En hoe hij het voor mekaar kreeg van, net na het ontwaken temidden van z'n immer en voortdurend allesverscheurende shock, zomaar in die ijskoude en vochtige keuken weer naar de achterkant van z'n levensechte niet-aan-te-ontkomen moorddroom af te reizen... daar wist geen spraakvermogend wezen noch kop noch staart aan te rijgen. En hoe het dan kwam dat hij op een of andere manier zichzelf zag liggen, met z'n loden hoofd op dat met broodkruimels en margarinevlokken en kaasresten en confituurplekken en tabaksgruis en koffievlekken bedretste tafelblad... daar viel evenmin een jota van te begrijpen. En hoe hij vantegen het bedoezelde plafond in de mot kreeg dat hij er zieker en zieker begon uit te zien... maar hei, laten we d'er over zwijgen... alsutblieft... dat lieke kenden we ondertussen wel al van voor naar achteren en van achteren naar voor... dat werd zoetjesaan een klassieker. En hij had ook oog voor het oor, daar vantegen dat bruine plafond, en hij hoorde een alarmbel en dat er boven dat hels kabaal iemand van alle zinnen uitschreeuwde. Geen gratie voor de natie! Brood en spelen heersen en verdelen en chaos is daarbij het machtsordewoord! Frustratie en ergernis hebben zin en betekenis! In dit oord van kindermoord en criminaliteit van Jan Hagel Witteboord spijt het me dat ik u heb gestoord! U heeft het niet van mij gehoord! Men zegge het voort!
En vantegen dat plafond keek de ene brok Bernardus neer op de andere brok Bernardus, de tot brakens toe bezoedelde. De slimmerik die z'n koddige dochtertje diende achter te laten bij een femelachtige bende bazelende beuzakken, halvegare beunhazen en gevaarlijke idioten en die er zich vandanaf vanin de schaduw onophoudelijk knarsetandend van stond te vergewissen (stomend en stampvoetend van koleire, rookzuchtig en anders wel nagelbijtend) hoe zij in al haar meisjesachtige onschuld en kinderlijke eenvoud door de malicieuse mangel van een tergend trage pokkenprocedure, gekruid met verdacht veel verderfelijke inzet en een groot machtsvertoon, verder en verder in een anti-sociale christensoep vermalen werd. Het soort snertsoep waar geen mens pap van lust. Papa Vandeplusse net zomin. Ofschoon hij het toch bijna een knuddig jaar had volgehouden. Ergens tot eenentwintig mei tweeduizend en twee. Of de vierentwintigste mei. Of zoiets. Hij geraakte vandanaf in een zonder-draadstaat. En dan nog later, wanneer hij gedurende een viertal maanden aan een stuk z'n dochtertje zelfs geen twee dagen op de veertien meer rond zich had geweten, was het 'm allemaal zo duidelijk geworden, heel die mislukte comamacinema, dat hij het einde van de film probleemloos kon voorspellen. Hij was gestrand geraakt in de verkluizenarisering. En daarin pas kwam de ware waanzin dichter- en dichterbij sluipen. En om de tijd van wachtenwachtenwachten te doden, zocht hij naar plaatsen waar hij zich uren en uren met de hond kon bevinden zonder lastiggevallen te worden en waar hij energie kon opdoen en wanneer hij dan weer thuiskwam (hij woonde toentertijd nog in dat oude koude huurhuis), las hij de brieven die hij niet kreeg, beantwoordde de telefoon die niet rinkelde en ontving de bezoekers die niet langskwamen. De 'm werkelijk toegezonden brieven opende hij niet. De gsm, die hij een half jaar daarvoor van Erna De Rop had gekregen (opdat hij haar zou telefoneren hetgene hij nooit deed), laadde hij niet meer op en de enkele mensen die aanbelden, liet hij niet binnen. Sterker nog, hij smeet de gsm in de grijze vuilniszak en zette z'n deurbel af. Toen kreeg hij maanden naeen af te rekenen met een waar bombardement van nachtmerries. Alle nachtmerries van het jaar daarvoor verbleekten daarbij. Het was een lawine van laaiende demonische dromen die van godweetwaar bleven opdomen. Steeds weer speelde zich hetzelfde scenario af, zij het in almaar andere varianten. Hij begon meer en meer nachten over te slaan, hij tolde door de lege weken, hij zag soms tweeënzeventig uur aan een stuk z'n matras niet. Om toch maar niet in z'n slaap te worden overvallen door z'n ex die 'm stond uit te lachen en met z'n dochtertje aan de haal ging telkenmale hij die kleine een knuffel wou geven. Op de achtergrond stond z'n schlemielige ex-schoonvader d'erop te zien. In zijn beste kostuum, de rosse smeerlap, met zijn broek tot bijna onder de benige oksels opgetrokken terwijl hij zijn gelige tanden blootlachte, zijn zo kenmerkende knarsend nasale gehinnik ten gehore bracht en er veel kinderleed aan zijn handen kleefde.
