" Wat was 'k toch al die tijd geweest? 'n Klootzak van het ergste soort? Een crimineel? Een beest? 'n Goor stuk vreten? 'n Junk die alleen maar leeft als hij net heeft gescoord? 'n Immense stilte zindert immers na in het heelal terwijl 'k raak kop, braakbal na braakbal, en het geroezemoes op de tribunes verstomt, punt na punt, en daarbovenop dan nog de vermaledijde wereld die scheurt. In twee. Iedereen op stal, mak en gedwee, hier 'n ja en ginder 'n nee, en de junk valt die uiteindelijk niet over z'n eigen voeten om te blijven liggen als een donkerbruine vlek in het wonderlijk groene gras? Is het dat dan wat 'k was? Vel over been? Gestruikeld over m'n eigen geraamte? Met afgedragen kleren over het tot op het zaad versleten karkas? Alleen nog maar geween en als 'k niet oppas, direct met iedereen ambras? Met alle leden van de sekte die op 'n blauwe maandag ooit zichzelf verwekte? Die drijft op slijm, kwijl en schouwtoneel? Op valse voorstellingen van de feiten en op het verbloemen van de harde waarheid die nog nooit lekker bekte? Zodat de junk uiteindelijk wordt wat hij nog het meeste heeft gevreesd? Verstandig genoeg maar toch tenonderen gegaan aan de gestaag groeiende collectieve gekte? En is het werkelijk dat en dat alleen hetgeen 'k ben geweest? Een onderdeeltje van het gepeupel over wiens levens 'k in de kranten las en waarvan de waanzin me voortdurend de maag dichtstompte? Was 'k werkelijk voor niets of niemand van hen van enige tel? Een druppelende kraan in de woestijn? Een onbewoond eiland?
En 'k ging, als een onbewoond eiland op levenslange drift, tussen alle andere eilanden liggen. En 'k hoorde hoe er werd gepraat over spiritualiteit. En over waarzeggers en astrologen. Over handlezers en voetwijzers. Kaartleggers en psycho-pathologen. Aardstraaljagers en zielevijzers. En over het koldermodel van het westerse denken. En over durf en wil, moed en keukenmeidengegil. En over de één en over de nul en over iedereen en hoe moeder natuur hen allemaal een rad voor de ogen weet te draaien. Om als een ratachtige sinte naar de schattige kleuters te staan zwaaien, de schattige kindjes aan de wal van het heelal. Hun rechten zijn tenminste gevrijwaard geraakt. Hun braakliggende moederland ondertekende immers 't Internationaal Verdrag voor de Rechten van het kind. In artikel negen verbindt de staat van Lethargie en Apathie er zich toe alles in het werk te stellen opdat een kind dat gescheiden leeft van één zijner ouders toch contact en omgang met die andere ouder zou hebben. Op papier oogt dat schoon doch in werkelijkheid droogt inkt sneller dan het gerecht haar knarsende knoken in beweging komen en blijven al die woorden één voor één bestaan uit dode letters. Niettegenstaande dat dient men liefde te tonen, almaar liefde. En men hoort positief in het leven te staan. Er horen geen frustraties bij. Geen irritaties. Geen emotionele droogte. Uiteindelijk neemt men omtrent de toekomst best geen poolshoogte. De toekomst is immers a priori en a fortiori, poolshoogteloos. Dat is wat 'k voor allen op vrijwillige basis uitploos. Genadeschot in de roos. Wordt U alstublieft niet boos. Treedt in debat. Argumenteert. Overtuigt het tuig. Overtuigt Uzelve. Leert!
En 'k betrapte mezelve erop dat 'k beschouwde. En dat 'k bemerkte. De wijze waarop 'k door heel dat verachtelijke Vlaanderenland tekeerging, de manier waaop 'k m'n uitspraak versterkte. De snelheid van praten waardoor 'k om de haverklap over m'n tong struikelde. Tot 'k 't niet meer de moeite waard vond iets te zeggen en m'n uitdrukkingsvermogen zienderogen afnam. Zodat de occasionele gesprekspartners zich afwendden van het navenante gemurmel en gemompel. De schouders omhoog en omlaag en naar de hemel starende en met vragende blik naar de sterren in het gitzwarte uitspansel. En koppijn, mensenlief, koppijn. En geen vrouw die verstond wat de opoffering van een vader kon zijn. Al blekkerde ze nog zo intelligent uit haar ogen... achter al die verstandig ogende zelfverzekerdheid drijft de hopeloosheid en het onvermogen om een vaderhart te peilen. Met de mannen heb 'k dat soort serieuze problemen niet. Met mannen die vader zijn al helemaal niet. In hun ogen dien 'k nog maar even te kijken en woorden zijn op dat tijdstip zoals ze zijn, namelijk overbodig.
En des te nauwkeuriger 'k beschouwde, des te scherper 'k bemerkte. Dat dat platoonse toneelspel geen zoden aan de dijk bracht. Dat er omzeggens niets hielp tegen het wrede lot dat iedere boreling te wachten staat. Alsof eender welke verwekking à la minute diende afgestraft te worden en wel zodanig afdoend dat de les begrepen is, zonder doorgeknipte zaad- en eileiders. Voor geboortebeperking hoorde menigeen een lans te breken. En niet alleen dat. Zij hoorde, benevens haar toegankelijkheid, tevens van overheidswege gestimuleerd te worden. Met jaarlijks, zo rond de periode van Allerheiligen, een belastingvrije bonus in de vorm van een vijftiende maand of, om de veertien dagen, een kleine toelage in de vorm gelijk aan die van de alom gekende maaltijdcheques. Noem deze geldelijke bijdragen dan voor mijn part een soort van gebrekscheques. Bij gebrek aan kinderen, weet U wel, en bij gebrek aan zorgen, vroege grijze haren en haperende hartkleppen. Als een tegemoetkoming aan het gezond verstand. Of, zo men wil, een compensatie voor het zich niet voortplanten. Dit valt alleen maar te stimuleren. En wat is er in de ogen van de sekte een betere motivatie dan handenvol euro's?" |