De Rue Neuve des Petits-Champs, in de parochie St-Eustache, is te vinden op het Plan de Paris van Turgot uit 1739 (afb 1). De straat verbond de Place Vendôme met de Place des Victoires. Het westelijk deel, tussen de Place Vendôme en de kruising met de Av. de lOpera noemt nu Av. Danielle Casanova en het oostelijk deel kortweg Rue des Petits-Champs. In de 18de eeuw was dit een drukke en gevarieerde buurt: elegante modewinkels, officiële regeringsgebouwen en statige residenties wisselden elkaar af. Het karakter van de straat sloot nauw aan bij dat van het nabijgelegen Palais-Royal, een centrum van dans, muziek, culinaire en andere genoegens. Ook de nabijheid van het Louvre speelde een rol, het was een komen en gaan van kunstenaars die er hun ateliers hadden gekregen, het was bovendien het hoofdkwartier van de Académie Royale. In de straat zelf woonden heel wat schilders zoals de Zweedse Roslin met zijn Franse vrouw Marie-Suzanne Giroust (zie afb en blog van 29-01-2014) of de Zwitserse miniatuurschilder François-Elie Vincent.
In de modewinkels van de straat waar men luxe dingetjes voor dames verkocht, stelde men over het algemeen steeds een aantal jonge naaistertjes te werk, des prêtresses de Vénus - zoals ze door de schrijvers uit die tijd werden genoemd. Plus dune, zo schrijft Sébastien Mercier in Tableau de Paris (1783), ne fait quun saut du magasin au fond dune berline angloise. Een welkome bijverdienste. De behoefte van ministers, prelaten, generaals, des libertins les plus délicats et autres gens de la robe, aan jong vrouwelijk schoon was erg groot. Ze konden zich wenden tot gespecialiseerde dames die overal hun talent scouts hadden en hun madame onmiddellijk inlichtten als er ergens een jonge schoonheid opdook, meestal dus in een of andere modewinkel. Een zeer bekende Entremetteuse - zoals ze die dames noemden - la Surintendante en titre des plaisirs de la Ville & de la Cour, was ontegensprekelijk Madame Gourdan.
A La Toilette, een modewinkel in de Rue Neuve vlakbij de Place des Victoires, een van de modewinkels waar we wat meer over weten was de eigendom van Claude-Edme Labille. Hij had diverse naaistertjes in dienst en ook acht kinderen, waarvan uiteindelijk alleen de oudste, Adelaïde, geboren in 1749 in leven bleef.
In 1760 leverde de moeder van Jeanne Bécu (zie blog van 14-03-2013) haar 17-jarige dochter af in de winkel van Labille. Het was een ravissante schoonheid onder de naam van mademoiselle Lançon (Dictionnaire historique des Arts, Métiers et Professsions, A. Franklin,1906. Paris, Leipzig - afb 2). Adelaïde, zes jaar jonger dan deze mademoiselle Lançon keek geweldig op naar haar en ze werden onvermijdelijk hechte vriendinnen. Maar niet alleen Adelaïde keek naar haar op, ook de verkenners van Madame Gourdan hadden haar al vlug ontdekt. Onvermijdelijk kwam ze, eerst af en toe, maar later permanent, en zeer lucratief in dienst van Mme Gourdan. Vandaar ging het pijlsnel naar het bed van Louis XV en werd ze de maîtresse en titre van de monarch, in opvolging van la Pompadour. Voor wie geïnteresseerd is in hoe een en ander verliep zie : Anecdotes sur M. la Comtesse Du Barri van Pidansat de Mairobert (afb 3).
Adelaïde ondertussen volgde een heel wat nederiger parcours. Haar moeder gaf tekenlessen aan de meisjes in het atelier. Zelf volgde Adelaïde lessen in miniatuurschilderen bij haar buur François-Elie Vincent die een vooraanstaande rol speelde in de Academie de St Luc, een gilde die nog stamde uit de middeleeuwen en later door de koning zou worden ontbonden ten gunste van de Académie Royale. In die tijd, terwijl ze les volgde van François-Elie ontspon zich een puberale romance tussen Adelaïde en de zoon van haar leraar, François-André, 3 jaar ouder. Ze zou hem nooit vergeten.
Rond 1769 werd Adelaïde volwaardig lid van de Academie St Luc als miniaturist. Nu ging ze, op voorspraak van Roslin, lessen volgen in de pasteltechniek bij Quentin de la Tour die zijn studio had vlakbij in het Louvre, de meest vooraanstaande pastelkunstenaar van de Academie Royale. Ondertussen trouwde ze met ene Guiard die eveneens in de Rue Neuve des Petit-Champs woonde. Ze exposeerde met succes in en buiten de Academie St Luc en signeerde haar werk als Labille-Guiard. Het huwelijk zelf was echter geen succes en in 1779 gingen ze elk hun weg - wettelijke scheiding was niet mogelijk onder het Ancien Régime. Ondertussen was ze lessen beginnen volgen in de meer mannelijke techniek van olie op doek bij de zoon van haar vroegere leraar, François-André Vincent, haar jeugdliefde. In 1783 kon ze uiteindelijk lid worden van het mannenbastion van de Académie Royale, op dezelfde dag trouwens als Vigée-Lebrun, als een van de maximaal vier vrouwen die konden worden toegelaten. Maar, alhoewel ze reeds samenwoonde met François-André bleef ze haar schilderijen signeren als Labille-Guiard, de naam waarmee ze in het kunstcircuit bekend was geworden. Pas na de Revolutie zouden ze officieel met elkaar kunnen trouwen. Ondanks haar talent had ze met heel wat tegenstand te kampen, onder andere van Jacques-Louis David. Maar met deze figuur zullen we in een volgende blog afrekenen. Zo werd ze bijvoorbeeld van zedeloos gedrag beschuldigd en ze zou er 2000 minnaars op nagehouden hebben (Vincent= vingt cent = 2000). Ze zou werk van F.A. Vincent onder haar eigen naam hebben uitgegeven, etc. Maar door tussenkomst van haar vriendin, de echtgenote van de minister van Kunst & Kultuur, dAngiviller, kwam er vlug een einde aan deze dwaze beschuldigingen en dito pamfletten.
Laura Auricchio schreef een boeiende biografie over het leven en het werk van Adelaïde Labille : An artist in the Age of Revolution (Getty Publications- afb 4). Zelf ben ik de trotse bezitter van een volmaakte replica van het portret dat Adelaïde maakte in 1795 van haar partner, François-André, en dat in het Louvre hangt (afb 5).
 afb 1
 afb 2
afb 3
afb 4
afb 5
|