Geschiedenis is vindplaats van God Het Bijbelse wereldbeeld: historisch[1]
Het wereldbeeld dat zich in Israël zal ontwikkelen, verschilt grondig van het mythologische. Velen zijn van oordeel dat Israël (lees: de Bijbelse cultuur) de geboorteplaats is van het eigenlijke historische bewustzijn. In elk geval bevat de bijbel voor zover men weet de oudste specifiek historiografische (d.w.z. niet mythologische gedachte) teksten uit de hele wereldliteratuur (met name de verhalen rond de troonsopvolging van David, 2S, 9-20 en 1K, 1-2: vijf eeuwen vóór Herodotus). Uiteraard geldt voor het historische bewustzijn van Israël het spreekwoord dat Rome niet in één dag gebouwd werd. Het loskomen uit het mythologische wereldbeeld is natuurlijk een langzaam (en nooit tenminste in Bijbeltijd niet voltooid) proces geweest. Er zijn in de Bijbel nog heel wat sporen van mythologisch denken en mythologische voorstellingen, die ook in Israël de voedingsbodem van de religieuze taal en cultus hebben gevormd. Toch is het historische denken een specificum, een heel eigen karakteristiek van de Bijbelse visie op God en zijn openbaring. Wij beperken ons in onze voorstelling van zaken om methodologische redenen tot dat specificum, en laten de elementen van het andere (meer bepaald alles waarin Israël nauw aan de omliggende godsdiensten verwant was) buiten beschouwing.
Voor de opvatting over wat openbaring kan zijn, is het historische bewustzijn van Israël van kardinaal belang. Israël heeft zich losgewrikt uit het mythologische wereldbeeld door de kosmos radicaal te desacraliseren en God te denken als transcendent t.o.v. de wereld. God vervult binnen het universum geen enkele functie. Hij maakt er immers geen deel van uit. Daardoor komt de eigenlijke notie van schepping de geschiedenis binnen en wordt de wereld ervaren als radicaal on-goddelijk. In die zin is de bijbel het meest seculariserende en profane boek dat men zich kan indenken: de wereld is voor de bijbel radicaal wereld, niet-goddelijk, slechts maaksel van God. Daarom zal het begrip openbaring in Israël niet meer de zelfmanifestatie zijn van het goddelijke karakter van het universum zelf in gebeurtenissen, natuur, goden en mensen, maar een authentieke relatie tussen God en een wereld die van Gods wezen radicaal onderscheiden moet worden en waaraan God zich derhalve, onafleidbaar uit de wereld, in een vrije akte gaat meedelen.
In deze ommezwaai ten overstaan van het universum, in de ontheiliging van het universum, werd tevens de mogelijkheid geschapen voor het denken in termen van een historische openbaring, of beter gezegd, openbaring als geschiedenis. In Israël is de tijd uit zijn doelloze kringloop geraakt om lineair te worden. Zo werd het mogelijk om te denken aan een geschiedenis die ergens heen gaat, die een doel heeft. (Puur filosofisch gezien is dit laatste natuurlijk een vraag; wij vertolken hier enkel het eigen standpunt van de bijbel.) Op die manier zien we ook de intrede van één van de meest fundamentele noties die het Bijbelse geloof is gaan bepalen: de hoop. Er is hoop voor de geschiedenis! Een ander heel belangrijk gevolg van het lineaire denken van de tijd is, dat de mens niet meer geroepen is om de kringloop van de eeuwige lotsbestemming die zich boven hem afspeelde te ondergaan, maar om zelf mee te spelen in de geschiedenis: de mens gaat geschiedenis maken. Dit houdt in dat de mens verantwoordelijk wordt voor de geschiedenis! De gebeurtenissen en de mensen zijn niet langer altijd maar de herhaling van hetzelfde. Ze hebben niet meer alle dezelfde onveranderlijke betekenis, maar spelen een eigen, onvervangbare en onverwisselbare rol in het wereldgebeuren. Er kunnen momenten zijn van vooruitgang, maar ook van terugval ten overstaan van de hoop waartoe de geschiedenis geroepen is. (Het voorwerp van de uiteindelijke hoop zal in Israël uitgedrukt worden met de term Het Rijk Gods.) De mens kan m.a.w. een positieve en een negatieve rol gaan spelen in de geschiedenis.
