TD 03.
Netjes symmetrisch in de rechter benedenhoek van het kleurrijke doek. Meer
stond er niet te lezen.
Het gaf de kleuren des te meer kans om tussen alle rommel en ander muf
prullaria te schitteren. En mij te vinden. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Tot dan had ik mijn twijfels gehad bij elk
voorwerp. Of het nog kon werken. Of alles zelfs überhaupt ooit een functie had
gehad. Het stond in alle hoeken en kanten op een chaotische manier neergezet en
de bij wijlen tot tegen het plafond gestapelde geschiedenis had me niks gezegd.
Geen gevoel, geen enkele gedachte aan de vorige bezitter. Het geheel dan weer
wel.
Ik kon me voorstellen dat er mensen waren die de geur van ooit in de amper nog
vrije bewegingsruimte beangstigend benauwd vonden. Dat was het voor mijn niet.
Het gaf mij een gevoel van warme knusheid, een vorm van geborgenheid waar de
tijd geen vat op me had. Ik bevond me immers midden in de tijd: lopend in de
nog vrije ruimte als in het oog van een tijdstorm. Stoffige warme rust.
En in die vreemde bijna kleurloze chaos van overwegend beige en bruin, kon het
contrast niet groter zijn. Als een oase van licht, hing het daar.
Je kon niet anders dan ernaar kijken. Naar de zuivere zomerkleuren die recht in
drie D van de muur via de lens op mijn kleurkegels sprongen, mijn grijze massa
binnen. Om nooit meer te vergeten.
Gepakt, gevloerd, genageld, perplex
Nooit eerder had ik me kunnen
voorstellen wat anderen er aan hadden om voor een geprepareerd linnen doek met
in het beste geval een afkooksel van de realiteit of zelfs een geheel eigen, zo
goed als onherkenbare interpretatie van diezelfde realiteit, een fortuin, in
verhouding tot reële waarde van het doek neer te tellen.
En nu stond ik daar. Adem ingehouden. Op scherp, geen idee of de adrenaline of
de endorfine het zou halen. Die TD had me goed te pakken. De bruin beige wereld
smolt op de achtergrond: zijn werk was het enige waar ik nog oog voor had.
Kijken. Als behoedzaam aftasten, verwonderd over wat ik zag.
Hoe langer ik keek, hoe meer ik zag.
Net zoals het spel dat ik met mijn broers deed om de tijd tijdens de al of niet
verdiende huisarresten te verdrijven: figuren en bijhorende verhalen in de
wolken zoeken.
De oude sigarenrookgeur had ik niet eens opgemerkt tot de oorzaak in grijze
stofjas naast me stond. Tony Doollander zei de anderhalve meter hoge mens.
Doollander???
zei me niks. Ik bekeek de man vanuit mijn ooghoek en schatte zijn
omtrek zowat gelijk met zijn lengte. héél véél te klein voor zijn BMI, dacht
ik.
Blue thoughts vervolgde hij.
Terwijl ik me afvroeg hoe de man ooit het werk omhoog gekregen had. Naast hem
voelde ik me al een reus, tov de formaten van de blauwe gedachten was hij
slechts een kleine halve meter groter. Ik zag in gedachten het werk voorbij
schrijden, met alleen 2 handen en 2 korte dikke beentjes met zwarte
klompschoenen zichtbaar als waren ze van het schilderij zelf
Niet te koop was het volgende wat de wandelend sigarenwalm zei. Waarmee mijn
wandelend schilderij gedachte als een openspattende zeepbel verdween
Nah! Voor een keer ik van de wereld was van iets wat op kunst leek, kon ik,
zelfs al zou ik het gewild hebben, geen fortuin uitgeven. Laat staan dat ik het
gekund had.
Zoekt u iets in het bijzonder? kraste de grijze stofjas mens.
Ik draaide mijn hoofd met moeite weg van het werk, keek omlaag, recht in de achter een ziekenfondsbrilletje verscholen licht
bruine ogen. Ik nam aan dat ik met de eigenaar van de inhoud van het pand een
gesprek zou starten.
Of ik iets bijzonder zocht tussen deze sepia rommel?
Behalve wat nutteloos tijdreizen tussen de opgestapelde geschiedenis?
Het enige wat er bijna fluisterend als stonden we midden in een kerkdienst uit
kwam was:
Wie is Tony Doollander?
|