Over Sophie Volland weten we, objectief gezien, weinig. Vooreerst noemde ze niet Sophie maar Louise Henriette. Sophie was de naam haar door Diderot gegeven, en onder die naam is ze bekend gebleven.
Afgezien van een doopakte - bewaard in het parochiaal register van Isle sur Marne waar ze in 1716 geboren werd - en haar testament uit 1784 (Je donne et lègue à Monsieur Diderot sept petits volumes des Essais de Montaigne, reliés en maroquin rouge, plus une bague que jappelle ma pauline.) - bewaard in de Archives nationales, Minutier des Notaires, minutes de létude XLVIII hebben we verder geen objectieve gegevens uit de eerste hand, geen portret, geen brief, niets. Al wat we verder weten komt uit de brieven van Diderot aan Sophie.
De moeder van Sophie, Elisabeth Françoise Brunel de la Carlière, was een gewezen minnares van Louis XIV, le Roi Soleil- zo wordt althans beweerd. Toen de koning haar beu werd stuurde hij haar naar huis met een flinke bruidsschat wat haar toeliet te huwen met Jean Nicolas Volland, een rijke financier actief in de toenmalig zeer lucratieve zoutindustrie. Volland bouwde een kasteel in Isle sur Marne in een park van 6 hectaren aangelegd door de beroemde tuinarchitect Le Nôtre (tuinen van het kasteel van Fouquet in Vaux-le-Vicomte en die van Versailles). Het kasteel van Isle sur Marne was tot voor kort nog eigendom van Karl Lagerfeld, die het recent weer verkocht aan een privé persoon.
Toen Mr Volland stierf, in 1750, liet hij een weduwe achter met vier kinderen waaronder twee dochters : Louise Henriette, alias Sophie, en Marie Charlotte, de latere Mme Legendre en beter bekend gebleven als Uranie, eveneens een naam haar door Diderot gegeven. Na de dood van Volland verhuisde het gezin naar Parijs, in de Rue des Augustins, maar hield het kasteel in Isle sur Marne aan als buitenverblijf.
Veel later, in 1773 publiceerde Diderot een triptiek van drie contes moraux : Ceci nest pas un conte (doet denken aanceci nest pas une pipe van Magritte), Madame de la Carlière (bewerkt voor de film in 1988) en Supplément au voyage de Bougainville.
Deze triptiek, en voornamelijk het tweede deel, genoemd naar de moeder van Sophie, is typisch voor Diderot waar hij fictie en werkelijkheid in een verleidelijk mengsel dooreenhaalt om tot een filosofisch standpunt te komen
Diderot moet Sophie hebben leren kennen in 1755. Immers, in een van de eerste brieven die bewaard zijn gebleven, namelijk die van 11 october 1759, lezen we : Il y a quatre ans, que vous me parûtes belle, aujourdhui, je vous trouve plus belle encore.
Drie dagen later (15 october 1759) lezen we een ontroerende liefdesverklaring : ô ma Sophie, il me resterait donc un espoir de vous toucher, de vous aimer, de vous chercher, de m'unir, de me confondre avec vous, quand nous ne serons plus. S'il y avait dans nos principes une loi d'affinité, s'il nous était réservé de composer un être commun ; si je devais dans la suite des siècles refaire un tout avec vous ; si les molécules de votre amant dissous venaient à s'agiter, à se mouvoir et à rechercher les vôtres éparses dans la nature ! Laissez-moi cette chimère. Elle m'est douce ; elle m'assurerait l'éternité en vous et avec vous.
Sophie zou 30 jaar lang, tot haar dood, een centrale plaats innemen in het hart en de geest van Diderot. In die brieven geeft hij haar een getrouw verslag van het leven rondom hem. Het is ook dank zij deze brieven dat we bijvoorbeeld een levendig beeld krijgen van de discussies van het "verdorven genootschap" ten huize van Baron Holbach in Grandval.
Hij schreef haar in totaal ongeveer 420 brieven waarvan er 186 bewaard gebleven zijn. We kennen die cijfers precies omdat Diderot zijn brieven zorgvuldig nummerde, hetgeen voor sommigen een bewijs leverde dat die ganse correspondentie een opgezet spel was en louter bedoeld voor latere publicatie. De brieven 1 tot 134 zijn nooit teruggevonden, de brieven 135 tot en met 420 zijn pas in 1830 aan het licht gekomen. Brief 135, die later zal beschouwd worden als de eerste brief markeert als het ware het einde van een klandestiene liefde; vanaf nu wordt de liaison als het ware openbaar.
Toen Diderot op een keer betrapt werd in de slaapkamer van Sophie door haar moeder die fanatiek bezorgd was om de respectabiliteit van haar dochters, besloot ze elk jaar zes maanden met haar dochters in Isle sur Marne door te brengen teneinde Sophie van Diderot weg te kunnen houden, hetgeen slechts een verhoogde frekwentie van hun briefwisseling teweegbracht. Uiteindelijk kon hij zelfs af en toe, onder toezicht in het kasteel verblijven.
Bij het overlijden van Diderot werd zijn bibliotheek en archief naar de Russische Keizerin opgestuurd. Waarschijnlijk heeft zijn dochter, Mme de Vandeul, die eerste brieven uit piëteit wegens haar vader vernietigd wegens te passioneel, seksueel of erotisch alhoewel de 18de eeuw in dit opzicht wel een en ander gewend was.
Dat de verhouding met Sophie allesbehalve platonisch was zoals sommigen willen beweren moge blijken uit volgend citaat uit een brief aan Grimm van 1763 over zijn vriendin : Où est le temps où mes lèvres suivaient sur sa gorge ces traces légères qui partaient des côtés dune touffe de lis, et qui allaient se perdre vers un bouton de rose?
In een van zijn brieven aan Sophie schrijft hij dat hij van haar droomt : le songe n'offre presque jamais à mon imagination que l'espace étroit et nécessaire à la volupté ; rien autour de cela ; un étui de chair et puis c'est tout. Adieu, ma tendre, mon unique amie. Rapportez-moi le reste. (D. Diderot: Correspondance, Ed de Minuit, Roth et Varloot, 1970, Vol IV, p 93)
De verzamelde brieven van Diderot aan Sophie werden pas ontdekt en vervolgens gepubliceerd in 1830 door Paulin, libraire-éditeur in Mémoires, correspondance et ouvrages inédits de Diderot Tome Premier.
Wanneer Sophie stierf in februari 1784, werden de brieven van Diderot hem terugbezorgd door de erfgenamen. Zelf stierf hij enkele maanden later en zijn gehele bibliotheek, inclusief deze brieven werd door zijn beste vriend Baron von Grimm naar Katharina de Grote in Sint Petersburg verzonden zoals afgesproken. Een zekere Jeudy-Dugour, een tot Rus genaturalizeerde Fransman, zou in 1829 de brieven van Diderot aan Sophie hebben gevonden in de bibliotheek van de Ermitage, hetgeen dubieus is want tijdens het bewind van Nicolaas I, de kleinzoon van Katharina, bleef deze bibliotheek rigoureus ontoegankelijk van 1825 tot 1855. Hoe dan ook hij verkocht de originele brieven van Diderot aan Sophie voor een exorbitante som aan Paulin in Parijs die deze terstond publiceerde daprès les manuscrits confiés, en mourant, par lauteur à Grimm.

Zicht doorheen het smeedijzeren hekken op het kasteel van Isle sur Marne

Salon van Holbach in Grandval
|