschonken fles. Niet met mij echter, dacht Vandeplusse. En in plaats van te staren, keek hij terug. En hij beschouwde meer. En uiteindelijk zag hij weer. Van de volle euforie balde hij z'n rechterhand en in victorie grepen z'n vingers van de linkerhand harder rond de tafelrand en knarsetandend, ternauwernood schuimbekkend, ontwrong 't zich aan 'm:

M'n berooide ego werd vermorzeld en tot puree geplet,

alle dagen sta 'k volslagen stil en stomweg buitenspel,

en sigaret na sigaret na sigaret na sigaret,

kruipen m'n knarsende knoken krakend door m'n vale vel.

M'n laatste greintje brein wil nikske van niks meer weten,

behalve niet meer eten en fluks en fiks de tijd vergeten.

Ruggelings lig 'k op 'n tapijt van kinderkoppen, schaakmat.

Te hoog reikte altijd al de uitgestreken maatschappelijke lat.

Het hotsen, het botsen en het klotsen tussen berouw en spijt

zorgen in het strijdperk van verlangen voor een rauw gemis.

Zum Kotzen knagen twijfel, geweifel en onzekerheid

aan m'n appetijt die steeds weer grootser dan m'n honger is.

En dan maar sloten slechtgebrande koffie drinken

waardoor angstzweetparels onophoudelijk zouteloos blinken

over m'n gelige lijf dat 'k kilo na kilo na kilo zie wegslinken

waardoor 'k mezelf verder in 't keldergewelf van mezelve voel verzinken.

En 'k als schapeloze herder uitgemergeld, ja, als vel over been

door de verlaten straten struin, strompel en struikel.

Tot, eens alle vluchtwegen afgesloten, 'k niet meer weet waarheen

en het moment aanbreekt dat 'k m'n onopgemaakte bed induikel.

Dan zijn ook zij daar aangekomen, de kwaadaardigste dromen

en ze steken me als puin diepdiepdiep onder de grauwe grond.

M'n slaaphanden klauwen met ontstoken vingernagels naar m'n demonen.

M'n afgebotte tanden tuimelen prompt uit m'n ingevallen mond.

De zwarte randen onder m'n ogen spreken nog maar van één boekdeel.

Vroeger was 'k een man, thans enkel nog een brok stront in m'n eigen keel

dewelke m' in het meest afzichtelijke duister laat verdwijnen

en m' in afschuwelijke ontluistering dag na dag doet wegkwijnen.

Ja,'k werd 't slachtoffer ener misdadig virus tegen de menselijkheid.

De dood wacht al jaren op mij met grijnzende grimlach.

De ziekte waaraan 'k al m'n hele bestaan grenzeloos lijd,

luistert naar de zeemzoete naam van de liefde... hoe lief toch, ach.

Daarna werd alles in de keuken terug stil. Bernardus met z'n hoofd op het tafelblad en thans z'n beide handen rond z'n kadukke knieën. Z'n ene potoeë oog als een joekel zo groot en in alle kleuren die ge maar voor mogelijk houdt en het andere oog heel kleintjes en glaziger en glaziger. Daar, in die koude onverwarmde keuken, slaagt Benaar Vandeplusse d'erin om met zijne amorexia-nervosakop op tafel terug in 't slaap te vallen. Ge moet niet vragen waar die zit. Moest ge 'm nu wakkermaken en ge zoudt 't 'm zelf op de man af vragen, hij zou tandenknarsen:

" In Oostakker, vaneigens. Waar anders?"

27-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


20-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

In het diepst van haar gedachten had de Auschwitchbitch haar afgrijselijke verwekker al talloze malen 'n kopje kleiner gemaakt. Zich daarbij steeds weer zeer vergenoegd voelend, keek ze er - gedreven met de nieuwsgierigheid van 'n uitgelaten kind - nauwlettend op toe hoe het afgehakte opperhoofd tussen de poten van stoelen en tafel doorbolde tot het tegen een deur of een muur aanknalde en daar dan nog wat verder rond de eigen as tolde. De resten van een uitgedoofde almacht rondjes draaiend rond zichzelf, de spil van het bestaan. Dat te kunnen aanschouwen en het oneindig lang op haar netvlies te laten herhalen... dat op zich vond ze al meer dan de moeite van het bestaan waard. Wanneer ze genoeg had van het bevroren beeld - waarin de kop d'eraflag en als laatste stuiptrekking en teken van leven rond z'n eigen middelpunt lag te wiekewaaien - trok 'n nieuwe scène zich op gang. Vanuit alle hoeken en kanten van de kamers doken er termieten op die ijlden naar het afschuwwekkende, thans roerloos liggende mombakkes. De Auschwitchbitch genoot wanneer ze, met haar ogen gesloten en van oor tot oor een slijmspoor dat niks meer was dan een valse glimlach, aanschouwde hoe heel dat mottige smoelwerk te lijf werd gegaan door dat krioelende mierenleger waardoor er na enkele minuten enkel nog een naakte schedel overbleef. Bijna banaal vond ze het. Heel dat uitgebeende stuk hoofd. In de vrijgekomen holtes van heel die banaliteit, schoten scheuten van hop en graan op. En bloemen, veel bloemen. Chrysanten vooral. En zevenenzeventig kanjers van anjers. En zevenenenzeventig reuzen van rozen.

En in 't holst van haar duisterste fantasieën klopte ze hem meermaals per week de hitsige hersens door zijn driftige karkas. Het deed haar 'n immens plezier van telkens opnieuw de absolute macht van de alleenheerser te breken. Het verschafte haar, werkelijk waar, 't intenste genot dat men zich kan voorstellen doch tegelijkertijd besefte ze dat ze zichzelf blaasjes wijsmaakte. Dat er niet zoiets bestond als komaf maken met totale dictatuur. Integendeel, in de zich tergend traag langs hun gezin voortslepende dagdagelijksheid der dingen, bleef ze onderworpen aan de wetten van de realiteit en de grillen van haar ouders en op geen enkele manier wist de Auschwitchbitch zich van het ouderlijke badwater los te weken. En, ofschoon ze 't wel besefte maar d'er niet daadwerkelijk mee aan de slag ging, boog ze iedere keer opnieuw voor het rauwe regime van de kouwe ijzervreter terwijl ze wraak zwoer en daarna, in gedachten dan weer, het badwater woest wegkeilde. Het kind vloog mee maar daar trok - ze kon 't niet of wou 't niet - de Auschwitchbitch zich geen ene zier van aan. Foute zet echter. Het kind immers was niemand minder dan zijzelf. De mens mocht dan wel de maat zijn van alle dingen doch wanneer de mens zichzelve vergooit, zullen de dingen enkel de dingen blijven. Alles voor de mensen, jazeker, en de mensen voor 't al. Doch als de dingen de dingen niet overstijgen, resten er alleen nog het gevoelloze en de doodsigheid. En 'n welgemeend geschreeuwd hallelujah. Ter ere van elke papa. En elke mama.

En 't kon dan wel zo wezen dat er zestien komma zesenzestig percent van zowel Pol Pot, Idi Amin, Salazar, Franco, Mussolini en Hitler bijeengeklutst diende te worden om ongeveer een schim van 'n idee te hebben waartegen de Auschwitchbitch al meer dan een kwarteeuw vocht... toch is het schier onbegonnen werk zich hieromtrent 'n voorstelling te maken die haarscherp en treffend zou verwoorden wat bij haar zo woordeloos als 'n ontketend ontvaderingsmiddel tekeerging. Het stak haar aan, bezat haar en nam de teugels over op het punt dat ze de vele meppen en het hoogstbesmettelijke sarcasme van vaderlijke makelij niet meer wist te incasseren. Alle draaglast werd dan overgenomen door iets dat alleen maar leefde tussen haar geest en haar dromen. Haar draagkracht verschoof alzo ongemerkt naar theatraal niveau. Waar niets is wat het gelijkt. Waar het geluk gespeeld wordt en waar de rustieke deuren niet van hout blijken te zijn doch van karton. Hoe dan ook, al haar binnensmondse bezweringen, onuitgesproken vervloekingen, gedroomde slagen en verwondingen ten spijt bleef de kouwe ouwe iedere avond opnieuw zijn opwachting maken, blakend van gezondheid en een beetje zat. Nog lang niet zinnens van 't tijlijke voor 't eeuwige te wisselen. En hoe vaak had ze niet - als ze de rosse klootzak zelfvoldaan zag zitten terwijl hij van de soep slurpte of aan een beentje van een varkenskotelet knabbelde - gehoopt dat hij zich terplekke terstond zou verslikken en zou stikken en zonder nog 'n verdere kik te geven onverwijld naar gene zijde zou verhuizen.

Nochtans, eveneens in 't diepst van haar gedachten, begreep ze opperbest dat er, voor haar doorstane kinderleed, geen enkele vergelding verregaand genoeg was. De klok viel onmogelijk terug te draaien. Gedane zaken namen geen keer. En, ondanks dat haar verbeeldingskracht haar hielp die afschuwelijke vader en zijn ziekelijke machtsuitingen te doorstaan, voelde ze hoe haar afkeer van hem groeide en bloeide en zich gaandeweg ontpopte tot 'n serieus uit de kluiten gewassen zelden geziene haat. Hiertegen kon geen liefde meer op. Dat haar ouwe, in zijn eigen jeugd dan weer, eveneens met even harde hand was grootgebracht, hielp evenmin. En indien iets van die strekking al niet bijdroeg tot het opbrengen van enig mededogen, dan kon je d'er donder op zeggen dat haar ik-zwakte en de daarmee voortdurend gepaard gaande angst ervoor zouden zorgen dat ze voluptueus en rechttoe-rechtaan zou verworden tot een mengeling van een bidsprinkhaan en een krokodil. Het enige wat zij, met in haar reet de nulmeridiaan, op dat moment nog wil? Wel, met elkeen in de pijp en met iedereen van bil en na de daad de mannenkoppen d'eraf.

En terwijl ze dag in dag uit welhaast satanische spreuken murmelde, ondertussen glimlachend naar Jan en alleman alsof er geen vuiltje aan de lucht zat, werd ze gewaar hoe haar ouders zich op hun beurt meer en meer van haar gaan afkeren waren. Alsof ze beseften dat ze het verkeerd hadden aangepakt en d'er 't liefste van al niet meer mee werden geconfronteerd. Niet meer in de clinch gaande met hun eigen vlees en bloed en alzo biddende, in diep doorgedreven vrees voor de hangende bui van rampspoed. Hetgene de Auschwitchbitch dan weer sterkte in de overtuiging dat ze hen op een dag haar luizenleven zou betaald zetten. Om te beginnen ging het hen geld kosten. Over wat er daarna moest gebeuren, dacht ze nu nog niet na. Ze visualiseerde zich haar drijfveer. En zag alleen maar scènes en ambitie. De enige ware motivatie zag ze dan weer niet: ze wou terug hun liefste kindje worden. Waar iedereen, hupsakee, vrolijker van werd en waar niemand zich kwaad op maakte. Dat soort van drijfzandige wensdromen echter heeft nog nooit iemand geholpen. Of het moest zijn tussen wal en schip. Altijd ten dode opgeschreven. Eender welke ronddwarrelende spermakwal, eender welke strontscharrelende wipkip.

20-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


13-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Aangezien ze, bij haar vertrek naar Bangkok, haar appartementje in Antwerpen had opgezegd met de bedoeling niet meer naar België terug te keren, diende de Auschwitchbitch opnieuw bij haar ouders te gaan wonen. Daar ebde dat zweempje schuldgevoel omtrent Carry weg als water op een gloeiende plaat en maakte het pardoes plaats voor de prompt wedergekeerde diepgewortelde haat die ze door de jaren heen voor haar vader was blijven voelen. Ook haar moeder, dewelke ze verweet haar ongewenst te hebben geconcipieerd en gebaard, deelde in de malaise en op den duur, twee weken nadien om precies te zijn, betrapte ze zichzelve d'erop dat ze meestentijds haar dagen vulde met ronddwalen en doelloos dolen. Zo kwam ze dan, hoe kon 't anders, tot de conclusie dat noch haar verwekkers noch haar twee gezusters haar 'n warm hart toedroegen. Sterker nog: dat er op de gehele aardbol niemand, maar dan ook gewis en waarachtig niemand, bestond die haar ook maar enigszins mocht. Of misschien dan toch dienen doven tiep in Thailand?

Dus klom ze in de pen en schreef 'n brief naar de Schot en daarin vertelde ze hem dat ze, op de occasionele onenightstand na, tijdens de twee weken na haar terugkeer uit Azië, nog geen enkele man had ontmoet waar ze enigerlei warme gevoelens voor had gekoesterd. En dat ze hem graag nog 's zou weerzien. En in de laatste regel van haar opportunistische schrijfsel vroeg ze zich af of die gevoelens, waar het hem aanging, wederzijds waren. De oprechtheid van haar brief kon oprecht in twijfel getrokken worden daar ze hooguit enkel voor zichzelf iets warms gewaarwerd. Haar schrijfdrijfveer was uiteraard economisch geïnspireerd geweest doch dat wist ze hoegenaamd zelf niet in alle objectiviteit en eerlijkheid te plaatsen (wist ze niet of wou ze niet of vermocht ze niet, tja, wie kan een koe leren dansen...?). Ze postte de brief en hoopte dat de Schot vanuit zijn hangmat zou terugschrijven dat, sedert haar vertrek vanop het eiland, alle zonlicht uit zijn leven was verdwenen en dat hij alle nachten in slapeloosheid doorbracht, niet meer in de mogelijkheid verkerende het noorden van het zuiden te onderscheiden en dat hij daarbij voortdurend op 'n houtje zat te kauwen opdat zijn sexuele driften zouden gebotvierd worden. Hetzelfde houtje waarvan ook al helemaal geen pijlen meer vielen te maken. Zelfs geen tandenstokers. Jaja, ze zag het helemaal zitten.

Wachtende op zijn antwoord, verlummelde ze de tijd door van links naar rechts te struinen, de leegte waarin ze vertoefde angstvallig aftastende en verkennende. Wat ze dan aan zielloosheid binnenin zichzelve ontmoette, schrok haar dermate af dat ze, als een wezel zo laf, er telkens weer van wegvluchtte, als een hond van de eigen stront. Het dreef haar, zoals altijd heel labiel en emotioneel onstabiel van onbekende minnaar naar onbekende minnaar en van vreemde armen naar nog vreemdere armen en uiteindelijk zat ze bij de gynaecoloog met een reeks onbestemde vaginale klachten. De Karel, zoals hij heette, maakte een uitstrijkje en sprak met haar af van de resultaten een week later in zijn bezit te hebben. Ze is er echter de drie daaropvolgende jaren niet meer geraakt want ook de dove Schot was na een periode van bezinning in de pen geklauterd en had haar teruggeschreven. Doch wat hij schreef, was toch niet echt wat ze wou lezen dus schreef zij op haar beurt opnieuw een brief, iets giftiger van inhoud dan haar vorige, en dat inspireerde Rob om ook weer een brief te schrijven en op den duur bleek dat hij van plan was om eerlang z'n familie in Glasgow te bezoeken. Indien ze dat wou, zo krabbelde hij, kon hij wel in een wip en een gauw 'n tussenstop maken in Brussel. Dan zouden ze vanuit België samen naar Schotland reizen. Zou hij haar ineens voorstellen aan zijn broer en zijn zuster. Van zijn ouders ging ze geen last hebben. Die waren immers al jaren geleden gestorven en begraven geworden.

Zo gezegd, zo gedaan. Hij landde in Zaventem en verbleef enkele dagen bij haar in de ouderlijke kooi. Haar ouders waren helemaal in de war. 't Is te zeggen: haar moeder dan vooral. Haar dictatoriale vader liet zich in die dagen, zoals de voorbije vijftien jaar, weinig of niet thuis zien. En, ook al was haar vader in geen velden of wegen te bekennen, ze was nog niet goed en wel met haar zoveelste aanwinst de smalle gang binnengekomen of het liep al direct angstaanjagend fout. Haar moeder immers slaagde erin de nieuwe gast toe te spreken in het Frans. Ze verwarde, op een of andere onnaspeurbare wijze, de krullenkop van Rob met de kaalgeschoren schedel van Jean-Luc, de vorige vrijer van de Auschwitchbitch. Deze Parisien, dewelke in de computerbranche werkzaam was, had ze eveneens leren kennen in Thailand, op haar vorige trip, twee jaar eerder. Het toonde echter wel aan dat die moeder zich gaan hechten was aan Jean-Luc. Tenslotte was die toch verhuisd van Parijs naar Antwerpen om te komen samenwonen met haar jongste dochter. Dewelke hem na twee jaar dan de bons gegeven omdat hij zich liever bezighield met uren op zijn computerklavier te tokkelen en ondertussen niet naliet van talloze jointjes te smoren. Daarenboven wenste hij zich niet in te laten met de schimmige vriendenkring van de Auschwitchbitch, en dat vond ze niet kunnen, en op café weigerde de Fransoos überhaupt van Nederlands te spreken. En dat interpreteerde ze dan als helemaal niet willen inburgeren. Zo had hij dan, althans voor de Auschwitchbitch, zijn eigen ruiten uitgeslagen en wierp ze hem ten langen leste buiten. En zijn valiezen achter hem. Dat haar moeder altijd een boon had gehad voor Jean-Luc was nog een reden te meer om hem zijn retour à Paris te geven. Het gaf haar trouwens een kick van jewelste hem d'er zomaar uit te kunnen bonjouren. Maanden na de breuk liep ze nog met een slijmspoor van oor tot oor in de café's en de discotheken van Antwerpen. Maar om terug te komen op de moeder, dat arme mens, dewelke erin slaagde van haar nieuwste verovering in de taal van Molière te woord te staan: die kreeg de volle laag van haar jongste spruit. Dat Rob een Schot was en die spraken geen Frans en daarbij, had ze dat arme mens toegesnauwd, is hij verdikke potdoof. Haar moeder kleurde dieprood terwijl ze zich de keuken inschoot teneinde aldaar een vettige maaltijd te gaan bereiden.

Gewoon 'n beetje leven, huilde op dat moment de Auschwitchbitch traneloos, dat was wat ze wou. Eindelijk, na al die jaren van patriarchale psychopatenterreur, gewoon 's 'n beetje leven. En als haar vader zich niet liet zien, zoals ook nu het geval was, ademde ze tenminste iets vrijelijker en zag haar bestaan er opeens helemaal anders uit. Rooskleurig blauwzuur met een azuurblauw kantje. Al was dat dan nooit voor lang. Eens de despoot later zoals steeds te rechterzijde de keuken kwam binnengewaaid en zijn groot gezin groette met de blik van een oorlogszuchtige generaal die de paraatheid zijner troepen aanschouwde, kromp haar maag ineen en kreeg ze vlekken voor de ogen. Paars en bruin en zwart. Zwart als de zwartste nacht. Van zodra hij dan met een scherpe nasale stem een goeienavond neuzelde, leek het haar alsof haar oorschelpen openscheurden en spontaan bloedden, in de verwrongen fossielhomp die haar hart was geworden, alle wonden van de voorbije kwarteeuw tezamen. Doch de druppels waren schaars en amper te tellen. 't Bloed was op.

