
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
De Rode Ridder redt een oosterling, Wang Ho, uit de handen van enkele woeste vissers. Uit dankbaarheid wordt Johan uitgenodigd door de meesters van Wang Ho. Aan boord van het schip maakt hij kennis met prinses Shun-Sirli en haar lijfwacht Wangtsin. De prinses is op de vlucht voor de "zonen van de zwarte slang" een sekte die haar familie uitmoordde. Wangtsin redde haar met zijn vechtkunst. Hij is immers meester in Kuntau, die zonder moeite zelfs het scheepsanker weet te verbuigen. Om een aanval van hun vijand te vermijden vertrekt het schip in ijl tempo, en de rode ridder biedt zijn hulp aan. Op volle zee wordt het schip ingehaald door vier schepen van de vijand. Het komt tot een bloedig treffen, waarbij Wangtsin zijn kunnen volop kan benutten. Al gauw trekken "de zonen van de zwarte slang" zich terug, maar een enkeling, Toshampsu, dringt door tot de vertrekken van de prinses. Hij wordt tijdig gestopt door Wangtsin. Toshampsu zal hen leiden naar het Drakeneiland, de schuilplaats van de sekteleden. Bij zonsopgang bereikt het schip een tropisch eiland. Maar op het eiland dreigen allerlei gevaren: duizenden slangen leven er als bewakers. Tijdens een aanval van een slang weet Toshampsu te vluchten, maar loopt in een dodelijke val.
|