|
|
|
|
|
|
06-05-2019 |
Netels |
Ik was terug aan de vijver. Ondanks het minder
goede weer - het hagelde zelfs bij momenten - was ik er. Het watervlak een boek,
open op de wereld. Een rustpunt in mijn dagen. Ik kijk er naar de dingen met
andere ogen, met een ander ingesteld-zijn, een weinig buiten het alledaagse
getreden, meest nog, een innigere verbondenheid met al wat ik zie.
Zo heb ik, waar ik anders aan voorbijga, de
netels gezien, een bosje maar van enkele stengels. Heb ik gezien hoe ze er
staan in bloei, even levendig, even wild, even krachtig als de boterbloemen er
naast, als de hoog opgeschoten grassen met vreemde namen die ik opzoeken kan en
dit alles, midden een bed van paardenbloemen, geler dan geel. Ik kijk naar de
netels, bijna verwonderd hoe stengel met blad en afhangende trossen sterk
ruikende, o zo tere bloempjes; hoe die er getekend staan, van geen kwaad
bewust, verlangend misschien naar de hand die, beginnend van onderaan naar
boven toe, hen aaien zou. Zo een stengel, zo een plant, denkend aan het leven
binnenin, is eigenlijk, zo vond ik, omdat ik me er goed bij voelde er te zijn
en er naar te kijken, een regel poëzie.
Niet deze van T.S Eliots Barre Land, want die
is enkel te doorgronden met Paul Claes bij de hand, noch van Paul Auster; maar
laat het ons houden bij een regel poëzie van Bertus Aafjes of, van onze Guido
Gezelle, zou een vriend me zeggen. In feite, elke bloem is poëzie.
Ik ken wel de verrassing, het wapen van de
netel, weet ook dat hij symbool staat voor het braakliggende land, als houder
van al het negatieve dat hij als brandnetel meedraagt. Ik sprak er me onlangs
nog, verwoestend over uit in een gedicht. Maar zoals hij hier voor mij staat
is het een wonderlijk stuk leven.
Zo heeft alles zijn positieve kant en ligt het
aan de mens dit positieve - het mag dus ook het bevreemdende zijn - op te zoeken en aan te
wenden om het waardevolle er in te zien en er uit te halen.
Zo wist een dame van de Valais ze woonde
alleen, afgezonderd hoog in de bergen, juist onder de bomengrens - dat de jonge
toppen van de plant niet alleen genezend waren voor elke kneuzing, maar ook
voedzaam waren en dat een thee van de wortels of van de bladeren, met mate
gebruikt, heilzaam was voor heel wat ongemakken. Dit wisten de Kelten, zegde
ze, en dus ook in de hoog afgelegen chalet van onze dame. De keren dat we haar
hebben bezocht, hebben gewone thee geschonken gekregen, maar haar te horen
vertellen was even heilzaam dan toch voor onze geest.
Ooit - maar wanneer dit zal zijn valt af te
wachten - zullen we hier eens een netelthee zetten om te zien of die waardige
dame de waarheid gesproken heeft. We hebben kwalen genoeg die te bestrijden
zijn. Nu,
onkruid is de verzamelnaam voor de brandnetel,
maar laten we de netel een wilde plant heten of een plant die in het vrije
groeit op een plaats die haar het best bevalt, echter, geen enkele plant, voortkomende van wat in den beginne was, kan
on-kruid worden genoemd.
Als ik het boekje doorblader van Natuurpunt van
enkele jaren terug: Gids: 66 verrassende
natuurtochten in België, val ik op tal van bloemen, planten, vlinders en
vogels die totaal uit hier en uit mijn nabije omgeving verdwenen zijn, en die
voor mij nog enkel bestaan in de herinneringen aan mijn verre jeugd toen ik nog
het grote, onvervangbare geluk kende, over de bloemenweiden heen naar het bos
te wandelen waar ik dan geconfronteerd werd met de netels aan de rand ervan,
naast en onder de sleedoorn.
Een rustpunt in mijn leven is de vijver, een
rustpunt in de dag is mijn blog. Als men ouder wordt druipt het sentiment eraf.
Laat het zo!
06-05-2019, 20:32 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
01-05-2019 |
Religiositeit, een vorm van. en 2, 3, 4, 5 & 6 mei. |
06 mei
Netels
Ik
was terug aan de vijver. Ondanks het minder goede weer - het hagelde zelfs bij
momenten - was ik er. Het watervlak een boek, open op de wereld. Een rustpunt
in mijn dagen. Ik kijk er naar de dingen met andere ogen, met een ander
ingesteld-zijn, een weinig buiten het alledaagse getreden, meest nog, een
innigere verbondenheid met al wat ik zie.
Zo
heb ik, waar ik anders aan voorbijga, de netels gezien, een bosje maar van
enkele stengels. Heb ik gezien hoe ze er staan in bloei, even levendig, even
wild, even krachtig als de boterbloemen er naast, als de hoog opgeschoten
grassen met vreemde namen die ik opzoeken kan en dit alles, midden een bed van
paardenbloemen, geler dan geel. Ik kijk naar de netels, bijna verwonderd hoe
stengel met blad en afhangende trossen sterk ruikende, o zo tere bloempjes; hoe
die er getekend staan, van geen kwaad bewust, verlangend misschien naar de hand
die, beginnend van onderaan naar boven toe, hen aaien zou. Zo een stengel, zo
een plant, denkend aan het leven binnenin, is eigenlijk, zo vond ik, omdat ik
me er goed bij voelde er te zijn en er naar te kijken, een regel poëzie.
Niet
deze van T.S Eliots Barre Land, want die is enkel te doorgronden met Paul
Claes bij de hand, noch van Paul Auster; maar laat het ons houden bij een regel
poëzie van Bertus Aafjes of, van onze Guido Gezelle, zou een vriend me zeggen.
In feite, elke bloem is poëzie.
Ik
ken wel de verrassing, het wapen van de netel, weet ook dat hij symbool staat voor
het braakliggende land, als houder van al het negatieve dat hij als brandnetel meedraagt.
Ik sprak er me onlangs nog, verwoestend over uit in een gedicht. Maar zoals
hij hier voor mij staat is het een wonderlijk stuk leven.
Zo
heeft alles zijn positieve kant en ligt het aan de mens dit positieve - het mag
dus ook het bevreemdende zijn - op te
zoeken en aan te wenden om het waardevolle er in te zien en er uit te halen.
Zo
wist een dame van de Valais ze woonde alleen, afgezonderd hoog in de bergen,
juist onder de bomengrens - dat de jonge toppen van de plant niet alleen
genezend waren voor elke kneuzing, maar ook voedzaam waren en dat een thee van
de wortels of van de bladeren, met mate gebruikt, heilzaam was voor heel wat
ongemakken. Dit wisten de Kelten, zegde ze, en dus ook in de hoog afgelegen
chalet van onze dame. De keren dat we haar hebben bezocht, hebben gewone thee
geschonken gekregen, maar haar te horen vertellen was even heilzaam dan toch
voor onze geest.
Ooit
- maar wanneer dit zal zijn valt af te wachten - zullen we hier eens een
netelthee zetten om te zien of die waardige dame de waarheid gesproken heeft.
We hebben kwalen genoeg die te bestrijden zijn.
Nu, onkruid
is de verzamelnaam voor de brandnetel, maar laten we de netel een wilde plant
heten of een plant die in het vrije groeit op een plaats die haar het best
bevalt, echter, geen enkele plant,
voortkomende van wat in den beginne was, kan on-kruid worden genoemd.
Als
ik het boekje doorblader van Natuurpunt van enkele jaren terug: Gids: 66 verrassende natuurtochten in
België, val ik op tal van bloemen, planten, vlinders en vogels die totaal
uit hier en uit mijn nabije omgeving verdwenen zijn, en die voor mij nog enkel
bestaan in de herinneringen aan mijn verre jeugd toen ik nog het grote,
onvervangbare geluk kende, over de bloemenweiden heen naar het bos te wandelen
waar ik dan geconfronteerd werd met de netels aan de rand ervan, naast en onder
de sleedoorn.
Een
rustpunt in mijn leven is de vijver, een rustpunt in de dag is mijn blog. Als
men ouder wordt druipt het sentiment eraf.
Laat
het zo!
5 mei
Van Goghs
Champ de blé aux corbeaux.
Zo, hier gezeten op het terras aan de vijver, zijn gewone plaats van de
laatste dagen. Het is vroeg in de namiddag, een dag in de soms grillige maand
mei, misschien gaat het regenen,
misschien niet. Maar niets deert hem hier, hij ziet het gebeuren, hij is,
zonder er te zijn, in Auvers-sur Oise.
Uit lauberge Ravoux, uit de bekrompenheid
van zijn kamertje - te bezichtigen heden ten dage - komt Vincent Van Gogh
buiten, wordt hij opgenomen in de beweging van de straten, onder de grote
luchten van die bepaalde zomermorgen, dragend zijn schildersezel en op de rug
een zak met verf en penselen en nog wat dingen.
Hij heeft een bol zwarte koffie gedronken, met een borrel misschien, of
ook niet; met een stuk brood misschien of ook niet. Er is een zwaarte in zijn
vestzak die hij duidelijk voelt tegen zijn dij aan, die hij betasten kan met
zijn ene vrije hand. Hij gaat de weg op tussen de huizen, voorbij de kerk die
hij enkele dagen ervoor geschilderd had, met de kinderen om hem heen, die toe
keken en stil spraken onder elkaar.
Hij loopt de velden in langs de smalle holle veldwegel, ver van allen,
ver van de wereld, want dit is zijn uur, het uur van alle krachten die hij
gebald in zich voelt bewegen, een schreeuw bijna. De zon is in zijn gezicht, is
in zijn mond, in zijn baard, is in de vloek van zeventig dagen schilderen. Denk
eraan, zeventig dagen lang, elke dag opnieuw te staan voor een doek, de geur
van verf in zijn neusholten, een doek dat hij bedekken moet, dat hij o zo vullen
wil met kleuren en lijnen, met wat is van de ziel in hem, traag, gestadig. Elke
dag opnieuw een schilderij, lijk talloze brieven die hij schrijven wil aan de
wereld die gesloten blijft, woorden die hij zeggen wil, zijn hart dat hij
uitstorten wil, maar waar alleen zijn broer Theo naar luisteren zal, alleen hij
en de dokter misschien.