Wanneer haar griezelige vader zich dan naar de leefkamer verplaatste en daar z'n magere knoken in de piepende leren zetel liet nederzakken, klonk haar dat alsof er vingernagels sporen over een schoolbord krasten en als hij dan z'n geschoeide voeten tussen de stapels boeken op het salontafeltje legde en in één korte snokkende beweging met de afstandsbediening de tv aanzette, in die houding dan wachtende op het avondeten dat hem op de schoot werd gebracht, dan pas voelde de Auschwitchbitch de aandrang 'n mes uit de schuif te grabbelen en dat dan in die tirannieke hartstreek te ploffen en hem af te maken waar hij zat. Vervolgens zou ze met het mes zijn immer gladgeschoren keel oversnijden zodanig dat men in de slokdarm de laatste hap van zijn laatste maaltijd heel duidelijk zou zien zitten. Dan zou ze zich schminken met zijn warme, weggutsende bloed. Nadien zou ze met al haar vrienden feest gaan vieren. En pas thuiskomen tegen de vroege ochtend, zo tegen de vijven. Of de zessen. De Auschwitchbitch zag het zo al gebeuren. Doch ze wist dat de realiteit helemaal anders was. Daarin was er vooral veel te weinig macht en controle over de dingen die werkelijk en waarachtig zijn. Nukkig omtrent haar eigen fantasie, keerde ze zich tot haar moeder en lachte haar uit waar ze stond. Zonder te lachen evenwel. Ze wendde haar ogen af voor de naakte waarheid en bedacht hoe erg het niet was wanneer je moeder in het Frans tegen een Schot begon te klappen die dan nog wel doof was daarbovenop. Hoeveel deprimerender kon het nog worden? En ze schaamde zich diep. Niet omdat ze dacht wat ze dacht, maar omdat haar moeder haar moeder was. En ook om die schaamte voelde ze schaamte. Zij het weinig. En ge mocht er niet naar kijken, naar dat wolkje schaamte, of het was al vervlogen. Maar ge moest wel al een tijdje turen vooraleer ge iets zag. Zo doorzichtig was de constructie: een goedkope goocheltruc maar dan wel ene die altijd werkt. Dat moet de gewone schone schijn zijn. Alles voor de mensen, de mensen voor 't al. Dat was 'n slogan naar haar stenen hart, de leuze van haar keuze. Zij, de wipkip, de spermakwal.

13-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Benaar ontwaakte dus, naar trieste traditie, zonder wakker te worden uit het trauma van de tragedie. Zich terdege bewust van de overheersende tragiek en de bestendigde terneergeslagenheid, wenste hij hieruit kwiek op te staan en trachtte - alle hens aan dek - het dieptezicht uit z'n ene oog te verscherpen. Hoewel hij zich in een staat van stampende niet-slaap situeerde, voelde hij zich krachteloos en uiterst zwak en bemerkte hij hoe 't 'm aan enige uiting van sterkte ontbrak. Z'n hoofd woog zwaar en scheen verdonkerd en hij kreeg het maar niet opgelicht. Vandeplusse ging, zo kon hij nu al met zekerheid aannemen, weer minstens vijf uur benodigen om de kutkater van alledag de nek omgewrongen te krijgen. Daarna pas zou hij zich paraat weten om zich klaar te maken opdat de dag (of dat wat er van restte) tot de tanden toe gewapend zou worden aangevangen. Teneinde de tijd, zeg maar, met een allesoverheersend gevoel van volstrekte nutteloosheid foutloos en vakkundig te doden. Even verpozen, ver weg van de smurrie die de snol (zijnde de Auschwitchbitch) en de snul (zijnde Vandeplusse) onophoudelijk als kanker op mekander afvuurden. Hij had vijf uur geslapen: hij was klaar om te bikkelen.

Vandeplusse had al heel wat schrikwekkends gezien en de gortigste mensengoorheid medegemaakt doch de strijd die hij vanop vaderdag tweeduizend en één tegen z'n goesting was aangegaan, heette zonder twijfel de grootste en de goorste waar hij ooit al aan deelgenomen had. 't Was niet alleen het smerigste en het meest nietsontziende gevecht zijner leven maar tevens het meest legendarische en meest heroïsche. Daarbij kwam het vaak voor dat hij, als vanuit het wijdverspreide niets, eensklaps begon te hallucineren waardoor hij het volgende moment getuige was van bijvoorbeeld de babyslachting in Bethlehem. Dan verkreeg hij de inkijk op iets anders, namelijk de toekomst, waar de Giga-Revolutie aller tijden een einde zou maken aan alle lijden. Hoe de mens bewust wordt van zichzelf en zich bevrijdt van de anderen en hoe daardoor wereldlijke sociale rechtvaardigheid en een globale superverantwoordelijkheid als gezonde woekerplanten alle cement zouden omsingelen en tot een paradijs van alle mogelijke kleuren groen zouden omtoveren. Benaar mocht dan wel verwikkeld zitten in de meest energievretende kamp aller tijden, hij zou nooit z'n hoofd (hoe zwaar van die kutkater dan ook) er zomaar bij neerleggen. Hij bleef dromen. Zelfs met de helft van z'n hart uit z'n borstkas gesleurd, zou hij blijven vechten als vocht hij voor z'n leven tegen de schaduw van de dood zelve. Volledige mensenlevens werden opgeofferd, zonder dat een enkele keer het hooghartige blikken van de beide kille kijkers werd afgewend of zonder dat ze zelfs maar even met de oogleden knipperden. Aangezien de Auschwitchbitch van in het begin als 'n volslagen krankzinnig geworden zelfmoordterroriste Benaars vaderschapsland binnenstormde (daarbij in de ruggengraatloze kromme rug geruggensteund door een schare schorem en een zootje randdebielen, van niks op de hoogte maar wel netjes en duur gekleed weliswaar), en daarbovenop het ook nog 's in haar hoofd haalde (altijd al leeg geweest dus veel plaats om er kitscherige quatsch in te proppen) van onverwijld het kind te gijzelen, brak Vandeplusse in miljarden papaflarden en hij voelde de klap waarmede de afwezigheid aan moederlijke rede z'n ziel opblies en haar letterlijk in tweeën spleet. Opnieuw welkom in de moorddroom, schalde er een luidspreker vanuit het verleden. Enderzijds hoorde hij hoe hij vlak daarop zelf het salomonsoordeel uitsprak en dat dan op z'n Gandhi's. Anderzijds bemerkte hij dat er, bijna tegelijkertijd, een gedrilde vrijheidssoldaat in 'm zaad schoot en Benaar besloot, van zodra hij die guerrillastrijder in 'm vliegensvlug naar volle wasdom wist bloeien en groeien, zich uit het trekken en sleuren terug te trekken. In de frontlinie zou hij elk gevecht, zelfs al was 't er één van schijn, uit de weg gaan. Stel, immers zo peinsde hij, stel dat er iets zou gebeuren met het kind. Dat dacht hij dan steeds opnieuw. En opnieuw. Dat was ten langen leste zo'n ondraaglijke gedachte geworden dat het 'm meer en meer verlamde in de frontale confrontatie. Daarom geleek het 'm beter het schreeuwen van z'n halve hart te volgen en zich een plek te zoeken, in de denkbeeldige bergen van z'n vaderstaat. Temidden van die onherbergzaamheid zou hij zich uitgesponnen de diepgeslagen wonden likken en wachten tot hij niet meer in levensgevaar verkeerde en wachten ook tot z'n geduld 'm bevroor waardoor hij zich bekwaam zou weten van de tijd te kneden als was deze van transparante was. Hij zou wachten zoals er nog nooit iemand gewacht had. Dat was z'n nuchterste toekomstvisie. Hij werd wachter. Later werd hij dan straatslachter.

En terwijl heel z'n lijf daverde van de commotie of de schrik of van iets anders en hij bijna schots en scheef uit z'n bed schokkerde, donderde er iets op het dak, vlak boven Benaars kop, en hij schrok zich 'n aap met een strooien hoedje en in een ruk sloeg hij de lakens opzij en schoot zich in z'n oude turnpantoffels. Daarna stisselde hij gehaast de trappen af. In de keuken scheelde het niks of hij was over de opgewonden honden gevallen. Struikelend baande hij zich een weg naar de achterdeur. Eens hij buitenstond (met de zonnestralen zacht zeilend over z'n verkreukelde gelaat) en hij met z'n ene goede oog vanop de ongemaaide gazon naar boven tuurde, zag hij een gigantische vogel levenloos en bloedend over de nok van het dak liggen. Met een dreun die kon tellen, bemerkte hij dat het hier een blauwe reiger betrof. Amper bevattend wat hij eenogig zag, hapte hij naar adem en naar meer adem en naar nog meer adem. Maar 't baatte niks. Half hyperventilerend kronkelde hij terug naar de koude keuken. Daar zette hij zich 'n kan koffie - help, wat had dit allemaal te betekenen? - en ging, helemaal van z'n melk, aan tafel zitten, met in z'n bonzende breinbrij de sprekende reiger uit de droom en de dode reiger op het dak. Met datzelfde hoofd dan tollende in z'n bibberende handen, z'n opengesperde pupillen badende in azuurblauwe doodsangst. De honden alledrie aan z'n voeten. En 't was daar dat er 'm weer, vraag 'm alstublieft niet hoe of wat, een golf uit het verleden tegemoetspoelde. En 'm ongevraagd mee kopje-onder nam. Z'n dochtertje mocht dan wel God zijn, ook zij wist dit niet tegen te houden. Dat ze het misschien, net door de titel van het Allerhoogste, vanuit al haar kinderkracht voluit stimuleerde, hierover wilde Benaar zich geen enkele bedenking maken.

't Was toen de dertiende juni van het rampjaar tweeduizend en een. Hij had zesenzestig uur daarvoor z'n dochtertje zien ontvoerd worden. Zonder dat hij er iets aan wist te verhelpen. Dat soort van dingen doet dus iets met mensen. Hij had natuurlijk wel iets kunnen ondernemen maar dat had altijd geëindigd in moord en doodslag. Meer zelfs: eender wat hij deed en hoe hij jegens het lot van hun kind ook zanikte, zeurde en zaagde... 't maakte allemaal niks uit, er werd noch naar gekeken noch naar geluisterd, laat staan dat er überhaupt rekening werd medegehouden. Naderhand nam de Auschwitchbitch elke gelegenheid te baat om z'n hypernerveuze gedrag en z'n oeverloze woordenstroom te draaien en te keren tot het in twee zinnen in haar stinkende schijnmoederskraampje paste en ze liet niet na er later hier en daar nog een schep of zeven zelfgebrouwde saus bovenop te dretsen zodat ze gaandeweg gebeiteld kwam te zitten in haar ivoren toren van piepschuim en egelstekels. En van zodra ze het kind van 'm had overgenomen en er mee verdween naar wieweetwaar, wist Benaar dat z'n leven over was. Als je je hemel op aard ziet verdwijnen in de valselijke warmte van het vagevuur, dan gebeurt er iets dat schier onmogelijk te vertellen valt. Benaar heeft het altijd vergeleken met een urenlange verkrachting en hoe komt ge daar dan uit? Hoe kunt ge dan later nog een leven leven? Hoe moet ge dan verder met jezelf? Herkent ge dan nog de liefde, van verre en van dichtbij? Zijt ge dan, de kortstondige affaires en de onenightstands buiten beschouwing latende, nog in staat tot het onderhouden van menselijke relaties? En vooral: wat doet zoiets barbaars met een mens? Naar welke gruwelijkheden gaat ge dan grijpen? Schuilt er dan nog verwondering voor de metafysica of huilt, binnenin, het kind zich in slaap, zuigend op de duim? En plotsklaps kreeg hij een beter inzicht op zij die zo plotseling in de alles-of-nietsaanval was gegaan en zich alzo uitte als z'n zelfverklaarde staatsvijand numero uno. Want was ook zij niet verkracht geworden? Door dat dove, Schotse vriendje dat ze had leren kennen in Thailand? Hoe kon Benaar dat vergeten? Die Schot woonde daar op een eiland, als in een banale lottocommercial, en hield zich alleen bezig met blowen, duiken en zuipen. Niet moeilijk als ge niets kunt horen. Hij heette Rob Someone en deze gepatenteerde leegloper had z'n hart verpand aan de zon, het zand en de zee. En ook wel aan buitensporige seksavonturen. Tot hij op Carry was gebotst. Dat werd z'n hartsvriendin. Die deed alles voor hem. Niets stond hun beider levenslange geluk in de weg. 't Was maar toen de Auschwitchbitch, hersenloos als nimmer tevoren en dat lag echt niet aan de jetlag alleen, in Bangkok landde dat de kaarten voor deze twee uitheemse tortelduifjes anders gingen komen te liggen. Eerst liep de Auschwitchbitch van haar hotel naar de shop en van de shop naar een café waar ze andere toeristen zou weten te ontmoeten. In het exotische Thaïse hinterland was ze niet zo geïnteresseerd. In de obligate tempels nog minder. De enige tempel waaraan ze aandacht ging schenken was die van bibi zelf: ze wou gewoon 's haarzelve tomeloos laten gaan en het allemaal 's goed lang- en breeduit laten hangen. Wat dat dan ook mocht betekenen.... ze wist hoegenaamd niet wat deze cliché's inhielden, integendeel ze wist niet eens wat men met 'n cliché bedoelde hetgene haar ineens tot het ultieme cliché van de gestroomlijnde desinteresse reduceerde, doch ze vond deze knapperige zinnen, deze copieuze uitspattingen van lust en schaamteloos genot, zo duidelijk alleszeggend klinken dat ze ze zomaar hanteerde. Zomaar, 't is te zeggen, wanneer ze vond dat ze die zinnen diende te gebruiken. Zo bijvoorbeeld ontmoette ze in een toeristenkeet een forsgebouwde, kaalgeschoren Nederlander die zich zat vol te proppen met alle mogelijke warme en koude gerechten. Ze lachte 'm eens schijnvriendelijk toe, en die Nederlander heette Kees Kuuskessel of Kesselkuus of iets daaromtrent en die was meteen verkocht en hij bood aan van met haar z'n tafel te delen. Eerst weigerde ze dat aanbod maar die Kees was niet op z'n kale hoofd gevallen en drong aan. Daarbij presenteerde hij er nog een glas wijn bovenop en voor hij het wist, betaalde hij hun beider rekeningen, nam hij haar mee naar z'n poepsjieke hotelkamer en kroop erop en erin en klaar was Kees. Op de koop toe gaf hij haar, uit sympathie, veertig gulden die ze eerst afwimpelde maar nadat Kees met z'n geringde hand wuifde dat hij guldens genoeg had, meer dan dat hij ooit zou kunnen opkrijgen, spitste ze haar oren en incasseerde de poen. Vooraleer ze vertrok, sprak Kees haar nog over Phi-Phi-eiland, niet te ver van Bangkok. Daar had hij een toffe tijd gehad, mijmerde hij en waarempel, hij diende een traan weg te pinken wanneer hij er aan dacht dat hij binnen twee dagen alweer op Schiphol zou rondlopen. Van zodra de Auschwitchbitch het geld in haar bezit wist, ze had het in haar beha gestoken omdat ze dat 's gezien had in een Hollywoodproductie, kon Kees haar niet meer bekoren. Hij kon haar ook niet laten klaarkomen. Doch dat nam ze 'm niet zo in eentweedrie kwalijk. Nog nooit was er iemand in geslaagd haar dat plezier te verschaffen. Soms dacht ze zelfs dat het aan haar lag. Dat ze gewoonweg, naast haar pronkgeile borsten, ruimbedeeld was geworden waar het frigiditeit betrof. Ook dat had ze 's gezien in een film. Ook weer een middelmatige Hollywoodafscheiding, natuurlijk, waarin de hoofdrolspeelster in een tijdsspanne van negenttig minuten met zoveel mogelijk onbekende mannen de bedstee deelde. Alles wat de Auschwitchbitch zich uit die erotische prent nog herinnerde, was dat die hoofdactrice zich onverzadigbaar door de flutfilm banjerde. Bijna helemaal op het eind erfde ze van minnaar nummer achtenveertig vele miljoenen dollars en een kast van een huis. Hierin nam de hoogbejaarde, lichtjes nymfomane hoofdrolspeelster onverwijld haar intrek. Tezamen met minnaar nummer honderdachttien. Ze had dan al de gezegende leeftijd van achtentachtig lentes bereikt en haar minnaar van op dat moment was zo'n, ruim geschat, twintig jaar jonger. Het eindigde ermede dat de hoofdactrice iedere dag in haar tuin te vinden was waar ze intens de bloemen,de bomen, de vlinders, de kevers en andere beestjes observeerde. Zonder dat ze wist waar haar clitoris zich bevond. Haar bedgenoot las ondertussen een blanco boek. Op dit stilleven dan een fade out. Met een afgelikt muziekske d'erover. Eindgeneriek, een kaskraker was geboren en de cash zou wekenlang de cinema's in- en uitstromen. Die film had een onuitwisbare indruk op de Auschwitchbitch gemaakt. En wel zodanig dat ze in Bangkok, wanneer ze de deur van Kees' kamer achter zich dichttrok, terugdacht aan die actrice en zich zomaar ineens met die zaaddriftige, clitorisloze hysterica vereenzelvigde. Dat gebeurde van het ene moment op het andere. Het klinkt behoorlijk neurotisch maar voor de Auschwitchbitch was het dat niet: het was meer dan dat alleen. Het was magie. En in die nevelige gemoedstoestand trok ze 's anderendaags met pak en zak naar Kees' eiland. Daar ontmoette ze allerhande rugzaktoeristen. En op den duur liep ze ook Carry tegen het bruingebrande lijf. Die stelde haar voor aan de dove Schot. De dove Schot kreeg haar gemakkelijk in zijn hangmat - maar niet gratis echter,wat had hij gedacht, niets is gratis immers - en Robby ruilde Carry wat weken nadien in voor haar nieuwste vriendin: de Belgische toneelspeelster. Op zoek naar een eerste werkervaring, gemakkelijk geld en een luilekkerleventje d'erbovenop, was ze toch al tot in een hangmat gesukkeld vanwaaruit ze dagelijks een sprookjesachtig panorama kreeg voorgeschoteld: overvloedig zon, goud zand, ferme palmbomen en een turkooizen zee. 'n Luilekkerleventje, daar op dat idyllische strandje, had ze niet echt. Niet dat ze veel moest doen, nee, integendeel, ze moest geen poot uitsteken maar veel geld was er niet voor handen, laat staan werk in haar branche en voor arbeid in een andere brache, tja, daar vond ze zichzelf te schoon voor, zullen we maar zeggen. Of misschien was het faalangst? Wat maakte het ook uit? Na vier weken luieren was haar geld allemaal op, want met nietsdoen verdient ge niet gemakkelijk, en aangezien Robby zuinig leefde, meestentijds z'n tijd aan het duiken wijdde, z'n geld spendeerde aan weed en bier en verder met weinig toekwam, kwam het dat ze op een dag haar rugzak inpakte en terug naar België keerde. Dat ze de vriend van een vriendin - ach ja wat is een vriendin nu ook al weer? - zomaar had ingepikt, was ze al bijna vergeten en 't was pas toen de wielen van het vliegtuig de tarmac in Brussel raakten, dat het begon te knagen dat ze nooit haar excuses aan die Carry had gemaakt, goed beseffende dat dat meisje er het hart van in was dat ze zonder slag of stoot aan de kant was geschoven geworden.

