
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Een woestijn in het nabije oosten. Johan is op weg naar de stad Offir, wanneer hij in de verte een rookwolk opmerkt. Hij gaat op verkenning, wat hij vindt tart alle verbeelding, de restanten van een karavaan, de eigenaars gruwelijk vermoord. In het zand bemerkt hij vreemde afdrukken. Plots hoort hij wapengekletter achter een heuvel, meteen snelt hij de ongelukkigen ter hulp. De restanten van de karavaan worden overvallen door groene wezens. Op een van de wagens zit een jonge vrouw die plots aangevallen wordt door een monster, ze roept een man, Boreas genaamd ter hulp. Boreas weet de aanvaller uit te schakelen, maar reeds doemen nieuwe aanvallers af. Ditmaal is het Johan die voor de benodigde ademruimte zorgt. In allerijl tracht hij de karavaan te organiseren. De overmacht is echter geweldig. Als bij wonder komt het garnizoen van de stad Offir ter hulp. De monsters, ook wel Bergduivels genoemd slaan op de vlucht. Booras stelt zichzelf en de jonge vrouw, zijn danseres, Ithys voor. Ook de kapitein van de garde stelt zich voor, zijn naam is Azuur. Het gezelschap gaat verder op weg naar de stad Offer. Onderweg vraagt Booras Ohaën om zijn lijfwacht te worden. Ohaën voelt aan dat Booras een bekende is en dat hij hem kan vertrouwen. Hij neemt het voorstel dan ook aan.
|