Als hij zijn ezel opstelt, als hij zijn doek plaatst, als hij zijn zak
opent, zijn palet neemt en de verftubes openduwt, als hij de eerste, zo
moeilijke penseeltrek zet, is er tevens wat Fritjov Capra beschrijft, in zijn Tao of Physics, maar wat niemand ziet
of hoort of wenst te horen in deze tijd, is er de dans van Shiva: de quarks en
elektronen en andere deeltjes, miljarden vormen van energie, die op hem
afkomen, die botsen met de elektronen uit zijn geest, uit zijn ademnood, uit
zijn moegestreden-zijn, uit zijn wanhoop niet te slagen waar anderen slagen,
uit zijn verziekt, verzwakt, nodeloos geworden lichaam. De kleine, vergeten man
die hij is.
Hij schildert, met in zijn zak die zwaarte die hij voelen kan als hij
beweegt. Hij schildert in een furie: een golf openbarstend leven in hem. Hij
schildert het koren met brede penseeltrekken, de smalle weg, licht groen tussen
de velden, de donkere dreigende luchten erboven en de kraaien die in zijn hoofd
keren en kantelen. Hij schildert ze buitenmate groot, vooral die ene, die
laatste. Hij schildert de eeuwigheid, het levende leven, de wind in het
rijpende, wiegende koren, de wolken stuifmeel in zijn ogen.
Ik schilder mijn eeuwigheid moet hij gedacht hebben: het koren is het
leven, ik schilder het levende koren en de zwarte wolken van de dood met de
zwartste kraaien. En het is af, zoals
mijn leven af is maar toch nog een allerlaatste kraai mijn teken, het handteken
van de dood.
Hij laat staan wat is, de ezel met het nog vochtige doek, zijn doos met
de tubes verf en zijn penselen op het palet op de grond. Hij gaat weg in de
richting van het nabije bos. Hij neemt de zwaarte uit zijn zak, hoe koel het is
in zijn gloeiende handen. Hij richt het op zijn borst. Waarom beeft zijn hand
als hij de trekker over haalt?
De knal ruist door het koren, vogels schieten weg, de wereld vangt het
op. De ganse kosmos zal het voelen. Hij heeft nog de kracht doek, ezel, verf en
penselen, palet, op te nemen en terug te gaan naar zijn kamer in de herberg,
waar hij neerligt op het ijzeren bed om er traag, traag te sterven.
Weet dat de pastoor van Auvers, zelfs niet de
lijkstoel zal willen lenen, dat er geen dies
irae zal gezongen worden over zijn dood lichaam, geen in paradisum, dat hij niet begraven zal worden in gewijde aarde.
Toch zal hij opgenomen worden in de schoot van het eeuwig-zijn. Hij
stierf op 29 juli 1890, rond acht uur dertig, de morgen van zijn zevenendertigste
jaar.
Van
Dante weten we dat hij is heengegaan, na zijn laatste versregels. Wat een
verlossing deze laatste regels moeten geweest zijn, vooral dan die
allerlaatste: lAmor che move il sole e
laltre stelle. Waarna hij in de morgen van 14 september 1321 is opgestegen
naar de sterren, naar het grote immense Licht dat symbool stond voor wat hij Amor noemde. Om er opgenomen te worden,
in het eeuwige van de geest van het Universum. Waar ook nu, Van Gogh moet
aanwezig zijn, beiden hier op aarde, levend nog in onze gedachten.
Ik
heb dit geschreven aan de vijver: de populieren, de jonge fruitbomen, de struiken,
de grassen, de bloemen, het riet tot papyrus toe, licht wiegend; de koepel van
de lucht weerspiegeld in het water. De wind een zucht van eeuwigheid. Met al
dit en met nog heel wat meer, ben ik heengegaan in de wereld, deze die van
Vincent Van Gogh is, die van Dante is en van Vergilius, ook van Ovidius, en van
zovele anderen.
Ook
die van ons, later. Een kwestie van wat tijd nog.
*
2, 3, 4 mei Leonardo Da Vinci en de Media
De
media hebben het deze dagen over het schilderij, Het laatste Avondmaal van
Leonardo Da Vinci en wel over dit in de abdij van Tongerlo. Hebben het zelfs
over het gelaat van Johannes, mond en kin ervan zouden gelijkenis vertonen
met mond en kin van de Mona Lisa (?).
Is de
media blind? Zien ze dan niet dat het een vrouw is - niet een Johannes - die
zich neigt naar Petrus die haar de vraag stelt, wie het is die Jezus zal
verraden of, durven ze zich niet afvragen wat die vrouw daar komt doen tussen
de apostelen en nemen ze maar de gemakkelijkste oplossing dat het Johannes
zijn moet?
En de
Kerk, durft ze niet openlijk bekennen dat Jezus en Maria Magdalena een koppel
waren, dat zij de leerlinge was die hij beminde, die hij lief had?
Da
Vinci heeft het evangelie van Johannes grondig gelezen en heeft geschilderd wat
hij gelezen heeft. Ik had het er uitvoerig over in mijn blog van 26 maart van
dit jaar - te uitvoerig zelfs wat de bemerking van Pézard betrof - maar wie de
woorden leest van het evangelie kan niet de minste twijfel hebben. Trouwens,
Johannes als schrijver, zou nooit van zichzelf schrijven dat hij de leerling is
die door Jezus wordt bemind, hoogstens dat hij het is die door Jezus het
liefst wordt gezien, wat heel wat anders is dan bemind worden.
De
Kerk, sedert Da Vinci, rekent dus en blijft rekenen op het geloof in de lezer
van het bewuste evangelie, dat zo iets, Jezus verliefd op een vrouw en met haar
het bed deelt, onmogelijk kan bestaan.
Wel
het bestaat en Da Vinci, die de eerste de beste niet was, wist het. Het zal
wellicht in die tijd algemeen geweten geweest zijn gezien het uitgeschreven
werd door iemand die meer van het leven van Christus afwist omdat hij er
hoogstens een generatie van verwijderd was, het misschien zelfs de visu heeft meegemaakt.
Zo wordt toch verondersteld.
Nu
verandert dit niets aan de hoofdboodschap van Jezus: bemin uw naaste als
uzelf, helemaal niets, integendeel. Maar ik herhaal dat ik hem zie als een man
geladen met de filosofie, de levenswijsheid van het Oosten, meer dan een
godsgeleerde; dat hij als lichtende geest is opgetreden en in zijn nieuwe
omgeving, amper of helemaal niet begrepen werd - en tot vandaag toe niet
begrepen wordt - gelukkig is er Paulus
geweest, om in te leiden wie die Jezus-Christus was en wat hij vertelde. Hij
was, om hem beter te leren kennen, gegaan naar de plaats van waar, wellicht,
Jezus gekomen was, ergens in Arabië, het kan ook Indië geweest zijn, waar hij drie jaar verbleven heeft alvorens
Petrus en Jacobus, de broer van Jezus, op te zoeken in Jeruzalem.
Van
Jezus zelf, weten we niet met zekerheid waar hij terecht is gekomen is na zijn
twaalfde jaar. Was hij de zoon van God, zeker, zijn we niet allen zonen en
dochters van God, van het Universum onze Moeder.
En
hij, Jezus, stond er spiritueel en in zijn handelingen, het dichtstbij. Niemand
voor of na Hem is, bij wat is van een God, zo dicht gekomen als Jezus. Maar,
waarom die man, die Jezus het recht
ontnemen verliefd te worden, gelukkig op een Vrouw, Maria Magdalena die haar
Klooster en Kerk heeft in Vézelay, een hoogtepunt in onze westerse beschaving.
Gelukkig
voor ons, we waren er, we kunnen erover getuigen.
*
PS.
Heb elke dag van 2 tot 4 mei ettelijke malen getracht - zoals jullie - verbinding te krijgen, zonder succes. Dan maar op deze wijze.
***
Vertelt Max Porter[1] in een interview met Kathy Matthys in De Standaard:
Ik ben niet religieus maar ik voel me verwant met het gedachtegoed van
druïdes. Als er al een stroming is die ik volg, dan is het de Keltische
metafysica. Bomen zijn mijn goden.
Ik had dit ook kunnen schrijven, maar hij, Porter, had
niet moeten beginnen zoals hij begon want, de bomen zien als goden is een vorm
van religiositeit, is een vorm van verbonden zijn met de bomen en via de bomen
met het woud en via het woud met de levende kosmos, het is, zoals hij dan ook
zegt een vorm van Kelt zijn.
Ik heb me, van het ogenblik af dat ik gemeend heb
begrepen te hebben wat de ware betekenis was van de eerste gotische
kathedralen, van het mysticisme van Stonehenge, me een Kelt gevoeld telkens ik,
even maar, de alledaagsheid van de dingen verliet en neerzat om te schrijven.
De grote ogenblikken in mijn leven dat ik mijn verbonden zijn met alles om me
heen duidelijk aanvoelde en er over te vertellen wist. Er naast, of liever niet
er naast, maar op andere ogenblikken, ben ik maar gewoon klein mens die de
problemen kent van een lichaam waar heel wat sleet op is en, ook de problemen
van een wereld waar weinige dingen gaan zoals ze zouden moeten gaan.
Er is dus in mij, de man die verbonden is met de
innerlijkheid der dingen en de man die toekijkt op de uiterlijkheid ervan. Het
ene verheft me, het andere houdt me gekleefd aan de aarde en als ik schrijf dan
ben ik meestal niet van die aarde.
En ik hoef niet van de aarde te zijn, er is hiervoor de
media die er zich blind op staren. Ik echter voel me niet geroepen om me blind
te staren op wat van die media is. Wel, wat de bomen van het regenwoud aangaat.
Als eeuwenoude bomen in het oer-of regenwoud geveld worden, kijk ik toe, is het
een pijnlijk iets - en ik moet overdrijven om het duidelijk te stellen - iets
dat me door merg en been gaat. Ik zie het als het werk van barbaren, niet dat
er geen andere werken zijn van barbaren, van natuurverdelgers, die ook als
dusdanig, moeten vervolgd worden. Ik heb geen idee van wat er overblijft aan
oer-en regenwoud, maar dat er al heel wat werd weggekapt weet ik en ook dat
elke boom in meer geveld, een bijna terroristische daad is, te merken als
dusdanig en te vervolgen, eventueel op de wijze van een Trump die wel Iran en
Noord-Korea in het oog heeft maar niet wat er omgaat met wat is van het leven
van de planeet aarde.
Ik had het gisteren over Het barre Land van T.S.Eliot.
Hij had het over de barheid van de geest, meer dan over de barheid van de
aarde. Wel, het ene is er, het andere staat ons te wachten. Het weinige dat ik
vermag is er over schrijven. En dit is, zoals er zovele vreemde zaken zijn, een
eigenaardige toestand - en begrijp me niet verkeerd - de nood, de pijn te
kennen er over te moeten schrijven en anderzijds de voldoening te kennen er
over geschreven te hebben en er in geslaagd te zijn een nieuwe blog te
schrijven waarmede ik de nieuwe maand, en dan nog deze van mei, betreden mag.
Welk woord past hierbij, vraag ik me af, is het geen vorm van Schadenfreude?
Wat echter niet belet dat mijn hart bloedt als er geraakt wordt aan de
bomen in om het even welk bos of woud of, geraakt aan wat traditie is.
PS. Heb heel wat moeite gekend om mijn blog van 1 mei in te loggen.
Begonnen om 6.30 is het me gelukt laat in de namiddag. De centrale pc was even
in panne, heeft men me gemeld.
[1]
Max Porter: Engels
schrijver van het pas verschenen boek, Lanny, vertaald door Saskia van der
Lingen, De Bezige Bij. 216. De SDl van 26 april. Schreef ook, Verdriet is een
ding met veders.
01-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
30-04-2019 |
The cruellest month |
Eens te meer aangekomen op het einde van een oude maand, hier april, die
voor T.S.Eliot de meest wrede maand is:
April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the death land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain.
Zijnde de vier eerste versregels uit The
burial of the death, het eerste deel van de vijf delen van zijn,
esoterisch geheimzinnige bundel The waste
Land.
Paul Claes[1]
vertaalt deze vier versregels op een hem eigen subtiele wijze:
April is de grimmigste maand, hij wekt
Seringen uit het dode land, vermengt
Herinneringen en verlangen, port
Lome wortels op met lenteregen.
Cruellest, grimmigst vertaalt Paul Claes omdat april niet alleen cruel is, wat het weer betreft maar hier,
voor Eliot, omdat het een wederopstanding is uit de dood, een hernemen is van het
leven, wat dan tegengesteld is aan de barheid van het land waar het gedicht
over handelt.
Normaal gezien is dit een vreemde visie. April afgeleid van het Italiaanse aprire of het Latijnse aperire, de maand zijnde waarmede het
jaar en tezelfdertijd de aarde zich opent op het nieuwe opborrelende leven. En
de maand die ook deze is van de Verrijzenis van Christus uit de doden, wordt
hier gezien als te schuwen, terwijl het barre land verwijst naar de
geestelijke verlatenheid waarin de moderne mens zich bevindt omdat hij niet
meer ingeschakeld is in de sacraliteit van de dingen, omdat hij zich losgewrikt
heeft van de oude waarden, van zijn respect voor en zijn gebondenheid aan de
tradities van zijn voorvaderen. Het gaat aldus over de grondgedachte eigen aan
elke initiatie, het sterven van de dorheid van een bestaan om herboren te
worden tot een nieuw leven. Of wat Goethe ons als stelregel voorhoudt sterb und werde. 'Sterf en herleef'.
Ik kan dus, wat de aanvang van Het barre land aangaat, het wrede van
april enkel zien van uit het oogpunt van de dode die begraven werd en door
april terug - en dit tot zijn ongemak, want zegt regel vijf, winter kept us warm - tot het leven wordt teruggeroepen. Wat
niet alleen een vreemde visie is, maar ook een tegenstrijdige.
Nu, het woord cruellest staat
er. Eliot heeft het zo gewild, gedacht, geschreven en Ezra Pound, die de
oorspronkelijke dichtbundel voorgelegd kreeg herleidde de 835 regels ervan tot
een (schamele) 433 - desondanks noemt Eliot hem, il miglior fabbro, de beste maker - Pound keurde het goed.
Ik ook, wil het zeker niet afkeuren, de dichter, T.S. Eliot weet het voor
ons beiden. En hij was in 1948, de winnaar van de Nobelprijs Literatuur.
Tussen haakjes, ook Paul Claes, vindt het woord cruellest paradoxaal. De
levende doden van het moderne Barre Land willen geen pijnlijke wedergeboorte.
[1] Paul Claes: Het barre land, the
waste land, de Bezige Bij, 2007. Nieuwe vertaling en verklaring van het
meesterwerk uit de twintigste-eeuwse poëzie.
30-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
29-04-2019 |
Over het schrijven en over 'het Einde' |
We staan nooit alleen met onze
gedachten, anderen denken zoals wij of wij denken zoals anderen. Wat Yves Petry
schrijft in zijn column Het Einde in de SdL van 26 april, ken ik ook.
De vraag die hij zich stelt is een duidelijke vraag met een duidelijk
antwoord: Waar hou ik me eigenlijk mee
bezig? We leven in contreien waar een roman nauwelijks meer publieke waarde
heeft dan toiletpapier, dus wat heeft het voor zin schrijver te zijn?
Dit is volledig toepasselijk op mij, waarom deze blog, waarom lectuur,
muziek en vrije ogenblikken opofferen om dagelijks - weet je wat het is
dagelijks? - een blog te schrijven van minstens 500 woorden? Wat bezielt er mij
om het te doen en het te blijven doen, welke wesp heeft me gestoken om te volharden en wat wil ik er mee bereiken?
Amper twee handvollen zijn er die me nog lezen?
Wel, mijn antwoord hierop: het is in de eerste plaats om wat Petry
schrijft: Zonder het schrijven zou ik
afstompen, vrees ik. Hoe anders vermijden dat ik gewoon een doorsnee iemand
wordt met doorsnee ideeën over liefde en dood?
En ik voeg er aan toe: ik zou niet meer ademen, ik zou niet meer leven, ik
zou een dode akker zijn waar zelfs het onkruid niet meer groeit. Of laat ik het
zo stellen, op mijn leeftijd schrijf je om je te redden van de ondergang, om de
leeftijd te bezweren, om jezelf te bewijzen dat je er nog staat. Je schrijft
dus voor jezelf om in beweging te blijven, om het ritme van de Kosmos te
blijven volgen. Zo is het, dit is de essentie ervan. Je schrijft geen boek
omwille van een plot die je bedacht hebt
want eens die plot gekend wordt het boek om zij gelegd. Je schrijft een
boek omwille van wat je te zeggen hebt, zijnde de inhoud van het boek, le corps
du livre, en de wijze waarop deze inhoud wordt ingeleid en voorgesteld. Dit is
mijn idee. Petry ziet het enigszins anders, hij schrijft: Het onsterfelijke van een boek is wat je stijl zou kunnen noemen, het
timbre, de kleur, de manier van zeggen. Dat is het wat het uniek maakt.
Hij heeft het dus niet zo zeer over de ideeën die erin voorkomen. Wel over de
eigenheid van een boek die moeilijk te
beschrijven is. je moet een boek echt lezen om te proeven hoe uniek het is,
en hij verwijst naar Nabokov en Kafka - ik zou durven verwijzen naar Gilliams
en Proust. En over het onvergankelijke van een boek weet hij dat het ligt in dat ongrijpbare dat je achteraf
makkelijk vergeet, maar dat je bij het herlezen steeds weer treft.
Ik denk onvermijdelijk aan Pasternak, aan zijn Dokter Zhivago, de passages
erin - ik las hem een halve eeuw geleden - die ik me nog steeds tot in de
details ervan herinner.
Ik weet dus waar ik aan toe ben. Ik weet ook, en dit in antwoord op een bemerking
van een goede vriend op de stijl van de gesprekken in mijn manuscript. Petry
heeft hier een antwoord op : Ik laat de
hoofdpersonages in mijn romans[1]
gevoelens en gedachten tot uitdrukking brengen waar in het gewone leven geen
uitdrukking voor is.
Maar uiteindelijk, over het Einde als dusdanig, zegt Yves Petry niet zo
veel, 'hij is er niet klaar voor' en, naar
het schijnt hebben sommige mensen er op zekere leeftijd, op een natuurlijke
manier genoeg van - zonder depressief te zijn - zoals iemand die aan het einde
van de dag moe is en wil gaan slapen, maar dan voor eeuwig.
Wat ik niet zou aanraden. Er zijn andere mogelijkheden: moe worden van wat
men geschreven of gedaan heeft en gaan slapen om de volgende dag te kunnen
herbeginnen. Met in het hoofd de zekerheid dat de dood, indien hij komen zou,
niet het einde is maar een nieuw beginnen, het mag dan nog zijn in een ander
Universum.
[1] Yves Petry, de Vlaamse
schrijver (51), debuteerde in 1999 en won in 2011 de Libris Literatuurprijs met
de roman De maagd Marino. Onlangs verscheen
De geesten. Aldus de Standaard.
29-04-2019, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
28-04-2019 |
Wat er sluimert van de traditie in ons. |
Ik geraak maar niet weg uit een spiritualiteit die geen grenzen kent of wil
kennen. Elke dag, sedert ik herbegonnen ben, kom ik in een identieke stroom
terecht en word ik meegesleurd in een vortex van woorden die niet te bedwingen,
niet te bedaren zijn. Hoe dit gekomen is en waarom dit aansleept kan een
voorteken zijn, maar ik ga er niet verder op in, er kome wat komen moet.
Zo is het ook met wat ik schrijf. En vanmorgen is het de regen tegen het
raam, goed voor het land, denk ik dan, goed voor de vijver en de tuin, goed
voor de inspiratie. Dit laatste wat nog af te wachten is, maar als er weinig
gebeurt in je dagen moet je iets doen gebeuren, iets dat er nog niet is en er
normaliter niet komen zal. Dit is wat me elke dag te wachten staat en een blog, zoals deze van gisteren vergt soms een ganse dag alvorens tot
een besluit te komen, en dan nog was ik niet tevreden.
Ik zocht in de kortere versie (750 pag.) van The Golden Bough van de
antropoloog Sir James Frazer[1], of hij
iets te vertellen had over de ceremonie van het dopen, maar hij had niets
erover. Was mijn gissing verkeerd, zal het dan toch een vondst geweest zijn van
de vroege Kerk, en grijpt het ceremoniaal van het dopen niet terug naar een
traditie die bestond, ver in de tijd, bij andere volkeren? Van waar kwam die
Johannes de doper die we kennen uit de Geschriften?
