Flavius Belisarius (505-565) was de laatste grote generaal van het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. Hij heroverde in naam van Keizer Justinianus I (bekend van de beroemde codex Justinianus maar ook als echtgenoot van de buitengewoon decadente keizerin Theodora) een groot deel van het verloren gegane West-Romeinse Rijk op de Gothen, Vandalen en Barbaren. Zijn levensverhaal kennen we via Procopius van Caesarea, een Byzantijnse historicus en voormalig secretaris van Belisarius. Procopius - niets te zien met het beroemde café Procope in Parijs - deed het verhaal van Belisarius (en Theodora) uit de doeken in zijn Anekdota of Historia Arcana, vertaald door Anthony Kaldellis (afb 1), maar het smeuïg verhaal kan ook integraal op internet worden gelezen (http://www.fordham.edu/halsall/basis/procop-anec.asp). Een meer gematigde en waarheidsgetrouwe (?) biografie van Belisarius vind men in Belisarius, The last Roman General van Ian Hughes (afb 2). Mijn voorkeur gaat echter naar Heer Belisarius van de onvolprezen Robert Graves (Count Belisarius in de originele versie) (afb 3).
De verhouding van Belisarius met Justinianus was er een van haatliefde. In de latere overleveringen zou deze problematische verhouding ferm worden aangedikt. Belisarius zou door de keizer, jaloers op zijn succes èn als generaal op het slagveld èn bij de vrouwen aan het hof, uit zijn functies zijn ontzet. Alhoewel de geschiedenis van het Oost-Romeinse Keizerrijk in het Westen nooit op erg veel belangstelling heeft kunnen rekenen, werd de figuur van Belisarius in de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting, opgedolven als symptomatisch voor de verdorvenheid van een absolute monarchie en kan dus als proto-revolutionair worden beschouwd.
Van 1756 tot 1763 woedde er een oorlog die tegelijkertijd werd uitgevochten in Europa, in Amerika, en in Azië. Deze zevenjarige oorlog wordt daarom ook wel eens de eerste grote wereldoorlog genoemd. De aanleiding voor deze oorlog was een poging van Oostenrijk in 1756 om Silezië te heroveren op de Pruisen. Maar die poging mislukte. Onder de leiding van de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken, Von Kaunitz en de nieuwe Franse ambassadeur in Wenen, Choiseul, besloot Oostenrijk tot een alliantie met Frankrijk, dat voorheen geallieerd was met Pruisen. Dit is de befaamde Renversement des Alliances. De Spaanse Bourbon sloot zich natuurlijk ook aan bij Frankrijk, evenals Zweden. Pruisen daarentegen kreeg het verenigde Britse Koninkrijk aan zijn kant, en natuurlijk ook Hannover, daar de Engelse Koning George II een Hannover was. Rusland, beducht voor een machtsuitbreiding van Pruisen sloot zich eveneens aan bij Oostenrijk en Frankrijk. De oorlog werd natuurlijk uitgevochten in Europa, maar ook in Amerika waar de Britten de Fransen uit Canada en Mississipi verjaagden en in Indië waar de Compagnie française des Indes orientales zwaar verloor van de Britten.
In 1756, aan het begin van de oorlog verloren de Engelsen het eiland Minorca aan de Fransen: de befaamde Engelse admiraal Byng werd verplicht de stupide orders van het opperbevel te volgen en kon tenslotte niets anders meer dan te vluchten. Hij werd door zijn landgenoten opgepakt en wegens hoogverraad geëxecuteerd op 14 maart 1757. Voltaire zou daar op briljante wijze op alluderen in zijn Candide : Dans ce pays-ci, il est bon de tuer de temps en temps un amiral pour encourager les autres.
Een paar jaar later, tijdens dezelfde oorlog, in 1761, gebeurde nagenoeg hetzelfde : een Franse generaal, Lally-Tollendal zag zich door overmacht verplicht Pondicherry, een Franse enclave in zuid-oost Indië aan de Britten over te geven (afb 4 en 5). Een militaire nederlaag onder zijn bevel in Pondicherry (tegenwoordig Puducherry genoemd) werd als een blaam voor de koning beschouwd en de generaal werd wegens zogezegd hoogverraad opgesloten en tenslotte onthoofd in 1766, niet nadat hem hardhandig een prop in de mond werd geduwd om hem te beletten zijn onschuld uit te schreeuwen. Later zou Pondicherry terug Frans bezit worden tot in de jaren 1960. Nu nog zijn heel wat straatnamen aldaar tweetalig : Tamil en Frans (afb 6).
