
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Aan de oevers van een ondiepe rivier heeft de Rode Ridder een ontmoeting met burchtheer Mordor en zijn gezellin Sirtis. Mordor beveelt Ebert en Hiram, twee ruwe vechtersbazen en hoofden van zijn garnizoen, om de ridder naar de andere kant van de rivier te jagen. Ze misrekenen zich echter deerlijk en Johan bezorgt hun een fris bad. Als Johan rekenschap vraagt aan Mordor en Sirtis, vertellen zij hem dat Arald, een jonge schurk, ervandoor is met een zegelring zonder dewelke Mordor zijn bewind niet ten volle kan uitoefenen. Een beurs goudstukken en de belofte op veel meer moeten de Rode Ridder overhalen om Arald uit de weg te ruimen. Johan doet alsof hij het spel meespeelt en vertrekt. Een zwervende fluitspeler heeft echter alles gehoord en kent de ware bedoelingen van de ridder niet. Door zijn bijzonder fluitspel weet hij Johans paard van de wijs te brengen zodat de ridder het paard te voet aan de teugel moet meevoeren. Daardoor komt de zwerver, Yrrim genaamd, ruim vóór de Rode Ridder aan in de herberg waar Arald onderdak heeft. De fluitspeler waarschuwt Arald dat Mordor een ridder stuurt om hem te vermoorden. In de herberg, uitgebaat door de mooie Serena, besluit een groep herders de ridder op te wachten.
|