Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
De Sinaï woestijn, Israël. Een afdeling ruiters nadert een bolwerk van de tempeliersorde. Wanneer de ruiters aankomen, wordt een van hen opgewacht en meteen tot bij een ongeduldig wachtende Gonzaga, grootmeester van de tempeliersorde, gebracht. Het is Johan, de rode ridder. Alvorens Johan een verklaring voor zijn oproep te geven, toont Gonzaga de communicatiemogelijkheden van de tempeliers in de regio. Een keten van versterkte bolwerken verkeert in staat van paraatheid. Vervolgens laat Gonzaga Johan kennis maken met Liubah, een Egyptische prinses die door de tempeliers uit de handen van een roversbende gered werd en over krachten beschikt die haar een blik in de toekomst gunnen. Op aandringen van Johan geeft Gonzaga vervolgens een verklaring voor al deze commotie. Gog en Magog, het einde van de wereld. Liubah werpt nog een blik in de toekomst door Gonzagas beker aan te raken, waarop deze hevig begint te beven, een onheilsteken! De vesting davert nu op zijn grondvesten, buiten de vesting stijgen geheimzinnige dampen op, met het zwaard in de hand verlaten de tempeliers hun veilige haven. Niets te bespeuren, enkel een oude man, die enkele bewegingen maakt met zijn staf waardoor de dampen verdwijnen. Gonzaga weet dat de man vriendelijke bedoelingen heeft. Het is Aaron, een verre afstammeling van de broer van Mozes. Johan en de omstaanders naderen de kraters, Liubah die achterna gekomen is weet hen te vertellen dat Gog en Magog ontwaakt zijn en dat de kraters een uitdaging zijn...
|