
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Op een najaarsochtend nadert een grote groep ruiters het kasteel Horst. Als blijkt dat het Tempeliers zijn, worden ze binnengelaten en naar Hugo Pynnock gebracht. De aanvoerder van de groep is de grootkanselier van de Tempeliersorde, Gonzaga. Hij is naar Horst gekomen om de mensen daar op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen van de rode ridder. Hij zegt dat Johan waarschijnlijk niet snel zal terugkeren. Hij vertelt over de strijd tegen Klingsor en de avonturen met de groene steen. Na de overwinning op Sicilië bleven de Tempeliers en Johan nog een tijd op het eiland om mogelijke handlangers van Klingsor uit te schakelen. Op een dag kwamen Johan en Gonzaga in een rumoerige kroeg aan. Daar waren ze in gevecht geraakt met een groep Bulgaarse zeelui, die een oude, blinde man geschopt hadden. Bij het verlaten van de kroeg zag een Bulgaar nog wel de kans om een mes te werpen. In plaats van Johan te raken, trof hij de blinde man. De blinde man zou sterven aan zijn verwondingen, maar vertelde nog wel aan zijn dochter, Eleni, over een reis die zij moest ondernemen. Ze kreeg een klein lederen buideltje van haar vader en beloofde haar herberg te sluiten en op reis te gaan. Op dat moment besloot Johan met Eleni mee te gaan. Na dit verhaal gehoord te hebben, kan Hugo Pynnock niet geloven dat Johan zich zo in een onbekend avontuur heeft gestort. Gonzaga zegt verder alleen te weten dat Johan en Eleni met een koopvaardij schip richting het Anatolisch hoogland, in het oosten van Turkije, zijn gegaan.
|