Ze ging er van uit dat het geregeld kon worden.
Door anderen. Zij waren het, die er maar voor zorgen moesten dat alles in orde
kwam.
Die gedachtegang was mooi meegenomen:
kon ze zich blijven wentelen in hetzelfde excuus.
Om uiteindelijk helemaal niks te doen.
Het was zo vaak gebruikt dat ze het intussen zelf was gaan geloven.
Voor de buitenwereld kon ze daardoor heel erg druk gaan doen: schoppen, trappen, foeteren, roepen
tegen
elk huis dat groot genoeg was om haar rebellie te vergeven.
De ultieme en edelste weerwraak van het systeem.
Die haar liet zitten met de vraag: waar en tegen wie moest ze uiteindelijk
vechten?
Alleen, wanneer ze alleen was, met niemand anders dan zichzelf,
overspoelde de leegte haar.
Gestorven nog voor de dood kwam, zo voelde het door het kille besef:
ooit had ze geleefd, zelf.
Vrees voor het stille spiegelbeeld het resultaat.
Het zag haar niet graag. Eender welk moment van de dag.
Het trok een mond vol zuur boven vermoeid tranende ogen.
Per keer het beeld naar haar keek, leek ze nog magerder dan de herinnering aan
de laatste keer. Elke keer koude rillingen en nekharen recht.
Alsof een onzichtbare schaduw met ijzige zucht in haar oor fluisterde:
zie je wel, ik ben er altijd
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hetzelfde excuus, waarmee ze vuistslagen op een naald probeerde te geven,
zorgde er voor dat ze werd geleefd:
Haar leven ging alle kanten op. En géén kant ervan die zij zelf wilde.
Daar zorgden die anderen dan weer wél voor
De bestendiging van het lot in uitspraak der berusting:
niks is zeker, behalve de dood
Elk initiatief bij voorbaat gesmoord.
Elke kiem van beseffen tijdig te verdrinken.
Vakkundig. Zoals haar moeder.
De dag erna was de herinnering verdwenen.
Kon het hele toneel opnieuw van voor af aan beginnen.
Met als adagium: ieder hoofd zijn eigen hoofdpijn.
Met aspro bruis als eerste hulp, op zoek naar die éne andere.
Die haar leven in een sprookje zou veranderen.
Intussen nam ze aan, dat er beter geen vragen gesteld werden over sprookjes:
ze had geleerd: ze bestonden niet.
Die witte ridders ook niet.
Als en indien ze er waren, dan vermoedelijk aan de andere kant van de wereld.
In één of andere jungle. Of op het witte doek: goed gecamoufleerd.
In elk geval, niet in haar buurt.
Niet in haar wereld.
Niet dat ze geen moeite had gedaan om erin te geloven.
Integendeel. Ze had het meer dan eens geprobeerd.
Zich verloren, totaal.
Zichzelf gegeven, volledig.
Zichzelf vergeten, compleet.
Het werd elke keer nog minder leven.
Ze had ooit ergens een Arabisch spreekwoord gelezen:
Het huwelijk is als een belegerde vesting:
zij die er buiten zijn, willen er in. Deze die er in zijn, willen er uit.
Hoe kon die Arabische mens haar opeenvolgende mannen zo goed kennen?
Ze had hem niet eens gesproken
De laatste in de rij was de grootste goorzak geweest.
Ze had het toen zelfs ternauwernood overleefd.
Nadien gezworen dat geen vent haar nog zou aanraken.
En nu,
zat ze te wachten.
De
tram was ongebruikelijk laat.
Ze
kon niet anders dan de tram nemen.
Haar
poging een rijbewijs te halen was destijds een stille dood gestorven toen de
theorie niet kon ingestudeerd worden.
Wegens
werken voor de broodnodige centen, oppas voor de kleinere broer en zussen en
nog een massa andere verplichtingen zoals het zorgen voor haar dronken moeder.
Dat
was zoals zij zich haar moeder herinnerde: in een soort permanente staat van
dronken ontbinding
Wanneer
moeders toestand naar dagelijkse gewoonte comateus werd,
werd
zij de vrouw des huizes. Of ze dat nu wilde of niet
Ze
had ergens in het middelbaar geleerd van meester Jean over Darwin.
Voor
zover ze nu nog wist, ging het over seks en overleven.
Survival
van de sterkste of was het de fitste?
Het
klopte in elk geval voor geen meter.
Het
kon alleen de slimste zijn:
ze
was in haar eigen Darwinversie daarvan het levende bewijs
En al
wie tegen haar versie ingegaan was, zou het zich beklagen.
Voor
zover ze dat nog konden
Ze
koos speciaal dit uur om te vertrekken.
Er
was dan bijna héél zeker niemand die ook stond te wachten.
Ze
had er een bloedhekel aan als die ongewenste, wachtende medemens een gesprek
met haar probeerde te starten.
Meestal
begon én eindigde het met iets stoms als: wat is het warm. Of koud.
Met
een vragende intonatie, hé?
Helemaal
irritant werd het wanneer er het aanhangsel bijkwam: vind je niet?
Arghhh!
Zo interessant zeg! Alsof zij zich met zoiets bezig zou houden
De
blik die ze dan met haar diepliggende bruinzwarte ogen uitstuurde was tot nu
toe altijd voldoende geweest om elke verdere conversatie in de kiem te smoren.
Ze
had de uitdrukking ooit geoefend voor de spiegel.
Ze
was er zelf van geschrokken, wat haar ervan overtuigde dat als ze die blik in
haar ogen gebruikte, die zó angstaanjagend was, dat géén mens haar nog durfde
te benaderen.
Ze
was zich geenszins bewust of het nu door haar blik of de licht verwilderde,
naar zweet ruikende onverzorgdheid was, waarom de modale medemens haar sowieso
met moeite benaderde
Straks
was de tram zo laat dat ze haar afweerwapen zou moeten toepassen
Ze
zat op de vertrouwde plaats op de bank, uiterst links.
Gedeeltelijk
met haar rug tegen de zijwand met reclame, niet zichtbaar vanaf straat.
Met
haar benen over elkaar gekruist te friemelen aan haar schouderlange haar.
De
punten hield ze haar nà haar zo ver als mogelijk was, voor haar neus.
Stuk
voor stuk aan het controleren. Ze keek er zelfs een beetje loens van.
Afwisselend
in het rond speurend of er niemand aan het naderen was
Of
stel je voor: haar aan het bekijken was
Of
nog erger: haar gedachten aan het meelezen
Zouden ze echt kunnen zien wat ze dacht?
Als
er één moment was, waar niemand,
maar
dan ook niemand haar gedachten mocht kennen, dan was het nu!
Het
ene been ging op en neer in een onhoorbaar langzaam ritme.
De
nieuwe informatie van vandaag zou ze gaan gebruiken, maximaal
Om
hem te raken: strike én game over
Te
kunnen wentelen in het genoegen van zijn ondergang
Het
tempo waarmee haar lokken door haar duim en wijsvinger gingen, versnelde.
Of de
punten gaaf waren of gespleten, wie zag dat nu nog: who cares?
Het
wees op opperste concentratie, het genoegen van het plannen.
Zelfs
de aanzwellende en daarna uitstervende loeiende sirenes van politiewagens
konden haar niet uit haar trance halen.
Het
onmiddellijke zoete plezier van het ongestoord bedenken.
Met
zowaar een licht naar boven trekken van één mondhoek als bewijs van het
plezier
De
uitvoering van de bedenksels was van een andere orde.
Spannender,
maar vooral: véél later.
Die
verkneukelende gedachten waren nu
Alle
gedachten waren als sardienen, opgejaagd door tonijn.
In
steeds kleiner wordende cirkels gedreven naar hun noodlottig einde.
Die
tonijnen waren de pionnen.
Die
zij ging plaatsen om de desastreuze kettingreactie van sardienen te creëren
Nee,
het waren
.
Dominostenen!
Die
zou ze in gedachten zó plaatsen, dat ze er slechts één moest omduwen.
Ze
wist dat het eindresultaat onvermijdelijk was: de laatste steen zou met zekerheid
vallen.
De
gedachte aan de rij dominostenen was haar nog meer genegen dan de opgejaagde
sardienen: die wisten immers wie hun belagers waren.
Nu,
in de in gedachten op te stellen rij, zou de omgeduwde slechts weten wie hem had
geduwd, net vóór het fatale moment van de volgende mee te sleuren in zijn val
Dit
was bijzonder: de allerlaatste kon nooit weten wie ooit de eerste steen de
toekomstige fatale zet had gegeven
De
chaos zou uit het niets komen en vooral: compleet zijn.
Zwart
blakerend, allesvernietigend: daar ging zij voor zorgen
Het
betekende ook, dat ze getuige kon zijn van haar eigen werk.
Veilig.
Buiten
alle verdenkingen.
Hij zou
en ging vallen, definitief
Net
als die laatste steen, onvermijdelijk
|