Een illustratie van het bovenstaande vinden we in de grondig verschillende visie op zijn koningen t.o.v. de visie die we aantreffen in Egypte of Babylon. De bijbel heeft zijn koningen gedesacraliseerd! Hij roept zijn koningen voor het tribunaal van de geschiedenis eigenlijk van Gods oordeel over de geschiedenis en veroordeelt vele van zijn vorsten als slecht. Zoiets is niet mogelijk in een visie waarin de mensengeschiedenis zelf het goddelijke is, en evenmin in een visie waarin de koning de manifestatie van het goddelijke zelf zou zijn. De koning is in Israël wel de hoogste dienaar van God, heerst in naam van God, is zelfs Zoon van God maar dit is in de bijbel nooit en nergens een reden om de wil van de koning zonder meer te identificeren met de wil van God. De koning moet luisteren naar Gods woord en het gehoorzamen, hij valt er niet mee samen! In Israël zijn de koningen dienaren van Jahweh, maar zelf zijn zij geen hiërofanie, geen manifestatie van het goddelijke. Zij kunnen falen en zelfs door God verworpen worden, wat bv. voor een farao in de klassieke periode van Egypte ondenkbaar is omdat de farao zelf goddelijk is, de incarnatie van het goddelijke karakter van de maatschappelijke ordening. Zijn standpunt is dan ook het evident juiste: het valt samen met en is de uitdrukking van de wil van de goden. Volgens de bijbel daarentegen kan geen enkel mens zich op dergelijke wijze identificeren met God.
Dit alles heeft een enorme invloed gehad op het begrip Openbaring. Volgens de Bijbelse visie gebeurt de zelfopenbaring van God in wat mensen beleven en doen. Er zijn mensen en historische gebeurtenissen die God kunnen verduisteren, er zijn er ook die Hem helpen ontdekken. Anders gezegd: wat de mens over God weet, is niet meer onafhankelijk van wat in de geschiedenis gebeurt. In Israël zal dus de gedachte kunnen groeien dat bepaalde onherhaalbare gebeurtenissen, bepaalde onherhaalbare personen, vindplaatsen van God kunnen zijn; dat dit zelfs het geval is voor de onverwisselbare en onherhaalbare geschiedenis van een welbepaald volk op een bepaald tijdstip van de geschiedenis. De onherhaalbare, onverwisselbare, onafleidbare en toevallige (= niet-noodzakelijke) werkelijkheid noemt men in filosofie en theologie: de contingente werkelijkheid (cf. noot). Welnu in Israël heeft zich de beleving ontwikkeld van de geschiedenis als contingente werkelijkheid en , wat voor het openbaringsgeloof van de bijbel fundamenteel is, van de contingente werkelijkheid als vindplaats van God. Anders gezegd: de bijbel gelooft dat God zich laat vinden en kennen (dat Hij zich openbaart) in de actieve, verantwoordelijke geschiedenis van de mensen. De godsdienst van Israël is dan ook geen natuurgodsdienst meer. Het eerste en centrale geloofspunt van Israël is niet: God is diegene die zich openbaart in de natuur, maar: God is diegene die ons uit Egypte bevrijd heeft! Israël heeft zijn God dus afgelezen uit historische gebeurtenissen, niet primair uit de natuur of de eeuwige en onveranderlijke aspecten van het leven. Dit is ook de betekenis van uitspraken als: Jahweh is de God van Abraham, Isaäk en Jakob. Jahweh is de God van Mozes. En later: God is de God van Jezus Christus. De exegeten weten sinds lang dat de Bijbelse teksten die een scheppingstheologie tot uitdrukkelijk thema nemen (bv. Js 40; Gn 1; Ps 104) allemaal jonger zijn dan de teksten die spreken over de redding van het volk Israël en het Verbond met God. Scheppingstheologie is in Israël jonger dan historische theologie en, wat meer is, de scheppingstheologie van de bijbel ontwikkelt zich helemaal binnen het kader en in functie van de historische openbaring van God. Schepping en natuur vormen voor de bijbel a.h.w. het decor waartegen het historische heilshandelen van God zich afspeelt.
Christenen geloven, met hun joodse broeders, dat deze notie van openbaring uiteindelijk van God zelf komt maar ook indien men dit geloof niet deelt, begrijpt men gemakkelijk wat een revolutie een dergelijke opvatting in de wereld heeft teweeggebracht en hoe revolutionair ze eigenlijk ook nu nog is. Zeer veel mensen aanvaarden in verband met openbaring nog altijd slechts het mythologische beeld: dat God (meestal is dit dan het goddelijke) zich buiten tijd en ruimte openbaart, d.w.z. los van concrete en contingente historische figuren of gebeurtenissen, overal en altijd universeel op dezelfde wijze, namelijk in de confrontatie van de eeuwige mens met de eeuwige problemen. Het historische beeld van de godsopenbaringen, namelijk dat bepaalde onverwisselbare en onherhaalbare gebeurtenissen en mensen de eigenlijke vindplaats van God kunnen zijn, is ook in onze tijd een groot struikelblok voor vellen en vaak zelfs dé reden waarom ze het Bijbelschristelijke geloof niet aanvaarden. Men mag dit niet ontkennen: juist de notie van een historische openbaring (wat ook inhoudt: gebonden aan relatieve feiten en gebeurtenissen) is de grootste ergernis en zwakheid van het Bijbelse geloof voor de menselijke rede. Het is de reden waarom velen ook gelovigen! eigenlijk veel liever over God blijven spreken vanuit de natuur en de grenssituaties van de mens (geboorte en dood bv.) dan vanuit de geschiedenis. De notie van historische openbaring is nochtans conditio sine qua non voor de aanvaarding van de unieke positie van Jezus van Nazareth in de openbaring. De notie van historische openbaring is de absoluut unieke inbreng van de bijbel in de wereldgeschiedenis geweest.