Maar als ik vandaag verder over het doopsel schrijf dan is het omdat er een
kind is, een kleine J., die me heel nauw aan het hart ligt, die niet werd
gedoopt en bijna drie jaar is. Als ik haar zie is ze springlevend, is ze een en
al tederheid en neemt ze me volledig in beslag, maar als ze weg is van mij en
ik denk aan haar, dan is er iets dat ik niet uit mij kan bannen, het feit dat
ze (nog) niet gedoopt is Het raakt absoluut niet mijn gevoelens voor haar,
integendeel, maar ik vind het jammer, heel jammer. Het is als een onzichtbaar
iets, een vlek op haar die er is, die enkel kan worden weggespoeld door water, door
de handelingen en de woorden van een priester, in de kerk.
Ik word oud, ik groei weg in de tijd, en hoe verder ik weggroei hoe dichter
ik kom tot de jaren van mijn jeugd, van mijn kind zijn. Door het doopsel
onderging ik een facelift, werd ik iemand anders, iemand die ik niet zou geweest
zijn, denk ik, indien ik het doopsel niet had gekend. Is dit nu literatuur die
ik bedrijf, is het louter inbeelding of, is het ernst wat ik hier verwoord?
Neen, het is ernst. Het gevoel tegenover een niet gedoopt kind, hoe licht
ook, ken ik, voel ik, weet ik, hoe gek, hoe onredelijk het ook moge zijn.
Ik voel dit, telkens ik in contact ben met iemand - en dit gebeurde nog
niet zo lang geleden - die de Bijbel niet kent, die nooit in een kerk is binnen
geweest, die niets af weet van God noch van zijn gebod. Zo ben ik nu eenmaal ingesteld,
niets ervan blijkt uit mijn handelingen, mijn gedragingen, mijn aandacht en
gevoelens voor hem, ik aanvaard hem zoals hij is, maar in mij is er iets dat
schort, iets dat me raakt, dat me overtreft. Het is sterker dan mezelf.
Ik weet, als ik het heb tegenover een vriend, een kennis, dan heb ik het
duizendmaal meer voor een kind dat me enorm lief is, dat me nog liever is precies
omwille van haar niet gedoopt zijn.
Hoe we soms zijn ingesteld, op wat anderen zien als futiliteiten, als
waanbeelden. Hoe we werden gevormd, hoe we zijn opgegroeid in tradities en
overeenkomsten en hoe deze aan het woekeren blijven diep in ons. Soms zelfs
overvalt me het heimwee naar de zondagsmis. Niet zo zeer naar het plechtige
ervan, maar naar de sfeer ervan, de sfeer van het zondag-zijn, ogenblikken van het
ingekeerd-zijn.
Ogenblikken, noem ze, van het zijn in gebed.
[1] Sir James Frazer: The Golden
Bough, A study in magic and religion. Wordsworth Edition limited 1993. Te
lezen op het couvert:
Sir
James Frazer (1854-1941) is rightly regarded as one of the founders of modern
anthropology. The Golden Bough, his
masterpiece, appeared in twelve volumes between 1890 and 1915. This volume
(here) is the authors abridgment of his great work and was first published in
1922.
28-04-2019, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
27-04-2019 |
De oude Gewaden. |
Ik ben te streng geweest in de laatste twee regels van mijn gedicht van gisteren.
Ik wil wat ik erin zeg, even verklaren en enigszins afzwakken. Er zijn
natuurlijk wel heel wat zinnige dingen in dit leven, elk ogenblik ervan heeft
meestal een deel aan zinnigheid, maar wat ik bedoelde is dat uiteindelijk het
enige dat telt het, het weten is dat het deeltje geest dat we houden en dat
ons groot maakt als mens niet, zoals het lichaam, vergaan zal. De twee laatste
zinnen moeten dus gelezen worden: dit te
weten / is het enige dat diep zinnig is
/ hier in dit leven..
Het is omheen deze gedachte dat het gedicht komende uit Genesis werd
opgebouwd, Genesis waarvan de tekst - ik meen te mogen schrijven - zonder
twijfel, vertrekt van uit de religieuze geaardheid van de Egyptenaren, die geloofden
dat er op een of andere wijze, voor hen een vorm van eeuwigheid bestond.
Stel ik me dan de vraag van waar de Egyptenaren dit geloof hielden, dan is
mijn enig antwoord hierop dat het voor hen, ergens in de oneindigheid van de
sterren, ergens in het verre verleden, opgetekend stond, of simpelweg, dat hun
voorvaderen en de voorvaderen van hen, het wisten. Het was hen dus ingeboren.
En alles wat hiermede verband hield was waardevol, was respectvol, was te
bewaren.
Het doopsel is een van die vele waarden in het westen. Gesteld werd dat
door het doopsel de kinderen een vorm van initiatie ondergingen en dat de bevloeiing
van het hoofd met water er het teken van was. Op deze wijze werd het kind
ingeleid in zijn geestelijk erfgoed, werd het binnengeleid in wat achter de
dingen is, in wat is van het hart van de dingen.
In feite heeft het absoluut niets te maken met het binnen brengen in de
regels van de Kerk, met de opname in een gemeenschap van gelovigen. Het doopsel
is heel wat meer, het is een zuivering, een wegwassen van al wat ons nog rest
als bolster. Het is als een vernieuwing, een betreden van het echte leven, dat
van de geest.
Vandaag gebeurt het meer en meer dat
de kinderen niet meer gedoopt worden, we laten het zo, het heeft geen nut, het
brengt niets in meer. En, als ik het zie als een ramp, ben ik dan verkeerd, is
het toch maar een ritus uit vervlogen tijden? Het kan, en wellicht uiterlijk,
is het niet veel meer. Maar werd het niet overgenomen, zoals zovele andere zaken
door de Kerk werden overgenomen van de volkeren
ver voor hen? Is het een zuiver christelijke bedoening?
Zelfs al hebben we niets meer gemeen met de ritus en de dogmas van de
Kerk, het is een vast begrip van wat we onze westerse beschaving noemen, een
traditie die in stand moet worden gehouden, en het gebouw van de kerk is en
blijft hiervoor de beste plaats, ook omdat ze kosmisch werd ingewijd.
Echter, ik ben me er ten volle van bewust dat wat ik hier verkondig,
dwaasheid is voor de wereld van nu, dat het voor die wereld overbeschaving is, die
we voortaan mijden moeten, vergeten moeten, uitroeien moeten tot in de wortel
ervan.
Het zij zo. Maar dan rest er ons niets meer dat ons bindt aan wat van
vroeger was, wat van onze voorvaderen was, van wat tot in onze genen, dan toch
die van mij en van velen met mij, doorgedrongen was.
De oude gewaden, de oude waarden worden afgelegd, definitief. Het is een
totaal andere samenleving die aan het opkomen is. Het is een verarming, want
alleen het geesteloze wordt overgehouden. Hoe we hieruit te voorschijn gaan
komen, weet ik niet.
Bedroevend is het in elk geval.
27-04-2019, 00:20 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
26-04-2019 |
Hoe we zijn ingesteld |
Bijna altijd zit er in mijn werk een wereld verscholen
van het nieuwe, het totaal vreemde: de New
Physics. De reden waarom ik telkens verdwaal in wat ik meen te zijn het
esoterische, het binnenste van de materie en van de dingen. Ik ken geen
schrijver die me hierin gevolgd is of me hierin is voorafgegaan, maar ik kan me
schromelijk vergissen want ik ben een leek wat de huidige literatuur betreft.
Het
is een stap in het ongerijmde die ik zet, het ongerijmde van een wereld
waar enkel de geest het voor het zeggen heeft, in elk geval meer dan het oog. Ik
wil namelijk het binnenste kennen van al wat is, ongeacht het buitenste ervan
en heel wat zijn er die hier niet het minste oog voor hebben.
Heb
ik het bij het rechte eind of dreig ik erin te vergaan, te verdrinken? Wat ook,
ik kan me er niet meer van bevrijden, ik zit in mijn hoofd/mijn gedachten
gewrongen met de wereld van atoom en elektron, de wereld die deze is van
Richard Feynman als hij schrijft over wat de kern, the nucleus, samenhoudt en over wat is als deze kern eschoten wordt:
It soon became clear that the number of
particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy
used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at
present. We cant accept four hundred particles. Thats too complcated[1].
Ik
kan het beeld ervan niet meer uit mij verwijderen. Het is een ziekte geworden
waarvan ik nimmer nog genezen zal.
Ik
stuurde gisteren een gedicht aan een goede vriend over vers 3, 19 van Genesis.
Een gedicht dat ik nooit zou geschreven hebben ware ik atom-minded geweest, niet beïnvloed geweest door de nieuwe fysica.
Hij antwoordde me, en ik begrijp hem ten volle, dat hij tijd nodig had om, mijn
theorie over wat er is na de dood, te begrijpen. Ik dacht nochtans heel duidelijk te zijn geweest in mijn
woorden. Zo, eens te meer gaf ik me er rekenschap van dat ik, wat ik ook bedenk
terechtkom in een wereld die nog niet bewandeld wordt. Nog niet begrepen
wordt. En ik heb dus de tekst van het gedicht nogmaals herschreven.
Misschien
is het precies om deze ingewikkeldheid, is het precies omwille van die vreemde
wereld die ik aankleef dat ik gelezen wordt, wie zegt het me? Maar right or wrong, my country, las ik eens
en ik kan dit enkel beamen. Ik schrijf zoals ik schijf en wat ik schrijf. Ik
ben in die wereld - gesukkeld? - binnengegaan om hem nooit meer te verlaten. Ik
sla geen mea culpa, ik ben wie ik ben, gedoemd het te zijn. Het irreële is voor
mij de binnen-realiteit, ik kan er niet meer los van, het is - heb ik al
dikwijls gezegd en geschreven - het is voor mij, de nieuwe Bijbel en de geschriften
die hieruit zijn voort gevloeid, zijn
die van mij. Parafraserend de uitroep van Francis Jammes die Maurice Gilliams
vooraan in zijn Elias plaatste: Wie, wie zal er houden van mij?
Ik
begrijp dat ik onbegrepen word. Ik heb een knop omgedraaid, ik word omgeleid
door het secrete dat er is in het iets in beweging brengen van op afstand - mijn vrienden van de vijver
die van in hun slaapkamer, van in Spanje zelfs, kijken op de reigers of de
aalscholvers in het water, is er een
voorbeeld van - wel, wetende dat als ik me in een dergelijke wereld bevind, dat
het die wereld is die ik binnen brengen moet in mijn geschriften. Ontneem me
dit niet of ik val stil, ik bekom woordeloos, gedachteloos, een uitgedroogd
iemand, een niemand.
