Inhoud blog
  • Frank Baert over Piet THomas
  • Rainer Maria Rilke Gedichten Bloemlezing en vertaling door Piet Thomas
  • Rainer Maria Rilke Gedichten Bloemlezing en vertaling door Piet Thomas
  • ‘De pelgrimstocht’ van Angelus Silesius
  • Kerknet: 27.05.2020. Piet Thomas Pinkstervuur
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Licht op leven en werk van Piet Thomas
    Een overzicht van reflecties, interviews, recensies en tentoonstellingen
    19-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Romain Vanlandschoot: Piet Thomas en het Jozef Lootensfond

    PIET THOMAS EN HET JOZEF LOOTENSFONDS

    DE ERFENIS VAN CYRIEL VERSCHAEVE

                                           Romain Vanlandschoot 

     

     

    Mijn eerste echte ontmoeting met ‘professor’ Thomas staat geboekstaafd op zaterdag 27 maart 1976, aan de kerk van Pittem. Daar werd pastoor Vanrie (1885-1976) begraven, een van de knapste oud-leerlingen van Verschaeve in Tielt. Hij was lid van de Algemene Vergadering van het Jozef Lootensfonds. Ik had een bijzondere reden om op de begrafenis aanwezig te zijn. Pastoor Vanrie had mij in 1965 definitief op weg gezet om het leven en streven van zijn twee geliefde oud-leraars, Cyriel Verschaeve en Robrecht de Smet uit de doeken te doen. Dat resulteerde in een academische zitting in het Tieltse Gildhof, op 13 november 1967, waar Vanrie nog op aanwezig kon zijn, met een viertal referaten om de betekenis van Robrecht de Smet nader toe te lichten. De referaten werden door mij uitgegeven (erg onprofessioneel overigens) en het boekje werd in april 1968 door het Fonds geprimeerd. Bij die gelegenheid werd ik opgenomen in de Algemene Vergadering. Ik ontmoette daar voor het eerst en helaas ook voor het laatst pater Valeer Vanden Bussche, voorzitter. Hij overleed reeds op 3 december in de kleine Dominikaner residentie te Knokke. Hij werd in april 1969 opgevolgd door de abt van Steenbrugge, dom Eligius Dekkers. En daar is de weg begonnen die mij uiteindelijk zou leiden naar Piet Thomas.                                                                                                                                     Het Jozef Lootensfonds werd opgericht op 11 juli 1960, waarvan de zetel kort nadien gevestigd werd in een annex van de Sint-Pietersabdij te Steenbrugge, meestal betiteld als het Verschaeve-Archief. De drijvende kracht achter de vereniging was mej. Martha Vande Walle (1902-1980), sinds 1934 uitgeefster van de werken van Verschaeve in  Zeemeeuw. Zij was omringd  door Dirk Vansina (in januari 1967 overleden), auteur van de eerste grote biografie van de kapelaan (1955); dr. Jaak L. de Meester, docent neerlandistiek aan de universiteit van Freiburg, met grote verdiensten in de uitgave van het Verzameld Werk 1954-1961); en daarnaast  nog: Omer Vanrie, Maurits Geerardyn, Antoon Vander Plaetse, André Demedts, Jozef Geldhof. De bijeenkomsten van de vereniging waren gezellig, er werd aangenaam gekeuveld en oude anekdoten  opgehaald.                                                                                           De ontgoocheling dook echter op in april 1969. Het voorgestelde werkprogramma schoot niet in gang. Toen echter bleek dat Jaak de Meester, in extremis, het sinds lang voorziene jaarboek zou opstarten, lichtte de hoop weer op. Dom Eligius Dekkers had sterk aangedrongen op de publicatie. In april 1970 verscheen het eerste nummer. Daarin verklaarde Dekkers, in een ‘Ten geleide’ dat het ‘ongetwijfeld nog te vroeg (was) voor een volkomen verantwoordde  beoordeling van zijn (CV) leven en zijn werk.’ Het was wel de hoogste tijd, zo beklemtoonde hij, ‘voor een kritisch verzamelen en verwerken van alle documenten en gegevens die nog op te sporen zijn.’ En hij besloot: ‘de Verschaeviana willen geen feestdis zijn, maar een werktafel.’ Het is dit statement dat Piet Thomas, zou verbreden en verdiepen.                      