ZANGERSANGST

Een moderne versie van eeuwenoud hartenzeer


20-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

In het diepst van haar gedachten had de Auschwitchbitch haar afgrijselijke verwekker al talloze malen 'n kopje kleiner gemaakt. Zich daarbij steeds weer zeer vergenoegd voelend, keek ze er - gedreven met de nieuwsgierigheid van 'n uitgelaten kind - nauwlettend op toe hoe het afgehakte opperhoofd tussen de poten van stoelen en tafel doorbolde tot het tegen een deur of een muur aanknalde en daar dan nog wat verder rond de eigen as tolde. De resten van een uitgedoofde almacht rondjes draaiend rond zichzelf, de spil van het bestaan. Dat te kunnen aanschouwen en het oneindig lang op haar netvlies te laten herhalen... dat op zich vond ze al meer dan de moeite van het bestaan waard. Wanneer ze genoeg had van het bevroren beeld - waarin de kop d'eraflag en als laatste stuiptrekking en teken van leven rond z'n eigen middelpunt lag te wiekewaaien - trok 'n nieuwe scène zich op gang. Vanuit alle hoeken en kanten van de kamers doken er termieten op die ijlden naar het afschuwwekkende, thans roerloos liggende mombakkes. De Auschwitchbitch genoot wanneer ze, met haar ogen gesloten en van oor tot oor een slijmspoor dat niks meer was dan een valse glimlach, aanschouwde hoe heel dat mottige smoelwerk te lijf werd gegaan door dat krioelende mierenleger waardoor er na enkele minuten enkel nog een naakte schedel overbleef. Bijna banaal vond ze het. Heel dat uitgebeende stuk hoofd. In de vrijgekomen holtes van heel die banaliteit, schoten scheuten van hop en graan op. En bloemen, veel bloemen. Chrysanten vooral. En zevenenzeventig kanjers van anjers. En zevenenenzeventig reuzen van rozen.

En in 't holst van haar duisterste fantasieën klopte ze hem meermaals per week de hitsige hersens door zijn driftige karkas. Het deed haar 'n immens plezier van telkens opnieuw de absolute macht van de alleenheerser te breken. Het verschafte haar, werkelijk waar, 't intenste genot dat men zich kan voorstellen doch tegelijkertijd besefte ze dat ze zichzelf blaasjes wijsmaakte. Dat er niet zoiets bestond als komaf maken met totale dictatuur. Integendeel, in de zich tergend traag langs hun gezin voortslepende dagdagelijksheid der dingen, bleef ze onderworpen aan de wetten van de realiteit en de grillen van haar ouders en op geen enkele manier wist de Auschwitchbitch zich van het ouderlijke badwater los te weken. En, ofschoon ze 't wel besefte maar d'er niet daadwerkelijk mee aan de slag ging, boog ze iedere keer opnieuw voor het rauwe regime van de kouwe ijzervreter terwijl ze wraak zwoer en daarna, in gedachten dan weer, het badwater woest wegkeilde. Het kind vloog mee maar daar trok - ze kon 't niet of wou 't niet - de Auschwitchbitch zich geen ene zier van aan. Foute zet echter. Het kind immers was niemand minder dan zijzelf. De mens mocht dan wel de maat zijn van alle dingen doch wanneer de mens zichzelve vergooit, zullen de dingen enkel de dingen blijven. Alles voor de mensen, jazeker, en de mensen voor 't al. Doch als de dingen de dingen niet overstijgen, resten er alleen nog het gevoelloze en de doodsigheid. En 'n welgemeend geschreeuwd hallelujah. Ter ere van elke papa. En elke mama.

En 't kon dan wel zo wezen dat er zestien komma zesenzestig percent van zowel Pol Pot, Idi Amin, Salazar, Franco, Mussolini en Hitler bijeengeklutst diende te worden om ongeveer een schim van 'n idee te hebben waartegen de Auschwitchbitch al meer dan een kwarteeuw vocht... toch is het schier onbegonnen werk zich hieromtrent 'n voorstelling te maken die haarscherp en treffend zou verwoorden wat bij haar zo woordeloos als 'n ontketend ontvaderingsmiddel tekeerging. Het stak haar aan, bezat haar en nam de teugels over op het punt dat ze de vele meppen en het hoogstbesmettelijke sarcasme van vaderlijke makelij niet meer wist te incasseren. Alle draaglast werd dan overgenomen door iets dat alleen maar leefde tussen haar geest en haar dromen. Haar draagkracht verschoof alzo ongemerkt naar theatraal niveau. Waar niets is wat het gelijkt. Waar het geluk gespeeld wordt en waar de rustieke deuren niet van hout blijken te zijn doch van karton. Hoe dan ook, al haar binnensmondse bezweringen, onuitgesproken vervloekingen, gedroomde slagen en verwondingen ten spijt bleef de kouwe ouwe iedere avond opnieuw zijn opwachting maken, blakend van gezondheid en een beetje zat. Nog lang niet zinnens van 't tijlijke voor 't eeuwige te wisselen. En hoe vaak had ze niet - als ze de rosse klootzak zelfvoldaan zag zitten terwijl hij van de soep slurpte of aan een beentje van een varkenskotelet knabbelde - gehoopt dat hij zich terplekke terstond zou verslikken en zou stikken en zonder nog 'n verdere kik te geven onverwijld naar gene zijde zou verhuizen.

Nochtans, eveneens in 't diepst van haar gedachten, begreep ze opperbest dat er, voor haar doorstane kinderleed, geen enkele vergelding verregaand genoeg was. De klok viel onmogelijk terug te draaien. Gedane zaken namen geen keer. En, ondanks dat haar verbeeldingskracht haar hielp die afschuwelijke vader en zijn ziekelijke machtsuitingen te doorstaan, voelde ze hoe haar afkeer van hem groeide en bloeide en zich gaandeweg ontpopte tot 'n serieus uit de kluiten gewassen zelden geziene haat. Hiertegen kon geen liefde meer op. Dat haar ouwe, in zijn eigen jeugd dan weer, eveneens met even harde hand was grootgebracht, hielp evenmin. En indien iets van die strekking al niet bijdroeg tot het opbrengen van enig mededogen, dan kon je d'er donder op zeggen dat haar ik-zwakte en de daarmee voortdurend gepaard gaande angst ervoor zouden zorgen dat ze voluptueus en rechttoe-rechtaan zou verworden tot een mengeling van een bidsprinkhaan en een krokodil. Het enige wat zij, met in haar reet de nulmeridiaan, op dat moment nog wil? Wel, met elkeen in de pijp en met iedereen van bil en na de daad de mannenkoppen d'eraf.

En terwijl ze dag in dag uit welhaast satanische spreuken murmelde, ondertussen glimlachend naar Jan en alleman alsof er geen vuiltje aan de lucht zat, werd ze gewaar hoe haar ouders zich op hun beurt meer en meer van haar gaan afkeren waren. Alsof ze beseften dat ze het verkeerd hadden aangepakt en d'er 't liefste van al niet meer mee werden geconfronteerd. Niet meer in de clinch gaande met hun eigen vlees en bloed en alzo biddende, in diep doorgedreven vrees voor de hangende bui van rampspoed. Hetgene de Auschwitchbitch dan weer sterkte in de overtuiging dat ze hen op een dag haar luizenleven zou betaald zetten. Om te beginnen ging het hen geld kosten. Over wat er daarna moest gebeuren, dacht ze nu nog niet na. Ze visualiseerde zich haar drijfveer. En zag alleen maar scènes en ambitie. De enige ware motivatie zag ze dan weer niet: ze wou terug hun liefste kindje worden. Waar iedereen, hupsakee, vrolijker van werd en waar niemand zich kwaad op maakte. Dat soort van drijfzandige wensdromen echter heeft nog nooit iemand geholpen. Of het moest zijn tussen wal en schip. Altijd ten dode opgeschreven. Eender welke ronddwarrelende spermakwal, eender welke strontscharrelende wipkip.

20-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


13-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Aangezien ze, bij haar vertrek naar Bangkok, haar appartementje in Antwerpen had opgezegd met de bedoeling niet meer naar België terug te keren, diende de Auschwitchbitch opnieuw bij haar ouders te gaan wonen. Daar ebde dat zweempje schuldgevoel omtrent Carry weg als water op een gloeiende plaat en maakte het pardoes plaats voor de prompt wedergekeerde diepgewortelde haat die ze door de jaren heen voor haar vader was blijven voelen. Ook haar moeder, dewelke ze verweet haar ongewenst te hebben geconcipieerd en gebaard, deelde in de malaise en op den duur, twee weken nadien om precies te zijn, betrapte ze zichzelve d'erop dat ze meestentijds haar dagen vulde met ronddwalen en doelloos dolen. Zo kwam ze dan, hoe kon 't anders, tot de conclusie dat noch haar verwekkers noch haar twee gezusters haar 'n warm hart toedroegen. Sterker nog: dat er op de gehele aardbol niemand, maar dan ook gewis en waarachtig niemand, bestond die haar ook maar enigszins mocht. Of misschien dan toch dienen doven tiep in Thailand?

Dus klom ze in de pen en schreef 'n brief naar de Schot en daarin vertelde ze hem dat ze, op de occasionele onenightstand na, tijdens de twee weken na haar terugkeer uit Azië, nog geen enkele man had ontmoet waar ze enigerlei warme gevoelens voor had gekoesterd. En dat ze hem graag nog 's zou weerzien. En in de laatste regel van haar opportunistische schrijfsel vroeg ze zich af of die gevoelens, waar het hem aanging, wederzijds waren. De oprechtheid van haar brief kon oprecht in twijfel getrokken worden daar ze hooguit enkel voor zichzelf iets warms gewaarwerd. Haar schrijfdrijfveer was uiteraard economisch geïnspireerd geweest doch dat wist ze hoegenaamd zelf niet in alle objectiviteit en eerlijkheid te plaatsen (wist ze niet of wou ze niet of vermocht ze niet, tja, wie kan een koe leren dansen...?). Ze postte de brief en hoopte dat de Schot vanuit zijn hangmat zou terugschrijven dat, sedert haar vertrek vanop het eiland, alle zonlicht uit zijn leven was verdwenen en dat hij alle nachten in slapeloosheid doorbracht, niet meer in de mogelijkheid verkerende het noorden van het zuiden te onderscheiden en dat hij daarbij voortdurend op 'n houtje zat te kauwen opdat zijn sexuele driften zouden gebotvierd worden. Hetzelfde houtje waarvan ook al helemaal geen pijlen meer vielen te maken. Zelfs geen tandenstokers. Jaja, ze zag het helemaal zitten.

Wachtende op zijn antwoord, verlummelde ze de tijd door van links naar rechts te struinen, de leegte waarin ze vertoefde angstvallig aftastende en verkennende. Wat ze dan aan zielloosheid binnenin zichzelve ontmoette, schrok haar dermate af dat ze, als een wezel zo laf, er telkens weer van wegvluchtte, als een hond van de eigen stront. Het dreef haar, zoals altijd heel labiel en emotioneel onstabiel van onbekende minnaar naar onbekende minnaar en van vreemde armen naar nog vreemdere armen en uiteindelijk zat ze bij de gynaecoloog met een reeks onbestemde vaginale klachten. De Karel, zoals hij heette, maakte een uitstrijkje en sprak met haar af van de resultaten een week later in zijn bezit te hebben. Ze is er echter de drie daaropvolgende jaren niet meer geraakt want ook de dove Schot was na een periode van bezinning in de pen geklauterd en had haar teruggeschreven. Doch wat hij schreef, was toch niet echt wat ze wou lezen dus schreef zij op haar beurt opnieuw een brief, iets giftiger van inhoud dan haar vorige, en dat inspireerde Rob om ook weer een brief te schrijven en op den duur bleek dat hij van plan was om eerlang z'n familie in Glasgow te bezoeken. Indien ze dat wou, zo krabbelde hij, kon hij wel in een wip en een gauw 'n tussenstop maken in Brussel. Dan zouden ze vanuit België samen naar Schotland reizen. Zou hij haar ineens voorstellen aan zijn broer en zijn zuster. Van zijn ouders ging ze geen last hebben. Die waren immers al jaren geleden gestorven en begraven geworden.

Zo gezegd, zo gedaan. Hij landde in Zaventem en verbleef enkele dagen bij haar in de ouderlijke kooi. Haar ouders waren helemaal in de war. 't Is te zeggen: haar moeder dan vooral. Haar dictatoriale vader liet zich in die dagen, zoals de voorbije vijftien jaar, weinig of niet thuis zien. En, ook al was haar vader in geen velden of wegen te bekennen, ze was nog niet goed en wel met haar zoveelste aanwinst de smalle gang binnengekomen of het liep al direct angstaanjagend fout. Haar moeder immers slaagde erin de nieuwe gast toe te spreken in het Frans. Ze verwarde, op een of andere onnaspeurbare wijze, de krullenkop van Rob met de kaalgeschoren schedel van Jean-Luc, de vorige vrijer van de Auschwitchbitch. Deze Parisien, dewelke in de computerbranche werkzaam was, had ze eveneens leren kennen in Thailand, op haar vorige trip, twee jaar eerder. Het toonde echter wel aan dat die moeder zich gaan hechten was aan Jean-Luc. Tenslotte was die toch verhuisd van Parijs naar Antwerpen om te komen samenwonen met haar jongste dochter. Dewelke hem na twee jaar dan de bons gegeven omdat hij zich liever bezighield met uren op zijn computerklavier te tokkelen en ondertussen niet naliet van talloze jointjes te smoren. Daarenboven wenste hij zich niet in te laten met de schimmige vriendenkring van de Auschwitchbitch, en dat vond ze niet kunnen, en op café weigerde de Fransoos überhaupt van Nederlands te spreken. En dat interpreteerde ze dan als helemaal niet willen inburgeren. Zo had hij dan, althans voor de Auschwitchbitch, zijn eigen ruiten uitgeslagen en wierp ze hem ten langen leste buiten. En zijn valiezen achter hem. Dat haar moeder altijd een boon had gehad voor Jean-Luc was nog een reden te meer om hem zijn retour à Paris te geven. Het gaf haar trouwens een kick van jewelste hem d'er zomaar uit te kunnen bonjouren. Maanden na de breuk liep ze nog met een slijmspoor van oor tot oor in de café's en de discotheken van Antwerpen. Maar om terug te komen op de moeder, dat arme mens, dewelke erin slaagde van haar nieuwste verovering in de taal van Molière te woord te staan: die kreeg de volle laag van haar jongste spruit. Dat Rob een Schot was en die spraken geen Frans en daarbij, had ze dat arme mens toegesnauwd, is hij verdikke potdoof. Haar moeder kleurde dieprood terwijl ze zich de keuken inschoot teneinde aldaar een vettige maaltijd te gaan bereiden.

Gewoon 'n beetje leven, huilde op dat moment de Auschwitchbitch traneloos, dat was wat ze wou. Eindelijk, na al die jaren van patriarchale psychopatenterreur, gewoon 's 'n beetje leven. En als haar vader zich niet liet zien, zoals ook nu het geval was, ademde ze tenminste iets vrijelijker en zag haar bestaan er opeens helemaal anders uit. Rooskleurig blauwzuur met een azuurblauw kantje. Al was dat dan nooit voor lang. Eens de despoot later zoals steeds te rechterzijde de keuken kwam binnengewaaid en zijn groot gezin groette met de blik van een oorlogszuchtige generaal die de paraatheid zijner troepen aanschouwde, kromp haar maag ineen en kreeg ze vlekken voor de ogen. Paars en bruin en zwart. Zwart als de zwartste nacht. Van zodra hij dan met een scherpe nasale stem een goeienavond neuzelde, leek het haar alsof haar oorschelpen openscheurden en spontaan bloedden, in de verwrongen fossielhomp die haar hart was geworden, alle wonden van de voorbije kwarteeuw tezamen. Doch de druppels waren schaars en amper te tellen. 't Bloed was op.

Wanneer haar griezelige vader zich dan naar de leefkamer verplaatste en daar z'n magere knoken in de piepende leren zetel liet nederzakken, klonk haar dat alsof er vingernagels sporen over een schoolbord krasten en als hij dan z'n geschoeide voeten tussen de stapels boeken op het salontafeltje legde en in één korte snokkende beweging met de afstandsbediening de tv aanzette, in die houding dan wachtende op het avondeten dat hem op de schoot werd gebracht, dan pas voelde de Auschwitchbitch de aandrang 'n mes uit de schuif te grabbelen en dat dan in die tirannieke hartstreek te ploffen en hem af te maken waar hij zat. Vervolgens zou ze met het mes zijn immer gladgeschoren keel oversnijden zodanig dat men in de slokdarm de laatste hap van zijn laatste maaltijd heel duidelijk zou zien zitten. Dan zou ze zich schminken met zijn warme, weggutsende bloed. Nadien zou ze met al haar vrienden feest gaan vieren. En pas thuiskomen tegen de vroege ochtend, zo tegen de vijven. Of de zessen. De Auschwitchbitch zag het zo al gebeuren. Doch ze wist dat de realiteit helemaal anders was. Daarin was er vooral veel te weinig macht en controle over de dingen die werkelijk en waarachtig zijn. Nukkig omtrent haar eigen fantasie, keerde ze zich tot haar moeder en lachte haar uit waar ze stond. Zonder te lachen evenwel. Ze wendde haar ogen af voor de naakte waarheid en bedacht hoe erg het niet was wanneer je moeder in het Frans tegen een Schot begon te klappen die dan nog wel doof was daarbovenop. Hoeveel deprimerender kon het nog worden? En ze schaamde zich diep. Niet omdat ze dacht wat ze dacht, maar omdat haar moeder haar moeder was. En ook om die schaamte voelde ze schaamte. Zij het weinig. En ge mocht er niet naar kijken, naar dat wolkje schaamte, of het was al vervlogen. Maar ge moest wel al een tijdje turen vooraleer ge iets zag. Zo doorzichtig was de constructie: een goedkope goocheltruc maar dan wel ene die altijd werkt. Dat moet de gewone schone schijn zijn. Alles voor de mensen, de mensen voor 't al. Dat was 'n slogan naar haar stenen hart, de leuze van haar keuze. Zij, de wipkip, de spermakwal.

13-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-05-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Benaar ontwaakte dus, naar trieste traditie, zonder wakker te worden uit het trauma van de tragedie. Zich terdege bewust van de overheersende tragiek en de bestendigde terneergeslagenheid, wenste hij hieruit kwiek op te staan en trachtte - alle hens aan dek - het dieptezicht uit z'n ene oog te verscherpen. Hoewel hij zich in een staat van stampende niet-slaap situeerde, voelde hij zich krachteloos en uiterst zwak en bemerkte hij hoe 't 'm aan enige uiting van sterkte ontbrak. Z'n hoofd woog zwaar en scheen verdonkerd en hij kreeg het maar niet opgelicht. Vandeplusse ging, zo kon hij nu al met zekerheid aannemen, weer minstens vijf uur benodigen om de kutkater van alledag de nek omgewrongen te krijgen. Daarna pas zou hij zich paraat weten om zich klaar te maken opdat de dag (of dat wat er van restte) tot de tanden toe gewapend zou worden aangevangen. Teneinde de tijd, zeg maar, met een allesoverheersend gevoel van volstrekte nutteloosheid foutloos en vakkundig te doden. Even verpozen, ver weg van de smurrie die de snol (zijnde de Auschwitchbitch) en de snul (zijnde Vandeplusse) onophoudelijk als kanker op mekander afvuurden. Hij had vijf uur geslapen: hij was klaar om te bikkelen.

Vandeplusse had al heel wat schrikwekkends gezien en de gortigste mensengoorheid medegemaakt doch de strijd die hij vanop vaderdag tweeduizend en één tegen z'n goesting was aangegaan, heette zonder twijfel de grootste en de goorste waar hij ooit al aan deelgenomen had. 't Was niet alleen het smerigste en het meest nietsontziende gevecht zijner leven maar tevens het meest legendarische en meest heroïsche. Daarbij kwam het vaak voor dat hij, als vanuit het wijdverspreide niets, eensklaps begon te hallucineren waardoor hij het volgende moment getuige was van bijvoorbeeld de babyslachting in Bethlehem. Dan verkreeg hij de inkijk op iets anders, namelijk de toekomst, waar de Giga-Revolutie aller tijden een einde zou maken aan alle lijden. Hoe de mens bewust wordt van zichzelf en zich bevrijdt van de anderen en hoe daardoor wereldlijke sociale rechtvaardigheid en een globale superverantwoordelijkheid als gezonde woekerplanten alle cement zouden omsingelen en tot een paradijs van alle mogelijke kleuren groen zouden omtoveren. Benaar mocht dan wel verwikkeld zitten in de meest energievretende kamp aller tijden, hij zou nooit z'n hoofd (hoe zwaar van die kutkater dan ook) er zomaar bij neerleggen. Hij bleef dromen. Zelfs met de helft van z'n hart uit z'n borstkas gesleurd, zou hij blijven vechten als vocht hij voor z'n leven tegen de schaduw van de dood zelve. Volledige mensenlevens werden opgeofferd, zonder dat een enkele keer het hooghartige blikken van de beide kille kijkers werd afgewend of zonder dat ze zelfs maar even met de oogleden knipperden. Aangezien de Auschwitchbitch van in het begin als 'n volslagen krankzinnig geworden zelfmoordterroriste Benaars vaderschapsland binnenstormde (daarbij in de ruggengraatloze kromme rug geruggensteund door een schare schorem en een zootje randdebielen, van niks op de hoogte maar wel netjes en duur gekleed weliswaar), en daarbovenop het ook nog 's in haar hoofd haalde (altijd al leeg geweest dus veel plaats om er kitscherige quatsch in te proppen) van onverwijld het kind te gijzelen, brak Vandeplusse in miljarden papaflarden en hij voelde de klap waarmede de afwezigheid aan moederlijke rede z'n ziel opblies en haar letterlijk in tweeën spleet. Opnieuw welkom in de moorddroom, schalde er een luidspreker vanuit het verleden. Enderzijds hoorde hij hoe hij vlak daarop zelf het salomonsoordeel uitsprak en dat dan op z'n Gandhi's. Anderzijds bemerkte hij dat er, bijna tegelijkertijd, een gedrilde vrijheidssoldaat in 'm zaad schoot en Benaar besloot, van zodra hij die guerrillastrijder in 'm vliegensvlug naar volle wasdom wist bloeien en groeien, zich uit het trekken en sleuren terug te trekken. In de frontlinie zou hij elk gevecht, zelfs al was 't er één van schijn, uit de weg gaan. Stel, immers zo peinsde hij, stel dat er iets zou gebeuren met het kind. Dat dacht hij dan steeds opnieuw. En opnieuw. Dat was ten langen leste zo'n ondraaglijke gedachte geworden dat het 'm meer en meer verlamde in de frontale confrontatie. Daarom geleek het 'm beter het schreeuwen van z'n halve hart te volgen en zich een plek te zoeken, in de denkbeeldige bergen van z'n vaderstaat. Temidden van die onherbergzaamheid zou hij zich uitgesponnen de diepgeslagen wonden likken en wachten tot hij niet meer in levensgevaar verkeerde en wachten ook tot z'n geduld 'm bevroor waardoor hij zich bekwaam zou weten van de tijd te kneden als was deze van transparante was. Hij zou wachten zoals er nog nooit iemand gewacht had. Dat was z'n nuchterste toekomstvisie. Hij werd wachter. Later werd hij dan straatslachter.

En terwijl heel z'n lijf daverde van de commotie of de schrik of van iets anders en hij bijna schots en scheef uit z'n bed schokkerde, donderde er iets op het dak, vlak boven Benaars kop, en hij schrok zich 'n aap met een strooien hoedje en in een ruk sloeg hij de lakens opzij en schoot zich in z'n oude turnpantoffels. Daarna stisselde hij gehaast de trappen af. In de keuken scheelde het niks of hij was over de opgewonden honden gevallen. Struikelend baande hij zich een weg naar de achterdeur. Eens hij buitenstond (met de zonnestralen zacht zeilend over z'n verkreukelde gelaat) en hij met z'n ene goede oog vanop de ongemaaide gazon naar boven tuurde, zag hij een gigantische vogel levenloos en bloedend over de nok van het dak liggen. Met een dreun die kon tellen, bemerkte hij dat het hier een blauwe reiger betrof. Amper bevattend wat hij eenogig zag, hapte hij naar adem en naar meer adem en naar nog meer adem. Maar 't baatte niks. Half hyperventilerend kronkelde hij terug naar de koude keuken. Daar zette hij zich 'n kan koffie - help, wat had dit allemaal te betekenen? - en ging, helemaal van z'n melk, aan tafel zitten, met in z'n bonzende breinbrij de sprekende reiger uit de droom en de dode reiger op het dak. Met datzelfde hoofd dan tollende in z'n bibberende handen, z'n opengesperde pupillen badende in azuurblauwe doodsangst. De honden alledrie aan z'n voeten. En 't was daar dat er 'm weer, vraag 'm alstublieft niet hoe of wat, een golf uit het verleden tegemoetspoelde. En 'm ongevraagd mee kopje-onder nam. Z'n dochtertje mocht dan wel God zijn, ook zij wist dit niet tegen te houden. Dat ze het misschien, net door de titel van het Allerhoogste, vanuit al haar kinderkracht voluit stimuleerde, hierover wilde Benaar zich geen enkele bedenking maken.