01-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


25-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

De radio kraste en ofschoon de zotgetergde Vandeplusse zichzelve in een klare toestand van bewust en absoluut ontwaakt wist, of dacht te weten, schoot er een ware lawine van 'n onbeteugelbaar vanalles door 'm heen. Uitgemergelde gedachten, wel duizendvoudig, en wervelende gevoelens, niet in mensenwoorden te vatten. Doordesemd van de verdroomde doem, verwenste hij de verdoemde droom. 't Was immers zo waarachtig, telkenmale opnieuw, dat hij op een dag, althans zo vreesde hij, d'er z'n hachje bij ging inschieten. Pats boem, tenonder met z'neerz'nlotz'nroem. Zo gaat dat met gedachten van zij die zich uitgerangeerd, verbannen en verschopt weten. Suf van de shock zeurde z'n lichaam als een oude zeilboot die al veel te lang op een zandbank lag te zieltogen en die door duizenden handen, of heel veel windkracht, op gang moest worden getrokken. En dat terwijl hij ondertussen, zoals steeds, elke keer weer een zin hoorde zeuren, vanachteren in het geheugen van z'n bestaan, vanin de schuilkelder waar z'n blanke pit bittergarnituur en grauwheid vergaarde. Deze zin was dagelijkse kost. Benaar was er, op een vreemde manier, aan gaan hechten en was deze zin gaandeweg gaan benoemen. Hij heette sindsdien de ontwakeningszin. Daarna hoorde Vandeplusse meestal niets meer. Behalve het geruis van z'n zegevierende bloed. En het kloppen van z'n homp hart die bij momenten zelfs verdierf van een vlijmscherpe, asembedreigende steek te geven als was het om te laten weten dat zij er ook nog was, al was het dan maar half. Er zijn kalveren die op meer grootkomen dan dat alleen, zou z'n grootmoeder zaliger zeggen. Een kalf met het hart maar half heeft twee poten te weinig, zou z'n grootvader zaliger daar tegenin brengen. En Vandeplusse die wou daar wel even over nadenken, als er dan al om z'n mening gevraagd werd, maar of hij nu meer voor de woorden van de ene dan voor die van de andere diende te voelen? Nee, daar geraakte hij niet echt wijs uit en daarenboven kreeg hij niet nog meer tijd om er verder over na te denken want daar ging het wrede proces van wakkerworden onherroepelijk door. Terwijl hij voor de honderdduizendste keer hoorde hoe de vrederechter aan 'm vroeg waar het volgens 'm was misgelopen, knipperde Benaar terplekke in dat gerecht aldaar met de ogen en kon hij niet geloven dat hij in heel dat circus ook nog iets mocht zeggen. Daar zat iets achter. Later zou blijken dat het lot allang was bezegeld en het graf gedolven. Op voorhand alles in kannen en kruiken, of toch bijna alles, en open veld om eender wat te misbruiken. En dat komt goed, tot de bolster scheurt en de bom barst. En dan is het te laat natuurlijk. Een schamele troost echter: 't is altijd te laat. Doch, soms, heel soms, is het op tijd te laat. En dan is het jazz. Weer hoorde hij dat ongefundeerde, nasale stemmetje van dat achterlijke vrederechterke, dat arrogante kereltje met zijn geniepige roofdieroogskes en met z'n scheefgehouden, lamme pootje. En hoe die hypocriete hufter... hoe dat onbeduidende anti-sociale etterbuiltje, vooraleer hij uiteindelijk zijn zoveelste seriemoordenaarsuitspraak zou vellen dewelke later even voorspelbaar als vanzelfsprekend de weg naar nog meer machtsmisbruik vanuit de moederbuik wagenwijd openlei, hoe die schurftige hyena (onder de bange ogen van de Auschwitchbitch want die voelde de bui al hangen, die wist wat er komen ging, of toch weer net niet want die eikel van 'n bijna-ex van haar kon op die onverwachte vraag zoveel antwoorden als hij maar wou en daar hoefde hij niet eens voor te liegen, wist ze, hij hoefde zich alleen maar aan de feiten te houden en daar was ze als de dood zo bang voor en nog banger was ze voor het uiteindelijke verdict omdat ze besefte dat Benaar niet zou nalaten - zo was hij immers gebekt- te zijner verdediging alle registers open te trekken en deze één voor één tot z'n laatste ademtocht met vuur zou verspreiden, waarbij hij geen toonhoogte of -laagte zou nalaten te bespelen, zodat ze dacht dat ze dan wel zou kunnen inpakken en oprotten), ja, hoe die hooggeplaatste vlooienbaal zich persoonlijk tot Benaar wendde en, zonder 'm aan te kijken, vroeg:

" Waar is het volgens jou misgelopen?

Het volume van deze vervloekte ontwakeningszin, die de eerste minuut van elk nieuw ontwaken alle andere geluiden oversteeg, verzakte nadien als naar goede gewoonte naar de achtergrond en bleef daar maar in dezelfde toon doorjengelen, eindeloos lang. De echo van die ziltzak zijn vraagzin kon hij niet afzetten. 't Was alsof er iets was gebeurd met het aanafknopje. Door de jaren heen was deze zin en tegelijkertijd haar galm, hoewel hij nooit aan enige scherpte had ingeboet, kwa serieusheid toch enigzins gaan afbotten. Hij verdofte en vergaarde stof. Maar de bas bleef hoorbaar. Bonkte beu in Benaars buik en barstte soms uit z'n hoofd maar zo'n uitbarsting was op dit huidige moment, in het hier en nu kortom, niet aan de orde. Te vroeg op de dag, weet ge wel. Niet vergeten, tweeduizend en een, tweeduizend en twee en ook heel tweeduizend en drie zijn er al aan opgegaan. Dat geleek, als hij er somtijds op terugkeek, niet meer dan één grote uitbarsting te zijn geweest. Dat was amper leefbaar gebleken. 't Was ergens in november tweeduizend en drie dat hij het dan in de clinch ging met z'n bloedeigen vader omdat die d'er maar niet in bleek te gelukken zich onpartijdig en onbevooroordeeld op te stellen. Waardoor die dus kleurloosheid bekende en collaboreerde omdat dat tenminste lonend was. Op het einde van tweeduizend en drie kreeg Benaar het dan, gelukkig voor 'm, aan de stok met wat misschien z'n nieuwe huisbaas ging worden waardoor hij ineens met helemaal andere dan de gewone beslommeringen opgezadeld zat. Van zodra deze hardwerkende burger aan de voordeur kwam aanbellen, in het gezelschap van een vrouw die hij voorstelde als zijnde zijn vriendin, en zichzelf vriendelijk glimlachend binnen in het huis uitnodigde, stond Benaar op scherp. Hij voelde dat er iets op til was. Onweersachtige nattigheid. Z'n vrees werd dra bewaarheid wanneer de hardwerkende burger een fototoestel bovenhaalde waarop de vrouw een filmcamera uit haar handtas opdiepte en waarna ze beiden driftig in gang schoten: de ene plaatjes schietend van alles in de rondte terwijl de andere elke beweging en elk decorstuk,tot zelfs deze uit de kinderkamer die zilverachtig straalden vanonder 'n kamerbrede sluier van monumentale spinnenwebben en als symbolische anti-materie baadden in een toestand van tijdloosheid en dat alles dan nog terwijl ze een boodschap uitdroegen. In Benaars ogen was dat bijna kunst. Hij vond het dan ook 'n schande dat z'n privacy zomaar werd geschonden en met klem protesteerde hij dat het niet kon dat men zomaar z'n huis kwam binnengelopen en z'n leefwereld zonder boe of ba op film begon vast te leggen. De vrouw, die luisterde niet naar Benaar, en deed verder waar ze mee bezig was: in- en uitzoomend heel z'n zielenrede leegplunderend. Ze lette al helemaal niet op z'n toenemende ergernis en net wanneer hij weer iets wou zeggen over die klotecamera en die kutmanieren - zeggen was hier niet op z'n plaats maar eerder spuwen drukte krachtiger uit waar zeggen faalde - sprak de hardwerkende burger 'm op beleefde toon over hun (hij wees daarbij nonchalant, bijna achteloos, naar de vrouw die ondertussen, met een zakdoek voor haar mond gepropt, heel de troep in de keuken stond te vereeuwigen) hoogstpersoonlijke toekomstvisie waarin voor mensen als hij geen plaats was en 't was een beetje later dat die snaak en die camerasloerie dan ook daadwerkelijk het huis kochten en overal in de buurt hun gekoesterde verbouwingsplannen openbaarden, dat de problemen omtrent 'n-dak-boven-z'n-hoofd pas echt begonnen. En dat was op zich gesproken niet zo'n slechte timing want zo kon Benaar z'n energie 's op iets anders richten dan alleen maar op datgene 'm al veel eerder even doortastend was ontnomen geworden. Veel beter was het niet, hetgene zich aandiende, want er dreigde werkelijk een woonstuitzetting. Zes maanden lang heeft hij koppig het verzet daartegen volgehouden maar eens men de tuin, die hij gedurende zes jaar eigenhandig en zorgvuldig vanuit openbare parken en bermen bij mekaar had gemoeskopt, op een dag tijds helemaal rooide en door middel van een bulldozer met bovenste grondlaag en al vernietigde, was z'n eveneens op voorhand verloren strijd gestreden. Met tranen in de ogen beschouwde hij hoe de twee landmeters de treurwilg en de notenboom die hij op de geboortedag van z'n dochtertje had geplant, uit de grond rukten. Dan pas, op dat moment, boog hij. Daar hij geloofde dat wat hij zag en het opgaf. Ofschoon hij het eerder zag als toegeven. Wanneer hij bemerkte hoe respectloos en gemakkelijk de beide gediplomeerde kloothommels dat jonge tuingeweld en het schone loof daarvan uit frustratie vanwege het tijdverlies nietsontziend knakten, had hij immers hetzelfde, steeds terugkerende lesje begrepen: d'er was zelfs geen plaats voor 'm in de stal van het ontzielde heelal. Enkele weken later diende hij zelfs nog te gaan vluchten, als 'n dief in de nacht. Jojo was op dat moment de enige waar hij, samen met z'n hond, terechtkon. Zo bevond hij zich dan plotsklaps in Oostakker en 't was een paar weken later - op de avond nadat hij in de Muziekdoos speelde - dat hij, aan dat benzinestation langs de autostrade, de achterdochtige ontmoette. 't Was in z'n geheugen een schaamtevolle avond geweest zodat hij zich van dat gebeuren niks anders meer wist te herinneren dan dat wat die schurftige schaamte had veroorzaakt. Zelfs nu nog, als hij eraan terugdacht, schoten het schaamrood en de schande als schering en inslag door z'n gelaat. In de Muziekdoos, al sedert mensenheugnis een cafeetje waar menig muzikant de kans kreeg z'n ding te doen, stond hij rond negenen op het podium, in gezelschap van enkele andere muzikanten. Temidden van de jamsessie, voor twee man en een paardenkop, slaagde Benaar erin, tijdens het brengen van z'n lijfliedje, te huilen van ellende. Ge moet het maar doen: uw eigen shit zingen en d'er bij staan bleiten. Ferm. Achteraf was hij, weeral helegans van de kaart en compleet ontredderd, gaan schaatsen. 't Was rond halftwaalf dat hij z'n gitaarzak rond z'n nek hing, de deur van de Muziekdoos achter zich dichttrok en vertrok. Langs binnenwegen, parallel lopend aan de autosnelweg, richting Oostakker. Als er iets was dat de schaamte kan verdrijven, is het de doodsangst. Dat was precies wat Benaar opzocht wanneer hij, in z'n achterhoofd dat mislukte optreden, gleed over de donkere binnenwegen. Het gevaar school overal. 't Kon een loslopende hond zijn, een afgebroken tak, een verse koeienvlaai, een klodder slijk, een handvol losliggende kiezels of gewoon een laagvliegende gezinswagen. Dat rolschaatsen op gevaar voor eigen leven loste voor Benaar heel veel op. Koleire en schaamte zijn de beste brandstof. Daar kon hij op blijven gaan. Alleen kreeg niet enkel z'n getormenteerde geest tonnen zuurstof toegediend. Ook z'n huizenhoge hang naar gerechtigheid werd kilometer na kilometer meer en meer vetgemest. Zodat achteraf de nachtmerries 'm nog in groter getale belaagden. En hij was die nacht goed op weg om z'n kilometertjes vlot af te malen tot hij besloot een pitstop in te lassen en langs de achterkant van het benzinestation de winkel binnengleed. Daar viste de achterdochtige 'm op en de rest is geschiedenis, nu al. Ja, die avond van de eenendertigste maart tweeduizend en vier zou hij niet licht vergeten. De nacht op de eerste april ook niet. In de Muziekdoos verscheen hij sindsdien niet meer. Aan de beeweg van Oostakker des te meer.

Thans, ja, thans gebeurde het nog steeds even vaak als vroeger (lag het aan Oostakker of aan de Gentse lucht?) dat hij na een vieze slaap min of meer total loss ontwaakte. Wel had hij dan maar een uurtje geslapen meestal. Dronk hij zeven koffies, rookte vier sigaretten en onderwijl maar nasidderen van wat de dromenwereld 'm om de zoveel tijd bleef toespelen. Dan werd het een of twee uur 's middags. Kroop hij, weer wat minder ontdaan, terug in bed. En sliep ogenblikkelijk weer in, om zes uur later terug op te staan. Soms ging hij maar pas opnieuw slapen, zo'n vierentwintig uur nadien. Of achtenveertig uur nadien. Tot hij totaal afgepeigerd en verdoofd tot niets anders meer in staat bleek dan enkel nog z'n oogleden op een spleetje open te houden. Zulke dingen mochten niet te lang duren of dat leidde recht naar het vagevuur van slapeloosheid. En dan slaappillen. En dan anti-depressiva. En waar eindigt dat dan? De gevolgen van de enorme moederlijke ezelsstamp dansten dagelijks mee op de bas in z'n buik. En Benaar die schudde mee, aan de ergste vorm van zeeziekte lijdend. Tegenvoets werd hij voetje gelicht. En dat dan altijd maar weer in die dromen. Totnogtoe, het kan niet genoeg benadrukt worden, overleefde hij het. Zij het met weinig goesting, amechtig weinig. Een peulschil zin. Net genoeg om minuut na minuut in leven te blijven. Hij zou het niet anders willen. Het was twee mei tweeduizend en vier, net na de middag. Loeiende lichtjaren van hier kaatste het licht terug naar z'n identiteit, vlak op het contrapunt weet ge wel, en hij veranderde in 'n ster die gekegeld werd vanuit het pantheon der goden. Een ster? Een dubbelster, ja, draaiend rond z'n eigen as en dolend van hot naar her. Donkeyshot in het achterste van z'n ego en met z'n alter ego maar vechten tegen windmolens. En dan weer een heel andere, 'm onbekende stem, krakend van sleet en tijdloos ademend, die 't allemaal afgemeten naar z'n kinderverlamde kop slingerde:

"Onderweg geweest ben jij als feestbeest en als kreupel gepeupel terzelfder tijd dat reutelt en teutelt en radeloos leutert (schimmen kruisend, van voldaanheid glimmend en van de lege leute bruisend) in onvoltooidheden die zonder enige reden naar uitgeschreeuwde gebeden zijn vergleden om 't eigenbelang te vrijwaren en om de samenhang de oorlog te verklaren. Met op de schouders het gewicht van honderden marmeren tegels. Waren het maar postzegels die voor de duur van een heel leven bleven kleven op brieven die toch nooit worden geschreven. 't Kan toch niet altijd even plezant zijn. Of niet altijd even leuk. Komt ge aan de helft van het cliché, zit je toch al halverwege de spreuk. Tussen rust en roest, tussen licht en donker."

Benaar Vandeplusse werd alsmaar gekker. Hij kuchte. Hij hoestte. En gooide daarna zonder kijken 'n handdoek naar de antenneloze wekkerradio. 'n Nog gekker makend geknetter weerklonk er. Benaar bewoog thans niks meer, geen vinger, geen spier, zelfs geen haar. Maar beoogde des te meer.

Ondertussen hield hij de ogen stijf dichtgeknepen, enkel en alleen om die laatste nachtmerrie pijlsnel scène voor scène af te lopen. Dat lukte beter als hij bleef liggen tot de beelden achter z'n geloken oogleden etwat op z'n netvlies hadden liggen sudderen. Daarbij hoort hij weer - hoe was dat toch mogelijk? - dat kwezelstemmetje van dat schamel rechterke dat niet ophield met te vragen waar het volgens 'm was misgelopen. En daarbij dacht hij direct aan tientallen akkefietjes tegelijkertijd. Wel honderden identieke gebeurtenisjes waren er geweest die 'm voor heel eventjes telkens weer een gruwelijke glimp hadden laten zien over de hoegrootheid van de afzichtelijke leugen in z'n huwelijksleven en hoezeer ze met volslagen gemak een vergelijking met de hoogste bergtoppen van de Himalaya zou weten te weerstaan. En vooraleer hij daar kon op door gaan, om 's op chronologische wijze schoon schip te maken met heel die weerzinwekkende historie (en met de daarmee gepaard gaande nep, drek, fake en miskweek), hoorde hij de woorden van de reiger terug en hoe die zei dat hij diende te schaken, te schaatsen en de gitaar te omgorden teneinde de Gentse straten en pleinen van enige sfeer te voorzien. Allemaal goed en wel maar tegen wie moest hij gaan schaken? Hij kende hier alleen maar Jojo en die was nog altijd op campagne met Papa Sos. Daarbij, die onderscheidde niet eens een pion van een koningin! Verder kende Vandeplusse niemand in Oostakker. Ook al woonde hij er ondertussen toch al bijna drie maanden. Hij zat weggestoken, zeg maar ondergedoken, en behalve op tijd en stond aan de hondennoden tegemoetkomen, deed hij niets maar dan ook werkelijk niets. En, wat dat schaatsen betreft, hij had de laatste jaren al zoveel geschaatst dat hij niet direct inzag waarom hij thans nog meer zou moeten schaatsen. En de stad Gent intrekken om daar gitaar te gaan spelen en z'n liedjes over uitspattingen van vreugde als vuurwerk boven overstromingen van kleine en middelgrote verdrietjes ten gehore te brengen, leek 'm best wel haalbaar al zou dat niet voor vandaag of morgen zijn want hij was werkelijk waar niet in de stemming om eender wat zomaar eender waar en eender wanneer te gaan zingen. En dan had hij het nog niet eens over de benodigde, veel te dure vergunningen.

'n Kwartier nadien opende hij de ogen. Althans dat probeerde hij. 't Ging nog moeilijker dan anders. Natuurlijk, z'n ene oog zat potdicht te etteren en het andere oog nam aan het plafond wazige spinnenwebben waar. Het zolderkamertje zag hij eensklaps als 'n kosmisch aquarium en de spinnenwebben waren de algenslierten die zich op het etheroppervlak uitspreidden. Op de ruisende radio hoorde hij hoe, door het gekmakende geraas heen, 'n vrouwenstem ratelde van retteketet en reuteketeut. Dan pas voelde hij Pavlovs beten op z'n armen en z'n benen kloppen op het ritme van z'n jagende gehalveerde hart - jagend op wat? - en datzelfde ritme bonkte in 'n draverskadans op z'n verzegelde oogkas. Op dat ritme kwam er dan dra 'n mantra naar voren. Enkel Benaar, of hij nu wou of niet, kon dit horen:

"M'n dochter is m'n God, m'n hond m'n profeet."