Acht jaar later zou hij het basisprobleem van de Verschaeve-interpretatie centraal stellen. Hij deed dat aan de hand van het opstel van de Leuvense professor Albert Westerlinck (zijn promotor) in Dietsche Warande en Belfort, 1960: ‘Beschouwingen over Verschaeve’. Westerlinck, zo vatte Thomas samen, had drie oorzaken aangegeven voor de erg controversiële benadering van Verschaeve: 1. Zijn nationaal-politieke actie, ‘vatbaar voor een zeer uiteenlopende waardering in de receptie van zijn literair werk’; 2. Het ‘totalitair-godsdienstig karakter van het oeuvre; en 3. De snelle culturele ontwikkeling van ons volk, ‘die zich in crisisspanning afspeelt.’ Thomas had dat knap samengevat. Het artikel van Westerlinck echter had destijds bij de oude garde van het Lootensfonds en ook bij Martha Vande Walle niets anders dan afschuw verwekt.                                                                                                                                     Tussen 1970 en 1978 is een lange weg afgelegd. Prof. Thomas was op het eerste Colloquium (april 1978) nog enigszins terughoudend: ‘een rustige behandeling van de politieke opties en activiteiten van Verschaeve – nog steeds het onderwerp van polemiek, betwisting, afrekening en agitatie – scheen ondanks allerlei pogingen in die richting, nog niet aangetast.’ Die barrière zou Thomas na 1978 evenwel wegwerken. Hij zag de Colloquia als hefbomen om de hardnekkige opvattingen te counteren.                                                                                                               Maar nu eerst terug naar 1973. Helaas liep de editie van het jaarboek 1973 vertraging op. Er verschenen nog sporadisch kleinere fascicules. Het goede overzicht was verdwenen. Het hielp niet dat op 30 april een meerkoppige redactie werd aangesteld: Paul C. De Baere, Eligius Dekkers, André Demedts, Jozef Geldhof en schrijver dezes.  De eindreactie bleef steken in het verre Freiburg. Nog in 1973 vatte Martha Vande Walle grootse plannen op om het eeuwfeest van Verschaeve voor te bereiden. Zij trok naar het AMVC in Antwerpen, voor besprekingen met Ludo Simons en waarschijnlijk ook om een grote tentoonstelling op te zetten. Tegenslag hield dit project tegen. In mei pakte de Vlaamse Militantenorde uit met ‘Operatie Brevier’, de spectaculaire overbrenging van het lijk van Verschaeve uit Solbad Hall naar Alveringem. Voor de commotie die daardoor ontstond, vreesde voorzitter Dekkers voor een langdurige negatieve invloed op de werking van het Fonds en de uitgave van het jaarboek. Tot overmaat van ramp viel Martha Vande Walle ziek met gedwongen rust in Knokke. Het eeuwfeest herleidde zich in 30 april 1974 tot een kleine herdenking in Tielt en in Ardooie.                                                                                                                       Deze tegenslagen hielden Vande Walle er niet van af om verder op zoek te gaan naar wetenschappelijke ondersteuning, liefst vanuit een universiteit. Zij dacht daarbij aan Leuven. Gent, Antwerpen of Brussel vielen niet in haar gezichtsveld. Het toeval wou dat een familielid van haar, een nicht, mevr. Frieda Vande Walle, en haar kring Vlaamse vrienden in Roeselare, in contact kwamen met de ‘professor’, toen reeds hoogleraar aan de KU Leuven en de KULAK. De link naar Knokke werd snel gelegd. Nog net voor 30 april 1975 werd hij lid van het bestuur van het Fonds en van de redactie van Verschaeviana. Achteraf, en vanuit de verte bekeken, betekende dat een kantelmoment in de geschiedenis van de vereniging.                                                                                                                                                            Heel snel daarop volgde ontmoeting in Pittem. Het was de tweede keer dat ik Piet Thomas zag. Op 30 april 1975 hadden we nauwelijks enkele woorden gewisseld. Nu nodigde hij mij formeel uit om een ware reddingsoperatie op te zetten voor het zieltogende jaarboek. In de warme zomer van 1976 bood hij mij en mijn vrouw een vakantieweek aan in zijn zomerhuisje in Schorisse. Daar werd het concept van een reeks wetenschappelijke colloquia opgevat. Met enige voorzichtigheid kozen wij als eerste thema ‘Verschaeve en de Barok’. Geleidelijk aan zouden wij doordringen tot in de meest controversiële aangelegenheden van de Kapelaan. We waren niet bereid om één duimbreedts toe te geven aan de nog altijd blijvende mythologiserende druk omheen Verschaeve. Diverse gesprekken volgden elkaar op in Bellegem.    