
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Nabij het Krak der Ridders, in het graafschap Tripoli is een afdeling hospitaalridders op zoektocht. Plots bemerken ze aaseters in de verte, meestal geen goed teken. Ze haasten zich naar de plek des onheils. Bijna ter plaatse merken ze een groep Saracenen op, meteen wordt de achtervolging ingezet. In een kort treffen moeten de Saracenen het onderspit delven. Terug op de plek des onheils treffen de hospitaalridders de overblijfselen van een karavaan aan, die niet in het Krak aangekomen was. De lastwagens zijn weggeroofd. De Saracenen lokten de hospitaalridders dus blijkbaar mee, weg van hun prooi. Plots trekt een zacht gekreun de aandacht van de kapitein. Het is een jonge vrouw, die na het drinken van wat water snel weer op krachten komt. Haar naam is Zora, familie van een lid van de karavaan. Ze vertelt over fata morganas, die hen steeds meer en meer weglokten. Door watertekort stierven steeds meer en meer leden van de karavaan, tot iedereen dood was en de Saracenen onder leiding van Sid Yoessef hun slag sloegen. Sid Yoessef is geen onbekende voor de hospitaalridders, hij beheerst een fort aan de kust, en drijft handel met alle partijen. Hierop besluit kapitein Ramund dat het tijd wordt om het fort Qal At el Morqah een bezoek te brengen met Zora erbij.
|