Oskaar... de goedheid zelve... diens ruwstoffelijke resten mochten dan wel ongeveer een maand geleden geheel en al opgefikt geworden zijn doch 't fijnstoffelijke residu viel niet zomaar weg te branden. Dat zat ronduit oceaandiep binnengedrongen bij de achterdochtige en kaatste daar in wolkenkrabbershoge paarse vlammen van volkomen links naar uiterst rechts, op en neer carambolerende tussen haar ziel, haar hart en haar verstand. Hondsmoe geraakte ze d'ervan, en soms net niet. Dan zou ze onverschrokken alle achtduizenders ter wereld te lijf gaan teneinde hen te verzetten, steentje voor steentje, morzel voor morzel, en kruimel na kruimel. Benaar, die geleek zo weggeglipt uit een schilderij van Bacon of Bosch, zat triestig in z'n pakske tabak te pulken en viste d'er een verzameling samengeklitte vloeitjes uit. Z'n loden somberheid stond in schril contrast met de aard van Oskaar. De achterdochtige liet warm en zonder enige schroom haar gedachten vlieten. Ze stond er van versteld... de groeiende heftigheid waarmede ze de dode miste. Hoe hij altijd paraat bleek om boodschappen te doen voor de oude vrouwtjes die in zijn straat woonden, hoe hij met de glimlach hun hondjes uitliet... hoe hij haar, de bij uitstek argwanende, bewierookte en nimmer naliet van de grond waarop zij liep te verafgoden en hoe hij zonder morren en zonder dat men hem diende aan te porren de kalkaanslag en de strontranden in haar en anderen hun wc wegpoetste. Hoe vaak had hij niet gezegd dat, als hij maar tien jaar jonger was geweest, hij direct met haar 'n kind in mekaar zou knutselen want dat hij niemand kende met zo'n lichaam als het hare, gekneed om een blakend kroost op de wereld te zetten? Haar genereuze rondingen, haar warme karakter, haar tomeloze energie... er was geen perfectere broedplaats voor liefdesvruchten denkbaar. Alzo had hij 't haar, overtuigd van zijn eigen gelijk, dikwijls in haar oor gefluisterd. Niet zelden had hij dan al 'n halve fles wijn naar binnengekapt maar wat zou dat? Hij had ervan genoten, van die wijn, dus wat kon daar dan verkeerd mee zijn? 't Verhinderde in ieder geval niet dat zij, met de andere helft van de fles in haar kas, na zulke woorden almaar weer hoger en hoger hing te vliegen. Ofschoon haar achterdocht naderhand steeds weer de overhand haalde en haar er telkens toe noopte zijn liefdevolle uitspraken in twijfel te trekken. Als ze dat dan vergeleek met die dekselse Benaar... die zei geen woord over haar en haar kwaliteiten, die praatte alleen maar over zichzelf en over dingen uit z'n verleden. Als hij dan al iets zei. Misschien moest ze 's een fles goede wijn meebrengen? Wellicht zou hij dan... ? Hoewel, Benaar die zwoer bij koffie en die sloeg zoveel cafeïne naar binnen dat hij voortdurend op 't punt stond van te ontploffen. 't Mocht al 'n waar mirakel genoemd worden dat ze 'm al twee keer thee had zien drinken. En die wijn-koffiekwestie was niet het enige dat de twee mannen van mekaar onderscheidde, behalve dan het ene feit dat de ene dood en opgestoofd was en de andere levend. Hoewel... levend begraven was hier beter op z'n plaats, peinsde ze, als ze zo 's in de woning rondkeek. En ofschoon 't nu de eerste mei was, voelde ze 'n kilte die tot in haar botten kroop en die haar eerder liet geloven dat 't hartje februari moest zijn. Onwillekeurig viel haar oog op het loskomende behang tegen de keukenmuren. En ze miste iets, al wist ze niet wat. Er was iets verdwenen tegen de vorige keer dat ze hier was langsgekomen. Wat was er hier weg? Even dacht ze eraan Benaar te polsen doch deze was nog altijd druk doende met de verschillende attributen van z'n rookgerief te ontrafelen en hij schonk daarbij geen aandacht aan iets anders. Nochtans zat hij tegelijkertijd wel degelijk op iets helemaal anders te broeden, namelijk dat aanpassingsknopje dat bij 'm onbestaande zou zijn. En wikte en woog hij om en om of hij wel of niet bij de achterdochtige zou vissen naar haar zwangere zus. Meer bepaald naar de vriendschap tussen die zus, Vandeplusses eerste ex, en de witchbitch, z'n tweede ex. Hij besloot alras, terwijl hij wat kruimels tabak van de tafel veegde, d'er toch maar geen woorden aan vuil te maken.