Jean-François Marmontel (afb 7) publiceerde in 1767 een grotendeels gefingeerde biografie van Belisarius en had in zijn roman diens ongenade wat overdreven: Belisarius zou de ogen zijn uitgestoken en gedwongen te gaan bedelen voor zijn levensonderhoud. Daarmee had Marmontel de aandacht willen vestigen op een cause célèbre uit die tijd, namelijk de onterechte executie van generaal Lally-Tollendal. Het boek van Marmontel was een verhulde aanklacht van dit flagrante onrecht, verhuld omdat de vrijheid van mening in die tijd totaal ondenkbaar was. Maar die verhulling mocht niet baten, het boek werd onmiddellijk herkend als een aanval op het regime en gecensureerd. De aartsbisschop van Parijs bestempelde het boek bovendien als ketters: blasphémique, impie et hérétique. Marmontel moest vluchten en zocht zijn toevlucht in Spa tot de storm wat geluwd was. Het boek werd vurig verdedigd door Voltaire. Marmontel mocht zich gelukkig prijzen dat hij niet in de Bastille werd opgesloten, mede door toedoen van Mme de Pompadour. Een reprint uit 1988 is integraal te lezen op gallica.bnf.fr, image mode only (afb 8).
Bélisaire, de roman van Marmontel bracht heel wat in beweging. Zo zou Voltaire, samen met de zoon van die generaal, tevergeefs nog trachten een rehabilitatie te bekomen. En later zou ook de val van de rechtschapen Turgot ten voordele van de perfide Necker vergeleken worden met het lot van Marmontels Belisarius. Maar het waren vooral neoklassieke schilders, leerlingen van Vien, die het thema ten volle zouden benutten.
Op het Salon van 1776 toonde F.A.Vincent - de latere partner van Adelaïde Labille-Guiard - als eerste een Belisarius. De personages op het doek werden in halve lengte afgebeeld, hetgeen toen voor een historiserend werk volstrekt nieuw was. Het doek had weliswaar relatief kleine afmetingen (98 x 129 cm) maar was van een krachtige en compacte compositie. Wie het ooit wil gaan bekijken in Montpellier (Musée Fabre) zal getroffen worden door het briljant impasto en de onderhuidse agressie die het schilderij uitstraalt (afb 9).
Heel anders was het monumentale (288cm op 312cm) pseudo-pathetisch en melodramatisch schilderij van Vincents grote rivaal David uit 1781 (afb 10). Belisarius, voormalig generaal en nu een blinde bedelaar als verpletterd door een niets ontziende machtsstructuur gesymboliseerd door de massieve verticaliteit van de tempel kolommen. Alles is aanwezig om de 18de-eeuwse toeschouwer tot tranen te bewegen om zoveel onrecht: het Poussin-achtige landschap in de verte, de soldaat die vertwijfeld zijn handen heft als hij zijn vroegere generaal herkent, de liefdadigheid van de vrouw en de jeugdige schoonheid van het knaapje dat de helm van de oude soldaat als bedelnap gebruikt. En bovenal de pathetisch uitgestoken arm van de bedelende generaal. Dit laatste detail was er trouwens te veel aan voor Diderot die in zijn kritiek op het Salon van 1781 schrijft: Est-ce que tu ne trouves pas Bélisaire assez humilié de recevoir laumône? fallait-il encore la lui faire demander? Lève ce bras vers le ciel quil accusera de sa rigueur.
 afb 1
 afb 2
 afb 3
 afb 4
 afb 5
 afb 6
 afb 7. Portret door Roslin, 1767. (Kritiek door Diderot : Il a l'air ivre, ivre de vin, s'entend, et l'on jurerait qu'il lit quelques chants de sa Neuvaine à des filles.)
 afb 8
 afb 9
afb 10
|