
Tekst: Arthur Conan Doyle, André-Paul Duchateau --- Tekeningen: Stibane.
De rijke landeigenaar Sir Charles Baskerville wordt dood gevonden in het park van zijn landhuis, gelegen in Dartmoor. Hij lijkt te zijn overleden aan een hartaanval, maar volgens zijn beste vriend, Dr. Mortimer, is er meer aan de hand. Volgens hem is Charles het slachtoffer van een bovennatuurlijk wezen, dat door het gebied spookt in de gedaante van een enorme hond. Enorme hondensporen rond het lijk lijken dit verhaal te bevestigen. Mortimer is bang dat Charles erfgenaam, zijn neef Sir Henry Baskerville, in groot gevaar is. Daarom roept hij de hulp in van Sherlock Holmes. Dr. Mortimer vertelt Holmes en Dr. Watson van de zogenaamde Baskervillevloek, die volgens hem al eeuwenlang op de familie rust. De vloek zou zijn ontstaan door de wandaden van ene Sir Hugo Baskerville, die leefde ten tijde van Oliver Cromwell. Volgens de verhalen was hij een zeer kwaadaardige en sadistische man. Hij werd verliefd op de dochter van een vrijboer. Hij ontvoerde haar, en sloot haar op in zijn slaapkamer. De vrouw kon echter ontsnappen. Toen Hugo dit merkte, riep hij dat hij zijn lichaam en ziel aan het kwaad zou willen geven als hij haar maar kon krijgen. Vervolgens zette hij de achtervolging op haar in met zijn jachthonden. Een paar uur later vonden Hugos vrienden de lijken van zowel de vrouw als Hugo. Een grote spectrale hond stond bij Hugos lijk, beet diens strot af, en verdween ermee in de nacht.
|