De zus van de achterdochtige had immers in het verleden al meermaals bij hoog en bij laag beweerd dat deze bewuste vriendschap organisch en spontaan was ontstaan. Had de achterdochtige 'm niet geïnformeerd, Benaar zou 't niet eens geweten hebben. Sinds hij echter van dit voorspelbare gegeven weet had gekregen, was hij nog meer gaan steigeren. Dat luizige secreet was er niet alleen in geslaagd van z'n kind bij 'm weg te houden en van 'n wig te drijven tussen z'n ouders en hemzelf, ze zat ook nog 's te stoken bij z'n eerste grote liefde. De reden daarvoor was niet zo moeilijk te achterhalen. Tijdens hun schijnhuwelijk had de witchbitch van in den beginne geregeld gepolst naar z'n vorige echtverbintenis en naar het hoe en waarom van die breuk. Benaar echter had niks te klagen gehad over die eerste ex, integendeel. Ze was lief, warm, mooi en intelligent én ze had gevoel voor mensen en begrip voor allerhande emoties. Wat kon een man, met het gelaat gekeerd naar alle levende wezens, zich nog meer wensen? De breuk, zo beweerde Benaar ten overvloede, had geheel en al aan 'm gelegen. Omdat hij had gevreesd dat hij met z'n gezicht tegen de muur zou kwakken. En dat eerste vrouwtje zou dat niet zien aankomen hebben en die zou gewoon tegen dezelfde muur plakken. En dat had Benaar niet zien zitten. Het was dan ook op die manier, even zakelijk als bondig, dat hij het toentertijd - dat was in het jaar des Heren negentienhonderd eenennegentig als hij 't zich nog goed herinnerde want er viel zoveel te onthouden - tegen z'n eerste grote liefde had uitgelegd. Dat hij al zoveel operaties aan z'n knieën had dienen te verhapstukken, dat almaar weer opnieuw leren lopen vanop krukken, dat eeuwige revalideren dat sowieso telkens weer leidde tot een volgende operatie, en dat het nu niet lang meer kon gaan duren voor de chirurgen de drastische middelen gingen bovenhalen. En dat zouden protheses zijn. Hulpstukken. En hij begon na te denken over die hulpstukken en na te denken en iets zei 'm dat hij nu wel moest gaan nadenken. Keren, draaien, twijfelen, dubben, de pro's en contra's afwegen en al die andere stadia waar je door moet als er knopen dienen doorgehakt te worden. En door daar een hele lange tijd overberedeneerd tegen tekeergegaan te zijn geweest, was hij bang beginnen worden. Hij had al een keer of tien, elf met krukken rondgelopen en iedere keer gerevalideerd tot z'n beenspieren weer min of meer normale proporties aannamen. Altijd, althans zo geleek het nu, had hij geloofd dat hij genezen kon en iedere keer weer had hij gevochten tot hij terug op een behoorlijk normale en pijnloze wijze kon stappen. Doch instinctief had hij voorvoeld dat z'n herstelgeluk 's ging ophouden. Z'n geloof in genezing was beginnen vervliegen. Nog niet helemaal, er zat nog wel heel wat in de fles, doch de dop lag er naast en al wat vervliegt, gaat mee met de wind. Het enige goede nieuws hieraan: de fles was nog niet helemaal leeg. Doch verdampen ging dat geloof. En ineens ook de hoop. Dat zulks stond te gebeuren stond vast. Het zou een stevige knal worden en die diende hij te pareren. D'erop of d'eronder zou het worden, een afknapper of een wonder. Er was niet eens veel voor nodig om van 'n wonder een afknapper te maken. En als dat dan zou gebeuren, mochten er geen zachtmoedige beminden rond 'm hangen. Want hij zou afhankelijk worden van dezen. Daarom had hij toen die relatie -want 'n echt huwelijk was het nu ook weer niet hoewel... eigenlijk wel- gestopt, zei hij tegen de witchbitch. Die voelde een steek van jaloezie en wist zich ineens ook tweede keus. En uiteindelijk, hoe ge 't ook draait of keert, was ze dat ook. Benaars hart klopte voor z'n eerste ex. Ze waren in min of meer goede verstandhouding uit mekaar gegaan al waren ze er beiden kapot van geweest. Zes allenige, geslachtsloze jaren en nog een handvol knieoperaties later had Benaar dan 'n een of ander sloom pokkenwijf ontmoet en die heeft 'm dan al 's efkes ferm bij z'n lurven gehad. Dat had feitelijk z'n tweede ex moeten worden. Doch die had 't begrepen na drie maanden. Ook toen werd al wat zo simpel was, onbegrijpelijk moeilijk gemaakt. En het niet-zo-simpele spotgemakkelijk. Zo kunnen we tenminste allemaal volgen. En, als was het zo voorspelbaar als dag na nacht, komt hij de zestiende maart van het jaar des Heren negentienhonderd achtennegentig nog 's zo'n lamlendige, lome, slome, lamme, tamme, lakse en achterbakse lullenpruller tegen en ook die geraakt zwanger. En zet een kind op de wereld. En al was het zo voorspelbaar als regen na zonneschijn dat de tweede ex, die eigenlijk z'n derde ex had moeten zijn, na haar laffe vlucht uit hun huwelijk z'n eerste ex zou opzoeken om daar dan op doortrapte wijze af te rekenen met haar grote rivale, toch raakte 't Benaar meer dan hij voor mogelijk had geacht. Want hij wist dat de witchbitch al haar gewicht in de schaal zou werpen om Benaars eerste ex de poten vanonder al haar stoelen te zagen. Hetgene ze dan ook deed. Door zich als een luis in de pels van de nietsvermoedende vrouw te nestelen. Zo ging de witchbitch al haar gehele leven tewerk. Als een botte bloedzuiger zoekend naar warmbloedige mensen en hierop dan boudweg vegeteren tot de gastheer of -vrouw uitgeput en afgemat ten gronde was gericht. Tegen dat dat geschiedde, zat de ijskoude pestbuil al in een andere hals vastgehaakt en te zuigen om de bevroren leegte in zichzelf op te vullen. Die manier van professioneel profiteren gelukte, wonder boven wonder, keer op keer en als ge bij die ellenlange leegte zelve zou peilen op hoeveel mensen hun kap ze zo al geparasiteerd had, ze zou er geen flauw benul van hebben. En op hoeveel hoofden ze zo al had gescheten, al evenmin. 't Had er alle schijn van dat het uit niet meer of minder dan een levensgevaarlijke virale infectie bestond , heel dat witchbitchgeval, en hoe verder ge d'er bij uit de buurt blijft hoe beter. Benaar monkellachte thans wanneer hij met één oog en lijkbleek naar de keukendeur keek. Daartegen had Jojo een citaat geprikt, gescheurd uit een of ander boekske. De woorden luidden als volgt:
De achterdochtige, met Oskaar prominent aanwezig in haar lijf en leden, merkte op dat Benaar iets onverteerbaars wegkauwende was. Z'n ene oog mocht dan wel dantesk dichtplakken, uit het andere spatte des te meer hartige moordzucht en discutabele dadendrang. Dit macabere amalgaam spoot letterlijk tot tegen het loskomende behang aan de keukenmuren. Zij behoefde 'm niet te vragen naar de oorzaak van die seriemoordenaarsblik, ze kon wel vermoeden naar de bron hiervan, ze las 'm immers gelijk ze 't kookboek van de boerinnenbond las. Voor eventjes was ze gelukkig dat alles in het ouwe, kouwelijke huis in stilte baadde aangezien ze begreep dat, wanneer Benaar op dit huidige moment z'n geestdriftige gedachten de vrije loop zou laten en ze zou verwoorden, er weinig tot niets opbeurends en constructiefs aan de oppervlakte zou opdomen. En liever geen negativiteit of iets dat nog maar lichtelijk naar vrouwenhaat zweemde. Dan nog 't liefst van al de geluidloosheid gelijk ze hier thans heerste. Als het dan werkelijk niet anders kon. En toch, toch ging ze iets zeggen, wist ze. En zie, voor ze 't terdege doorhad, floepte het er al uit:
" Schrijf het allemaal op, " meldde ze droogweg.
Benaar keek haar aan alsof ze een vloek uitte die 'm enigszins van z'n melk had gebracht.
" Opschrijven?" memelde hij, " wat opschrijven?"
" Gewoon heel je klerezooi. Gooi het er allemaal uit en schrijf het op. Op papier. Zwart op wit, " sprak ze stellig en ferm. De stilte nam terug de overhand. Benaar die zat met het voorhoofd in één langgerekte rimpel te roeren in z'n koude thee. De achterdochtige nam 'n sigaret en was tevreden dat ze 'm aan het denken had gezet. Zo'n slecht idee was dat niet, van dat allemaal op te schrijven. Het zou 'm dwingen de waarheid onder ogen te zien en tegelijkertijd zou hij deze dienen te verwerken. En daar kon het schrijven echt wel bij helpen. Dan kon hij tenminste 's af en toe afstand nemen van de gevangenis die z'n hoofd geworden was. 'n Beetje tevreden over zichzelf schonk ze hen beiden verse thee in.
" Opschrijven? " fezelde Benaar alsof hij 't nauwelijks kon geloven. Hij die nooit iets op papier zette of het moesten de bedragen zijn die hij wanneer aan wie diende te betalen. Dat noteerde hij meestal op kattenbelletjes die hij dan weer om de haverklap kwijtspeelde. Waardoor hij het toch opnieuw diende te onthouden. Maar z'n gehavende geheugen liet 'm daarmede dan telkens in de steek. Waardoor het weer verse aanmaningen en laatste herinneringen en allerlaatste verwittingen regende. Opschrijven, pff, dat was toch niks voor 'm? Toch was er iets aan het voorstel dat 'm beviel. Al wist hij niet zo direct wat dat dan was. Zinnen opschrijven was echter niet zijn ding, dat wist hij wel zeker. Hoe ging dat dan in z'n werk gaan, dingen opschrijven? Hij verdierf het niet te vragen doch de achterdochtige ried z'n gedachten, zoals steeds, en zei dat dat heel gemakkelijk was. Je dacht iets en dat zette je dan op papier.
" Jamaar, " weerlei Benaar jammerend," 'k schrijf nooit iets op. 'k Laat het, vanuit m'n ballingschap, maar wat tochtflapperen in mijne kop. En dan stapelen die hersendampen zich op, tot een torenhoge hoop, en dan wil 'k die, eerder dan ze op te schrijven, sito presto met alle anderen delen. 'k Wil het altijd zeggen, echt waar, tegen iedereen, maar die holle vaten vol misvattingen staan steevast in de file. Met hun peperdure auto's, met hun gekopieerde meningen, met hun bultruggenballast en met hun wetten van scheefgetrokken ballistiek. En 'k wil het verkondigen aan de arbeidende lediggangers en aan de werkloos aan de deur kloppende jonge mensen, in maatpak gehesen, met stroppende dassen hun jongemensenwensen. Dat op gelijk welke afstraffing een begenadigde begrafenis volgt. En dat een boom meer schaduw geeft dan een suikerbiet maar dat een suikerbiet meer zuurstof geeft dan een boom. Geen bomen meer in hartje Afrika. Alleen nog suikerbiet. Savannes vol suikerbiet, oases van oxygène. Daar dan allemaal naar toe. En dan daar in quarantaine. Want die werkloos op de deur hengstende jonge mensen worden in onze waarde- en normeloze samenleving als patatten tot een smakeloze puree geplet om vervolgens als pruimen door een abdijbier te worden voortgejaagd. Langs ongekende wegen. En platter dan ooit tevoren worden ze achteraf, netjes gekapt en geschoren, afgescheiden. Op een bord van Delfts blauw feitelijk uitgescheten, alwaar de pruimenresten dan als een portie glitterballen liggen glimmen in de pluimige zonovergotendheid."
"Hola, hola, " sputterde de achterdochtige tegen, " dat bedoel 'k niet. Zulke zaken moet ge niet opschrijven. Het gaat 'm vooral over wat je voelt en gewaarwordt en wat je in de toekomst anders zou willen zien. Weet je, eigenlijk maakt het niet uit wat je neerpent. 't Gaat 'm er over dat je met jezelf in het reine tracht te komen door 'n soort van dagboek bij te houden. En daarin hoort vanalles behalve de nonsens die je net uitkraamde. En je mag ook niet vergeten van hen die je kleineerden en kwetsten te bedanken."