Het
gedicht gaat hierbij als een tweede blog voor deze dag van 26 april.
[1] Richard P. Feynman: QED The strange theory of light and matter, Penguin books 1985. (QED
staat voor Quantum Electro-Dynamics), p.132.
26-04-2019, 07:12 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
Genesis 3, 19 |
Vers 3, 19 uit Genesis.
Zo zal je nimmer vooraf weten
wat je hand zal schrijven als er de zegen is
van oude Bijbels op de tafel en van stenen
die je raapte in de bergen,
gebeeldhouwd door de regen.
en je in Jobs vergeelde woorden las
dat de adem van de Almachtige was
die ons het leven gaf.
Al zegt ons niets of niemand ook,
of die Almachtige er is,
wij, een immanentie toch,
een particule van het Woord
dat in den beginne was
en, wat van het Woord hier is,
niet van de aarde is,
niet van het sterven is.
Een bron van licht het is
een oorsprong die bestemming is,
en wij geweten, dat ons
de eeuwigheid is toegemeten.
Kap dan, zoals je netels kapt,
het stupide vers,
je bent uit stof en tot stof keer je terug,
uit Genesis weg, voldoende is geweten
dat het lichaam sterven zal,
ook, terwijl gelezen moet,
(zo leerden ons Nothomb en Fabre d'Olivet):,
je bent uit geest en tot geest keer je terug.
Het enige wat zinnig is,
hier in dit leven is.
26-04-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
25-04-2019 |
De tijd: hoe hij het doet. |
.
Er
zijn dagen die breed openzwaaien in gevleugeld proza, er zijn er andere die geen
punt vinden om op te steunen; vandaag is het zo een dag. Je wordt er wel niet
wanhopig van, het volstaat er kalm bij te blijven en af te wachten wat er komen
gaat, welke deur zich openen zal om
binnen te gaan en te hopen niet te zullen verdwalen in het landschap. Want dit
is het bijzondere ervan, je hebt de wegen die je neemt zelf te trekken op de
kaart, Google Earth helpt je niet je bent geconfronteerd met het nog
onbekende dat nu bekend moet worden.
Het
enige van de morgen was de tanende maan, waar je ze niet verwachtte. Een teken
dacht je waar je, je aan vasthechten kon om toch maar van de aarde te zijn en
minder van de luchten er boven[KLM1] . De aarde die je voedingsbodem
is en altijd is geweest, maar, en dit is typerend voor jou, je hebt gedacht dat
er, naast de zichtbare er tevens een onzichtbare was die je ook bezoeken kon en
waaraan je , often, very often , de
voorrang gaf. Een kwestie van originaliteit die je je permitteerde van tijd tot
tijd.
En
het is het originele in jou dat je verwijderd houdt van de rest. Het is in het
originele dat je je uitleven kunt, zelfs en vooral, zoals je hierboven
verklaarde, als je geen punt hebt om op te steunen, want pas dan kun je dingen
vinden op je zoektocht. En het hoeft dan niet of ze staan blijven of niet, ze
zijn er geweest de tijd van er te zijn, de tijd van te worden opgemerkt, en dit
is voldoende.
Wat
van de aarde is: de vier dichtbundels van gisteren, is een belangrijke
vingerwijzing voor jou. Als je die bundels legt naast de gedichten die jij
geschreven hebt dan weet je, dat je amper met de toppen van de tenen de aarde hebt
geraakt. Wat ontoereikend is in deze tijden opdat je, je met hen zou kunnen meten,
Het
feit is dat je bij het ouder worden tezelfdertijd uit de tijd die is, bent weg
gegroeid en dat je dit pas nu, na verloop van tijd bewust wordt. Zo, voor wat op
het ogenblik van de aarde is, ben je van geen tel meer. Je hebt je momenten
gehad, heb je ze gebruikt des te beter, heb je ze niet gebruikt, tant pis. Yourcenar wist het heel goed, ze
sprak over de tijd als ce grand
sculpteur, en dan bedoelde ze de tijd als beeldhouwer van het landschap
van de geest.
Ze
heeft het natuurlijk bij het rechte eind als ze dit zo ziet, maar dit betekent
ook dat de tijd niet stil staat, dat hij als beeldhouwer blijft werken, zich
voortdurend blijft wijzigen en dat, wat nu wordt aangeprezen ook, ooit zijn
beste tijd zal gekend hebben.
Hoe
dit gebeuren zich zal voordoen valt nog niet te voorzien. Het zicht op de aarde
wijzigt zich, ook de middelen om wat is van de aarde bloot te leggen zitten in
de maalstroom van de tijd. Een poging doen om de gap die je scheidt te overbruggen zal onvoldoende zijn, je moet
verder kijken, je hebt nieuwe pijlers nodig voor de brug aan de overkant die van
het komende is. Het is daar dat de gap
zich sluiten zal, overwonnen wordt.
Dan
ook is de tijd meer een hoop dat een vrees.
25-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
24-04-2019 |
De visie van de man van jaren |
.
Als
ik zeg dat wat ik schrijf, een effect is van het Woord in mij, hoe kan ik dan vertellen over de simpele dingen van het
leven, als die dingen ook, niet van het Woord zouden zijn? Belangrijk is dus
niet zo zeer wat ik schrijf en hoe, maar wel het feit dat ik schrijf en het
blijf doen. Belangrijk is dat ik het Woord gebruik en aanwend, dat ik het niet
naast mij laat liggen.
Dit
is dan mijn betrachten, dit is mijn adem, dit heb je te aanvaarden of te
verwerpen.
Ik
ken, in de bergen van de Valais, ik ken er, vertrekkende van uit Grimentz,
gekomen aan de voet van de Moirygletsjer - die thans absoluut niet meer is wat
hij was - een plaats op de alpenweide met vroeg in de zomer een oneindige
variëteit van bloemen en planten, wellicht ook een even grote variëteit van
kevers en spinnen. Wel, je beeld je niet in hoe goed ik me voelde als ik er was.
Zelfs, hoe goed, nu ik me inbeeld er te zijn in het grote licht dat van de
bergen is.
Ik
ken tal van plaatsen waar ik in gedachten heen kan - al was het maar het eiland
Iona op de westkust van Schotland - maar die tuin daar, ce jardin-là is uitzonderlijk voor mij. Ook, ik weet het, uitzonderlijk
voor de kinderen, de kleinkinderen en voorzeker ook voor de achterkleinkinderen
als ze deze zullen leren kennen. Het is, bij uitstek, zo zie ik het thans, de
plaats, zeer toegankelijk, waar de Natuur in alle vormen en kleuren, in alle
tekens van leven aan het werk is.
Als
ik die plaats terug roep, waar haal ik die, waar ligt die opgeslagen, binnen in
mij, omheen mij? Of, is er in mij een mechanisme
aanwezig dat me toelaat me terug te plaatsen in wat me nog overblijft van mijn
verleden? Het moet ergens zijn, ergens in de minimaalste deeltjes van dit
bestaan dat ik meen van mij te zijn maar dat even goed van het Universum kan
zijn, ik, een deel ervan.
Zo
goochelen we met wat ons overstijgt, zo beelden we ons in wat er is van de
dingen, wat er is van het leven en van het herinneren, met de gevolgen hieraan
verbonden, de gevoelens die opgewekt worden en ons beroeren in ons Dasein.
Ik
heb een vriend, een groot wandelaar en een grote geest, die het ganse landschap
van zijn streek in zijn gedachten heeft, en zoals ik hem ken, ook een deel van
de landschappen van Ierland en van andere plaatsen, wie weet welke? Dit alles gedrenkt
in woorden die druipen van de literatuur die waard is poëzie genoemd te worden. We weten het, want hij schrijft het uit, en in zijn woorden vangen we de echo
op, van de echo die voor hem de wandeling was. Dit
is het eeuwige dat er is en er dus altijd zijn zal, het wonder dat van de Geest is, waarvan we, zegt de Bhagavad Gita, een deeltje ontleend hebben. Zo
leven we, zo leven er velen, doordrongen én van wat ze onder ogen krijgen, én
van de betekenis, de diepere ondergrond ervan.
Dit
is van de oneindigheid die van de geest is, het verwerkingsproces van al wat
is, van het zichtbare en het onzichtbare en van de wisselwerking van het ene in
het andere. Of de grootheid die van de mens is: het weten en het houden, het
zien en het begrijpen. En hier gaat het om, dit is wat de mens is en vermag, al
vermag hij ook andere zaken die dan niet van die mens zijn die ik hier beoog, maar
van een meer dan afvallige.
Wat
ik schrijf en hoe ik schrijf is van de mens van jaren die ik ben. De koele
zaken hebben geen vat op mij, zeker niet de zaken die ik lees in de recensies[1]
van de dichtbundels die genomineerd werden voor de C. Buddingh-prijs, zoals
wat ik hier schrijf, niet de minste vat zal hebben op de makers van die bundels.
Het
is de enige troost die ik er bij heb.
[1]
De Standard der letteren
van 19 april, recensies van Jeroen Dera.
24-04-2019, 06:58 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
23-04-2019 |
Van het Woord: de handelingen. |
Als
ik nog even - je zult het me wel vergeven - verder ga op mijn elan van gisteren,
is er geen grotere zin om een boek te beginnen dan: in den beginne was het
Woord.
Deze
zin komt van diep in mij als ik zie hoe de kweepeerboom in de tuin op enkele
dagen tijd, een roep is geworden, een kreet van lichtroze bloesems, onvermijdelijk,
dankzij het Woord dat in den beginne was.
Denken
we er aan, nu de vele fruitbomen in bloei staan, dat het een mini-afdruk is van
de buitengewoon immense drang die er in den beginne moet geweest zijn - alles
gebundeld in een fractie van een ogenblik - opdat uit deze drang een Universum
zou ontstaan en blijven ontstaan, want niets erin is niet in beweging, niets
erin is af.
We
willen het niet meer weten, we denken er niet meer aan, de regelmaat van het in
bloesem komen, de gewoonte die het geworden is, heeft ons de gedachte ontnomen dat
het her-opbloeien van de natuur, de daad is, de wil is van het Woord. Niet de
daad en de wil van het Niets - het Niets is niet - en niet van om het even wat
anders, dan van het Woord. Of, heb je er
misschien een andere oorzaak voor?
