
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Johan zwerft rond in Zuid-Azië, op een avond merkt hij een rookpluim en rondzwervende aasvogels op. Onmiddellijk haast hij zich naar de onheilsplek, waar hij verkoolde lichamen ziet liggen. In de omgeving is echter geen vuur te bespeuren, een raadsel
Johan merkt een karrenspoor op en besluit dat te volgen. Plots spreekt een stem tot hem vanop een rots. Het is Grograk, een hogepriester van het vulkaanvolk. Hij maant Johan aan de sporen niet verder te volgen aangezien na het invallen van de duisternis de Yenis, gevaarlijke roofdieren, op jacht zijn. Ondertussen zijn de verkoolde lichamen tot as vergaan. Johan ziet schijnbaar van zijn plan af, en houdt zich schuil achter een rots. Wanneer hij denkt dat Grograk verdwenen is, zet hij zijn speurtocht verder. Grograk merkt dit en besluit de ridder nog een laatste kans te geven. Een vuurzee moet Johan tegenhouden. Johan laat zich echter niet tegenhouden en springt over de vuurzee. Hij zet zijn tocht verder, gadegeslagen door Grograk en een jong meisje dat zich achter de rotsen schuilhoudt
|