En Vandeplusse ondertussen? Wel, die werd wakker op zn matras in Oostakker, middenin de rokerige loop van de eerste mei tweeduizend en vier. Met de moeë kop, de toeë ogen, de ineengeklapte long en de dichtgeplakte bek van een notoire doorzakker. Hij wist niet eens meer wat hij gisteren had gedaan. Laat staan dat hij besefte dat hij op dit huidige moment leefde. Zn knoken knarsten als knappende rotskorsten en z'n hersenpan maakte een vreemd geluid. Alsof het daar brubbelde en prottelde gelijk stenen potten in een oververhitte droogoven. Bij het horen van al dat verwoede schedelkabaal werd hij plots de schim van een kosmisch getunede huisarts en stelde ogenblikkelijk een treffende diagnose die luidde dat hij ongetwijfeld kanker had. Lanterfanterskanker. En in die toestand van ziekte lag hij te dubben of hij zou opstaan en zo ja, welk been hij dan eerst van zn doorgelegen matras zou laten glijden?
De expert ter zake waar het gaat om moeilijkheden omtrent inslapen en ontwaken, verkeert in de hem zo bekende shock. Zoals zo vaak na het ontwaken, eender waar, eender wanneer. Soms ziet hij zn moordende slaap als een tafereel dat zo weggelopen leek uit een burgeroorlog. Er is geen zalig beginnen aan, er is evenmin een deftig einde te zien en meestentijds laat Vandeplusse al dat slapen en wakker worden maar als op automatische zelfmoordpiloot over zich heen komen. Dat gelukt meestal wonderwel zij het gedeeltelijk omdat de meerderheid van zn opeengestapelde dromen nooit scheen na te laten van afschrikwekkend en wreedaardig zn lijf en leden te teisteren. Hij had er alles voor over gehad om de uitgerafelde draad weer op te nemen en de batterij noodbakens te verzetten. Zn lijf en leden, immers, waren m lief. En ook zn geest was m meer dan lief waardoor hij bij momenten in gesprek trad met zichzelve om als het ware de stilte, waarin hij sedert mensenheugenis zo dikwijls verdwaalde, om dus als het ware die ellendige geluidloosheid uiteen te rijten en haar te breken tot op de laatste vezel van haar onzichtbare aanwezigheid. En - hij was nog heel jong toen zij in zn leven kwam - al die tijd kende hij die stilte als zn onhoorbare doch immer presente belaagster. Steeds opnieuw sloeg hij ervoor op de vlucht, naar overal liep hij zich de benen vanonder het gat. Doch hoezeer ook hij trachtte aan haar te ontsnappen, al was het maar voor eventjes geweest, nooit ofte nimmer gelukte hij daarin. Tot op het moment dat hij - t was toen hij maar weer s in t diepste van een depressiedieperik zat gesukkeld en vraag m niet hoe dat 'm zo telkens weer kon overkomen want hij zou t godverbiedthetvloeken niet weten uit te leggen - met zichzelze in overleg trad en, zoals altijd, besloot trouw te blijven aan z'n geloof en z'n geweten. En daarop sloeg hij dan z'n handen ineen, besefte terdege dat deze eenentwintigste eeuw nu al tot een treurigmakende eeuw moest worden uitgeroepen en begon, als in het wilde weg, te bidden voor z'n lotgenoten.
"Voor de rivier van de kromme vore en voor het zout op het zaad in de kloten," sprak hij luidop.
En, k mag hier terplekke doodvallen als het niet waar is, plotseling, van 't ene duffe moment op 't andere viel er een streep van licht op de puinhoop van zn opgeblazen ziel en t kwam m voor alsof de zon begon te schijnen, los vanbinnen in dat wat hij boudweg met z'n ik bestempelde. Zn hele magere en voortdurend onderkoelde lichaam zette een proces in gang dat nog het meeste weg had van dooi. En het viel m op dat, hoe meer hij tegen zichzelve praatte, hoe warmer hij het kreeg. Zn lijf en leden tintelden, waarlijk waar en waarachtig, van puur genot en alles rondom m heen was eindelijk weer zuiver en zinnelijk geworden. Meer zelfs, het beeld van de stilte waarmede hij zich z'n hele bestaan door plichtsbewust houwende had geweten, veranderde in nog minder dan één tel tijds gelijk de wind zich soms keert van het noordoosten naar het zuidwesten en was ze eerst nog de ergste belaagster die hij zich kon inbeelden, dra werd ze me daar zn eerste en enige bondgenoot. En wat voor een bondgenoot dan nog...
De slaap-en-ontwaakdeskundige dewelke Vandeplusse heette, pleegde dus druk overleg met zichzelve. En ontwikkelde alzo, in de koesterende armen van de stilte en diep verdoken onder de vettige lakens, enkele spontane denkbeelden die hij wenste vanuit de zolderkamer over de Oostakkerse daken te schreeuwen als was het oudbakken brood, met gulle hand uitgestrooid ten bate van het heffe des volks. Voorzichtig stak hij z'n hoofd uit. Hij beschouwde vanuit één ooghoek de riante rommel op de zolderkamer en draaide zich op z'n rug.
Thans viel 'm maar pas op dat de radio onzuiver stond te spelen. In het krankzinnige gekraak ontwaarde hij ijle orgeltonen en kort daarop hoorde hij hoe een nieuwslezer op radio Pah De Sienjal sprak over de traditionele socialistische hoogdag en hoe ondertussen overal in het Vlaamse land de zoveelste verkiezingskoorts steeg. Vervolgens kraste de man in de radio dat de beurs van Brussel in de loop van de voormiddag wegens een computercrash gesloten was geworden. En terwijl het middagjournaal verder piepte, lag Vandeplusse te kijken naar het donkere gat dat hij langs de smalle trap hoorde in te duiken. Hij knipperde nogmaals met de ogen teneinde er meer dan drietiende van open te krijgen. De zolderkamer draaide spinnend rond. Voor 's anderendaags werden er ondertussen stakingen van de post, de treinmachinisten, de buschauffeurs, de mannen van de vuilkar en het verplegend personeel aangekondigd. Een reeks van wel twintig files, verspreid over het hele land, en een zonovergoten dag met geen wolkje aan de lucht, waren de voorlaatste nieuwsberichten die door de radio werden gereuteld. De korte infoflash werd afgerond met de waarschuwing voor een teveel aan ozon en pollen. Daarna volgde een pianoconcerto van een of andere illustere componist.
Een uur of wat later, struikelde Benaar Vandeplusse met de rechtervoet over de linker en alzo pardoes van zn matras. Traag stak hij z'n lome lijf en knagende leden in de stinkende kleren van de laatste weken. Nadien daalde hij de trap af.
"Alsof 'k met horten en stoten van m'n gifwolk afglijd, " peinsde hij en hij verwonderde zich schier tegelijkertijd over deze gewaarwording. Zie, dat stilstaan bij wat 'm altijd te binnen viel... dat steeds maar weer halthouden bij eender welke gedachte die 'm beroerde... dat begon 'm stilaan te irriteren. Dat kon toch niet gezond genoemd worden. En hij mankte, verzonken in getwijfel en dronken vanwege niet uitgeslapen, verder langs de resterende treden.