Alles
wat er gebeurt in het leven van de natuur, van de Kosmos, heeft als oorzaak het
Woord. Ikzelf, wijzelf zijn van de Kosmos, zijn onmiskenbaar van het Woord en
zoals de kweepeerboom zich gedraagt, gedragen wij ons als van het Woord zijnde,
als we denken of schrijven, componeren of schilderen of beeldhouwen, of welke
geestelijke handeling we ook mogen verrichten. En, het zijn de handelingen eigen
aan het Woord die geen of weinig aandacht nog krijgen, nog vernoemd worden als
dusdanig. Opgeslorpt als we zijn door de handelingen eigen aan de mens.
Nochtans
waren het deze van het Woord die de humus vormden van onze beschaving, het
draagvlak waren waarop onze romaanse kerken en gotische kathedralen gebouwd
werden Het is deze humus dus, dit draagvlak, dat verloren gegaan is. We hebben
er zelden nog oog voor, we hebben schijnbaar, zelfs de tijd niet meer er oog voor te hebben.
We zijn geblaseerd geworden, te egoïstisch opgesteld. We lopen rond met
ooglappen zoals de boerenpaarden op de akker. Het bevreemdende van de laatste
dagen en tezelfdertijd misschien, ook het hoopgevende, is dat de brand van een
van deze kathedralen ons de ogen heeft geopend en we terug schijnen te weten -
ik droom maar! - wat ons zo nauw aan het hart ligt, wat we ontbreken.
Nu,
wie ben ik om dit voorop te stellen. Zelfs, wie ben ik om het te wagen een
onderscheid te maken tussen de handelingen van de mens en deze van de natuur/de
Kosmos? Wat bezielt er mij om hier de nadruk op te leggen, of hoe ben ik deze
morgen opgestaan om dit te verkondigen?
Vragen
die ik niet beantwoorden zal omdat het geen vragen zijn maar vaststellingen die
opgeborreld zijn uit het Woord in mij. En ik niet anders kan dan deze, me als
gedicteerd, op te nemen en te verspreiden, zoals bloesemblaadjes in de
lentewinden die van verre komen, van over de zeeën en de bergen van mijn hart.
Dit
is, mijn vrienden, hoe ik ademde vanmorgen.
23-04-2019, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
22-04-2019 |
Heraanknoping |
Ik loop hier al een tijdje rond met
een zin van Albert Einstein die een vriend - hij is er gelukkig nog om me te
lezen - me enkele jaren geleden, toestuurde:
Lidée que lordre et la précision de lUnivers dans ses
aspects innombrables serait le résultat aveugle de lhasard est aussi peu
crédible que si après lexplosion dune imprimerie tous les caractères
retombaient par terre dans lordre dun dictionnaire..
Het is met deze zin dat ik, na a fortnight afwezigheid, wou terugkeren
naar jullie. Het lot, of is het de tijd, beschikte er anders over, maar ik
behoud hem, het wordt nu een zin die nazindert in de echo die er nog moet zijn
van de laatste slag van de bourdon
van Notre-Dame de Paris.
Het is ook een zin die een standpunt inneemt
dat ingaat tegen wat een Jacques Monod[1],
vijftig jaar geleden nog schrijven durfde:
Lhomme sait enfin quil est seul dans limmensité
indifférente de lUnivers, doù il a émergé par hasard. Non plus que son
destin, son devoir nest écrit nulle part. A lui de choisir entre le Royaume et
les ténèbres.
Ik heb een
hekel aan mensen/schrijvers en hun vermeende zekerheden - lhomme sait enfin - maar, wat mij betreft,
er is een maar. Ik zie onmogelijk in dat het ontstaan van het atoom, het oerbegin
van het ontstaan van de mens, hoe dit, zoals het atoom gestructureerd is, een
toeval zou kunnen zijn, gezien een toeval altijd het gevolg is van
oorzakelijkheden, en er in het punt dat de tijd is gestart, de Big Bang, er
geen oorzakelijkheden voorhanden waren.
Ik geloof
dus niet dat Monod het beeld, de structuur van het atoom en het ontstaan van die
structuur, voor ogen had, als hij zijn zin heeft geformuleerd. Want, en dat
geloof ik dan met zekerheid, dat het atoom is ontstaan uit deeltjes,
mini-particules, die hoogstens enkel deeltjes spirit kunnen/moeten geweest zijn
en dan situeert het toeval-punt zich op die plaats en nergens anders. Dan kan
er van toeval geen sprake zijn, kan er nooit meer van toeval, van le hazard van Monod, nog sprake zijn.
Dit is dan mijn
zekerheid die ik verkondig - zelfs al beweer ik dat er geen zekerheden zijn -
dan zie ik dit dan toch als de enige zekerheid die er ooit is geweest : de
materie ontstaan uit de geest, of, wat veel poëtischer is : In den beginne
was er het Woord, was er Tao.
Een - boude misschien
- stellingname, die ik stel tegenover deze van Jacques Monod. Een
stellingname die ik koester, die uitgestald ligt over al wat ik ooit geschreven
heb en nog schrijven zal. Ik zie absoluut niet in, welke andere stellingname
ooit die van mij zou kunnen aan het wankelen brengen.
Het is met
deze en geen andere dat ik verder ga.
[1]
Jacques Monod: Le hasard
et la nécessité, Edition du Seuil, 1970), pag. 225
22-04-2019, 06:45 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
21-04-2019 |
De Avond van 16 april van het jaar des Heren 2019 |
Ik ben tot tranen toe geschokt als ik
zie dat Notre-Dame de Paris, de
kathedraal van mijn hart, vergaat in een helse, rode vuurzee die culmineert als
de torennaald, la flèche boven het schip zich kromt en neerstort.
Tot tranen toe bewogen, verdwaasd,
door de vlammen die opstijgen uit het Heilige van het heilige dat, onwezenlijk aan
het verdwijnen is in een rode gloed. Aldus voltrekt zich op het scherm voor
mijn ogen, het onmogelijke, het ondenkbare, het on-inbeeldbare, dat me treft
tot in het diepste van mijn zijn, van mijn bestaan.
Het beeld dat ik zie schuift zich
over het nine-eleven-beeld dat me
destijds heeft gevuld met afkeer en onbegrip. Maar dit van nu is van een totaal
andere geladenheid. Het is niet de stof die vergaat tot stof, de mens incluis, maar
de geest, de spirit van een duizendjarige beschaving die de prooi wordt van de
vlammen, het sixteen-four-beeld, dat
op onze ooglens zal geprint blijven tot het einde der tijden, een ankerpunt dat
ons niet meer loslaten zal.
Wat er gebeurde: een vonk, een
glinster, een niemendal, een nalatigheid - een gewilde? - die een meesterwerk
van steen, van durf en kennis en meest van al, van een diepgaande
kosmisch-spirituele ingesteldheid, een eeuwenoud bouwwerk dat zichtbaar was en
tezelfdertijd, onzichtbaar, een woud van hout. En dat alles nu verpulverd tot
schroeiende as.
Werkelijk, ik durf het herhalen, ik, tot
tranen toe bewogen, ik verweesd achter gelaten.
Ooit had ik het voorrecht het gebinte
van de Onze-Lieve-Vrouw- Kathedraal van Antwerpen te bezoeken. Ik was, een van
de hand Gods geslagen man als ik het houtwerk zag: de balken, kepers en latten,
on-uiteenneembaar, in elkaar gestoken en vastgeklonken met spieën en
zwaluwstaarten: een massa hout van ongewone afmetingen in elkaar opgesteld en
verankerd. En het is iets identiek, iets dat ik visueel ken, dat daar in een storm
van vlammen aan het branden is. Hoe kan het dat een vonk voldoende is opdat
vergaat wat nooit mag vergaan?
Ik had, jaren, vele jaren terug,
Fulcanelli[1]
gelezen,. Ik herinner me wat hij schrijft over de gotische kathedralen en in
het bijzonder over de kathedraal, Notre-Dame
de Paris. Dat het concept ervan een athanor is, de smeltoven van de
alchemist. Fulcanelli, bewijst dit uitvoerig aan de hand van de beeldhouwwerken
in en buiten de kathedraal. een moeilijk - voor mij althans - te volgen betoog
omdat het een bewijs is dat stoelt op het hermetische, eigen aan het vocabularium
van de alchemist.
Ik deel wel zijn mening wat het symbool
van de athanor betreft - een bouwwerk dat inherent, de kracht heeft, de geest
van de mens te beroeren en te verheffen tot een hogere en diepere vorm van
leven - maar ik heb mijn eigen visie, ik laat de taal aan de alchemist en opper
de mening dat de kathedraal een esoterisch gebouw is, dat het kathedraal-zijn
zich binnenin bevindt, zich bevindt in het bouwwerk zelf, in de stenen en in de
wijze waarop deze op elkaar werden gezet, in elkaar werden geschroefd.
Ik heb altijd een enorme bewondering gehad,
voor de meesterbouwers ervan, die de visie hadden, de krachten van de aarde te
bundelen met de krachten van de hemel en deze visie, dit grote geloof, vast te
houden als een absolute zekerheid.
Daarenboven wisten ze, dat de plaats
waar er gebouwd werd, dat de richting, het Oosten, getekend door het koor en
het binnenschip, van het hoogste belang waren. De eerste steenlegging was een
heilige daad. Wie weet wat er geborgen ligt, in of onder de eerste steen van
Notre-Dame; wie weet welke boodschap er werd aan toevertrouwd.
En dan ook moet er gedacht worden aan
alle ambachtslieden die hebben bijgedragen tot het verwezenlijken van de vele
kathedralen, vooral deze van het eerste uur, einde elfde, begin twaalfde eeuw.
Ik ben nog verder gegaan in mijn
beschouwingen over de gotische kathedraal, ik heb ze vergeleken met Stonehenge
dat eenzelfde betekenis kan/moet gekend hebben: de krachten eigen aan de stenen
te laten vibreren om aldus in te werken op de mens die er zich in bewegen gaat,
Kathedraal en Stonehenge een puur
esoterisch bouwwerk dus.
De vuurhaard die Notre-Dame heeft verwoest heeft ook deze esoterische krachten
weggenomen. Ik vrees dat de herstelbewegingen die op gang zullen komen, nooit de
eigenheid van de athanor zullen kunnen terughalen. Het uiterlijke zal er terug
staan, maar het innerlijke, het hart van de Notre-Dame zal niet meer hetzelfde
zijn.