Op de algemene vergadering van 30 april 1977 legden wij het plan voor aan voorzitter Dekkers. Hij steunde ons voluit. Wij konden aan de slag en het bleek algauw een moeilijke onderneming te zijn. Thomas excerpeerde het omvangrijke oeuvre van Verschaeve op de Vondel- en Rubensteksten. Nog aan de vooravond van het colloquium van 29 april 1978 collationeerden wij teksten voor de documentatiemappen van de deelnemers. Piet had alle materiële schikkingen in de KULAK voortreffelijk in de hand. Maar bovenal had hij eersterangs referaathouders aangetrokken. Hij zou dat voor de meeste colloquia blijven doen, wat geen kleine verdienste inhoudt.                                                                         Het eerste colloquium was een waagstuk. Dat beseften beiden, Dekkers en Thomas, in hun inleiding. Abt Eligius knoopte aan bij zijn tekst uit 1970: ‘onze taak is een studietaak’ en dat veronderstelt navorsing, relativeren ook en uiteindelijk, wellicht, meer waarderen.’ Dat ‘wellicht’ sprak nog boekdelen. Het was ons veel meer te doen – wat Dekkers ook zei – om Verschaeve in zijn tijd terug te plaatsen, ‘in zijn omgeving en in zijn tijd’, die ‘zeer verschillend van wat wij nu beleven en waarderen.’ Nostalgie en mythologiseren geven geen antwoord op de vraag hoe en waarom deze kloof ontstaat. ‘Navorsing’ gaf Dekkers aan. Precies dat wou Thomas nastreven, puttend aan de vele bronnen van het wetenschappelijk werkveld.                                                                                                                    Professor Thomas ving aan met een scherpe kritiek op wat het Lootensfonds tot nog had gepresteerd met Verschaeviana. De ontwikkeling van het jaarboek in 1973-1976 vond geen genade in zijn ogen. ‘De verrichte wetenschappelijke arbeid’ was ‘te eng gebonden aan Verschaeve en zijn  kring en te weinig afgestemd op de bredere literaire en kunsthistorische strekkingen die Verschaeves oeuvre bepaalden of daarin weerspiegeld werden.’ Er bestonden nog andere takken van wetenschappelijke arbeid dan de geschiedenis en de teksteditie: ‘de sociologische en psychologische benadering, de structurele en stilistische analyse en de receptie-esthetische methode.’ En dichter bij het onderwerp van het eerste colloquium ‘Verschaeve en de Barok’: ‘de studie van artistieke stromingen, de wederzijdse belichting van kunst en literatuur.’                                                                                                                        ‘Het was de uitdrukkelijke bedoeling’, zo zei Thomas verder, ‘het colloquium in het teken te plaatsen van een grote Europese literaire en artistieke stroming en van een ruime, zij het in de literatuurwetenschap nog zeer ondoorzichtige thematische en stilistische problematiek. De term barok slaat immers niet alleen op een min of meer omschreven  periode in de geschiedenis van de kunst en de letterkunde, maar bij een bepaalde schrijfstijl en stijltypologie., op ideologische categorieën en zelfs op een algemene levensstijl.’ Dat leek op eminente wijze van toepassing op Verschaeve.                                                                                                                                                        Om dat alles uit te werken koos Thomas de meest gerenommeerde specialisten. Samen met Martha Vande Walle trok hij Paul C. de Baere aan om Verschaeve en Rubens te behandelen. De Baere had in 1972 aan de Gentse universiteit een soliede licentiaatsverhandeling afgeleverd over Joe English. Nu kon hij de meest recente bevindingen over kunstgeschiedenis en esthetica toepassen op de Rubens van Verschaeve. De hoofdmoot op het colloquium werd geleverd door prof. dr. Lieven Rens, collega in Leuven, met ‘Verschaeve en Vondel’. Rens had net in Dietsche Warande en Belfort (1977) een bijdrage gepubliceerd over ‘Rubens en de literatuur sedert de Romantiek’, waarin ook de visie van Verschaeve belicht werd. Hij was overigens in volle voorbereiding van Lucifer: Treurspel. Joost van de Vondel, studie die in 1979 zou verschijnen. Het referaat was voor iedereen een revelatie. Ik was bijzonder goed voorbereid. Dankzij Dom Amand Dumon, gastenpater van de Sint-Pietersabdij bracht in 1971 Käre Langvik Johannessen (1919-2014) bij mij thuis een bezoek, de grote Vondel-specialist aan de universiteit van Oslo. In 1963 schreef hij zijn meesterwerk Zwischen Himmel und Erde. Het gesprek over Adam en Lucifer verliep vlot (hij had Nederlands gestudeerd in Den Haag). Het was een plezier voor mij om door het prisma van Langvik Johannessen en Rens een nieuwe Vondel te ontwaren, en een doorkijk op Verschaeve.                                                                                                                                       Het derde referaat was zo mogelijk nog innovatiever. Piet Couttenier, dr. Germaanse filologie, was in Leuven gedoctoreerd in 1976 met een literatuur-sociologisch onderzoek op de Kortijkse gelegenheidsgedichten van Guido Gezelle. De titel van het referaat hield een echt belofte in: ‘Sociologische context van Verschaeve en zijn “barokke” drang naar het heroïsche’. De omschrijving van Verschaeve als de “barokke” kunstenaar, met zijn hang naar gesublimeerde heldhaftigheid en het soldateske, zijn drang ‘naar ontgrenzing en verabsolutering’, klonk allemaal verrassend nieuw. Men mag daaraan toevoegen dat het colloquium de recente literatuur en onderzoeksresultaten ter beschikking stelde.                                                                                                                                                Ik ben lang bij dit colloquium van 29 april 1978 blijven stilstaan. Het droeg helemaal het zegel van Piet Thomas. Het opende op zijn minst drie perspectieven: het ontdekte  nieuwe sporen over de literair-esthetische betekenis van de teksten van Verschaeve; het wees een uitweg aan om boven de controversiële positie van de kapelaan uit te stijgen naar een objectiever inschatten van zijn ware verantwoordelijkheid, ook in het interbellum en de tweede wereldoorlog; het nodigde beslist uit om bij middel van de volgende colloquia en jaarboeken de voorbereiding te versnellen van een kritisch-wetenschappelijke biografie. Dat alles was reeds voelbaar in het jaarboek 1982.                                           Het tweede colloquium, in Roeselare, 31 mei 1980, was evenzeer zo niet nog meer schatplichtig aan Thomas’ inspirerende initiatieven. Het droeg als titel: ‘Verschaeve en Rodenbach’ en axeerde zich op het essay uit 1909, ‘De dichter Albrecht Rodenbach’, naar aanleiding van de festiviteiten bij de onthulling van het standbeeld. Een citaat uit het essay levert het uitgangspunt van Thomas’ als typering  zowel van Rodenbach als Verschaeve: ‘Een echt dichter van de zee moet een groot dichter zijn.’ Niet alleen is de Wonderknape  dat, in zijn ‘zelfherkenning’ is Verschaeve dat ook.    Het essay van 1909 is zeer representatief voor de opvattingen van Verschaeve die gekenmerkt zijn door romantische en symbolistische waardering voor de dichter van de Noordzee. De thematiek van de zee staat vooral in het perspectief ‘van het verheven statuut van de romantische dichter’. Verschaeve positioneert zich in datzelfde perspectief. Op die wijze zegt het essay meer over zijn auteur dan over de  bewonderde dichter. Ik ga hier voorbij aan de lange lijst besproken gedichten waarvan Verschaeves emfatische benadering door Piet Thomas getoetst werd aan de recente resultaten van de literatuurwetenschap. Ik citeer alleen uit de laatste zinnen. ‘Beter nog dan bij de beschrijving van de gedichten van Rodenbach kan men hier [bij Verschaeve] meteen de zwakheid ervaren van een bewondering die naar argumenten zoekt.                                                                                                                                              ’De volgende twee referaathouders waren eveneens een gelukkige keuze van Thomas. De jonge afgestudeerde Karel Wauters (in 1976 gedoctoreerd met ‘Wagner en Vlaanderen 1844-1961’, uitgegeven in 1983 door de Vlaamse Academie) had het over: ‘Het Wagnerbeeld bij Rodenbach en Verschaeve’. Wauters had  vooral aandacht voor de ‘Tannhäuser-fragmenten’. ‘Rodenbach is in Vlaanderen de eerste geweest die deze problematiek [de gespletenheid van de romantische kunstenaar] bij Wagner in haar volle omvang heeft begrepen.’ Er zijn mij, zo vervolgt Wauters, in de Europese Wagner-waardering niet zoveel voorbeelden bekend als dat van Rodenbach.                                               En Verschaeve? Wauters maakt een perfecte overgang: ‘Schuilt er in Rodenbachs Wagnerisme ongetwijfeld iets groots, iets verhevens, iets universeels, van de Verschaeves Wagner-visie kan hetzelfde gezegd worden.’ Zelfs al is zijn kunstkritiek overladen  met pathetisch-romantische ontboezeming en literaire reminiscenties – de man van Alveringem kan men niet ontzeggen de auteur te zijn van enkele belangrijke opstellen voor 1914. De gebreken van Verschaeve  zijn bekend (de colloquia van 1978 en 1980 hebben daar ruimschoots toe bijgedragen), zeker in zijn Rodenbach-opstel, maar er mag positieve waardering aangehouden worden ten aanzien van zijn Wagner-opstellen.                                De tweede referaathouder die Thomas aangetrokken heeft was zijn collega in Leuven, prof. dr. Henri Vandermoere, die het had over ‘Verschaeves lezing van Gudrun’, en daarbij een zoektocht ondernam naar zijn dramaturgische basisprincipes Verschaeve is er zich terdege bewust van de vele onvolkomenheden, maar ze verzinken in het niet. ‘Verschaeve beschouwt Gudrun als de volmaakste uitdrukking van Rodenbachs wezen.’ De schepper van Gudrun is de vader van het Vlaamse drama, dankzij de rigide toepassing van de grondregel: de eenheid van handeling omheen de hoofdfiguur.                                                                                                                                                       Niet Wate is hoofdfiguur, zoals nogal in de flamingantische traditie gezien wordt, de incarnatie van de bevrijding van het Moerenland. Gudrun is de centrale draagster van het hele drama. Voor Verschaeve was dit zonder meer een drama van de liefde. De keuze hiervoor is bij hem niet verwonderlijk. Zijn opvatting over de liefde is altijd gesteld in absolute termen. In Wate, zegt hij, ‘leeft slechts de drift van de vaderlandsliefde’. Het romantische, geïdealiseerd karakter van Gudrun en de andere personages past volkomen bij Verschaeve. Maar ook, zo besluit Vandermoere, ‘in de sfeer van de Vlaamse studentenbeweging, vooral die van katholieke zijde, die een romantische Rodenbach best als boegbeeld kon gebruiken.'                                                                                                                                                         We verlieten Roeselare niet zonder dat Thomas twee beslissingen doordrukte: ik werd opgenomen in de raad van bestuur van het Jozef Lootensfonds en kreeg het hoofdredacteurschap van Verschaeviana. De as Bellegem-Tielt werd er des te sterker om. Piet behield de leiding van de colloquia en de debatten, van 1982 tot 1988. In twee daarvan nam hij het woord: het vierde (Male, 12 mei 1984) en het zesde (Brugge, 23 april 1988). In de abdij van Male hield hij de inleiding op het thema ‘Verschaeve in zijn religieuze werk’, bedoeld als ‘een nieuwe fase in de ontdekkingstocht naar de persoonlijkheid, het werk en de leefwereld van Verschaeve’. In het kritisch onderzoek naar diens religiositeit somde hij een reeks bekende namen op: Henriette Roland Holst-van der Schalk, Valeer Vanden Busche, Dirk Vansina, Albert Westerlink, André Demedts, Jerome de Cuyper en stelde vast dat er geen consensus bestond onder al dezen over het moeilijke onderwerp. Misschien kon het colloquium daar meer eenheid in brengen.                                            Opnieuw was zijn keuze van referaathouders merkwaardig: Jerome De Cuyper (inspecteur godsdienst bisdom Brugge) over ‘De godsdienstige boodschap van Verschaeve’, in een transversaal van zijn hele leven; prof. dr. Christian De Paepe, hispanoloog in Leuven, met ‘Cyriel Verschaeve en de Spaanse mystiek’ (Juan de la Cruz); dom Eligius Dekkers met ‘Verschaeves vroomheid’, een verfijnd portret van een dagdagelijkse priesterlijke existentie.                                     Aan mij gaf hij de gelegenheid om de studie aan te vatten over ‘Cyriel Verschaeve: Europa und der neue Glaube (1942), over de mislukte verzoening tussen nationaal-socialisme en christendom, een studie die voltooid werd op het vijfde bij uitstek  colloquium (Tielt, 26 april 1986). Dat betekende een eerste grote stap in het uitklaren van de houding van Verschaeve in de tweede wereldoorlog, iets wat tot op dat ogenblik angstvallig vermeden werd. Precies daarom werd in Tielt het colloquium volledig aan deze problematiek gewijd. Thomas was wel aanwezig maar liet de keuze van de referaathouders en de leiding van de debatten aan mij over. Het werden twee jonge historici: Renaat De Deygere met ‘De beweegredenen van Verschaeves houding tijdens de bezetting’ en Bruno De Wever met ‘Verschaeve en het Oostfront’. Het embargo dat lag op de volledige bekendmaking van zijn aandeel in de collaboratie was nu geheel opgeheven.                                                                                                                                                        Nog één keer wou Thomas het volle pond geven: het colloquium in het Hof van Watervliet (Brugge, 23 april 1988), het zesde en voorlaatste in de rij, ‘Literaire en esthetische receptie omtrent Verschaeve’. Het betrof hier bij uitstek een discipline  die hij beheerste. Als openingsnummer gaf hij een exposé over ‘de literaire receptie. Opkomst van een nieuw paradigma’, en dat volgens de toen heersende vereisten van de taalwetenschap. Maar dat was te hoog gegrepen en te algemeen behandeld. In gemeenschappelijk overleg hebben wij dan beslist deze tekst niet op te nemen in het Jaarboek.                                                                                                                                                    Uiteraard had Thomas weer een uitstekende keuze gemaakt: collega prof. dr. Ludo Verbeeck, van de universiteit Leuven, met ‘Verschaeve over Friedrich Hölderlin. Met een blik op een stuk Hölderlin-receptie in Vlaanderen’. Verbeeck begon met te verklaren dat het onderwerp een delicate aangelegenheid was, omwille van Verschaeves rede in Berlijn in mei 1941 en zijn voordracht in Brussel in juni 1943, waarbij hij het telkens uitgebreid had over Hölderlin (1778-1843). Het is Dirk Vansina geweest die de aandacht getrokken heeft op de Duitse dichter. Ook weer hier kenmerkt Verschaeve zich door op zijn eigen wijze de boodschap van de dichter tot zich te trekken, zo bijvoorbeeld in de gelijkstelling ‘Duits/romantisch’. Hij is, zo besluit Verbeeck, ‘de man die al te achteloos aan Hölderlin voorbijgaat’.                         Het colloquium werd besloten met het referaat van Hendrik Willaert’, directeur muziekacademie te Izegem (en auteur van 150 jaar muziekleven en Vlaamse beweging, Tielt, 1987): ‘De muziekesthetische perceptie bij Cyriel Verschaeve’. Hij toonde aan dat de kapelaan van Alveringem een sterk ‘subjectieve esthetische visie’ ontwikkelde. De muziek benaderde hij vanuit visuele beelden, literaire reminiscenties of religieuze verbanden.’ Het besluit van Willaert klonk dan ook zeer herkenbaar: ‘Verschaeve staat model voor een generatie die leefde met de idee dat muziek een verhaal bevat of een evocatie is van wat ook beeldend of literair kan worden uitgelegd.’                                                                Het betreffende jaarboek liep enige vertraging op. In oktober 1990 werden in het Verschaeve-Archief de Oorlogsgedenkschriften C. Verschaeve, 1944-1946.Volledige en wetenschappelijke uitgave’ voorgesteld. Deze heeft veel voeten in de aarde gehad. Het complete manuscript werd uit de nalatenschap van mej. Vande Walle (na haar dood, 7 oktober 1980). Toen bleek dat minstens een derde van deze tekst in de uitgave van 1961 niet opgenomen was (VW, VIII, pp. 479-763). Het betrof hier natuurlijk de passages die het sterkst de collaboratie van Verschaeve weergaven. Na moeizame besprekingen in de raad van bestuur 1982-1983, werd besliste een werkcommissie aan te stellen om de studie en de uitgave van het document voor te bereiden. Ook weer hier is professor Thomas tussengekomen en zijn volle steun aan het project verleend. Op de voorstelling  nodigde hij de Antwerpse dichter en essayist Henri-Floris Jespers uit om de uitgave te presenteren.                                                                                                              Na zeven jaar zwoegen op de Oorlogsgedenkschriften (1983-1989) kwam er weer tijd vrij voor een colloquium en de laatste jaarboeken. In april 1992 liep dat met de referaten van het Hof van Watervliet van de persen. Net voor de aankondiging van het zevende en laatste colloquium in Onderbergen te Gent, 16 mei 1992, onder het thema: ‘Mythevorming omtrent Verschaeve’. De meest opmerkelijke bijdrage werd geleverd door mevr. Martha Baerlecken-Hechle (1909-2007), Düsseldorf, sinds 1936 goed bekend met het werk van Verschaeve en met de situatie in Vlaanderen. De titel van het referaat luidde: ‘Cyriel Verschaeve, ein Mythus in Deutschland?’, bijzonder belangrijk voor de receptie in het nationaalsocialistische Duitsland. Met deze zeven colloquia was het onderzoek en de studie van Verschaeve een heel eind gevorderd. De moderator te Gent was prof. dr. Frans-Jos Verdoodt, toenmalig directeur van het Archief en Documentatiecentrum van het Vlaams Nationalisme (ADVN, Antwerpen) en sinds kort opgenomen in de raad van bestuur van het Jozef Lootensfonds. Hij kon besluiten: ‘(…) het historisch-correcte beeld omtrent Verschaeve wordt stilaan duidelijker. (…) De tijd is nu rijp voor het schrijven van een definitieve biografie.’ Eindelijk zou de droom die ik sinds 1972 koesterde in vervulling gaan.                                                                                              Verdoodt had behalve de moderatie in Gent nog een andere verdienste voor het Fonds. Sinds de zomer van 1987 hadden er verkennende gesprekken plaats tussen Verdoodt en mij over een eventuele overbrenging van het rijke Verschaeve-Archief naar het ADVN. De besprekingen in de raad van bestuur verliepen moeizaam. De meerderheid wou dit archief in Steenbrugge of tenminste in West-Vlaanderen behouden. Ook weer hier heeft de invloed van Piet Thomas beslissend gespeeld. In de raad van bestuur van april 1995 was de kogel door de kerk. Op 2 juni daaropvolgend ondertekenden dom Eligius Dekkers en Frans-Jos Verdoodt het protocol van overdracht en verdere samenwerking. De verdere geschiedenis mag hier beknopt aan toegevoegd worden. Op 30 juni 1999 was de overdracht voltrokken. In 2003 verscheen in Antwerpen een Inventaris van het Fonds Verschaeve.                                                                   In 1995 zegde Thomas vaarwel een het Lootensfonds, hij had zijn deel gedaan zei hij. Precies twintig jaar was zijn actieve aanwezigheid onmisbaar geweest. Keek hij verder op, naar die andere grote West-Vlaming, Stijn Streuvels. Het Genootschap onder die naam werd door Piet Thomas e.a. opgericht op 2 juli 1994 te Kortrijk. Hij had mij gevraagd of ik wilde behoren tot de 26 stichtende leden. Ik heb van harte aanvaard. Bovendien nodigde hij mij uit om te publiceren over Verschaeve en Streuvels in het Jaarboek van het Genootschap. Het werd in I, 1995 een bijdrage over de (gekuiste) dagboekaantekening van Verschaeve op 24 juni 1915 over In Oorlogstijd, en in III, 1997 een brieveneditie Verschaeve-Streuvels 1925-1941. In oktober 1998, toen Kapelaan Verschaeve. Biografie verscheen keek hij vanuit Bellegem met enige vertedering en sympathie naar de voleinding van een grote onderneming.

    Tielt, 19 september 2018

                 

     




    Archief per week
  • 14/10-20/10 2024
  • 05/09-11/09 2022
  • 25/10-31/10 2021
  • 25/05-31/05 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 04/11-10/11 2019
  • 17/09-23/09 2018
  • 21/09-27/09 2009
  • 31/03-06/04 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 22/03-28/03 2004
  • 31/12-06/01 2002
  • 15/02-21/02 1999
  • 24/02-02/03 1997
  • 13/01-19/01 1997
  • 12/09-18/09 1994
  • 18/04-24/04 1994

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs