Een paar dagen geleden heeft LOKO, de Leuvense Overkoepelende Kringenorganisatie oftewel de officiële koepel van alle studentenkringen, besloten te doen wat gedurende decennia ondenkbaar was. De NSV, de Nationalistische Studentenvereniging, heeft een erkenning als vrije vereniging gekregen.
De betekenis van deze beslissing heeft twee belangrijke gevolgen. Ten eerste kan de NSV nu subsidies krijgen voor de onkosten[1] die in het kader van door de vereniging georganiseerde activiteiten zijn gemaakt. Ten tweede kan de NSV zich nu op een soort democratische legitimatie van het eigen bestaan beroepen om kritische stemmen de mond te snoeren.
Aangezien de interne subsidiekanalen van LOKO voor oningewijden zo transparant als een baksteen tegen een gebetonneerde achtergrond zijn, wil ik hier als gewezen voorzitter[2] van de Financiële Kontrole Kommissie[3], oftewel FKK, even wat achtergrondinformatie over geven die natuurlijk weeral in geen enkele krant valt terug te vinden.
De FKK is een semi-onafhankelijke entiteit die deel van het organogram van LOKO uitmaakt en die bestaat uit vertegenwoordigers van LOKO en van alle erkende vrije verenigingen[4]. De vertegenwoordiger van LOKO is voorzitter van de commissie. In de regel gaat het hier om een van de contractuele personeelsleden die voor LOKO werken[5]. Elke erkende vrije vereniging mag meerdere vertegenwoordigers sturen, maar heeft slechts een stem tijdens de vergaderingen.
De FKK heeft twee bevoegdheden. Ten eerste moet de commissie jaarlijks een advies uitbrengen over de erkenningsaanvragen van de vrije verenigingen. Dit advies wordt vervolgens aan LOKO overgemaakt. Aangezien de FKK, op de voorzitter na, uit betrokken partijen bestaat, mag de commissie hier natuurlijk niet zelf over beslissen. De aanvragen worden tijdens een algemene vergadering van LOKO behandeld en goedgekeurd of, mits motivering, afgewezen. Ten tweede moet de commissie op regelmatige basis[6] vergaderen over de aanvragen tot subsidiëring door de erkende vrije verenigingen. Hierbij hebben alle erkende vrije verenigingen stemrecht. Dit betekent dat alle verenigingen elkaars aanvragen onder de loep nemen en trachten in de aanvragen van diegenen die ze niet kunnen uitstaan inbreuken op het reglement te vinden.
In de praktijk komt het er bijgevolg op neer dat er nu nog een bijkomende rechtse vereniging de vergaderingen kan bijwonen, niet enkel om de eigen kassa te spijzen maar vooral om de aanvragen van linkse verenigingen te bekritiseren[7]. Persoonlijk ben ik er trouwens van overtuigd dat die rechtse verenigingen dit laatste belangrijker vinden dan die paar euros die ze aan de aanvragen bij de FKK kunnen overhouden.
Hoe dit alles tot stand is kunnen komen, zal in een volgend stukje aan bod komen.
[1]Het gaat wel degelijk om de vergoeding van onkosten en niet om forfaitaire subsidies. Elke financiële ondersteuning moet door de organisatie zelf worden aangevraagd en door middel van bewijsstukken worden verantwoord. Het is natuurlijk heel gemakkelijk voor een dergelijke organisatie om hiermee te foefelen. Zo kan een gastspreker een papiertje ondertekenen waarop staat dat hij voor zijn lezing 200 euro heeft ontvangen en vervolgens met een vergoeding van 100 euro naar huis vertrekken. Het subsidieerbare percentage van de resterende 100 euro verdwijnt rechtstreeks in de kassa van de organisatie. Dit trucje is zo oud als de straat en het is haast onmogelijk hier iets tegen te doen.
[2] Ja, waar heb ik eigenlijk nooit ingezeten? Juist, in de NSV.
[3]De taalfouten zijn een erfenis uit een grijs verleden, waarvoor ik geen enkele verantwoordelijkheid draag. Ooit schrijf ik nog wel eens een stukje over de al dan niet goedbedoelde fouten van de linkse beweging in de jaren zeventig en daar horen dergelijke spellingsaberraties zeker bij.
[4] De commissaris van de Vlaamse Regering bij de KU Leuven maakt als waarnemer deel van de vergadering uit, maar moeit zich in de praktijk niet met de inhoudelijke werking. We zullen er maar van uitgaan dat die man gewichtiger dossiers op zijn bureau heeft liggen.
[5] maar die niet door LOKO worden tewerkgesteld. Ik moet me hier voorzichtig uitdrukken. Het personeel van LOKO wordt aangeworven en betaald door een aparte vzw. Op die manier hoeft LOKO geen rechtspersoon te hebben en kan de organisatie ook niet aansprakelijk worden gesteld als er iets ernstigs misloopt. Ooit schrijf ik nog wel eens een stukje over de successen van de linkse beweging in de jaren zeventig en daar horen dergelijke constructies met mantelorganisaties zeker bij.
[6]In de praktijk vinden die vergaderingen plaats tijdens elke maand van het academiejaar. Tijdens de periode juni-september valt de hele werking wat stil, vooral omdat de vrije verenigingen zo goed als niets organiseren en bijgevolg ook geen ondersteuning aanvragen.
[7]De slogan die ik als voorzitter hanteerde, namelijk Meer geld voor links geweld, lijkt hierdoor steeds verder van ons af te staan.
Wie de voorbije dagen de kranten heeft opengeslagen, is op de eerste paginas steevast geconfronteerd met de al dan niet toereikende veiligheid van onze spoorwegen, met het noodweer in Madeira en met ontsnappingen uit een zogezegd tot gevangenis omgebouwd museum. Wie vervolgens ook de moeite heeft gedaan de daaropvolgende paginas te bekijken, heeft weer een mooie staalkaart gekregen van de manier waarop de verdedigers van de vrije markt hun eigen belangen trachten veilig te stellen nu ze vermoeden dat de economische crisis over haar hoogtepunt heen is.
Volgens Itinera[1] moet de overheid zich weer uit de economie en de marktwerking terugtrekken. De overheid heeft haar rol van brandweerman vervuld ten tijde van crisis en moet nu de markt weer de volle vrijheid geven. Indien dit niet zou gebeuren, zouden we volgens deze denk- en doetank die niet veel nadenkt en nog minder doet, tenzij het verspreiden van persberichten in rekening wordt gebracht, in een communistisch systeem belanden. Een overdaad aan staatsinmenging zou immers dodelijk zijn voor de creativiteit en de innovatiedrang van onze ondernemers.
Laten we dit eens anders formuleren. De grote spelers op de vrije markt hebben verkeerde beslissingen genomen en hebben een wereldwijde crisis veroorzaakt. Toen alles begon mis te lopen, moest de overheid te hulp schieten. Nu de crisis enigszins voorbij lijkt, moet de overheid weer ophoepelen zodat diezelfde grote spelers, die overigens macht noch geld hebben ingeboet[2], weer dezelfde fouten kunnen maken.
Volgens Alexander De Croo moeten de pensioenen anders worden gefinancierd, moeten de werkloosheidsuitkeringen in de tijd worden beperkt en een degressieve financiële waarde kennen en zijn alle vormen van lastenverhogingen, ook als ze niets met arbeid te maken hebben, absoluut onbespreekbaar. Ook hij vindt dat onze samenleving op de grens van het communisme balanceert.
Laten we ook zijn standpunt eens nader bekijken. De gewone mens, de werknemer, arbeider, bediende of hoe men hem ook wil omschrijven, moet langer werken, meer voor zijn eigen pensioen bijdragen, desgevallend minder werkloosheidsuitkering ontvangen en zich over het algemeen meer aanpassen aan het klimaat van besparingen. De ongewone mensen, die het geluk hebben nu al over een serieus fortuin te beschikken, mogen hierop niet worden belast en moeten ook op geen enkele andere manier aan deze nieuwe praktijken bijdragen. Het lijkt me duidelijk wiens belangen hier worden gediend en wie voor de heer De Croo kan ontploffen.
In elk geval heeft deze terugkeer naar het klassiek-liberale discours van de 19e eeuw niets met een nakende communistische machtsovername te maken. Communisme staat voor de collectivering van de productiemiddelen en de besluitvormingsprocessen. De beperkte staatsinterventies die hier worden aangeklaagd, passen in de lijn die door economen als John Maynard Keynes is uitgedacht en die de basis van de Westerse welvaartstaten vormt. Door deze visie als communistisch te omschrijven, proberen de woordvoerders van het ongebreideld kapitalisme de verwezenlijkingen van de voorbije zestig jaar door middel van een ongefundeerde gelijkschakeling met de regimes van Stalin of Pol Pot bij een slecht geïnformeerd publiek in een slecht daglicht te plaatsen.
De vraag is niet waarom ze dit doen. Ze proberen enkel hun eigen belangen te verdedigen en we moeten van dergelijke mensen niet meer of niet minder verwachten. De vraag is waarom hierop niet meer reactie komt. Wat deze mensen beweren, is flagrant onjuist en een verdraaiing van de feiten. Ik hoop dat deze kleinschalige blog niet de enige plaats is waar hierop wordt gewezen. Ik heb in elk geval nog niet veel protest gehoord of gezien.
[1]Volgens de eigen site, www.itinerainstitute.org,is Itinera een Onafhankelijke denktank en doetank voor duurzame economische groei en sociale bescherming". Volgens diezelfde site gaat het hier om een vzw die louter en alleen op basis van giften weet te overleven. De vraag is natuurlijk van wie die giften afkomstig zijn en wat hier al dan niet tegenover staat. Daarover wordt natuurlijk niets gezegd. Mij lijkt het in elk geval veilig te stellen dat Itinera in de eerste en misschien zelfs enige plaats wordt gefinancierd door ondernemers die iets te winnen hebben bij de conclusies die door het instituut worden getrokken en die overigens met betrekking tot zowat elk onderwerp op voorhand lijken vast te staan.
[2]Allez, met uitzondering van Maurice Lippens dan.
Zoals in een recente bijdrage al aangekondigd, volgt hier een nieuwe reeks bedenkingen bij de wet waarmee het federale parlement het nu al wankele uitgaansleven al dan niet bewust nog wat verder de vernieling in zal helpen.
Om de leesbereidheid van mijn uiteraard talrijk publiek[1] niet te zeer op de proef te stellen, zal ik me vanaf deze bijdrage telkens om een enkel, in mijn ogen bijzonder relevant, punt beperken.
Ten eerste, hoe zit het nu eigenlijk met het argument dat mensen tegen sigarettenrook moeten worden beschermd. Op zich klinkt dit natuurlijk zeer rationeel. Wetenschappelijk onderzoek[2] heeft aangetoond dat passief roken ook schadelijke gevolgen voor de gezondheid met zich kan meebrengen. Er zijn trouwens gevallen bekend van mensen die gedurende hun hele leven nooit een sigaret hebben aangeraakt en toch aan longkanker zijn gestorven.
Alleen moet dit argument enigszins worden gerelativeerd, zeker als het om de horeca gaat. Geen enkele klant is verplicht een café te betreden en wie een hekel aan al die rook heeft, kan gemakkelijk een rookvrije zaak opzoeken. Het rookverbod in de zogenaamde tavernes of eetcafés heeft dit zelfs nog vergemakkelijkt. Personeelsleden kunnen zich in zekere mate verplicht voelen aanwezig te zijn, maar in feite is niemand verplicht zich aan een enkele, welbepaalde job te houden. Er is in de horeca een groot tekort aan geschikt en bekwaam personeel. Wie niet rookt, kan gemakkelijk een uitbater van een rookvrije zaak vinden die hem wil tewerkstellen en wie wel rook, kan gemakkelijk een plaatsje vinden achter de toog van een zaak waar nog wel wordt gerookt.
Nu kan men proberen deze tegenargumenten op hun beurt te relativeren, maar dit zou weer een zoveelste schijnmanouevre zijn. Wie een zaak betreedt, moet zich aan de huisregels houden. Als er niet mag worden gerookt, moet een klant binnen niet roken. Als er wel mag worden gerookt, kan een klant altijd weer vertrekken of proberen zijn vrienden te overtuigen een andere zaak op te zoeken. De horeca kampt met een groot tekort aan geschikte en bekwame werknemers. Het is traditioneel altijd al een sector met een grote flexibiliteit[3] geweest. Een tapper die een nieuwe job zoekt, moet daar niet lang naar zoeken. De cafébazen staan te springen om degelijk toogpersoneel. Dit werkt in beide richtingen, zowel voor rokers als voor niet-rokers.
Om dit te verduidelijken, moeten we even ingaan op de vraag wie nu eigenlijk precies een rookverbod in de horeca wil en waarom die mensen dat totaalverbod zo belangrijk vinden. De meeste beweegredenen van de antirooklobby blijven immers in de schaduw van het gezondheidsargument hangen.
Volgens mij gaat het om drie verschillende groepen, elk met zijn eigen redenen om het geplande rookverbod in de horeca te steunen. Aangezien hier nooit een ernstig onderzoek[4] naar is verricht, kan ik natuurlijk niet inschatten hoe groot deze groepen precies zijn of hoe ze zich tot elkaar verhouden.
De eerste groep is vooral bezorgd om de gezondheid der mensen, henzelf uiteraard niet uitgesloten. Alleen willen die mensen eigenlijk geen rookverbod in de horeca. Als ze eerlijk zijn, zullen ze toegeven dat ze eigenlijk een totaal rookverbod willen. Nicotine hoort, als ze hun eigen redenering doortrekken, thuis op de lijst der verboden producten, naast cocaïne, heroïne en andere drugs die in de loop der tijden verboden zijn. Het is hun recht deze mening te hebben, maar ze moeten dan ook wel eens zeggen wat ze eigenlijk willen en niet afkomen met een halfslachtige maatregel die mensen niet laat roken op die plaats waar ze daar het meest behoefte aan hebben, namelijk de plaats waar ze ook alcohol consumeren.
De tweede groep kan het minder tot geen bal schelen wat de gezondheidseffecten zijn. Ze vinden dat de rook die in cafés hangt hen stoort omdat het stinkt en vooral omdat hun kleren ervan gaan stinken.
Wie van dat eerste last heeft, moet maar pleiten voor meer ventilatie in de cafés. Ook op dat vlak moeten we de feiten onder ogen durven zien. Veel cafébazen hebben uit gierigheid, luiheid of een combinatie van beide nagelaten in degelijke luchtverversingssystemen te investeren. Een café waar niet wordt gerookt, kan trouwens ook stinken. In Nederland is er zelfs al een firma die een machine verkoopt waarmee kunstmatige, gezonde namaak-sigarettenrook verspreidt om te voorkomen dat de klanten zich aan andere geurtjes, zoals zweet en verschaald bier, zouden storen.
Wie van dat laatste last heeft, moet zijn kleren maar na thuiskomst in de wasmand keilen. Dat doen rokers trouwens vaak ook. Iemand die met de huidige prijzen in staat is op café te gaan, heeft ook meer dan één T-shirt of pull in zijn of haar kast hangen. Bovendien gaan de meeste mensen slechts eenmaal per week echt op stap. Ik zie bijgevolg niet in waarom het deze mensen zou moeten storen de kleren die ze die avond dragen daarna bij het wasgoed te leggen.
De derde groep laat zich vooral door economische belangen leiden. De uitbaters van een zaak die vrijwillig of sinds kort wettelijk gedwongen rookvrij is, storen zich natuurlijk aan het feit dat de zaken waar nog wel mag worden gerookt een middel hebben om klanten te lokken waar zij niet tegenop kunnen. We mogen niet vergeten dat de vorige regeling door een boel uitbaters van zogenaamde eetcafés werd aangevochten. In plaats van zich te verzetten tegen het rookverbod, dat het blijkbaar klanten kostte, richtten ze hun pijlen in de eerste plaats op de horecazaken waar wel nog mocht worden gerookt. Ze vonden het blijkbaar erger dat klanten elders zaten dan dat klanten niet meer mochten roken. Wel, in mijn ogen mogen de klanten niet het slachtoffer worden van een strijd die uitbaters en zaakvoerders louter omwille van hun eigen economische belangen voeren.
Nu beweer ik natuurlijk geenszins dat mijn eigen geschriften over dit onderwerp volledig neutraal of objectief zijn. Ik zie mij verplicht mijn kritiek via allerlei kanalen op te dringen, omdat blijkbaar niemand anders die taak op zich wil nemen. Ik ben in elk geval niet bereid het verzet tegen deze repressieve maatregel exclusief aan populisten als Dedecker over te laten. Ik kan me niet voorstellen dat de linkerzijde geen hoop mensen telt die willen dat dit plan nooit ten uitvoer wordt gebracht. Ik blijf hopen dat zij zich eindelijk eens zullen roeren.
[1] Iemand moet toch de indruk wekken dat deze blog een ongezien succes kent. Ik kan dat dan maar even goed zelf doen.
[2] Aangezien dit ondertussen zo vaak in de media is verschenen en becommentarieerd, vind ik het enigszins overbodig hier zelf een overzicht van dergelijke onderzoeken en hun resultaten naar voren te brengen. Wie meer wil weten, kan die informatie gemakkelijk zelf vinden.
[3] Aangezien de horeca traditioneel ook een sector is waarin zwartwerk welig tiert, druk ik me hier nog heel braaf uit.
[4] Het zou nochtans een interessant onderwerp vormen voor een masterproef binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen.
Als gevolg van het recentste incident, een achtervolging die eindigde met een schietpartij vorige zaterdag, pleiten verschillende instanties voor een zogenaamde nultolerantie in onze hoofdstad. Dit voorstel verdient toch wat aandacht, want de echte essentie van de zaak staat natuurlijk weer niet in de kranten.
Nu klinkt de vraag om de invoering van een nultolerantie natuurlijk niet progressief of tolerant, maar dat is enigszins normaal. Mensen, politieagenten of niet, worden nu eenmaal niet goedgezind als gemaskerde gangsters hen met machinegeweren bestoken. Wie met dergelijke agressie te maken krijgt, wil harde maatregelen en snelle reacties zien. Dat lijkt me nog vrij normaal.
Bovendien beschouw ik het ook niet als mijn taak de daders van dergelijke overvallen in bescherming te nemen. Wie het nodig vindt overvallen te plegen, kan sowieso al niet op mijn sympathie rekenen. Wie daarenboven tijdens zijn vlucht op de politie begint te schieten, moet niet verwonderd zijn als die zeer kwaad worden. De daders mogen nog blij zijn dat ze in België actief zijn. In bepaalde andere landen waren ze waarschijnlijk zonder enig proces neergekogeld en was in het rapport verschenen dat ze zich tegen hun arrestatie hadden verzet.
De essentie van de zaak is echter dat de invoering van een nultolerantie enkel kan indien de politie in staat is hier op een aanvaardbare manier mee om te gaan en daar heb ik met mijn eigen ogen alvast nog niet veel bewijzen van gezien. Zeker in Leuven geldt een eigenaardige conventie. Als het probleem niet ernstig is, verschijnt de politie vrij snel. Zodra ze zeker is dat er geen geweld bij te pas zal komen, kan ze veilig voor de strenge aanpak kiezen. Als het probleem daarentegen wel ernstig is, komt ze altijd te laat of, beter gezegd, net op tijd om de slachtoffers wat bij te staan terwijl de daders al lang zijn verdwenen. Zodra ze zeker is dat ze het geweld en het bijbehorende gevaar heeft weten te ontlopen, wordt ze inschikkelijk. Deze eigenaardige dualiteit is het gevolg van een onduidelijke taakomschrijving.
Het is in linkse kringen eigenlijk traditioneel de gewoonte kritiek op de politie te geven. Agenten worden vaak omschreven als fascisten, muggenzifters, gefrustreerden, machtswellustelingen en idioten. In sommige gevallen klopt dit beeld natuurlijk, maar het lijkt me een gevaarlijke veralgemening. In elk geval ben ik van mening dat een duidelijker omschrijving van wat een agent zou moeten doen ons allemaal al een heel stuk vooruit zou helpen.
Nu denkt elke politieagent dat het in de eerste plaats zijn taak is de openbare orde te bewaken en overtredingen te verbaliseren, te voorkomen of te beëindigen. In mijn ogen is dit slechts de tweede taak van deze personeelsleden. In de eerste plaats zou een politieagent zichzelf moeten zien als de lijfwacht van de rest van de gemeenschap.
Wat ik hiermee bedoel, kan ik door middel van een eenvoudig voorbeeld illustreren. Als een politieagent naar een café wordt geroepen waar een ruzie is losgebarsten, moet hij zich tussen beide partijen plaatsen. Hij moet op elk ogenblik klaarstaan om zelf de eerste mep op te vangen, zodat niemand anders gewond raakt. Zodra hij die mentaliteit heeft, zal hij voor het overige ook de nodige mentale eigenschappen hebben om met een nultolerantie en de bijbehorende macht om te gaan. Eerder vertrouw ik ze wel meer dan gangsters met vuurwapens, maar niet zo heel veel meer.