't Was toen de dertiende juni van het rampjaar tweeduizend en een. Hij had zesenzestig uur daarvoor z'n dochtertje zien ontvoerd worden. Zonder dat hij er iets aan wist te verhelpen. Dat soort van dingen doet dus iets met mensen. Hij had natuurlijk wel iets kunnen ondernemen maar dat had altijd geëindigd in moord en doodslag. Meer zelfs: eender wat hij deed en hoe hij jegens het lot van hun kind ook zanikte, zeurde en zaagde... 't maakte allemaal niks uit, er werd noch naar gekeken noch naar geluisterd, laat staan dat er überhaupt rekening werd medegehouden. Naderhand nam de Auschwitchbitch elke gelegenheid te baat om z'n hypernerveuze gedrag en z'n oeverloze woordenstroom te draaien en te keren tot het in twee zinnen in haar stinkende schijnmoederskraampje paste en ze liet niet na er later hier en daar nog een schep of zeven zelfgebrouwde saus bovenop te dretsen zodat ze gaandeweg gebeiteld kwam te zitten in haar ivoren toren van piepschuim en egelstekels. En van zodra ze het kind van 'm had overgenomen en er mee verdween naar wieweetwaar, wist Benaar dat z'n leven over was. Als je je hemel op aard ziet verdwijnen in de valselijke warmte van het vagevuur, dan gebeurt er iets dat schier onmogelijk te vertellen valt. Benaar heeft het altijd vergeleken met een urenlange verkrachting en hoe komt ge daar dan uit? Hoe kunt ge dan later nog een leven leven? Hoe moet ge dan verder met jezelf? Herkent ge dan nog de liefde, van verre en van dichtbij? Zijt ge dan, de kortstondige affaires en de onenightstands buiten beschouwing latende, nog in staat tot het onderhouden van menselijke relaties? En vooral: wat doet zoiets barbaars met een mens? Naar welke gruwelijkheden gaat ge dan grijpen? Schuilt er dan nog verwondering voor de metafysica of huilt, binnenin, het kind zich in slaap, zuigend op de duim? En plotsklaps kreeg hij een beter inzicht op zij die zo plotseling in de alles-of-nietsaanval was gegaan en zich alzo uitte als z'n zelfverklaarde staatsvijand numero uno. Want was ook zij niet verkracht geworden? Door dat dove, Schotse vriendje dat ze had leren kennen in Thailand? Hoe kon Benaar dat vergeten? Die Schot woonde daar op een eiland, als in een banale lottocommercial, en hield zich alleen bezig met blowen, duiken en zuipen. Niet moeilijk als ge niets kunt horen. Hij heette Rob Someone en deze gepatenteerde leegloper had z'n hart verpand aan de zon, het zand en de zee. En ook wel aan buitensporige seksavonturen. Tot hij op Carry was gebotst. Dat werd z'n hartsvriendin. Die deed alles voor hem. Niets stond hun beider levenslange geluk in de weg. 't Was maar toen de Auschwitchbitch, hersenloos als nimmer tevoren en dat lag echt niet aan de jetlag alleen, in Bangkok landde dat de kaarten voor deze twee uitheemse tortelduifjes anders gingen komen te liggen. Eerst liep de Auschwitchbitch van haar hotel naar de shop en van de shop naar een café waar ze andere toeristen zou weten te ontmoeten. In het exotische Thaïse hinterland was ze niet zo geïnteresseerd. In de obligate tempels nog minder. De enige tempel waaraan ze aandacht ging schenken was die van bibi zelf: ze wou gewoon 's haarzelve tomeloos laten gaan en het allemaal 's goed lang- en breeduit laten hangen. Wat dat dan ook mocht betekenen.... ze wist hoegenaamd niet wat deze cliché's inhielden, integendeel ze wist niet eens wat men met 'n cliché bedoelde hetgene haar ineens tot het ultieme cliché van de gestroomlijnde desinteresse reduceerde, doch ze vond deze knapperige zinnen, deze copieuze uitspattingen van lust en schaamteloos genot, zo duidelijk alleszeggend klinken dat ze ze zomaar hanteerde. Zomaar, 't is te zeggen, wanneer ze vond dat ze die zinnen diende te gebruiken. Zo bijvoorbeeld ontmoette ze in een toeristenkeet een forsgebouwde, kaalgeschoren Nederlander die zich zat vol te proppen met alle mogelijke warme en koude gerechten. Ze lachte 'm eens schijnvriendelijk toe, en die Nederlander heette Kees Kuuskessel of Kesselkuus of iets daaromtrent en die was meteen verkocht en hij bood aan van met haar z'n tafel te delen. Eerst weigerde ze dat aanbod maar die Kees was niet op z'n kale hoofd gevallen en drong aan. Daarbij presenteerde hij er nog een glas wijn bovenop en voor hij het wist, betaalde hij hun beider rekeningen, nam hij haar mee naar z'n poepsjieke hotelkamer en kroop erop en erin en klaar was Kees. Op de koop toe gaf hij haar, uit sympathie, veertig gulden die ze eerst afwimpelde maar nadat Kees met z'n geringde hand wuifde dat hij guldens genoeg had, meer dan dat hij ooit zou kunnen opkrijgen, spitste ze haar oren en incasseerde de poen. Vooraleer ze vertrok, sprak Kees haar nog over Phi-Phi-eiland, niet te ver van Bangkok. Daar had hij een toffe tijd gehad, mijmerde hij en waarempel, hij diende een traan weg te pinken wanneer hij er aan dacht dat hij binnen twee dagen alweer op Schiphol zou rondlopen. Van zodra de Auschwitchbitch het geld in haar bezit wist, ze had het in haar beha gestoken omdat ze dat 's gezien had in een Hollywoodproductie, kon Kees haar niet meer bekoren. Hij kon haar ook niet laten klaarkomen. Doch dat nam ze 'm niet zo in eentweedrie kwalijk. Nog nooit was er iemand in geslaagd haar dat plezier te verschaffen. Soms dacht ze zelfs dat het aan haar lag. Dat ze gewoonweg, naast haar pronkgeile borsten, ruimbedeeld was geworden waar het frigiditeit betrof. Ook dat had ze 's gezien in een film. Ook weer een middelmatige Hollywoodafscheiding, natuurlijk, waarin de hoofdrolspeelster in een tijdsspanne van negenttig minuten met zoveel mogelijk onbekende mannen de bedstee deelde. Alles wat de Auschwitchbitch zich uit die erotische prent nog herinnerde, was dat die hoofdactrice zich onverzadigbaar door de flutfilm banjerde. Bijna helemaal op het eind erfde ze van minnaar nummer achtenveertig vele miljoenen dollars en een kast van een huis. Hierin nam de hoogbejaarde, lichtjes nymfomane hoofdrolspeelster onverwijld haar intrek. Tezamen met minnaar nummer honderdachttien. Ze had dan al de gezegende leeftijd van achtentachtig lentes bereikt en haar minnaar van op dat moment was zo'n, ruim geschat, twintig jaar jonger. Het eindigde ermede dat de hoofdactrice iedere dag in haar tuin te vinden was waar ze intens de bloemen,de bomen, de vlinders, de kevers en andere beestjes observeerde. Zonder dat ze wist waar haar clitoris zich bevond. Haar bedgenoot las ondertussen een blanco boek. Op dit stilleven dan een fade out. Met een afgelikt muziekske d'erover. Eindgeneriek, een kaskraker was geboren en de cash zou wekenlang de cinema's in- en uitstromen. Die film had een onuitwisbare indruk op de Auschwitchbitch gemaakt. En wel zodanig dat ze in Bangkok, wanneer ze de deur van Kees' kamer achter zich dichttrok, terugdacht aan die actrice en zich zomaar ineens met die zaaddriftige, clitorisloze hysterica vereenzelvigde. Dat gebeurde van het ene moment op het andere. Het klinkt behoorlijk neurotisch maar voor de Auschwitchbitch was het dat niet: het was meer dan dat alleen. Het was magie. En in die nevelige gemoedstoestand trok ze 's anderendaags met pak en zak naar Kees' eiland. Daar ontmoette ze allerhande rugzaktoeristen. En op den duur liep ze ook Carry tegen het bruingebrande lijf. Die stelde haar voor aan de dove Schot. De dove Schot kreeg haar gemakkelijk in zijn hangmat - maar niet gratis echter,wat had hij gedacht, niets is gratis immers - en Robby ruilde Carry wat weken nadien in voor haar nieuwste vriendin: de Belgische toneelspeelster. Op zoek naar een eerste werkervaring, gemakkelijk geld en een luilekkerleventje d'erbovenop, was ze toch al tot in een hangmat gesukkeld vanwaaruit ze dagelijks een sprookjesachtig panorama kreeg voorgeschoteld: overvloedig zon, goud zand, ferme palmbomen en een turkooizen zee. 'n Luilekkerleventje, daar op dat idyllische strandje, had ze niet echt. Niet dat ze veel moest doen, nee, integendeel, ze moest geen poot uitsteken maar veel geld was er niet voor handen, laat staan werk in haar branche en voor arbeid in een andere brache, tja, daar vond ze zichzelf te schoon voor, zullen we maar zeggen. Of misschien was het faalangst? Wat maakte het ook uit? Na vier weken luieren was haar geld allemaal op, want met nietsdoen verdient ge niet gemakkelijk, en aangezien Robby zuinig leefde, meestentijds z'n tijd aan het duiken wijdde, z'n geld spendeerde aan weed en bier en verder met weinig toekwam, kwam het dat ze op een dag haar rugzak inpakte en terug naar België keerde. Dat ze de vriend van een vriendin - ach ja wat is een vriendin nu ook al weer? - zomaar had ingepikt, was ze al bijna vergeten en 't was pas toen de wielen van het vliegtuig de tarmac in Brussel raakten, dat het begon te knagen dat ze nooit haar excuses aan die Carry had gemaakt, goed beseffende dat dat meisje er het hart van in was dat ze zonder slag of stoot aan de kant was geschoven geworden.

01-05-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


25-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

De radio kraste en ofschoon de zotgetergde Vandeplusse zichzelve in een klare toestand van bewust en absoluut ontwaakt wist, of dacht te weten, schoot er een ware lawine van 'n onbeteugelbaar vanalles door 'm heen. Uitgemergelde gedachten, wel duizendvoudig, en wervelende gevoelens, niet in mensenwoorden te vatten. Doordesemd van de verdroomde doem, verwenste hij de verdoemde droom. 't Was immers zo waarachtig, telkenmale opnieuw, dat hij op een dag, althans zo vreesde hij, d'er z'n hachje bij ging inschieten. Pats boem, tenonder met z'neerz'nlotz'nroem. Zo gaat dat met gedachten van zij die zich uitgerangeerd, verbannen en verschopt weten. Suf van de shock zeurde z'n lichaam als een oude zeilboot die al veel te lang op een zandbank lag te zieltogen en die door duizenden handen, of heel veel windkracht, op gang moest worden getrokken. En dat terwijl hij ondertussen, zoals steeds, elke keer weer een zin hoorde zeuren, vanachteren in het geheugen van z'n bestaan, vanin de schuilkelder waar z'n blanke pit bittergarnituur en grauwheid vergaarde. Deze zin was dagelijkse kost. Benaar was er, op een vreemde manier, aan gaan hechten en was deze zin gaandeweg gaan benoemen. Hij heette sindsdien de ontwakeningszin. Daarna hoorde Vandeplusse meestal niets meer. Behalve het geruis van z'n zegevierende bloed. En het kloppen van z'n homp hart die bij momenten zelfs verdierf van een vlijmscherpe, asembedreigende steek te geven als was het om te laten weten dat zij er ook nog was, al was het dan maar half. Er zijn kalveren die op meer grootkomen dan dat alleen, zou z'n grootmoeder zaliger zeggen. Een kalf met het hart maar half heeft twee poten te weinig, zou z'n grootvader zaliger daar tegenin brengen. En Vandeplusse die wou daar wel even over nadenken, als er dan al om z'n mening gevraagd werd, maar of hij nu meer voor de woorden van de ene dan voor die van de andere diende te voelen? Nee, daar geraakte hij niet echt wijs uit en daarenboven kreeg hij niet nog meer tijd om er verder over na te denken want daar ging het wrede proces van wakkerworden onherroepelijk door. Terwijl hij voor de honderdduizendste keer hoorde hoe de vrederechter aan 'm vroeg waar het volgens 'm was misgelopen, knipperde Benaar terplekke in dat gerecht aldaar met de ogen en kon hij niet geloven dat hij in heel dat circus ook nog iets mocht zeggen. Daar zat iets achter. Later zou blijken dat het lot allang was bezegeld en het graf gedolven. Op voorhand alles in kannen en kruiken, of toch bijna alles, en open veld om eender wat te misbruiken. En dat komt goed, tot de bolster scheurt en de bom barst. En dan is het te laat natuurlijk. Een schamele troost echter: 't is altijd te laat. Doch, soms, heel soms, is het op tijd te laat. En dan is het jazz. Weer hoorde hij dat ongefundeerde, nasale stemmetje van dat achterlijke vrederechterke, dat arrogante kereltje met zijn geniepige roofdieroogskes en met z'n scheefgehouden, lamme pootje. En hoe die hypocriete hufter... hoe dat onbeduidende anti-sociale etterbuiltje, vooraleer hij uiteindelijk zijn zoveelste seriemoordenaarsuitspraak zou vellen dewelke later even voorspelbaar als vanzelfsprekend de weg naar nog meer machtsmisbruik vanuit de moederbuik wagenwijd openlei, hoe die schurftige hyena (onder de bange ogen van de Auschwitchbitch want die voelde de bui al hangen, die wist wat er komen ging, of toch weer net niet want die eikel van 'n bijna-ex van haar kon op die onverwachte vraag zoveel antwoorden als hij maar wou en daar hoefde hij niet eens voor te liegen, wist ze, hij hoefde zich alleen maar aan de feiten te houden en daar was ze als de dood zo bang voor en nog banger was ze voor het uiteindelijke verdict omdat ze besefte dat Benaar niet zou nalaten - zo was hij immers gebekt- te zijner verdediging alle registers open te trekken en deze één voor één tot z'n laatste ademtocht met vuur zou verspreiden, waarbij hij geen toonhoogte of -laagte zou nalaten te bespelen, zodat ze dacht dat ze dan wel zou kunnen inpakken en oprotten), ja, hoe die hooggeplaatste vlooienbaal zich persoonlijk tot Benaar wendde en, zonder 'm aan te kijken, vroeg:

" Waar is het volgens jou misgelopen?

Het volume van deze vervloekte ontwakeningszin, die de eerste minuut van elk nieuw ontwaken alle andere geluiden oversteeg, verzakte nadien als naar goede gewoonte naar de achtergrond en bleef daar maar in dezelfde toon doorjengelen, eindeloos lang. De echo van die ziltzak zijn vraagzin kon hij niet afzetten. 't Was alsof er iets was gebeurd met het aanafknopje. Door de jaren heen was deze zin en tegelijkertijd haar galm, hoewel hij nooit aan enige scherpte had ingeboet, kwa serieusheid toch enigzins gaan afbotten. Hij verdofte en vergaarde stof. Maar de bas bleef hoorbaar. Bonkte beu in Benaars buik en barstte soms uit z'n hoofd maar zo'n uitbarsting was op dit huidige moment, in het hier en nu kortom, niet aan de orde. Te vroeg op de dag, weet ge wel. Niet vergeten, tweeduizend en een, tweeduizend en twee en ook heel tweeduizend en drie zijn er al aan opgegaan. Dat geleek, als hij er somtijds op terugkeek, niet meer dan één grote uitbarsting te zijn geweest. Dat was amper leefbaar gebleken. 't Was ergens in november tweeduizend en drie dat hij het dan in de clinch ging met z'n bloedeigen vader omdat die d'er maar niet in bleek te gelukken zich onpartijdig en onbevooroordeeld op te stellen. Waardoor die dus kleurloosheid bekende en collaboreerde omdat dat tenminste lonend was. Op het einde van tweeduizend en drie kreeg Benaar het dan, gelukkig voor 'm, aan de stok met wat misschien z'n nieuwe huisbaas ging worden waardoor hij ineens met helemaal andere dan de gewone beslommeringen opgezadeld zat. Van zodra deze hardwerkende burger aan de voordeur kwam aanbellen, in het gezelschap van een vrouw die hij voorstelde als zijnde zijn vriendin, en zichzelf vriendelijk glimlachend binnen in het huis uitnodigde, stond Benaar op scherp. Hij voelde dat er iets op til was. Onweersachtige nattigheid. Z'n vrees werd dra bewaarheid wanneer de hardwerkende burger een fototoestel bovenhaalde waarop de vrouw een filmcamera uit haar handtas opdiepte en waarna ze beiden driftig in gang schoten: de ene plaatjes schietend van alles in de rondte terwijl de andere elke beweging en elk decorstuk,tot zelfs deze uit de kinderkamer die zilverachtig straalden vanonder 'n kamerbrede sluier van monumentale spinnenwebben en als symbolische anti-materie baadden in een toestand van tijdloosheid en dat alles dan nog terwijl ze een boodschap uitdroegen. In Benaars ogen was dat bijna kunst. Hij vond het dan ook 'n schande dat z'n privacy zomaar werd geschonden en met klem protesteerde hij dat het niet kon dat men zomaar z'n huis kwam binnengelopen en z'n leefwereld zonder boe of ba op film begon vast te leggen. De vrouw, die luisterde niet naar Benaar, en deed verder waar ze mee bezig was: in- en uitzoomend heel z'n zielenrede leegplunderend. Ze lette al helemaal niet op z'n toenemende ergernis en net wanneer hij weer iets wou zeggen over die klotecamera en die kutmanieren - zeggen was hier niet op z'n plaats maar eerder spuwen drukte krachtiger uit waar zeggen faalde - sprak de hardwerkende burger 'm op beleefde toon over hun (hij wees daarbij nonchalant, bijna achteloos, naar de vrouw die ondertussen, met een zakdoek voor haar mond gepropt, heel de troep in de keuken stond te vereeuwigen) hoogstpersoonlijke toekomstvisie waarin voor mensen als hij geen plaats was en 't was een beetje later dat die snaak en die camerasloerie dan ook daadwerkelijk het huis kochten en overal in de buurt hun gekoesterde verbouwingsplannen openbaarden, dat de problemen omtrent 'n-dak-boven-z'n-hoofd pas echt begonnen. En dat was op zich gesproken niet zo'n slechte timing want zo kon Benaar z'n energie 's op iets anders richten dan alleen maar op datgene 'm al veel eerder even doortastend was ontnomen geworden. Veel beter was het niet, hetgene zich aandiende, want er dreigde werkelijk een woonstuitzetting. Zes maanden lang heeft hij koppig het verzet daartegen volgehouden maar eens men de tuin, die hij gedurende zes jaar eigenhandig en zorgvuldig vanuit openbare parken en bermen bij mekaar had gemoeskopt, op een dag tijds helemaal rooide en door middel van een bulldozer met bovenste grondlaag en al vernietigde, was z'n eveneens op voorhand verloren strijd gestreden. Met tranen in de ogen beschouwde hij hoe de twee landmeters de treurwilg en de notenboom die hij op de geboortedag van z'n dochtertje had geplant, uit de grond rukten. Dan pas, op dat moment, boog hij. Daar hij geloofde dat wat hij zag en het opgaf. Ofschoon hij het eerder zag als toegeven. Wanneer hij bemerkte hoe respectloos en gemakkelijk de beide gediplomeerde kloothommels dat jonge tuingeweld en het schone loof daarvan uit frustratie vanwege het tijdverlies nietsontziend knakten, had hij immers hetzelfde, steeds terugkerende lesje begrepen: d'er was zelfs geen plaats voor 'm in de stal van het ontzielde heelal. Enkele weken later diende hij zelfs nog te gaan vluchten, als 'n dief in de nacht. Jojo was op dat moment de enige waar hij, samen met z'n hond, terechtkon. Zo bevond hij zich dan plotsklaps in Oostakker en 't was een paar weken later - op de avond nadat hij in de Muziekdoos speelde - dat hij, aan dat benzinestation langs de autostrade, de achterdochtige ontmoette. 't Was in z'n geheugen een schaamtevolle avond geweest zodat hij zich van dat gebeuren niks anders meer wist te herinneren dan dat wat die schurftige schaamte had veroorzaakt. Zelfs nu nog, als hij eraan terugdacht, schoten het schaamrood en de schande als schering en inslag door z'n gelaat. In de Muziekdoos, al sedert mensenheugnis een cafeetje waar menig muzikant de kans kreeg z'n ding te doen, stond hij rond negenen op het podium, in gezelschap van enkele andere muzikanten. Temidden van de jamsessie, voor twee man en een paardenkop, slaagde Benaar erin, tijdens het brengen van z'n lijfliedje, te huilen van ellende. Ge moet het maar doen: uw eigen shit zingen en d'er bij staan bleiten. Ferm. Achteraf was hij, weeral helegans van de kaart en compleet ontredderd, gaan schaatsen. 't Was rond halftwaalf dat hij z'n gitaarzak rond z'n nek hing, de deur van de Muziekdoos achter zich dichttrok en vertrok. Langs binnenwegen, parallel lopend aan de autosnelweg, richting Oostakker. Als er iets was dat de schaamte kan verdrijven, is het de doodsangst. Dat was precies wat Benaar opzocht wanneer hij, in z'n achterhoofd dat mislukte optreden, gleed over de donkere binnenwegen. Het gevaar school overal. 't Kon een loslopende hond zijn, een afgebroken tak, een verse koeienvlaai, een klodder slijk, een handvol losliggende kiezels of gewoon een laagvliegende gezinswagen. Dat rolschaatsen op gevaar voor eigen leven loste voor Benaar heel veel op. Koleire en schaamte zijn de beste brandstof. Daar kon hij op blijven gaan. Alleen kreeg niet enkel z'n getormenteerde geest tonnen zuurstof toegediend. Ook z'n huizenhoge hang naar gerechtigheid werd kilometer na kilometer meer en meer vetgemest. Zodat achteraf de nachtmerries 'm nog in groter getale belaagden. En hij was die nacht goed op weg om z'n kilometertjes vlot af te malen tot hij besloot een pitstop in te lassen en langs de achterkant van het benzinestation de winkel binnengleed. Daar viste de achterdochtige 'm op en de rest is geschiedenis, nu al. Ja, die avond van de eenendertigste maart tweeduizend en vier zou hij niet licht vergeten. De nacht op de eerste april ook niet. In de Muziekdoos verscheen hij sindsdien niet meer. Aan de beeweg van Oostakker des te meer.

Thans, ja, thans gebeurde het nog steeds even vaak als vroeger (lag het aan Oostakker of aan de Gentse lucht?) dat hij na een vieze slaap min of meer total loss ontwaakte. Wel had hij dan maar een uurtje geslapen meestal. Dronk hij zeven koffies, rookte vier sigaretten en onderwijl maar nasidderen van wat de dromenwereld 'm om de zoveel tijd bleef toespelen. Dan werd het een of twee uur 's middags. Kroop hij, weer wat minder ontdaan, terug in bed. En sliep ogenblikkelijk weer in, om zes uur later terug op te staan. Soms ging hij maar pas opnieuw slapen, zo'n vierentwintig uur nadien. Of achtenveertig uur nadien. Tot hij totaal afgepeigerd en verdoofd tot niets anders meer in staat bleek dan enkel nog z'n oogleden op een spleetje open te houden. Zulke dingen mochten niet te lang duren of dat leidde recht naar het vagevuur van slapeloosheid. En dan slaappillen. En dan anti-depressiva. En waar eindigt dat dan? De gevolgen van de enorme moederlijke ezelsstamp dansten dagelijks mee op de bas in z'n buik. En Benaar die schudde mee, aan de ergste vorm van zeeziekte lijdend. Tegenvoets werd hij voetje gelicht. En dat dan altijd maar weer in die dromen. Totnogtoe, het kan niet genoeg benadrukt worden, overleefde hij het. Zij het met weinig goesting, amechtig weinig. Een peulschil zin. Net genoeg om minuut na minuut in leven te blijven. Hij zou het niet anders willen. Het was twee mei tweeduizend en vier, net na de middag. Loeiende lichtjaren van hier kaatste het licht terug naar z'n identiteit, vlak op het contrapunt weet ge wel, en hij veranderde in 'n ster die gekegeld werd vanuit het pantheon der goden. Een ster? Een dubbelster, ja, draaiend rond z'n eigen as en dolend van hot naar her. Donkeyshot in het achterste van z'n ego en met z'n alter ego maar vechten tegen windmolens. En dan weer een heel andere, 'm onbekende stem, krakend van sleet en tijdloos ademend, die 't allemaal afgemeten naar z'n kinderverlamde kop slingerde:

"Onderweg geweest ben jij als feestbeest en als kreupel gepeupel terzelfder tijd dat reutelt en teutelt en radeloos leutert (schimmen kruisend, van voldaanheid glimmend en van de lege leute bruisend) in onvoltooidheden die zonder enige reden naar uitgeschreeuwde gebeden zijn vergleden om 't eigenbelang te vrijwaren en om de samenhang de oorlog te verklaren. Met op de schouders het gewicht van honderden marmeren tegels. Waren het maar postzegels die voor de duur van een heel leven bleven kleven op brieven die toch nooit worden geschreven. 't Kan toch niet altijd even plezant zijn. Of niet altijd even leuk. Komt ge aan de helft van het cliché, zit je toch al halverwege de spreuk. Tussen rust en roest, tussen licht en donker."

