
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Als Johan in een onbekend moerasgebied gebeten wordt door dezelfde gifslang die zijn paard deed schrikken en in het drijfzand belanden, lijkt het lot van de ridder bezegeld, ware het niet dat een toevallig passerende eendenjager, Kareb genaamd, zich over de bewusteloze ridder ontfermt en hem naar de paalwoning van moerasbewoonster Hvissa brengt. In zijn koortsdromen heeft Johan die nacht een visioen dat een voorbode is van de dingen die komen gaan; eens temeer zal de Prins der Duisternis Johan's pad kruisen. Inmiddels heeft de mooie Mahité, Hvissa's pleegdochter en tevens het meisje waar Kareb verliefd op is, zich ertoe laten bewegen om zich in het gezelschap van Banjas en Mordok - twee ongure vrienden van Hvissa, die blijkbaar ook naar Mahité's hand dingen, Mahité spreekt immers over 'andere aanbidders' - naar de Oude Tempel te begeven, waar een fabelachtige schat ligt te wachten op hen die zich in dienst willen stellen van de 'Zwarte Meester'.
|