Het spreekt vanzelf dat daaruit heel wat consequenties voortvloeien. De mens wordt niet langer uitgenodigd om God te zoeken buiten en boven de geschiedenis, maar juist in het hart van de historische contingentie. De geschiedenis zelf, met al haar zoeken en falen, met al de relativiteit van de historische situaties en met de verantwoordelijkheid van de mens daarin, is de plaats waar de mens kan leren wie God nu wel zou kunnen zijn. Niet de als onhistorisch en onveranderlijk gedachte natuur, maar de geschiedenis van de mensen zelf is de uitgelezen weg tot geloof. Vandaar het kernbegrip van de bijvel over God: God is een God van mensen.
Een andere uitermate belangrijke consequentie is deze: van het mythologische natuurgeloof kan men zeggen: Cela nengage à rien. Natuurgodsdienst is met andere woorden niet wezenlijk ethisch Het ethische gedrag van een vrome heiden heeft geen invloed op de doelmatigheid want dààr gaat het om van de offers of magische praktijken die hij bv. ter ere van de god van de vruchtbaarheid volbrengt. Een offer is immers in wezen functioneel, zoals de hele godsdienst het is: het gaat in de heidense religie niet om een bepaalde relatie tot een godheid als doel. Eenvoudig gezegd: als ik Baäl de verschuldigde offers breng voor de vruchtbaarheid van mijn gezin of mijn akkers, interesseert het Baäl verder niet of ik mijn buurman al dan niet pest. Moraal is voor de heidense mythologische religies een essentieel element van orde in de kosmos, en er is dan ook steeds een godheid die voor de moraal moet instaan, maar moraal bepaalt als zodanig niet de kwaliteit van de relatie tussen God en mens. In de bijbel is dit heel anders: daar laten de profeten God zeggen dat hij walgt van offers die gebracht worden door schijnheiligen of door mensen die onrecht begaan ten overstaan van hun medemensen: de waarde van het offer is niet meer magisch-functioneel, maar is volledig ondergeschikt aan de morele kwaliteit van het menselijk leven. (Zie bv. teksten als Js 2,10-20; 58,1-12; Am 2,6-8; 4,1-5; 5,21-27). Een offer (breder gezegd: een ritus, een liturgische daad) heeft slechts zin binnen het kader en als uitdrukking van een bepaalde kwaliteit van leven. Met het inschakelen van de menselijke verantwoordelijkheid voor de geschiedenis binnen de zoektocht naar God, is in de bijbel een intrinsieke en blijvende band geschapen tussen de ethische kwaliteit van het mensenleven en de relatie tot God. Hier ligt uiteindelijk de reden waarom de bijbel zal kunnen zeggen dat de belangrijkste vindplaatsen van God, de plaatsen waar God zich ten diepste openbaart, de liefde en de gerechtigheid zijn. Liefde en gerechtigheid scheppen, maakt de eigenlijke verantwoordelijkheid van de mens uit tegenover de geschiedenis. Wanneer Paulus later zegt: Wie zijn naaste bemint, heeft de Wet vervuld (Rom 13,8) en wanneer Johannes zegt: De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde (1Joh 4,8), hebben we de uiterste consequentie bereikt van de Bijbelse openbaringsvisie. Wanneer de kern van Jezus boodschap zal zijn en volgens ons is dit ontegensprekelijk zo - : Bemint elkander, want God bemint jullie (cf de Bergrede), dan heeft hij inderdaad, zoals Matteüs het schrijft, de Wet voltooid. Liefde en gerechtigheid, die zich enkel realiseren in het historische handelen van mensen, zijn voor de bijbel de eigenlijk openbaringsplaatsen van God. En deze twee realiseren zich slechts waar mensen elkaar bevrijden. Liefde en vrijheid zijn trouwens correlatieve begrippen: het ene kan niet zonder het andere. Daarom ontwaart de bijbel God telkens waar de mens bevrijdend optreedt. Anders gezegd: in de mensbevrijdende praxis leest de bijbel de wil van God. Het kan dan ook niet toevallig genoemd worden, dat de kernthematiek van alle geloof en hoop en van elke godsvoorstelling in de Schrift altijd weer om bevrijding draait. Jahweh is wezenlijk: diegene die Israël uit de slavernij bevrijd heeft. Jezus zal genoemd worden: de Verlosser, d.w.z. diegene die de mens radicaal bevrijdt van alle slavernij: de slavernij van onrecht en egoïsme, van zonde en kwaad, tot en met de ultieme slavernij van de onderwerping aan de dood. Jezus als verlosser belijden, betekent dat men gelooft dat Gods bevrijdende liefde niet hoeft te capituleren voor de dood. De bevrijding van Israël, die bij het Pascha herdacht wordt, vindt haar voltooiing in het Pasen van Christus. Deze gedachte bepaalt de geloofsstructuur van het christendom.
Bij dit alles is natuurlijk duidelijk geworden hoezeer de nieuwtestamentische geschiedenisopvatting kind is van de oudtestamentische. En wat we in het begin van dit hoofdstuk schreven, kan nu herhaald worden: geschiedenis is voor de evangeliën een essentiële zaak. Omdat God zich openbaart in de concrete geschiedenis en omdat men de hoogste godsopenbaring aan Jezus koppelt (Jezus is Het Woord Gods!), is de reële geschiedenis van Jezus van fundamenteel belang voor het verstaan van de boodschap van het evangelie. Men heeft Jezus belden als Messias, als Zoon van God, omwille van de concrete manier waarop hij geleefd heeft, omwille van wat hij gezegd en gedaan heeft, omwille van wat met hem in Jeruzalem is gebeurd. Niet een mythologische gestalte, ook niet een verpersoonlijkte idee, maar een concreet levend mens heeft belang voor het christelijke geloof. Dit is de reden waarom de kerk steeds esoterische, gnostische en docetische Christusbeelden heeft afgewezen. Opdat Jezus goddelijk zoonschap niet mythologisch zou zijn, vereist het zijn radicale, concrete en contingente menselijkheid en historiciteit. Indien Jezus bv. niet echt gestorven is, heeft geen mens een boodschap aan zijn dood!
In het licht van wat voorafgaat, ziet men ook dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de uitspraak: Voor de bijbel is geschiedenis essentieel en de uitspraak: Alles wat in de bijbel staat, is historisch echt gebeurd. Juist dit verschil (of liever het niet zien van dit verschil) heeft aanleiding gegeven tot veel misverstanden, waarvan een groot deel nog steeds niet weggeruimd is. Men kan het niet genoeg benadrukken: de antieke Bijbelse auteurs schrijven geen geschiedenis naar de normen van het moderne wetenschappelijke onderzoek. Dit is ook niet hun bekommernis. Ook een Titus Livius bv. zal Hannibal redevoeringen in de mond leggen die de Carthaagse veldheer niet zelf heeft uitgesproken, maar die de zin van het gebeuren in de interpretatie van Livius voor de lezen moeten duidelijk maken. Zo is het ook met de Bijbelse auteurs. Het feit dat de Bijbelse mens de wereld historisch, niet mythologisch benadert, betekent iets helemaal anders dan dat alles in de bijbel naar wetenschappelijk-historische normen exact zou zijn. Met die normen gemeten is de bijbel soms allerminst historisch, en dat geldt ook voor bepaalde bladzijden uit het Nieuwe Testament! Een eenvoudig voorbeeld kan het verschil verduidelijken. Wanneer een student Moderne Geschiedenis beweert dat farao Ramses II in de Olympische spelen van 1302 te New-York door Eddy Merckx in de 3° ronde K.O. geslagen werd, dan begaat hij waarschijnlijk een historische vergisting. Dit betekent echter niet dat die student mythologisch denkt: hij denkt de wereld allicht in termen van geschiedenis. Hij vergist zich enkel in de feiten. Natuurlijk kan men zon onderscheid niet to in het absurde doordrijven, in die zin dat men zou kunnen zeggen: de historisch Jezus is van fundamenteel belang voor het geloof, ook indien alles wat de evangeliën over hem vertellen nonsens is. Dan blijft er op de keper beschouwd geen historische Jezus meer over. Maar op dat punt kan men tamelijk gerust zijn. De historische basisinformatie die wij bezitten over Jezus is duidelijk genoeg om de specifieke karaktertrekken van het christelijk geloof te funderen! E?.P. Sanders schrijft terecht:
. wij kunnen vrij goed weten wat Jezus wil de verwezenlijken, we kunnen heel wat weten over wat hij gezegd heeft, en we kunnen ook weten dat deze beide dingen zin hebben binnen de wereld van het Jodendom tijdens de eerste eeuw
|