En daar in dat bed, op die tweede mei tweeduizend en vier, iets na de noen, nam hij voor de zoveelste keer het besluit dat heel dat theater moest afgelopen zijn. Die commedia dell' arte diende stante pede een einde te kennen. De regisseur van dat smerige snertspektakel hoorde zondermeer onverwijld verlossing uit zijn lijden te verkrijgen. En diende daaropvolgend met pek en veren ingesmeerd dit treurige land van chocolade, friet en bier (jawel, dit oord van gokzucht en kindermoord) uitgekegeld te worden. En het mocht gezegd: Vandeplusse geraakte moeilijk in z'n bed, hij moest werkelijk waar al bijna drie keer van slaap gestorven zijn voor hij met knikkende knieën z'n rustplaats opzocht, en dan eindelijk in bed overdacht hij telkenmale weer de dingen die ’m te doen stonden. En de dingen die hij deed. En hij lag dan hardnekkig en vastberaden wakker, al die schone uren hevig verziekt te vermijmeren. Zoals hij ook op dit eigenste ogenblik z'n tijd ijverig verkwanselt. Hoewel hij nu toch al een vijftal uurtjes heeft geslapen. Toch maakt hij niet direct aanstalten van zomaar op te staan, fluks en monter. Want, hij geraakt misschien heel moeizaam in z'n bed maar d'eruitkomen verliep nog veel moeizamer. En hij mocht dan wel z'n dromen wantrouwen, de werkelijkheid van alledag droeg hij nog meer argwaan toe. En er is iets dat begint te zoemen en te zeuren, vanachteren in z’n hoofd. Het is de beruchte, indringende stilte. En ze spreekt 'm toe, woordeloos, en hij luistert vanuit z'n Waterloo, sprakeloos en nog immer even harstochtelijk boos:

25-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


16-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En in plaats van het zo kenmerkende kakaka stiet die blauwe reiger iets uit dat meer weg had van een kermend dadada. Hierna vloog de vogel op en met trage, parmantige slagen van zijn machtige vleugels verwijderde de viseter zich naar de witte horizon. Ondertussen trotseerde Vandeplusse de hitte die uitstraalde van de verzengende zon, terwijl hij z'n ogen niet van de zeilende reiger afhouden kon. En die reiger schreeuwde ondertussen allang niet meer dadada maar salut, arrivederci, Auf Wiedersehen, ciao en goodbye en daarna keerde hij op zijn vleugelslagen terug en landde pal voor Benaar. Hij bracht zijn snavel met een uitgerokken hals tot vlak voor Benaars verstarde gelaat en die reiger begon gewoonweg te klappen gelijk een ekster:

"Ik ben de reiger, de blauwe reiger, krijger in het water, pluimpje in de lucht, de zwijger achter het gesnater, voor elke dreiging mij beducht. Ik ben de reiziger door de uitgestrekte tijdspanne der honderden miljoenen jaren die dit jaar voorafgingen. Ik ben de levende legende, de gemakkelijke vlucht. Gij zult noch opgeven noch versagen. Gij zult werken alle etmalen, zelfs op zon- en feestdagen. Gij zult niet stelen, niet liegen, niet bedriegen. Gij zult schaken, schaatsen, eten, slapen en met de gitaar opnieuw de straten optrekken. Gij zult eerst in Gent gaan spelen, om warm te lopen. Daarna gaat gij terug naar de kathedraal van Antwerpen. Gij zult daar, en daar alleen, zingen tot gij gehoord zult worden. Eerder zult gij niet ophouden en eerder zal uw klep niet gedicht worden. Gij zult uiteraard uw vel duur verkopen en gij zult daarenboven uw beschermengelen loven en prijzen en hen zelfs tot en met duivelsverzen hulde brengen. En gij zult, als spreekt het vanzelf, uw kind voor uw ogen houden en met haar alle kinderen en gij zult hen uw emoties schenken, niet zoals een rijkaard een bedelaar een halve euro toewerpt maar gelijk de zon de aarde verwarmt. En vanachter uw gitaar zult gij nadenken en beschouwen, observeren en analyseren en daarna zult gij noch oordelen noch veroordelen doch enkel en alleen het leven uit volle borst roemen en eren. Alleen en enkel dat. Jawel. Ziezo, ik heb gesproken. Ik ben d'ermee weg. Sukkel!"

En inderdaad, dat beest was weg. En terwijl Vandeplusse zachtjes en schier onmerkbaar wegzonk in het drijfzandgas, dreef er een roterende rozerode wolk voorbij. Op de wolk stonden wel honderden engelen, uitgedost in wapendracht. Klaar om ten oorlog te trekken. Doch vechten ging d'er niet in zitten wat één voor één gleden ze van de ras wegdruppelende wolk af en verzopen binnen enkele tellen. Zoiets had Benaar nog nooit gezien. Met open mond bekeek hij het nieuwste tafereel. Dan viel z'n oog op een spuuglelijke draak die een twintigtal meter voor 'm uit het moeras kwam opgedoken en dewelke zonder aarzelen begon vuur te spuwen. Uit diens neusgaten kringelden zwavelzurige rookpluimen en daarin las Benaar, ofschoon er iets helemaal anders had kunnen staan: driemaal tereke exclusief hoederecht aanvragen is door-en-door-en-doorslecht. En in de verte dromde d'er een vliegtuig door 't luchtruim en in z'n oren echode steeds maar weer hetzelfde refrein:

"Domdomdomdomdomdomdomdomdomdomdomdomdom."

En precies op het moment dat hij verzwolgen werd, wervelde het zand om naar water en dook Benaar terug op uit een zee die hij niet bij naam noemen kon. Nadien liep hij vanuit het water naakt over een soort van zwart zandstrand en toen gevoelde hij één van de geweldigste ervaringen die hij kende: de zon die z'n natte vel droogde. Alle intimiteit zou zoals dit moeten zijn, dacht Benaar te denken alhoewel het hier geen écht denken betrof doch eerder 'n soort van buikspreken zonder dat er van klanken sprake was. Niet veel later bevond hij zich bovenop 'n berg van obsidiaan achter 'n reuzetrommel waarop hij, gestoken in z'n trouwkostuum, slag na slag liet neervallen. Hij sloeg het ritme van de hartenklop en op den duur stond hij witheet van woede erbij te brullen en bij iedere slag die van het trommelvel opsteeg, spatten er talloze zweetdruppels van z'n voorhoofd. Z'n kostuum was thans helemaal doorweekt geworden en z'n hart bonkte in z'n keel en werd een brok van nijd tot wanneer z'n borstkas openscheurde en hij dood neerviel.

En van zodra hij dan, voor de allereerste keer in z'n gehele bestaan, boven zichzelve uitsteeg en keek naar datgene waarvan hij aannam dat het zichzelve heette en wanneer hij dan beschouwde wat hij beschouwde en zag wat hij zag en woorden zocht om die beschouwing aan te kleden en ze te benoemen teneinde haar te begrijpen, diende hij te erkennen dat hij niet de woorden vond die exact zouden weten te omschrijven dat wat als z'n zichzelve stond geboekstaafd. Het eerste dat opviel immers was z'n vlekkeloze uiterlijk. Het spierwitte hemd dat hij ooit 's kocht in een tweedehandswinkel. Bovenop dat hemd dan z'n trouwkostuum dat helemaal niet meer bezweet was. Aan z'n voeten droeg hij beige lakschoenen. Deze hadden echter, zo bleek wanneer je ze nader bekeek, hun beste tijd wel gehad. Ze stonden in vreemd contrast met de rest van z'n kleding doch kwamen wonderwel overeen met de toestand waarin z'n gelaat verkeerde. Oud, rimpelig, bleekgrauw en hier en daar wat littekens, kloven, builen en bulten.

En toen hij dan alzo stijgende was, tot ongekende hoogten, en hoorde hoe de muziek weergalmde en hoe 't 'm verwonderde dat deze 'm nog steeds bekoorde zoals ze dat altijd al had gedaan en als hij dan merkte dat haar magie werkte en strookte met de verwachtingen die ze van kindsbeen af bij 'm had gewekt en als hij dan de brok in z'n keel voelde zwellen en gewaarwerd hoe z'n adem stokte, verstond hij pas wat de finesse van het werkelijke leven was. En hij begreep dat hij eerst kapot en dood diende te gaan om eerlang verder te bestaan. En 't was na een onuitstaanbaar lang eerlang dat hij opnieuw naakt over het zwarte zandstrand rende. En het zand werd water en het water werd kiezel en de kiezels werden rotsen en het was op die rotsen dat hij eensklaps een meisje van een jaar of zeven met wijdopen armen op zich zag komen afgestormd. Twee vlechtjes dansten rond haar zonnesmoeltje. En hij, hij danste niet, hij stond standbeeldstil en dan, met een schok ontsnapte 'm een vreugdekreet want hij herkende z'n eigen vlees en bloed, en hij mankelde, zo goed en zo kwaad als dat ging, haar tegemoet. En net toen ze in mekaars armen zouden vallen, net dan, scheurde de aarde open. En de hemel spleet zich in twee. Onder hen 'n kloof van honderden meters inktzwarte duisternis en boven hen 'n anthracietgrijs uitspansel. En wanneer Benaar van beneden naar boven en van boven weer naar beneden gaapte, keek hij daarna naar het vlechtenmeisje dat ontzet van angst aan de grond stond genageld en dat nog steeds haar armen naar 'm hield opgeheven doch ze had ze niet meer zo wijdopen gespreid. En toen bemerkte hij iets, even ontstellend als wonderbaarlijk: in het meisje haar ogen blonken twee even grote tranen als in de zijne. Hij herkende deze tranen als zijnde de zijne en na de identificatie van de identieke tranen in identieke ogen deinsde Benaar een zestigtal centimeters achteruit en zonder aarzeling, aanloop of eender wat sprong hij. In volle overtuiging dat hij het zou redden. In volle vlucht was het dat hij wakker schoot. Op de tweede mei tweeduizend en vier. Tegen twaalven 's middags. In Oostakker.

16-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


10-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En hij was nog niet goed en wel op weg naar een diepe, welverdiende slaap of de eerste auto's begonnen over het asfalt te bollen en er zijn toch altijd vroege chauffeurs die, zo aan het begin van de werkdag, in een vlaag van ochtendhumeur hun frustratie en de stilte van de uitdeinende nacht rücksichtslos aan flarden willen rijten door 's heel stevig gas te geven. Sommigen onder hen, ge gelooft het werkelijk niet, die verdurven het zelfs van zich luid toeterend van punt a naar punt b te verplaatsen. Sommigen daarvan dan weer, ook dat is niet gelogen maar desondanks weinig geloofwaardig, zitten daarbij dronken tot zwaardronken achter het stuur onderuitgezakt, als een klinkklaar gevaar voor de maatschappij zichzelve geleidend over de binnenbanen. 't Zijn enkelingen... die rustig en beheersd van hier naar daar en van daar naar hier, ja... ook omgekeerd dat is echt waar, verder rijden over de Vlaamse wegen. Een fijn radiomuziekje op de achtergrond en met de kromme vingers van een reumatische hand lichtjes ritmisch knippend. Kalm de wagen besturende en deze met een voorzichtige rijstijl weer ongeschonden weg en weer brengende.

En terwijl er weer een mens, onderweg naar ergens, woest claxonnerend Benaars bed passeert, komt Pavlov de pasja beneden traag maar zeker uit de zetel. Hij rekt en strekt zich uitgebreid en begeeft zich daarna naar de waterbakken van de honden. Daar slebbert en lebbert hij rechttoerechtaan en vervolgens steekt hij zijn neus in de lucht en volgt deze. De geur waarvan hij eerder al een zweem had waargenomen en waar hij nu op af stevende, brengt hem tot onder de keukentafel, tot bij Jojo's teven. Deze liggen beiden stug te tukken, moe van hun laatste escapade, en zijn zich van geen kwaad bewust. Van zodra echter Pavlov de snuit zonder scrupules in de erogene zone van de dichtstbijzijnde hond duwt, vliegen de twee teven recht en vallen hem grollend en hard blaffend aan. Hij vangt ze ternauwernood op en druipt af, met de staart tussen de poten, terug naar de zetel. Daarin ligt hij wat later te zuchten. En valt dan opnieuw in slaap.

Buiten zit ondertussen nog steeds die merel de schoonste melodielijnen die ge kunt bedenken uit de mouw te schudden en is het ongevier vier of vijf uur geworden of was het al zes en in z'n tocht naar de bocht in z'n dromenparcours botst Benaar op een alarmbel. Schril en schel rinkelt ze en het klinkt 'm in de oren als te vuur en te paard, te woord en te zwaard en daardoor, en terzelfder tijd een beetje door de dreigende toon van de teringherrie, schrikt Benaar weer wakker en schiet hoe laat is 't? als een speer door z'n hoofd. Daarop hoort hij het gekwetter van de merel en ogenblikkelijk sluiten z'n ogen zich weer en drijft hij mee op het magische karakter van zoiets simpels gelijk vogelinspiratie. En ineens hoort hij, de afvallige met de pluimen waardoor hij kan vliegen zonder vleugels, iets helemaal anders: een stem met een Afrikaans tintje.

"Kom maar naar binnen en ga gerust zitten, let niet op de rommel waarin 'k even lag te pitten en waarin 'k voer over de dromenzee en de hele wapenhandel die voer met me mee en ja, ook jij, ja jij voer mee met mij... kom maar naar binnen dacht 'k zei jij, let niet op de rommel en zet je d'erbij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, let niet op de rommel, nee, let niet op mij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, dan lullen we uren over de maatschappij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, het spookschip liep hier allang lek en zwaar averij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, dan beginnen we samen een kinderboerderij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij en leg dat veel te dure kostuum opzij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, hier wacht jou een hels karwei... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, en bezie de vacante betrekking van lakei... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, werp je bimbambeierbommen in mijn Bekaa-vallei... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, maar jij bedoelde: kom maar werken voor mij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, doch het stonk wat veel naar slavernij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij en voel je onbelemmerd, ongeremd en vrij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij en doe iets met je leven: leg 'n ei."

De stem vervaagt. Benaar is weer onderweg naar een verkwikkende rust. Met schone dromen, allez, als dat even zou kunnen. Eerst echter dient het boek van Job en Dop kapittelsgewijs overlopen te worden. Maar eer dat zover komt, zal er nog heel wat water naar de zee moeten stromen. Wellicht zoveel tot er 's een volgende zondvloed langskomt. En dan zijn alle kapittels weggespoeld en dan is het niet meer nodig van nog te dromen. En dan ineens, wie kan dat verklaren, spreekt er een andere stem in Benaars hoofd:

" Het is een feitelijk gegeven: despotisme en alleenrecht is onafdwingbaar maar gemakkelijk te verkrijgen. Ze hoeven het je enkel te overhandigen. Als je extreem geeft om je leven, dan koester je de vrijheid van keuze al is het dan maar voor heel even. Hare Krishna Hare Rama, God of Allah, Brahman, Visjnoe, Shiva of de dalai lama, in het bos daar zijn de nietsontziende ereloonjagers en dat zorgt voor drama na drama tussen de papa en de mama. De galg voor het confraternitraat. De dood aan elke onbenullige advocaat. Tot zover het feitelijk gegeven."

Hierop volgde een indringende stilte. Zij klonk instemmend.

De nucleaire ijssoep waarin Benaar vervolgens tandenknarsend kopje-onder ging, joeg de elektriciteit in z'n hoofd naar alle kanten. Op z’n verkrampte schouders woog de benauwende spanning van het zeeschuim, de tol van het lot en de schaduw van de strop en hij kreeg het niet voor mekaar het hoofd te rechten opdat die stilte als een man aanhoord zou worden. De doodse stilte die hij op handen had leren dragen, tenminste dat dacht hij, want thans sloeg hij onrustig met z'n armen en schopte met z'n benen en grommend en brommend trok hij de lakens vanover z'n hoofd weg en kroop ineen als een foetus om zich vervolgens weer helemaal uit te strekken, steeds verder en verder, alsof er zich ergens in die zolderkamer onzichtbare wezens aan 's weerzijden van Benaar bevonden en 'm elk naar een andere, tegenovergestelde richting trokken. Tot hij, net niet gevierendeeld, op het dak van een huis belandde en zich naakt langs de regenpijp liet schuiven om vervolgens een blauwe badkamer binnen te duiken waar twee olifanten en een koalabeer zaten te kaarten terwijl ze kauwden op pauwenstaarten. In de hoek kronkelde er een brilslang uit de afvoerpijp van het bad en hiervoor sloeg Benaar in z'n blootje op de vlucht. Eens hij in de gang kwam, botste hij op een krokodil die poot in poot liep met een struisvogel. Of toch alleszins iets dat op een struisvogel geleek. Ze wezen 'm vriendelijk en voorkomend de weg naar benee. Op den duur bevond hij zich in een donkere, vochtige kelder. Daar stonk het naar rotte eieren. Ook groeiden er verse champignons. Benaar greep zonder nadenken het eerste het beste exemplaar en beet erin. Hoe slecht echter smaakte die paddenstoel! Wat voor 'n totale bitterheid stak daar niet in! En Benaar spuwde, vol afgrijzen, z'n mond leeg waardoor z'n kiezen d'er mee uitvielen. En hij, terwijl hij z'n laatste tand uitspuugde, verkoos dieper door te lopen en kwam verder in de kelder en daar groeiden appelen en peren en hij greep een blozende appel en beet erin maar zo zonder tanden was dat onbegonnen werk en nadien beet hij in een sappige peer en dat ging al iets gemakkelijker en van het ene moment op het andere kreeg hij last aan z'n maag en toen bemerkte hij dat hij geen kleding droeg en hierop haastte hij zich terug in de richting van de keldertrap doch liep tegen een reusachtige slijkmossel aan. Deze haalde een saxofoon boven en speelde Tequila en halverwege dat liedje zakte Benaar weg in een put en die put ging over in een glijbaan zodat het voor heel even een wilde tocht langs nooit geziene waterwegen werd tot hij te pletter sloeg tegen een rots die zich rank en blank in het midden van een meer situeerde en en dit meer lag op haar beurt in een oase. 't Was de oase van rust, Benaar herkende haar spoorslags dankzij z'n instinct, en daarin trof hij op de rand daarvan, vlak tegen de woestijn van 't Zwart Zaad, een gebedsmolen aan die draaide als bezeten en die steeds maar weer dezelfde boodschap uitzond, in onhoorbare zoemsignalen. Aangaande de kosmos en het algemeen belang erbovenop. En in een flits waren we uren verder en Benaar zat thans uitgedost gelijk een gaucho op een hoogbejaard paard en uit medeleven liet hij zich van de knokige rug glijden en tilde het paard op en droeg het binnen bij een kapper en die lei een permanent in de merriemanen en goedgemutst doch gehaast bewoog Benaar zich verder over veld en hei, door akker en wei en erbij nadenken deed hij niet echt, bij dat stappen, en nog wat later zat hij in een autobus en daarna op een trein en een barse conducteur blafte apathische reizigers af en Benaar die wou daar iets over zeggen doch hij kreeg z'n mond niet open en zo zonder gebit zouden de klanken toch nooit woorden geworden zijn en toen ontspoorden, met een hels gekraak, enkele treinwagons en van overal schreeuwden mensen en weergalmden kreten van paniek en nooddruft en wanneer Benaar rond zich keek, bemerkte hij het bloed dat overal tegenaan plakte en kokhalzend kroop hij door een gebroken raam en z'n opluchting was onmeetbaar wanneer hij erin gelukte van buiten te geraken en hij stond nog maar net gelukzalig naar adem te snakken of het begon daar hevig te stortregenen en Benaar sprintte naar een paardenstal, wat verderop, en daar ging hij zitten schuilen tussen twee koeien en hij zat nog niet neer of die koeien begonnen oorverdovend te loeien en vervolgens zat hij op een fiets en bevond hij zich tussen allemaal andere fietsers waarvan er sommigen met spuiten zaten te jongleren terwijl ze stuurden met hun voeten en Benaar die sloeg een zijweg in en, eens hij aankwam bij een politiekantoor, wierp hij de fiets aan de kant en ging binnen een kijkje nemen. Aan de ontvangstbalie zat er een kip op een computerklavier te tokkelen en toen dat beest vroeg wat ze voor 'm kon betekenen, draaide hij zich terug om en verliet het pand langs dezelfde weg die hij gekomen was doch weer liep er iets mis en verzeilde hij tot aan de rand van een zwembad waar geen water instond en waarvan de bodem bezaaid lag met eenden- en ganzenlijken en Benaar schrok hevig bij dit tafereel en spoedde zich naar de kleedkamers waar hij een oud vrouwtje aantrof die hevig beverig haar vals gebit uit haar mond haalde en het in Benaars handen stak. Benaar die propte dat dat in z'n eigen mond en na een vriendelijk dankwoord nam hij afscheid en in een volgende fragment frommelde hij een papier ineen en dat papier, en ook de bruine enveloppe waarin dat vod gezeten had, ontbrandden spontaan en simultaan in zijne handen en hierdoor ging dan weer een heel huis in de vlammen op en alzo wat later een heel dorp dat in de fik vloog en Benaar vluchtte voor z'n leven, over de Arbeidsmarkt, achternagezeten door een bende uitzinnige burgers die 'm 't liefste van al nog onverwijld door de vleesmolen zouden zien vermalen worden tot een stevige portie gehakt. Ergens onderweg naar wisthijveel spurtte hij als een hazewind over grint en kiezelstenen en plotseling rende hij over de ruggen van rotsen die barsten vertoonden en in die barsten tierde het onkruid weelderig en her en der staken er slanke rietstengels fier en statig de koppen op. En hoe langer hij rende, hoe dieper hij wegzakte want steen was zomaar veranderd in drijfzandgas en rondom Benaar dobberden honderdduizenden hamers en honderd meter verderop, aan de zijkant van het gasmoeras, regende 't bijlenbuien uit de bomen. En dan viel Benaars oog op de tak van een dode iep. Vooral de blauwe reiger die daarop had postgevat, trok z'n onverdeelde aandacht.

10-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


06-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Benaar Vandeplusse, de noordenwind voor rijpe vijgen, vloekte dat het kraakte. 't Moest maar 's afgelopen zijn met te wezen wat hij was. En met dat denken eveneens. Dat denken dat in niets geleek op wat hij veronderstelde dat denken diende te zijn. Het withete dampen van z'n uitschotterige shit, het smeulende bloed, de verpletterde darmen, de verpieterde hersenen, kortom, het driftige bijeenharken van z'n hele verhakkelde en vergiftigde bestaan. Daar waar een clash had plaatsgevonden die 'n volwassen Benaar terug naar af heeft gezonden. Waardoor hij begreep dat eender wat hij wel of niet ondernam in teken diende te staan van de creativiteit. Dit om elke natuurlijke verwekking te eren en om het kind in zichzelf in leven te houden. Z'n eigen kind dan wel te verstaan. Z'n enige reden om te leven in het heden doch tegelijkertijd de enige reden die ervoor zorgde dat hij zich niet van het verleden kon ontdoen. En hij zag zichzelve op handen en voeten bonkig en schokkerig langs de bultige beeweg kronkelen, onderwijl de ene na de andere sigaret erdoorjagend. De rooksignalisatie langsheen de lijdenslaan waarop hij van statie naar statie kroop, kon men lezen als 'n sos dat voortdurend werd uitgezonden maar dat door niets of niemand scheen te worden opgevangen. En in zo'n perpetuum mobile van pijn, ontbering en vernedering schoot alles altijd in beweging ofschoon het in z'n dagdagelijksheid natuurlijk allemaal stilstond. En Vandeplusse zag het bij momenten helder als pompwater: stinkwinden van overal en daaronder een samenraapsel van flarden vooroordelen, stukskes meningen en kotsbrokken inzicht. Doorspekt met overdrijvingen en een handvol beschouwingen omtrent de naakte werkelijkheid. Dat alles dan gelardeerd met karamellenverzen en bijwijlen zelfs, de onzichtbare God verhoede het, een scheut pure poëzie. Hierover dan miljoenen tranen en eronder dan weer gulpen koleirig speeksel. Daarbij dan, in de kantlijn, het snotteren van een angstig kind waarnaar ook al niet wordt geluisterd.

Want, zo diende Benaar vanuit z'n Oostakkerse bed te erkennen, ge kunt niet zomaar op de vleesgeworden domheid kruipen en haar bevruchten zonder gevolgen vanuit het ongerijmde te voorzien of zonder represailles vanuit de lange leegte te verwachten. Anders gezegd... ge kunt niet de baarlijke duivel zelve bezwangeren en dan gaan lopen geloven dat ge daar ongestraft mede wegkomt. Dat elke drekgodin zich in alle mogelijke gedaantes weet te wringen opdat haar slag zou worden thuisgehaald, mag dan reeds eeuwen en eeuwen in 't alom bekend zijn, toch was dat voor Benaar niet het excuus dat als verschoningsrecht kon worden ingeroepen. Hij was immers afkomstig van 't platteland en had gedurende z'n jeugd meer tijd in stallen en schuren en op velden en akkers doorgebracht dan dat hij zich tussen mensen van de gewone burgerij had bewogen. Hij had geen splinter kaas gegeten van duivels en engelen doch kende des te meer het wereldje van de planten en de vogels. De Auschwitchbitch had zich zelfs in een door houtworm aangetaste tafelpoot mogen vermommen, dan nog was de boer in 'm voor haar uitstoot van feromonen gevallen. Als boer had hij geleefd en hij zou altijd wel 'n boer blijven. Ook al leefde hij zonder boerderij en zonder veestapel.

De dreun die hij kreeg te verduren wanneer hij, op last van de Auschwitchbitch, voor de vrederechter van Sint-Niklaas werd gesleurd, was een harde slag en wellicht de hardste noot die hij tot op de dag van vandaag had te kraken gekregen. Ook al had hij, juridisch-technisch gesproken dan, die ultieme krachtmeting vrij gemakkelijk als even glansloos gewonnen en mocht hij in hun oude, koude huurhuis blijven wonen. De Auschwitchbitch werd terug naar af gestuurd maar kreeg het kind toegewezen. Hierdoor echter werd de grootste en veruit belangrijkste verantwoordelijkheid van Benaar van de ene op de andere dag van 'm weggerukt. Ten gevolge van een koehandel die door dat stukske vrederechter, die luisterde naar de naam Van Gysel, werd bedreven. Nog achtenveertig uur per maand zouden de bijna-tweejarige oogappel en hij mekaar mogen zien. Blijven slapen was er zelfs niet meer bij. En Benaar die sloeg op dat moment tilt en die zwoer op al wat 'm heilig was dat hij zulke gijzelpraktijken nooit van z'n leven zou vergeven. Nooit. Of het moest zijn met kilo's rattenvergift. Dat de schijnmoeder, fulltime borderliner ook, exclusief hoederecht aanvroeg en blééf aanvragen, maakte het voor Benaar gemakkelijker. Hij zou haar, al zou het nog even duren voor ze het volledig had veroverd, dat hoederecht schenken door zich niet meer te verdedigen. Later ging ze dan in triomf lopen rondbazuinen dat de zorg voor het dochtertje haar helemaal was toegewezen terwijl het natuurlijk Benaar was die zich verstandiger had gedragen dan elkeen voor mogelijk hield. Hij ontzenuwde de loopgravenoorlog door zich ver achter z'n linies terug te trekken tot in de onherbergzame bergen van z'n bezette vaderschapsstaat. Daar ging hij z'n diepgeslagen wonden likken en trachtte alzo te herstellen van de narcoseloze openhartoperatie die op 'm was uitgevoerd geworden. Dagen en nachten had hij liggen piekeren tot hij zichzelve eindelijk z'n blindheid en z'n leprose verliefdheid vergaf, zij het ternauwernood, want hoelang niet had hij daarna gezweefd tussen leven en dood, meer dood dan levend? Hij, als een liefdesverslaafde, die zich te weinig aan vriendschap overgaf en zich te weinig aan de liefde laafde. 'n Beetje gelijk hij voortdurend hunkerde naar daglicht en er ondertussen alles aan deed om het toch maar niet te moeten betreden. Had hij Pavlov niet in z'n onmiddellijke omgeving gehad, hij kwam gewoon niet meer naar buiten. Ja, zonder hond was hij gewis en zeker een vogel voor de kat geweest. Over, amen en uit met z'n lamlendelingenleven! Finaal de ogen toe, de restanten van z'n halve hart behoedzaam opgedoekt en de gruwelboeken definitief gesloten. Uitentreuren hield hij het ondertussen zichzelve voor: wie was er zonder fout of tekortkoming? Hingen we niet allemaal aaneen met haken en ogen? Met goede bedoelingen en onvolmaakte handelingen? Was bijvoorbeeld Zeus zelve niet verleid geworden? Al, het mag gezegd, was het dan niet door een memelige tafelpoot geweest.

Benaar de beunhaas stak in z'n bed en geraakte maar niet in slaap. Hij zag zichzelve duizelend hoger en hoger de bergen intrekken terwijl de aarde en alle vaderlijke zekerheden vanonder z'n voeten waren weggeslagen, ooh... die vermaledijde vaderdag van het jaar des Heren tweeduizend en één, en hij mocht dan wel dodelijk verwond vanaf die dag briesend en brullend z'n kleintje tevergeefs hebben lopen zoeken waardoor hij op twee maanden tijd tien kilo lichter woog, grijze haren zag opdoemen op z'n kruin en in z'n baard en er zomaar schijnbaar spontaan zes vingernagels uitvielen... toch slaagde hij erin van in leven te blijven en zich te richten op z'n onbestaande toekomst. En in heel dat jarenlange proces van geduldig wachten en liefdevol verwachten, had hij niet nagelaten van meermaals dagelijks z'n verfoeilijke vaderland met haar dogmatische, verouderde wetgeving met elke cel in z'n lichaam te misprijzen en het tot op de laatste morzel gronds te verachten. Waardoor hij uitgroeide tot een loslopende tijdbom die ieder moment kon exploderen terwijl hij niks liever wou dan imploderen. En toch - de wonderen zijn de wereld nog niet uit - sloeg de wraakvlam niet in de papapan en de lont niet in het kruitvat. Z'n oceaandiepe wonde genas in een zee van kwade etter en werd een levensgroot aartslelijk litteken. En Benaar, in de vroege ochtend van twee mei tweeduizend en vier, wreef een traan uit z'n ene gekneusde oog, kreunde van dat wat onmetelijk leed heet en siste gelijk een weggespatte meteoriet die razendsnel de aarde naderde:

"Dit maar om te zeggen, gij stomme schofterige klootzak van 'n Van Gysel met je uitgeteerde lamme rechterpoot en je achterhaalde jarenvijftigrechtspraak en gij... gij ultradomme kankerslet van 'n Auschwitchbitch met je enge gedachtegangske en je allengs verzuurde door je eigen vader verneukte losbollenleven, dat jullie misdadigers zijn tegen de menselijkheid en dat 'k jullie en jullie voorouders vanuit de allerdonkerste hoeken mijner halve hart, door middel van knetterende bewoordingen en in ketters ronkende volzinnen, met m'n laatstje greintje energie vervloek. 'k Klaag jullie aan, uit alle macht en met alle kracht die me nog rest, en 'k zweer jullie, bij al wat me oeverloos lief en dierbaar is, dat 'k dat zal blijven volhouden tot er een dag komt dat jullie voor een volkstribunaal met de lege hoofden naar benee verantwoording zullen afleggen voor hetgene waaraan jullie schuldig zijn. Want schuldig zijn jullie en de schuldigen zullen boeten. Is het niet vandaag dan is het morgen en is het niet morgen dan overmorgen, maar hangen zullen jullie. Zonder genade, zonder pardon. 'k Heb gezegd maar ben nog steeds niet uitgesproken. Want er staan me te weinig woorden ter beschikking. Doch... laat reeds deze ene zin, ter introductie van de aanklacht, in uw hersenloze hoofden weergalmen: jullie zijn wormen zonder normen en daarom verdoem 'k jullie. En rust zal 'k niet kennen vooraleer de waarheid heeft gezegevierd. Jullie dagen zijn geteld."

Buiten begon een merel te kwinkeleren. Hierop viel Benaar eindelijk in slaap.

06-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En Benaar, nadat hij z'n kind diende af te staan in de monsterlijke mallemolen van 'n schijnmoederlijk wangevoelen en een falend gerecht, haakte af. Uit liefde, ja, en ook uit respect voor al wat leven ademt en naar onverdraaglijkheden stinkt en als hij 't zou moeten verantwoorden, hij zou 't niet kunnen. Bij gebrek aan bestaande woorden en indien hijzelve 't niet zou vermogen, hoe zou dan ik, als verteller van deze verschrikkelijk vuile historie, de correcte zinnen weten op te vissen dewelke de vele menselijke dwalingen op Benaar Vandeplusses dochtertje verrechtvaardigen? En eindelijk, eindelijk zag hij het in en was er geen ontkomen aan: hij was verankerd geraakt tussen de figuren van 't meest bloedeloze deel van de sekte. En thans wordt hij helemaal stil en vloekt hij niet meer, uitgezonderd op de onbewaakte ogenblikken. Hij, zoals ik reeds zei, verging beetje na beetje in het moeras van Berusting wanneer hij er zich op het allerlaatste bij neerlei. Zodus kwam het dat ook nu hij voor de zoveelste keer in z'n bed stak. En, terwijl hij nogmaals terugdacht aan z'n lange rit van de voorbije zomer, begreep hij al langer dan nu pas, dat het allemaal verloren moeite was geweest. Dat dagenlange rolschaatsen, die tocht van triestige tastzin en tomeloze teleurstelling door het decor van takkenbos en jachtveld, werd niet meer dan een vlucht. Hij had gepoogd zich te onttrekken aan het ellendige wachten en aan de gekmakende machteloosheid tijdens het toezien en ook had hij gedacht zich te kunnen onttrekken aan de marteling en de pijniging die met de gerechtigde kinderontvoering gepaard gingen. En hij begreep, en ook dat dateerde niet van vandaag of gisteren, dat er aan de werkelijkheid geen ontkomen was. Als een maatschappelijk ontheemde had hij zich onderweg gericht naar de groeiende appels, peren en pruimen. En de frambozen, de stekel- en de braambessen. En de moerbeziën. En hij plukte ze, met bevende vingers, en hij at ze, nee, vrat ze met huid en haar, met kloppend hart. En onderwijl leefde, onder 'n loden augustuszon, de sekte verder in gestaag wassende waanzin, en zolang haar leden willens nillens de behoeften min of meer weten te bevredigen, is het allemaal allang goed. Werken voor 'n alibi en daarvoor op geregelde tijdstippen een billijk loon ontvangen en daarbuiten de fenomenale gulp van puberale pulp vanuit de kijkbuis over zich heen laten stromen als was het een weldaad van jewelste, komende uit de Hoorn des Overvloeds... iets anders hoefde dat voor de meesten onder hen niet te zijn. Niet nalatend van veelvuldig te geeëssemmeren en zich door de gegeepeeëste gezinswagen te laten ronddragen, van de drop naar de regen en vanuit de regen naar de drop. Bonk d'erop. Geen staatsgevaar, waarlijk niet, en geen luidkeels gekraai van oproer.

Doch feitelijk is er niet veel nodig om een massale vlucht, weg van de tv en los naar buiten, in gang te steken. 'n Beetje hittegolf doet wonderen. Elkeen in de open lucht, de straten op. Naar de stranden, de oevers, de zeeën, de verkoeling, het rumoer ook en uiteraard het vermaak. Dat is immers wat overblijft: het vermaak. Brood en spelen. Totterdood blijft het tonggedierte de drijfjacht op het eindeloze vertier voor doorlopend geopend verklaren. De meute zoekt immer de leute en speurt naar nikkel en munten uit alle delen van Europa. Zodat de verzameling euro's van de kleinmannen vervolledigd geraakt. Zoals het hoort. En alles wat terzelfder tijd steekt en stoort, wordt uitgerangeerd en, ergens aan de afbrokkelende rand van de rammelende samenleving, opgevangen opdat de scherpe kantjes zouden worden bijgevijld. En als er iets is dat niet te politoeren of te polijsten valt, dan dreigt de breuk. En eens gebroken en verguisd, zal het niet meer steken. Zal 't niet meer storen. In de toekomst zullen de ochtenden dan gloren als nimmer tevoren en de sekte zal nog voldaner dan vandaag scheuren over wegen die in een staat van volmaakte lelijkheid liggen te etteren gelijk lintwormvormige littekens, lang en grillig als lijnen van een artritische hand. En het uitgestrekte autowegennet slibt verder dicht. De berijdbare ruimte geraakt tot op de laatste meter verzadigd. Het virus van de immobiele viriliteit steekt de schunnige kop op. Iedereen is thans onderweg. Naar zichzelf, naar geluk, naar pech, naar familie, naar vrienden, naar thuis. Als kleverige wezens, leeg, afzichtelijk en onvervulbaar. En naar eet- en drankgelegenheden. En naar de kapper, de beenhouwer, de bank, de boekhouder, en al die andere holtehaltes. Voortdurend bouwend aan de illusies, immer frutselend en knutselend aan de opsmuk van de voorgevels. Steeds in concurrentie met malkander verkerende. Altijd weer de hang naar competitie. De drang naar bevestiging eveneens. Glimlachend en fluitend, naar daar waar de afgrond gaapt. Waar de duisternis heerst. De door-en-door dikke donkerte. Waar de meeuwen, de wilde eenden, de waterhoenen en de aalscholvers uit het brakke water worden opgeraapt. Genekt door botulisme. En sommige door de vogelgriep. En dan de bacteriën... die scheiden vrolijk verder hun exotoxinen af. De hitte staat hierbij niet in de weg. Bacteriële gifstoffen zijn thans, net als de graanprijzen, aan een steile opgang bezig. En niemand weet waar dat gaat eindigen. Maar dat onverschilligheid, hypocrisie en straffeloosheid dienen te stoppen, daar is Benaar meer en meer van doordrongen geraakt. Lichtzinnigheid hoort vanop alle kansels veroordeeld te worden. Waarom geen Commissie van Waarheid en Verzoening in het leven geroepen? Volgaarne zal Benaar naar eer en geweten en onder ede getuigen. Er zal geen woord gelogen zijn. Want is het niet het praten, het snateren en het tateren dat leidt tot de staat van woordeloosheid? En dan is een overeenkomst nooit ver weg. En na z'n gedetailleerde getuigenis zal hij niemand meer lastig vallen en, volkomen eender aan de route van de worm, terug onder de grond kruipen. Om vandaaruit gelijk parasitair broedsel te vergroeien met het onkruid in de hele wereld. Z'n vingers verstrengelen met de hondsroos, z'n tenen worden omsingeld door de wingerd en de klimop. In al z'n lichaamsopeningen groeit varkensgras. Heeft hij toch een probaat middel bij de hand voor wanneer hij in de fase van bloedspuwen aankwam. Want zo vergaat het om de haverklap de liefdeszieke. Of hij geneest of hij wordt zieker. Bij de gratie van 'n spoorloze God en de voorgeschreven medicatie. In de terminale fase alleen nog bidden en slikken. Om overeind te blijven temidden van al de ikken. Vanuit de ziekenkas of vanop de dop, de loterij gewonnen of dakloos of met een job.

En 't was op zulke momenten, bij dat soort van stuurloze bedenkingen, dat Benaar vatbaar werd voor de pandemie van het algemeen geldende. Dat hij alles wat hij ooit had gedacht, geloofd en gehoopt in existentiële twijfel trok en zichzelf als een lulhannes van eerste categorie bezag. En, of hij het wou of niet, hij werd gewaar dat - terwijl de resten van de verorberde vruchten uit z'n mondhoeken en z'n baardharen werden gewreven - het buitenleven van de laatste weken en de vele koffies, de schaarse maaltijden en het chronische geldgebrek een einde dienden te kennen. Het werd meer dan hoog tijd om ook 's wat geld te gaan verdienen. Dan zou hij meetellen. En aanzien kweken. En hij had dat nog niet goed en wel gepeinsd of hij peinsde al gelijk wat anders. Dat dat geldtekort geen reden mocht zijn om het vrijetijdsleven zonder slag of stoot op te geven. En z'n overpeinzingen eindigden steevast met enkele melodielijnen die in z'n hoofd door malkander husselden en almeteen allemaal identiek luidden:

"Komaan, lamme, voortschaatsen!"

En kilometer na kilometer had hij waargenomen dat de nood aan rust vanbinnen groeide. En niettegenstaande de geheide waarheid dat hij de laatste twee jaar al zoveel rust gekend had dat het niet meer gezond zijn kon, was er toch meer rust vereist. Ook waardigheid. Hij wou z'n waardigheid terug. Dewelke echter onomkeerbaar verdwenen was. En dit besef onderging geen enkele verandering wanneer hij iedere keer weer die foto opdolf en 'm aandachtig bekeek en 'm keurig terug in de gitaarzak stak en voortschaatste en peinsde middelerwijl over afzondering, rust en liefde. Onderwijl gleed hij als een natte dweil verder. Het maakte 'm niet meer uit of het kapitalisme geleek als een doodziek konijn dat z'n eigen misgeboren jong opvrat. Net zomin als dat het 'm een zier kon schelen hoe de wegen erbij lagen zolang ze maar werden geasfalteerd. Al schaatsend, speurde hij in 't rond. Erop azend de locatie te vinden waar hij afzondering, rust en liefde zou aantreffen. Eigenlijk niet echt azend maar pogend van rotsvast te geloven dat er, ondanks alles, geluk op 'm lag te wachten. Klaar om te worden gegrepen. Onder een of andere loofboom die 'm met open takken van harte welkom heten zou. En heel z'n leven had hij getracht, en tevens gedacht, dat hij 'm niet hoefde te haasten. Want gedurig leefde er in 'm iets dat hij altoos had bestempeld als de onwrikbare overtuiging dat de kansen die zich aandienden enkel maar in het nekvel konden geknepen worden indien er niets of niemand schade werd berokkend. Thans dacht hij daar nog op dezelfde wijze over. Maar piekerde er niet meer over nog langer op dezelfde weg verder te sjokken. Die manier van onsamenhangend denken moest eindelijk 's afgelopen zijn. Het werd tijd om openingen te creeëren, eerder dan alsmaar deze aan te grijpen die zich pakkensklaar aanboden. We gingen dat 's helemaal anders aanpakken, nam hij zichzelve voor. Eerst geloven, dan zien werd vandanaf z'n slogan. En inderdaad... binnen het uur vond Benaar een klein landweggetje dat hij met de schaatsen om afstrompelde tot hij aan de rand van 'n tamelijk groot bos stond. Hij geraakte vervuld van een fijn gevoel, dook geestdriftig tussen de bomen en verstopte zich, weg van de bewoonde wereld. In een veld van varens en roze bloemetjes van de ballote sloeg hij bivak op. Daar leefde Vandeplusse voor drie dagen en drie nachten. En maakte hij kennis met alle stilte die leeft in een bos. En daar, vanonder de stam van een zomereik, luisterde hij naar datgene alleen hijzelve horen kon. Niemand anders registreerde wat hij registreerde. En dat was niet meer dan normaal.

"Gelukkig maar," zuchtte Benaar opgelucht,"gelukkig maar."

Anders keek iedereen zonder blikken of blozen zomaar door z'n façade van woorden en zinnen. En niemand zou dan nog opkijken wanneer ze z'n leefwereld binnenstormden en onder hun voeten het knerpende gekraak konden horen van de scherven, de spaanders en de splinters van de klinkers en de medeklinkers dewelke hij zo zorgvuldig en nauwgezet in elkaar haakte, steeds opnieuw. Met de gitaar als sociaal glijmiddel.

En wanneer, langs enkele scheuren in de gordijnen, het daglicht zich ten langen leste de zolderkamer binnenvrat, bleek dat reeds de dageraad aangebroken was en lag Benaar, nog steeds in Oostakker, met één kritisch oog z‘n aardvlooienbestaan te overschouwen. Hardnekkig en vastberaden wakker. Hij begon te wenen en te krabben aan z'n benen. Er was immers kortgeleden geheel onverwacht een jeuk gearriveerd dewelke was nedergedaald in z'n onderste ledematen. Waardoor het geleek alsof er een vuur brandde dat alle ijs in z'n geruïneerde hart druppel voor druppel wegsmolt. En net zoals de pijn die men gewaar wordt wanneer men bevroren handen onder een warmwaterstraal houdt, werd hij verteerd door de felste emoties uit z'n meest recente gijzelingsverleden. De kidjacking of kidnapping of hoe moet ge dat noemen, het doelbewust weghouden van een kind bij een vader en vice versa... wel, daar zat z'n halve hart propvol van en daar liepen z'n mond en z'n ogen onhoudbaar van over.

01-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


27-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Een van hen die zo'n gebrekscheque zou mogen claimen, is uiteraard Peet Eetezonne. Geen kinderen, geen vrouw, nergens sperma laten rondslingeren. Niet tijdens langdurige betrekkingen, niet tijdens kortstondige energie-uitwisselingen in vreemde oorden met onbekende partners. Ook geen druppel sperma bij een bank gedeponeerd. Bijgevolg nergens spijt van. Of toch 'n heel klein beetje. Dat hij zo alleen is. Zo heel en al alleen. Niet dat hij eenzaam is. Nee, verre van zelfs. De eenzaamheid, of wat daarvoor door moet gaan, heeft hij allang gelee tot zich genomen en verwerkt. Althans naar hij meende. Eigenlijk naar hij hoopte. En er op de koop toe trots op was, op die hoop. Maar laten we wel wezen en zwijgen over hij die Peet heet.

Laten we ons gezichtsveld nog meer vernauwen in plaats van verruimen en laten we ons weer richten op Benaar. Deze hoorde vanonder z'n lakens hoe de achterdochtige naast z'n bed in allerijl wegvluchtte en hoe ze in haar zeven haasten om beneden te geraken de stoel en de radio ondersteboven liep. Daarna hoorde hij hoe de achterdeur werd dichtgeknald en dan was er voor een wijle niks te horen, op het gekraak van de radio na, en daarna hoorde hij hoe de kever werd gestart en hoe die wegscheurde, met brullende motor en gierende banden. Benaar had een krop in z'n keel en perste, hoewel 't een hele inspanning betrof, z'n lippen op mekaar.

En terwijl hij nog even de voorbije dag en en passant de verschillende struikelstadia van z'n gehele leven overliep, kon hij er niet omheen: 't was allemaal boter aan de galg, parels voor de zwijnen en haute couture voor 't galgenaas. Hersencellen waren gereduceerd geworden tot 'n soort van vermolmd kop-staartbeentje waarvan men allang het nut niet meer inzag en men alleen maar last scheen te ondervinden. Vooral op de schaarse momenten wanneer ze werden aangesproken. En ineens, vanwaar toch kwam dat beeld nu weer, zag Benaar op z'n netvlies de witchbitch die met haar twee harde gevoelloze linkerhanden de botte bijl omklemde en tomeloos - en met een bij haar nooit vermoede energie - woest inhakte op de veel te schone liefdesband tussen 'm en z'n kind. Ondertussen bleef ze naar de buitenwereld toe die blinde agressie, haar met de paplepel ingegeven, als moederliefde omschrijven. En liet ze niet na van om de tien minuten zichzelve en haar eigen sinistere toneelspel te roemen. Omdat niemand anders haar omtrent haar toneelspelkwaliteiten op haar achterste kletste. Het stond immers niet voor niets op haar identiteitskaart gedrukt. Beroep: toneelspeelster. Dat had Benaar sowieso altijd al vreemd gevonden. Dat iemand als beroep toneelspeelster opgaf terwijl die nog nooit ofte nooit om den brode in een toneelstuk had gespeeld. Zelfs niet gefigureerd. Of het moest die ene keer zijn, toen ze zeventien was en, tezamen met haar laatstejaarsklasgenoten, een rolletje had gekregen in een stuk op school. Echter, althans zo geleek het Benaar, dan kon iedereen zich wel acteur heten. We hadden allemaal wel al 's op een podium gestaan terwijl we deden alsof we iemand anders waren. Zelf herinnerde Benaar zich dat hij als negenjarige op het jaarlijkse feestje van de scouts in het uitverkochte gildenhuis van de nieuwe parochie Mowgli speelde. Later, in negentienhonderd vierentachtig, gaf hij in het zaaltje van de Spiegel zelfs gestalte aan de toenmalige vorst, wijlen koning Boudewijn. Als gekroond hoofd en in hetzelfde kenmerkende gebrekkige Nederlands bekloeg Benaar zich, door middel van een zelfgeschreven tekst, over het racisme van de gemiddelde Vlaming en hij riep, vanachter 'n brilletje, z'n negen miljoen (jaja, toen waren het er nog maar negen, waar is de tijd?) onderdanen op van allemaal een Kongolees weesje te adopteren. Zodat tegen het jaar tweeduizend en tien in het Belgenland alle onverdraagzaamheid tegen de zwarte medemens in de vergeetput zou zijn gekieperd. Ja, Benaar herinnerde het zich thans alsof het gisteren was. En hij zag weer voor zich hoe iedereen tranen in de ogen had, van het lachen weliswaar. Maar hij, naïef als hij toentertijd op z'n wolk zat, had het ernstig opgevat en het ook alzo woord voor woord gemeend. Iedereen zou een zwartje moeten adopteren. Dan waren we ineens af van al die racistische flauwekul. Hadden de eugenetica-aanhangers ineens geen enkele poot meer om op te staan. Moesten ze eindelijk 's naar zichzelf gaan kijken. Benieuwd wat ze dan allemaal voor ontstellends te zien zouden krijgen...

"De Auschwitchbitch,"dacht Benaar plotsklaps en hij schoot in de flessengroene lach. Vanwaar toch kwam dat woord nu weer? Associativiteit was toch altijd al een bron van vermaak geweest voor 'm. Het kostte 'm geen moeite en ook geen geld en dat vond hij waarschijnlijk nog het fijnste d'eraan. Dat hij zich alzo tot in het oneindige kon amuseren met z'n hoogstpersoonlijke hersenspinsels die resoneerden in z'n geblutste gedachtegang. En dat iedereen inderdaad wel toneelspeelde, dat had hij later bij Plato gelezen. Dat de Auschwitchbitch toen hij nog met haar samen was, (ach, wat heet samen?) voortdurend iets of iemand imiteerde, had hij toen nog niet in de gaten gehad. Toch niet van in den beginne. 't Was pas later - wanneer hij haar meer dan ettelijke keren aangetroffen had voor de badkamerspiegel terwijl ze gecrispeerde smoelen naar zichzelf stond te trekken in gekopieerde poses die ze had weggeplukt uit kulboekskes als de Flair en de Libelle en de Dag Allemaal - dat z'n frank begon te vallen. Hij had verdorie een kind verwekt bij iemand die geen greintje persoonlijkheid bezat. Heel haar identiteit was een laag schmink, ja daar had ze verstand van,bovenop een lappendeken die bestond uit stukskes van afbeeldingen van bekende medemensen.

" Nee toch, " had Benaar verschrikt gepeinsd, "dat kon toch niet waar zijn?Godgodgod..."

Waarschijnlijk had hij er ook nog verdomme achternagedacht. Enkele dagen later vond hij, het kalf was toen al verzopen, op de muur naast de wc een briefje waar ze, uit pure strontverveling (of was het uit nymfomane nostalgie?) een dertigtal namen van vroegere minnaars op had gekrabbeld. Er stonden evenveel vraagtekens op. Zelfs de eerbiedwaardige heer Koen Poeptalleseniedereenwaareengatinzit Wauters bevond zich erop. Zo leerde Benaar de moeder van z'n kind echt kennen. Deze had zich dus schijnbaar jaren naeen gedragen als een rondfladderende grijze vuilniszak waar tientallen bekende en onbekende mannen op en in hadden gezeten en dewelke zichzelf speelde omdat ze zichzelf niet kon of wist te zijn. En zoiets zou hij dan, in de intimiteit van hun pseudo-huiselijke gezwellige nepgezelligheid, uiteindelijk ook nog moeten aflikken én beffen?

" Nee," dacht hij toen al met het been stijf, "daar was geen denken aan. Deze beker laat 'k verder aan mij voorbijgaan."

En geef 'm 's ongelijk?! Hij heette toch niet Socrates. Wie met die in-het-wilde-weg-neukende Wauters in de pijp duikt, die speelde russische roulette met alle bestaande soa's van deze hele planeet en die diende voor de rest van haar zeugenleven maar op de blaren zitten. Een virale infectie wou Benaar daar echt niet aan over houden. Het briefje met de schier eindeloze lijst van obscure namen en evenveel vraagtekens deed 'm kokhalzen. Hij gooide het gele lijstje lust in de wc, braakte d'er z'n groene maaginhoud achteraan en spoelde door. En in het kotsdik van de draaikolk die daarop ontstond, zag hij voor heel eventjes z'n grauwe toekomst verschijnen. Die oogde afschrikwekkend. Het was toen dertien maart negentienhonderd negenennegentig, dag op dag zeventien jaar nadat z'n enige zusje was overleden. De Auschwitchbitch en hij waren veertien dagen getrouwd. En veertien weken zwanger. Ze had 'm toen al veertien keer bedreigd met te zeggen dat ze het op 'n dag zou afstappen en dat hij z'n kindje nooit ofte nooit meer weer zou zien. Enkel en alleen omdat hij, als aanstaande vader, sinds ze er waren achtergekomen dat hij haar had bezwangerd, haar losgeslagen rookgedrag had durven aan te klagen. De predictortest was een predatortest geworden.

En wat precies had hij toen gezien in die demonische draaikolk? Wel, hij zag hoe hij zou uitgroeien tot een verschopte vader wiens huis eerst zou leeggeroofd worden en die daarna tot inzinkens toe zou worden gepest en getreiterd. Dit op 'n onnavolgbare, scabreuze wijze. En zonder meer niet minder dan hoogst misdadig. Doch Benaar, ofschoon er een anti-pestwet bestond, zou niet dorsten van de openbare macht in te schakelen. Daar hij dat niet vertrouwde. Daarbovenop werden de meeste klachten aangaande 't schenden van het bezoekrecht bijna altijd verticaal geklasseerd. Lasterlijke leugens en geroddel dat ratelt gelijk een goed geolied machinegeweer, pasten wonderwel daarbij. En ieder individu reageert daarenboven anders op dat soort van extreem-gesofisticeerde geweldpleging. Er zijn er die 't café induiken, dag na dag, en aan de toog hun ijzingwekkende wedervaren doen, uur na uur. Er zijn er tevens die toch de gerechtelijke wegen jaar na jaar tot het bittere eind blijven volgen, tegen beter weten in weliswaar maar niet zelden met de schaarse momenten voor ogen dat ze, als een soort van veredelde babysit, in een neutrale ruimte hun kind 's kunnen knuffelen. Er zijn er ook die zich voluit op hun werk storten (als ze dan nog werk hebben) en verder gaan met hun verkruimelde leven. Er zijn er die zich volledig van alles en iedereen afzonderen en zich opsluiten. Er zijn er veel, en ze zijn van alle leeftijden. En Benaar, dat zou er ene worden van de meerderheid. Hij zou zich neerleggen bij het noodlot en zich schikken in het feit dat hij, na het verlies van de huwelijkse bezittingen, ook het exclusief hoederecht driemaal tereke ging aangevraagd én verkregen zien worden. En wel door iemand die alle uiterlijke kenmerken van een ongetalenteerde figurante vertoont. Een figurante die haar kans schoon zou zien ook 's de eerste viool te spelen. Niet goedschiks, geen spatje zelfs, maar kwaadschiks, en vals als een kat, volhardend in een misdaad tegen de menselijkheid. All along the way. For the fatherless child, let us pray. All together now. Let 's pray!

En, liggend onder de klamme lakens in het Oostakkerse huis van Jojo, slikte Benaar de immense krop in z'n keel weg en vanwaar 't zomaar kwam, hij wist het echt niet. En, eerlijk waar, hij wou 't niet weten. Wat kon 't 'm schelen vanwaar de associaties en de desbetreffende woorden opborrelden? Wat kon 'm überhaupt nog iets verdommen, waar het woorden en zinnen en gedachten en ideeën betrof? 't Stampte zich zonder een centje pijn een weg naar buiten en hij, Bernardus de fucking mislukking avant la lettre, kon z'n gekloofde lippen niet meer opeengeperst houden en ook z'n tanden in z'n kurkdroge mond openden zich knarsend en daar sprak hij luidop en ongeremd en alzo overstemde hij het gekraak dat uit de gevallen radio knisperde:

" In het holle huurhuis van creativiteit

gonst het van de louche bedrijvigheid,

naast de fraude en de oplichting van vadertje staat,

onder het mom van goedkope liefde en spirituele prietpraat.

In diezelfde ocmw-keet van schijnheiligheid

is geen enkel kind in veiligheid.

't Werd al meermaals gezegd en ook geschreven:

het credo van de handelaar en de hoer is naar meer euro's streven.

En onderwijl blijft de massale ontvadering gedijen

en de moedermaffia die laat betijen

want, ofschoon scheiden doet lijden,

zijn er altijd enkelingen die verblijden.

Omdat ze er financieel op vooruitgaan

en geen waarde hechten aan waarde en norm,

omdat deze ellendelingen uit alles munt willen slaan

met de klasse van de krinkelende aarsworm.

Onkruid wil tarwe heten, oud ijzer goud,

een kassei kent geen geweten en blijft voor gevoelens koud.

Alleen brute kracht kan hier soelaas brengen,

een hamer en een beitel kunnen elke steen de baas.

Elke schepping kent haar prijs

in het gebied van miljarden tranen, in dit land van dom en dwaas."

27-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


20-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

" Wat was 'k toch al die tijd geweest? 'n Klootzak van het ergste soort? Een crimineel? Een beest? 'n Goor stuk vreten? 'n Junk die alleen maar leeft als hij net heeft gescoord? 'n Immense stilte zindert immers na in het heelal terwijl 'k raak kop, braakbal na braakbal, en het geroezemoes op de tribunes verstomt, punt na punt, en daarbovenop dan nog de vermaledijde wereld die scheurt. In twee. Iedereen op stal, mak en gedwee, hier 'n ja en ginder 'n nee, en de junk valt die uiteindelijk niet over z'n eigen voeten om te blijven liggen als een donkerbruine vlek in het wonderlijk groene gras? Is het dat dan wat 'k was? Vel over been? Gestruikeld over m'n eigen geraamte? Met afgedragen kleren over het tot op het zaad versleten karkas? Alleen nog maar geween en als 'k niet oppas, direct met iedereen ambras? Met alle leden van de sekte die op 'n blauwe maandag ooit zichzelf verwekte? Die drijft op slijm, kwijl en schouwtoneel? Op valse voorstellingen van de feiten en op het verbloemen van de harde waarheid die nog nooit lekker bekte? Zodat de junk uiteindelijk wordt wat hij nog het meeste heeft gevreesd? Verstandig genoeg maar toch tenonderen gegaan aan de gestaag groeiende collectieve gekte? En is het werkelijk dat en dat alleen hetgeen 'k ben geweest? Een onderdeeltje van het gepeupel over wiens levens 'k in de kranten las en waarvan de waanzin me voortdurend de maag dichtstompte? Was 'k werkelijk voor niets of niemand van hen van enige tel? Een druppelende kraan in de woestijn? Een onbewoond eiland?

En 'k ging, als een onbewoond eiland op levenslange drift, tussen alle andere eilanden liggen. En 'k hoorde hoe er werd gepraat over spiritualiteit. En over waarzeggers en astrologen. Over handlezers en voetwijzers. Kaartleggers en psycho-pathologen. Aardstraaljagers en zielevijzers. En over het koldermodel van het westerse denken. En over durf en wil, moed en keukenmeidengegil. En over de één en over de nul en over iedereen en hoe moeder natuur hen allemaal een rad voor de ogen weet te draaien. Om als een ratachtige sinte naar de schattige kleuters te staan zwaaien, de schattige kindjes aan de wal van het heelal. Hun rechten zijn tenminste gevrijwaard geraakt. Hun braakliggende moederland ondertekende immers 't Internationaal Verdrag voor de Rechten van het kind. In artikel negen verbindt de staat van Lethargie en Apathie er zich toe alles in het werk te stellen opdat een kind dat gescheiden leeft van één zijner ouders toch contact en omgang met die andere ouder zou hebben. Op papier oogt dat schoon doch in werkelijkheid droogt inkt sneller dan het gerecht haar knarsende knoken in beweging komen en blijven al die woorden één voor één bestaan uit dode letters. Niettegenstaande dat dient men liefde te tonen, almaar liefde. En men hoort positief in het leven te staan. Er horen geen frustraties bij. Geen irritaties. Geen emotionele droogte. Uiteindelijk neemt men omtrent de toekomst best geen poolshoogte. De toekomst is immers a priori en a fortiori, poolshoogteloos. Dat is wat 'k voor allen op vrijwillige basis uitploos. Genadeschot in de roos. Wordt U alstublieft niet boos. Treedt in debat. Argumenteert. Overtuigt het tuig. Overtuigt Uzelve. Leert!

En 'k betrapte mezelve erop dat 'k beschouwde. En dat 'k bemerkte. De wijze waarop 'k door heel dat verachtelijke Vlaanderenland tekeerging, de manier waaop 'k m'n uitspraak versterkte. De snelheid van praten waardoor 'k om de haverklap over m'n tong struikelde. Tot 'k 't niet meer de moeite waard vond iets te zeggen en m'n uitdrukkingsvermogen zienderogen afnam. Zodat de occasionele gesprekspartners zich afwendden van het navenante gemurmel en gemompel. De schouders omhoog en omlaag en naar de hemel starende en met vragende blik naar de sterren in het gitzwarte uitspansel. En koppijn, mensenlief, koppijn. En geen vrouw die verstond wat de opoffering van een vader kon zijn. Al blekkerde ze nog zo intelligent uit haar ogen... achter al die verstandig ogende zelfverzekerdheid drijft de hopeloosheid en het onvermogen om een vaderhart te peilen. Met de mannen heb 'k dat soort serieuze problemen niet. Met mannen die vader zijn al helemaal niet. In hun ogen dien 'k nog maar even te kijken en woorden zijn op dat tijdstip zoals ze zijn, namelijk overbodig.

En des te nauwkeuriger 'k beschouwde, des te scherper 'k bemerkte. Dat dat platoonse toneelspel geen zoden aan de dijk bracht. Dat er omzeggens niets hielp tegen het wrede lot dat iedere boreling te wachten staat. Alsof eender welke verwekking à la minute diende afgestraft te worden en wel zodanig afdoend dat de les begrepen is, zonder doorgeknipte zaad- en eileiders. Voor geboortebeperking hoorde menigeen een lans te breken. En niet alleen dat. Zij hoorde, benevens haar toegankelijkheid, tevens van overheidswege gestimuleerd te worden. Met jaarlijks, zo rond de periode van Allerheiligen, een belastingvrije bonus in de vorm van een vijftiende maand of, om de veertien dagen, een kleine toelage in de vorm gelijk aan die van de alom gekende maaltijdcheques. Noem deze geldelijke bijdragen dan voor mijn part een soort van gebrekscheques. Bij gebrek aan kinderen, weet U wel, en bij gebrek aan zorgen, vroege grijze haren en haperende hartkleppen. Als een tegemoetkoming aan het gezond verstand. Of, zo men wil, een compensatie voor het zich niet voortplanten. Dit valt alleen maar te stimuleren. En wat is er in de ogen van de sekte een betere motivatie dan handenvol euro's?"

20-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


15-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En de achterdochtige schuifelde hongerig over de stoel terwijl Vandeplusse vertellende was over God die naar andere oorden verhuisde en daar Zijn eerder mislukte experiment herhalen zou, miljarden lichtjaren van hier, weg van alles en iedereen dat naar de blauwe planeet rook. Benaar lag daar, onzichtbaar, met de lakens over z'n sufgepeinsde hoofd en plengde af en toe 'n bittere traan. De achterdochtige had hiervan geen besef en zette zich recht om de radio aan te zetten. Krakend speelde op Pah De Sienjal een vrolijk muziekske waarin enkel een basgitaar en een piano te horen waren. Iets opgeruimder nam de achterdochtige opnieuw plaats op die stoel en ze schoof twee kartonnen dozen dichterbij zodat ze haar benen en voeten kon laten rusten. En terwijl ze achterdochtiger dan ooit een sigaret, pepermunt en een aansteker uit haar buiktas opduikelde, piepte ze even op het schermpje van haar gsm om te zien dat het reeds halfacht was geworden en op datzelfde moment ging beneden de keukendeur open en stapten de twee teruggekeerde teven de zonovergoten ruimte binnen. Ze zochten zich beide onder de tafel een plaatsje uit en vleiden zich neer. Pavlov lag als een pasja in de zetel en beschouwde de blijde intrede van de beide honden met één oog. Zuchtend liet hij zijn kop weer zakken en sliep verder.

De liefde tussen de achterdochtige en de uitverkorene was, ook al heette ze dan pril te zijn, meer dan Vandeplusse in wakkere toestand verdragen kon. Wist hij veel dat niet hijzelve een keuze maakte maar verkozen werd. De vertoning van zulke liefde leek ‘m niet meer dan cinema. En met z'n kop onder de lakens en Pah De Sienjal op de achtergrond, steeg het schaamrood 'm naar de wangen.

" Cinemi, " zei zij. Omdat dat ‘m aan het lachen bracht. En alzo bevonden beiden zich bij malkander. De ene paraat om de andere een dienst te bewijzen. De andere, de uitverkorene, op weg om op een dag vanonder de lakens te kruipen, waggelend gelijk een kuiken uit een ei. Om over de rug van de ene de trappen naar de zevende hemel te bereiken.

" Rouw met mij, " dacht zij. Dacht hij.

En terwijl Benaar murmelend en pruttelend z’n verhaal over de zomer van tien maanden geleden verder afhaspelt, zodat de achterdochtige zich zonder noemenswaardige moeilijkheden een gestoelde mening over ‘m zou weten te vormen, klonk hij nog gesmoorder dan even daarvoren omdat hij nog dieper onder de besmuikte lakens wegkroop.

" ‘k Ga d‘er niet veel woorden meer aan vuil maken, doch poneer het liever bondig, " sprak hij afgemeten en koel.

" Wat dan? " antwoordde de achterdochtige nieuwsgierig en ongeduldig.

" Dat ‘k in gedachten steeds maar zondig en dat dan hartsgrondig, " gaf hij te kennen. En daarna ging hij ineens verder met z'n verhaal. Dat de geschaatste kilometers en het doorgedreven buitenleven 'm helder hadden gemaakt. Dat alle mogelijke gedachten zich hadden losgeweekt en tijdens de routineuze ritten van de laatste maanden aan het schuiven gegaan waren. Alsof er zich volledige gletsjers afscheurden, die zich geruisloos te water begaven. En, alzo dobberend in het hersennat, vloten de gedachten te allen kante. Konden ze thans ook maar gewoonweg verdwijnen. Vaporiseren in de lucht. Verstikken in het riet. Oplossen in het niet. Hoeveel dode dorpen was hij niet doorgereden, hoeveel melaatse plaatsen had hij niet bezocht? Van Gent naar Zeeland en van Zeeland naar de Belgische kust en van de kust naar de Westhoek om daar de kerkhoven van de eerste wereldoorlog te bezoeken en dan weer terug naar de kust en dan naar Brugge en net voor Brugge weer naar Oostende, of was het allemaal andersom, en dan uiteindelijk rondjes rijdend in de Kempen, de far west van Vlaanderen. En ondertussen had hij de hoegrootheid van de sekte ingeschat en de sekteleden bezig gezien. En hij had er zich over verwonderd, meer dan hij voor mogelijk hield. Meer ook dan gezond voor 'm was. Doch men kon er niet omheen... de sekte hangt vastgesnoerd in een netwerk dat bestaat bij de gratie van duizenden leugens en evenveel verzinsels. De bühne waarop het bedrog zich afspeelt, lijkt wel het altaar dat hoogverheven en verre van de werkelijkheid wordt weggehouden. De aanhangers van de sekte leven zich uit in hun waanzin en wentelen zich daarin. En als ze zich buitenshuis begeven, overrompelen ze opgeruimd de musea, de festivals, de markten, de pretparken, de hobbybeurzen en de terrassen. Daar gaan ze napraten over wat ze aangekocht of niet aangekocht hebben. Waarom het ene wel of waarom het andere niet en ze gaan in het aanschijn van malkander tentoonspreiden hoe politiek correct ze oordelen en welke tentoonstellingen ze recentelijk meepikten. En ook daaromtrent het waarom wel of het waarom niet. En ze wauwelen over kunst en over de werkelijkheid uit de krant, liefste, ge zoudt ze moeten bezighoren! Of ze praten luchtig over het leven zelve en ze zeggen erbij dat ze de filosofie, en alles wat daarrond hangt, met het innigste van hun zijn beminnen. En ook met heel hun ziel. Ze nemen daarbij onschuldige woorden in de mond en spuwen hen hoogdravend uit en ze geven er niet om hun schrijnende gebrek aan mening altoos te kennen te geven, daarbij de oprechtheid schuwende als ware zij de pest.

Vandeplusse trok thans maar pas goed van leer. En razend als een bezetene, beuzelde hij verder:

"'k Beschouwde het gelaten en door hen verslagen en bemerkte hoe hun gedragingen en hun prietpraat om de haverklap haaks op elkaar stonden. Alsof het zo hoorde. Alsof het bon ton was van zoveel mogelijk pk's onder het achterste te stampen, daarbij zoveel mogelijk kabaal producerend. Alsof het goed oogde te laten zien dat men 't goed had. Alsof levensvreugde om de halve seconde werd vernikkeld en platgeslagen, en het geld in de Statusstraat op nummer één bleef wonen. En men diende daarbij op te passen van niet te gaan veralgemenen en niet van 's morgens tot 's avonds te lopen geloven dat iedereen het geld als drijfveer ziet. Want voor men 't wist, trapte men op iemands zere tenen. En dat zou dan weer leiden tot schermutselingen en overrompelingen en meer rimpels en meer rampen en meer geestelijke beslommeringen. En middelerwijl meer en meer middelvingers de hoogte in en almaar meer afval en dat ligt niet zomaar ergens maar werkelijk overal. De menselijke verwezenlijking bij uitstek. Ook daarin herkende 'k mezelve slag om slinger en terstond, in al dat afval en eveneens in alle stront, en ontsteld kokhalzend wendde 'k me keer op keer af van die herkenning. Hoe kon dat zo, hoe kon dat zo, hamerde er driftig in m'n dichtslibbende gehoorgang, dat het tot dusverre zover is gekomen? Dat het supernaturalistische en het bovennatuurlijke van alledag door mij niet meer gezien wou worden? Maar dat een paar vrouwenborsten of een geprononceerde kont nooit ofte nooit aan m'n diep verdoken aandacht ontkwamen? Dat het toch altijd een wijvenlach moest zijn, dewelke m'n hart telkens weer sneller deed kloppen! 'k Mocht m'n moeder, van zodra 'k haar zou zien, niet vergeten te bedanken. Omdat ze me aanstak als was 'k een lont wanneer ze me - scheurend heur lichaam in het kraambed - het bestaan schonk. En voor 't genot dat 'k ondervond als 'k iedere keer weer de straat optrok om dan te gaan lopen botsen gelijk een biljartbal tegen andere biljartballen en dat loopt allemaal gesmeerd zolang er maar genoeg kwijl aan te pas komt en dat duurt net zolang tot men 's ferm wordt afgerost. En dan komt men de straat niet meer op. Doch desalniettemin, het kan niet genoeg worden benadrukt, alleen maar liefde. Lasterloze liefde. Kasteloze liefde. Vastenloze liefde. En de herhaling daarvan. Carambole na carambole. Voor eeuwig en eeuwig. Altijddurend dus en onvergankelijk. Onwankelbaar. Helder. En zonneklaar. Want wat liefde allemaal niet weet teweeg te brengen! Wat liefde niet allemaal weet te bewerkstelligen! En te bestendigen! Zij geeft het leven haar kleur en zorgt ervoor dat er glans op zit. De remedie tegen 't vergift van de sleur, ook dat is liefde. En ondertussen maar schaatsen, van links naar rechts over de landkaart, van boven naar onder."

De achterdochtige voelde zich rechtstreeks aangesproken. Ze had veel goesting om haar bazaar te pakken en het af te trappen. Nog eventjes, hield ze zichzelve voor, nog heel eventjes. En dan kon ze om halfnegen haar auto instappen en over de autostrade vlammen. Hoe blij zou ze zijn wanneer ze haar kinderen straks in bed zou kunnen stoppen. Daarna zou ze een pizza in de oven schuiven en zich een goed glas wijn uitschenken. Met die pizza en dat glas wijn zou in haar tuintje gaan zitten. Onderwijl zou ze het bad laten vollopen. En d'er wat oliën ingieten, en daarna, daarna zou ze... Abrupt werd ze onderbroken door Vandeplusse die verder en verder ratelde en thans maar goed op dreef scheen te zijn gekomen:

15-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


10-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Nadat 'k 's anderendaags tegen de middag Geel achter me liet en weer richting ergens anders trok, voelde 'k hoe de energie van de twee voorbije feestjes me vooruit stuwde. 'k Bleef gedurende uren mezelve door de Kempen duwen, in de wetenschap dat men, om vooruit te geraken, iets anders achteruit moest stampen. En, ofschoon 'k goed vorderde, bleek tegen het vallen van de avond dat 'k in één grote cirkel had gereden waardoor 'k me plotsklaps weer in de omgeving van Geel bevond. Hetgene me 'n intens gevoel van ontgoocheling bezorgde. Al was 't maar jegens het geleden tijdverlies. De opgelopen schade liep weer tegen de achtentwintigduizend achthonderd seconden. Intussen had 'k Mol en Aarschot gezien. Poederlee en Herselt ook. Herentals en Hulshout, Olen en Oevel, Retie en Westerlo en Zammel en nog een tiental kleinere en grotere gehuchten. Gezien is veel gezegd. 'k Had er een zeer ruime indruk aan overgehouden wijl 'k er me doorheen had begeven. Snel en efficiënt. Maar niet efficiënt genoeg, gelet op het feit dat 'k dus me tegen de late avond opnieuw op de plek situeerde waar 'k net na de middag was vertrokken. Het was nog erg warm en de spreeuwen begonnen met honderden tegelijkertijd uit de lucht te vallen, tot in de waterkant. Daar zochten ze, temidden van de rietvelden, een schuilplaats voor de komende nacht. Voor de rietvelden, aan de rand van de weg, stonden hele trossen van het harig wilgeroosje. Naast het Kempisch Kanaal sloeg 'k later m'n bivak op. Kroop wat later in m'n slaapzak, dacht na over de geleden schade die 'k die zomer totdantoe had geleden en viel in slaap, net op het moment dat er zich, diep in m'n binnenste, een beestachtige schreeuw begon te vormen. 's Anderendaags werd 'k wakker met diezelfde schreeuw, thans gedrongen tot in de laatste rimpel mijner gelaat. Dat sprak zich, als som van alle pijnlijke delen, enkel en alleen nog uit over de spijt omtrent het verlijden van de tijd, zowel in het verleden als in de toekomendheid.

'k Rookte sito presto twee sigaretten om even, naar goede gewoonte, de nachtmerrie te overlopen, of althans die gedeeltes die 'k me op het netvlies gebrand zag en niet zomaar in eentweedrie gewist kreeg. Een half uurtje later was 'k weer min of meer m'n ouwe, getrouwe zelve. 'k Brak het bivak op, gooide zand over de resten van het nog smeulende vuurtje en nam m'n bazaar mee naar het jaagpad. Twee minuten later schaatste 'k in de richting van het Albertkanaal. Tegen de middag sloeg 'k, zomaar uit balorigheid, af in de richting van het oosten. 'k Wou feitelijk wel naar huis maar anderzijds toch ook niet. Want wat had 'k thuis te zoeken? Als 'k dan toch ergens diende rond te hangen, dat het dan gewis en zeker toch niet thuis ging zijn. Daar zou 'k immers alleen maar slapen en veel te weinig eten en koffies drinken en roken en slapen en last hebben van de kwaadaardige dromen. En van de boze geesten die rondzwierven in dat oude koude kot en waartegen de twee alcoholici, die boven me woonden, dagelijks streden. En daarbovenop... de ondraaglijke leegte van het bestaan en nergens, in heel die keet, een spoor van de reeds veelbesproken God. Of 't moest dat zwart uitgeslagen scapulierke zijn, in de schuif van dat ene kastje dat er nog hing. Daarop stond Jezus afgebeeld, genageld aan het kruis. Z'n van pijn en doodsangst verwrongen gelaat zei het allemaal. Zo klonk thuis.

Dus bougeerde 'k verder en verder, tot 'k tegen de middag op een speciale plek terechtkwam. Eerder op goed geluk dan ten gevolge van een fijne neus voor zulke plaatsen. 't Zat namelijk zo: onderweg naar Turnhout verloor 'k op een verlaten asfaltweggetje een wiel van m'n rechtse rolschaats. Na twintig seconden vond 'k het wieltje terug maar een half uur later was 'k nog steeds aan het zoeken naar de lager en de moer die er ook bijhoorden. Net wanneer 'k het wou opgeven, trof 'k de lager een tiental meter verder aan, op een stuk veengrond waarop het purper van de liggende vleugeltjesbloem geen enkele kleurintensiteit vertoonde. En in een heideveld, ergens wat verder, ontdekte 'k de aanwezigheid van klein glidkruid. En tevens had 'k gezien hoe triest en dorstig 't plantje erbij stond, hetgene me inspireerde. Wat dan weer resulteerde in het gegeven dat 'k op het glidkruid urineerde. Terzelfder tijd deed 'k dat ook bij de zonnedauw en de beenbreek. Die stonden ernaast en dat gebeurde niet geheel toevallig maar eerder op natuurlijke wijze. Niet zelden kwam dit trio in elkanders nabijheid voor. Ze hadden immers alle drie de gave van kalkarme en zure grond te benutten. Als men dat dan vergelijkt met God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest... wel, dan zijn de gelijkenissen treffend. Om niet te zeggen als twee druppels water in de grote zee. En op dat moment zag 'k de verloren moer. Ze was, zo zag 'k nu, een beetje ondergezeikt geworden doch m'n vreugde verdreef dat soort van bedenkingen met gemak. God zij geprezen, ook al rustte hij niet op de zevende dag, zoals de overlevering het ons wou doen geloven. Halsoverkop vertrok hij hier immers om nooit meer weer te keren.

10-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


05-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Wat was 'k wat graag

een blitse spreuk geweest, boven Uw te veel beslapen bed

aan de blinde muur opgehangen

op de blote, rode baksteen...

of de verkalke scheur in de ongeknipte nagel

van Uw veel te lange grote teen...

of het donkerpaarse paardendeken

op Uw doorgezeten zetel...

of de laatste druppel brandstof

in Uw verroeste mazoutketel...

of de cover van het boek

dat U maar niet krijgt uitgelezen...

of lag 'k maar op m'n gemak in Uw lelijke asbak

de ineengedeukte peuk van Uw uitgedoofde sigaret te wezen.

Was 'k maar Uw zon, Uw zee, Uw maan,

Uw dagdagelijkse waan,

Uw broodbeleg, spreekkoor, beeldbuis,

loftrompet of simultaan met dat alles simpelweg

Uw kleine kleurloze lieve wimperspitsmuis, zeg.

