
Tekst & tekeningen: Karel Biddeloo.
Op een rotsachtige kust merkt Johan toevallig het wrak van een galjoen op. In het wrak ontdekt hij slierten zeewier die naar het ruim leiden. Enkele vissers vertellen hem dat er regelmatig wrakken aanspoelen zonder enig spoor van lading noch bemanning. Zij verwijzen hem naar vrouwe Iris, die in de nabije burcht woont in gezelschap van haar kleine zusje Sigrid. Iris bestempelt de vertelsels als bijgeloof, net zoals een andere fabel: op de zeebodem zou zich de Koraalburcht bevinden, waarin de zeeheks Murena woont, die heerst over de zeeduivels: half-mens half-vis gedrochten. Johan blijft in de burcht overnachten, maar wordt wakker geschreeuwd door Iris: zij werd in haar slaapkamer bedreigd door Murena, die wil dat Johan het slot verlaat. Johan vindt enkel een spoor van zeewier terug en een amulet in de vorm van een oester. Tegen de ochtend verschijnt Merlijn in een visioen aan Johan en laat hem het amulet openen, waarin zich de steen van het kwaad bevindt, die toebehoort aan Murena. Johan rijdt de volgende dag naar een herberg. Het embleem van de herberg is een argant: een reusachtige octopus. De waard vertelt Johan dat de arganten in feite vrienden van de mensen zijn omdat zij reeds menig drenkeling gered hebben. Plots betreden een aantal in pijen gehulde mannen de herberg in het gezelschap van een jonge vrouw. Al gauw beginnen de geheimzinnige mannen te vechten met de herbergbezoekers, tot Johan orde op zaken stelt.
|