Benaar keek verongelijkt. Zij die je kleineerden en kwetsten bedanken? Hallo? En dan die nonsens? Waarom zouden z'n eigen spontane gedachten niet geschikt zijn om zomaar aan papier toe te vertrouwen? Meer dan ooit begon het idee van z'n klerezooi op te schrijven 'm waarlijk te bevallen. En hij zou zelf wel bepalen wat er wel of niet ging genoteerd worden. Niemand anders had daar 'n zegje over te doen. Wat hij dacht, immers, zat er ingeslepen en ingebakken en 't zou gewoon een kwestie worden van uitgekookt de boel te filteren en alle resten op papier te kwakken. 'n Fluitje van een cent. En hij wist al iets waarmee hij kon beginnnen, zei hij en de achterdochtige die wist al wat voor onzin er ging komen - ook van de brief die hij haar onlangs had toegestuurd, had ze geen jota begrepen - en ze zuchtte 's diep en zweeg wanneer hij van wal stak:
" Iedereen bordeelt maar 't gebeurt allemaal binnenskamers en naar buiten steken de façades. Zeikerds met penseel tussen vijgen, vet en gas. Mieten, illegalen en matrozen... pandoering van de stok... trappen onder opgespoten tieten... tot in kartonnen of stalen dozen... en 'k schrijf m'n bankrekeningnummer op de voering van haar onderrok... en vijgen, vet en gas... en rattenkarkassen, muizenskeletten, duivenkadavers en lege spuiten in gekraakte panden en 't gekmakende geraas van de ontmaskerde ros die rees uit het schoonste rozenbed, in aloude traditie... tot in de warme armen van de schurftige dwaas... ook maar 'n slachtoffer van z'n hoogstpersoonlijke vanzelfsprekende idiotie... van de liefde niks anders gegeten dan veel te jonge kaas... helaas."
Fel over de kleurrijke eigenzinnige gedachtengang keek Benaar met z'n ene open oog naar de achterdochtige. Deze zuchtte veelbetekenend en vroeg zich af waarom toch ze uitgerekend vandaag naar Oostakker afzakte? Ze was wellicht beter bij haar kinderen gebleven. Dat had haar tenminste een babysitter uitgespaard. En toen wist ze wat ze miste. Het waren de twee teven van Jojo. Die had ze hier nergens bespeurd.
Uiteindelijk belandden ze beiden dan toch weer boven, op dat muffe zolderkamertje waar Benaar placht van grotendeels de dagen en de nachten in z'n onbeschrijfelijke staat van historische shock door te brengen, verre van bereid z'n kwelgeesten te danken dat ze z'n leven hadden afgenomen en z'n hart etmaal na etmaal bevroren hielden. Eens ze boven aangekomen waren, kroop hij onmiddellijk gekleed onder de beslabberde lakens. Heel deze vetzakkerij trok hij tot ver over z'n hoofd. De achterdochtige nam hoofdschuddend plaats op de smerige stoel die ze nog kende van 'n maand geleden en die er nog precies hetzelfde bijstond als dat ze die toen had achtergelaten. Zuchtend grabbelde ze naar haar gsm, zag dat het reeds zes uur was geworden, dat ze geen berichten had ontvangen en ze voelde dat haar maag grommelde van de honger. Op dat moment vroeg Benaar haar waar hij de vorige keer was gebleven, met heel z'n verhaal? Ze antwoordde dat hij en Peke I onderweg waren naar Halle, om daar op een tuinfeest te gaan optreden. En dat hij, terwijl hij dat aan het vertellen was geweest, gaandeweg in slaap sukkelde. En dat zij toen naar huis gereden was. 't Was op dat moment al halfzes 's morgens. Ze was maar net op tijd thuisgekomen om gauwgauw te douchen en dan moest ze haar kinderen wakker maken en hen naar school brengen. Daarna was ze terug naar huis gereden en had ze een hele dag in bed gestoken. Ze had geslapen als een os, zei ze. Ah ja, sprak Benaar vanonder z'n lakens, dat optreden in Halle. Juist. Wel, dan zal 'k daar maar mee verder gaan. Ze nam zich voor, of die vleesgeworden traumatische stressstoornis nu zou slapen of niet, van tegen een uur of acht, halfnegen Oostakker buiten te rijden. Op de autostrade zou ze de radio opendraaien en boven de muziek zou ze gillen, krijsen en schreeuwen tot haar stem het begaf.