( Er bestaan geen feiten, alleen interpretaties. F. Nietzsche)
Op 7 februari 2015 lazen we met de leesclub van de bibliotheek Maaseik het boek Open stad van Teju Cole. Al wandelend door Brussel vertelt en observeert de auteur veel, maar er was één passage waardoor ik vooral geprikkeld werd, namelijk deze alinea op pagina 132.
Ik citeer:
Toen Jan van Eyck in de jaren dertig van de vijftiende eeuw een portret van zichzelf schilderde met een grote rode tulband, was dat een manier om te bevestigen dat een vreemdeling niets ongebruikelijks was voor de multiculturele stad Gent. Turken, Arabieren, Russen: ze maakten destijds allemaal deel uit van het visuele repertoire.
Voor mij was dit een reden om me af te vragen of de multiculturele visie van Teju Cole fact or fiction is. Klopt de cultuurhistorische schets van Gent wel met de harde feiten uit de vijftiende eeuw, die intussen door verschillende wetenschappers zijn gepubliceerd? Of is zijn interpretatie louter een verzinsel? En stelt het portret Man met de rode tulband wel Jan van Eyck zelf voor?
Om die vragen te beantwoorden heb ik enkele degelijke boeken geraadpleegd en een beperkte correspondentie gevoerd met de professoren Peter Schmidt, Hilmi Kaçar, Walter Prevenier en Peter Stabel. Ik vroeg ook aan Till-Holger Borchert, hoofdcurator van het Groeninge Museum, een bijkomend advies. Bovendien heb ik een uitvoerige e-mail gestuurd naar Teju Cole zelf. Die heb ik als annex aan
dit artikel toegevoegd. Hij heeft echter niet geantwoord op mijn vragen.
Uit de wetenschappelijke literatuur en de antwoorden van de hoogleraren moet ik afleiden dat een helder en hard bewijs voor een manifeste bevestiging of ontkenning van Teju Coles visie eigenlijk niet mogelijk is. Het ontbreekt ons simpelweg aan voldoende materiële elementen om de balans naar de ene of andere kant te doen overhellen. Wat niet wil zeggen dat we, weliswaar behoedzaam, ons toch op weg kunnen begeven naar een spiegel historiael van het cultureel beeld uit de tijd dat Jan van Eyck leefde in Gent en Brugge.
Uit de naslagwerken en de e-mails leid ik de volgende conclusies af:
1. Het schilderij Man met de rode tulband is - hoogstwaarschijnlijk - een zelfportret van Jan van Eyck. Niemand durft of kan echter het laatste greintje twijfel wegnemen en met klare argumenten aantonen dat Jan van Eyck zichzelf heeft afgebeeld. Lorne Campbell, curator bij de National Gallery in Londen, komt met de stevigste papieren: de inscriptie als ich
can is voor hem het ultieme bewijs. Het motto van Jan van Eyck is immers
vrij groot en centraal aangebracht op de bovenzijde van de lijst, in tegenstelling tot twee andere schilderijen waar zijn handtekening veel bescheidener wordt vermeld. Het lijkt bijna onmogelijk dat de schilder zijn motto zó prominent zou noteren bij een beeld dat niet het zijne is,
beweert Campbell. Wat dit aspect betreft, sluit de visie van Teju Cole aan bij de consensus die er bij onderzoekers heerst over dit zelfportret. Ja, het is een selfie, maar...
2. De andere elementen die Cole ter sprake brengt, de multiculturele stad Gent en de rode tulband, sluiten veel minder aan bij de heersende kijk van de meeste wetenschappers. Voor hen is het heel duidelijk: Jan van Eyck woonde en werkte vanaf 1430 in Brugge en niet in Gent. Hier lijkt de fictie het te winnen van de feiten bij Cole. Hij spreekt verder over Gent als een multiculturele stad, maar dat was niet het geval. Brugge was in die tijd
veel internationaler en als hanzestad echt een melting pot. Er leefden en
werkten Italianen, Portugezen, Duitsers, Engelsen, Schotten en Spanjaarden. In historische documenten wordt echter van Russen, Turken of Arabieren nergens melding gemaakt. Zij behoorden dus, in tegenstelling
tot de bewering van Cole, zeker niet tot het visuele repertoire van Gent, noch van Brugge. Er zullen dus hoogstwaarschijnlijk in het straatbeeld van beide steden geen Ottomaanse kooplui in hun specifieke kledij te zien geweest zijn.