En allevier bevonden ze zich in een met bloed en beenderen besmeurde arena: 'n buiten zinnen verkerende Vandeplusse, z'n sprakeloze oogappel, de pathetisch triomferende schijnmoeder en haar liefhebbende papa de ex-onderwijzer, later geüpgraded op de maatschappelijke ladder tot een van de zovele hondshaaien van advocaten. Die hoogbejaarde hondshaai stond wat aan z'n broek te trekken tot ze nog hoger onder z'n oksels kwam te zitten en keek van links naar rechts, met strenge blik, of er nergens geen kindjes meer te bespeuren vielen. Dan kon hij zich nog wat laten gaan. Links een tik met de vlakke hand, rechts een dreun met zijn knoertige trouwring, ginder een lineaal keihard op een tienjarige hand, vanachter daar in de hoek een toek op dat dromerige achterhoofd en vanvoor? Ja, wie vanvoor? Wie van die zich vooraan bevonden, kon hij - om wat voor reden dan ook - 's een goeie ouderwetse lel verkopen? Zoals zijn vader ze hem indertijd had medegegeven? En hij keek, de Meester, en kijkkijkkijk... hij zag toch wel één kindje zeker? Een meisje dan nog. Dat vond hij sowieso al minder waard dan jongens. Spijtig genoeg was vanuit zijn lichaam nooit een jongen verwekt geworden. Alleen maar meisjes. En dat worden dan vrouwen. En vrouwen... dat was hem toch iets te bedreigend. Daar kon hij niet goed tegen op. Dat maakte dat hij pap in de benen kreeg en dat de kak hem in dunne straaltjes door de broek-met-de-plooitjes liep. Nee, van anima moest hij niet weten. Dan sloeg de hang naar meer animus door. En dat diende afgereageerd te worden. Maar op dat ene kindje na, zag hij geen andere kindjes. Of het moest zijn de Auschwitchbitch, die hij wel erkende als zijnde een groot klein kind maar waar hij al zoveel op geklopt had, dat daar ook al geen enkel plezier meer aan te beleven viel. Nee, hij wou opnieuw proeven van de angst waarmee hij een vers slachtoffer kon opzadelen. En dan moest hij Vandeplusse niet gaan kiezen, toch niet met open vizier, maar hij diende gewoon langs die zijne kleine te passeren. Brak hij dat kind, dan brak hij Vandeplusse. Zo gemakkelijk was 't. Maar ge moest al een meester zijn om het te zien natuurlijk.
En Vandeplusse, die zag het totalitaire gevaar dreigen, doch die kreeg, vreemd genoeg, niks anders over de lippen dan Engelse tekst. Met z'n handen als trechter voor z'n mond toeterde hij door heel de arena:
" The Parental Alienation Syndrome is the systematic denigration by one parent of the other with the intent of alienating the child against the other parent. The purpose of the alienation is usually to gain or retain custody without the involvement of the father. The alienation usually extends to the fathers family and friends as well. "
Er brak een oorverdovend gelach los. Een gelach? Een huilerig gejuich was het. 't Ontsteeg aan de zwart bepakte tribunes rond het strijdperk. Het had veel weg van een joelend jubelen van duizenden supporters die zich op de uitdijende dijen kletsten en die het uitkrijsten van de dolle pret. De boel ontplofte en spatte naar overal. Sensatie, dikke lol, keitof. Beter dan de beste brol op de tv. En vantegen dat vieze plafond in die vochtige, ijskoude, Oostakkerse keuken zag de ene homp Bernardus naar de andere homp Bernardus en hoe die in z'n onbeteugelbare brein de zoveelste slag van z'n leven lag te leveren, in een arena dan nog wel, zonder dat hij een poot naar voren verzette. Al zou hij dat kunnen indien hij dat verkoos. Doch, nee, hij bleef staan waar hij stond, pal verankerd, en hij riep maar en hij riep maar, van driftigtierend naar bijna in z'n gehele zijn volkomen perplex en van ternauwernood zo volkomen perplex naar uitzinnig gillend en full continu in overdrive in het Oxford-Engels taterend:
"Many of these children proudly state that their decision to reject their fathers is their own. They deny any contribution from their mothers. And the mothers often support this vehemently. In fact, the mothers will often state that they want the child to visit with the father and recognise the importance of such involvement, yet such a mothers every act indicates otherwise. Such children appreciate that, by stating the decision is their own, they assuage mothers guilt and protect her from criticism."