Benaar Vandeplusse werd alsmaar gekker. Hij kuchte. Hij hoestte. En gooide daarna zonder kijken 'n handdoek naar de antenneloze wekkerradio. 'n Nog gekker makend geknetter weerklonk er. Benaar bewoog thans niks meer, geen vinger, geen spier, zelfs geen haar. Maar beoogde des te meer.

Ondertussen hield hij de ogen stijf dichtgeknepen, enkel en alleen om die laatste nachtmerrie pijlsnel scène voor scène af te lopen. Dat lukte beter als hij bleef liggen tot de beelden achter z'n geloken oogleden etwat op z'n netvlies hadden liggen sudderen. Daarbij hoort hij weer - hoe was dat toch mogelijk? - dat kwezelstemmetje van dat schamel rechterke dat niet ophield met te vragen waar het volgens 'm was misgelopen. En daarbij dacht hij direct aan tientallen akkefietjes tegelijkertijd. Wel honderden identieke gebeurtenisjes waren er geweest die 'm voor heel eventjes telkens weer een gruwelijke glimp hadden laten zien over de hoegrootheid van de afzichtelijke leugen in z'n huwelijksleven en hoezeer ze met volslagen gemak een vergelijking met de hoogste bergtoppen van de Himalaya zou weten te weerstaan. En vooraleer hij daar kon op door gaan, om 's op chronologische wijze schoon schip te maken met heel die weerzinwekkende historie (en met de daarmee gepaard gaande nep, drek, fake en miskweek), hoorde hij de woorden van de reiger terug en hoe die zei dat hij diende te schaken, te schaatsen en de gitaar te omgorden teneinde de Gentse straten en pleinen van enige sfeer te voorzien. Allemaal goed en wel maar tegen wie moest hij gaan schaken? Hij kende hier alleen maar Jojo en die was nog altijd op campagne met Papa Sos. Daarbij, die onderscheidde niet eens een pion van een koningin! Verder kende Vandeplusse niemand in Oostakker. Ook al woonde hij er ondertussen toch al bijna drie maanden. Hij zat weggestoken, zeg maar ondergedoken, en behalve op tijd en stond aan de hondennoden tegemoetkomen, deed hij niets maar dan ook werkelijk niets. En, wat dat schaatsen betreft, hij had de laatste jaren al zoveel geschaatst dat hij niet direct inzag waarom hij thans nog meer zou moeten schaatsen. En de stad Gent intrekken om daar gitaar te gaan spelen en z'n liedjes over uitspattingen van vreugde als vuurwerk boven overstromingen van kleine en middelgrote verdrietjes ten gehore te brengen, leek 'm best wel haalbaar al zou dat niet voor vandaag of morgen zijn want hij was werkelijk waar niet in de stemming om eender wat zomaar eender waar en eender wanneer te gaan zingen. En dan had hij het nog niet eens over de benodigde, veel te dure vergunningen.

'n Kwartier nadien opende hij de ogen. Althans dat probeerde hij. 't Ging nog moeilijker dan anders. Natuurlijk, z'n ene oog zat potdicht te etteren en het andere oog nam aan het plafond wazige spinnenwebben waar. Het zolderkamertje zag hij eensklaps als 'n kosmisch aquarium en de spinnenwebben waren de algenslierten die zich op het etheroppervlak uitspreidden. Op de ruisende radio hoorde hij hoe, door het gekmakende geraas heen, 'n vrouwenstem ratelde van retteketet en reuteketeut. Dan pas voelde hij Pavlovs beten op z'n armen en z'n benen kloppen op het ritme van z'n jagende gehalveerde hart - jagend op wat? - en datzelfde ritme bonkte in 'n draverskadans op z'n verzegelde oogkas. Op dat ritme kwam er dan dra 'n mantra naar voren. Enkel Benaar, of hij nu wou of niet, kon dit horen:

"M'n dochter is m'n God, m'n hond m'n profeet."

En daar in dat bed, op die tweede mei tweeduizend en vier, iets na de noen, nam hij voor de zoveelste keer het besluit dat heel dat theater moest afgelopen zijn. Die commedia dell' arte diende stante pede een einde te kennen. De regisseur van dat smerige snertspektakel hoorde zondermeer onverwijld verlossing uit zijn lijden te verkrijgen. En diende daaropvolgend met pek en veren ingesmeerd dit treurige land van chocolade, friet en bier (jawel, dit oord van gokzucht en kindermoord) uitgekegeld te worden. En het mocht gezegd: Vandeplusse geraakte moeilijk in z'n bed, hij moest werkelijk waar al bijna drie keer van slaap gestorven zijn voor hij met knikkende knieën z'n rustplaats opzocht, en dan eindelijk in bed overdacht hij telkenmale weer de dingen die ’m te doen stonden. En de dingen die hij deed. En hij lag dan hardnekkig en vastberaden wakker, al die schone uren hevig verziekt te vermijmeren. Zoals hij ook op dit eigenste ogenblik z'n tijd ijverig verkwanselt. Hoewel hij nu toch al een vijftal uurtjes heeft geslapen. Toch maakt hij niet direct aanstalten van zomaar op te staan, fluks en monter. Want, hij geraakt misschien heel moeizaam in z'n bed maar d'eruitkomen verliep nog veel moeizamer. En hij mocht dan wel z'n dromen wantrouwen, de werkelijkheid van alledag droeg hij nog meer argwaan toe. En er is iets dat begint te zoemen en te zeuren, vanachteren in z’n hoofd. Het is de beruchte, indringende stilte. En ze spreekt 'm toe, woordeloos, en hij luistert vanuit z'n Waterloo, sprakeloos en nog immer even harstochtelijk boos:

25-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


16-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En in plaats van het zo kenmerkende kakaka stiet die blauwe reiger iets uit dat meer weg had van een kermend dadada. Hierna vloog de vogel op en met trage, parmantige slagen van zijn machtige vleugels verwijderde de viseter zich naar de witte horizon. Ondertussen trotseerde Vandeplusse de hitte die uitstraalde van de verzengende zon, terwijl hij z'n ogen niet van de zeilende reiger afhouden kon. En die reiger schreeuwde ondertussen allang niet meer dadada maar salut, arrivederci, Auf Wiedersehen, ciao en goodbye en daarna keerde hij op zijn vleugelslagen terug en landde pal voor Benaar. Hij bracht zijn snavel met een uitgerokken hals tot vlak voor Benaars verstarde gelaat en die reiger begon gewoonweg te klappen gelijk een ekster:

"Ik ben de reiger, de blauwe reiger, krijger in het water, pluimpje in de lucht, de zwijger achter het gesnater, voor elke dreiging mij beducht. Ik ben de reiziger door de uitgestrekte tijdspanne der honderden miljoenen jaren die dit jaar voorafgingen. Ik ben de levende legende, de gemakkelijke vlucht. Gij zult noch opgeven noch versagen. Gij zult werken alle etmalen, zelfs op zon- en feestdagen. Gij zult niet stelen, niet liegen, niet bedriegen. Gij zult schaken, schaatsen, eten, slapen en met de gitaar opnieuw de straten optrekken. Gij zult eerst in Gent gaan spelen, om warm te lopen. Daarna gaat gij terug naar de kathedraal van Antwerpen. Gij zult daar, en daar alleen, zingen tot gij gehoord zult worden. Eerder zult gij niet ophouden en eerder zal uw klep niet gedicht worden. Gij zult uiteraard uw vel duur verkopen en gij zult daarenboven uw beschermengelen loven en prijzen en hen zelfs tot en met duivelsverzen hulde brengen. En gij zult, als spreekt het vanzelf, uw kind voor uw ogen houden en met haar alle kinderen en gij zult hen uw emoties schenken, niet zoals een rijkaard een bedelaar een halve euro toewerpt maar gelijk de zon de aarde verwarmt. En vanachter uw gitaar zult gij nadenken en beschouwen, observeren en analyseren en daarna zult gij noch oordelen noch veroordelen doch enkel en alleen het leven uit volle borst roemen en eren. Alleen en enkel dat. Jawel. Ziezo, ik heb gesproken. Ik ben d'ermee weg. Sukkel!"

En inderdaad, dat beest was weg. En terwijl Vandeplusse zachtjes en schier onmerkbaar wegzonk in het drijfzandgas, dreef er een roterende rozerode wolk voorbij. Op de wolk stonden wel honderden engelen, uitgedost in wapendracht. Klaar om ten oorlog te trekken. Doch vechten ging d'er niet in zitten wat één voor één gleden ze van de ras wegdruppelende wolk af en verzopen binnen enkele tellen. Zoiets had Benaar nog nooit gezien. Met open mond bekeek hij het nieuwste tafereel. Dan viel z'n oog op een spuuglelijke draak die een twintigtal meter voor 'm uit het moeras kwam opgedoken en dewelke zonder aarzelen begon vuur te spuwen. Uit diens neusgaten kringelden zwavelzurige rookpluimen en daarin las Benaar, ofschoon er iets helemaal anders had kunnen staan: driemaal tereke exclusief hoederecht aanvragen is door-en-door-en-doorslecht. En in de verte dromde d'er een vliegtuig door 't luchtruim en in z'n oren echode steeds maar weer hetzelfde refrein:

"Domdomdomdomdomdomdomdomdomdomdomdomdom."

En precies op het moment dat hij verzwolgen werd, wervelde het zand om naar water en dook Benaar terug op uit een zee die hij niet bij naam noemen kon. Nadien liep hij vanuit het water naakt over een soort van zwart zandstrand en toen gevoelde hij één van de geweldigste ervaringen die hij kende: de zon die z'n natte vel droogde. Alle intimiteit zou zoals dit moeten zijn, dacht Benaar te denken alhoewel het hier geen écht denken betrof doch eerder 'n soort van buikspreken zonder dat er van klanken sprake was. Niet veel later bevond hij zich bovenop 'n berg van obsidiaan achter 'n reuzetrommel waarop hij, gestoken in z'n trouwkostuum, slag na slag liet neervallen. Hij sloeg het ritme van de hartenklop en op den duur stond hij witheet van woede erbij te brullen en bij iedere slag die van het trommelvel opsteeg, spatten er talloze zweetdruppels van z'n voorhoofd. Z'n kostuum was thans helemaal doorweekt geworden en z'n hart bonkte in z'n keel en werd een brok van nijd tot wanneer z'n borstkas openscheurde en hij dood neerviel.

En van zodra hij dan, voor de allereerste keer in z'n gehele bestaan, boven zichzelve uitsteeg en keek naar datgene waarvan hij aannam dat het zichzelve heette en wanneer hij dan beschouwde wat hij beschouwde en zag wat hij zag en woorden zocht om die beschouwing aan te kleden en ze te benoemen teneinde haar te begrijpen, diende hij te erkennen dat hij niet de woorden vond die exact zouden weten te omschrijven dat wat als z'n zichzelve stond geboekstaafd. Het eerste dat opviel immers was z'n vlekkeloze uiterlijk. Het spierwitte hemd dat hij ooit 's kocht in een tweedehandswinkel. Bovenop dat hemd dan z'n trouwkostuum dat helemaal niet meer bezweet was. Aan z'n voeten droeg hij beige lakschoenen. Deze hadden echter, zo bleek wanneer je ze nader bekeek, hun beste tijd wel gehad. Ze stonden in vreemd contrast met de rest van z'n kleding doch kwamen wonderwel overeen met de toestand waarin z'n gelaat verkeerde. Oud, rimpelig, bleekgrauw en hier en daar wat littekens, kloven, builen en bulten.

En toen hij dan alzo stijgende was, tot ongekende hoogten, en hoorde hoe de muziek weergalmde en hoe 't 'm verwonderde dat deze 'm nog steeds bekoorde zoals ze dat altijd al had gedaan en als hij dan merkte dat haar magie werkte en strookte met de verwachtingen die ze van kindsbeen af bij 'm had gewekt en als hij dan de brok in z'n keel voelde zwellen en gewaarwerd hoe z'n adem stokte, verstond hij pas wat de finesse van het werkelijke leven was. En hij begreep dat hij eerst kapot en dood diende te gaan om eerlang verder te bestaan. En 't was na een onuitstaanbaar lang eerlang dat hij opnieuw naakt over het zwarte zandstrand rende. En het zand werd water en het water werd kiezel en de kiezels werden rotsen en het was op die rotsen dat hij eensklaps een meisje van een jaar of zeven met wijdopen armen op zich zag komen afgestormd. Twee vlechtjes dansten rond haar zonnesmoeltje. En hij, hij danste niet, hij stond standbeeldstil en dan, met een schok ontsnapte 'm een vreugdekreet want hij herkende z'n eigen vlees en bloed, en hij mankelde, zo goed en zo kwaad als dat ging, haar tegemoet. En net toen ze in mekaars armen zouden vallen, net dan, scheurde de aarde open. En de hemel spleet zich in twee. Onder hen 'n kloof van honderden meters inktzwarte duisternis en boven hen 'n anthracietgrijs uitspansel. En wanneer Benaar van beneden naar boven en van boven weer naar beneden gaapte, keek hij daarna naar het vlechtenmeisje dat ontzet van angst aan de grond stond genageld en dat nog steeds haar armen naar 'm hield opgeheven doch ze had ze niet meer zo wijdopen gespreid. En toen bemerkte hij iets, even ontstellend als wonderbaarlijk: in het meisje haar ogen blonken twee even grote tranen als in de zijne. Hij herkende deze tranen als zijnde de zijne en na de identificatie van de identieke tranen in identieke ogen deinsde Benaar een zestigtal centimeters achteruit en zonder aarzeling, aanloop of eender wat sprong hij. In volle overtuiging dat hij het zou redden. In volle vlucht was het dat hij wakker schoot. Op de tweede mei tweeduizend en vier. Tegen twaalven 's middags. In Oostakker.

16-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


10-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En hij was nog niet goed en wel op weg naar een diepe, welverdiende slaap of de eerste auto's begonnen over het asfalt te bollen en er zijn toch altijd vroege chauffeurs die, zo aan het begin van de werkdag, in een vlaag van ochtendhumeur hun frustratie en de stilte van de uitdeinende nacht rücksichtslos aan flarden willen rijten door 's heel stevig gas te geven. Sommigen onder hen, ge gelooft het werkelijk niet, die verdurven het zelfs van zich luid toeterend van punt a naar punt b te verplaatsen. Sommigen daarvan dan weer, ook dat is niet gelogen maar desondanks weinig geloofwaardig, zitten daarbij dronken tot zwaardronken achter het stuur onderuitgezakt, als een klinkklaar gevaar voor de maatschappij zichzelve geleidend over de binnenbanen. 't Zijn enkelingen... die rustig en beheersd van hier naar daar en van daar naar hier, ja... ook omgekeerd dat is echt waar, verder rijden over de Vlaamse wegen. Een fijn radiomuziekje op de achtergrond en met de kromme vingers van een reumatische hand lichtjes ritmisch knippend. Kalm de wagen besturende en deze met een voorzichtige rijstijl weer ongeschonden weg en weer brengende.

En terwijl er weer een mens, onderweg naar ergens, woest claxonnerend Benaars bed passeert, komt Pavlov de pasja beneden traag maar zeker uit de zetel. Hij rekt en strekt zich uitgebreid en begeeft zich daarna naar de waterbakken van de honden. Daar slebbert en lebbert hij rechttoerechtaan en vervolgens steekt hij zijn neus in de lucht en volgt deze. De geur waarvan hij eerder al een zweem had waargenomen en waar hij nu op af stevende, brengt hem tot onder de keukentafel, tot bij Jojo's teven. Deze liggen beiden stug te tukken, moe van hun laatste escapade, en zijn zich van geen kwaad bewust. Van zodra echter Pavlov de snuit zonder scrupules in de erogene zone van de dichtstbijzijnde hond duwt, vliegen de twee teven recht en vallen hem grollend en hard blaffend aan. Hij vangt ze ternauwernood op en druipt af, met de staart tussen de poten, terug naar de zetel. Daarin ligt hij wat later te zuchten. En valt dan opnieuw in slaap.

Buiten zit ondertussen nog steeds die merel de schoonste melodielijnen die ge kunt bedenken uit de mouw te schudden en is het ongevier vier of vijf uur geworden of was het al zes en in z'n tocht naar de bocht in z'n dromenparcours botst Benaar op een alarmbel. Schril en schel rinkelt ze en het klinkt 'm in de oren als te vuur en te paard, te woord en te zwaard en daardoor, en terzelfder tijd een beetje door de dreigende toon van de teringherrie, schrikt Benaar weer wakker en schiet hoe laat is 't? als een speer door z'n hoofd. Daarop hoort hij het gekwetter van de merel en ogenblikkelijk sluiten z'n ogen zich weer en drijft hij mee op het magische karakter van zoiets simpels gelijk vogelinspiratie. En ineens hoort hij, de afvallige met de pluimen waardoor hij kan vliegen zonder vleugels, iets helemaal anders: een stem met een Afrikaans tintje.

"Kom maar naar binnen en ga gerust zitten, let niet op de rommel waarin 'k even lag te pitten en waarin 'k voer over de dromenzee en de hele wapenhandel die voer met me mee en ja, ook jij, ja jij voer mee met mij... kom maar naar binnen dacht 'k zei jij, let niet op de rommel en zet je d'erbij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, let niet op de rommel, nee, let niet op mij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, dan lullen we uren over de maatschappij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, het spookschip liep hier allang lek en zwaar averij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, dan beginnen we samen een kinderboerderij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij en leg dat veel te dure kostuum opzij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, hier wacht jou een hels karwei... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, en bezie de vacante betrekking van lakei... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, werp je bimbambeierbommen in mijn Bekaa-vallei... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, maar jij bedoelde: kom maar werken voor mij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij, doch het stonk wat veel naar slavernij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij en voel je onbelemmerd, ongeremd en vrij... kom maar naar binnen, dacht 'k zei jij en doe iets met je leven: leg 'n ei."

De stem vervaagt. Benaar is weer onderweg naar een verkwikkende rust. Met schone dromen, allez, als dat even zou kunnen. Eerst echter dient het boek van Job en Dop kapittelsgewijs overlopen te worden. Maar eer dat zover komt, zal er nog heel wat water naar de zee moeten stromen. Wellicht zoveel tot er 's een volgende zondvloed langskomt. En dan zijn alle kapittels weggespoeld en dan is het niet meer nodig van nog te dromen. En dan ineens, wie kan dat verklaren, spreekt er een andere stem in Benaars hoofd:

" Het is een feitelijk gegeven: despotisme en alleenrecht is onafdwingbaar maar gemakkelijk te verkrijgen. Ze hoeven het je enkel te overhandigen. Als je extreem geeft om je leven, dan koester je de vrijheid van keuze al is het dan maar voor heel even. Hare Krishna Hare Rama, God of Allah, Brahman, Visjnoe, Shiva of de dalai lama, in het bos daar zijn de nietsontziende ereloonjagers en dat zorgt voor drama na drama tussen de papa en de mama. De galg voor het confraternitraat. De dood aan elke onbenullige advocaat. Tot zover het feitelijk gegeven."

Hierop volgde een indringende stilte. Zij klonk instemmend.

De nucleaire ijssoep waarin Benaar vervolgens tandenknarsend kopje-onder ging, joeg de elektriciteit in z'n hoofd naar alle kanten. Op z’n verkrampte schouders woog de benauwende spanning van het zeeschuim, de tol van het lot en de schaduw van de strop en hij kreeg het niet voor mekaar het hoofd te rechten opdat die stilte als een man aanhoord zou worden. De doodse stilte die hij op handen had leren dragen, tenminste dat dacht hij, want thans sloeg hij onrustig met z'n armen en schopte met z'n benen en grommend en brommend trok hij de lakens vanover z'n hoofd weg en kroop ineen als een foetus om zich vervolgens weer helemaal uit te strekken, steeds verder en verder, alsof er zich ergens in die zolderkamer onzichtbare wezens aan 's weerzijden van Benaar bevonden en 'm elk naar een andere, tegenovergestelde richting trokken. Tot hij, net niet gevierendeeld, op het dak van een huis belandde en zich naakt langs de regenpijp liet schuiven om vervolgens een blauwe badkamer binnen te duiken waar twee olifanten en een koalabeer zaten te kaarten terwijl ze kauwden op pauwenstaarten. In de hoek kronkelde er een brilslang uit de afvoerpijp van het bad en hiervoor sloeg Benaar in z'n blootje op de vlucht. Eens hij in de gang kwam, botste hij op een krokodil die poot in poot liep met een struisvogel. Of toch alleszins iets dat op een struisvogel geleek. Ze wezen 'm vriendelijk en voorkomend de weg naar benee. Op den duur bevond hij zich in een donkere, vochtige kelder. Daar stonk het naar rotte eieren. Ook groeiden er verse champignons. Benaar greep zonder nadenken het eerste het beste exemplaar en beet erin. Hoe slecht echter smaakte die paddenstoel! Wat voor 'n totale bitterheid stak daar niet in! En Benaar spuwde, vol afgrijzen, z'n mond leeg waardoor z'n kiezen d'er mee uitvielen. En hij, terwijl hij z'n laatste tand uitspuugde, verkoos dieper door te lopen en kwam verder in de kelder en daar groeiden appelen en peren en hij greep een blozende appel en beet erin maar zo zonder tanden was dat onbegonnen werk en nadien beet hij in een sappige peer en dat ging al iets gemakkelijker en van het ene moment op het andere kreeg hij last aan z'n maag en toen bemerkte hij dat hij geen kleding droeg en hierop haastte hij zich terug in de richting van de keldertrap doch liep tegen een reusachtige slijkmossel aan. Deze haalde een saxofoon boven en speelde Tequila en halverwege dat liedje zakte Benaar weg in een put en die put ging over in een glijbaan zodat het voor heel even een wilde tocht langs nooit geziene waterwegen werd tot hij te pletter sloeg tegen een rots die zich rank en blank in het midden van een meer situeerde en en dit meer lag op haar beurt in een oase. 't Was de oase van rust, Benaar herkende haar spoorslags dankzij z'n instinct, en daarin trof hij op de rand daarvan, vlak tegen de woestijn van 't Zwart Zaad, een gebedsmolen aan die draaide als bezeten en die steeds maar weer dezelfde boodschap uitzond, in onhoorbare zoemsignalen. Aangaande de kosmos en het algemeen belang erbovenop. En in een flits waren we uren verder en Benaar zat thans uitgedost gelijk een gaucho op een hoogbejaard paard en uit medeleven liet hij zich van de knokige rug glijden en tilde het paard op en droeg het binnen bij een kapper en die lei een permanent in de merriemanen en goedgemutst doch gehaast bewoog Benaar zich verder over veld en hei, door akker en wei en erbij nadenken deed hij niet echt, bij dat stappen, en nog wat later zat hij in een autobus en daarna op een trein en een barse conducteur blafte apathische reizigers af en Benaar die wou daar iets over zeggen doch hij kreeg z'n mond niet open en zo zonder gebit zouden de klanken toch nooit woorden geworden zijn en toen ontspoorden, met een hels gekraak, enkele treinwagons en van overal schreeuwden mensen en weergalmden kreten van paniek en nooddruft en wanneer Benaar rond zich keek, bemerkte hij het bloed dat overal tegenaan plakte en kokhalzend kroop hij door een gebroken raam en z'n opluchting was onmeetbaar wanneer hij erin gelukte van buiten te geraken en hij stond nog maar net gelukzalig naar adem te snakken of het begon daar hevig te stortregenen en Benaar sprintte naar een paardenstal, wat verderop, en daar ging hij zitten schuilen tussen twee koeien en hij zat nog niet neer of die koeien begonnen oorverdovend te loeien en vervolgens zat hij op een fiets en bevond hij zich tussen allemaal andere fietsers waarvan er sommigen met spuiten zaten te jongleren terwijl ze stuurden met hun voeten en Benaar die sloeg een zijweg in en, eens hij aankwam bij een politiekantoor, wierp hij de fiets aan de kant en ging binnen een kijkje nemen. Aan de ontvangstbalie zat er een kip op een computerklavier te tokkelen en toen dat beest vroeg wat ze voor 'm kon betekenen, draaide hij zich terug om en verliet het pand langs dezelfde weg die hij gekomen was doch weer liep er iets mis en verzeilde hij tot aan de rand van een zwembad waar geen water instond en waarvan de bodem bezaaid lag met eenden- en ganzenlijken en Benaar schrok hevig bij dit tafereel en spoedde zich naar de kleedkamers waar hij een oud vrouwtje aantrof die hevig beverig haar vals gebit uit haar mond haalde en het in Benaars handen stak. Benaar die propte dat dat in z'n eigen mond en na een vriendelijk dankwoord nam hij afscheid en in een volgende fragment frommelde hij een papier ineen en dat papier, en ook de bruine enveloppe waarin dat vod gezeten had, ontbrandden spontaan en simultaan in zijne handen en hierdoor ging dan weer een heel huis in de vlammen op en alzo wat later een heel dorp dat in de fik vloog en Benaar vluchtte voor z'n leven, over de Arbeidsmarkt, achternagezeten door een bende uitzinnige burgers die 'm 't liefste van al nog onverwijld door de vleesmolen zouden zien vermalen worden tot een stevige portie gehakt. Ergens onderweg naar wisthijveel spurtte hij als een hazewind over grint en kiezelstenen en plotseling rende hij over de ruggen van rotsen die barsten vertoonden en in die barsten tierde het onkruid weelderig en her en der staken er slanke rietstengels fier en statig de koppen op. En hoe langer hij rende, hoe dieper hij wegzakte want steen was zomaar veranderd in drijfzandgas en rondom Benaar dobberden honderdduizenden hamers en honderd meter verderop, aan de zijkant van het gasmoeras, regende 't bijlenbuien uit de bomen. En dan viel Benaars oog op de tak van een dode iep. Vooral de blauwe reiger die daarop had postgevat, trok z'n onverdeelde aandacht.