3. Dit brengt ons bij de tulband, een onderdeel van het schilderij dat veel aandacht opeist van een onbevangen kijker. Is het hoofddeksel een tulband, hét symbool uit de Arabische wereld, of stelt het een chaperon voor, die in de Zuidelijke Nederlanden blijkbaar modisch was
rond de vijftiende eeuw? Volgens Lorne Campbell draagt Jan van Eyck een
chaperon. Zon hoofddeksel is samengesteld uit drie onderdelen. Eerst plaatst men een bourrelet op de kruin, een klein mutsje dat als basis dient voor de verdere opbouw. Daarop wordt een patte of schoudercape bevestigd. Dan volgt de cornette, een soortement lange, smalle sjaal. Op het schilderij Man met de rode tulband is zowel de patte als de cornette op een zeer vernuftige manier opgewonden en gedraaid rond de bourrelet. De verschillende onderdelen zijn op het portret bijna niet te onderscheiden.
Bij de schilder Robert Campin, een tijdgenoot van Jan van Eyck, die leefde in Doornik, kunnen de onderdelen iets makkelijker worden waargenomen. Op dit portret is duidelijker te zien dat de patte aan de linkerkant afhangt en niet geknoopt is. Verder lijkt deze chaperon goed op het hoofddeksel
zoals van Eyck het schilderde. Ook op het centrale paneel van het Lam Gods zijn trouwens zulke hoofddeksels te zien. Het zou dus wel kunnen, zoals de meeste onderzoekers beweren, dat de chaperon een populaire dracht was in het graafschap Vlaanderen tijdens de Bourgondische monarchie. Maar, zo beweert Elisabeth Dhanens in haar onvolprezen boek Van Eyck:
De ongedwongen zwier van de tulband heeft een bijzondere charme.
Het schijnt tot de specifieke humor van de kunstenaars te behoren zich met tamelijk opzichtige hoofddeksels te tooien.
Volgens haar heeft van Eyck zichzelf afgebeeld met tulband, maar eerder als een frivoliteit dan als culturele of politieke stellingname. Het hoofddeksel was simpelweg grappig en kunstig om te schilderen. Dhanens spreekt overigens niet van een chaperon.
Wie zich resoluut uitspreekt voor het hoofddeksel als tulband, is Frieda Sorber, conservator van de historische collectie verbonden aan het modemuseum in Antwerpen. Zij schrijft in haar e-mail:
De man draagt duidelijk een versie van een tulband. Of de man op het schilderij een bourrelet of iets anders onder de tulband heeft, is onmogelijk te zeggen. In de vijftiende eeuw was er een enorme variatie aan hoofddeksels, zowel voor mannen als voor vrouwen.
Van alle connaisseurs met wie ik gecorrespondeerd heb, is zij de enige die resoluut het standpunt verdedigt dat Jan van Eyck een tulband draagt en geen chaperon en zeker geen kaproen. Dat is een muts met schoudercape, ook te zien op het Lam Gods, maar hier kan daar absoluut geen sprake van zijn. Dhanens vindt de tulband een artistiek grapje en Teju Cole ziet er niet alleen een oosters hoofddeksel in, maar koppelt er nog een sociale visie aan vast.
De overige onderzoekers zeggen ferm: het is een chaperon.
Opmerkelijk is dat Johan Huizinga in zijn boek Herfsttij der middeleeuwen de klederdracht tussen 1350 en 1480 omschrijft als buitensporig. In de Bourgondische cultuur wordt schoonheid overklast door een extravagante pracht. De flamboyante gotiek wil elk detail uitwerken. Kaproenen bijvoorbeeld worden dan ook wonderlijk om het hoofd gedragen als een hanenkam of een vlammend vuur. Voor Huizinga is het hoofddeksel van Jan Van Eyck een frivool kunstwerk, een hang naar overdadige pronkzucht.
4. Waar komt het dispuut tussen de wetenschappers over chaperon en tulband nu eigenlijk vandaan? Het is, dat heb ik tijdens mijn bescheiden onderzoek zelf kunnen vaststellen, soms vrij moeilijk om een onderscheid te maken tussen een chaperon en een tulband. Doorgaans is een Turkse hoofddoek strak gebonden, maar er zijn ook afbeeldingen van losjes geknoopte tulbanden en dan lijkt hij uiterlijk erg op een chaperon. Bepalend voor het verschil wordt dan de bourrelet, het kapje dat bij een chaperon op het hoofd zit. Maar dat kunnen we op een schilderij niet zien en het is bijna onmogelijk te onderzoeken. Daaruit zou dan een impasse volgen, indien er geen bijkomende elementen meer meespeelden. Één van die belangrijke punten is het volgende. Jan van Eyck heeft in 1426, toen
hij net in dienst was van Filips de Goede, een reis gemaakt naar de
Levant. Dat is de regio die nu Israël, Libanon, Jordanië en een gedeelte van Syrië omvat. Waarschijnlijk heeft de schilder in opdracht van zijn broodheer die verplaatsing gemaakt als voorbereiding op de kruistochten waar Filips een hartstochtelijke voorstander van was. Van Eyck heeft dus al vrij vroeg met eigen ogen tulbanden gezien. Bovendien heeft hij ook nog Venetië bezocht, waar wel oosterse kooplui, waarschijnlijk met
tulband, leefden en zorgden voor de aanvoer van exotische producten.
Het is dus verleidelijk om, zoals Cole doet, in het hoofddeksel een tulband te zien.
De Nigeriaanse auteur verbindt er echter nog een psychologisch- sociologische component aan. Van Eyck wil met een tulband op zijn hoofd een signaal geven dat een vreemdeling niets ongebruikelijks was in Gent, zo beweert Cole en dus is het portret ook een bewijs van verdraagzaamheid. Het eerste deel van deze bewering is niet correct, zie punt 2 hierboven.
Of uit de tulband tolerantie moet blijken, is nog maar de vraag. Jan van Eyck was in dienst van Filips de Goede, die bijna een viscerale aversie had van Arabieren. Hoe zou de schilder het dan aandurven om zijn opdrachtgever tegen het hoofd te stoten door zichzelf prominent met een tulband af te beelden? Misschien weerspiegelen de tulbanden, te zien op het Lam Gods, wel de vrees voor de islam, die in Europa leefde na de diverse kruistochten. Laten we niet vergeten dat in
1396 het leger van Jan zonder Vrees, uit het huis van Bourgondië, in de
pan gehakt werd te Nicopolis - stad in Bulgarije - door de onoverwinnelijke
Turken. Die nederlaag bleef aan het hof van Dijon nog lang nazinderen.
Mijn conclusie ligt dan ook voor de hand na een boeiende reis door boeken en artikels met van Eyck als compagnon.
Het schilderij Man met de rode tulband
zou eigenlijk Man met de rode chaperon moeten heten. De tulband, te zien op andere schilderijen, kan geen teken van verdraagzaamheid zijn, maar eerder van vrees voor de islam. Een belangrijk deel van de visie, die Teju Cole formuleert in de bewuste alinea, steunt niet op facts en is dus fictie. In het beste geval kunnen
we zijn bewering beschouwen als een goedbedoelde hineininterpretierung.
Si non è vero, è ben trovato.
( Met dank aan Marietje Broens die me hielp om de mail aan Teju Cole in ordentelijk Engels te vertalen).
Bibliografie
Cole Teju, Open stad, De Bezige Bij, 2012
Cambell Lorne, The fifteenth century Netherlandish paintings, Yale UP, 1998
In dit boeiende boek staat een degelijke bespreking van het portret Man met de rode tulband. Het behoort tot de collectie van de National Gallery. In het boek worden alle schilderijen uit de vijftiende eeuw, geproduceerd in de Lage Landen
en te bekijken in het museum, becommentarieerd.
Dhanens Elisabeth, Van Eyck, Mercatorfonds, 1980
Nog altijd hét overzichtswerk van de gebroeders van Eyck.
Huizinga Johan, Herfsttij der middeleeuwen, Uitgeverij Contact, 1997
Eigenzinnige synthese van het leven aan het einde van de middeleeuwen
Stabel Peter (red. André Vandewalle), Hanzekooplui en Medicibankiers, Stichting
Kunstboek, 2002
Grondige, maar droge studie van Brugge als wisselmarkt van Europese culturen in de vijftiende eeuw.
Stabel Peter, De gewenste vreemdeling: Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat-middeleeuwse Brugge in het Jaarboek voor middeleeuwse
geschiedenis, 4 (2001) pp. 189-221. Dit is een diep uitgewerkt artikel, waaruit
blijkt dat er in Brugge, toen veel internationaler dan Gent, geen Arabieren werkten en leefden.
Elektronische correspondentie met Peter Schmidt (KU Leuven), Hilmi Kacar (UGent), Walter Prevenier em. (UGent), Peter Stabel (UAntwerpen), Frieda Sorber
(conservator historische collectie Modemuseum Antwerpen) en Till-Holger
Borchert (directeur musea Brugge).
Annex
E-mail gestuurd aan Teju Cole d.d. 24 januari 2015:
Dear Mister Cole,
As a member of the literary reading group in Maaseik (Belgium) Im reading your novel Open City at the moment- Dutch translation by Paul van der Lecq. Your novel is ever so relevant after the 7th of January, about which I read your impressive column Mournable Bodies in The New Yorker.
However there is one passage in Open City, chapter 8 of part 1 that intrigues me as an inhabitant of Maaseik, the supposed native town of the van Eyck brothers. Your main character Julius is staying in Brussels where he meets Farouq, with whom he has a conversation about the others acceptance.
You write and I quote (p. 106 Faber paperback edition 2012):
When Jan van Eyck depicted himself in a large red turban in the 1430s, he had testified to the multiculturalism of fifteenth-century Ghent, that the stranger was nothing unusual. Turks, Arabs, Russians: all had been part of the visual vocabulary of the time.
I wondered whether this statement was correct, thats why I have consulted several historians, both in Bruges and Ghent. From their answers I can infer that its highly improbable that the man in the red turban is a self-portrait. Meanwhile I know for sure that the red turban is not a turban but a kaproen (= Dutch/ Flemish), or chaperone.
Historians and authorities on van Eyck disagree about the historical correctness of the socio- cultural aspects you mention in the above quote. But all experts are strongly convinced that there were no Arabs walking the streets of Bruges and Ghent in the early fifteenth century. Some sent me a mail that you possibly phrased a well-meant hineininterpretierung, others described your statement as nonsense; still others are not sure or wont even consider or answer my question.
Thats why Id like to ask you as an historian- : is your statement about the multicultural city of
Ghent fact or fiction? If it is a firm fact, Id very much appreciate if you could inform me which
texts your statement- that Ghent was a multicultural centre in those days- was based on. (Again, in Bruges and Ghent there were no inhabitants of Arab origin, but there were most certainly Portuguese, Italians, etc. )
I do realize my question is a specific question about a detail, but once again Id be most grateful if
you would be so kind as to send me an overseas answer. Thanking you in advance for your reply,
I send you kindest regards from Maaseik, the native city of Jan en Hubert van Eyck.
Marita Vande Broek
There has been a statue of Jan and Hubert van Eyck in the centre of the Maaseik market square (a real square of 1 hectare) since 1864.
Last year this event was commemorated and celebrated.