Dit alles in de ijdele hoop door te dringen in de schonkige brokkenbunker van de Auschwitchbitch. Middelerwijl echter boog de akelige pestbuilerige pakkenman, met een jarenlange staat van kindermishandelingsdienst om uitmuntend tegen te zeggen, dichter en dichter naar z'n wonderlijke kindje en hij lachte die kleine heerlijkheid gemeen en boosaardig toe. En dan! Dan zag hij hoe die ziekelijk strenge engerd het fijne handje in zijn grauwe klauw vastgreep en Benaars god meetroonde, weg van de machteloze Auschwitchbitch. Deze liet die kleine zomaar ontglippen en zij hield het hoofd naar benee. Deels gelaten omdat ze wist dat haar dochter dezelfde behandeling wachtte als dewelke zij en haar zussen hadden ondergaan. Deels was ze blij want dan had ze tenminste veel tijd voor zichzelf. Kon ze nog wat aan het ontdekken gaan. Over wat het leven feitelijk inhield. Of er hier of daar gene vent rondliep met geld die ze kon strikken? 't Moest niet zonodig veel geld zijn, maar toch minstens achttienhonderd euro in de maand. Als zij dan bleef stempelen en af en toe 's werkte, in het zwart als het kon, dan ging ze niets tekortkomen. Met meer dan tweeduizend vijfhonderd euro per maand kon ze zich al 's iets permitteren. 'n Rilling liep over haar rug wanneer ze terugdacht aan de hondsdagen met Vandeplusse. Op het einde van de armoedzaaiersrit net geen achthonderd euro samen. Kindergeld inbegrepen. Ja, salut Jan. Kon zij d'er aan doen dat ze geen werk vond? En als ze dan eindelijk iets in de schoot kreeg geworpen, bij een ticeketingfirma in het Brusselse, hield ze het na twee weken voor bekeken... ja, hallo, die zaten daar wel aan haar tabak zonder het haar te vragen, en die behandelden haar als een kneusje en lieten haar alle vuile werkjes opknappen en die gaven haar nooit 's iets met verantwoordelijkheid. Of het moest zijn dat ze al 's naar de post mocht, met wat briefwisseling en wat facturen en of ze dan ineens ook wat pakskes sigaretten kon meebrengen. Die betaalde ze dan met haar eigen geld en dat kreeg ze dan later niet terug. En daar moest zij.... ZIJ... zij dan werken? Neenee, ZIJ niet. En telt daar dan bovenop die twee keren dat ze per jaar bij de VTM mocht komen opdraven, als figurante in een of andere randdebielenshow, dat was ook al niet om over naar huis te schrijven. Ook al betaalden ze dat dan in het zwart. Maar misschien kon ze wel 's gaan lutsen of ze niemand nodig hadden voor Blind Date? Achter de schermen wat belangrijk lopen doen en de kandidaten op hun gemak stellen. 'n Babbeltje d'ermee slaan en d'er ondertussen op neerkijken natuurlijk want hoe hopeloos eenzaam moet ge niet zijn als ge langs de tv de liefde van je leven zoekt? Niet dat het haar veel zou kunnen schelen, ze liep dan toch maar schoon rond op en in de VTM-gebouwen. Amaai, amaai, wie zou ze daar allemaal niet tegen het lijf lopen? Ze kon best, zo nam ze zich in het stof van de arena voor, 's passeren bij de secretaresse van De Gewaarwording. Die zou haar bij Blind Date wel binnenloodsen. Als ze zich maar van haar poesliefste en charmantste kant liet zien. En als ze er maar voor zorgde van een zo zielig mogelijk verhaal op te hangen. Hoe ze gestampt werd en geslagen, iedere dag opnieuw, en hoe haar leven - echtwaarechtwaar - in gevaar was geweest van de eerste dag al en hoe zij was vernederd geworden en geklopt en geschopt en getreiterd en hoe ze dan haar kindje diende te redden uit de klauwen van dat vadermonster dat Vandeplusse heet en hoe ze thans een jolig jobke zocht want nu ze alleenstaande moeder was geworden, zo geheel en al tegen haar eigen zin in, moest ze een appartementje gaan zoeken omdat de vrederechter, tevens vrouwenhater, haar had bevolen om het huis te verlaten en omdat ze nu alleenstaande moeder was en omdat haar kindje en tralalie en tralala. En er vakkundig op letten dat ze zeker genoeg de termen alleenstaande moeder en kindje liet vallen. Dan duurde 't geen twee maanden of dat kwam voor de bakker.
Vandeplusse ondertussen stond verankerd in onbeweeglijkheid. Een poot verzetten deed hij niet. Kon hij niet. Wou hij niet. Of vermocht hij niet. Of verdierf hij niet. Hij wist het niet. Hij wist niet wat hij moest doen. Al had hij de ultieme reflex te blijven staan. Hij werd weerhouden van zich voort te bewegen. Hij werd gesommeerd, door een miljarden oude wet, van z'n koleire in te slikken en de pikkels thuis te houden en de beruchte kindermishandelaar vrij baan te laten. Ofschoon z'n vuisten ondraaglijk jeukten.
Vandeplusse wist het thans zeker. Hij en de Auschwitchbitch waren water en vuur. Hij bracht haar aan het verdampen. Zij doofde 'm. Dus bleef hij staan. Z'n dochtertje zag hij in de verte gaan. Ook zij was vuur. De misselijk makende kinderbeul aan haar zijde rots. En daarbij nog trots op zichzelf ook. Op de kolkende tribunes steeg de hilariteit thans werkelijk ten top. De Auschwitchbitch vluchtte. Zonder geluid. Halsoverkop. In de tegenovergestelde richting van haar dodelijke vader de arena uit, ijlings terug naar de dop. |