10-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


06-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Benaar Vandeplusse, de noordenwind voor rijpe vijgen, vloekte dat het kraakte. 't Moest maar 's afgelopen zijn met te wezen wat hij was. En met dat denken eveneens. Dat denken dat in niets geleek op wat hij veronderstelde dat denken diende te zijn. Het withete dampen van z'n uitschotterige shit, het smeulende bloed, de verpletterde darmen, de verpieterde hersenen, kortom, het driftige bijeenharken van z'n hele verhakkelde en vergiftigde bestaan. Daar waar een clash had plaatsgevonden die 'n volwassen Benaar terug naar af heeft gezonden. Waardoor hij begreep dat eender wat hij wel of niet ondernam in teken diende te staan van de creativiteit. Dit om elke natuurlijke verwekking te eren en om het kind in zichzelf in leven te houden. Z'n eigen kind dan wel te verstaan. Z'n enige reden om te leven in het heden doch tegelijkertijd de enige reden die ervoor zorgde dat hij zich niet van het verleden kon ontdoen. En hij zag zichzelve op handen en voeten bonkig en schokkerig langs de bultige beeweg kronkelen, onderwijl de ene na de andere sigaret erdoorjagend. De rooksignalisatie langsheen de lijdenslaan waarop hij van statie naar statie kroop, kon men lezen als 'n sos dat voortdurend werd uitgezonden maar dat door niets of niemand scheen te worden opgevangen. En in zo'n perpetuum mobile van pijn, ontbering en vernedering schoot alles altijd in beweging ofschoon het in z'n dagdagelijksheid natuurlijk allemaal stilstond. En Vandeplusse zag het bij momenten helder als pompwater: stinkwinden van overal en daaronder een samenraapsel van flarden vooroordelen, stukskes meningen en kotsbrokken inzicht. Doorspekt met overdrijvingen en een handvol beschouwingen omtrent de naakte werkelijkheid. Dat alles dan gelardeerd met karamellenverzen en bijwijlen zelfs, de onzichtbare God verhoede het, een scheut pure poëzie. Hierover dan miljoenen tranen en eronder dan weer gulpen koleirig speeksel. Daarbij dan, in de kantlijn, het snotteren van een angstig kind waarnaar ook al niet wordt geluisterd.

Want, zo diende Benaar vanuit z'n Oostakkerse bed te erkennen, ge kunt niet zomaar op de vleesgeworden domheid kruipen en haar bevruchten zonder gevolgen vanuit het ongerijmde te voorzien of zonder represailles vanuit de lange leegte te verwachten. Anders gezegd... ge kunt niet de baarlijke duivel zelve bezwangeren en dan gaan lopen geloven dat ge daar ongestraft mede wegkomt. Dat elke drekgodin zich in alle mogelijke gedaantes weet te wringen opdat haar slag zou worden thuisgehaald, mag dan reeds eeuwen en eeuwen in 't alom bekend zijn, toch was dat voor Benaar niet het excuus dat als verschoningsrecht kon worden ingeroepen. Hij was immers afkomstig van 't platteland en had gedurende z'n jeugd meer tijd in stallen en schuren en op velden en akkers doorgebracht dan dat hij zich tussen mensen van de gewone burgerij had bewogen. Hij had geen splinter kaas gegeten van duivels en engelen doch kende des te meer het wereldje van de planten en de vogels. De Auschwitchbitch had zich zelfs in een door houtworm aangetaste tafelpoot mogen vermommen, dan nog was de boer in 'm voor haar uitstoot van feromonen gevallen. Als boer had hij geleefd en hij zou altijd wel 'n boer blijven. Ook al leefde hij zonder boerderij en zonder veestapel.

De dreun die hij kreeg te verduren wanneer hij, op last van de Auschwitchbitch, voor de vrederechter van Sint-Niklaas werd gesleurd, was een harde slag en wellicht de hardste noot die hij tot op de dag van vandaag had te kraken gekregen. Ook al had hij, juridisch-technisch gesproken dan, die ultieme krachtmeting vrij gemakkelijk als even glansloos gewonnen en mocht hij in hun oude, koude huurhuis blijven wonen. De Auschwitchbitch werd terug naar af gestuurd maar kreeg het kind toegewezen. Hierdoor echter werd de grootste en veruit belangrijkste verantwoordelijkheid van Benaar van de ene op de andere dag van 'm weggerukt. Ten gevolge van een koehandel die door dat stukske vrederechter, die luisterde naar de naam Van Gysel, werd bedreven. Nog achtenveertig uur per maand zouden de bijna-tweejarige oogappel en hij mekaar mogen zien. Blijven slapen was er zelfs niet meer bij. En Benaar die sloeg op dat moment tilt en die zwoer op al wat 'm heilig was dat hij zulke gijzelpraktijken nooit van z'n leven zou vergeven. Nooit. Of het moest zijn met kilo's rattenvergift. Dat de schijnmoeder, fulltime borderliner ook, exclusief hoederecht aanvroeg en blééf aanvragen, maakte het voor Benaar gemakkelijker. Hij zou haar, al zou het nog even duren voor ze het volledig had veroverd, dat hoederecht schenken door zich niet meer te verdedigen. Later ging ze dan in triomf lopen rondbazuinen dat de zorg voor het dochtertje haar helemaal was toegewezen terwijl het natuurlijk Benaar was die zich verstandiger had gedragen dan elkeen voor mogelijk hield. Hij ontzenuwde de loopgravenoorlog door zich ver achter z'n linies terug te trekken tot in de onherbergzame bergen van z'n bezette vaderschapsstaat. Daar ging hij z'n diepgeslagen wonden likken en trachtte alzo te herstellen van de narcoseloze openhartoperatie die op 'm was uitgevoerd geworden. Dagen en nachten had hij liggen piekeren tot hij zichzelve eindelijk z'n blindheid en z'n leprose verliefdheid vergaf, zij het ternauwernood, want hoelang niet had hij daarna gezweefd tussen leven en dood, meer dood dan levend? Hij, als een liefdesverslaafde, die zich te weinig aan vriendschap overgaf en zich te weinig aan de liefde laafde. 'n Beetje gelijk hij voortdurend hunkerde naar daglicht en er ondertussen alles aan deed om het toch maar niet te moeten betreden. Had hij Pavlov niet in z'n onmiddellijke omgeving gehad, hij kwam gewoon niet meer naar buiten. Ja, zonder hond was hij gewis en zeker een vogel voor de kat geweest. Over, amen en uit met z'n lamlendelingenleven! Finaal de ogen toe, de restanten van z'n halve hart behoedzaam opgedoekt en de gruwelboeken definitief gesloten. Uitentreuren hield hij het ondertussen zichzelve voor: wie was er zonder fout of tekortkoming? Hingen we niet allemaal aaneen met haken en ogen? Met goede bedoelingen en onvolmaakte handelingen? Was bijvoorbeeld Zeus zelve niet verleid geworden? Al, het mag gezegd, was het dan niet door een memelige tafelpoot geweest.

Benaar de beunhaas stak in z'n bed en geraakte maar niet in slaap. Hij zag zichzelve duizelend hoger en hoger de bergen intrekken terwijl de aarde en alle vaderlijke zekerheden vanonder z'n voeten waren weggeslagen, ooh... die vermaledijde vaderdag van het jaar des Heren tweeduizend en één, en hij mocht dan wel dodelijk verwond vanaf die dag briesend en brullend z'n kleintje tevergeefs hebben lopen zoeken waardoor hij op twee maanden tijd tien kilo lichter woog, grijze haren zag opdoemen op z'n kruin en in z'n baard en er zomaar schijnbaar spontaan zes vingernagels uitvielen... toch slaagde hij erin van in leven te blijven en zich te richten op z'n onbestaande toekomst. En in heel dat jarenlange proces van geduldig wachten en liefdevol verwachten, had hij niet nagelaten van meermaals dagelijks z'n verfoeilijke vaderland met haar dogmatische, verouderde wetgeving met elke cel in z'n lichaam te misprijzen en het tot op de laatste morzel gronds te verachten. Waardoor hij uitgroeide tot een loslopende tijdbom die ieder moment kon exploderen terwijl hij niks liever wou dan imploderen. En toch - de wonderen zijn de wereld nog niet uit - sloeg de wraakvlam niet in de papapan en de lont niet in het kruitvat. Z'n oceaandiepe wonde genas in een zee van kwade etter en werd een levensgroot aartslelijk litteken. En Benaar, in de vroege ochtend van twee mei tweeduizend en vier, wreef een traan uit z'n ene gekneusde oog, kreunde van dat wat onmetelijk leed heet en siste gelijk een weggespatte meteoriet die razendsnel de aarde naderde:

"Dit maar om te zeggen, gij stomme schofterige klootzak van 'n Van Gysel met je uitgeteerde lamme rechterpoot en je achterhaalde jarenvijftigrechtspraak en gij... gij ultradomme kankerslet van 'n Auschwitchbitch met je enge gedachtegangske en je allengs verzuurde door je eigen vader verneukte losbollenleven, dat jullie misdadigers zijn tegen de menselijkheid en dat 'k jullie en jullie voorouders vanuit de allerdonkerste hoeken mijner halve hart, door middel van knetterende bewoordingen en in ketters ronkende volzinnen, met m'n laatstje greintje energie vervloek. 'k Klaag jullie aan, uit alle macht en met alle kracht die me nog rest, en 'k zweer jullie, bij al wat me oeverloos lief en dierbaar is, dat 'k dat zal blijven volhouden tot er een dag komt dat jullie voor een volkstribunaal met de lege hoofden naar benee verantwoording zullen afleggen voor hetgene waaraan jullie schuldig zijn. Want schuldig zijn jullie en de schuldigen zullen boeten. Is het niet vandaag dan is het morgen en is het niet morgen dan overmorgen, maar hangen zullen jullie. Zonder genade, zonder pardon. 'k Heb gezegd maar ben nog steeds niet uitgesproken. Want er staan me te weinig woorden ter beschikking. Doch... laat reeds deze ene zin, ter introductie van de aanklacht, in uw hersenloze hoofden weergalmen: jullie zijn wormen zonder normen en daarom verdoem 'k jullie. En rust zal 'k niet kennen vooraleer de waarheid heeft gezegevierd. Jullie dagen zijn geteld."

Buiten begon een merel te kwinkeleren. Hierop viel Benaar eindelijk in slaap.

06-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-04-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En Benaar, nadat hij z'n kind diende af te staan in de monsterlijke mallemolen van 'n schijnmoederlijk wangevoelen en een falend gerecht, haakte af. Uit liefde, ja, en ook uit respect voor al wat leven ademt en naar onverdraaglijkheden stinkt en als hij 't zou moeten verantwoorden, hij zou 't niet kunnen. Bij gebrek aan bestaande woorden en indien hijzelve 't niet zou vermogen, hoe zou dan ik, als verteller van deze verschrikkelijk vuile historie, de correcte zinnen weten op te vissen dewelke de vele menselijke dwalingen op Benaar Vandeplusses dochtertje verrechtvaardigen? En eindelijk, eindelijk zag hij het in en was er geen ontkomen aan: hij was verankerd geraakt tussen de figuren van 't meest bloedeloze deel van de sekte. En thans wordt hij helemaal stil en vloekt hij niet meer, uitgezonderd op de onbewaakte ogenblikken. Hij, zoals ik reeds zei, verging beetje na beetje in het moeras van Berusting wanneer hij er zich op het allerlaatste bij neerlei. Zodus kwam het dat ook nu hij voor de zoveelste keer in z'n bed stak. En, terwijl hij nogmaals terugdacht aan z'n lange rit van de voorbije zomer, begreep hij al langer dan nu pas, dat het allemaal verloren moeite was geweest. Dat dagenlange rolschaatsen, die tocht van triestige tastzin en tomeloze teleurstelling door het decor van takkenbos en jachtveld, werd niet meer dan een vlucht. Hij had gepoogd zich te onttrekken aan het ellendige wachten en aan de gekmakende machteloosheid tijdens het toezien en ook had hij gedacht zich te kunnen onttrekken aan de marteling en de pijniging die met de gerechtigde kinderontvoering gepaard gingen. En hij begreep, en ook dat dateerde niet van vandaag of gisteren, dat er aan de werkelijkheid geen ontkomen was. Als een maatschappelijk ontheemde had hij zich onderweg gericht naar de groeiende appels, peren en pruimen. En de frambozen, de stekel- en de braambessen. En de moerbeziën. En hij plukte ze, met bevende vingers, en hij at ze, nee, vrat ze met huid en haar, met kloppend hart. En onderwijl leefde, onder 'n loden augustuszon, de sekte verder in gestaag wassende waanzin, en zolang haar leden willens nillens de behoeften min of meer weten te bevredigen, is het allemaal allang goed. Werken voor 'n alibi en daarvoor op geregelde tijdstippen een billijk loon ontvangen en daarbuiten de fenomenale gulp van puberale pulp vanuit de kijkbuis over zich heen laten stromen als was het een weldaad van jewelste, komende uit de Hoorn des Overvloeds... iets anders hoefde dat voor de meesten onder hen niet te zijn. Niet nalatend van veelvuldig te geeëssemmeren en zich door de gegeepeeëste gezinswagen te laten ronddragen, van de drop naar de regen en vanuit de regen naar de drop. Bonk d'erop. Geen staatsgevaar, waarlijk niet, en geen luidkeels gekraai van oproer.

Doch feitelijk is er niet veel nodig om een massale vlucht, weg van de tv en los naar buiten, in gang te steken. 'n Beetje hittegolf doet wonderen. Elkeen in de open lucht, de straten op. Naar de stranden, de oevers, de zeeën, de verkoeling, het rumoer ook en uiteraard het vermaak. Dat is immers wat overblijft: het vermaak. Brood en spelen. Totterdood blijft het tonggedierte de drijfjacht op het eindeloze vertier voor doorlopend geopend verklaren. De meute zoekt immer de leute en speurt naar nikkel en munten uit alle delen van Europa. Zodat de verzameling euro's van de kleinmannen vervolledigd geraakt. Zoals het hoort. En alles wat terzelfder tijd steekt en stoort, wordt uitgerangeerd en, ergens aan de afbrokkelende rand van de rammelende samenleving, opgevangen opdat de scherpe kantjes zouden worden bijgevijld. En als er iets is dat niet te politoeren of te polijsten valt, dan dreigt de breuk. En eens gebroken en verguisd, zal het niet meer steken. Zal 't niet meer storen. In de toekomst zullen de ochtenden dan gloren als nimmer tevoren en de sekte zal nog voldaner dan vandaag scheuren over wegen die in een staat van volmaakte lelijkheid liggen te etteren gelijk lintwormvormige littekens, lang en grillig als lijnen van een artritische hand. En het uitgestrekte autowegennet slibt verder dicht. De berijdbare ruimte geraakt tot op de laatste meter verzadigd. Het virus van de immobiele viriliteit steekt de schunnige kop op. Iedereen is thans onderweg. Naar zichzelf, naar geluk, naar pech, naar familie, naar vrienden, naar thuis. Als kleverige wezens, leeg, afzichtelijk en onvervulbaar. En naar eet- en drankgelegenheden. En naar de kapper, de beenhouwer, de bank, de boekhouder, en al die andere holtehaltes. Voortdurend bouwend aan de illusies, immer frutselend en knutselend aan de opsmuk van de voorgevels. Steeds in concurrentie met malkander verkerende. Altijd weer de hang naar competitie. De drang naar bevestiging eveneens. Glimlachend en fluitend, naar daar waar de afgrond gaapt. Waar de duisternis heerst. De door-en-door dikke donkerte. Waar de meeuwen, de wilde eenden, de waterhoenen en de aalscholvers uit het brakke water worden opgeraapt. Genekt door botulisme. En sommige door de vogelgriep. En dan de bacteriën... die scheiden vrolijk verder hun exotoxinen af. De hitte staat hierbij niet in de weg. Bacteriële gifstoffen zijn thans, net als de graanprijzen, aan een steile opgang bezig. En niemand weet waar dat gaat eindigen. Maar dat onverschilligheid, hypocrisie en straffeloosheid dienen te stoppen, daar is Benaar meer en meer van doordrongen geraakt. Lichtzinnigheid hoort vanop alle kansels veroordeeld te worden. Waarom geen Commissie van Waarheid en Verzoening in het leven geroepen? Volgaarne zal Benaar naar eer en geweten en onder ede getuigen. Er zal geen woord gelogen zijn. Want is het niet het praten, het snateren en het tateren dat leidt tot de staat van woordeloosheid? En dan is een overeenkomst nooit ver weg. En na z'n gedetailleerde getuigenis zal hij niemand meer lastig vallen en, volkomen eender aan de route van de worm, terug onder de grond kruipen. Om vandaaruit gelijk parasitair broedsel te vergroeien met het onkruid in de hele wereld. Z'n vingers verstrengelen met de hondsroos, z'n tenen worden omsingeld door de wingerd en de klimop. In al z'n lichaamsopeningen groeit varkensgras. Heeft hij toch een probaat middel bij de hand voor wanneer hij in de fase van bloedspuwen aankwam. Want zo vergaat het om de haverklap de liefdeszieke. Of hij geneest of hij wordt zieker. Bij de gratie van 'n spoorloze God en de voorgeschreven medicatie. In de terminale fase alleen nog bidden en slikken. Om overeind te blijven temidden van al de ikken. Vanuit de ziekenkas of vanop de dop, de loterij gewonnen of dakloos of met een job.

En 't was op zulke momenten, bij dat soort van stuurloze bedenkingen, dat Benaar vatbaar werd voor de pandemie van het algemeen geldende. Dat hij alles wat hij ooit had gedacht, geloofd en gehoopt in existentiële twijfel trok en zichzelf als een lulhannes van eerste categorie bezag. En, of hij het wou of niet, hij werd gewaar dat - terwijl de resten van de verorberde vruchten uit z'n mondhoeken en z'n baardharen werden gewreven - het buitenleven van de laatste weken en de vele koffies, de schaarse maaltijden en het chronische geldgebrek een einde dienden te kennen. Het werd meer dan hoog tijd om ook 's wat geld te gaan verdienen. Dan zou hij meetellen. En aanzien kweken. En hij had dat nog niet goed en wel gepeinsd of hij peinsde al gelijk wat anders. Dat dat geldtekort geen reden mocht zijn om het vrijetijdsleven zonder slag of stoot op te geven. En z'n overpeinzingen eindigden steevast met enkele melodielijnen die in z'n hoofd door malkander husselden en almeteen allemaal identiek luidden:

"Komaan, lamme, voortschaatsen!"

En kilometer na kilometer had hij waargenomen dat de nood aan rust vanbinnen groeide. En niettegenstaande de geheide waarheid dat hij de laatste twee jaar al zoveel rust gekend had dat het niet meer gezond zijn kon, was er toch meer rust vereist. Ook waardigheid. Hij wou z'n waardigheid terug. Dewelke echter onomkeerbaar verdwenen was. En dit besef onderging geen enkele verandering wanneer hij iedere keer weer die foto opdolf en 'm aandachtig bekeek en 'm keurig terug in de gitaarzak stak en voortschaatste en peinsde middelerwijl over afzondering, rust en liefde. Onderwijl gleed hij als een natte dweil verder. Het maakte 'm niet meer uit of het kapitalisme geleek als een doodziek konijn dat z'n eigen misgeboren jong opvrat. Net zomin als dat het 'm een zier kon schelen hoe de wegen erbij lagen zolang ze maar werden geasfalteerd. Al schaatsend, speurde hij in 't rond. Erop azend de locatie te vinden waar hij afzondering, rust en liefde zou aantreffen. Eigenlijk niet echt azend maar pogend van rotsvast te geloven dat er, ondanks alles, geluk op 'm lag te wachten. Klaar om te worden gegrepen. Onder een of andere loofboom die 'm met open takken van harte welkom heten zou. En heel z'n leven had hij getracht, en tevens gedacht, dat hij 'm niet hoefde te haasten. Want gedurig leefde er in 'm iets dat hij altoos had bestempeld als de onwrikbare overtuiging dat de kansen die zich aandienden enkel maar in het nekvel konden geknepen worden indien er niets of niemand schade werd berokkend. Thans dacht hij daar nog op dezelfde wijze over. Maar piekerde er niet meer over nog langer op dezelfde weg verder te sjokken. Die manier van onsamenhangend denken moest eindelijk 's afgelopen zijn. Het werd tijd om openingen te creeëren, eerder dan alsmaar deze aan te grijpen die zich pakkensklaar aanboden. We gingen dat 's helemaal anders aanpakken, nam hij zichzelve voor. Eerst geloven, dan zien werd vandanaf z'n slogan. En inderdaad... binnen het uur vond Benaar een klein landweggetje dat hij met de schaatsen om afstrompelde tot hij aan de rand van 'n tamelijk groot bos stond. Hij geraakte vervuld van een fijn gevoel, dook geestdriftig tussen de bomen en verstopte zich, weg van de bewoonde wereld. In een veld van varens en roze bloemetjes van de ballote sloeg hij bivak op. Daar leefde Vandeplusse voor drie dagen en drie nachten. En maakte hij kennis met alle stilte die leeft in een bos. En daar, vanonder de stam van een zomereik, luisterde hij naar datgene alleen hijzelve horen kon. Niemand anders registreerde wat hij registreerde. En dat was niet meer dan normaal.

"Gelukkig maar," zuchtte Benaar opgelucht,"gelukkig maar."

Anders keek iedereen zonder blikken of blozen zomaar door z'n façade van woorden en zinnen. En niemand zou dan nog opkijken wanneer ze z'n leefwereld binnenstormden en onder hun voeten het knerpende gekraak konden horen van de scherven, de spaanders en de splinters van de klinkers en de medeklinkers dewelke hij zo zorgvuldig en nauwgezet in elkaar haakte, steeds opnieuw. Met de gitaar als sociaal glijmiddel.

En wanneer, langs enkele scheuren in de gordijnen, het daglicht zich ten langen leste de zolderkamer binnenvrat, bleek dat reeds de dageraad aangebroken was en lag Benaar, nog steeds in Oostakker, met één kritisch oog z‘n aardvlooienbestaan te overschouwen. Hardnekkig en vastberaden wakker. Hij begon te wenen en te krabben aan z'n benen. Er was immers kortgeleden geheel onverwacht een jeuk gearriveerd dewelke was nedergedaald in z'n onderste ledematen. Waardoor het geleek alsof er een vuur brandde dat alle ijs in z'n geruïneerde hart druppel voor druppel wegsmolt. En net zoals de pijn die men gewaar wordt wanneer men bevroren handen onder een warmwaterstraal houdt, werd hij verteerd door de felste emoties uit z'n meest recente gijzelingsverleden. De kidjacking of kidnapping of hoe moet ge dat noemen, het doelbewust weghouden van een kind bij een vader en vice versa... wel, daar zat z'n halve hart propvol van en daar liepen z'n mond en z'n ogen onhoudbaar van over.

01-04-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


27-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Een van hen die zo'n gebrekscheque zou mogen claimen, is uiteraard Peet Eetezonne. Geen kinderen, geen vrouw, nergens sperma laten rondslingeren. Niet tijdens langdurige betrekkingen, niet tijdens kortstondige energie-uitwisselingen in vreemde oorden met onbekende partners. Ook geen druppel sperma bij een bank gedeponeerd. Bijgevolg nergens spijt van. Of toch 'n heel klein beetje. Dat hij zo alleen is. Zo heel en al alleen. Niet dat hij eenzaam is. Nee, verre van zelfs. De eenzaamheid, of wat daarvoor door moet gaan, heeft hij allang gelee tot zich genomen en verwerkt. Althans naar hij meende. Eigenlijk naar hij hoopte. En er op de koop toe trots op was, op die hoop. Maar laten we wel wezen en zwijgen over hij die Peet heet.

