
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
De Rode Ridder trekt door een bergstreek en wil zijn dorst lessen bij een riviertje. Daar ontmoet hij Valeria, een zigeunerin. Ze leest Johans handpalm en voorspelt dat er bloed zal vloeien indien Johan de streek niet verlaat. Dan vlucht ze weg. Op z'n hoede zet Johan zijn tocht voort en treft even later een groepje soldaten aan dat een jonge vrouw, Ulrika, en haar kleine neefje, Kennir begeleidt. Als ze met een veer de rivier willen oversteken, voegt Johan zich bij hen. Op het laatste moment komt ook een groep bedelaars aan boord. Ze hebben het op Ulrika en Kennir voorzien en halverwege de rivier slaan ze toe. De verraste soldaten worden omgebracht. Johan laat het vlot op een rots te pletter slaan en zwemmend kan hij Ulrika in veiligheid brengen. Kennir is echter te ver afgedreven maar wordt door een grote adelaar uit het water geplukt. Aan de oever treffen ze een overvaller aan. Voor hij bezwijkt onthult hij dat Kennir nu in handen is van een bende. Vanuit het Adelaarsnest hoog in de bergen maken ze de streek onveilig en eisen nu een losprijs voor de jongen.
|