Oooh ja,

leefde 'k maar geregeld en onbevangen

als de genetisch gemanipuleerde bloedluis

in Uw eeuwig verzuurde inlegkruis.

Misschien voelde 'k me dan ook 's thuis...

Daarna begon 'k te kappen in het gasbeton en wisselde dit af met zwemmen, eten en drinken. De hele dag bleef 'k zo bezig. Tussendoor zong 'k al 's een liedje maar 'k had niet veel zin d'erin en een gebrek aan inspiratie leidde er toe dat 'k niet verder geraakte dan

verstoten vaders, verstoten vaders,

kom onverdroten op de straten om het smart en leed vrij te laten,

om te blijven liefhebben en niet te gaan haten,

verstoten vaders, verstoten vaders,

geloof in de liefde en geef alles om iets,

om eender wat, 't is om het even,

slachtoffers worden immers daders

wiens slachtoffers dienen te leren vergeven.

Een van de aanwezige venten verwijderde zich, vanuit de zonovergoten tuin, het koele huis in. Twee andere kerels, al flink bezopen en sterk stoned, barstten in huilen uit. Er ontstond enige commotie bij de andere aanwezigen. Vooral bij de ronddrentelende pagadders die hoegenaamd niet begrepen wat er gebeurde. Want het was nog zo'n schoon weer en dan liepen die volwassenen hier gewoon wat te bleiten. En wanneer een andere vent een foto uit z'n broekzak opviste, zich het zweet van het gelaat wiste, de foto bekeek en 'm in 't rond liet gaan, schakelde 'k over naar een langzamere versnelling:

Verstoten vaders, verstoten vaders,

sluip terug uit jullie holen, kruip terug uit jullie krochten,

verstoten vaders, verstoten vaders,

de kleuterlegers bijeen die jullie werden ontstolen en die vergeefs naar jullie zochten,

verstoten vaders, verstoten vaders,

ga al die inspanningen niet verminderen,

verstoten vaders, verstoten vaders,

doe het niet voor jullie zelve

doch doe het voor de kinderen.

'k Lei de nadruk op de laatste lettergreep en liet deze naklinken, langgerekt en monotoon. En 't klonk affreus en 't galmde niet schoon. 'k Kreeg dan ook geen applaus, alleen de reactie van twee belhamels viel me op. In een flits zag 'k twee criminelen in spe aan het werk en spontaan waren er klanken in m'n buik aan het wellen gegaan en vanuit m'n keel kroop er een schor geluid. Dat dat zo niet kon blijven duren, die anti-sociale kuren, want er zou zich dra een of andere rechter mede komen te bemoeien, zonder kennis van de feiten of werkelijkheidszin enigerlei maar met middeleeuwse wetten en de flikken aan zijn zij, en hij zou de belhamels naar een gesloten instelling sturen en daar kregen ze het dan hard te verduren en belandden ze in de rook, de coke en in de alcohol en zo waren er al veel te veel, de gevangenissen zaten daarenboven nu al overvol. Enzoverder, enzovoort gaf 'k het beste van mezelve en de kinderen bekeken me alle twee alsof ze me niet hadden gehoord en al helemaal niks van m'n woorden hadden begrepen. En hun moeder bekeek me ook, maar dan scheef en met samengeknepen ogen. Met haar wijsvinger horizontaal over haar keel in een snelle beweging, deed ze me teken dat de messen geslepen waren. 'k Was niet bang, integendeel, 'k kreeg aandacht en besloot m'n setje af te maken. Aan de hand van een politiek gedicht. En wanneer 'k aankondigde dat het laatste liedje kort en bondig zou zijn, viel er een collectieve zucht van opluchting waar te nemen. Daarna barstte pas het gejuich los. En of dat nu was om dat politieke coda dat ze te horen zouden krijgen of omdat 'k het nakende einde van m'n optreden had aangekondigd, nee, dat kon 'k er niet uit opmaken.

En 'k zong over de boze droom die 'k had gehad die nacht en waarin 'k had gebrandschat, verkracht, gemoord en geplunderd. En 'k jankte dat 'k bij het zien van de foto's nadien, gelukzalig had geglunderd. En dat de enige gedachte die in m'n hoofd speelde tijdens al dat glunderen, het failliete koninkrijk in drieën verdeelde: Brussel naar de vanen, Wallonië voor de hanen en Vlaanderen aan de runderen.

Verdwaasd zat thans m'n Kempische publiek voor zich uit te zien. Ze vertoonde de uiterlijke kenmerken van al degenen die niet wisten dat water niet alleen diende om patatten te koken, de vissen in leven te houden en 's zaterdags de vloer te schuren, maar dat het ook gedronken kon worden. 't Was heel stilletjes wanneer 'k de gitaar weer opborg. In de zak trof 'k zestig eurocent aan. 't Leven van een bard kenmerkt zich als zijnde hard. Doch toch wel afwisselend. En vooral onvoorspelbaar. Vooral dat. En 'k voelde hoe de stroom van het onderbewuste thans overduidelijk lichtjes kolkend haar gang aan het gaan was terwijl het publiek zich verspreidde in de tuin, het zwembad of het huis. En of de desbetreffende stroom nu kosmisch of Freudiaans van oorsprong was, dat kon me nu 's geen barst schelen. 't Werd tijd om weer de winkelstraten en de kathedraal op te zoeken. Om opnieuw, al was het maar voor eventjes, de illusie van het vliegen te proeven. Om weer de medemensen te vervoegen. Om het Theater van de Minne terug naar de burger te brengen. In voorstellingen met een maximale duur van twee uur. En op het einde van het magere spektakel die paar euro's uit de gitaarzak plukken. En ze dan opdoen door ze te offeren aan de gulzige economie. Uitgeven en laten leven. 't Was dan ook een schone leuze. En ondertussen wemelde 't voor m'n ogen. 't Wriemelde van alle kanten in m'n richting. En waar 'k in vroeger tijden er niet voor terugdeinsde om er los in te springen, dacht 'k thans iets langer na. 'k Telde als het ware tot tien, tot twintig, tot honderd als het niet anders kon en 'k keerde m'n geheugen binnenstebuiten om een grappig jeugdsouvenir aan te treffen. En niettegenstaande m'n vergeefse zoekactie slaagde 'k er toch in alle me omringende leven te laten voortdeinen, zonder eraan deel te nemen. Peke I begon thans ook gitaar te spelen en te zingen maar veeleer geleek het alsof niemand meer geïnteresseerd was, op die twee belhamels na natuurlijk.

En tegen 's avonds kwam er een gepierced vrouwmens naast me zitten. Ze wou weten wat dat gasbetonnen beeld feitelijk voorstelde. Dat 'k dat zelf niet wist, mompelde 'k. Ze zei dat ze dat wel had gedacht en dat het haar deed denken aan Catharina De Grote. Die kwam in juni van het jaar zeventienhonderd tweeënzestig op de Russische troon nadat tsaar Peter III was overleden. En ze leefde de grootste tijd van haar leven in de Kleine Hermitage, een plek voor bezinning en afzondering. Daar kwamen haar gasten, zoals Diderot en Voltaire, dan langs. Ook had ze een erotisch kabinet en daar prijkten dan het soort beelden zoals dat waaraan Jerom en ik al een hele dag waren bezig geweest. Alleen was ons beeld, zo zei de gepiercede het, iets modernistischer. Daarbij spuwde ze op de grond. Toen liet ze een boer en vervolgens twee harde scheten. Dat herkende 'k van bij de witchbitch. Die liep ook op de grond te spuwen en boeren en scheten te laten zonder zich te pardonneren. Maar, ach, 't is maar hoe ze 't je van thuis uit leren. Daarna begon het wijf met de neusbel een joint ineen te flansen. Die ze wat later opzichtig alleen ging lopen oproken terwijl ze haar vier bloedjes van kinderen liep uit te schelden. Ondertussen krabde ze aan haar talloze tattoos. En nadien aan haar kruis. Verbeten hakte 'k een stuk gasbeton tot in het midden van het zwembad en alzo verdreef 'k weer een stukske duivelsklauw uit m'n aan rauwe flinters gereten sullenziel. Peke I was ondertussen tot in z'n autootje gevloeid en vierklauwens naar z'n huis in Belsele gekabbeld.

05-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En wanneer we dan eindelijk in Halle aankwamen, was 't tuinfeest reeds in volle gang. Niets anders had 'k verwacht en in een hoekje van de tuin stelden we onze spullen op. Eens we een gebrekkige geluidscontrole achter de rug hadden, dronken we ieder van ons glas. Peke I hield 't op bruisend water en zelf zat 'k aan het plat. De zon vlamde uitbundig en belichtte uitvoerig het geïmproviseerde podiumpje van bierbakken en spaanderplaten. Het was een zeer uitnodigend gezicht en heel even voelde 'k me ijzig kalm en was 'k blij en trots tegelijkertijd dat m'n eerste betaalde optreden binnen de vijf minuten van start zou gaan. 'k Wierp een samengeperst oogje op het publiek en zag verschillende generaties van de epische sekte vertegenwoordigd. Twee exemplaren van het dertigtal aanwezigen trokken m'n speciale aandacht. Een bruingebrande man van einde de dertig, kaalgeschoren, en een vrouw van halverwege de twintig, lijkbleek en graatmager. Ze zaten beiden pal naast het podiumpje. Het tafeltje dat ze hadden uitgekozen, stond vlakbij één van de twee geluidsversterkers. Even vreesde 'k voor die arme mensen dat hun zenuwen toch wel heel erg op de proef zouden worden gesteld. Tevens hoopte 'k, voor hun eigen welzijn, dat ze aspirine op zak hadden.

Peke I begon met één van z'n achttien liedjes. En dan nog eentje. 'k Begeleidde hem zo goed en zo kwaad als 'k kon. Doch 'k vond het, zoals 'k eerst gevreesd had, niet lastig, integendeel, 'k genoot ervan hem te ondersteunen op de manier dat 't mezelve 't beste uitkwam. Dan meetokkelend, dan de gitaar als slaginstrument aanwendend. Dan weer trachtend alleen met m'n stem terplekke verzonnen melodielijnen onder Pekes zang te proppen. 'k Ben niet zo zeker of het allemaal zo fantastisch harmonieus klonk doch 'k weet heel zeker dat 'k me geweldig levend gevoelde. En daarna was 't m'n eigen beurt, helemaal in de hoofdrol. Peke I begeleidde me thans en zo elkaar afwisselend, speelden we drie setjes van telkens een half uur. We kregen regelmatig af te rekenen met aanmoedigende reacties en sporadisch viel er zelfs een slap handgeklap waar te nemen. Eenmaal werd er gejoeld en op de tafels gesprongen en wel toen 'k " Weledelgestrenge Heer Vrederechter " luidkeels ten gehore bracht. Last van plankenkoorts had 'k niet. Peke I evenmin. Die was uiteraard een doorwinterd muzikant en van geen kleintje vervaard. Muzikaal klikte 't goed tussen ons beiden maar we beseften beter dan wie ook, dat goed in dit geval niet goed genoeg was. Dat wou op zich uiteraard niets zeggen hoewel zulke besluiten impliceren dat alles beter moest. Hoogdringend. Maar zelfs in die hoogdringendheid toch nog een gargantuesk engelengeduld aan de dag wetende te leggen... alzo en niet anders speelden Peke I en ik onze liedjes, ongeveer tot tien uur 's avonds, met onze gezichten in de zon, op dat podiumpje van bierbakken. Nadat 'k afsloot met een terplekke verzonnen "Brussel Hallelujah Vilvoorde", staken we moe en voldaan het geld in onze zakken, rookten een zoveelste joint en werden door de bruingebrande kale en de lijkbleke graatmagere gevraagd om de volgende dag bij hen in Geel op hun tuinfeest te komen spelen. We zouden niet betaald krijgen maar konden blijven slapen en mochten eten en drinken zoveel we wilden. Dat klonk ons als muziek in de oren. En 'k wist:

" De wereld valt te redden. "

Onderweg naar Geel, in de auto van Peke I, heerste er een uitgelaten stemming. Hoe verder we Halle achter ons lieten, echter, hoe stiller alles werd. Het geluid van de motor en daarbovenop de harpmuziek uit de cassetterecorder waren de enige geluiden die er te horen vielen en we luisterden beiden gefascineerd naar het vreemde klankspektakel. In de auto rook het nu overduidelijk naar de brandgeur van de barbecue waar we de hele middag in hadden gestaan. Uiteindelijk belandden we dan tegen middernacht in Geel. 't Werd me dikwijls voorspeld doch 'k had nooit durven bevroeden dat het er daadwerkelijk nog 's van zou gaan komen. De kinderen werden in bed gestopt en het koppel had twee namen: Penelope en Jerom. Eigenlijk waren zij geen koppel maar waren zij wel een tijdje een koppel geweest. Ze trokken nog regelmatig samen op aangezien ze altijd goed overeen waren blijven komen. 'k Voelde geregeld steken van jaloezie prikken, terwijl de sigaretten en de joints tegen een rotvaart rondgingen, gelijk speedboten die over een brede rivier van donkerbruin bier sjezen. Tot op het moment dat die kinderen weer ontwaakten en luidruchtig opstonden en de ouders gingen slapen. Net als Peke I. En 'k ook. Het was toen net acht uur geworden. Tegen tien uur arriveerden de eerste gasten. En waren we allemaal terug wakker. Penelope ging 's kijken in de tuin om te zien of haar dochtertje daar niet ergens rondstruinde. Zulks was niet het geval waardoor ze na een sigaret of twee weer naar binnen sjokte en naar de bovenverdieping van Jeroms huis verdween. Jerom zelve hield zich bezig met de gasten. Zijn zoontje van acht lag te plonzen in het zwembad. 'k Lag ernaast. Het was immers weer een zoveelste superzonnige dag. 't Viel me op dat er druppelsgewijs meer en meer gasten ten tonele verschenen en 'k maakte me op om 'n middagje tegen de glazen van zonnebrillen te gaan praten. En vooral, en dat stoorde me waarschijnlijk nog het meeste, tegen de dubbele weerspiegelingen van m'n bijna naakte zelf. Peke I was ondertussen ook wakker geworden en die ging zwijgend onder een parasol zitten. En terwijl 'k met de rug tegen de zwembadrand aanlag, keek 'k rond en bemerkte vanalles. 'k Zag het groter geheel, en enkel dat, waarvan 'k oordeelde dat 't liefde betrof. Liefde in al haar facetten. Hetero's, homo's, lesbo's, macho's en jeannetten en nog wat nymfomanes, moederkloeken, sufragetten en honderden sigaretten.

Hoe komt het toch dat mannen en vrouwen zo verschillend lijken? Is het enkel en alleen omdat ze niet eender zijn? Zal immers later, véél later, niet blijken dat er geen onderscheid valt te maken qua productie aan chagrijn en dodelijk venijn? Streven ze niet beiden naar de perfectie in de kwaliteit? Naar volmaaktheid in 't kwadraat en naar erectie en naar spagaat? Naar sex om de sex en naar de perversie van de haat? En dan terug naar de werkvloer en naar de telecommunicatie? De mannen even gemakkelijk grote open boeken als dat de vrouwen dezer dagen even gemakkelijk in de tropen een bloot rondslenterende latino gaan lopen zoeken? De vrouwen die geslepen zijn, sluw, laks en achterbaks gelijk het mannenrijk bestaat bij de gratie van het lome en het slome en het lamme en het tamme? Tot op dat ultieme ogenblik dat een genadeschot het serpent van een wijf afmaakt en ook de vijg van een vent? Helaas, helaas, driewerf helaas... 't is, over en over, het gewone relaas van een schijnschone relatie. 't Is de kroon op het slavenwerk van een hele natie. 't Is de allerlaatste vrijwillig gekozen therapie. Gedisciplineerd werken verschaft de vrijheid. En van vrijheid komt blijheid. En binnen de kortste keren kan men dan lopen zweven tussen honderdduizenden geluksscherven. Weg van de wereld en los van iedereen. En 'k dacht aan de foto, als was het een vleesverscheurende fata morgana. Een ziekelijke vorm van fetisjisme ook en alles bijeen genomen, verwerd het tot een tic nerveux, doorwasemd van existentieel fatalisme. En 'k dacht weer iets maar 'k wist niet meer wat. 'k Dacht weer iets, dronken van het zonlicht, drijvend naar het zwartste gat. 'k Dacht weer iets maar denken, zo besloot 'k, is voor niets en niemendal goed. 'k Dacht aan iets. Dat wist 'k wel zeker. Doch waaraan toch dacht 'k uitentreuren m'n hersencellen volstrekt nutteloos op te hangen? 't Lag te plakken op het puntje van m'n tong. 'k Concentreerde me en richtte m'n aandacht onverminderd op het ruisen mijner bloed. En eensklaps wist 'k weer waaraan 'k net tevoren had gedacht. 'k Dacht aan schending van vertrouwen en aan misbruik van macht. 'k Hees me daarop uit het zwembad en stapte naar een blok steen die daar in het gras te liggen lag. Ernaast bevond zich een hoopje beitels en een hamer. Eender wie daar zin in vermocht te hebben, kon die dag naar hartenlust die bewuste steen bewerken. En terwijl 'k me bukte en het poreuze oppervlak van de witte steen betastte, kon 'k het niet helpen dat 'k er tegen begon te spreken:

01-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull







gastenboek
  • cialis und herzproblem
  • apcialis uk cheap delivery
  • user reviews on cialis
  • acheter cialis levitra
  • gnrique du cialis en franc

    laat maar weten wat u denkt als u denkt dat u iets weet, waarvoor dank.


    Foto

    Eviva de cinema en leve de regen, hiep hiep hoera voor al die blablabla en voor hen die worden doodgezwegen!!!
    Foto

    In deze tijden van oplichting en verduistering is het uit pure noodzaak dat 'k zing...
    Foto

    Wat is er erger dan de creativiteit van een handelaar? De leugens en het zelfbedrog, dat is toch zonneklaar...
    Foto

    hei, gecorrumpeerde commerçant, blijf met je fikken van m'n kind, schreeuwde 'k tegen de wind...
    Foto

    Niet zelden zijn zij die altijd al gelukkig zijn geweest, de armsten van geest...
    Foto

    Wanneer de liefde de leegte begint te zegenen, begint 't in 't donker lichtjes te regenen.
    Foto

    Aardig bij de tijd: vaardig in onrechtvaardigheid!
    Foto

    Danke danke dank u wel, afdanken die papa en liefst heel snel, nietwaar misschien, mama tuttebel???
    Foto

    Jantje klopte d'er altijd op... op de kindjes hunne kop
    Foto

    Jantje was dan ook niet emotioneel intelligent en werd dan maar advocaat, de voddenvent
    Foto

    Later ging Jantje in de dorpspolitiek en zo werd het hele dorp ziek
    Foto

    Op het allerlaatst mocht hij niet meer met de auto rijden wegens overmatig drankmisbruik, tja, ze gaat zolang te water t
    Foto

    De verstoten vader droomt z'n enige meisje rauw tot 'n fantastische jonkvrouw en die droom droomt hij met alle macht van
    Foto

    Benaar kreeg het niet gezegd hoe iedere volle minuut een half uur geleek en hij kreeg het evenmin uitgelegd waaraan hij
    Foto

    Vooruit of terug in de tijd... Benaar leeft plichtsbewust z'n gebenedijde Benarigheid en dat dan langs geen kanten in ka
    Foto

    Er zijn zo van die dagen, er zijn zo van die dingen: Benaars onbedaarlijke bedenkingen monden steevast uit in die ene le
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    E-mail Benaar

    Druk op onderstaande knop om 'm 't eender wat te laten geworden...


    Blog als favoriet !

    Archief per week
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 25/12-31/12 2006
  • 19/12-25/12 2005
  • 12/12-18/12 2005
  • 05/12-11/12 2005


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs