Een overzicht van reflecties, interviews, recensies en tentoonstellingen
04-03-2008
interview van Jooris Van Hulle met Piet Thomas
Interview van Jooris Van Hulle met Piet Thomas in: Nieuwsbrief 27/4 van de “Orde van den Prince” Vlaams-Nederlands Genootschap voor Taal en Cultuur. 27-ste jaargang/nummer 4/2008.
Religieuze ervaring is steeds een grenservaring
Interview met em. Prof. Piet Thomas
Em. Prof. Piet Thomas, lid van de afdeling Kortrijk, blijft ook na zijn emeritaat bijzonder actief binnen het domein van de letteren, als vertaler van onder meer hoogtepunten uit de Oostenrijkse lyriek, als samensteller van werken als het Groot gebedenboek en het Klein getijdenboek en als bezorger van een bloemlezing van religieuze poëzie, zijn recentste publicatie, die eind vorig jaar verschenen is bij Lannoo onder de titel God in gedichten. Hoofdredacteur Jooris van Hulle had een gesprek met deze door literatuur bezeten oud-professor en priester, meteen het eerste van een reeks interviews met markante Prince-leden.
De bloemlezing God in gedichten staat op naam van twee auteurs. Hoe kwant de samenwerking tot stand?
“Harry Gielen en ik hebben met elkaar gemeen dat we zowel een theologische a1s een literaire vorming achter de rug hebben. Hij is jarenlang redactiesecretaris van Het Teken geweest, een vooral in Vlaanderen ruim verspreid maandblad voor spiritualiteit van de orde der passionisten. Ik ben een tijd werkzaam geweest als poëzierecensent van Dietsche Warande en Belfort en in De Liníe en heb sinds mijn emeritaat enkele bloemlezingen samengesteld met religieuze poëzie van dichters als Guido Gezelle, Anton Van Wilderode en Gery Helderenberg, evenals een bloemlezing van de mooiste religieuze kerkliederen van de Lage Landen, die laatste in samenwerking met Ignace Thevelein. Ik heb Harry Gielen beter leren kennen toen ik op mijn beurt over religieuze poëzie ging schrijven voor Het Teken. Dat leidde gaandeweg tot een samenwerking voor boekprojecten. Het eerste was Nader tot U, Heer, met teksten rond rouw, avondwake en uitvaart (Lannoo, 2004). En nu is er dus God in gedichten, een tweede gezamenlijke bloemlezing. Voor dit nieuwe project heeft de uitgever ons aangezocht. En die samenwerking was ook aangewezen, aangezíen het over talrijke bundels ging waaruit moest worden gekozen. Ook in de twintigste eeuw was God in de Nederlandse en Vlaamse poëzie opvallend aanwezig, vooral als we ervan uitgingen dat we meer wilden bundelen dan alleen christelijke, kerkelijke of godsdienstige poëzie en opteerden voor de hele ruimte en diversiteit van wat onder de noemer "religieuze poëzie" kon worden gebracht."
Hoe verliep de samenwerking concreet?
"Na een eerste keuze, die we afzonderlijk maakten, kwamen wij regelmatig samen om de oogst te bespreken. Gelukkig konden wij beschikken over een rijke huisbibliotheek. Uitstapjes naar het Gentse Poëziecentrum en de bibliotheek van de Faculteit Theologie van de KU Leuven leverden de nodige aanvullingen op. Bij de vele samenkomsten werd elk gedicht luidop gelezen. Sommige teksten werden al afgewezen nog voor de lectuur ten einde was. Uiteraard moesten wij allebei akkoord kunnen gaan met de keuze. Uiterst zelden waren wij het met elkaar oneens. Zo'n gedeelde verantwoordelijkheid is aardig meegenomen en maakt de uiteindelijke keuze iets minder subjectief."
Opvallend ín de bloemlezing is het breed uitwaaierende spectrum van thema's die aan bod komen. Uiteíndelijk opteerden jullie voor 2 x 7 rubrieken. De 7 als heílig getal?
"Slechts nadat alle gedichten op hun poëtische kwaliteit waren afgetast, werd gedacht aan een thematische ordening. De teksten werden ondergebracht in 2 x7 rubrieken, niet omdat we zo nodig met heilige getallen wilden werken, maar omdat het zo uitkwam en omdat binnen die rubrieken de volledige ruimte van het aanbod zichtbaar werd. De rubrieken kregen poëtische titels, die op verzoek van de uitgever een nuchtere nadere omschrijving toegevoegd kregen. Achtereenvolgens komen aan bod: de verwondering over de schepping en het geschapene, de vragen en twijfels over de plaats en de taak van de mens, de zekerheid en steun die hij of zij bij de herkenning van die plaats en de uitoefening van die taak nodig heeft, de oude bijbelprenten van het Verbond, het gebeuren van ster tot stal en de taferelen uit het openbare leven, de dood en de opstanding van de joodse man die Jezus en Messias genoemd werd, het licht en het vuur van de Pinkstertijd, de woorden die mensen vinden om het onzegbare een stem te geven in liederen en de oude heilsverhalen in herinnering te brengen, de voorbeelden van tochtgenoten, de eerbied en het ontzag van heilige plaatsen en de vragen over de uiteindelijke bestemming van de mens. Al met al een grote diversiteit van attitudes en ervaringen, die met de aantrekkingskracht en problematische kanten van het religieuze te maken hebben. Typisch voor de keuze is dat precies de meest uiteenlopende thema's aan bod komen. Naast teksten over de godsvraag en het leven en lijden van de man uit Nazareth, ontdekt men lyrische antwoordvormen van waken, bidden en zingen en is er sprake van de levenskracht van de bronverhalen, van tocht- en reisgenoten, nood en verlangen, visioen en vervulling, hartstocht voor gerechtigheid, schroom voor het numineuze, opstandingshoop, een helende beleving van tijd en ruimte, de lof van de caritas en de schepping, profetisch getuigen en bevrijdend geloof."
Met de keuze van "de mooiste religieuze poëzíe van de twíntigste eeuw uit de Lage Landen", zoals vermeld in de ondertitel, legden jullie jezelf als samenstellers een strenge beperkíng op.
"Een verklaring hiervoor is vooreerst dat dit werkterrein al zeer ruim is. Wij droomden ook van een bloemlezing met religieuze poëzie met vertalingen uit de Duitstalige literatuur, maar dat moest vanwege de hoge productiekosten voorlopig een wensdroom blijven. Dus werd het maar Vlaanderen en Nederland, de Lage Landen om het in Prince-termen te zeggen. Een overzicht van de twintigste eeuw bleek ook al een hele klus. Er moest niet alleen voor kwaliteit worden gezorgd, maar ook voor de representativiteit binnen de verschillende periodes en strekkingen. Voor de postmodernistische poëzie bleek dit bijzonder moeilijk te zijn. Of heeft dat alleen met de deemstering van het godsbeeld en het zogenoemde einde van de grote verhalen te maken? Er werd ook zoveel mogelijk gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van stromingen en individuele creativiteit. Dat laatste bleek de doorslag te geven. Dat merkt men aan het aantal gedichten dat van sommige auteurs werd opgenomen. Een belangrijke rol speelde daarbij de houdbaarheidsgraad van het gedicht. Het verklaart ook waarom van Karel Van de Woestijne slechts één gedicht de bloemlezing haalde en waarom Willem KLoos helemaal niet werd opgenomen."
De titel God in gedichten lijkt toch erg veelomvattend te zíjn...
" God in gedíchten suggereert dat het om een keuze gaat uit gedichten waarin God ter sprake komt. Dat verwijst inderdaad naar een groter corpus. Dat zou bijvoorbeeld impliceren dat we ook plaats zouden maken voor enkele "wangebeden" van Hugo Claus. Daarom werd in de ondertitel de omschrijving "religieuze poëzie" toegevoegd. Smaadgedichten horen in een ander concept van bloemlezing thuis. Wel hadden wij aandacht voor gedichten waarin kritisch voorbehoud, agnostische twijfel, onzekerheid en onvrede en verzet tegen verstarde dogmatisering worden uitgesproken, zolang de religieuze ervaring maar niet in het gedrang komt. De term "religieuze poëzie" betekent eerst en vooral dat het om echte poëzie gaat, dat de gedichten moeten beantwoorden aan wat men in het algemeen onder goede poëzie verstaat. Dat veronderstelt een poëtisch taalspel, ritme, eventueel functionele berijming en muzikaliteit, taalverdichting en nadruk op de ontregelende verwoording met een "disclosure"-efféct. "Religieus" betekent dat het om een expressie gaat van een religieus te noemen ervaring. Dat is, zoals gezegd, meer dan kerkelijk, godsdienstig of christelijk. Gezocht werd daarom naar teksten die de uitdrukking waren van wat mensen a1s mysterie te boven gaat en toch een fascinerende kracht op hen uitoefent. De omgang kortom met het "mysterium fascinans et tremendum"."
Genesis 1
Eerst vond hij de tijd uit die nooit had bestaan,
nam dan iets van het niets tussen de vingers,
blies. Uit zijn adem ontglipte de chaos.
Hij schrok. Een onmacht die eeuwig zou duren.
Want de tijd die hij schiep was al verstreken.
Uit de chaos koos hij hemel en aarde
als decor voor wat hij nog aanrichten wou.
Hij lachte. Een grijns die nog niet is geweken.
Want hij wist al wat hierna moest gebeuren:
dat zijn schepping zichzelf zou verslinden,
langzaam van de zesde dag af. Toch blies hij
de mens op die aarde en zei: je bent vrij.
Mark Naessens
De omschrijving "religieuze connotatie", zoals opgenomen in het Ten geleíde, mag hier dus erg breed worden geïnterpreteerd...
"De religieuze ervaring in de breedste zin van het woord veronderstelt een grenservaring tussen aards en hemels, subject en universum, het au-delà van de waarneembare werkelijkheid, zoals die onder meer aan bod komen in de verzen van Claude Van den Berge. Een confrontatie met het onzegbare dus. Typisch voor religieuze poëzie is de spanning tussen immanentie en transcendentie, het besef dat de mens niet centraal staat in het universum, dat er meer omgaat in en buiten hem dan wat zichtbaar en hoorbaar is. Religie veronderstelt een gedecentraliseerde en kosmische ervaring. Het bewustzijn opgenomen te zijn in een ondoordringbaar geheel, waarin het ik een broodkruimel is, zoals Lucebert zegt, of waarin het ik zíchzelf als het ware verliest in een hogere harmonie. Religieuze ervaring veronderstelt volgens Friedrich Schleiermacher "het gevoel van een totale afhankelijkheid van alles: de mens volledig vervat in het concept van het goddelijke". Religieuze ervaring is steeds een grenservaring. Ze beweegt zich op de grens van het zichtbare en het voelbare. Steeds weer nieuwe beelden en woorden moeten het onzichtbare zichtbaar maken, moeten de duistere God van wie R.M. Rilke spreekt, aan het licht brengen, het ongehoorde hoorbaar maken."
Als er sprake kan zijn van een genre als "religíeuze poëzíe”, welke verschuivingen doen zich dan voor in de door jullie onderzochte periode?
"Die verschuivingen hebben zowel te maken met de vorm als met de inhoud. De religieuze ervaring en vormgeving evolueren samen met de verander(en)de culturen. Het godsbeeld van het Oude Testament vertoont heel wat andere trekken dan het godsbeeld van de moderniteit. Ook kan men veranderingen en nuanceringen traceren in de ontwikkeling van de twintigste eeuw. Het zou ons te ver leiden om dat hier uitdrukkelijk aan de orde te stel1en, maar men kan niet ontkennen dat de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog, de crisis van de jaren '6o en het wantrouwen tegenover de grote verhalen zowel in het godsbeeld van gelovigen als dat van ongelovigen sporen hebben nagelaten. Het aandeel van de expliciet belijdende lyriek is in de tweede helft van de twintigste eeuw aanzienlijk geringer dan in de eerste helft. Het feit dat vele dichters afstand hebben genomen van de geloofsgemeenschap waartoe ze behoorden of ronduit de kerken verlaten hebben en de dogma's waardoor ze zich gebonden voelden, hebben afgezworen, heeft ook gevolgen gehad voor de manier waarop zij over die ervaring spreken. Verder is er de spanning tussen de orthodoxie en de orthopraxis, tussen de officiële leer en de persoonlijke interpretatie, tussen kritische distantie en spontane overgave, tussen nood aan vernieuwing en bange behoudzucht. En tenslotte speelt dat de verbeelding vrijer werd naarmate de vertrouwdheid met de bronverhalen afneemt, dat het nietigheidsbewustzijn van de dichtende mens is afgezwakt, dat het gevoel van zondigheid is gedimd, dat de interne kritiek op de paus en de kerkelijke instituten een plaats heeft gekregen in het religieuze discours en dat vaak afstand wordt genomen van versleten liturgische en bijbelse gebedstaal."
Toch wel opvallend in de bloemlezíng ís dat vooral gedichten werden gekozen met een (vrij) klassieke vormgevíng.
"Er komen ook voor de tijd waarin ze ontstonden, vrij modernistische en experimentele gedichten in voor, al bleek de periode van de Vijftigers niet zo vruchtbaar wat religieuze poëzie betreft, net als die van het postmodernisme. Religieuze poëzie veronderstelt altijd een aansluiting bij een traditie. Voor gebedspoëzie is die aansluiting zelfs nog sterker. Maar dat belet niet dat wij voor gedichten gekozen hebben die opvielen door een originele invalshoek en allerlei epifenomenen toelieten die voor een vernieuwd taalspel zorgden. Ook werd volop rekening gehouden met de afnemende religieuze praxis, voor zover die de religieuze houding niet fundamenteel aantastte. Problemen als kerkverlating en wijzigingen van geloofshouding zijn we niet uit de weg gegaan."
Waarom kríjgen de psalmen een aparte rubriek toebedeeld?
"Daarbij viel vooral de nadruk op de literaire reacties op psalm 23. Psalmen blijven nog steeds de modellen waarop het moderne bidden kan terugvallen. Ik verwijs hier graag naar mijn inleiding op de vertaling en bewerking van het Psalmboek (Lannoo, 2004): "De psalmen vertolken elke mogelijke situatie tussen onrust en heilsverwachting. Daarom zijn ze ook nu nog zo actueel. Het gaat om beproevingen en twijfels, om angst en vertrouwen, om schuld en verzoening, om onrecht en bevrijdingsnood, om oorlog en vrede, om huiselijk geluk en vriendschap met God. Men kan op vele wijzen met de psalmen omgaan, maar men dient rekening te houden met de ontwikkeling die het religieuze denken heeft doorgemaakt. Typisch voor de gebedscultuur is dat ze met de ontwikkeling van de cultuur in het algemeen meegroeit. Dus mag men niet de ogen sluiten voor passages of uitdrukkingsvormen die niet te verzoenen zijn met de thans vigerende oecumenische gebedspraktijk of met de antropologische inzichten die daarvan de context vormen." "
In de rubriek "Heilige plaatsen" nemen de abdíjen een voorname plaats in. Is er thans weer nood aan rustgevende oorden?
"Zoals de rubrieken met de feestdagen gewijd zijn aan de sacraliteit van de tijd, zo is de rubriek "Heilige plaatsen" gewijd aan de sacraliteit van de ruimte. Ruimte die grenzen verlegt, soms zelfs opheft en de ervaring van het Hogere mee tot stand helpt komen. Hoe dan ook, we kunnen toch niet ontkennen dat in onze hectische tijd mensen meer en meer terugvallen op de rust, de stilte die een abdij hen bijvoorbeeld kan bieden."
In zijn gedicht "Bídden" omschrijft Jan Veulemans bidden als een vorm van "zwijgen ín de taal van de liefde". Mag ik dit vers zíen als een omschríjvíng van de kern van het religieuze díchten?
"Men zou een te korte bocht nemen, indien men in deze zin de kern van de religieuze dichtkunst zou zien. Veulemans bedoelt een omschrijving te geven van een gebed. Maar het is een onrechtmatige verruiming van iets wat poëzie kan worden, maar niet noodzakelijk poëzie is. Dit doet niets af aan het feit dat dit een mooie omschrijving van een gebed is, zoals het gedicht in zijn geheel ook een schitterend gebed is."
Tot slot: wie hopen jullíe aan te spreken met deze bloemlezing?
"Het was gewoon de bedoeling een zo volledig mogelijke oogst samen te lezen van de kwaliteitsvolle religieuze lyriek van de twintigste eeuw uit de Lage Landen. Naast lyrische antwoordvormen met bevrijdende inzichten, schroom voor het heilige, verwondering, visioenen en emoties, ontdekt men er kritisch voorbehoud, onzekerheid, onvrede en oprispingen van onbehagen. Ook waar tekens en sporen van religiositeit niet helemaal stroken met de vormgeving en de inhoud van de in de westerse wereld gebruikelijke geloofspraktijk, werden ze met veel aandacht voor hun specifieke onthullingswaarde geselecteerd. In die optiek kunnen de gedichten een heel breed publiek aanspreken. Dat hopen wij althans."
Harry Gielen en Piet Thomas, God in gedichten. De mooiste relígieuze poëzie van de twintigste eeuw uit de Lage Landen, Lannoo, Tielt,2001,4I6 blz., 29,95 euro. ISBN 978-90-209-7301-3
Jooris van Hulle
líterair recensent en hoofdredacteur Nieuwsbrief lid van de afdeling Houtland.
25-03-2004
Willy Spillebeen over Piet Thomas. Nieuwpoort april 2004
EEN LEVEN IN DIENST VAN HET WOORD
HOMMAGE AAN PIET THOMAS (Nieuwpoort)
door Willy Spillebeen
Beste Piet,
Een ‘retrospectieve’ voor en over iemand als jij die al zoveel jaar leeft in dienst van het woord (het woord met kleine én het Woord met hoofdletter), ik zou zeggen: ‘vere dignum et justum est, aequum et salutare’! Wat niet betekent dat hier meteen ‘Sanctus’ op dient te volgen!
Dames en heren,
Vanavond zijn er, zoals u al wel weet, maar liefst drie evenementen: een tentoonstelling en twee boekpresentaties – en ze hebben alle drie als blikvanger Piet Thomas.
Allereerst de tentoonstelling: ‘Een leven in dienst van het woord’. Ze is verleden jaar door een ploeg van de Kortrijkse bibliotheek onder de leiding van de dichter Christiaan Germonpré deskundig en overzichtelijk opgevat en uitgewerkt. Met een tijdsbalk die het leven en het werk van de feesteling bestrijkt. Met kijkkasten waarin de klemtoon ligt op het werk van Piet Thomas o.a. over Kortrijk en over Stijn Streuvels. Ook zijn eigen poëzie, zijn kritisch werk, zijn vertalingen, zijn religieuze gebruikslyriek, zijn bloemlezingen, zijn bekroningen en de beschouwingen over zijn werk zijn toen in het licht gesteld. Die tentoonstelling, naar aanleiding van de 75ste verjaardag van Piet Thomas opgebouwd, is uitgebreider en enigszins anders ook in Aalst te zien is geweest. En hier in Nieuwpoort heeft ze alweer een nieuwe facelift gekregen. Ze is andermaal anders en nog ruimer opgevat. Met . nog meer foto’s en nog meer excerpten.
Piet Thomas heeft namelijk drie thuishavens: Aalst, Kortrijk als Nieuwpoort. (’t Is een arme muis die maar één hol heeft, zegt het spreekwoord.) Hij is in Aalst geboren. Foto’s van zijn ouders en familie, van o.a. zijn geboortehuis in de ‘vergeten straat’ de Lange Zoutstraat, van de Sint-Martinuskerk waar hij tot priester is gewijd, ook herinneringen aan de jaren bij het Aalsterse tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’, foto’s met Bernard Kemp in Zonnegem, met Louis Paul Boon die hij goed heeft gekend, over wie hij vaak heeft geschreven en die hij destijds de Staatsprijs heeft helpen geven, accentueren wat Aalst voor hem betekent. Naderhand is hij leraar geweest in Eeklo waar hij collega was van o.a. Wilfried Martens. Tenslotte is hij tot zijn emeritaat vele jaren professor Nederlandse en Europese letterkunde geweest aan de KULAK in Kortrijk en de K.U.L. in Leuven. Nu woont en werkt hij afwisselend in Bellegem bij Kortrijk én in Nieuwpoort-Bad. Hier in Nieuwpoort heeft hij acht jaar lang het literaire jaar geopend en samengewerkt met de betreurde mevrouw Marie-José Moortgat. Ook hier heeft hij veel bindingen en vrienden.
De feitelijke gegevens voor dit huldewoord heb ik, met de toestemming van de auteur, de hier in Nieuwpoort eveneens bekende Jooris Van Hulle, geplukt uit zijn essay: ‘Wie niet weg is, is gezien Piet Thomas 75’ dat als tweede evenement op het programma staat. Uiteraard staat er in dit boek veel meer en ook vele meer substantieels voor wie Piet Thomas beter wil leren kennen. Een aanrader dus!
De collega’s, assistenten en studenten van prof. Piet Thomas aan de KULAK en KUL, zijn vele vrienden en, niet te vergeten: zijn ‘pleegmoeders’ uit het Kortrijkse – of die er ook in Nieuwpoort zijn weet ik niet - zouden ongetwijfeld meer over hem kunnen berichten dan ik. Zij zouden bijv., in intieme kring uiteraard, een culinair boekje kunnen opendoen en hun echtgenoten tevens een oenologisch boekje. Olfactorisch en gustatief is er niets mis is met Piet Thomas. Op andere vlakken trouwens evenmin. Al kan ik over hem niet zoveel vertellen, toch zou ik graag, bij wijze van inleiding op een inleiding, iets vertellen over mijn eigen contacten met Piet Thomas.
Als jong dichter heb ik de jonge eerwaarde ontmoet, ik meen op de poëziedagen van Landegem in 1960. Hij werd toen door de dichters met heel veel égards benaderd: hij was sinds kort de gevreesde poëziecriticus van ‘Dietsche Warande en Belfort’ geworden en hij was ‘een ongenadig scherprechter’ (ik verschuil me voor deze formulering achter Jooris Van Hulle). Zelfs zei hij in een interview, ongetwijfeld terecht, dat hij het deed uit ‘zelfverdediging’ en uit ergernis om de ‘graad van smakeloosheid’ van de toenmalige poëzie. De scherprechter had mij als debutant weliswaar in leven gelaten, maar hij kon toch elk ogenblik toeslaan, ik vertrouwde hem dus niet. Het enige literaire tijdschrift dat ik in die tijd kende en las was ‘Nieuwe Stemmen’. Dit tijdschrift, in de jaren ’50 toonaangevend naast ‘Dietsche Warande en Belfort’, is in Aalst ontstaan onder het impuls van Firmin van der Poorten. Piet Thomas is er tot 1959 redacteur van geweest. In ‘Nieuwe Stemmen’ stonden regelmatig gedichten van een Johan Ruysdael. Die was, net als de columnisten Godfried Camphorst en Diogenes (in de Gazet van Aalst) niemand anders zijn dan Piet Thomas. Als latere kenner van de psychoanalyse heeft hij wellicht een wetenschappelijke verklaring voor die afsplitsingen, al zal er ook wel een voor de hand liggende zijn. Het traditionele tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’ nam experimentele dichters als Hugo Claus en Paul Snoek niet zo erg au sérieux; de criticus Thomas in ‘Dietsche Warande en Belfort’ deed dat wel. Maar tegelijk respecteerde hij de traditie. Ik las in die tijd ook het weekblad ‘De Linie’. Bij Jooris Van Hulle heb ik gelezen, wat ik tot dan toe niet wist, dat Piet Thomas in ‘De Linie’ verantwoordelijk was voor de rubriek ‘Achter het woord’. Die rubriek was destijds altijd het eerste en vaak het enige dat ik in ‘De Linie’ las. Later kocht en las ik uiteraard ook zijn verzenbundels ‘Xerion’ en ‘Microcosmos’ – we zijn trouwens in hetzelfde jaar, 1959, bij dezelfde uitgever ‘De bladen voor de poëzie’ gedebuteerd. Vooral het dubbelnummer van ‘Dietsche Warande en Belfort’: ‘Nederlandse poëzie nu’ uit 1963 was voor mij een echte revelatie. Piet Thomas heeft van toen af mijn groot respect!
Nog later, toen hij professor aan de KULAK was en in Bellegem bij Kortrijk woonde, hebben we elkaar vaak ontmoet. De dichter Martinus Nijhoff over wie hij doceerde en die ik toen bestudeerde was in veel gevallen ‘de brug’. Niet in de zin (om Nijhoff te citeren) dat ‘Twee overzijden/ die elkaar vroeger schenen te vermijden’ nu ‘buren’ werden. We waren toen al verre vrienden en ontmoetten elkaar af en toe op literaire bijeenkomsten en thuis.
Van 1979 tot 1984 kwam professor Thomas bij ons niet meer over de vloer. Twee van onze kinderen volgden met een jaar tussentijd kandidaturen germanistiek in de KULAK! En de professor had principes. Die vijf jaar echter was hij tijdens de weekends veel meer dan vroeger aanwezig! Ze zegden dat hij ‘hun beste en op een na strengste prof ‘ was; nu noemen ze hem zelfs ‘de beste prof die ze gehad hebben’: een veeleisend maar enthousiasmerend lesgever die bovendien ook de gave van de zelfironie had en bij wie en van wie ze enorm veel hebben geleerd. Ik herinner me nog uit hun verhalen hoe graag hij de dingen beklemtoonde: hij sprak over de ‘dierlijke animaliteit’ of de ‘verzachtende mitigatie’. En in de late middag toen de vermoeidheid toesloeg had de Oost-Vlaming het ineens over een ‘eilige hengel’. Over de West-Vlaamse ‘gulp des Heren’ kon hij zich vrolijk maken. Zijn allergie voor het West-Vlaamse dialect aan de KULAK was groot maar bleef redelijk.
Door het boek ‘Dubbelspoor’ uit 1984, ingeleid door Piet Thomas, met 50 tekeningen van André Deroo en 50 gedichten van mezelf, werden onze contacten alweer intenser – ondertussen waren onze kinderen trouwens ook de KULAK uit.
De vele activiteiten van Piet Thomas op tal van terreinen heb ik sindsdien vrij intens gevolgd.
Vooral zijn indrukwekkende creatieve vertaalwerk, waarover straks meer.
In mindere mate zijn verhandelingen, handboeken en bloemlezingen die interne uitgaven van K.U. Leuven en KULAK zijn, al heb ik sommige langs onze kinderen om gezien en gelezen.
Eveneens in mindere mate zijn latere religieuze gebruikslyriek die heel belangrijk is maar een beetje buiten mijn wereld ligt.
Meer evenwel zijn polemieken gericht tegen Benno Barnard die in het Gezellejaar 1999 in ‘Knack’ ontluisterend over Guido Gezelle had geschreven. Piet Thomas tilde daar toen zwaar aan, ook bij onze ontmoetingen, ik vond hem toen nogal ‘een zeurpiet’. Maar ‘de liegende Hollander’ Benno Barnard heeft hij toen toch maar flink ‘lik op stuk’ gegeven.
Voor wie het niet doorhad, ik maak hier een allusie op ‘Lik op stuk. Nieuw Nederlands Woordenboek van Agressief Taalgebruik’, dat Piet Thomas samenstelde met Dries De Bleeker en Jozef van Haver. Een vrij uniek en stimulerend woordenboek! Zijn belangstelling voor het ‘schimpen’ heeft hij, naar eigen zeggen, opgedaan in de textielwinkel van zijn ouders in Aalst. Als jongetje lag hij vaak onder de toonbank te slapen, zeg maar te luistervinken naar de Aalsterse carnavalsklanten. En hij kent er wat van! Ik herinner me nevelig zo’n verbale oorlogsvoering afgewisseld met scheldkanonnades tussen Piet Thomas en Albert Westerlinck op een weekend van Dietsche Warande en Belfort, ik meen: over de bibliotheek van Pieter Geert Buckinx. Volgens Piet Thomas moest die naar Kortrijk en volgens Westerlinck naar Leuven. Buckinx zat erbij en rookte genoeglijk monkelend zijn pijp. Overigens heeft Piet Thomas ook een bloemlezing gemaakt uit het scheldproza in de moderne Nederlandse letterkunde: ‘De huid vol’, heet die.
Piet Thomas heeft ook altijd al een grote belangstelling getoond voor moderne kunst. De tentoonstelling in de KULAK én het boek ‘Woord en Beeld Drie strekkingen in de Nederlandse poëzie en de schilderkunst na 1945’ uit 1980, waarin 17 essays staan over het samengaan van woord en beeld, zijn belangrijk gebleven. Ik heb me toen een eerste keer door hem voor een bijdrage laten strikken. Over de hectische voorbereidingen van ‘Woord en Beeld’ circuleren nogal wat hilarische verhalen. Ik herinner me, alweer door de verhalen van onze kinderen, dat de studenten toen, met een allusie op ‘Chiens perdus sans collier’ de roman van Gilbert Cesbron, spraken over ‘Piet perdu sans Coulier’. Piet Thomas stormde in die tijd door de KULAK, ongetwijfeld met zijn bekende lachsalvo’s als vlaggen achter hem aan, terwijl zijn assistent Edwin Coulier als een schoothondje dat hij bijtijds opdrachten gaf achter hem aan trippelde.
Ook van de latere tentoonstellingen in de KULAK rond Stijn Streuvels, A.G. Christiaens, G. Helderenberg, André Demedts en ‘Streuvels als fotograaf’ is Piet Thomas de stuwende kracht geweest.
Piet Thomas was tevens de medestichter van het Streuvelsgenootschap en verantwoordelijk voor de thematische jaarboeken over Stijn Streuvels. Het verwondert me nog steeds dat ik, die nooit over proza heb willen schrijven en dus ook nooit over Streuvels heb geschreven, me een paar keer zo vlotjes door hem voor een bijdrage heb laten inpakken. Zo heb ik tijdens een zomervacantie in mijn smoorhete schrijfkamer vele uren zitten zwoegen terwijl ik anders in een luw windje op mijn terras een boek had kunnen lezen. Ik had in zijn ‘Lik op stuk’ nogal wat typeringen van mezelf kunnen opzoeken: ezelskop, oliebol, sufkees, waterhoofd enz. enz. Maar… ik beklaag het me niet, integendeel: ik heb het genie van Streuvels na ruim vijftig jaar opnieuw herkend en meer dan destijds erkend. Vooral dan in zijn vroege verhalen en ook via de biografie van André Demedts over Streuvels want daar handelden mijn bijdragen over.
Specifiek voor Kortrijk heeft Piet Thomas in 1988 een ander belangrijk boek samengesteld: ‘Kortrijk en de moderne Nederlandse letterkunde’. Een titel waar Kortrijk ongetwijfeld mee was opgezet: zo’n vijftig medewerkers hebben in dat boek ‘een netwerk van verbindingen (van Kortrijk) met de literatuur’ blootgelegd: Conscience, Gezelle, Demedts, Claus maar ook Cracco, Masure, Putman, ook de volks- en de jeugdliteratuur en de verspreidingswegen van de literatuur te Kortrijk. Weinig provinciesteden zijn ooit met een dergelijk boek geëerd! Toch doet Thomas hier niet echt aan overschatting van de regionale literatuurgeschiedenis van een ‘kort rijk’. Het boek is ruimer dan zijn titel suggereert. Het is ongetwijfeld ook zijn persoonlijke hulde aan de stad waar hij een groot deel van zijn leven heeft gewoond en gewerkt.
Voor ik wat dieper inga op de het derde evenement van vanavond, de verzamelbundel van zijn poëzie ‘Woorddienst’, graag eerst iets over de creatieve vertaler van poëzie, én de vertaler-en-verzamelaar, zeg maar de hertaler van religieuze gebruikslyriek
Vanaf 1980 ontpopte Piet Thomas zich, vrij plotseling, als vertaler. Vooral van Duitstalige poëzie met een absolute voorkeur voor Rainer Maria Rilke. Hij stelde vijf bundeltjes vertalingen van Rainer MariaRilke samen, koos en vertaalde ‘De mooiste gedichten van Rainer MariaRilke’ en in 2004 vijftig gedichten uit ‘Das Stundenbuch’ van Rilke onder de titel ‘Het getijdenboek’. Hij vertaalde ook bijzonder knap de liefdessonnetten van Louise Labé en een selectie uit de poëzie van HeinzKahlau. Samen met Edmond Ottevaere vertaalde hij een ruime keuze prachtige gedichten van de grote Oost-Duitse dichters Johannes Bobrowski en Peter Huchel, ook van de Duitstalige joodse Rose Ausländer en van de Oostenrijkers Ilse Aichinger en Theodor Kramer. Naar aanleiding van Europalia Oostenrijk en ook later vertaalde hij samen met Edmond Ottevaere drie boeken Oostenrijkse lyriek. Samen met Ludo Verbeek vertaalde hij twee keer een keuze uit het werk van Friedrich Hölderlin en samen met Christian de Paepe ‘De mooiste gedichten van Federico Garcia Lorca’.
Een indrukwekkend aantal indrukwekkende gedichten!. Zijn opzet is: ‘alleen teksten kiezen waarin hij zelf gelooft’. Vertalen wordt dan ‘méér dan een louter mechanisch proces of een ambachtelijke bezigheid van omzetting van brontaal naar doeltaal’. ‘Een literair-creatieve vertaling appeleert, even nadrukkelijk misschien als de brontekst, aan het esthetische gevoel van de lezer.’ De vertaler bouwt, ‘vanuit zijn eigen creatieve impulsen, een talig werk op dat een eigen plaats inneemt naast de brontekst.’ Het zou wel boeiend zijn te achterhalen hoe de samenwerking Thomas-Ottevaere, Thomas-Verbeek en Thomas-de Paepe in zijn werk is gegaan.
Een ander soort vertalingen, overigens een heel belangrijk deel van zijn bibliografie, bestaat uit wat hij zelf noemt religieuze gebruikslyriek: psalmen, gebeden en kerkliederen. Reeds als seminarist heeft hij gemerkt, schrijft hij, dat sommige gebedsteksten en liederen ‘eerder ironie en lachlust opwekten dan vroomheid’. Misschien dacht hij daarbij o.a. ook aan een Sint-Jozeflied dat ik me herinner uit mijn collegetijd. Ik citeer uit het geheugen en wellicht niet vlekkeloos, enkele verzen uit ‘Needrig-stille timmerman, zo klein in ’s werelds ogen’:
Als gij liefdedronken,
In hoogste vreugd verzonken,
Dan de zoete Maagd,
Dan weer ’t Kind bezaagt’.
Eenmaal timerman, altijd timmerman!
Piet Thomas schrijft in zijn inleiding bij ‘De Gouden ark’ uit 1996, een boek over religie en cultuur dat sterk op het onderwijs is gericht: ‘Wil bidden meer zijn dan gebeden lezen, dan dient elke tijd nieuwe woorden te vinden waarmee men over en tot God kan spreken, of de teksten uit een rijke traditie in eigentijdse taal te herschrijven. Hoe moeilijk dit soort creativiteit is, het kan niet gemist worden.’ Teksten uit een rijke traditie modern herdichten, daarnaar richt hij sinds een aantal jaren al zijn creativiteit. Hij schrijft ook over tekst en muziek en beantwoordde de vraag: ‘Wanneer vinden tekst en muziek elkaar?’ Hij kent ook ‘een taalopvoedende taak’ toe aan de liturgie. Hij schrijft: ‘Het kerklied is gelegenheidspoëzie en gebruikspoëzie en kan niet ontsnappen aan de eisen die de algemene poëtica stelt.’ Zijn ‘Groot gebedenboek’ is een prachtige bloemlezing van ruim 250 gebeden van ruim 120 auteurs. Een strenge selectie én toch een brede en verrassende keuze van goed geschreven, sterk vertaalde, direct aansprekende gedichten van Bernardus van Clairvaux en Augustinus tot Dag Hammarskjöld en Etty Hillesum. Ook de psalmen en liederen in ‘KleinGetijdenboek’ (1997) en ‘Nu en altijd. Klein getijdenboek II’ (1999) sluiten hierbij aan: ‘religieuze ervaring, wil ze levendig blijven, (moet) steeds weer met eigentijdse taal gevoed worden.’ Ik citeer Jooris Van Hulle: ‘Nu eens gaat het om echte psalmberijmingen, dan weer om vrij ritmische vertalingen die samenvatten en verdichten, of om vertalingen die de oorspronkelijke tekst van zeer nabij volgen.’ Zijn recentste werk is dan ‘DePsalmen’ uit 2004: een luister- en leesboek waarin hij Westerse poëticale technieken in de vertalingen betrekt. Ook in deze psalmen, gebeden en liederen, Dames en Heren, is Piet Thomas een indrukwekkend vertaler en hertaler, zeg maar een bevlogen dichter!
Indirect sluiten daarbij ook drie bloemlezingen aan. Allereerst ‘Bidden met Guido Gezelle’ ( verschenen in 1999, het Gezellejaar – niet verwonderlijk dat hij, die Gezelle toen grondig heeft herlezen, ‘de liegende Hollander’ Benno Barnard, ‘de volle mep’ moest betalen.) Voorts is er ‘Reizend naar het licht’, de mooiste religieuze gedichten van Anton van Wilderode. En tenslotte ‘Versmaat en vergezicht’ de mooiste religieuze poëzie van Gery Helderenberg, een dichter met wie Thomas erg vertrouwd is en wiens werk hij vaak heeft becommentarieerd en gebloemleesd.
Dames en Heren, ik hoop u ervan te hebben overtuigd – wat u ongetwijfeld al lang wist - dat Piet Thomas een veelkantig en erg verscheiden oeuvre heeft opgebouwd. Er staat nog wel een en ander op stapel: vertalingen en geestelijke poëzie.Bovendien heb tot nu toe nog niets gezegd over zijn pasverschenen verzamelbundel ‘Woorddienst’ die zijn eigen poëzie omvat. Voor deze uitgave heeft de dichter zijn poëzie kritisch herlezen, er een aantal wijzigingen in aangebracht en de structuur van de bundels soms wat veranderd. ‘Woorddienst’ omvat vier delen: de gepubliceerde bundels ‘Xerion’ en ‘Microcosmos’, de hier voor het eerst gebundelde ‘Verspreide gedichten’ én de eigen religieuze gebruiksgedichten ‘Woorddienst’.
De titels van Piet Thomas’ verzenbundels geven zijn visie op de poëzie weer. Aanvankelijk in ‘Xerion’ zag hij poëzie als een soort alchemie; later met ‘Microcosmos’ benadrukte hij dat de mens en ook de dichter zijn ik diende weg te cijferen, geen belijdenis- en geen ik-lyriek dus. Nu, met de titel van zijn verzamelbundel ‘Woorddienst' suggereert hij dat hij het woord dienstbaar wil maken voor de ‘woorddienst’, voor de kerkelijke liturgie. Piet Thomas is inderdaad geëvolueerd van persoonlijke lyriek (die vaak al religieus getint was) naar gebruikslyriek waarin het onderwerp zelf meestal religieus is geworden.
Toen ik destijds de poëziebundel ‘Xerion’ las, verwonderde het me niet echt dat de strenge criticus als dichter klassiek georiënteerd was, dat hij een strakke vorm hanteerde, zelfs niet dat hij soms wat gezocht en maniëristisch aandeed. Dit laatste had met de strak beheerste vorm en met het rijm te maken. Hoe zou de ‘scherprechter’ Thomas deze dichter hebben aangepakt? Een vraag aposteriori uiteraard. Ik geloof dat hij er waarderende woorden voor zou hebben gehad. Niet omdat hij een gezond groot ego heeft. Maar gewoon omdat ‘Xerion’ poëzie is van een getalenteerd dichter, poëzie die na bijna halve eeuw standhoudt. Daarom ongetwijfeld durft de kritisch ingestelde poëziekenner vandaag zijn eigen poëzie na al die jaren opnieuw onder de aandacht te brengen.
Zijn debuutbundel ‘Xerion’ uit 1959 bestaat in hoofdzaak uit rijmende kwatrijnen waarin de dichter momentopnamen transponeert naar een niveau van geestelijke ervaring. Met de titel bedoelt hij dat de dichter a.h.w. het xerionpoeder van de Grieken over zijn woorden uitstrooit waardoor hun onedel ‘metaal’ omgevormd wordt tot goud of zilver. Wat een prachtig beeld eigenlijk! Poëzie schrijven is alchemie bedrijven.
Het valt ook op dat de dichter al vanaf zijn allereerste gebundelde gedicht een religieus dichter blijkt te zijn: ‘de hemel toegewijd’ en ‘onrustig in gebeden’. Een tendens die zich doorzet: ‘Vereenzaamd, overweldigd,/gelouted en bestendigd/ aanvaard ik uw beleid.’ Ik zou de citaten kunnen opstapelen… Piet Thomas is een beeldend dichter, een etser ook, scherp, helder. Vrij minimalistisch. Ieder woord moet dragen. Een enkel voorbeeld. Gekozen omdat het enigszins toepasselijk kan zijn op Nieuwpoort:
Opnamen
3
Giftige nevels om de huizen,
plots heller waar een scheepslamp brandt,
en het genadeloze suizen
van havenwinden in het want.
Een olievat is leeggelopen.
Nog even ligt het meertouw stil.
Een stoomfluit stoot het duister open.
Het uur van afvaart is op til.
‘Opnamen’ heet de eerste reeks bestaande uit telkens twee kwatrijnen.. Impressies of zo men wil foto’s. Van een avond, van de natuur, van vergankelijkheid, vaak met allusies op de poëzie zelf. Altijd zijn ze helder en licht, een lichtheid die niets met oppervlakkigheid te maken heeft. En geen ondraaglijke lichtheid! De tweede reeks gedichten telkens bestaande uit drie kwatrijnen heet ‘Hints’. Het zijn voorschriften tot een levenshoudng van verdraagzaamheid. Vandaar de imperatief: ‘Keer tot de stilte in’, ‘Hou van het broze in je leven’, ‘Wees niet bevreesd’ enz. Ook hier is de poëtologische dichter aan het woord die het gedicht als ‘klein heelal’ nastreeft en die beseft: ‘Nog is je taal niet het geslepen wapen/dat loutert, kwetst of schitterend gebiedt.’ Naast twee gedichten ‘Gethsemane’: het vroeger passieverhaal en het hedendaagse in Londen waar de dichter ‘het smartelijke pijngelaat/ van Jezus hevig bloedede aan het kruis’ herkent in toevallige enkelingen, omvat deze reeks ook twee mooie, weemoedige gedichten over de droomstad Aalst en de kindertijd. De derde reeks ‘Xerion’ tenslotte doet wat surrealistisch aan. De gedichten zijn meer verdroomd, meer experimenteel en ook meer alchemistisch.
De tweede bundel ‘Microcosmos’ van vier jaar later is directer, minder klassiek, speelser vaak en met meer gedurfde soms experimentele beelden opgebouwd. De versvormen wisselen elkaar af, het rijm blijft af en toe volledig achterwege en er spreekt een intens verlangen naar geluk en geborgenheid uit. De titel suggereert, ik citeer Jooris Van Hulle: ‘kijken en heel klein worden, zichzelf als het ware vergeten en wegcijferen () in de aandacht voor het grotere, het onvatbare.’
Graag ook hieruit een voorbeeld waarin elk vers lang doet nadenken:
7 manieren van zwijgen
Zeven manieren van zwijgen
zocht ik in woorden te vangen.
De eerste heette pijn
en had mooie, vloeibare ogen.
De tweede heette arglist
en plooide haar lippen gevaarlijk.
De derde heette aandacht
en woonde aan gevouwen handen.
De vierde pleegde verraad.
Ze liet al haar vrienden in de steek.
De vijfde naaide geheimen dicht.
Ze bewaarde haar geld in ene kous.
De zesde vond de woede uit.
Ze wou geen vinger verleggen.
De zevende zocht een plaats bij het raam.
Zij was de mooiste.
(Tussen twee haakjes: Piet Thomas heeft slechts twee bundels persoonlijke lyriek gepubliceerd: ‘Xerion’ in 1959, ‘Microcosmos’ in 1963. Later evenwel heeft de poëzie zich aan hem opgedrongen in de vorm van vertalingen en van eigen en vooral vertaalde religieuze gebruikslyriek. Waarom heeft de getalenteerd dichter die hij was, vanaf 1963 gezwegen? Ik vermoed: omdat hij zo intens met zijn vele cursussen aan de KULAK en de KUL bezig is geweest: ‘Geschiedenis van de moderne Letterkunde’, ‘Verklarende lectuur van moderne Nederlandse teksten’, ‘Inleiding tot de wereldletterkunde’, ‘Literaire analyse en kritiek’, ‘Inleiding tot de Freudiaanse literatuurpsychologie’. Uit eigen ervaring weet ik bijv. dat zijn kennis en inzichten omtrent o.a. Martinus Nijhoff buitengewoon waren! Ik heb daar trouwens in de zeventiger jaren, toen Martinus Nijhoff met o.a. zijn ‘Awater’ en zijn ‘Het uur U’, een ‘reisgenoot’ was, duchtig van geprofiteerd!)
Terug naar de verzamelbundel. De derde reeks ‘Verspreide gedichten’ omvat, naast een mooie cyclus gedichten bij beelden van Herman van Nazareth met de gereproduceerde beelden eronder, een aantal ‘Light Verses’.
In ‘Woorddienst’, het vierde deel tenslotte, neemt Piet Thomas de eigen gedichten op die ook al in de bundels psalmen en vertaalde hymnen ‘Nu en altijd’ en ‘Klein getijdenboek’ staan. Deze religieuze gedichten, vaak verhalend, altijd rijmend, ritmisch, helder en gevat verwoord, heeft hij bestemd om gebruikt te worden bij liturgische plechtigheden. Ook hiervan graag een voorbeeld:
Wat niet overgaat
Bij hen die nooit meer sterven, horen:
het is een oude mensendroom,
een Eden dat ons blijft bekoren,
de niet te slopen levensboom.
Ooit eens de eeuwigheid ervaren
en opgaan in je heerlijkheid.
het nieuwe leven te ontwaren,
’t geluk dat jij ons hebt bereid.
Een nieuwe hemel, nieuwe aarde,
dat is wat jij ons hebt beloofd.
Geef ons de droom die wij bewaarden,
Ons ’t leven dat de dood nooit dooft.
Straks zwijg ik, D. en H., maar toch graag nog dit. Als jurylid van een poëziewedstrijd las ik een tijdje geleden een vrij behoorlijk gedicht getiteld ‘Bibliotheek (bij Piet Thomas)’. Ik suggereer u nu niet meteen om de Bellegemse naar buiten toe bescheiden boekenburcht van Piet Thomas te gaan bestormen. Maar als u er ooit in kunt binnendringen, beste boekenliefhebber, het is een belevenis! Zijn poëziemolen was tien jaar geleden al een unicum. Ik vermoed dat hij daarin zowat alle Nederlandstalige poëzie bij elkaar heeft. Zijn bureau heeft hij letterlijk ommuurd met keurig opgestapelde boeken, muren boeken van ruim een meter hoog. En… wandelend al titels en auteursnamen lezend langs alle wanden van zijn hele huis, de slaapkamer wellicht niet incluis, stel je vast dat daar ook alle romans in het Nederlands, maar ook in andere talen, alle (in elk geval zeer veel) boeken over de vakgebieden waarin hij gedoceerd heeft, vooral ook over de psychoanalyse, bij elkaar staan. Toen hij met een van zijn religieuze bloemlezingen doende was, toonde hij mij, nadat ik naar adem happend langs zijn boekenkasten was geschuifeld, ook even zijn slaapkamer. Daar lagen naast zijn bed stapels boeken, alle met religieuze teksten en in de meest diverse talen. Ik weet niet of hij weinig slaapt, ik wet wel dat hij heel vroeg opstaat.
Dames en Heren, ik hoop dat deze tentoonstelling recht zal doen aan Piet Thomas én dat u ook poëtisch en intellectueel plezier zult beleven aan ‘Wie niet weg is, is gezien’ en aan ‘Woorddienst’ . En als u nog even geduld hebt, dan zult u zijn aanstekelijke lach - niet meteen de lach van een ‘erica hysterica’ (cfr. ‘Lik op stuk’) - in deze ruimte van wand tot wand horen schallen en echoën.
Proficiat, Piet, met je waardevolle werk waarvoor wij je danken! We hopen dat je daar nog vele jaren mee mag doorgaan!
En ook u, dames en heren, dank ik voor uw aandacht.
03-01-2002
Interview Leuvense Germanisten (2002)
Mededelingenblad van de Leuvense Germanisten Jaargang 15 (2002)
Piet Thomas (promotie 1957) Verhalen boven zijn hoofd
Het huis van Piet Thomas ligt op een heuvel. Het valt meteen op door zijn soberheid. De meeste andere huizen in de buurt zijn immers villa’s. Maar toch past dat huis in de omgeving. Door de glazen deur zie je een hal waarvan de wanden uit boeken te lijken bestaan.
Piet Thomas (°Aalst, 1929) is een aimabel man. Hij ontvangt ons hartelijk en stelt ons meteen op ons gemak. Je voelt je welkom in zijn huis. Al het overbodige is uit de woonkamer gelaten. Een ruim salon, een grote tafel en een huisaltaar vullen de kamer. En verder boeken, boeken en boeken. Het lijkt alsof deze man behouden heeft wat voor hem de essentie is: mensen, religie en boeken. Die drie staan overigens niet los van elkaar.
Orde in de chaos
Het huis van Piet Thomas is erg sober ingericht. Zo blijft er ruimte over voor zijn boeken. Thomas denkt dat hij er 20 à 25.000 heeft. Zowat alle kamers zitten vol boeken. Hoe komt een mens aan zulke hoeveelheden? De verzamelaar geraakt op drie manieren aan boeken. Ten eerste heeft hij een hoop boeken geërfd. Verder heeft hij veel boeken gekregen om te recenseren. En de derde manier is boeken kopen. Bijna al zijn geld gaat er naartoe.
Als je zulke stapels boeken hebt, moet je natuurlijk een goed opbergsysteem hebben of je vindt veel niet meer terug. Thomas ordent zijn boeken niet volgens thema of stroming, maar volgens uitgeverij. Dat is op het eerste gezicht een beetje vreemd, maar er is een praktische uitleg voor. Boeken van dezelfde uitgeverij hebben vaak hetzelfde formaat. Als je die dan in de kast zet, bespaar je ruimte en bovendien komt er zo minder stof tussen. Piet Thomas heeft ook een archief dat vol laden staat. In elke lade ligt de poëzie van één schrijver. Hij heeft een unieke verzameling Oostenrijkse poëzie, waarvan hij een aantal gedichten heeft vertaald.
Iets wat je ook bij zijn bibliotheek mag rekenen, is zijn indrukwekkende collectie klassieke cd’s. Hij vindt een goede tekst erg belangrijk bij muziek. Zo heeft hij bijvoorbeeld de teksten van Bob Dylan in huis. Hij vindt het niet onterecht dat men Bawb heeft willen voordragen voor de Nobelprijs voor literatuur. De man heeft volgens hem erg sterke teksten waarmee hij een heel groot publiek heeft kunnen bereiken. Literatuur is dus niet enkel iets voor ingewijden, ze is er voor iedereen. Om die reden zal hij later ook een groot deel van zijn bibliotheek wegschenken. Een deel ervan gaat naar familieleden en de rest zal waarschijnlijk in universitaire bibliotheken terechtkomen.
Verboden lectuur
De oudste herinnering van Piet Thomas brengt ons naar de wolwinkel van zijn ouders. Die winkel bleef vaak tot 11 uur ’s avonds open. De kleine Piet moest dan eigenlijk al lang in bed liggen, maar hij werd onder de toonbank op een hoop papier en touw gelegd. Boven zijn hoofd hoorde hij allerlei klanken en verhalen die hij niet begreep. De mensen praatten maar en hij wist niet waar ze het over hadden. Maar hij luisterde wel. Blijkbaar werd hij toen al gegrepen door woorden en verhalen die hem te boven gingen. Het heeft hem nooit meer losgelaten.
De jonge Piet Thomas las zowat alles wat hij te pakken kreeg. Zijn ouders wisten dat hun zoon een slimme knul was en hij mocht gaan studeren. Hij wilde priester worden en ging naar het seminarie. Hij studeerde filosofie en theologie. De literatuur die daar gelezen werd, had enkel betrekking op die twee onderwerpen. De seminarist las echter ook stiekem het verzameld werk van Karel van de Woestijne, dat hij in een koffertje bewaarde. De president van het seminarie wist daar uiteraard niets van. Meegenomen was dat de bibliotheek van het seminarie goed voorzien was. Thomas slikte niet zomaar wat men hem in de colleges vertelde. Hij ging ook wel eens opzoeken of wat men hem vertelde wel correct was en hij verruimde zijn horizon door zelf op zoek te gaan naar meer en andere literatuur. Zijn leeswoede was al vlug bekend en Leo De Kesel, de president van het seminarie, gaf hem Vondel te lezen "om zich te kunnen inleven in een religieus dichter".
Germaanse
Piet Thomas kreeg na het seminarie de kans om Germaanse talen te studeren. Hij greep die met beide handen. Het lijkt een logische stap voor iemand met zo’n honger naar literatuur. Hierbij was taalkunde vooral nodig om de literatuur te begrijpen. In Leuven legde hij contacten met gelijkgezinden en zo rolde hij het literaire wereldje in. Hij was een tijdlang aalmoezenier van Germaanse. Na zijn licentie mocht hij doctoreren. Hij hield zich in die periode al bezig met het recenseren van literatuur (o.a. voor Dietsche Warande en Belfort). Westerlinck, één van zijn voorgangers, gaf hem eens twintig bundels die hij moest recenseren. Hij voegde eraan toe: "En aan uw doctoraat werken, hé!" Zoals zo vaak voor wie erop terugkijkt, ligt er allicht meer plezier in het vertellen van de anekdote dan in het meemaken ervan. Maar goed, hij doctoreerde met een studie over de literair-psychologische inzichten van Freud en zijn eerste volgelingen en doceerde daarna jarenlang in Kortrijk en Leuven.
Literatuur als antidotum en Wim Kan
Drie studieobjecten vindt Piet Thomas erg belangrijk. In Leuven werd daar te weinig aandacht aan besteed, maar hij probeerde ze in zijn lespraktijk te verwerken. Het zijn de taal van het verhevene, het polemische en het komische. Ook bij het lezen van profane literatuur trok vooral de taal van het verhevene hem aan. Dat leunt natuurlijk dicht aan bij zijn religieuze overtuiging. Zo vond hij onder meer bij Rilke een religieuze visie waarin God gezien wordt als "de onder de aarde verborgen wortels waaruit hij als boom groeit". De profane en de religieuze literatuur liggen dus dicht bij elkaar en op die manier werkt literatuur voor hem als een antidotum voor het leven. In de literatuur kan hij even afstand nemen van de rauwe werkelijkheid.
De polemiek vinden we onder andere terug in het scheldwoordenboek Lik op stuk, dat hij samen met Jozef Van Haver en Dries De Bleecker in 1990 publiceerde. Als je hem in het seminarie gezegd zou hebben dat hij ooit een scheldwoordenboek zou maken, dan had hij je waarschijnlijk gek verklaard. Nu, die scheldwoorden gebruikt hij natuurlijk niet zelf; ze komen onder andere uit kranten en conferences zoals die van Youp van ’t Hek.
Over het komische heeft hij ooit examenvragen gesteld. Hij had een eindejaarsconference van Wim kunt uit 1973 op plaat en het examen handelde over de technieken van het komische die in de les behandeld werden. De studenten moesten de lacheffecten op de plaat verklaren. Niet alle studenten konden daar om lachen, als je groen lachen niet meerekent tenminste.
Troost in Rilke
Als we naar zijn favoriete boek vragen, antwoordt hij meteen: de bijbel. Dat is volgens hem een bibliotheek op zich. Een schrijver die hem na aan het hart ligt, is Rainer Maria Rilke. Die treft hem vooral door zijn zintuiglijkheid en zijn getormenteerde hunker naar zingeving. Toen Thomas zijn legerdienst deed en dril moest ondergaan, vond hij naar eigen zeggen troost in Das Stundenbuch van Rilke. Ook toen werkte literatuur voor hem als een antidotum.
Piet Thomas heeft een erg verscheiden collectie. Naast Duitse, Nederlandse en Engelse klassiekers staan er ook minder bekende werken, boeken over religie, kunst, psychologie en encyclopedieën. Zelfs een Brusselmans ontbreekt niet, al gebruikt hij die misschien vooral als inspiratiebron voor zijn scheldwoordenboek. Hij heeft geen oude, eerste drukken of erg waardevolle boeken. Die interesseren hem ook niet zo, zegt hij. Het gaat hem om de inhoud, niet zozeer om de verpakking. Het spreekt voor zich dat hij niet alle boeken die hij bezit, gelezen heeft. Verschillende van die boeken zijn referentiewerken, en romans kan je heel snel of heel traag lezen. Dat scheelt een slok op de borrel. En een boek niet helemaal lezen, daar is eigenlijk toch niets mis mee.
Als priester heeft hij natuurlijk erg veel met religieuze teksten gewerkt. Hij vertaalde psalmen, gaf gebedenboeken uit en zo meer. Vertalen is volgens hem een proces van verliezen en terugnemen. De vertaler is altijd een beetje een verrader. Dat houdt je bescheiden, zegt hij. Met zijn gebedenboeken wil hij een bijdrage leveren tot de gebedscultuur. Op de vraag wat hij van de liedteksten uit eucharistievieringen vindt, antwoordt hij heel eerlijk. Hij beseft dat veel van die teksten na het Tweede Vaticaans Concilie erg snel gemaakt zijn en dat de kwaliteit soms te wensen overlaat. Maar veel teksten - vooral Huub Oosterhuis verdient hier een pluim - vindt hij erg goed. Zelf is hij voor vernieuwing van die teksten. Hij wil ook de poëtische kracht van de psalmen redden. Daarom is hij voor de vernederlandsing en actualisering van het brevier en probeert hij daar een bescheiden bijdrage aan te leveren.
Streuvels
In 1994 heeft Thomas het Streuvelsgenootschap opgericht. Op zich is dat niet vreemd. Hij was sowieso al bezig geweest met het onderbewuste – zijn verhandeling en zijn proefschrift handelden over Freud – en in Streuvels’ werk zitten ook dergelijke elementen. Wat hem persoonlijk in Streuvels aanspreekt, is het kijken en bekeken worden, het tonen en verbergen. Dat heeft bij Streuvels een narratieve betekenis. Men verwijt Streuvels wel eens dat zijn landschapsbeschrijvingen net weerberichten zijn, maar Thomas denkt daar zeker niet zo over.
Thomas is niet van plan om op zijn lauweren te gaan rusten. In zijn woonkamer wachten enkele stapels boeken om te worden gelezen en in een bloemlezing te worden opgenomen. Hij zit ook in de jury van een aantal literaire prijzen. Daarom wil hij zich zo volledig mogelijk inlezen in het werk van een schrijver. Piet Thomas: een zeer belezen man, die bovendien ook de wijsheid van zijn levensjaren mee heeft. En toch voel je je bij hem meteen op je gemak. Misschien is dat wel omdat hij uit een lang vervlogen verleden weet dat er zich boven zijn hoofd nog veel afspeelt.
Heleen Persoons Jasmin Collier Bart Vliegen
17-02-1999
Geert De Kerpel: Reizend naar het Licht (De mooiste religieuze poëzie van Anton van Wilderode)
Reizend naar het Licht
De mooiste religieuze poëzie van Anton van Wilderode
Geert De Kerpel
Eind vorige maand verscheen bij Uitgeverij Lannoo “Reizend naar het Licht”, een bloemlezing van de religieuze poëzie van Anton van Wilderode. De uitgave is een echte primeur want voor het eerst wordt met deze bundel de religieuze dimensie van het dichterlijke oeuvre van van Wilderode overzichtelijk aangereikt. Het boek kwam er op initiatief van onze bisschop en is het eerbetoon van ons bisdom voor de vorig jaar overleden dichter. Professor Piet Thomas, priester van ons bisdom, emeritus-hoogleraar Letterkunde en vriend van van Wilderode, stelde het boek samen en voorzag het van een inleiding.
Toen onze bisschop, mgr. Arthur Luysterman, in 1990 hulpbisschop-coadjutor werd van Gent, bezocht hij te Moerbeke priester Cyriel Coupé, bij het grote publiek gekend onder zijn dichtersnaam Anton van Wilderode.
Het was de eerste keer dat de twee mekaar echt ontmoette. Het contact met de levende man van wie de bisschop reeds een aantal dichtbundels had gelezen, wekte een spontane sympathie in hem op. Het was de start van een nieuwe vriendschap.
Vijfjaar geleden spraken ze af dat het bisdom Gent de mooiste religieuze gedichten van van Wilderode in een bloemlezing zou uitgeven. Het zou een primeur worden want nooit voordien was de religieuze dimensie in het rijke oeuvre van dichter Anton van Wilderode overzichtelijk aangereikt in een uitgave. Professor Piet Thomas, emeritus-hoogleraar Letterkunde aan de Kulak en de KU Leuven, werd bereid gevonden het voorhanden zijnde materiaal door te nemen en een oordeelkundige selectie te maken.
Door allerlei omstandigheden liep de uitgave wat vertraging op zodat van Wilderode zelf het nieuwe werk niet meer in ontvangst heeft kunnen nemen. Hij stierf immers halfweg vorig jaar, kort voor zijn tachtigste verjaardag. Toch komt deze bloemlezing nog op tijd: voor allen namelijk die van hem blijven houden.
REIZEND NAAR HET LICHT
Prof Thomas gaf aan de nieuwe bloemlezing de titel ‘Reizend naar het Licht”. Op de plechtige voorstelling van het boek op 29 januari motiveerde hij die keuze als volgt: “ Van Wilderode is een groot reiziger geweest. Hij verkende graag vreemde culturen en landschappen. Al was hij meteen zeer streekgebonden. Hij was voortdurend bedacht op de ontdekking van het ongeziene, zowel in het hem niet vertrouwde als in wat hem verwant en nabij was. Dit reizen was ook een middel om vreemde landschappen en westerse culturen met de natuurlijke en culturele rijkdom van het eigen land te vergelijken.
De ruimtelijke bewegingen van het reizen hadden bovendien een pendant in de manier waarop hij in de tijd reisde. Het behoorde tot de verbreding van zijn thematiek dat hij, als classicus, de kansen afwoog van een nieuwe westerse cultuur, van een nieuw Europa, aan de wijze waarop het avondland zíjn ondergangsstemming kon overwinnen door een herbronning van de geestdrift die het oude Hellas, nu verpuind, naar de Kruisboom dreef.
Op vele plaatsen in zijn werk is het reizen een metafoor voor de voortdurende spanning tussen droom en ontgoocheling, tussen ideaal en ontnuchtering, tussen heil en onheil. En hier is precies de dimensie aanwezig waarop de religieuze ervaring aangewezen is. Het reizen in de ruimte wordt aldus gezien als een reizen naar een uiteindelijk Licht dat alles een nieuwe glans geeft, naar een vredevol Licht waarin de scherven van de rozas, die symbool staan voor wat mensen kunnen vernietigen, weer als een zinvolle samenhang kunnen hersteld worden. (...) Vanaf de eerste bundel tot zijn laatste onuitgegeven gedichten heeft het reismotief naast de kansen op zintuigelijke schoonheid en op culturele verrijking die het meevoert ook steeds een geestelijke betekenis.
Daarom leek het ons zinvol aan deze keuze uit zijn gedichten een titel mee te geven waarin duidelijk wordt hoe algemeen menselijke zingevingsvragen en zingevingsprocessen de dichter op zijn menselijke levensreis naar het goddelijk Licht hebben begeleid.”
HUIS MET EVEN KAMERS
De bloemlezing bevat zeven afdelingen. In de eerste afdeling, getiteld “Biddenderwijs”, werden de gebedsgedichten en heel even ook de reflectie op gebeden ondergebracht. Naast de gebeden die verbonden zijn met de persoonlijke ervaringen van geloofsbeleving en de daarbij horende motieven intenties, zijn er ook de gebeden die in de mond van fictieve personages gelegd werden, de intertekstuele bezinning op bestaande gebeden (o.a. op het onzevader) en de vertalingen van Het Zonnelied van Franciscus en het Te Deum, twee psalmen en de hymne Vexilla Regis.
Inde tweede afdeling gaat het om ”Heilige plaatsen". Het betreft plaatsen die in echt gemaakte of gedroomde reizen verkend werden. Het oponthoud in een ruimte waar sporen van het heilige ontdekt worden waar het “braamboseffect" speelt, waar de openbaring van het transcendente oplicht, is bij van Wilderode vaak een gezocht bezinningsmoment dat zijn reisvaardigheid activeert en bezielt. Opvallend is verscheidenheid van die momenten. Steeds opnieuw komt hier een grote aandacht tot uiting voor het numineuze, voor de vele sporen van het transcendente die de reislustige en graag religie en schoonheid verbindende dichter met gretigheid ontdekte.
In een derde afdeling (“Het heilige geleefd en verbeeld”) werden de gedichten verzameld die gewijd zijn aan voorbeelden van beleefde en verbeelde (in de zin van uitgebeelde) heiligheid. De eerste sectie brengt voornamelijk bijbelse figuren samen die door hun vroomheid, hun aanhankelijkheid, hun moed of regelrechte -heldhaftigheid een voorbeeldfunctie hebben gekregen in de leefwereld van het Evangelie. In de tweede sectie vonden dan weer de vele afbeeldingen van het heilige en van heiligen een plaats die door plastische kunstenaars werden vervaardigd en die door de dichter besproken en toegelicht werden.
Onder de titel ”Langs bijbelse wegen" werd de vierde afdeling dan weer voor een reismotief gereserveerd. Maar ditmaal exclusief voor het reizen langs bijbelse wegen door bijbelse figuren of met bijbelse figuren als begeleiders. Hierin past ook een dubbele meditatie over de kruisweg, de uiteindelijke weg die de Heer is gegaan vooraleer Hij tussen twee boeven werd terechtgesteld. Hier kan men ook Kerstmis vieren met Lucas, Het lied van de herder beluisteren, luisteren naar wat Paulus te zeggen heeft over de wedloop die het leven is, en zich bezinnen over de weg naar Emmaüs.
In “Wie gaat, wat blijft”, de vijfde afdeling, gaat het over mensen die tijdens hun leven door die immanente en transcendente God gegrepen zijn en een voorbeeldfunctie gehad hebben zonder dat zij het officiële statuut van heilige of volksheld hebben gekregen. Er is zelfs een notoire zondares bij, die vooral door haar inkeer en berouw in deze reeks terechtgekomen is: de Beatrijs van de legende. Meestal heeft het echter figuren die van Wilderode als vrienden gekend heeft, of die hij gewoonweg bewonderd of beschreven heeft. Fijngevoelig en indringend leefde de dichter zich bij die gelegenheden in in hun diepste aspiraties en grote verdiensten.
De zesde afdeling, die de titel van de bloemlezing geleverd heeft, gaat uitdrukkelijk over de zichtbare tekens die langs de levensIoop als tijdsgebeuren opgesteld staan. Over de eerste dag van november, over Pasen, de Goede Week, overeen doodgewone zondag en over kerstdag vroeger, en verder over kerken, licht, kleuren al of niet op Kos of York, zovele tekens langs de weg van de tijd van God.
De zevende en laatste afdeling heet “Onderweg naar Eschaton”. Hier werd de sociale dimensie van het religieuze en de dienstbaarheid van Kerk en gelovigen aan de wereld voorgesteld zoals ze in de lyriek van de dichter vanaf De rozas en De rechterhand tot Een lied voor de wereld werd voorgehouden en bezongen. Hier hoort ook de religieuze dimensie van de volksverbondenheid thuis die haar laatste fundering krijgt in het samen onderweg zijn naar het Eschaton waar de aandacht voor het heil van de andere het laatste criterium is dat de waarde van alle levenden bepaalt.
AANRADER
”Reizend naar het Licht" is voor allen die met religieuze kunst zijn begaan echt een aanrader. Bladzijde na bladzijde immers peilt de dichter er naar het allerdiepste in de mens, geeft hij er gestalte aan wat ons “uit-eindelijk" beroert.
Graag besluiten wij met de woorden waarmee professor Thomas zijn inleiding op het boek afrondt: “Tot de kern van deze religieuze lyriek die hier verzameld werd, behoort de deemoed waarmee het verdriet om de vergankelijkheid van het aardse bestaan aanvaard wordt, en waarmee de eenzaamheid opgeheven wordt in een verbeeldingsvlucht die uitzicht biedt op het heerlijke Licht dat God zelf is. De wijze waarop religie, natuur en cultuur in de poëzie van Anton van Wilderode een verbond hebben aangegaan heeft meer en veelzijdiger dan tot op heden is waargenomen en beschreven, het heilsverbond dat God met de mensen sloot zichtbaar gemaakt."
Uit Kerk en Leven 17 februari 1999. Editie Bisdom Gent.
26-02-1997
Abdijgesprek van Lucette Verboven met Piet Thomas
Abdij gesprek met Piet Thomas
in: De Vloer, 5de jaargang, nr;3, 1997, pp.8-12.
“ Zo met taal omgaan dat het onzegbare in woorden verschijnt”
Heer, ik vind het goed
Heer, ik vind het goed niets te voelen, niets te zien, niets te horen, leeg van gedachten, leeg van elk beeld, in de duisternis.
Daar ben ik dan, zo goed als ik dat kan, om U te ontmoeten, onbelemmerd, in zwijgend geloven, vóór uw ogen, Heer.
Michel Quoist
Lucette Verboven - Waarom hebt u dit gebedenboek, deze bloemlezing van gebeden uit het christendom gemaakt?
Piet Thomas - Ik wou tonen dat er in alle tijden, zolang het christendom geduurd heeft en nog zal duren, doorheen de eeuwen, gebeden ontstaan zijn, die de moeite waard zijn om nu nog gebeden te worden.
Lucette Verboven - En wat neemt u daar zoal in op, wat is nog bidbaar?
Piet Thomas - De keuze hangt vooral vast aan de personen die het gebed gemaakt hebben, met andere woorden - dat is ook misschien het subjectieve van mijn keuze - ik heb vooral creatieve gebeden gezocht.
Lucette Verboven - Wat bedoelt u daarmee?
Piet Thomas - Dat betekent gebeden, waarin zo met taal wordt omgegaan dat als het ware dat onnoembare, dat onzegbare toch in woorden verschijnt. Dat moet volgens mij in het modelgebed prachtig zijn. En dat heeft niets te maken met onmiddellijk van alles vragen aan God, al bestaat natuurlijk ook het smeekgebed. Het heeft niets te maken met een éénrichtingsverkeer, neen, dat gebed impliceert ook luisteren, wachten, geduldig zijn, zich overleveren aan een kracht die ons te boven gaat. Wie dat in taal kan hanteren, draagt bij tot cultuur. Ook bidden kan bijdragen tot cultuur. Of het nu een Sint-Franciscus is of een Gezelle, of het nu een Pierre Kemp is of een Newman, zovele figuren hebben daartoe bijgedragen, en dat waren niet altijd de mensen die leiding hebben genomen in de Kerk. Dat zijn soms mensen die heel verborgen waren.
Lucette Verhoven - Het is inderdaad een boek waar naast het gebed van een filosoof dat van een wetenschapper en een kardinaal staat. Welke waren de criteria om uw keuze te maken?
Piet Thomas - Niet de functie die de makers van het gebed uitoefenen, maar altijd weer de tekst zelf vanuit de vraag: in hoever is dat nu bidbaar, vandaag de dag nog.
Lucette Verboven - U schrijft in uw inleiding ook dat het spreken over God altijd gevoed moet zijn door een spreken tot God. Maar in hoever, als ik nu zo'n gebed zeg, is dat ook echt bidden?
Piet Thomas - Nu stelt u twee vragen ineens.
Lucette Verboven - Ja, u mag ook twee keer antwoorden.
Piet Thomas - Om onmiddellijk op de laatste vraag in te gaan, over bidden en gebeden lezen - dan ben ik weer bij Gezelle - dat zijn twee verschillende dingen- Ik heb dit boek niet gemaakt, opdat iedereen allereerst die gebeden zou nalezen, maar wel opdat de lezer in deze gebeden de inspiratie zou vinden voor de woorden die hij zelf moet gebruiken. En ik weet natuurlijk dat God geen kruidenier is, ik weet dat God niet de taalkundige merites van een gebed beoordeelt. althans dat denk ik. Maar ik geloof wel dat dat nodig is voor de mens, voor de persoon zelf die bidt. Want biddenis een vrij fictionele aangelegenheid. In hoever God luistert, in hoever God ons verhoort, dat zijn allemaal dingen waar wij geen zicht op hebben. Maar niet onbelangrijk is wel, dat wij onszelf uitdrukken in een taal die iedereen verstaat, of het nu Nederlands is of Frans of Engels. Er staan veel vertalingen in dat gebedenboek en ik heb zorgvuldig telkens de beste vertaling proberen uit te zoeken. Want taal is belangrijk, ook voor de Kerk zelf, voor de kerken. Wanneer ik zeg kerken, dan leg ik er meteen de nadruk op dat dit gebedenboek ook een oecumenisch gebedenboek is.
Vragenderwijs
Ik vroeg het aan de vogels
de vogels waren niet thuis
ik vroeg het aan de bomen
hooghartige bomen
ik vroeg aan het water
waarom zeggen ze niets
het water gaf geen antwoord
als zelfs het water geen antwoord geeft
hoewel het zoveel tongen heeft
wat is er dan
wat is er dan
er is alleen een visserman
die draagt het water
onder zijn voeten
die draagt een boom
op zijn rug
die draagt op zijn hoofd een vogel.
Guillaume van der Graft
(Vogels en vissen)
Lucette Verboven - U spreekt in dit boek over drie grondhoudingen van het bidden'
Piet Thomas - Ik heb gekozen voor de drie grote grondhoudingen van het gebed. Al zijn er misschien wel meer te bedenken, bv. de schuldbelijdende gebeden. Maar dat ligt zeer delicaat. Ik heb die in de andere reeksen proberen in te bouwen. Mijn eerste categorie is het smeekgebed. Nu, zeer belangrijk is wat wij smeken. Eigenlijk is de kern van elk smeekgebed dat wij ons zouden mogen inleven in de plannen die God met de mensen heeft.
Lucette Verboven - Maar dat is een moeilijke, ja ondoenbare zaak.
Piet Thomas - Dat is een moeilijke zaak, maar dat moeten we verlangen. Ik moet niet bidden dat ik morgen in een examen zou slagen als ik mijn materie niet geleerd heb; dat is onzin. God is geen krukkenaandrager voor allerlei mogelijkheden of moeilijkheden, waar we onze eigen verantwoordelijkheid dienen op te nemen.
Lucette Verboven - Maar hoe verstaat u dan het smeekgebed?
Piet Thomas - Smeken heeft te maken met een inschakeling in de plannen van God, dat moet het allereerste zijn. Want soms weten we niet, waarvoor we moeten bidden. Maar er zijn een reeks dingen, waar we altijd voor kunnen bidden.
Lucette Verboven - Zoals?
Piet Thomas - Dat we bepaalde deugden zouden mogen beleven, dat men in de kerk éénheid zou krijgen, ook in de wereld, dat er vrede zou zijn in de wereld. Dat zijn dingen waarvoor we altijd kunnen bidden. Dat betekent niet, dat God als een automaat nu ineens waar oorlog was vrede sticht, maar dat betekent, dat wij op dat ogenblik ons in de dimensie plaatsen wat God met de wereld voor heeft. Dat is volgens mij het koninkrijk Gods, dat de mensen zouden worden zoals Hij. De definitie van God is al in het Oude Testament "Ik zal er voor u zijn". Welnu, dat eerste gebod, God vereren, impliceert onmiddellijk het tweede gebod. Want het koninkrijk Gods is niets anders dan dat alle mensen er voor de anderen zouden zijn. Dat heeft niets te maken met het aardse koningschap. Het koningschap van Christus hebben wij in onze jeugd vaak bezongen met Christus imperat, Christus vincit, Christus regnat en dat soort dingen en we hebben daarbij gedacht aan machtsdrang, zoals wij in de jeugdbeweging zongen: Wij zijn de heersers der aarde. Maar daar heeft het allemaal niets mee te maken! Het koninkrijk Gods is ons afstemmen op de God die ons te boven gaat en zo zijn plannen proberen uit te voeren met de mensen, ons richtend op zijn naam: Hij is er voor ons, Hij heeft ons eerst bemind. Dat impliceert dat alle mensen er ook moeten zijn voor mekaar.
Lucette Verboven - Kunnen we het nog even hebben over wat u de tweede en derde grondhouding van het gebed noemt?
Piet Thomas - Ik noem het lofgebed, één van de zeer traditionele houdingen van de gebedscultuur. Dat betreft niet alleen de eer van God, die zoveel psalmen zo vaak vragen te bezingen. Dat betreft ook de lof van de schepping. Als ik weer naar Gezelle mag verwijzen,, bij Gezelle is één ding duidelijk: die hulde aan God wordt door de dieren en planten onbewust gebracht, terwijl de mens, naarmate hij ouder wordt, het daar veel moeilijker mee heeft' Neem Gezelles gedicht Het Schrijverke. Dat is geen gebed maar een soort preek. Men ergert zich vaak aan de vele verkleinwoordjes die daarin staan. Maar als men het gedicht goed leest, dan ziet men dat die verkleinwoordjes te maken hebben met de visie van die grote mijnheer Gezelle. Hij zit te kijken aan de rand van de beek naar die voor hem kleine schrijvertjes. Maar zodra het schrijverke zelf spreekt, zijn al de verkleinwoordjes weg. En dat is de les: “En verstaat ge dan die les niet? En zijt ge dan zo bot? Wij schrijven, herschrijven, en schrijven nog de heilige naam van God”. De mens moet volgens Gezelle, en ik sluit me daarbij aan, een "hiërofant”, een heiligspreker worden. dat wil zeggen de naam van God heiligen. Maar bij de mens gaar dat veel minder gemakkelijk, hij moet zich kunnen losmaken van de schijn der dagelijkse dingen en van de materiële welvaart om de echte motieven te vinden van Gods lof.
Lucette Verboven - Na het Groot Gebedenboek, dat u hebt samengesteld, hebt u alweer een nieuw boek uitgegeven met de intrigerende titel De Gouden Ark.
Piet Thomas - De Gouden Ark verwijst naar dat oudtestamentische schip, dat Noach gebouwd heeft om de zondvloed te overleven. Met die titel wil ik zeggen laat ons de traditie niet weggooien maar haar de kans geven om ook onze tijd te overleven. Er is nog een tweede betekenis. De ark is ook de Ark van het Verbond. Het goud van de boektitel slaat eigenlijk nog meer daarop. De Gouden Ark is de verbondsark die door het Volk Gods meegedragen werd en uiteindelijk terecht gekomen is in de tempel. als een symbool van de aanwezigheid. van God bij zijn volk.
Lucette Verboven - Symbool voor de schat van onze cultuur ...
Piet Thomas - Voor de nabijheid van God ook, en voor wat zijn levensboodschap, zijn Oud- en Nieuw Testament ons aan een rijkdom en inspiratiekracht aanbiedt.
Lucette Verboven - Het boek is geen roman, het is geen essay. wat is het?
Piet Thomas - Het is een samenstelling van drie concepten. Het eerste deel bevat een twaalftal commentaren bij teksten over het thema vertrouwen, een typisch spiritualistisch thema. Dat rechtstreeks de kern van de religie raakt. Het tweede deel bevat nieuwe teksten voor de liturgie, teksten die eigenlijk een beetje te laat gekomen waren voor het Groot Gebedenboek maar die daar nu goed in passen, al overstijgen ze de thematiek van het vertrouwen. Het derde deel, ook bedoeld als handreiking voor mensen in het onderwijs, is een leeswijzer, een wegwijzer naar allerlei geschriften over religie en cultuur in het algemeen. en in het bijzonder over religie en muziek, religie er literatuur, religie en beeldende kunsten, en dat uit vier taalgebieden. Want ik heb sterk de indruk dat onze christelijke scholen contacten missen met het vele dat daarover vooral in het buitenland verschijnt. Ik vind het in onze tijd zeer belangrijk dat men op alle scholen van christelijke huize geïnformeerd zou zijn over wat lezenswaardig is inzake de relatie tussen religie en cultuur.
A D O R O T E
‘k Aanbidde u, groote God, onschrijfbaar, onbeschreven, en onbegrijpelijk, ‘t en zij alleen van U, die al dat was, dat is, dat zijn zal, even begrijpelijk omvat. Mij al te kleen bekenne ik, om iets meer als enkel schaduw van uw groot licht te zien; maar, zie ik niet, ik rade U aan ‘t werk dat Gij gedacht, gewild hebt en gedaan, aan ‘t Godlijk speur, daar Gij zijt in voorbijgegaan.
Guido Gezelle
Lucette Verboven - In De Gouden Ark hebt u het, vooral in het eerste dee1, over het thema vertrouwen. Waarom is dat zo belangrijk?
Piet Thomas - Omdat vertrouwen één van de grondhoudingen is in elke religie. De vastheid die het geloof kan schenken, en die een heel andere vastheid is dan het vertrouwen dat de wetenschap kan bieden, die vastheid is onmiddellijk gericht op het numineuze, het goddelijke, wat wij als mens nauwelijks kunnen verwoorden, en ook nooit ten volle zullen kunnen begrijpen. Die vastheid is één van de componenten die de religie waardevol maakt om allerlei andere waarnemingen en gevoelens en verlangens te coördineren. Zij heeft ook toekomst. De nieuwe religieuze cultuur van inwendigheid zit heden ten dage goed, zij is groeiende. Trouwens, religie is onuitroeibaar. Bepaalde confessies kunnen tot instituten uitgroeien die dan weer verstarren. Maar het religieuze, de gevoelde religieuze ervaring van de mensen. de behoefte aan religieuze ervaring is volstrekt onuitroeibaar.
Heer van hemel en aarde
Heer van hemel en aarde en van de brandende sterren en de zwarte hemelruimten die het licht toch in zich bergen,
ik vraag je nu één ding: laat me gewoon maar leven op aarde kunnen praten met mensen, zorgen voor vrouw en kind:
je licht werd me te ijl, mijn hart breekt aan je stilte en mijn liefde verschuilt, verkropt zich,
en angst wordt moordende woede. Geef me deze genade: geef me grond onder de voeten.
Hans Andreus
Lucette Verboven - U hebt dat allemaal samengebracht in twee boeken, u bent veel met gebed bezig geweest, u verzamelt voortdurend gebeden ... Wat is bidden voor u?
Piet Thomas - Bidden is tot bewustzijnsverandering komen in de aanwezigheid van wat u te boven gaat. We hebben onszelf niet gemaakt. Daar moeten we ons zeer sterk bewust van zijn. Ik heb bovendien een persoon, een "Gij" nodig om te bidden. Want al die gebeden in het Groot Gebedenboek zijn gekozen omwille van hun echte gebedsstructuur. Dat betekent dat een "ik" met een "Gij" in gesprek is. De gebedsstructuur is een gespreksstructuur. En dat moet. Als ik mij God niet als een persoon kan voorstellen - ik weet wel dat dat ook problemen oproept, want God is niet de persoon die wij denken dat Hij is; Hij is het op een andere manier – maar als ik mij God niet als een persoon kan voorstellen, kan ik ook niet bidden. Daarom heb ik het moeilijk met sommige strekkingen in de theologie, waar de gebedscultuur vragende partij blijft zonder iets te krijgen. Ik leer bijvoorbeeld veel meer van de feministische theologie of van de bevrijdingstheologie dan van de kosmologische theologie. Want het is allemaal goed te weten dat de wereld is ontstaan uit de oerknal. Maar ik kan niet bidden: "lieve oerknal, bescherm mij of bevrijd mij".
Lucette Verboven - U zei dat bidden een bewustzijnsverandering teweeg brengt. Word je dan een ander mens door te bidden?
Piet Thomas - Je kan het worden. Dat is in wezen de opdracht van het gebed. Want ik zei het al, wij weten niet hoe God luistert...
Lucette Verboven - Maar luistert Hij dan?
Piet Thomas - We weten niet wat God als verhoring van het gebed voorziet.
Lucette Verboven - Maar als u zegt: we weten niet hoé God luistert, weet u dan óf Hij luistert?
Píet Thomas - We weten het niet, zelfs dat niet.
Lucette Verboven - Maar wat is dan bidden?
Piet Thomas - Bidden is een gesprek aangaan met een persoon, van wie u weet dat Hij u eerst heeft liefgehad.
Lucette Verboven - Dat is ook weer dat vertrouwen?
Piet Thomas - Inderdaad, en daarom is het vertrouwen zo centraal in die bundel De Gouden Ark. Het eerste deel gaat uitsluitend over literatuur en vertrouwen. Religie is meer dan dat. Daar komt later, hoop ik, een vervolg met 'n publicatie over schuld en verzoening, die ook belangrijke dimensies zijn van een echte spiritualiteit.
Lucette Verboven - Maar als ik u goed begrijp zegt u: door te bidden word je een beter mens?
Píet Thomas - Niet automatisch natuurlijk. Je kàn het worden, je kàn veranderen. Als u zegt: beter. veronderstelt u een soort ethische evolutie en dat kan niet de eerste bedoeling zijn. Er moet duidelijk een onderscheid gemaakt worden tussen het gebed als hulde aan, smeken tot, lof van het numineuze, het goddelijke en de ethische consequentie die men daaruit trekt. Dat is nog iets anders.
Lucette Verboven - Vloeien die twee niet uit mekaar voort?
Piet Thomas - Bidden om beter te worden, u mag het vragen. Maar u zal er zelf iets moeten aan doen om het echt beter te doen.
Lucette Verboven - Ik bedoelde niet: bidden om beter te worden. Maar is beter worden geen consequentie van die bewustzijnsverandering die je ondergaat?
Piet Thomas - Dat zou degelijk zo kunnen zijn, vooral omdat u als bidder zichzelf als minder centraal gaat beleven, dat u in deemoed als het ware uzelf bewust maakt van uw positie binnen de hele kosmos. Dat is al winst. Want hoe vaak gaat men er nu niet van uit dat men zelf het middelpunt van de wereld is. Het gebed kan dat verhelpen.
Uit het evangelie krijgen we de aanbeveling dat men zich, om echt te bidden, om zelf die "ik-Gij"-verhouding met God te beleven, best afzondert. Gij badt op enen berg alleen, dat prachtige gedicht van Gezelle, toont dat zeer duidelijk aan.
Gezelle wordt door allerlei problemen weggehouden van de eenzaamheid en krijgt vanuit zijn diepe melancholie het gevoel niet te kunnen bidden. Omdat hij niet alleen kan zijn, omdat de wereld hem achterna loopt. Dan komt op het einde van dat prachtige gedicht, dat ook in het Groot Gebedenboek staat, die bede om zelf toch te kunnen bidden: "leert mij. arme dwaas, hoe dat ik bidden moet". Het zijn in feite de woorden van de apostelen, die aan Christus vragen hoe ze moeten bidden. Waarop Jezus hen als model dat grootste gebed geeft dat er bestaat, het Onze Vader.
Gij badt op enen berg
Gij badt op enen berg alleen, en… Jesu, ik en vind er geen waar ‘k hoog genoeg kan klimmen om U alleen te vinden: de wereld wilt mij achterna, alwaar ik ga of sta of ooit mijn ogen sla; en arm als ik en is er geen, geen een, die nood hebbe en niet klagen kan; die pijne, en niet gewagen kan hoe zeer het doet! o Leert mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet!
De gouden ark (red. en bijdragen). Tielt: Lannoo, 1996.
14-01-1997
Interview Bert Claerhout in De Standaard 18/19 jan. 1997
Interview van Piet Thomas door Bert Claerhout in De Standaard van 18-19 januari 1997 p.33
Piet Thomas over de fanclub, de nieuwe preutsheid en de taal van de kerk
Vlaanderen tussen openheid en betutteling
Dertig jaar lang gidste Piet Thomas generaties studenten door het labyrint van de Nederlandse en Europese letteren. Al die tijd was hij een ,, aandachtige toeschouwer" van de sociale, culturele en religieuze wereld. Hij is geen zwartkijker maar hij wil evenmin de ogen sluiten voor de realiteit. ,,Vlaanderen heeft de voorbije decennia het recht verworven om zijn culturele expansie zelf te organiseren. Toch zitten we nog steeds geprangd tussen doemdenken en lichtzinnige zegebulletins", zegt hij.
“Hij is van alle markten thuis", schreef Vic Nachtergaele, de toenmalige rector van de Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk (Kulak), toen Piet Thomas (67) twee jaar geleden emeritus werd. Shakespeare, Goethe, Tolstoj, Rilke... Thomas had over elk van hen wel een spitant verhaal. Maar hij was meer dan een onvoorstelbare lezer. Hij was een rusteloze cultuurconsument die zelf gedichten schreef, van de ene expositie naar de andere theatervoorstelling trok en als lid van commissies aan het culturele debat deelnam.
In Kortrijk begon Thomas zijn academische loopbaan in 1966. Drie jaar later werd hij gepromoveerd op een proefschrift over de literatuurpsychologische opvattingen en interpretaties van Sigmund Freud en zijn eerste leerlingen. Zijn vertrouwdheid met de Freudiaanse literatuurpsychologie zou zijn wetenschappelijk werk blijvend beïnvloeden.
Oostenrijk en Wenen boeiden hem in het bijzonder maar zijn lievelingsauteur was Rainer Maria Rilke. Thomas vertaalde en bloemleesde hem. Dat resulteerde in verscheidene bundels en bijdragen. Daarnaast vertaalde hij onder meer werk van Hölderlin, Louise Labé, Peter Huchel, Heinz Kahlau en Ilse Aichinger. Voorts werkte hij als criticus mee aan diverse literaire tijdschriften.
Zeven manieren van zwijgen luidt de titel van een van Thomas' gedichten. Maar zwijgen is aan hem niet besteed. Een filoloog is iemand die zijn leven verpand heeft aan het Woord. Noch als criticus, noch als hoogleraar, noch als dichter stak hij zijn mening onder stoelen of banken. Ook nu niet. Slogans als Vlaanderen leeft! of Wat we zelf doen, doen we beter ontlokken bij hem meer dan hoongelach alleen.
Patrimonium
Thomas: ,,Vlaanderen heeft een rijk cultureel verleden. Ook in de perioden waarin anderen ons de wet oplegden, hebben we veel gepresteerd. De voorbije decennia kan men ongetwijfeld spreken van een groeiende bewustwording. Toch blijven we geprangd tussen verguizing en hoerageroep. Zo vertoont onze groeiende bewustwording ondanks alle inspanningen te weinig belangstelling en eerbied voor ons culturele patrimonium."
- Een voorbeeld?
Het is toch een schande dat we nog steeds niet bereid zijn behoorlijk wat geld te besteden aan een wetenschappelijke uitgave van de grote schrijvers uit onze literatuurgeschiedenis. "
- Mangelt het ons aan cultuurscheppende krachten?
,,Zeer zeker niet. Het talent is er en er is zoveel te doen. We zijn ons echter onvoldoende bewust van de onontkoombaarheid van de nieuwe tijd. We rusten liever op onze vroegtijdig verworven lauweren. Onze premature juichkreten over wat we bereikt hebben, zijn vaak kinderlijk onkritisch. Ze wisselen af met treurzangen en doemdenken."
,,De indruk die daarbij ontstaat, is dat wijzelf niet geloven wat we gerealiseerd hebben en dat we niet goed voor ogen hebben wat ons nog te doen staat. Om niet te moeten fluiten in het donker, berijmen we triomfliedjes. Maar onze verhitte stem verraadt onrust. In feite zijn we nog steeds een volk van schoolmeesters."
- Wat bedoelt u daarmee precies?
,,Vlaanderen zit nog in een fase waarin te veel wordt geluisterd naar betuttelende promotoren die de waarheid in pacht hebben. Ze hebben het over de nood aan een nieuwe alfabetisering, over de ontlezing en over de nefaste strijd van de beeldcultuur tegen de woordcultuur. Ze klagen de onverschilligheid aan van de genoegzamen maar miskennen nieuwe tekenen van gretigheid, belangstelling en deskundigheid. Ze blazen zichzelf op tot profeten, pontificeren in allerlei culturele debatten en verheffen zich boven de eigenlijke kunstenaars."
,,Helaas is het vaak zo, zeker in de culturele sector, dat degenen die het meeste lawaai maken de hoogste subsidiebedragen krijgen. De overheid "bezwijkt al te gemakkelijk voor de sirenenzang van luidruchtige zetbazen. Op die manier krijgen organisatoren, managers en regelneven bedragen toegeschoven die eigenlijk aan de scheppende krachten zouden moeten worden gegeven."
- Ondertussen verdringen de culturele gezelschappen elkaar bij de subsidiepot en jagen de uitgevers de concurrentie op.
,,In sommige sectoren is het aanbod inderdaad te groot voor ons consumptievermogen. Zo vind ik dat er te veel minderwaardige literatuur wordt gepubliceerd. Op de boekenmarkt is een zuivering vanuit economisch en kwalitatief oogpunt noodzakelijk. Om maar te zwijgen over het aanbod aan tv-programma's. Er zijn meer kanalen op de buis dan wij zappend kunnen bevaren. De vraag is niet waar Vlaanderen het geld vandaan haalt om zoveel televisienetten op de kijker los te laten, de vraag luidt veeleer waar men het talent haalt om de dictatuur van de kijkcijfers te tarten."
Verzuiling
- U lijkt nu zelf wel een doemdenker.
,,Helemaal niet. Ik wijs er alleen op dat een overmatige productie de ogen niet mag sluiten voor een gebrek aan kwaliteit. En ik volg zeker niet diegenen die in de beeldcultuur een bedreiging zien voor alles en nog wat."
- In de culturele wereld lijkt het er steeds meer 0p dat kunstenaars en cultuurmanagers zich nog weinig gelegen laten aan de verzuiling. Dat hardnekkige taboe van onze Vlaamse samenleving lijkt alvast in deze sector doorbroken.
,,Het is goed dat diverse stromingen het multiculturele klimaat bepalen. Ik bedoel daarmee niet dat de zuilen volledig moeten verdwijnen. Voor zover zij ontmoetingspunten zijn die levensbeschouwingen creatief stimuleren, behouden zij hun bestaansrecht. Het zou nefast zijn indien de overheid alleen nog initiatieven zonder ideologische kleur zou steunen. Zoiets leidt tot een vergrijzing van het creatieve aanbod."
,,Men moet er ook op toezien dat die zogenaamde ‘ontzuiling' geen nieuwe ongezonde manipulaties in het leven roept. Ik heb bedenkingen bij de manier waarop in de culturele wereld sommige prijzen en subsidies worden toegekend: 'ons kent ons'. Op die manier ontstaat een keurgroepje van namen die elkaars boeken recenseren en gretig schouderklopjes uitdelen aan de vrienden. Trouw aan de club wordt beloond met subsidies of een column hier of daar. Vandaar dat je steeds meer dezelfde namen terugvindt in de verschillende media. Ik noem dat de fanclub- mentaliteit."
,,Wat onze cultuur nodig heeft, is noch de kolonisatie door de macht van de zuilen, noch de manipulatie door een of andere kliek. We hebben wel nood aan toenadering en tolerantie, en aan het verlangen om onrecht en banaliteit uit het leven te bannen."
,,Kijk, ik kan mij ontzettend boos maken over de manier waarop de advertentiewereld de spot drijft met religieuze symbolen en dat heeft niet alleen te maken met mijn priesterschap. Ten eerste vind ik dat dergelijke advertenties getuigen van een slechte smaak. Ten tweede gaat het om een stuk van ons cultureel erfgoed waarmee niet wordt gespot. Als de makers van dat soort advertenties en de media die ze publiceren daarin geen graten zien, betekent dit dat onze samenleving geen schaamtegevoel meer kent. Dat noem ik een aantasting van onze cultuur en haar omgangsvormen."
- Je pleit toch niet voor een nieuwe preutsheid?
,,Die is nergens voor nodig. Ik stel mij alleen vragen. Bijvoorbeeld: hoever kunnen we nog gaan met het tonen van seks en geweld op de televisie? Ook dat heeft niets met Kerk en geloof te maken. De exhibitionistische exploitatie van seks en geweld tast immers niet alleen het geloof aan, ze tast aIIe menselijke waarden aan. De sociale en psychologische gevolgen zijn niet anders voor gelovigen dan voor niet-gelovigen. Zelfcontrole en zelfbeheersing zijn toch geen zaken voor katholieken alleen?,,
,,Iets heel anders is het wanneer de christelijke waarden in onze cultuurbeleving worden doodgezwegen. Ook dan kunnen we spreken van een verschraling."
Is dat gevaar reëel?
,,Ik denk het. Welke van de zogenaamde christelijke kranten en tijdschriften profileren zich nog door een belangstelling voor dieperliggende spirituele waarden? Ik ben niet de enige die vaststelt dat dit tot een kritisch minimum is gedaald."
,,Nogmaals, ik wil niet reageren vanuit een verdedigende reflex wanneer ik zeg dat onze samenleving in de toekomst meer openheid zal moeten opbrengen. Openheid voor religieuze tradities én voor de wereld. Cultuur was in vele landen de motor van de groei naar een eigen nationaliteit. Vooraleer de economische ontvoogding een feit werd, was er de culturele. Ook de Vlaamse beweging was eerst een cultuurbeweging. Nog steeds moet een volk een eigen herkenbaar gelaat hebben om aanzien te verwerven. Dat betekent echter niet dat men de multiculturele inbreng, die in de meeste westerse landen een feit is, kan ontkennen."
- Geen 'Eigen volk eerst'?
,,Neen, want dan staat die eigenheid niet langer in dialoog met invloeden die haar kunnen verrijken. Uiteraard moeten we onze Vlaamse cultuur en taal verdedigen. Tolerantie mag niet leiden tot verwaarlozing of miskenning van de eigen creatieve krachten. Ook moeten we beletten dat de pas verworven Vlaamse autonomie door Europese decreten wordt aangetast of dat onze cultuur wordt opgeofferd aan de voordelen van de Europese eenheidsmarkt. Ik pleit er echter voor dat die verdediging van onze taal en cultuur gebeurt door middel van een confrontatie met andere Europese en wereldculturen."
Bijbel
-We hadden het al over geloof en religie. Hoe verklaart u de opvallende afwezigheid van de christelijke thematiek, afgezien van enkele Jezus-romans, in de hedendaagse literatuur?
,,Het is niet juist dat de christelijke thematiek helemaal afwezig is. Vele schrijvers grijpen nog steeds terug naar figuren uit het Oude en het Nieuwe Testament. Ook anderen verwijzen naar de bijbel of
reageren associatief op bijbelteksten."
,,Toegegeven, de invalshoeken van waaruit deze thematiek worden behandeld zijn heel anders dan vroeger. Toen deden auteurs een beroep op de bijbel als een krachtbron om een visie op de werkelijkheid te ontwikkelen. In De Schrift herschreven. De bijbel in de moderne literatuur schrijft de Nederlandse criticus Jaap Goedgebuure dat de bijbel voor romanciers en dichters nu veeleer een bron is geworden zoals de Griekse mythen of Keltische sprookjes. Ze kunnen er terecht voor thema's en motieven die al vaker zijn bewerkt en daardoor aan interpretatiemogelijkheden hebben gewonnen."
,,Uiteraard zijn er ook auteurs die in hun werk een spelletje spelen met de bijbel, gaande van spot en ironie, tot beschuldiging en afwijzing."
- Is die verminderde scheppingskracht het gevolg van de secularisatie en de postmoderne cultuur?
,,Ten dele wel. De jarenlange kerkverlating, de verminderde aandacht voor christelijke thema's in het onderwijs, de gebrekkige kennis van de iconografie... wat niet meer gekend is, kan niet creatief worden uitgebeeld. Maar er is meer. Er is de ontmanteling van de grote verhalen die zo typisch is voor deze postmoderne tijd. Er is de vervanging van de ideologische zuilen door de artistieke kringetjes voor wie het volgen van modetrends het nec plus ultra van de vernieuwing is. Er zijn de adviescommissies van het subsidiebeleid die door hun schijnneutraliteit voorkeuren ontwikkelen voor kunstvormen die het midden houden tussen de bekende eenheidsworst, anarchistische vernielzucht en egotripperij. Er is ten slotte de gebrekkige reflectie in de media."
- In het recentelijk verschenen boek ,,De Gouden Ark" (*) bundelt u diverse bijdragen waarbij de relatie tussen religie en cultuur centraal staat. De kloof tussen beide lijkt in onze samenleving nochtans bijzonder breed.
,,Ja, en dat is jammer want religie is in wezen inherent aan cultuur. Vaak stond zij aan het begin van de ontstaansgeschiedenis van de cultuur. Religie en cultuur hebben beide een taak in de ontraadseling en de zingeving van wat mensen in de diepte raakt. Ze bieden de mens een verankering. Dat onderscheidt hen van de modieuze ,,eendagsculturen".
,,Helaas is religie steeds meer verschraald tot ethiek. Het resultaat daarvan is dat beeldende religieuze taal wegzinkt in juridische en dogmatische taal en dat religie vervreemdt van de brede maatschappelijke cultuur waarin ze haar eigen inbreng heeft. Maar er is ook een oedipale blindheid die meebrengt dat tijdgenoten de samenhang tussen religie en cultuur niet meer zien, iets wat in de tijd van christen-humanisten zoals Erasmus nauwelijks een probleem was."
- Ook gelovigen hebben het moeilijk met de religieuze taal. Ze klinkt vaak abstract, boven alle hoofden heen...
,,De taal van de religie - dat lijkt me een betere benaming dan 'religieuze taal'- mag geen taal zijn die zich afzondert van de gewone taal. Ze mag geen beroep doen op een aparte syntaxis of een woordenschat die alleen door ingewijden wordt begrepen. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de mogelijkheden voor een nieuwe gebedstaal trouwens aanzienlijk versterkt door de invoering van de volkstaal. Deze moet de creativiteit binnen het eigen taalgebied nieuwe kansen geven."
- Neem de psalmen: ze worden fraai gezongen maar de inhoud zweeft toch boven alle hoofden heen.
,,Ondanks mijn grote waardering ervoor moet ik toegeven dat ze voor de huidige gelovigen niet allemaal integraal bruikbaar zijn. Herformuleringen en weglatingen zijn op sommige plaatsen gewenst. Uitingen van revanchisme en haat, oproepen tot God om tegenstanders op te ruimen of andere volken te bevechten, horen niet meer thuis in een godsdienstbeleving die elke agressie veroordeelt."
- Kan literatuur iemand doen bidden?
,,Ik kan me voorstellen dat de esthetische ervaring die zowel de schrijver als de lezer doormaken in sommige gevallen een smaakmaker kan zijn voor de uitdrukking van de gelovige lch-Du verhouding. In het gebedenboek dat ik in 1995 voor de uitgeverij Lannoo maakte, zijn de beste gebeden afkomstig van schrijvers. Voorts kan de literatuur door haar vormgeving die tegen de tijd bestand is, de blijvende waarde van de geloofsinhoud op een aangrijpende manier aanwezig stellen. "
- Bidden als een culturele daad...
,,Zo is het. Maar tegelijk is het meer dan dat. Voor de gelovige is bidden het antwoord op het liefdesaanbod van God. Het gebed hoeft dus geen literair werkstukje te zijn. God is geen literair criticus. Integendeel, wie in het gebed wil binnendringen, zal meer zijn oren dan zijn mond moeten te gebruiken. Het gebed situeert zich immers tussen onrust en heilsverlangen. Daar is geduld voor nodig en een grote openheid van de verbeelding."
,,Als bidden, het spreken tot God, een culturele daad is, betekent dit dat het gebed voortdurend moet worden gevoed door het spreken over God. Vandaar dat elke theologische strekking moet worden afgetast op haar kracht om de taal van het gebed vorm te geven. Sommige strekkingen zijn daartoe meer geschikt dan andere. Zo verwacht ik veel meer van de bevrijdingstheologie en van de feministische theologie dan van de kosmologische theologie. Ik kan me niet voorstellen dat ik bid: lieve oerknal, ontferm u over mij."
(*) ,De Gouden Ark", Piet Thomas (red.), Lannoo-Tielt, 1996, 260 blz. ISBN 90 209
Rik Van Gorp bij de emeritaatsviering (15.09.1994)
Laudatio Piet Thomas
Rede uitgesproken door Rik Van Gorp bij de emeritaatsviering (1994)
Mijnheer de Rector van de KU Leuven, Mijnheer de Rector van de Campus Kortrijk, Mijnheer de Dekaan, Beste collega’s en vrienden,
Beste collega’s,
Er zijn wel duizend theologen Gedoken in je naam als in de nacht
Zo schreef Rainer Maria Rilke, de lievelingsauteur van Piet Thomas in een vertaling van hemzelf. In een ongeoorloofde applicatio pas ik deze hooggestemde verzen op zijn naamgenoten toe, van Aquino tot A Kempis. Wanneer ik Piet ietwat dichter bij A Kempis plaats, dan is het niet omdat ik zijn theologische onderlegdheid onderschat, helemaal niet, maar wel omdat ik hem veeleer met een ‘hamerken’ associeer. Aalstenaar van origine en opgeleid bij de Jezuieten, is hij altijd een vrijgevochten man geweest, rebels als Boon en Daens. Hij heeft menigeen in de letterenwereld ‘lik op stuk’ gegeven. Dat was reeds te merken toen hij als doctorandus in de vroege jaren 60 de poëziekroniek verzorgde voor DWB. Piet met het hamerken, wellicht een psychoanalytisch te duiden reflex ter bescherming van zijn eigen ‘microcosmos’, de emotionele wereld van zijn belangrijkste dichtbundel uit 1963. Want u moet weten, dames en heren, Piet is begonnen als dichter.
Zijn academisch leven nam een aanvang in 1966 toen hij assistent werd aan de KULAK, met een voor die tijd reeds erg ruime interpretatie van de residentieplicht. Er waren goede redenen voor: een doctoraat over Sigmund Freud maak je niet zonder Wenen. In 1969 is het zover: Piet Thomas wordt docent benoemd en begint zijn echte Kortrijkse jaren. Ze gaan niet ongemerkt voorbij. In zijn Microcosmos van 1963 had hij nog een gedicht geschreven over ‘zeven manieren van zwijgen’. Nu mocht hij spreken! Het verborgen leven was voorbij. Het openbare leven kon beginnen. Ik weet niet of hij ooit een aggregatie heeft behaald, maar het was voor hem alvast niet nodig. ’Ge kunt dat of ge kunt dat niet’ zei Westerlinck in die tijd, en Piet kon het. Zijn colleges in de Nederlandse en de Europese literatuur werden watervallen van welsprekendheid waarin hij zijn eigen poëtische bezieling en belezenheid met enthousiasme over de jonge Westvlaamse hoofden liet neerkomen. Hij heeft er laten verdrinken, dat is waar, maar hij heeft er ook een aantal dronken gemaakt, dronken van het schone geheim van de poëzie. De Nederlandse poëzie van zijn tijd was voor Piet overigens geen geheim. Hij stond er mee op en gin er mee slapen. Een begrijpelijke sublimatie voor een priester-docent die in Freud was geschoold. Zat die sublimering er ook voor iets tussen dat hij in zijn kritische commentaren en essays telkens weer een dubbelspoor leek te volgen? De titels van zijn opstellen en kritieken liegen er niet om: ‘liefde en dood’, ‘roes en beheersing’, ‘weemoed en hoop’, ‘vleugels en hoeven’, ‘machtswil en onrust’, ‘demonie en genade’. De polen van deze spanningsvelden roepen de geest van de tijd op in het hoofd van Piet Thomas, een Januskop. Diens beeld heeft hem later wellicht nog geïnspireerd voor een versje:
Thuis bij de lampekap Blinken de borrels. De vaders sleuren Janus Voor de spiegel
Dit dubbelspoor verklaart ook de bijzondere interesse van Piet Thomas voor ‘Woord en Beeld’, voor letter en figuur. Het resulteerde in menige tentoonstelling aan de KULAK en in een reeks gedegen publicaties.
Ook de Europese literatuur werd verslonden, omdat hij met zijn hart, omdat hij ‘par coeur’ wilde doceren. Zijn ‘livre de chevet’ werd Rilke; voorwaar geen slechte keuze. Hij kon en wou diens rijkdom aan schoonheid en ideeën niet voor zich houden en zo groeide uit de dichter, de criticus en de docent allengs ook de vertaler. Rilke heeft voor hem dezelfde rol gespeeld als Eliot voor Servotte. Piet Thomas heeft in de jaren tachtig honderduit vertaald, vechtend met moeilijke teksten, in respect voor de aangevers: Rainer Maria Rilke in de eerste plaats, maar ook Louise Labé, Peter Huchel, Heinz Kahlau, Ilse Aichinger en zovele anderen.
“Wer den Dichter will verstehen, muss ins Land des Dichters gehen”, dat moet ook Piet Thomas hebben gedacht. Hij was niet alleen een belezen en beroesd, maar ook een bereisd man, een homo viator in het literaire circuit. De binaire tussentitels van zijn kritische essays (‘tussen gisteren en vandaag’, ‘tussen weelde en waarheid’) kregen geografische dimensies. De academische route tussen Kortrijk en Leuven, waar hij ‘Kritiek en Essay’ en ‘Psychoanalytische Literatuurstudie’ doceerde en een keertje ook een vergadering van het departement moet hebben bijgewoond, werd al vlug omgeleid naar Gent, Antwerpen, Brussel of waar ook in Vlaanderen theater werd gespeeld. Hij voelde zich goed in de loges, de foyers en zelfs in de coulissen, waar hij het culturele nieuws van de dag, heet van de naald, wist op te pikken. Ook dat ield hij niet voor zich. De Kortrijkse studenten hebben vele teksten uit de Nederlandse en Europese literatuur overigens via moderne ensceneringen toegelicht gekregen. Piet Thomas ging ook hier wel eens, en tot ieders genoegen, ‘zijn Boekje te buiten’.
Interview van Patrick Holderbeke voor het streeknieuws 20 april 1994
“Ik droom van schrijversacademie”
Professor Piet Thomas van de Kortrijkse universiteit wordt vandaag 65 jaar
KORTRIJK ,,Was ik een strenge professor? Ik weet het niet zo precies. Tenzij je met ,,strengheid" bedoelt de lat kwalitatief hoog leggen," zegt professor Piet Thomas, terugblikkend op zijn academische carrière. Professor Thomas wordt vandaag woensdag 65 jaar. Het emeritaat (professor met pensioen) aan de Kulak komt eraan. De kolleges Verklaring teksten Nederlandse literatuur en Europese literatuur liggen voor dit academiejaar al achter de rug. Straks volgt nog een examenronde en moet een laatste generatie germanisten-in-spe de prof in de ogen kijken. Een oud-student van hem en tevens Bellegemnaar Julien Vermeulen wijdde WVS-cahier 165 (Vereniging van Westvlaamse Schrijvers ) aan de figuur van Thomas onder het motto ,,Ik leef in mijn moederland woord".
,,Ik ben tevreden met het kernachtige artikel dat Vermeulen in dit cahier aan mij wijdde," zegt Piet Thomas. Ettelijke jaren van zijn leven wijdde hij aan tekstanalyse en tekstuitleg. De studenten − dat klankbord − vallen nu weg. Toch hoopt de professor stilletjes dat de Kulak niet helemaal een gesloten boek wordt.
,,De voorbije jaren hield ik me bezig met de uitbouw van de afdeling audiovisuele hulpmiddelen en onze mediatheek. Literaire teksten krijgen soms nog een andere dimensie, als er muziek of beeld bij komt kijken. Een optimale, mediale vertolking van teksten in liederen, zegt soms meer dan welke geleerde uitleg ook," relativeert de professor zijn eigen beroep.
Streuvels
,,In de nieuwbouw van het postuniversitair centrum hebben we de geschikte beeldprojectie- en geluidstechniek in huis, om over de middag dingen te laten zien en horen. Ik zie het wel zitten om dit programmatorisch uit te werken. Ook het voortbestaan van ons knipselarchief bekommert me zeer, nu de gewetensbezwaarde daar wegvalt." Zijn dit al bij al toch geen te bescheiden plannen voor iemand die met hart en nieren in het bestaande culturele en literaire circuit vergroeid zít? Piet Thomas: ,,Heel wat van mijn activiteiten zet ik verder. Zo zijn er de plannen voor een Streuvelsgenootschap, in de lijn van wat ook met Timmermans gebeurde. Het genootschap wil een jaarboek uitgeven, met bijdragen, die niet van puur wetenschappelijke aard hoeven te zijn. We hebben al een voorlopig bestuur, waarin ook de grootste verzamelaar van Streuveliana Paul Thiers zit."
Toen Piet Thomas vernam wat de stad oorspronkelijk maar van plan was om Streuvels te herdenken (25 jaar geleden gestorven) werd hij bitter. ,,Het kwam neer op een Vlaamse Streuveliaanse barbecue met hespenworst en enkele liederen van Tamboer. Het geeft perfect aan hoe Kortrijkse politici met cultuur plegen om te gaan. ,,In Brugge is een colloquium over het werk van Streuvels. Er komt een uitgave van een fotoboek “Streuvels in Woord en Beeld” (uitgegeven bij Snoeck), en gesponsord door het Gemeentekrediet. Daarom was het moeilijk om dit bij de Stichting De Gulden Sporen – waar ik ook nog actief in ben – aangekaart te krijgen”.
,,Maar er komt dan toch een fototentoonstelling in een betere boekhandel in Kortrijk en met Theater Antigone zijn we nog op zoek naar een gastvoorstelling die in dat raam past. Er is het Gezelle/Claus-programma “Gebeden en Wangebeden” van het Zuidpooltheater met Rosemarie Lauwers en Bob Snijers, dat we graag zouden koppelen aan fragmenten uit het werk van Streuvels, gebracht door Ton Lutz of zo.”
Toch blijft het één van de grote ergernissen van Thomas dat Politici vaak vervallen in de rol van “culturele kruimeldief”. ,,Terwijl ze het algemeen belang van de cultuur voor West-Vlaanderen propageren en het huidige tekort aanklagen – wat op zich in orde is – luizen ze wat extrasubsidies weg voor een culturele vzw, waar ze toevallig zelf belangen in hebben,” zegt hij verbitterd.
Literatuur
Maar er blijft de troost van de literatuur en het woord, waar Thomas zo graag in vertoeft. ,,Onderzoeks- en vertaalwerk – de twee zijn niet van elkaar los te koppelen – blijft mijn voorkeur genieten. Mijn love-story met de Duitse en Oostenrijkse poëzie – Rilke, Hölderlin, Huchel – is genoegzaam bekend. Met mijn vriend Edmond Ottevaere blijf ik op dat vlak actief met de uitgave van Transit en het werk van Theodor Kramer”.
,,Het was steeds mijn betrachting een nieuw werkdomein te vinden. Wat gebeurt er nog niet? Literatuur en agressie, scheldproza, hekelgedichten, het komische in de literatuur, de lichamelijke aspecten van taal, de psychoanalytische theorie over literatuur, waren die terreinen die mij aantrokken.”
Debuut
Piet Thomas debuteerde in 1950 in De Standaard als dichter. Later volgden de bundels Xerion ('59) en Microkosmos ('63). Maar de ongenadige poëzierecensent dwong de dichter in hem tot een ondergronds bestaan.
,,Het artistieke zelf scheppen in mij is verwaterd," zegt Thomas' ,,Op de duur durf je niet meer met iets naar buiten komen. Maar in het geheim doe ik voort. Af en toe schrijf ik wel een gebedstekst of een ironisch gedicht, zoals ter ere van de 65ste verjaardag van Hugo Claus. Qua leeftijd verschillen we maar enkele weken. Noem het voor mijn part maar een hekelgebed".
,,Denk aan het schaap,/in wolf gekleed/dat Hugo heet./Hoor hoe hij blaat,/daar hij niet weet/hoe ’t best zijn haat/aan jou besteed./ Nog steeds verdriet/ hem dat hij niet/je volk en jou/genoeg beschiet./De Vree graast voor./ Jij hebt ze door,/je kudde en stal,/maar ook ’t gebral,/uit klier of gal/van gier en kwal/…/Is niet jouw feest/voor lijf en geest,/in handbereik-/van arm en rijk?/…/Denk aan het schaap/in wolf gekleed,/ en de priaap die Hugo heet./,” zo vraagt de dichter Thomas zich af.
Thomas stond een tijd lang bekend om ,,de man die slechte dichters afmaakte”. ,,Toch ben ik blij dat ik onder mijn oud-studenten enkele literatoren tel, die de stap naar het literaire verder aandurfden en met resultaat. Ik denk dan aan een Peter Verhelst, Luuk Gruwez, Mark Desmet, Joris Denoo, Paul Demets, Erik Spinoy, Herman Leenders of Philip Vandenberghe. Eén van mijn dromen is een literaire schrijversakademie beginnen in Kortrijk, waar zowel auteurs, romanciers, dichters, essayisten, als docenten aantreden."