Laten we ons gezichtsveld nog meer vernauwen in plaats van verruimen en laten we ons weer richten op Benaar. Deze hoorde vanonder z'n lakens hoe de achterdochtige naast z'n bed in allerijl wegvluchtte en hoe ze in haar zeven haasten om beneden te geraken de stoel en de radio ondersteboven liep. Daarna hoorde hij hoe de achterdeur werd dichtgeknald en dan was er voor een wijle niks te horen, op het gekraak van de radio na, en daarna hoorde hij hoe de kever werd gestart en hoe die wegscheurde, met brullende motor en gierende banden. Benaar had een krop in z'n keel en perste, hoewel 't een hele inspanning betrof, z'n lippen op mekaar.

En terwijl hij nog even de voorbije dag en en passant de verschillende struikelstadia van z'n gehele leven overliep, kon hij er niet omheen: 't was allemaal boter aan de galg, parels voor de zwijnen en haute couture voor 't galgenaas. Hersencellen waren gereduceerd geworden tot 'n soort van vermolmd kop-staartbeentje waarvan men allang het nut niet meer inzag en men alleen maar last scheen te ondervinden. Vooral op de schaarse momenten wanneer ze werden aangesproken. En ineens, vanwaar toch kwam dat beeld nu weer, zag Benaar op z'n netvlies de witchbitch die met haar twee harde gevoelloze linkerhanden de botte bijl omklemde en tomeloos - en met een bij haar nooit vermoede energie - woest inhakte op de veel te schone liefdesband tussen 'm en z'n kind. Ondertussen bleef ze naar de buitenwereld toe die blinde agressie, haar met de paplepel ingegeven, als moederliefde omschrijven. En liet ze niet na van om de tien minuten zichzelve en haar eigen sinistere toneelspel te roemen. Omdat niemand anders haar omtrent haar toneelspelkwaliteiten op haar achterste kletste. Het stond immers niet voor niets op haar identiteitskaart gedrukt. Beroep: toneelspeelster. Dat had Benaar sowieso altijd al vreemd gevonden. Dat iemand als beroep toneelspeelster opgaf terwijl die nog nooit ofte nooit om den brode in een toneelstuk had gespeeld. Zelfs niet gefigureerd. Of het moest die ene keer zijn, toen ze zeventien was en, tezamen met haar laatstejaarsklasgenoten, een rolletje had gekregen in een stuk op school. Echter, althans zo geleek het Benaar, dan kon iedereen zich wel acteur heten. We hadden allemaal wel al 's op een podium gestaan terwijl we deden alsof we iemand anders waren. Zelf herinnerde Benaar zich dat hij als negenjarige op het jaarlijkse feestje van de scouts in het uitverkochte gildenhuis van de nieuwe parochie Mowgli speelde. Later, in negentienhonderd vierentachtig, gaf hij in het zaaltje van de Spiegel zelfs gestalte aan de toenmalige vorst, wijlen koning Boudewijn. Als gekroond hoofd en in hetzelfde kenmerkende gebrekkige Nederlands bekloeg Benaar zich, door middel van een zelfgeschreven tekst, over het racisme van de gemiddelde Vlaming en hij riep, vanachter 'n brilletje, z'n negen miljoen (jaja, toen waren het er nog maar negen, waar is de tijd?) onderdanen op van allemaal een Kongolees weesje te adopteren. Zodat tegen het jaar tweeduizend en tien in het Belgenland alle onverdraagzaamheid tegen de zwarte medemens in de vergeetput zou zijn gekieperd. Ja, Benaar herinnerde het zich thans alsof het gisteren was. En hij zag weer voor zich hoe iedereen tranen in de ogen had, van het lachen weliswaar. Maar hij, naïef als hij toentertijd op z'n wolk zat, had het ernstig opgevat en het ook alzo woord voor woord gemeend. Iedereen zou een zwartje moeten adopteren. Dan waren we ineens af van al die racistische flauwekul. Hadden de eugenetica-aanhangers ineens geen enkele poot meer om op te staan. Moesten ze eindelijk 's naar zichzelf gaan kijken. Benieuwd wat ze dan allemaal voor ontstellends te zien zouden krijgen...

"De Auschwitchbitch,"dacht Benaar plotsklaps en hij schoot in de flessengroene lach. Vanwaar toch kwam dat woord nu weer? Associativiteit was toch altijd al een bron van vermaak geweest voor 'm. Het kostte 'm geen moeite en ook geen geld en dat vond hij waarschijnlijk nog het fijnste d'eraan. Dat hij zich alzo tot in het oneindige kon amuseren met z'n hoogstpersoonlijke hersenspinsels die resoneerden in z'n geblutste gedachtegang. En dat iedereen inderdaad wel toneelspeelde, dat had hij later bij Plato gelezen. Dat de Auschwitchbitch toen hij nog met haar samen was, (ach, wat heet samen?) voortdurend iets of iemand imiteerde, had hij toen nog niet in de gaten gehad. Toch niet van in den beginne. 't Was pas later - wanneer hij haar meer dan ettelijke keren aangetroffen had voor de badkamerspiegel terwijl ze gecrispeerde smoelen naar zichzelf stond te trekken in gekopieerde poses die ze had weggeplukt uit kulboekskes als de Flair en de Libelle en de Dag Allemaal - dat z'n frank begon te vallen. Hij had verdorie een kind verwekt bij iemand die geen greintje persoonlijkheid bezat. Heel haar identiteit was een laag schmink, ja daar had ze verstand van,bovenop een lappendeken die bestond uit stukskes van afbeeldingen van bekende medemensen.

" Nee toch, " had Benaar verschrikt gepeinsd, "dat kon toch niet waar zijn?Godgodgod..."

Waarschijnlijk had hij er ook nog verdomme achternagedacht. Enkele dagen later vond hij, het kalf was toen al verzopen, op de muur naast de wc een briefje waar ze, uit pure strontverveling (of was het uit nymfomane nostalgie?) een dertigtal namen van vroegere minnaars op had gekrabbeld. Er stonden evenveel vraagtekens op. Zelfs de eerbiedwaardige heer Koen Poeptalleseniedereenwaareengatinzit Wauters bevond zich erop. Zo leerde Benaar de moeder van z'n kind echt kennen. Deze had zich dus schijnbaar jaren naeen gedragen als een rondfladderende grijze vuilniszak waar tientallen bekende en onbekende mannen op en in hadden gezeten en dewelke zichzelf speelde omdat ze zichzelf niet kon of wist te zijn. En zoiets zou hij dan, in de intimiteit van hun pseudo-huiselijke gezwellige nepgezelligheid, uiteindelijk ook nog moeten aflikken én beffen?

" Nee," dacht hij toen al met het been stijf, "daar was geen denken aan. Deze beker laat 'k verder aan mij voorbijgaan."

En geef 'm 's ongelijk?! Hij heette toch niet Socrates. Wie met die in-het-wilde-weg-neukende Wauters in de pijp duikt, die speelde russische roulette met alle bestaande soa's van deze hele planeet en die diende voor de rest van haar zeugenleven maar op de blaren zitten. Een virale infectie wou Benaar daar echt niet aan over houden. Het briefje met de schier eindeloze lijst van obscure namen en evenveel vraagtekens deed 'm kokhalzen. Hij gooide het gele lijstje lust in de wc, braakte d'er z'n groene maaginhoud achteraan en spoelde door. En in het kotsdik van de draaikolk die daarop ontstond, zag hij voor heel eventjes z'n grauwe toekomst verschijnen. Die oogde afschrikwekkend. Het was toen dertien maart negentienhonderd negenennegentig, dag op dag zeventien jaar nadat z'n enige zusje was overleden. De Auschwitchbitch en hij waren veertien dagen getrouwd. En veertien weken zwanger. Ze had 'm toen al veertien keer bedreigd met te zeggen dat ze het op 'n dag zou afstappen en dat hij z'n kindje nooit ofte nooit meer weer zou zien. Enkel en alleen omdat hij, als aanstaande vader, sinds ze er waren achtergekomen dat hij haar had bezwangerd, haar losgeslagen rookgedrag had durven aan te klagen. De predictortest was een predatortest geworden.

En wat precies had hij toen gezien in die demonische draaikolk? Wel, hij zag hoe hij zou uitgroeien tot een verschopte vader wiens huis eerst zou leeggeroofd worden en die daarna tot inzinkens toe zou worden gepest en getreiterd. Dit op 'n onnavolgbare, scabreuze wijze. En zonder meer niet minder dan hoogst misdadig. Doch Benaar, ofschoon er een anti-pestwet bestond, zou niet dorsten van de openbare macht in te schakelen. Daar hij dat niet vertrouwde. Daarbovenop werden de meeste klachten aangaande 't schenden van het bezoekrecht bijna altijd verticaal geklasseerd. Lasterlijke leugens en geroddel dat ratelt gelijk een goed geolied machinegeweer, pasten wonderwel daarbij. En ieder individu reageert daarenboven anders op dat soort van extreem-gesofisticeerde geweldpleging. Er zijn er die 't café induiken, dag na dag, en aan de toog hun ijzingwekkende wedervaren doen, uur na uur. Er zijn er tevens die toch de gerechtelijke wegen jaar na jaar tot het bittere eind blijven volgen, tegen beter weten in weliswaar maar niet zelden met de schaarse momenten voor ogen dat ze, als een soort van veredelde babysit, in een neutrale ruimte hun kind 's kunnen knuffelen. Er zijn er ook die zich voluit op hun werk storten (als ze dan nog werk hebben) en verder gaan met hun verkruimelde leven. Er zijn er die zich volledig van alles en iedereen afzonderen en zich opsluiten. Er zijn er veel, en ze zijn van alle leeftijden. En Benaar, dat zou er ene worden van de meerderheid. Hij zou zich neerleggen bij het noodlot en zich schikken in het feit dat hij, na het verlies van de huwelijkse bezittingen, ook het exclusief hoederecht driemaal tereke ging aangevraagd én verkregen zien worden. En wel door iemand die alle uiterlijke kenmerken van een ongetalenteerde figurante vertoont. Een figurante die haar kans schoon zou zien ook 's de eerste viool te spelen. Niet goedschiks, geen spatje zelfs, maar kwaadschiks, en vals als een kat, volhardend in een misdaad tegen de menselijkheid. All along the way. For the fatherless child, let us pray. All together now. Let 's pray!

En, liggend onder de klamme lakens in het Oostakkerse huis van Jojo, slikte Benaar de immense krop in z'n keel weg en vanwaar 't zomaar kwam, hij wist het echt niet. En, eerlijk waar, hij wou 't niet weten. Wat kon 't 'm schelen vanwaar de associaties en de desbetreffende woorden opborrelden? Wat kon 'm überhaupt nog iets verdommen, waar het woorden en zinnen en gedachten en ideeën betrof? 't Stampte zich zonder een centje pijn een weg naar buiten en hij, Bernardus de fucking mislukking avant la lettre, kon z'n gekloofde lippen niet meer opeengeperst houden en ook z'n tanden in z'n kurkdroge mond openden zich knarsend en daar sprak hij luidop en ongeremd en alzo overstemde hij het gekraak dat uit de gevallen radio knisperde:

" In het holle huurhuis van creativiteit

gonst het van de louche bedrijvigheid,

naast de fraude en de oplichting van vadertje staat,

onder het mom van goedkope liefde en spirituele prietpraat.

In diezelfde ocmw-keet van schijnheiligheid

is geen enkel kind in veiligheid.

't Werd al meermaals gezegd en ook geschreven:

het credo van de handelaar en de hoer is naar meer euro's streven.

En onderwijl blijft de massale ontvadering gedijen

en de moedermaffia die laat betijen

want, ofschoon scheiden doet lijden,

zijn er altijd enkelingen die verblijden.

Omdat ze er financieel op vooruitgaan

en geen waarde hechten aan waarde en norm,

omdat deze ellendelingen uit alles munt willen slaan

met de klasse van de krinkelende aarsworm.

Onkruid wil tarwe heten, oud ijzer goud,

een kassei kent geen geweten en blijft voor gevoelens koud.

Alleen brute kracht kan hier soelaas brengen,

een hamer en een beitel kunnen elke steen de baas.

Elke schepping kent haar prijs

in het gebied van miljarden tranen, in dit land van dom en dwaas."

27-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


20-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

" Wat was 'k toch al die tijd geweest? 'n Klootzak van het ergste soort? Een crimineel? Een beest? 'n Goor stuk vreten? 'n Junk die alleen maar leeft als hij net heeft gescoord? 'n Immense stilte zindert immers na in het heelal terwijl 'k raak kop, braakbal na braakbal, en het geroezemoes op de tribunes verstomt, punt na punt, en daarbovenop dan nog de vermaledijde wereld die scheurt. In twee. Iedereen op stal, mak en gedwee, hier 'n ja en ginder 'n nee, en de junk valt die uiteindelijk niet over z'n eigen voeten om te blijven liggen als een donkerbruine vlek in het wonderlijk groene gras? Is het dat dan wat 'k was? Vel over been? Gestruikeld over m'n eigen geraamte? Met afgedragen kleren over het tot op het zaad versleten karkas? Alleen nog maar geween en als 'k niet oppas, direct met iedereen ambras? Met alle leden van de sekte die op 'n blauwe maandag ooit zichzelf verwekte? Die drijft op slijm, kwijl en schouwtoneel? Op valse voorstellingen van de feiten en op het verbloemen van de harde waarheid die nog nooit lekker bekte? Zodat de junk uiteindelijk wordt wat hij nog het meeste heeft gevreesd? Verstandig genoeg maar toch tenonderen gegaan aan de gestaag groeiende collectieve gekte? En is het werkelijk dat en dat alleen hetgeen 'k ben geweest? Een onderdeeltje van het gepeupel over wiens levens 'k in de kranten las en waarvan de waanzin me voortdurend de maag dichtstompte? Was 'k werkelijk voor niets of niemand van hen van enige tel? Een druppelende kraan in de woestijn? Een onbewoond eiland?

En 'k ging, als een onbewoond eiland op levenslange drift, tussen alle andere eilanden liggen. En 'k hoorde hoe er werd gepraat over spiritualiteit. En over waarzeggers en astrologen. Over handlezers en voetwijzers. Kaartleggers en psycho-pathologen. Aardstraaljagers en zielevijzers. En over het koldermodel van het westerse denken. En over durf en wil, moed en keukenmeidengegil. En over de één en over de nul en over iedereen en hoe moeder natuur hen allemaal een rad voor de ogen weet te draaien. Om als een ratachtige sinte naar de schattige kleuters te staan zwaaien, de schattige kindjes aan de wal van het heelal. Hun rechten zijn tenminste gevrijwaard geraakt. Hun braakliggende moederland ondertekende immers 't Internationaal Verdrag voor de Rechten van het kind. In artikel negen verbindt de staat van Lethargie en Apathie er zich toe alles in het werk te stellen opdat een kind dat gescheiden leeft van één zijner ouders toch contact en omgang met die andere ouder zou hebben. Op papier oogt dat schoon doch in werkelijkheid droogt inkt sneller dan het gerecht haar knarsende knoken in beweging komen en blijven al die woorden één voor één bestaan uit dode letters. Niettegenstaande dat dient men liefde te tonen, almaar liefde. En men hoort positief in het leven te staan. Er horen geen frustraties bij. Geen irritaties. Geen emotionele droogte. Uiteindelijk neemt men omtrent de toekomst best geen poolshoogte. De toekomst is immers a priori en a fortiori, poolshoogteloos. Dat is wat 'k voor allen op vrijwillige basis uitploos. Genadeschot in de roos. Wordt U alstublieft niet boos. Treedt in debat. Argumenteert. Overtuigt het tuig. Overtuigt Uzelve. Leert!

En 'k betrapte mezelve erop dat 'k beschouwde. En dat 'k bemerkte. De wijze waarop 'k door heel dat verachtelijke Vlaanderenland tekeerging, de manier waaop 'k m'n uitspraak versterkte. De snelheid van praten waardoor 'k om de haverklap over m'n tong struikelde. Tot 'k 't niet meer de moeite waard vond iets te zeggen en m'n uitdrukkingsvermogen zienderogen afnam. Zodat de occasionele gesprekspartners zich afwendden van het navenante gemurmel en gemompel. De schouders omhoog en omlaag en naar de hemel starende en met vragende blik naar de sterren in het gitzwarte uitspansel. En koppijn, mensenlief, koppijn. En geen vrouw die verstond wat de opoffering van een vader kon zijn. Al blekkerde ze nog zo intelligent uit haar ogen... achter al die verstandig ogende zelfverzekerdheid drijft de hopeloosheid en het onvermogen om een vaderhart te peilen. Met de mannen heb 'k dat soort serieuze problemen niet. Met mannen die vader zijn al helemaal niet. In hun ogen dien 'k nog maar even te kijken en woorden zijn op dat tijdstip zoals ze zijn, namelijk overbodig.

En des te nauwkeuriger 'k beschouwde, des te scherper 'k bemerkte. Dat dat platoonse toneelspel geen zoden aan de dijk bracht. Dat er omzeggens niets hielp tegen het wrede lot dat iedere boreling te wachten staat. Alsof eender welke verwekking à la minute diende afgestraft te worden en wel zodanig afdoend dat de les begrepen is, zonder doorgeknipte zaad- en eileiders. Voor geboortebeperking hoorde menigeen een lans te breken. En niet alleen dat. Zij hoorde, benevens haar toegankelijkheid, tevens van overheidswege gestimuleerd te worden. Met jaarlijks, zo rond de periode van Allerheiligen, een belastingvrije bonus in de vorm van een vijftiende maand of, om de veertien dagen, een kleine toelage in de vorm gelijk aan die van de alom gekende maaltijdcheques. Noem deze geldelijke bijdragen dan voor mijn part een soort van gebrekscheques. Bij gebrek aan kinderen, weet U wel, en bij gebrek aan zorgen, vroege grijze haren en haperende hartkleppen. Als een tegemoetkoming aan het gezond verstand. Of, zo men wil, een compensatie voor het zich niet voortplanten. Dit valt alleen maar te stimuleren. En wat is er in de ogen van de sekte een betere motivatie dan handenvol euro's?"

20-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


15-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En de achterdochtige schuifelde hongerig over de stoel terwijl Vandeplusse vertellende was over God die naar andere oorden verhuisde en daar Zijn eerder mislukte experiment herhalen zou, miljarden lichtjaren van hier, weg van alles en iedereen dat naar de blauwe planeet rook. Benaar lag daar, onzichtbaar, met de lakens over z'n sufgepeinsde hoofd en plengde af en toe 'n bittere traan. De achterdochtige had hiervan geen besef en zette zich recht om de radio aan te zetten. Krakend speelde op Pah De Sienjal een vrolijk muziekske waarin enkel een basgitaar en een piano te horen waren. Iets opgeruimder nam de achterdochtige opnieuw plaats op die stoel en ze schoof twee kartonnen dozen dichterbij zodat ze haar benen en voeten kon laten rusten. En terwijl ze achterdochtiger dan ooit een sigaret, pepermunt en een aansteker uit haar buiktas opduikelde, piepte ze even op het schermpje van haar gsm om te zien dat het reeds halfacht was geworden en op datzelfde moment ging beneden de keukendeur open en stapten de twee teruggekeerde teven de zonovergoten ruimte binnen. Ze zochten zich beide onder de tafel een plaatsje uit en vleiden zich neer. Pavlov lag als een pasja in de zetel en beschouwde de blijde intrede van de beide honden met één oog. Zuchtend liet hij zijn kop weer zakken en sliep verder.

De liefde tussen de achterdochtige en de uitverkorene was, ook al heette ze dan pril te zijn, meer dan Vandeplusse in wakkere toestand verdragen kon. Wist hij veel dat niet hijzelve een keuze maakte maar verkozen werd. De vertoning van zulke liefde leek ‘m niet meer dan cinema. En met z'n kop onder de lakens en Pah De Sienjal op de achtergrond, steeg het schaamrood 'm naar de wangen.

" Cinemi, " zei zij. Omdat dat ‘m aan het lachen bracht. En alzo bevonden beiden zich bij malkander. De ene paraat om de andere een dienst te bewijzen. De andere, de uitverkorene, op weg om op een dag vanonder de lakens te kruipen, waggelend gelijk een kuiken uit een ei. Om over de rug van de ene de trappen naar de zevende hemel te bereiken.

" Rouw met mij, " dacht zij. Dacht hij.

En terwijl Benaar murmelend en pruttelend z’n verhaal over de zomer van tien maanden geleden verder afhaspelt, zodat de achterdochtige zich zonder noemenswaardige moeilijkheden een gestoelde mening over ‘m zou weten te vormen, klonk hij nog gesmoorder dan even daarvoren omdat hij nog dieper onder de besmuikte lakens wegkroop.

" ‘k Ga d‘er niet veel woorden meer aan vuil maken, doch poneer het liever bondig, " sprak hij afgemeten en koel.

" Wat dan? " antwoordde de achterdochtige nieuwsgierig en ongeduldig.

" Dat ‘k in gedachten steeds maar zondig en dat dan hartsgrondig, " gaf hij te kennen. En daarna ging hij ineens verder met z'n verhaal. Dat de geschaatste kilometers en het doorgedreven buitenleven 'm helder hadden gemaakt. Dat alle mogelijke gedachten zich hadden losgeweekt en tijdens de routineuze ritten van de laatste maanden aan het schuiven gegaan waren. Alsof er zich volledige gletsjers afscheurden, die zich geruisloos te water begaven. En, alzo dobberend in het hersennat, vloten de gedachten te allen kante. Konden ze thans ook maar gewoonweg verdwijnen. Vaporiseren in de lucht. Verstikken in het riet. Oplossen in het niet. Hoeveel dode dorpen was hij niet doorgereden, hoeveel melaatse plaatsen had hij niet bezocht? Van Gent naar Zeeland en van Zeeland naar de Belgische kust en van de kust naar de Westhoek om daar de kerkhoven van de eerste wereldoorlog te bezoeken en dan weer terug naar de kust en dan naar Brugge en net voor Brugge weer naar Oostende, of was het allemaal andersom, en dan uiteindelijk rondjes rijdend in de Kempen, de far west van Vlaanderen. En ondertussen had hij de hoegrootheid van de sekte ingeschat en de sekteleden bezig gezien. En hij had er zich over verwonderd, meer dan hij voor mogelijk hield. Meer ook dan gezond voor 'm was. Doch men kon er niet omheen... de sekte hangt vastgesnoerd in een netwerk dat bestaat bij de gratie van duizenden leugens en evenveel verzinsels. De bühne waarop het bedrog zich afspeelt, lijkt wel het altaar dat hoogverheven en verre van de werkelijkheid wordt weggehouden. De aanhangers van de sekte leven zich uit in hun waanzin en wentelen zich daarin. En als ze zich buitenshuis begeven, overrompelen ze opgeruimd de musea, de festivals, de markten, de pretparken, de hobbybeurzen en de terrassen. Daar gaan ze napraten over wat ze aangekocht of niet aangekocht hebben. Waarom het ene wel of waarom het andere niet en ze gaan in het aanschijn van malkander tentoonspreiden hoe politiek correct ze oordelen en welke tentoonstellingen ze recentelijk meepikten. En ook daaromtrent het waarom wel of het waarom niet. En ze wauwelen over kunst en over de werkelijkheid uit de krant, liefste, ge zoudt ze moeten bezighoren! Of ze praten luchtig over het leven zelve en ze zeggen erbij dat ze de filosofie, en alles wat daarrond hangt, met het innigste van hun zijn beminnen. En ook met heel hun ziel. Ze nemen daarbij onschuldige woorden in de mond en spuwen hen hoogdravend uit en ze geven er niet om hun schrijnende gebrek aan mening altoos te kennen te geven, daarbij de oprechtheid schuwende als ware zij de pest.

Vandeplusse trok thans maar pas goed van leer. En razend als een bezetene, beuzelde hij verder:

"'k Beschouwde het gelaten en door hen verslagen en bemerkte hoe hun gedragingen en hun prietpraat om de haverklap haaks op elkaar stonden. Alsof het zo hoorde. Alsof het bon ton was van zoveel mogelijk pk's onder het achterste te stampen, daarbij zoveel mogelijk kabaal producerend. Alsof het goed oogde te laten zien dat men 't goed had. Alsof levensvreugde om de halve seconde werd vernikkeld en platgeslagen, en het geld in de Statusstraat op nummer één bleef wonen. En men diende daarbij op te passen van niet te gaan veralgemenen en niet van 's morgens tot 's avonds te lopen geloven dat iedereen het geld als drijfveer ziet. Want voor men 't wist, trapte men op iemands zere tenen. En dat zou dan weer leiden tot schermutselingen en overrompelingen en meer rimpels en meer rampen en meer geestelijke beslommeringen. En middelerwijl meer en meer middelvingers de hoogte in en almaar meer afval en dat ligt niet zomaar ergens maar werkelijk overal. De menselijke verwezenlijking bij uitstek. Ook daarin herkende 'k mezelve slag om slinger en terstond, in al dat afval en eveneens in alle stront, en ontsteld kokhalzend wendde 'k me keer op keer af van die herkenning. Hoe kon dat zo, hoe kon dat zo, hamerde er driftig in m'n dichtslibbende gehoorgang, dat het tot dusverre zover is gekomen? Dat het supernaturalistische en het bovennatuurlijke van alledag door mij niet meer gezien wou worden? Maar dat een paar vrouwenborsten of een geprononceerde kont nooit ofte nooit aan m'n diep verdoken aandacht ontkwamen? Dat het toch altijd een wijvenlach moest zijn, dewelke m'n hart telkens weer sneller deed kloppen! 'k Mocht m'n moeder, van zodra 'k haar zou zien, niet vergeten te bedanken. Omdat ze me aanstak als was 'k een lont wanneer ze me - scheurend heur lichaam in het kraambed - het bestaan schonk. En voor 't genot dat 'k ondervond als 'k iedere keer weer de straat optrok om dan te gaan lopen botsen gelijk een biljartbal tegen andere biljartballen en dat loopt allemaal gesmeerd zolang er maar genoeg kwijl aan te pas komt en dat duurt net zolang tot men 's ferm wordt afgerost. En dan komt men de straat niet meer op. Doch desalniettemin, het kan niet genoeg worden benadrukt, alleen maar liefde. Lasterloze liefde. Kasteloze liefde. Vastenloze liefde. En de herhaling daarvan. Carambole na carambole. Voor eeuwig en eeuwig. Altijddurend dus en onvergankelijk. Onwankelbaar. Helder. En zonneklaar. Want wat liefde allemaal niet weet teweeg te brengen! Wat liefde niet allemaal weet te bewerkstelligen! En te bestendigen! Zij geeft het leven haar kleur en zorgt ervoor dat er glans op zit. De remedie tegen 't vergift van de sleur, ook dat is liefde. En ondertussen maar schaatsen, van links naar rechts over de landkaart, van boven naar onder."

De achterdochtige voelde zich rechtstreeks aangesproken. Ze had veel goesting om haar bazaar te pakken en het af te trappen. Nog eventjes, hield ze zichzelve voor, nog heel eventjes. En dan kon ze om halfnegen haar auto instappen en over de autostrade vlammen. Hoe blij zou ze zijn wanneer ze haar kinderen straks in bed zou kunnen stoppen. Daarna zou ze een pizza in de oven schuiven en zich een goed glas wijn uitschenken. Met die pizza en dat glas wijn zou in haar tuintje gaan zitten. Onderwijl zou ze het bad laten vollopen. En d'er wat oliën ingieten, en daarna, daarna zou ze... Abrupt werd ze onderbroken door Vandeplusse die verder en verder ratelde en thans maar goed op dreef scheen te zijn gekomen:

15-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


10-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Nadat 'k 's anderendaags tegen de middag Geel achter me liet en weer richting ergens anders trok, voelde 'k hoe de energie van de twee voorbije feestjes me vooruit stuwde. 'k Bleef gedurende uren mezelve door de Kempen duwen, in de wetenschap dat men, om vooruit te geraken, iets anders achteruit moest stampen. En, ofschoon 'k goed vorderde, bleek tegen het vallen van de avond dat 'k in één grote cirkel had gereden waardoor 'k me plotsklaps weer in de omgeving van Geel bevond. Hetgene me 'n intens gevoel van ontgoocheling bezorgde. Al was 't maar jegens het geleden tijdverlies. De opgelopen schade liep weer tegen de achtentwintigduizend achthonderd seconden. Intussen had 'k Mol en Aarschot gezien. Poederlee en Herselt ook. Herentals en Hulshout, Olen en Oevel, Retie en Westerlo en Zammel en nog een tiental kleinere en grotere gehuchten. Gezien is veel gezegd. 'k Had er een zeer ruime indruk aan overgehouden wijl 'k er me doorheen had begeven. Snel en efficiënt. Maar niet efficiënt genoeg, gelet op het feit dat 'k dus me tegen de late avond opnieuw op de plek situeerde waar 'k net na de middag was vertrokken. Het was nog erg warm en de spreeuwen begonnen met honderden tegelijkertijd uit de lucht te vallen, tot in de waterkant. Daar zochten ze, temidden van de rietvelden, een schuilplaats voor de komende nacht. Voor de rietvelden, aan de rand van de weg, stonden hele trossen van het harig wilgeroosje. Naast het Kempisch Kanaal sloeg 'k later m'n bivak op. Kroop wat later in m'n slaapzak, dacht na over de geleden schade die 'k die zomer totdantoe had geleden en viel in slaap, net op het moment dat er zich, diep in m'n binnenste, een beestachtige schreeuw begon te vormen. 's Anderendaags werd 'k wakker met diezelfde schreeuw, thans gedrongen tot in de laatste rimpel mijner gelaat. Dat sprak zich, als som van alle pijnlijke delen, enkel en alleen nog uit over de spijt omtrent het verlijden van de tijd, zowel in het verleden als in de toekomendheid.

'k Rookte sito presto twee sigaretten om even, naar goede gewoonte, de nachtmerrie te overlopen, of althans die gedeeltes die 'k me op het netvlies gebrand zag en niet zomaar in eentweedrie gewist kreeg. Een half uurtje later was 'k weer min of meer m'n ouwe, getrouwe zelve. 'k Brak het bivak op, gooide zand over de resten van het nog smeulende vuurtje en nam m'n bazaar mee naar het jaagpad. Twee minuten later schaatste 'k in de richting van het Albertkanaal. Tegen de middag sloeg 'k, zomaar uit balorigheid, af in de richting van het oosten. 'k Wou feitelijk wel naar huis maar anderzijds toch ook niet. Want wat had 'k thuis te zoeken? Als 'k dan toch ergens diende rond te hangen, dat het dan gewis en zeker toch niet thuis ging zijn. Daar zou 'k immers alleen maar slapen en veel te weinig eten en koffies drinken en roken en slapen en last hebben van de kwaadaardige dromen. En van de boze geesten die rondzwierven in dat oude koude kot en waartegen de twee alcoholici, die boven me woonden, dagelijks streden. En daarbovenop... de ondraaglijke leegte van het bestaan en nergens, in heel die keet, een spoor van de reeds veelbesproken God. Of 't moest dat zwart uitgeslagen scapulierke zijn, in de schuif van dat ene kastje dat er nog hing. Daarop stond Jezus afgebeeld, genageld aan het kruis. Z'n van pijn en doodsangst verwrongen gelaat zei het allemaal. Zo klonk thuis.

Dus bougeerde 'k verder en verder, tot 'k tegen de middag op een speciale plek terechtkwam. Eerder op goed geluk dan ten gevolge van een fijne neus voor zulke plaatsen. 't Zat namelijk zo: onderweg naar Turnhout verloor 'k op een verlaten asfaltweggetje een wiel van m'n rechtse rolschaats. Na twintig seconden vond 'k het wieltje terug maar een half uur later was 'k nog steeds aan het zoeken naar de lager en de moer die er ook bijhoorden. Net wanneer 'k het wou opgeven, trof 'k de lager een tiental meter verder aan, op een stuk veengrond waarop het purper van de liggende vleugeltjesbloem geen enkele kleurintensiteit vertoonde. En in een heideveld, ergens wat verder, ontdekte 'k de aanwezigheid van klein glidkruid. En tevens had 'k gezien hoe triest en dorstig 't plantje erbij stond, hetgene me inspireerde. Wat dan weer resulteerde in het gegeven dat 'k op het glidkruid urineerde. Terzelfder tijd deed 'k dat ook bij de zonnedauw en de beenbreek. Die stonden ernaast en dat gebeurde niet geheel toevallig maar eerder op natuurlijke wijze. Niet zelden kwam dit trio in elkanders nabijheid voor. Ze hadden immers alle drie de gave van kalkarme en zure grond te benutten. Als men dat dan vergelijkt met God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest... wel, dan zijn de gelijkenissen treffend. Om niet te zeggen als twee druppels water in de grote zee. En op dat moment zag 'k de verloren moer. Ze was, zo zag 'k nu, een beetje ondergezeikt geworden doch m'n vreugde verdreef dat soort van bedenkingen met gemak. God zij geprezen, ook al rustte hij niet op de zevende dag, zoals de overlevering het ons wou doen geloven. Halsoverkop vertrok hij hier immers om nooit meer weer te keren.

10-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


05-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Wat was 'k wat graag

een blitse spreuk geweest, boven Uw te veel beslapen bed

aan de blinde muur opgehangen

op de blote, rode baksteen...

of de verkalke scheur in de ongeknipte nagel

van Uw veel te lange grote teen...

of het donkerpaarse paardendeken

op Uw doorgezeten zetel...

of de laatste druppel brandstof

in Uw verroeste mazoutketel...

of de cover van het boek

dat U maar niet krijgt uitgelezen...

of lag 'k maar op m'n gemak in Uw lelijke asbak

de ineengedeukte peuk van Uw uitgedoofde sigaret te wezen.

Was 'k maar Uw zon, Uw zee, Uw maan,

Uw dagdagelijkse waan,

Uw broodbeleg, spreekkoor, beeldbuis,

loftrompet of simultaan met dat alles simpelweg

Uw kleine kleurloze lieve wimperspitsmuis, zeg.

Oooh ja,

leefde 'k maar geregeld en onbevangen

als de genetisch gemanipuleerde bloedluis

in Uw eeuwig verzuurde inlegkruis.

Misschien voelde 'k me dan ook 's thuis...

Daarna begon 'k te kappen in het gasbeton en wisselde dit af met zwemmen, eten en drinken. De hele dag bleef 'k zo bezig. Tussendoor zong 'k al 's een liedje maar 'k had niet veel zin d'erin en een gebrek aan inspiratie leidde er toe dat 'k niet verder geraakte dan

verstoten vaders, verstoten vaders,

kom onverdroten op de straten om het smart en leed vrij te laten,

om te blijven liefhebben en niet te gaan haten,

verstoten vaders, verstoten vaders,

geloof in de liefde en geef alles om iets,

om eender wat, 't is om het even,

slachtoffers worden immers daders

wiens slachtoffers dienen te leren vergeven.

Een van de aanwezige venten verwijderde zich, vanuit de zonovergoten tuin, het koele huis in. Twee andere kerels, al flink bezopen en sterk stoned, barstten in huilen uit. Er ontstond enige commotie bij de andere aanwezigen. Vooral bij de ronddrentelende pagadders die hoegenaamd niet begrepen wat er gebeurde. Want het was nog zo'n schoon weer en dan liepen die volwassenen hier gewoon wat te bleiten. En wanneer een andere vent een foto uit z'n broekzak opviste, zich het zweet van het gelaat wiste, de foto bekeek en 'm in 't rond liet gaan, schakelde 'k over naar een langzamere versnelling:

Verstoten vaders, verstoten vaders,

sluip terug uit jullie holen, kruip terug uit jullie krochten,

verstoten vaders, verstoten vaders,

de kleuterlegers bijeen die jullie werden ontstolen en die vergeefs naar jullie zochten,

verstoten vaders, verstoten vaders,

ga al die inspanningen niet verminderen,

verstoten vaders, verstoten vaders,

doe het niet voor jullie zelve

doch doe het voor de kinderen.

'k Lei de nadruk op de laatste lettergreep en liet deze naklinken, langgerekt en monotoon. En 't klonk affreus en 't galmde niet schoon. 'k Kreeg dan ook geen applaus, alleen de reactie van twee belhamels viel me op. In een flits zag 'k twee criminelen in spe aan het werk en spontaan waren er klanken in m'n buik aan het wellen gegaan en vanuit m'n keel kroop er een schor geluid. Dat dat zo niet kon blijven duren, die anti-sociale kuren, want er zou zich dra een of andere rechter mede komen te bemoeien, zonder kennis van de feiten of werkelijkheidszin enigerlei maar met middeleeuwse wetten en de flikken aan zijn zij, en hij zou de belhamels naar een gesloten instelling sturen en daar kregen ze het dan hard te verduren en belandden ze in de rook, de coke en in de alcohol en zo waren er al veel te veel, de gevangenissen zaten daarenboven nu al overvol. Enzoverder, enzovoort gaf 'k het beste van mezelve en de kinderen bekeken me alle twee alsof ze me niet hadden gehoord en al helemaal niks van m'n woorden hadden begrepen. En hun moeder bekeek me ook, maar dan scheef en met samengeknepen ogen. Met haar wijsvinger horizontaal over haar keel in een snelle beweging, deed ze me teken dat de messen geslepen waren. 'k Was niet bang, integendeel, 'k kreeg aandacht en besloot m'n setje af te maken. Aan de hand van een politiek gedicht. En wanneer 'k aankondigde dat het laatste liedje kort en bondig zou zijn, viel er een collectieve zucht van opluchting waar te nemen. Daarna barstte pas het gejuich los. En of dat nu was om dat politieke coda dat ze te horen zouden krijgen of omdat 'k het nakende einde van m'n optreden had aangekondigd, nee, dat kon 'k er niet uit opmaken.

En 'k zong over de boze droom die 'k had gehad die nacht en waarin 'k had gebrandschat, verkracht, gemoord en geplunderd. En 'k jankte dat 'k bij het zien van de foto's nadien, gelukzalig had geglunderd. En dat de enige gedachte die in m'n hoofd speelde tijdens al dat glunderen, het failliete koninkrijk in drieën verdeelde: Brussel naar de vanen, Wallonië voor de hanen en Vlaanderen aan de runderen.

Verdwaasd zat thans m'n Kempische publiek voor zich uit te zien. Ze vertoonde de uiterlijke kenmerken van al degenen die niet wisten dat water niet alleen diende om patatten te koken, de vissen in leven te houden en 's zaterdags de vloer te schuren, maar dat het ook gedronken kon worden. 't Was heel stilletjes wanneer 'k de gitaar weer opborg. In de zak trof 'k zestig eurocent aan. 't Leven van een bard kenmerkt zich als zijnde hard. Doch toch wel afwisselend. En vooral onvoorspelbaar. Vooral dat. En 'k voelde hoe de stroom van het onderbewuste thans overduidelijk lichtjes kolkend haar gang aan het gaan was terwijl het publiek zich verspreidde in de tuin, het zwembad of het huis. En of de desbetreffende stroom nu kosmisch of Freudiaans van oorsprong was, dat kon me nu 's geen barst schelen. 't Werd tijd om weer de winkelstraten en de kathedraal op te zoeken. Om opnieuw, al was het maar voor eventjes, de illusie van het vliegen te proeven. Om weer de medemensen te vervoegen. Om het Theater van de Minne terug naar de burger te brengen. In voorstellingen met een maximale duur van twee uur. En op het einde van het magere spektakel die paar euro's uit de gitaarzak plukken. En ze dan opdoen door ze te offeren aan de gulzige economie. Uitgeven en laten leven. 't Was dan ook een schone leuze. En ondertussen wemelde 't voor m'n ogen. 't Wriemelde van alle kanten in m'n richting. En waar 'k in vroeger tijden er niet voor terugdeinsde om er los in te springen, dacht 'k thans iets langer na. 'k Telde als het ware tot tien, tot twintig, tot honderd als het niet anders kon en 'k keerde m'n geheugen binnenstebuiten om een grappig jeugdsouvenir aan te treffen. En niettegenstaande m'n vergeefse zoekactie slaagde 'k er toch in alle me omringende leven te laten voortdeinen, zonder eraan deel te nemen. Peke I begon thans ook gitaar te spelen en te zingen maar veeleer geleek het alsof niemand meer geïnteresseerd was, op die twee belhamels na natuurlijk.

En tegen 's avonds kwam er een gepierced vrouwmens naast me zitten. Ze wou weten wat dat gasbetonnen beeld feitelijk voorstelde. Dat 'k dat zelf niet wist, mompelde 'k. Ze zei dat ze dat wel had gedacht en dat het haar deed denken aan Catharina De Grote. Die kwam in juni van het jaar zeventienhonderd tweeënzestig op de Russische troon nadat tsaar Peter III was overleden. En ze leefde de grootste tijd van haar leven in de Kleine Hermitage, een plek voor bezinning en afzondering. Daar kwamen haar gasten, zoals Diderot en Voltaire, dan langs. Ook had ze een erotisch kabinet en daar prijkten dan het soort beelden zoals dat waaraan Jerom en ik al een hele dag waren bezig geweest. Alleen was ons beeld, zo zei de gepiercede het, iets modernistischer. Daarbij spuwde ze op de grond. Toen liet ze een boer en vervolgens twee harde scheten. Dat herkende 'k van bij de witchbitch. Die liep ook op de grond te spuwen en boeren en scheten te laten zonder zich te pardonneren. Maar, ach, 't is maar hoe ze 't je van thuis uit leren. Daarna begon het wijf met de neusbel een joint ineen te flansen. Die ze wat later opzichtig alleen ging lopen oproken terwijl ze haar vier bloedjes van kinderen liep uit te schelden. Ondertussen krabde ze aan haar talloze tattoos. En nadien aan haar kruis. Verbeten hakte 'k een stuk gasbeton tot in het midden van het zwembad en alzo verdreef 'k weer een stukske duivelsklauw uit m'n aan rauwe flinters gereten sullenziel. Peke I was ondertussen tot in z'n autootje gevloeid en vierklauwens naar z'n huis in Belsele gekabbeld.

05-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-03-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En wanneer we dan eindelijk in Halle aankwamen, was 't tuinfeest reeds in volle gang. Niets anders had 'k verwacht en in een hoekje van de tuin stelden we onze spullen op. Eens we een gebrekkige geluidscontrole achter de rug hadden, dronken we ieder van ons glas. Peke I hield 't op bruisend water en zelf zat 'k aan het plat. De zon vlamde uitbundig en belichtte uitvoerig het geïmproviseerde podiumpje van bierbakken en spaanderplaten. Het was een zeer uitnodigend gezicht en heel even voelde 'k me ijzig kalm en was 'k blij en trots tegelijkertijd dat m'n eerste betaalde optreden binnen de vijf minuten van start zou gaan. 'k Wierp een samengeperst oogje op het publiek en zag verschillende generaties van de epische sekte vertegenwoordigd. Twee exemplaren van het dertigtal aanwezigen trokken m'n speciale aandacht. Een bruingebrande man van einde de dertig, kaalgeschoren, en een vrouw van halverwege de twintig, lijkbleek en graatmager. Ze zaten beiden pal naast het podiumpje. Het tafeltje dat ze hadden uitgekozen, stond vlakbij één van de twee geluidsversterkers. Even vreesde 'k voor die arme mensen dat hun zenuwen toch wel heel erg op de proef zouden worden gesteld. Tevens hoopte 'k, voor hun eigen welzijn, dat ze aspirine op zak hadden.

Peke I begon met één van z'n achttien liedjes. En dan nog eentje. 'k Begeleidde hem zo goed en zo kwaad als 'k kon. Doch 'k vond het, zoals 'k eerst gevreesd had, niet lastig, integendeel, 'k genoot ervan hem te ondersteunen op de manier dat 't mezelve 't beste uitkwam. Dan meetokkelend, dan de gitaar als slaginstrument aanwendend. Dan weer trachtend alleen met m'n stem terplekke verzonnen melodielijnen onder Pekes zang te proppen. 'k Ben niet zo zeker of het allemaal zo fantastisch harmonieus klonk doch 'k weet heel zeker dat 'k me geweldig levend gevoelde. En daarna was 't m'n eigen beurt, helemaal in de hoofdrol. Peke I begeleidde me thans en zo elkaar afwisselend, speelden we drie setjes van telkens een half uur. We kregen regelmatig af te rekenen met aanmoedigende reacties en sporadisch viel er zelfs een slap handgeklap waar te nemen. Eenmaal werd er gejoeld en op de tafels gesprongen en wel toen 'k " Weledelgestrenge Heer Vrederechter " luidkeels ten gehore bracht. Last van plankenkoorts had 'k niet. Peke I evenmin. Die was uiteraard een doorwinterd muzikant en van geen kleintje vervaard. Muzikaal klikte 't goed tussen ons beiden maar we beseften beter dan wie ook, dat goed in dit geval niet goed genoeg was. Dat wou op zich uiteraard niets zeggen hoewel zulke besluiten impliceren dat alles beter moest. Hoogdringend. Maar zelfs in die hoogdringendheid toch nog een gargantuesk engelengeduld aan de dag wetende te leggen... alzo en niet anders speelden Peke I en ik onze liedjes, ongeveer tot tien uur 's avonds, met onze gezichten in de zon, op dat podiumpje van bierbakken. Nadat 'k afsloot met een terplekke verzonnen "Brussel Hallelujah Vilvoorde", staken we moe en voldaan het geld in onze zakken, rookten een zoveelste joint en werden door de bruingebrande kale en de lijkbleke graatmagere gevraagd om de volgende dag bij hen in Geel op hun tuinfeest te komen spelen. We zouden niet betaald krijgen maar konden blijven slapen en mochten eten en drinken zoveel we wilden. Dat klonk ons als muziek in de oren. En 'k wist:

" De wereld valt te redden. "

Onderweg naar Geel, in de auto van Peke I, heerste er een uitgelaten stemming. Hoe verder we Halle achter ons lieten, echter, hoe stiller alles werd. Het geluid van de motor en daarbovenop de harpmuziek uit de cassetterecorder waren de enige geluiden die er te horen vielen en we luisterden beiden gefascineerd naar het vreemde klankspektakel. In de auto rook het nu overduidelijk naar de brandgeur van de barbecue waar we de hele middag in hadden gestaan. Uiteindelijk belandden we dan tegen middernacht in Geel. 't Werd me dikwijls voorspeld doch 'k had nooit durven bevroeden dat het er daadwerkelijk nog 's van zou gaan komen. De kinderen werden in bed gestopt en het koppel had twee namen: Penelope en Jerom. Eigenlijk waren zij geen koppel maar waren zij wel een tijdje een koppel geweest. Ze trokken nog regelmatig samen op aangezien ze altijd goed overeen waren blijven komen. 'k Voelde geregeld steken van jaloezie prikken, terwijl de sigaretten en de joints tegen een rotvaart rondgingen, gelijk speedboten die over een brede rivier van donkerbruin bier sjezen. Tot op het moment dat die kinderen weer ontwaakten en luidruchtig opstonden en de ouders gingen slapen. Net als Peke I. En 'k ook. Het was toen net acht uur geworden. Tegen tien uur arriveerden de eerste gasten. En waren we allemaal terug wakker. Penelope ging 's kijken in de tuin om te zien of haar dochtertje daar niet ergens rondstruinde. Zulks was niet het geval waardoor ze na een sigaret of twee weer naar binnen sjokte en naar de bovenverdieping van Jeroms huis verdween. Jerom zelve hield zich bezig met de gasten. Zijn zoontje van acht lag te plonzen in het zwembad. 'k Lag ernaast. Het was immers weer een zoveelste superzonnige dag. 't Viel me op dat er druppelsgewijs meer en meer gasten ten tonele verschenen en 'k maakte me op om 'n middagje tegen de glazen van zonnebrillen te gaan praten. En vooral, en dat stoorde me waarschijnlijk nog het meeste, tegen de dubbele weerspiegelingen van m'n bijna naakte zelf. Peke I was ondertussen ook wakker geworden en die ging zwijgend onder een parasol zitten. En terwijl 'k met de rug tegen de zwembadrand aanlag, keek 'k rond en bemerkte vanalles. 'k Zag het groter geheel, en enkel dat, waarvan 'k oordeelde dat 't liefde betrof. Liefde in al haar facetten. Hetero's, homo's, lesbo's, macho's en jeannetten en nog wat nymfomanes, moederkloeken, sufragetten en honderden sigaretten.

Hoe komt het toch dat mannen en vrouwen zo verschillend lijken? Is het enkel en alleen omdat ze niet eender zijn? Zal immers later, véél later, niet blijken dat er geen onderscheid valt te maken qua productie aan chagrijn en dodelijk venijn? Streven ze niet beiden naar de perfectie in de kwaliteit? Naar volmaaktheid in 't kwadraat en naar erectie en naar spagaat? Naar sex om de sex en naar de perversie van de haat? En dan terug naar de werkvloer en naar de telecommunicatie? De mannen even gemakkelijk grote open boeken als dat de vrouwen dezer dagen even gemakkelijk in de tropen een bloot rondslenterende latino gaan lopen zoeken? De vrouwen die geslepen zijn, sluw, laks en achterbaks gelijk het mannenrijk bestaat bij de gratie van het lome en het slome en het lamme en het tamme? Tot op dat ultieme ogenblik dat een genadeschot het serpent van een wijf afmaakt en ook de vijg van een vent? Helaas, helaas, driewerf helaas... 't is, over en over, het gewone relaas van een schijnschone relatie. 't Is de kroon op het slavenwerk van een hele natie. 't Is de allerlaatste vrijwillig gekozen therapie. Gedisciplineerd werken verschaft de vrijheid. En van vrijheid komt blijheid. En binnen de kortste keren kan men dan lopen zweven tussen honderdduizenden geluksscherven. Weg van de wereld en los van iedereen. En 'k dacht aan de foto, als was het een vleesverscheurende fata morgana. Een ziekelijke vorm van fetisjisme ook en alles bijeen genomen, verwerd het tot een tic nerveux, doorwasemd van existentieel fatalisme. En 'k dacht weer iets maar 'k wist niet meer wat. 'k Dacht weer iets, dronken van het zonlicht, drijvend naar het zwartste gat. 'k Dacht weer iets maar denken, zo besloot 'k, is voor niets en niemendal goed. 'k Dacht aan iets. Dat wist 'k wel zeker. Doch waaraan toch dacht 'k uitentreuren m'n hersencellen volstrekt nutteloos op te hangen? 't Lag te plakken op het puntje van m'n tong. 'k Concentreerde me en richtte m'n aandacht onverminderd op het ruisen mijner bloed. En eensklaps wist 'k weer waaraan 'k net tevoren had gedacht. 'k Dacht aan schending van vertrouwen en aan misbruik van macht. 'k Hees me daarop uit het zwembad en stapte naar een blok steen die daar in het gras te liggen lag. Ernaast bevond zich een hoopje beitels en een hamer. Eender wie daar zin in vermocht te hebben, kon die dag naar hartenlust die bewuste steen bewerken. En terwijl 'k me bukte en het poreuze oppervlak van de witte steen betastte, kon 'k het niet helpen dat 'k er tegen begon te spreken:

01-03-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


25-02-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

De achterdochtige, met Oskaar prominent aanwezig in haar lijf en leden, merkte op dat Benaar iets onverteerbaars wegkauwende was. Z'n ene oog mocht dan wel dantesk dichtplakken, uit het andere spatte des te meer hartige moordzucht en discutabele dadendrang. Dit macabere amalgaam spoot letterlijk tot tegen het loskomende behang aan de keukenmuren. Zij behoefde 'm niet te vragen naar de oorzaak van die seriemoordenaarsblik, ze kon wel vermoeden naar de bron hiervan, ze las 'm immers gelijk ze 't kookboek van de boerinnenbond las. Voor eventjes was ze gelukkig dat alles in het ouwe, kouwelijke huis in stilte baadde aangezien ze begreep dat, wanneer Benaar op dit huidige moment z'n geestdriftige gedachten de vrije loop zou laten en ze zou verwoorden, er weinig tot niets opbeurends en constructiefs aan de oppervlakte zou opdomen. En liever geen negativiteit of iets dat nog maar lichtelijk naar vrouwenhaat zweemde. Dan nog 't liefst van al de geluidloosheid gelijk ze hier thans heerste. Als het dan werkelijk niet anders kon. En toch, toch ging ze iets zeggen, wist ze. En zie, voor ze 't terdege doorhad, floepte het er al uit:

" Schrijf het allemaal op, " meldde ze droogweg.

Benaar keek haar aan alsof ze een vloek uitte die 'm enigszins van z'n melk had gebracht.

" Opschrijven?" memelde hij, " wat opschrijven?"

" Gewoon heel je klerezooi. Gooi het er allemaal uit en schrijf het op. Op papier. Zwart op wit, " sprak ze stellig en ferm. De stilte nam terug de overhand. Benaar die zat met het voorhoofd in één langgerekte rimpel te roeren in z'n koude thee. De achterdochtige nam 'n sigaret en was tevreden dat ze 'm aan het denken had gezet. Zo'n slecht idee was dat niet, van dat allemaal op te schrijven. Het zou 'm dwingen de waarheid onder ogen te zien en tegelijkertijd zou hij deze dienen te verwerken. En daar kon het schrijven echt wel bij helpen. Dan kon hij tenminste 's af en toe afstand nemen van de gevangenis die z'n hoofd geworden was. 'n Beetje tevreden over zichzelf schonk ze hen beiden verse thee in.

" Opschrijven? " fezelde Benaar alsof hij 't nauwelijks kon geloven. Hij die nooit iets op papier zette of het moesten de bedragen zijn die hij wanneer aan wie diende te betalen. Dat noteerde hij meestal op kattenbelletjes die hij dan weer om de haverklap kwijtspeelde. Waardoor hij het toch opnieuw diende te onthouden. Maar z'n gehavende geheugen liet 'm daarmede dan telkens in de steek. Waardoor het weer verse aanmaningen en laatste herinneringen en allerlaatste verwittingen regende. Opschrijven, pff, dat was toch niks voor 'm? Toch was er iets aan het voorstel dat 'm beviel. Al wist hij niet zo direct wat dat dan was. Zinnen opschrijven was echter niet zijn ding, dat wist hij wel zeker. Hoe ging dat dan in z'n werk gaan, dingen opschrijven? Hij verdierf het niet te vragen doch de achterdochtige ried z'n gedachten, zoals steeds, en zei dat dat heel gemakkelijk was. Je dacht iets en dat zette je dan op papier.

" Jamaar, " weerlei Benaar jammerend," 'k schrijf nooit iets op. 'k Laat het, vanuit m'n ballingschap, maar wat tochtflapperen in mijne kop. En dan stapelen die hersendampen zich op, tot een torenhoge hoop, en dan wil 'k die, eerder dan ze op te schrijven, sito presto met alle anderen delen. 'k Wil het altijd zeggen, echt waar, tegen iedereen, maar die holle vaten vol misvattingen staan steevast in de file. Met hun peperdure auto's, met hun gekopieerde meningen, met hun bultruggenballast en met hun wetten van scheefgetrokken ballistiek. En 'k wil het verkondigen aan de arbeidende lediggangers en aan de werkloos aan de deur kloppende jonge mensen, in maatpak gehesen, met stroppende dassen hun jongemensenwensen. Dat op gelijk welke afstraffing een begenadigde begrafenis volgt. En dat een boom meer schaduw geeft dan een suikerbiet maar dat een suikerbiet meer zuurstof geeft dan een boom. Geen bomen meer in hartje Afrika. Alleen nog suikerbiet. Savannes vol suikerbiet, oases van oxygène. Daar dan allemaal naar toe. En dan daar in quarantaine. Want die werkloos op de deur hengstende jonge mensen worden in onze waarde- en normeloze samenleving als patatten tot een smakeloze puree geplet om vervolgens als pruimen door een abdijbier te worden voortgejaagd. Langs ongekende wegen. En platter dan ooit tevoren worden ze achteraf, netjes gekapt en geschoren, afgescheiden. Op een bord van Delfts blauw feitelijk uitgescheten, alwaar de pruimenresten dan als een portie glitterballen liggen glimmen in de pluimige zonovergotendheid."

"Hola, hola, " sputterde de achterdochtige tegen, " dat bedoel 'k niet. Zulke zaken moet ge niet opschrijven. Het gaat 'm vooral over wat je voelt en gewaarwordt en wat je in de toekomst anders zou willen zien. Weet je, eigenlijk maakt het niet uit wat je neerpent. 't Gaat 'm er over dat je met jezelf in het reine tracht te komen door 'n soort van dagboek bij te houden. En daarin hoort vanalles behalve de nonsens die je net uitkraamde. En je mag ook niet vergeten van hen die je kleineerden en kwetsten te bedanken."

Benaar keek verongelijkt. Zij die je kleineerden en kwetsten bedanken? Hallo? En dan die nonsens? Waarom zouden z'n eigen spontane gedachten niet geschikt zijn om zomaar aan papier toe te vertrouwen? Meer dan ooit begon het idee van z'n klerezooi op te schrijven 'm waarlijk te bevallen. En hij zou zelf wel bepalen wat er wel of niet ging genoteerd worden. Niemand anders had daar 'n zegje over te doen. Wat hij dacht, immers, zat er ingeslepen en ingebakken en 't zou gewoon een kwestie worden van uitgekookt de boel te filteren en alle resten op papier te kwakken. 'n Fluitje van een cent. En hij wist al iets waarmee hij kon beginnnen, zei hij en de achterdochtige die wist al wat voor onzin er ging komen - ook van de brief die hij haar onlangs had toegestuurd, had ze geen jota begrepen - en ze zuchtte 's diep en zweeg wanneer hij van wal stak:

" Iedereen bordeelt maar 't gebeurt allemaal binnenskamers en naar buiten steken de façades. Zeikerds met penseel tussen vijgen, vet en gas. Mieten, illegalen en matrozen... pandoering van de stok... trappen onder opgespoten tieten... tot in kartonnen of stalen dozen... en 'k schrijf m'n bankrekeningnummer op de voering van haar onderrok... en vijgen, vet en gas... en rattenkarkassen, muizenskeletten, duivenkadavers en lege spuiten in gekraakte panden en 't gekmakende geraas van de ontmaskerde ros die rees uit het schoonste rozenbed, in aloude traditie... tot in de warme armen van de schurftige dwaas... ook maar 'n slachtoffer van z'n hoogstpersoonlijke vanzelfsprekende idiotie... van de liefde niks anders gegeten dan veel te jonge kaas... helaas."

Fel over de kleurrijke eigenzinnige gedachtengang keek Benaar met z'n ene open oog naar de achterdochtige. Deze zuchtte veelbetekenend en vroeg zich af waarom toch ze uitgerekend vandaag naar Oostakker afzakte? Ze was wellicht beter bij haar kinderen gebleven. Dat had haar tenminste een babysitter uitgespaard. En toen wist ze wat ze miste. Het waren de twee teven van Jojo. Die had ze hier nergens bespeurd.

Uiteindelijk belandden ze beiden dan toch weer boven, op dat muffe zolderkamertje waar Benaar placht van grotendeels de dagen en de nachten in z'n onbeschrijfelijke staat van historische shock door te brengen, verre van bereid z'n kwelgeesten te danken dat ze z'n leven hadden afgenomen en z'n hart etmaal na etmaal bevroren hielden. Eens ze boven aangekomen waren, kroop hij onmiddellijk gekleed onder de beslabberde lakens. Heel deze vetzakkerij trok hij tot ver over z'n hoofd. De achterdochtige nam hoofdschuddend plaats op de smerige stoel die ze nog kende van 'n maand geleden en die er nog precies hetzelfde bijstond als dat ze die toen had achtergelaten. Zuchtend grabbelde ze naar haar gsm, zag dat het reeds zes uur was geworden, dat ze geen berichten had ontvangen en ze voelde dat haar maag grommelde van de honger. Op dat moment vroeg Benaar haar waar hij de vorige keer was gebleven, met heel z'n verhaal? Ze antwoordde dat hij en Peke I onderweg waren naar Halle, om daar op een tuinfeest te gaan optreden. En dat hij, terwijl hij dat aan het vertellen was geweest, gaandeweg in slaap sukkelde. En dat zij toen naar huis gereden was. 't Was op dat moment al halfzes 's morgens. Ze was maar net op tijd thuisgekomen om gauwgauw te douchen en dan moest ze haar kinderen wakker maken en hen naar school brengen. Daarna was ze terug naar huis gereden en had ze een hele dag in bed gestoken. Ze had geslapen als een os, zei ze. Ah ja, sprak Benaar vanonder z'n lakens, dat optreden in Halle. Juist. Wel, dan zal 'k daar maar mee verder gaan. Ze nam zich voor, of die vleesgeworden traumatische stressstoornis nu zou slapen of niet, van tegen een uur of acht, halfnegen Oostakker buiten te rijden. Op de autostrade zou ze de radio opendraaien en boven de muziek zou ze gillen, krijsen en schreeuwen tot haar stem het begaf.

25-02-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


20-02-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Oskaar... de goedheid zelve... diens ruwstoffelijke resten mochten dan wel ongeveer een maand geleden geheel en al opgefikt geworden zijn doch 't fijnstoffelijke residu viel niet zomaar weg te branden. Dat zat ronduit oceaandiep binnengedrongen bij de achterdochtige en kaatste daar in wolkenkrabbershoge paarse vlammen van volkomen links naar uiterst rechts, op en neer carambolerende tussen haar ziel, haar hart en haar verstand. Hondsmoe geraakte ze d'ervan, en soms net niet. Dan zou ze onverschrokken alle achtduizenders ter wereld te lijf gaan teneinde hen te verzetten, steentje voor steentje, morzel voor morzel, en kruimel na kruimel. Benaar, die geleek zo weggeglipt uit een schilderij van Bacon of Bosch, zat triestig in z'n pakske tabak te pulken en viste d'er een verzameling samengeklitte vloeitjes uit. Z'n loden somberheid stond in schril contrast met de aard van Oskaar. De achterdochtige liet warm en zonder enige schroom haar gedachten vlieten. Ze stond er van versteld... de groeiende heftigheid waarmede ze de dode miste. Hoe hij altijd paraat bleek om boodschappen te doen voor de oude vrouwtjes die in zijn straat woonden, hoe hij met de glimlach hun hondjes uitliet... hoe hij haar, de bij uitstek argwanende, bewierookte en nimmer naliet van de grond waarop zij liep te verafgoden en hoe hij zonder morren en zonder dat men hem diende aan te porren de kalkaanslag en de strontranden in haar en anderen hun wc wegpoetste. Hoe vaak had hij niet gezegd dat, als hij maar tien jaar jonger was geweest, hij direct met haar 'n kind in mekaar zou knutselen want dat hij niemand kende met zo'n lichaam als het hare, gekneed om een blakend kroost op de wereld te zetten? Haar genereuze rondingen, haar warme karakter, haar tomeloze energie... er was geen perfectere broedplaats voor liefdesvruchten denkbaar. Alzo had hij 't haar, overtuigd van zijn eigen gelijk, dikwijls in haar oor gefluisterd. Niet zelden had hij dan al 'n halve fles wijn naar binnengekapt maar wat zou dat? Hij had ervan genoten, van die wijn, dus wat kon daar dan verkeerd mee zijn? 't Verhinderde in ieder geval niet dat zij, met de andere helft van de fles in haar kas, na zulke woorden almaar weer hoger en hoger hing te vliegen. Ofschoon haar achterdocht naderhand steeds weer de overhand haalde en haar er telkens toe noopte zijn liefdevolle uitspraken in twijfel te trekken. Als ze dat dan vergeleek met die dekselse Benaar... die zei geen woord over haar en haar kwaliteiten, die praatte alleen maar over zichzelf en over dingen uit z'n verleden. Als hij dan al iets zei. Misschien moest ze 's een fles goede wijn meebrengen? Wellicht zou hij dan... ? Hoewel, Benaar die zwoer bij koffie en die sloeg zoveel cafeïne naar binnen dat hij voortdurend op 't punt stond van te ontploffen. 't Mocht al 'n waar mirakel genoemd worden dat ze 'm al twee keer thee had zien drinken. En die wijn-koffiekwestie was niet het enige dat de twee mannen van mekaar onderscheidde, behalve dan het ene feit dat de ene dood en opgestoofd was en de andere levend. Hoewel... levend begraven was hier beter op z'n plaats, peinsde ze, als ze zo 's in de woning rondkeek. En ofschoon 't nu de eerste mei was, voelde ze 'n kilte die tot in haar botten kroop en die haar eerder liet geloven dat 't hartje februari moest zijn. Onwillekeurig viel haar oog op het loskomende behang tegen de keukenmuren. En ze miste iets, al wist ze niet wat. Er was iets verdwenen tegen de vorige keer dat ze hier was langsgekomen. Wat was er hier weg? Even dacht ze eraan Benaar te polsen doch deze was nog altijd druk doende met de verschillende attributen van z'n rookgerief te ontrafelen en hij schonk daarbij geen aandacht aan iets anders. Nochtans zat hij tegelijkertijd wel degelijk op iets helemaal anders te broeden, namelijk dat aanpassingsknopje dat bij 'm onbestaande zou zijn. En wikte en woog hij om en om of hij wel of niet bij de achterdochtige zou vissen naar haar zwangere zus. Meer bepaald naar de vriendschap tussen die zus, Vandeplusses eerste ex, en de witchbitch, z'n tweede ex. Hij besloot alras, terwijl hij wat kruimels tabak van de tafel veegde, d'er toch maar geen woorden aan vuil te maken.

De zus van de achterdochtige had immers in het verleden al meermaals bij hoog en bij laag beweerd dat deze bewuste vriendschap organisch en spontaan was ontstaan. Had de achterdochtige 'm niet geïnformeerd, Benaar zou 't niet eens geweten hebben. Sinds hij echter van dit voorspelbare gegeven weet had gekregen, was hij nog meer gaan steigeren. Dat luizige secreet was er niet alleen in geslaagd van z'n kind bij 'm weg te houden en van 'n wig te drijven tussen z'n ouders en hemzelf, ze zat ook nog 's te stoken bij z'n eerste grote liefde. De reden daarvoor was niet zo moeilijk te achterhalen. Tijdens hun schijnhuwelijk had de witchbitch van in den beginne geregeld gepolst naar z'n vorige echtverbintenis en naar het hoe en waarom van die breuk. Benaar echter had niks te klagen gehad over die eerste ex, integendeel. Ze was lief, warm, mooi en intelligent én ze had gevoel voor mensen en begrip voor allerhande emoties. Wat kon een man, met het gelaat gekeerd naar alle levende wezens, zich nog meer wensen? De breuk, zo beweerde Benaar ten overvloede, had geheel en al aan 'm gelegen. Omdat hij had gevreesd dat hij met z'n gezicht tegen de muur zou kwakken. En dat eerste vrouwtje zou dat niet zien aankomen hebben en die zou gewoon tegen dezelfde muur plakken. En dat had Benaar niet zien zitten. Het was dan ook op die manier, even zakelijk als bondig, dat hij het toentertijd - dat was in het jaar des Heren negentienhonderd eenennegentig als hij 't zich nog goed herinnerde want er viel zoveel te onthouden - tegen z'n eerste grote liefde had uitgelegd. Dat hij al zoveel operaties aan z'n knieën had dienen te verhapstukken, dat almaar weer opnieuw leren lopen vanop krukken, dat eeuwige revalideren dat sowieso telkens weer leidde tot een volgende operatie, en dat het nu niet lang meer kon gaan duren voor de chirurgen de drastische middelen gingen bovenhalen. En dat zouden protheses zijn. Hulpstukken. En hij begon na te denken over die hulpstukken en na te denken en iets zei 'm dat hij nu wel moest gaan nadenken. Keren, draaien, twijfelen, dubben, de pro's en contra's afwegen en al die andere stadia waar je door moet als er knopen dienen doorgehakt te worden. En door daar een hele lange tijd overberedeneerd tegen tekeergegaan te zijn geweest, was hij bang beginnen worden. Hij had al een keer of tien, elf met krukken rondgelopen en iedere keer gerevalideerd tot z'n beenspieren weer min of meer normale proporties aannamen. Altijd, althans zo geleek het nu, had hij geloofd dat hij genezen kon en iedere keer weer had hij gevochten tot hij terug op een behoorlijk normale en pijnloze wijze kon stappen. Doch instinctief had hij voorvoeld dat z'n herstelgeluk 's ging ophouden. Z'n geloof in genezing was beginnen vervliegen. Nog niet helemaal, er zat nog wel heel wat in de fles, doch de dop lag er naast en al wat vervliegt, gaat mee met de wind. Het enige goede nieuws hieraan: de fles was nog niet helemaal leeg. Doch verdampen ging dat geloof. En ineens ook de hoop. Dat zulks stond te gebeuren stond vast. Het zou een stevige knal worden en die diende hij te pareren. D'erop of d'eronder zou het worden, een afknapper of een wonder. Er was niet eens veel voor nodig om van 'n wonder een afknapper te maken. En als dat dan zou gebeuren, mochten er geen zachtmoedige beminden rond 'm hangen. Want hij zou afhankelijk worden van dezen. Daarom had hij toen die relatie -want 'n echt huwelijk was het nu ook weer niet hoewel... eigenlijk wel- gestopt, zei hij tegen de witchbitch. Die voelde een steek van jaloezie en wist zich ineens ook tweede keus. En uiteindelijk, hoe ge 't ook draait of keert, was ze dat ook. Benaars hart klopte voor z'n eerste ex. Ze waren in min of meer goede verstandhouding uit mekaar gegaan al waren ze er beiden kapot van geweest. Zes allenige, geslachtsloze jaren en nog een handvol knieoperaties later had Benaar dan 'n een of ander sloom pokkenwijf ontmoet en die heeft 'm dan al 's efkes ferm bij z'n lurven gehad. Dat had feitelijk z'n tweede ex moeten worden. Doch die had 't begrepen na drie maanden. Ook toen werd al wat zo simpel was, onbegrijpelijk moeilijk gemaakt. En het niet-zo-simpele spotgemakkelijk. Zo kunnen we tenminste allemaal volgen. En, als was het zo voorspelbaar als dag na nacht, komt hij de zestiende maart van het jaar des Heren negentienhonderd achtennegentig nog 's zo'n lamlendige, lome, slome, lamme, tamme, lakse en achterbakse lullenpruller tegen en ook die geraakt zwanger. En zet een kind op de wereld. En al was het zo voorspelbaar als regen na zonneschijn dat de tweede ex, die eigenlijk z'n derde ex had moeten zijn, na haar laffe vlucht uit hun huwelijk z'n eerste ex zou opzoeken om daar dan op doortrapte wijze af te rekenen met haar grote rivale, toch raakte 't Benaar meer dan hij voor mogelijk had geacht. Want hij wist dat de witchbitch al haar gewicht in de schaal zou werpen om Benaars eerste ex de poten vanonder al haar stoelen te zagen. Hetgene ze dan ook deed. Door zich als een luis in de pels van de nietsvermoedende vrouw te nestelen. Zo ging de witchbitch al haar gehele leven tewerk. Als een botte bloedzuiger zoekend naar warmbloedige mensen en hierop dan boudweg vegeteren tot de gastheer of -vrouw uitgeput en afgemat ten gronde was gericht. Tegen dat dat geschiedde, zat de ijskoude pestbuil al in een andere hals vastgehaakt en te zuigen om de bevroren leegte in zichzelf op te vullen. Die manier van professioneel profiteren gelukte, wonder boven wonder, keer op keer en als ge bij die ellenlange leegte zelve zou peilen op hoeveel mensen hun kap ze zo al geparasiteerd had, ze zou er geen flauw benul van hebben. En op hoeveel hoofden ze zo al had gescheten, al evenmin. 't Had er alle schijn van dat het uit niet meer of minder dan een levensgevaarlijke virale infectie bestond , heel dat witchbitchgeval, en hoe verder ge d'er bij uit de buurt blijft hoe beter. Benaar monkellachte thans wanneer hij met één oog en lijkbleek naar de keukendeur keek. Daartegen had Jojo een citaat geprikt, gescheurd uit een of ander boekske. De woorden luidden als volgt:

20-02-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


15-02-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

En de achterdochtige riep van in het diepste van haar zielengloed op Oskaar en om voorspoed. Thans maar pas gevoelde ze welk een metamorfose ze op één maand tijds had ondergaan. 't Was onbetwistbaar waar dat de haar zo kenmerkende logica een knauw van jewelste kreeg te verduren. Hierdoor geleek het wel alsof haar hele leefwereld in één klap ondersteboven werd gegooid. Wat ze de ene dag nog lekker vond, kon haar de volgende dag plotsklaps niet meer bekoren. Waar ze eerst nog het vuur voor uit haar sloffen had gelopen, liet haar nu koud. En 't ergste van al, vond ze zelf, was dat de vulkaan van liefde die ze herbergde, er alle schijn van had dat hij uitgedoofd en doods onder haar vel zat. En weer hoorde ze dat stemmetje in haar hoofd, dat stemmetje dat haar ieder moment van de dag scheen te vergezellen en dat zulke rare dingen zei. Dingen die zij nooit ofte nooit vanuit zichzelf zou horen ontspruiten. Dat moest de geest van Oskaar zijn, peinsde ze heel even warm verschrikt, dat kon niet anders. Hij was nu eenendertig dagen overleden. 't Is te zeggen, zijn lichaam dan. Zijn levensbeginsel echter, zeg maar zijn geest die zich geenzijds van de aardse miserie bevond, liet zich al een maand lang opmerken door zich van zijn goedwilligste kant te laten zien. Dit werd dan op een of andere goddelijke wijze getransponeerd van anti-materie naar materie en kwam tot haar via dat stemmetje in haar hoofd, van smart en leed verdoofd. 't Was dus dat stemmetje dat thans weer die bevreemdende en terzelfder tijd zachte zinnen zei, dingen die zij nooit van haar gehele leven zou weten te bedenken:

"Je nachtbrakende ogen zijn overdag zo rap vermoeid. Ze slaan te veel op, en Ik, Ik schrijf jou alleen nog in mijn hangende kop. Want in 't echt krijg Ik geen letter meer op papier. Hoe graag Ik het ook zou willen, bij jou aan de keukentafel, of vanuit je armen of vantussen je billen. Schrijf je gedachtes op maar houd je aan de feiten en dan zult ge zien... dan zal de pijn wel slijten. En die dt-fouten, zit er maar niet mee, dat loopt wel los, dat komt wel ok."

Zo bleven ze nog enige wijle aan die tafel zitten. De achterdochtige met Oskaar, of wat er nog van restte, in de kop en Benaar kauwende op de monotonie van alledag, de banaltiteit van zichzelve. Zij met zeemzoete herinneringen aan de enige echte liefde in haar leven, hij met niks anders dan een geweldige schrik om het hart. Schrik waarvoor? Tja, waarvoor niet? En 't was niet alleen een onzegbare angst die 'm tot moedeloosheid dreef, 't was ook een weerzin tegen alles wat naar leven geurde. De pijn in z'n rotte knieën was daarmede vergeleken een lachertje. De stroom van bemerkingen joeg 'm letterlijk de slapeloosheid tegemoet. Ooh, wat zou hij niet over hebben voor een dromeloos bestaan. Een zachte dood was thans meer dan welgekomen. En 't zou geen moment te vroeg zijn. Eerder twintig jaar te laat. En wanneer hij aan de dood peinsde, dagelijks talloze keren zonder dat hij 't kon verhelpen, begon hij te glimlachen. De achterdochtige bemerkte z'n vluchtige grijns en ze verdierf niet te peilen naar de bron van z'n momentane vermaak. 't Viel haar tevens op hoe erg hij, in de jaren dat ze 'm niet meer gezien had, veranderd was. Hoe oud was hij nu ook weer? Veertig? Of iets daaromtrent? Hij leek op z'n minst zestig te zijn. Jongensjongens, wat kon de tijd gruwelijk met een mens tekeergaan. Zou zij 'm redden? Of zou ze, beter wellicht voor iedereen, voor haarzelve en haar kinderen kiezen? En al de haar nog resterende tijd kon ze dan Oskaar herdenken, tot in de eeuwen der eeuwen, amen. Op die manier waren ze toch nog in de geest verbonden. Alzo bleven ze uiteindelijk voor altijd een beetje samen.

15-02-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


10-02-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

In dit land, waar men in eentweedrie van een drie een twee en van een twee een nul maakt, getuigde het van een ongeziene lef dewelke daar door de achterdochtige werd tentoongespreid. Op haar knieën zittende naast het zoveelste slachtoffer dat zij hoorde te genezen. Doch middelerwijl dacht ze na. Ze dacht nu meer dan ooit. En ze ging over tot actie. Ondersteunde Benaar zo goed en zo kwaad als dat kon en nam 'm mee tot in de badkamer. Kleedde 'm daar dan uit tot op het ondergoed en waste met koud water het bloed van z'n graatmagere lichaam. Na een tijdje stond hij te klappertanden. Dus droogde ze 'm voorzichtig af en propte 'm in een stel propere kleren. Aan z'n ondergoed echter verdierf ze niet te raken. Dat zag er werkelijk niet appetijtelijk uit. En hij was al bij al toch een volwassen man. Dus hij kon dat best op eigen houtje tot een goed einde brengen. Wat zij natuurlijk niet wist, was de algehele toestand van trauma die Vandeplusse bij de keel had. Ofschoon ze wel ergens een onbestemd vermoeden voelde broeden dat er iets niet helemaal in de haak stak. Immers, 't was toch niet vanzelfsprekend te noemen dat hij werd aangevallen door z'n eigen hond?

"Jawel," stribbelde Benaar tegen, "dat is heel normaal. Dat beest lag daar gewoon wat te liggen, allez, stelt u dat voor, en dan valt er een zak aardappelen op uwe kop, dan zou 'k ook beginnen bijten. Dat is toch het meest begrijpelijke dat er bestaat. Een echte wolf komt op voor zichzelf en dat te allen tijde. Nee, nee, dat beest had gelijk. 'k Had maar beter uit m'n doppen moeten kijken."

Na deze woorden draaide hij zich naar Pavlov en klopte deze bemoedigend op de flank. Waarna hij prevelde:
"Goed gedaan, jongen, flink, heel flink."

De achterdochtige zag wat ze zag en dacht er 't hare van. Dat was niet zo moeilijk want er viel gewoonweg niet naast te kijken: de hond kwam er honderd keer beter voor dan zijn baasje. Ze wou hierover niets hardop poneren want zulke uitspraken sloegen op niks. En dan kondt ge beter zwijgen. Verder viel het haar op, weeral maar 's, dat Jojo's huis een hoogst ongezellige woonst mocht genoemd worden. Dat er niet eens warm water uit de kranen stroomde, daar geraakte ze niet bij met haar verstand. De vochtvlekken op de muren deden haar daarenboven de rillingen over de rug lopen. Ze hoorde niet dat Vandeplusse vroeg of ze zin had in thee. Zozeer zat ze ondergedompeld in haar eigen bedenkingen. Daar was 't nog altijd Oskaar die de eerste viool speelde. Ze vroeg zich af hoelang nog zijn alles-en-iedereen overrompelende nagedachtenis haar doen en laten zou bepalen. En dan, als uit het Grote Niets, viel haar die ene zin te binnen:

" Me and my shadow, walking down the avenue, no soul to tell my troubles to, just me and my shadow, walking down the avenue."

Vandeplusse ondertussen zag er afschrikwekkend uit. Behalve de oppervlakkige bijtwonden, her en der over z'n lichaam, bleek thans ook z'n linkeroog tamelijk toegetakeld. Alle kleuren van de regenboog kringelden zich rond dat oog. Hij bevond zich nu in de keuken waar hij water kookte om thee te zetten. De achterdochtige ging aan de tafel zitten en stak een sigaret op. Ze wou 'm vertellen over de brief die ze 'm meende toe te sturen maar die ze, twee dagen nadat ze deze had geschreven, verscheurde in plaats van te posten. Doch 'm nu daarvan op de hoogte stellen, wat zou daar het nut van zijn? 't Zou d'er alleen maar voor zorgen dat hij de ene na de andere vraag zou afvuren. En om dat te vermijden, bleef ze zwijgen. En terwijl ze beiden vijf minuten later in hun kamillethee zaten te roeren, was er nog altijd geen woord gevallen. Vandeplusse vond dat wel goed zo want die besefte terdege dat, als hij z'n bakkes zou opentrekken, hij niet meer zou ophouden met spreken. De achterdochtige op haar beurt werd echter ongemakkelijk van die verpletterende stilte. Die vond dat ze op zijn minst Oskaar te berde diende te brengen. Anders zou hij echt dood zijn. Immers, 't was al Oskaar wat er in haar hoofd omging (omdat hij nog steeds in haar hart hing?) en terwijl ze van de thee nipte en Benaars caleidoscopische dichtgeschroefde linkeroog bekeek, miste ze de dode nog meer. En Benaar (wat er in zijn hart omging, viel langs geen kanten en in geen enkele taal weer te geven) deed of hij het niet gewaarwerd doch hij had 't, dat spreekt vanzelf, loepzuiver in het snuitje. Aangezien hij al langer dan vandaag pas begreep dat ge met de blote hand geen ijzer kunt breken, koos hij ervoor om niet te gewagen over z'n gewaarwordingen. Hij weerstond ternauwernood de aandrang om te huilen en voelde hoe de steken van jaloezie onophoudelijk de ruïnes van z'n ego bestookten. Hij liet de afgunst en de nijd maar tekeergaan, zonder in het verweer te treden. Vroeger was dat allemaal anders geweest. Dan deed hij er veel, zoniet alles, aan om zich te verzetten. Z'n strijd, tegen dat wat hij bestempelde als z'n eigen hoogstpersoonlijke onhebbelijkheid, bestond er dan uit van over zichzelf te praten als was hij iemand die meer dan de moeite waard was om te leren kennen. Recht-door-zee, avontuurlijk, niet voor één gat te vangen, plichtsbewust, trouw, fier en van alles wat hij ondernam, deed hij niks halfslachtig. 't Was maar pas later, na enkele tientallen maanden van eenzaamheid of allenigheid of hoe moet ge dat noemen... dat altijd maar in je eigen gezelschap verkeren, dat z'n zelfbeeld taande en wegteerde tot het schamele hoopje scherven waaruit hij vandaag de dag bestond. Avontuur was aan 'm niet meer besteed en recht-door-zee? Hij liep tegenwoordig nog liever honderd kilometer om dan zich 'n weg te banen door inderhaast opgeworpen wegversperringen of plots opduikende hindernissen. En in gesprekken waar 'n mening werd vereist, verkoos hij z'n tong af te bijten, eerder dan z'n gedacht vrank en vrij te zeggen. Z'n fierheid was ook verdwenen, als sneeuw voor de zon. En dat hij niet voor één gat te vangen zou zijn, daarvan was ook gebleken dat 't maar een zinsbegoocheling was geweest. Immers, was hij niet met open ogen het grootste zwartste gat, dat hij op z'n levenspad gekruist had, ingetuind? Het begin van het einde... hij zou er nooit ofte nimmer z'n ogen voor vermogen te sluiten.

" Onnozelaar, " dacht hij , " dikke sukkel."

En toen de achterdochtige vroeg aan Vandeplusse hoe 't 'm verging, de laatste tijd, doorbrak ze de heersende stilte. De oester van geluidloosheid waarin hij zich koesterde en dewelke zij als verstikkend ervoer, kraakte in al haar voegen.

"Druk, druk, druk, " antwoordde hij.

" Met wat?" vroeg zij.

" Veel te veel druk, " mompelde hij, " is het niet van het ene dan wel van iets anders. 't Bestaan is onmenselijk. 't Leven is hard als steen. En moeilijk. Zoals m'n moeder het altoos placht te verkondigen..."

Dat, besefte de achterdochtige, was 't einde van 't gesprek. Als 'n man over z'n moeder begon, zonk de moed haar altijd in de schoenen.

10-02-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


06-02-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Vandeplusse opende, met de stemming van een goedzakkige lamme, weer de ogen en dreef nog even in de sferen waar hij net tevoren verbleef. Tot hij bemerkte dat de twee teven de poten hadden genomen en Pavlov, de reu, even plichtsbewust als Benaar, de tijd stokgek en buitdriftig had staan verdromen. Doch Vandeplusse, volledig tegen z'n normale gemoedstoestand in, maakte zich deze keer geen zorgen. Hij zag dat de zon volop scheen en dat het goed was. En hij keek voor het eerst, zij het iets te onstuimig en tamelijk onbeheerst, in lange tijd weer uit naar morgen. Uitverkoren voelde hij zich en hij besloot te gaan douchen.

De koude douche was een hoogtepunt. Het tweede van die dag. Zij het deze keer iets korter dan het eerste. Daarna een derde hoogtepunt: warme koffie. En pas tijdens het vierde hoogtepunt, een wc-bezoek, dacht Vandeplusse terug aan de twee weggelopen teven. Het bezorgde 'm plotsklaps, of hij het nu wou of niet, last van buikkrampen en van harde-kaksymptomen. Hij vreesde hierdoor, voor eventjes maar, dat z'n aars doormidden zou worden gereten en die vrees beviel 'm hoegenaamd niet. Na nog een tijdje met die toch wel begrijpelijke en verschrikkelijke vrees opgezadeld te hebben gezeten, ruilde hij diezelfde weerzinwekkende vrees maar weer in voor de vrees omtrent de ontsnapte honden. Nadien doken dan de vrees voor alle fauna en flora van de gehele wereld, de vrees voor de mens en de vrees voor iedere vleesgeworden wens als uit het absolute niets op, ja al deze vrezen kwamen samen en hand in hand in hand vormden ze een ketting waarmede men zelfs een vliegtuig aan de grond zou houden. Doch niet zo met Vandeplusse.

Hoewel z'n hersenpan thans piepte, kraakte en knarste en wel zo hard en tergend dat het geen naam had, gaf Vandeplusse niet op met te trachten onbevreesd z'n gevoeg te plaatsen. Het deed 'm pijn, meer pijn dan hem beviel, en bij momenten duizelde de hele wc rond 'm heen. Alsof hij in een speesschip zat, was het gevoelen dat 'm bekroop. Hij greep naar de blokfluit, speelde een hoge re ('t kan ook een do geweest zijn) en daarna viel hij in katzwijm. En stortte vervolgens als een blok lomp gewicht op Pavlov, de reu, dewelke daar voor de wc-pot gewoon wat lag te liggen en geweldig schrok van de bewusteloze Vandeplusse die op z'n beurt dan weer helemaal niet schrok omdat hij immers geen enkele weet had van wat dan ook. En terwijl Pavlov stevig van zich afbeet en er in slaagde van enkele verwondingen aan te brengen aan Benaars armen en benen, kletste deze laatste tegen de grond, recht in het pompwater van de lekkende wasmachine. Daar bleef hij, bedekt onder het bloed van de hondenbeten, voor dood liggen en ondanks de ogenschijnlijke ernst der kwetsuren kreunde hij niet eens.

Onderwijl lag Pavlov reeds buiten op het gras, in het zonnetje, en staarde naar een stok. Tot er een auto stopte aan de achterkant van het huis. 't Was de witte kever van de achterdochtige vrouw. Zij was teruggekomen.

En de achterdochtige stapte uit de wagen en weer in. Daar bleef ze dan een tijdje zitten en peinsde na over wie Vandeplusse eigenlijk was. Over het nachtdier dat in 'm huisde en dat men al meermaals hardhandig doch steeds weer vergeefs ontluisde. En ze dacht ook na over de drift en de drijfveren die haar tot hier brachten. Ze rookte twee muntsigaretten kort na mekaar. En besloot toen toch even binnen te gaan kijken, kwestie van haar leven in de hand te houden. Om zich niet te laten vangen in het web van spijt spinnen en berouw beminnen. Om zich geen platte predikaten van God weet wie op te laten leggen. Ze wou immers het onmogelijke: de vermeende vrouwenhater genezen.

En Vandeplusse zelve ondertussen? Die lag zachtekens te versmoren in dat vettige pompwater tot wanneer de achterdochtige vrouw het huis binnenstapte, net op tijd om getuige te zijn van het feit dat z'n herder nog even snelsnel op 'm kwam zeiken. De vrouw trof de onfortuinlijke Benaar aan in de hierboven gekenschetste situatie. Intelligent als ze was, schoot ze direct te hulp. Ze sleepte het lompe gewicht naar buiten en lei het met het gelaat naar de zon toegekeerd. Met een immens engelengeduld drukte ze het water uit z'n borstkas weg en ging over tot mond-op-mondbeademing. En nadat zij zo enkele minuten met de redding van de drenkeling in de weer was geweest, kwam er leven in de brouwerij en alzo bewustzijn in Vandeplusse. Of dat een goede zaak was, moest nog blijken. Maar, en dat was al snel duidelijk bij de eerste woorden die hij stamelde, niks zou nog zijn zoals het ooit was geweest. Alles ging vanaf nu anders worden. Enkel nog verandering zou plaatsgrijpen. En uiteindelijk ook weer niet. En Benaar had z'n ogen open en keek, enkel en alleen omdat hij er opnieuw tegen kon, in de sprankelende zon en deze trof 'm tot in z'n zompige ziel en priemde daar zo helder krachtig en oppermachtig dat er, ondanks hemzelve, in z'n moerassige geest nieuw leven de krijsende kop opstak.

En alles werd welomrand en duidelijk, zoals reeds gezegd, behalve dan wat er van de rest van z'n leven moest geworden nu zij 'm had gered. Want thans had Vandeplusse heel wat aan haar te danken. Waardoor hun samenzijn dus een zeer verwarde toestand betekende, dewelke de man toeliet zichzelve voor de zoveelste keer te verliezen in een vrouw, een krachtige deze keer, zij het een achterdochtige, maar dacht hij dan weer dank- en kwetsbaar, bestonden er anderen en was niet hijzelve een en al achterdocht, van hoofd tot voeten, van tenen tot kruin? En, dacht hij tevens, was niet de paranoia als een glinsterend geschenk uit de gitzwarte hemel nedergestort en door 'm omklemd geworden en gaf hij daarbij immers geen blijk van haar nooit of te nooit meer te lossen? En eensklaps, en vraag 'm niet hoe of waarom, barstte hij uit in een vlaag van zinsverbijstering en werd hij ogenblikkelijk gewaar hoe hij warmer en warmer werd vanbinnen, alsof hij smolt en vloeibaar werd en weg liep te stromen in beken van liefde en eindelijk beleefde hij z'n dromen, eindelijk had z'n leven de rauwe realiteit van alledag overstegen. Hij vroeg de achterdochtige stotterend om een sigaret en slaagde er ternauwernood in een spontaan huwelijksaanzoek achter de kiezen te houden. In zichzelve startte vanaf dat tijdstip een episch schijngevecht. En hoe hij 't ook in z'n gedachten om en om liet vallen, toch deden de talloze tekenen 'm twijfelen en weifelen. Tot hij terdege besefte dat de strijd inderdaad zou leiden tot oftewel spijt en berouw oftewel tot man en vrouw. Man en vrouw, dacht Benaar en hij proefde de woorden op de punt van z'n tong. Het leidt allemaal tot kinderen in de rouw. Dacht hij daarbij. Maar dat was z'n oude ik die sprak. De nieuwe ik die zwijmelde traagjes van links naar rechts en heen en weer, en die dacht iets geheel anders. Die was verdwaasd en begeesterd tegelijkertijd en die dacht dat hij dacht dat zij zei dat zij dacht dat hij zei dat hij dacht dat hij dacht dat zei zij dat wat ze zei omdat ze feitelijk altijd al heeft gezegd wat ze denkt.

" Waarvoor dank, " zei zij. Dacht hij. En terwijl hij de wolken sigarettenrook nastaarde, zwaaide hij als een vogel zo vrij naar het einde van deze nieuwe dag en uiteindelijk verwelkomde hij als een kind zo blij het begin van mei.

Alles in 'm zong:

" Jij, jij, jij..."

06-02-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


01-02-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Het leven scheen een supersluw schaakspel en zomaar zonder enige zichtbare dreiging verloor Vandeplusse glansrijk. In hoeveel zetten gebeurde dat? En wanneer precies gooide hij de handdoek in de ring? Vandeplusse, de schijterd, zette dus ergens onderweg zichzelve mat. Hij zette nog iets anders, namelijk koffie, hoorde de ontelbare snelle auto's en de schare zware vrachtwagens razen op het circuit des doods en des schroots en van de weeromstuit en ook wel omdat hij d'er weeral goesting in had, rolde Benaar zich onmiddellijk tamelijk beheerst een eerste joint ter grootte van een sigaar. Deze fijnzinnige fabricatie stak hij achter z'n ferm uitgevallen rechteroor en vervolgens begaf hij zich blootsvoets naar het achterhuis, daar waar de drie honden zitten. Met hun gevieren begaven ze zich dan naar buiten. Om de roep van de natuur toe te laten zich te uiten. Allemaal tegelijkertijd plasten ze hun plas. De mannelijke helft bakende een territorium af waar de vrouwelijke helft werd verondersteld van binnen te blijven. Dat afgezeikte paal-en-perkgedoe bestond uit een oppervlakte van, laten we zeggen bij een niet te enge benadering, honderd vierkante meter. Dat dat zowat de grootte van z'n hart had, bedacht Vandeplusse plotseling en hij kon langs geen kanten bevatten hoe deze doldrieste bedenking hier kans had gezien zich zonder boe of ba te laten bedenken. Immers, was hij niet zwartgallig en cynisch en volkomen verderfelijk in z'n ziel? Werd hij niet gezegend met het voorkomen ener bosaap die geprepareerd leek voor een onverwijlde euthanasie-aanvraag? Gaf God dat schitterende hart zomaar cadeau aan een parasitaire primaat die niets liever deed dan de kantjes eraf te lopen en zelfs van die afgelopen kantjes een vette soep wist te brouwen waar enkel wanhopigen en hopelozen pap van lusten? Dreef hij gewoonweg door op een pad van paranoia omtrent karottentrekkers en papapesters? Waar hij almaar dacht te mogen zeggen dat hij weet dat wat de achterdochtige wil? Hoewel... was het niet uitgesproken zij die amper standbeeldstil zat, zwijgend alsof ze werd vermoord? Was het niet zij die toch straalde van de klasse en het talent, en was het niet daardoor hij - ja, weer hij - die per se met haar van bil wou? En waarom was dat nu weer? Wel, heel gemakkelijk, doodgewoon omdat dat zo hoort voor een vent van zijn reuzenkaliber en zijn testosteronistische temperament.

Terwijl z'n ogen de beewegbewegwijzering volgen, ontsteekt hij de joint en neemt een ferme haal. Plotsklaps hoort hij niet eens meer het gedaas van het gemotoriseerde wanverkeer en verzeilt z'n aandacht in hogere sferen. Waar evenmin van oorlog of woede of frustratie of negativiteit sprake is. En er is geen sprake van al deze ondingen omdat er in de hogere sferen geen ruimte voor beschikbaar blijkt. Daar alleen is plaats voor zachtheid van zeden. Een uitgestrekte oase in de woestijn van Ramp-, Rampetampen-, Vuilepamper- en Tegenspoed. Hij voelde ineens, zo echt waar alsof het vanuit de lucht in z'n schoot kwam nedergestuikt, een gloed zo fel en warm dat hij er helemaal ondersteboven van geraakte. En het zou bij de drugverslaafde neanderthaler geen verbazing wekken zo God terplekke het woord zou nemen en het bulderend tot Vandeplusse zou richten. Het zouden verwijtende zinnen zijn die Benaar ging te horen krijgen. Vernietigende oordelen die 'm het hoofd zouden doen buigen en 'm uiteindelijk in zingen zouden doen uitbarsten. Zingen opdat de veroordelende waarheden uit de Goddelijke Muil zouden overstemd worden waardoor de dogma's 'm niet ten gehore meer kwamen. Dacht hij. En dan hij dacht weer iets anders. En van zodra hij de lippen opende en naar een toon liep te graaien, vlogen de woorden tot in de stratosfeer in het rond.

...'k zing voor een lat-relatie...
...een lat-relatie is wat 'k wil...
...'k zing voor een lat-relatie...
...een lat-relatie is spontaan m'n redding...
...'k zing voor een lat-relatie...
...een lat-relatie is voortaan m'n bedding...
...'k zing voor een lat-relatie...
...want zonder schwung gene swing...

En ter plekke trof 'm dan pas midscheeps het middenrif de magistrale bedenking dat God 'm het mekkerende zingen vergaf, en ook de vuilbekkerij, en dat Hij 'm vergaf dat Benaar (de grootmeester van de onderste regionen der onderste regionen van de middelmaat) bang was van bank, bed en band en van kinderen nu ook. Want was niet z'n vaderschap als een bergachtig land waar de democratisch verkozen regering op crapuleuze wijze werd verjaagd door een ruggengraatontberend secreet dat door middel van een waarde- en normeloos regime (gebaseerd op obscure wetten en dankzij een fijn bezoldigd bezettingsleger van schorem en schimmen en schorremorrie) het hele vaderland claimt en een ganse bevolking gijzelt? Een geannexeerde republiek waar van de ene op de andere dag een mensenleven niks meer betekende dan een pluisje op de revers van een dagdagelijkse overjas?

01-02-2006 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull







gastenboek
  • cialis und herzproblem
  • apcialis uk cheap delivery
  • user reviews on cialis
  • acheter cialis levitra
  • gnrique du cialis en franc

    laat maar weten wat u denkt als u denkt dat u iets weet, waarvoor dank.


    Foto

    Eviva de cinema en leve de regen, hiep hiep hoera voor al die blablabla en voor hen die worden doodgezwegen!!!
    Foto

    In deze tijden van oplichting en verduistering is het uit pure noodzaak dat 'k zing...
    Foto

    Wat is er erger dan de creativiteit van een handelaar? De leugens en het zelfbedrog, dat is toch zonneklaar...
    Foto

    hei, gecorrumpeerde commerçant, blijf met je fikken van m'n kind, schreeuwde 'k tegen de wind...
    Foto

    Niet zelden zijn zij die altijd al gelukkig zijn geweest, de armsten van geest...
    Foto

    Wanneer de liefde de leegte begint te zegenen, begint 't in 't donker lichtjes te regenen.
    Foto

    Aardig bij de tijd: vaardig in onrechtvaardigheid!
    Foto

    Danke danke dank u wel, afdanken die papa en liefst heel snel, nietwaar misschien, mama tuttebel???
    Foto

    Jantje klopte d'er altijd op... op de kindjes hunne kop
    Foto

    Jantje was dan ook niet emotioneel intelligent en werd dan maar advocaat, de voddenvent
    Foto

    Later ging Jantje in de dorpspolitiek en zo werd het hele dorp ziek
    Foto

    Op het allerlaatst mocht hij niet meer met de auto rijden wegens overmatig drankmisbruik, tja, ze gaat zolang te water t
    Foto

    De verstoten vader droomt z'n enige meisje rauw tot 'n fantastische jonkvrouw en die droom droomt hij met alle macht van
    Foto

    Benaar kreeg het niet gezegd hoe iedere volle minuut een half uur geleek en hij kreeg het evenmin uitgelegd waaraan hij
    Foto

    Vooruit of terug in de tijd... Benaar leeft plichtsbewust z'n gebenedijde Benarigheid en dat dan langs geen kanten in ka
    Foto

    Er zijn zo van die dagen, er zijn zo van die dingen: Benaars onbedaarlijke bedenkingen monden steevast uit in die ene le
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    E-mail Benaar

    Druk op onderstaande knop om 'm 't eender wat te laten geworden...


    Blog als favoriet !

    Archief per week
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 25/12-31/12 2006
  • 19/12-25/12 2005
  • 12/12-18/12 2005
  • 05/12-11/12 2005


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs