Tekst: Martin Lodewijk --- Tekeningen: Claus Scholz.
We beginnen het verhaal met onze held Johan die tegen het vallen van de avond een geschikte overnachtingplaats vindt dicht bij een waterval. Na een kampvuur te hebben ontstoken en een warme maaltijd bereid te hebben, begint hij al starend in het kampvuur terug te denken aan zijn avonturen en vrienden van weleer zoals Merlijn, Koning Arthur, Almeric Pynnock, Yorimoto en ook Karel de Montabour. Terwijl hij zich te ruste legt maakt hij duidelijk dat hij verlangt naar rust, maar onze held beseft ook dat deze pas komen gaat als Bahaal voorgoed verslagen is. Opeens, terwijl Johan ligt te slapen rijzen er primitieve gestalten uit de grond die onze held belagen. Ohaën probeert zich nog te verzetten maar bezwijkt onder de grote overmacht en wordt bewusteloos afgevoerd. Even laten komt hij weer bij bewustzijn. Hij treft er een van de primitieve gestalten die hem haarloze noemt en hem vertelt dat ze zich snel bij de andere delers moeten vervoegen vooraleer ze de zweep van de beer voelen. Dit was echter te voorbarig want al knalt een zweep genadeloos door de lucht, één van de bewakers heeft het 2 tal opgemerkt en probeert ze aan het werk te krijgen. Dit is echter niet naar de zin van onze held en hij duikt naar de bewaker in een poging deze te overmeesteren. Zijn poging valt compleet in het water, of beter het zand daar Johan voorover valt en bemerkt dat hij vast zit met een keten. Johan en zijn partner worden daarna meegevoerd naar een mijn, verlicht door lichtgevende schimmels en zwammen. Een aanblik waarvan Johan zich de vergelijking maakt met het Gehenna ( Vagevuur).
Dit verhaal is samen met de albums #208 & 209 ook verschenen in Luxe album op het A3 formaat en in zwart-wit, waarvan er maar 350 exemplaren van zijn gedrukt.
|