De wonde die geslagen werd door het
vuur wordt mogelijks een heropflakkering van de geest in de mens. Zo wil ik het
beleefd hebben.
[1]
Fulcanelli: Le Mystère
des Cathédrales et linterprétation ésotérique des symboles hermétiques du grand
oeuvre. A Paris, chez Jean-Jacques Pauvert, troisième édition, 1964. Voor
Fulcanelli komt de naam gotische kathedraal van het woord argot en argotique,
de taal van zij die er aan gewerkt hebben.
21-04-2019, 07:53 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
19-04-2019 |
Uit noodzaak |
9 april
Zonde uit noodzaak.
.Ik schud me uit om een blog te
schrijven, ik verbaas mezelf als ik er in slaag, vooral wanneer ik
geconfronteerd word met de stugheid van geest waarover ik het had, gisteren
dan. Het is echter een ontgoocheling als ik zie op welke wijze de Centrale Computer
mijn woorden heeft overgebracht. terwijl mijn handelingen nochtans hun zelfde
stramien volgden.
Wat ik vandaag doe is zonde uit
noodzaak, is breken met mijn wijze van leven over de laatste tien jaar. Ik zal
wel niet stilvallen, ik zal verder schrijven
maar tot en met 20 april niet onder de vorm van een dagelijkse blog
Het is niet zonder rijp beraad, dat Ik
dit besloten heb, maar mijn dagelijkse blog slorpt te veel van mijn tijd op in
de voormiddag - in de namiddag ben ik te leeg om te schrijven - tijd die ik nu
gebruiken zal voor een even belangrijk werk dat al te lang is blijven liggen.
Als alles zijn normaal verloop kent -
si Dieu me prête vie wist men vroeger
-lees je me terug op Paaszondag 21 april. Tot dan, vrienden, ik hoop dat je me
niet vergeten zult.
Mijn excuses hiervoor, indien nodig.
19-04-2019, 18:25 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
09-04-2019 |
Zonde uit noodzaak. |
Ik schud
me uit om een blog te schrijven, ik verbaas mezelf als ik er in slaag, vooral
wanneer ik geconfronteerd word met de stugheid van geest waarover ik het had,
gisteren dan. Het is echter een ontgoocheling als ik zie op welke wijze de Centrale
Computer mijn woorden heeft overgebracht. terwijl mijn handelingen nochtans hun
zelfde stramien volgden.
Wat ik
vandaag doe is zonde uit noodzaak, is breken met mijn wijze van leven over de
laatste tien jaar. Ik zal wel niet
stilvallen, ik zal verder schrijven maar tot en met 20 april niet onder de vorm
van een dagelijkse blog
Het is
niet zonder rijp beraad, dat Ik dit besloten heb, maar mijn blog slorpt
te veel van mijn tijd en denkwerk op in de voormiddag - in de namiddag ben ik te leeg om te
schrijven - tijd en denkwerk worden nu gebruikt voor een even belangrijk werk dat al
te lang is blijven liggen.
Als
alles zijn normaal verloop kent - si Dieu
me prête vie wist men vroeger - lees je me terug op Paaszondag 21 april.
Tot
dan, vrienden, ik hoop dat je me niet vergeten zult.
Mijn
excuses hiervoor, indien nodig.
09-04-2019, 05:05 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
08-04-2019 |
Over wat was en niet was. |
Het is
het uur van de confrontatie met de stijfheid van het lichaam en de stugheid van
de geest, het ceremoniële van elke dag waar ik niet aan ontkom. Ik hoef niet
te zeggen waaruit dit bestaat, de stijfheid en de stugheid zijn er en ik moet
er mee leven, ik moet me er uit bevrijden, er uit verrijzen, als een vuurvogel,
schreef ik eens.
In
feite, wat schreef ik nog niet nu ik hier terug tracht op te staan, een struggle
om op een waardige wijze te overleven, het werk van elke dag, vooral van elke morgen. Zeg ik, tot vervelens toe? Wat onjuist zou zijn..
En
toch herbegin ik, zelfs als ik niets te vertellen heb, zelfs als ik beginnen
moet met een blik op hoe het met mij is gesteld. Niet goed eigenlijk, niet om
te gaan wandelen in de velden en te zien hoe alles open bloeit van de grassen
tot de madeliefjes, tot de struiken en
tot de bomen en de luchten er boven, maar niet de bloei van het lichaam, de
broosheid ervan wil ik toedekken met woorden.
Zij
vol mijn woord, zij van alle dagen van mijn leven. Wees mijn rijkdom, de enige
die ik nog overhoud. Wek me op, laat me opstijgen tot de plaatsen die ik mijn
leven lang heb willen bereiken, maar er niet ben in geslaagd. Mijn tijd is kort
geworden, ik nader het punt dat ik besluiten moet en briljant is het niet. Zo,
het zal me moeite kosten. Of, mijn woord, ware het niet beter het te
verzwijgen, het toegedekt te laten en het mee te nemen als ik heen zal gaan?
Joyce
ook is er met geconfronteerd geworden, op zijn manier dan:
There are sins or (let us
call them as the world calls them) evil memories which are hidden away by man
in the darkest places of the heart but they abide there and wait[1].
En het gaat hem meer om wat ik niet deed dan om wat ik
deed, wat het nog erger maakt: sins, or evil memories for doing what I didnt
do.
Dit alles, deze morgen, zijn gedachten die opgedoken,
meer uit de stijfheid en de ermee verband houdende pijnen van het lichaam - ik
overdrijf hier want er zijn er andere bij anderen die ik ken - en minder uit de
stugheid van de geest, die schrijvend zich heeft losgewrikt en zich heeft klaar
gemaakt om de dag in te gaan. Zoals het licht , de helrode gloed van licht die
oprijst achter de reuzen van bomen voor het raam. Mijn geest er deel van wil
zijn en, mijn hart, mijn moede hart, hem
hierin volgen wil, altijd maar volgen wil. Hart en geest samen verrijzend zoals
ik het vroeg. En zoals het elke morgen gebeurt.
Tot mijn heil en mijn vergeten van wat niet was.
[1] Uit zijn Ulysses. en het vervolg om te
bewijzen wat literatuur vermag :
He may suffer their
memory to grow dim, let them be as though they had not been and all but
persuade himself that they were not or at least were otherwise. Yet a chance
word will call them forth suddenly and they will rise up to confront him in the
most various circumstances, a vision or a dream, or while timbrel* and harp
soothe his senses or amid the cool silver tranquillity of the evening or the
feast at midnight when he is now filled with wine. Not to insult over him will
the vision come as over one that lies under her wrath, not for vengeance to cut
off from the living but shrouded in the piteous vesture of the past, silent,
remote, reproachful.
*a bible word for tambourine.
08-04-2019, 08:13 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
Over wat niet was. |
Het is
het uur van de confrontatie met de stijfheid van het lichaam en de stugheid van
de geest, het ceremoniële van elke dag waar ik niet aan ontkom. Ik hoef niet
te zeggen waaruit dit bestaat, de stijfheid en de stugheid zijn er en ik moet
er mee leven, ik moet me er uit bevrijden, er uit verrijzen, als een vuurvogel,
schreef ik eens.
In
feite, wat schreef ik nog niet nu ik hier terug tracht op te staan, een struggle
om op een waardige wijze te overleven, het werk van elke dag, vooral van elke morgen. Zeg ik, tot vervelens toe? Wat onjuist zou zijn.
En
toch herbegin ik, zelfs als ik niets te vertellen heb, zelfs als ik beginnen
moet met een blik op hoe het met mij is gesteld. Niet goed eigenlijk, niet om
te gaan wandelen in de velden en te zien hoe alles open bloeit van de grassen tot
de madeliefjes, tot de struiken en tot
de bomen en de luchten er boven, maar niet de bloei van het lichaam, de
broosheid ervan wil ik toedekken met woorden.
Zij vol
mijn woord, zij van alle dagen van mijn leven. Wees mijn rijkdom, de enige die
ik nog overhoud. Wek me op, laat me opstijgen tot de plaatsen die ik mijn leven
lang heb willen bereiken, maar er niet ben in geslaagd. Mijn tijd is kort
geworden, ik nader het punt dat ik besluiten moet en briljant is het niet. Zo,
het zal me moeite kosten. Of, mijn woord, ware het niet beter het te
verzwijgen, het toegedekt te laten en het mee te nemen als ik heen zal gaan?
Joyce
ook is er met geconfronteerd geworden, op zijn manier dan:
There are sins or (let us
call them as the world calls them) evil memories which are hidden away by man
in the darkest places of the heart but they abide there and wait[1].
En het gaat hem meer om wat ik niet deed dan om wat ik
deed, wat het nog erger maakt: sins, or evil memories for doing what I didnt
do.
Dit alles, deze morgen, zijn gedachten die opgedoken,
meer uit de stijfheid en de ermee verband houdende pijnen van het lichaam - ik
overdrijf hier want er zijn er andere bij anderen die ik ken - en minder uit de
stugheid van de geest, die schrijvend zich heeft losgewrikt en zich heeft klaar
gemaakt om de dag in te gaan. Zoals het licht , de helrode gloed van licht die
oprijst achter de reuzen van bomen voor het raam. Mijn geest er deel van wil
zijn en, mijn hart, mijn moede hart, hem
hierin volgen wil, altijd maar volgen wil. Hart en geest samen verrijzend zoals
ik het vroeg. En zoals het elke morgen gebeurt.
Tot mijn heil en mijn vergeten van wat niet was.
[1] Uit zijn 'Ulysses'. En het erop volgende, om te bewijzen
wat literatuur vermag :
He may suffer their
memory to grow dim, let them be as though they had not been and all but
persuade himself that they were not or at least were otherwise. Yet a chance
word will call them forth suddenly and they will rise up to confront him in the
most various circumstances, a vision or a dream, or while timbrel* and harp
soothe his senses or amid the cool silver tranquillity of the evening or the
feast at midnight when he is now filled with wine. Not to insult over him will
the vision come as over one that lies under her wrath, not for vengeance to cut
off from the living but shrouded in the piteous vesture of the past, silent,
remote, reproachful.
*a bible word for tambourine.
08-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
07-04-2019 |
Da Vinci in de abdij van Tongerlo |
Een
e-mail van Artdependence Magazine die
ik regelmatig ontvang en regelmatig open, brengt me een totale verrassing: The full story behind Leonardos Last Supper,
in een artikel van Christina Esquerra van 4 april 2019. Ik
waag niet het artikel van Christina Esquerra volledig over te nemen, maar ik
houd het ter beschikking van al wie interesse heeft. Ik denk ook dat je het
vinden moet op Artdependence Magazine
via Google.
Het
verhaal, ingekort, komt hier op neer dat Lodewijk de XIIde het Laatste
Avondmaal van 1495 heeft gezien in de Basilica di Santa Maria della Grazie in Milaan[1],
dat hij opdracht heeft gegeven het weg te nemen van de muur en het naar Parijs over
te brengen maar dat de fresco niet te verwijderen was en dat er toen een kopie
werd geschilderd op canvas. Na de dood van Lodewijk de XIIde, werd het schilderij
op doek te koop gesteld en werd het gekocht door de abt van de Abdij van
Tongerlo waar het zich nog altijd bevindt, maar echter dringend moet worden
gerestaureerd.
Je
vindt alle gegevens hierover bij Google, Abdij van Tongerlo. De Amerikaanse
kunstcriticus, Jean-Pierre Isbouts heeft een fundraisingcampagne gelanceerd
voor de restauratie van het werk, hiervoor is 500.000 nodig. Al twaalf
Vlaamse bedrijven en organisaties zouden interesse getoond hebben.
Jean-Pierre
Isbouts, National Geography, schreef een boek en maakte een film over het werk
van Da Vinci, hij vertelt hierover aan Christina Esquerra, dat het werk van
Leonardo revolutionair was:
Up to that point artists depicted the Last Supper as the institution of
the Eucharist, the Christian mass. In Ghirlandaios versions of the Last
Supper, for example, you have Christ breaking bread - which in itself is not a
very interesting thing to depict - while the Apostles sit there not doing
anything.
Leonardo comes into the genre wanting action, drama. Thus, he breaks
with the iconography of the Last Supper as the institution of the Eucharist and
depicts the moment in the gospels when Jesus says: one of you will betray me.
This bombshell announcement brings all these different human responses into the
work.
It was a radical change, and it made
everyone at the time want to have a print copy of the work. According to Leo
Steinberg the Last Supper was
probably one of the first illustrations in history that enjoyed wide
distribution. It kept Leonardos memory alive.
Artdependence toont een belangrijk
detail in het doek, Johannes neigend naar Petrus, die aan Johannes de vraag
stelt wie is het die Jezus gaat verraden. Ik trachtte de foto over te nemen op
mijn blog maar ben er niet in geslaagd. Hierop is evenwel heel duidelijk te
zien dat de Johannes een dame is, niemand minder dan Maria Magdalena, een
van de twaalf apostelen op het doek. Er is geen twijfel mogelijk en toch wil
men het niet zien, toch blijft men het hebben over Johannes, als de leerling
waarvan Jezus het meest hield.
Ik
denk dat dit, nu het werk terug in de belangstelling gaat komen naar aanleiding
van de 500 ste verjaardag van de dood van Leonardo, 1452-2 mei 1519, ook het
boek van Dan Brown gaat te berde komen, dat dit voor de Kerk geen goede zaak
wordt, misschien wel voor Jezus.
[1] Van deze fresco, schrijft het
Nieuwsblad dat er ook een artikel aan wijdde, is vandaag nog slechts 20 percent
zichtbaar door pigmentvervaging, aldus Isbouts. Het is Isbouts die tot zijn
verbazing de internationaal nauwelijks bekende kopie ontdekte in de abdij van
Tongerlo. De figuren van Johannes, links van Jezus op het werk en Jezus, midden
op het werk, zijn zelfs allicht door Da Vinci zelf geschilderd, want die zijn
gemaakt zonder schets eronder. De 45 vierkante meter grote replica hangt al
sinds 1545 in de abdij.
07-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
06-04-2019 |
Waar we staan |
Het is niet aan mij om te zoeken naar een
meer inhoudelijke vorm van geloof, als ik hoor dat hier nog slechts 5% van de
bevolking regelmatig op de dag des Heren, of zelfs, zoals het nu gebeurt, op de
dag ervoor, het misoffer bijwoont. Voor de Kerk is dit een stilaan sterven als
ik er aan denk hoe het vroeger was in mijn jeugd, toen er de zondag, een sliert
van mensen, velen met de missaal onder de arm, te voet op weg waren naar de
zondagmis.
Het is me duidelijk dat
twijfelgedachten, gestoeld in het dogmatische, onze Westerse wereld hebben
gebracht tot waar we ons thans bevinden: losgeslagen en ontheemd, zoekend naar
nieuwe begrippen en nieuwe formules. Zoekend naar een nieuw paradigma, vertaald
naar onze tijd toe, een totaal nieuwe horizon die aanvaard kan worden zowel
door gelovigen als niet-gelovigen.
Als
ik dan terugvind in mijn geschriften van 2012, dat 35% van de leerlingen in de
Gentse stadsscholen Islamlessen volgen tegenover 30% die moraal volgen en nog
amper 26% die katholieke godsdienstlessen volgen - ik haalde dit uit een
artikel van De Standaard van 10 februari 2012 - dan ril ik en ik kijk vooruit.
Vraag ik me af welke de gevolgen zullen zijn vijftien à twintig jaar verder.
Want wat geldig is voor Gent zal het wellicht ook zijn voor heel wat steden in
dit land.
Ik
lees ook dat de Amerikaanse filosoof en neurowetenschapper, Sam Harris, in zijn
boek, Het morele Landschap, The moral
landscape,- een boek van 2010 - schrijft, en ik deel zijn vrees, dat
Europa het gevaar loopt om weldra een kalifaat te worden, en betoogt hij
verder, dat we onderweg zijn naar een mondiale moraal, waarvoor we, aldus
Harris, geen transcendente God nodig hebben. Maar dan heeft hij het verkeerd
voor, dan heeft hij zonder de Islam gerekend. Hun God gaan ze nimmer afgeven,
integendeel ze zullen ons de keuze niet laten, ze zullen hem ons opleggen als
de enige.
Wat ik hier schrijf is een
wanhoopskreet. We hebben altijd getracht
ons los te wrikken van een God die zogezegd tussenkwam en blijft
tussenkomen hier op aarde, er zijn hiervoor in zijn naam, oorlogen en
wrijvingen genoeg geweest en er zijn er andere op komst als het zo verder gaat.
Ik stel me dan ook de vraag wat er
gebeuren zal met het 'Laatste Avondmaal ' van Da Vinci, een mijlpaal in de christelijke geschiedenis - dit is voor morgen! - of, het gerestaureerde Lam Gods van Van Eyck. In welke
wereld zullen deze werken en vooral dan onze
klein- en achterkleinkinderen terecht komen?
We doen iets voor de natuur om ons
heen, maar wordt er ook ernstig gedacht aan wat ons te wachten staat op
sociaal, intellectueel, cultureel en religieus gebied?
Wordt er gedacht aan wat ons te
wachten staat als die 35% gaan uitzwerven in zovele gezinnen?
06-04-2019, 08:59 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
05-04-2019 |
Bloessems |
Ik wordt belaagd door
het woord, belaagd door de boeken in de kamer. Ze dringen zich op, ze vragen om
ingezien te worden. Toch ignoreer ik ze, ik laat ze want ik weet dat als ik me
laat verleiden ik terecht kom in een andere wereld die me verwijdert van het dagelijkse
dat ik vandaag heel bedeesd en vluchtig wil houden.
Ik denk in deze dagen
dikwijls aan een haiku, een kort gedicht dat ik zie als een haiku maar niet
beantwoordt aan de regels ervan. Het gedicht gaat over een Chinese dichter die buiten
op het terras, over zijn boek op de tafel, in slaap is gevallen - het overkomt
ons allemaal - en als hij wakker wordt, je raadt het, hij bedekt is met
kersenbloesems. Het is een beeld dat ik koester, omdat ik die dichter wil zijn.
Omdat ook ik in slaap wil vallen op een boek, bedekt wil worden met om het even
welke bloesem en blijven zo, ingeslapen voor altijd. Een vriend zou er over
schrijven:
Toen,
hij was al van jaren, heeft hij zijn oud Frans boek op zij geschoven, heeft hij
zijn hoofd gelegd op zijn beide armen op tafel en is hij ingeslapen, terwijl het
stil bloesems regende en hem en het boek toe dekten en dit voor altijd. Zo we
hem gevonden hebben, zo hij is heengegaan.
Het kan gebeuren,
niets is meer veelzeggend wanneer de kerselaars in bloei staan. Herinner je de bloesems
in de film The last Samoerai, is er iets poëtischer en, is het geen
eigenschap van de poëzie alles aan te kunnen: de tijdspanne van de bomen in
bloesem te vergelijken met de tijdsspanne van het leven. Een passage in de film,
het hoogtepunt van wat poëzie kan zijn.
Zo gebeurde het ooit
dat ik de wagen had geparkeerd onder de Japanse kerselaars in bloei. Dat het, terwijl
ik binnen was, plots hevig was gaan regenen en toen ik terug naar de wagen
kwam, was deze niet meer wit maar roze, bekleefd met kersenbloesems. Ik reed
weg, het venster open, een gelukkig man, door de straten van de stad. De mensen
keken verrast en sommigen applaudisseerden zelfs.
Het zijn kleine, tere
zaken die gebeuren kunnen als het lente is en het regent en je hebt een witte
Citroën die je achteloos parkeert onder de Japanse kerselaars in bloei, en er
een plotse regenbui is met veel wind, en dit op een dag dat je pas een haiku
hebt gelezen over een dichter die bij het lezen van een boek in slaap gevallen
is, en in zijn slaap met bloesems wordt
bedekt.
Een verhaal om eeuwig
te vertellen en zich eeuwig in te beelden. Je weet het wel als een ijdele hoop maar
je houdt het een paar tellen, voorbijgaand, amper wezenlijk als het moment van
de bloesems. Amper wezenlijk ook mijn betrachten - in feite zijn dit grote
momenten - jullie te bedekken, jullie te omwikkelen met woorden die roze
bloesems willen zijn. Soms, lukt het me, soms niet, soms zijn ze helemaal niet
roze, maar altijd zijn ze, het oordeel van een teruggetrokken bloesem-mens die groot wil doen, woorden
rondstrooiend waarvan hij hoopt dat ze door velen zullen gelezen worden, wat
echter niet het geval is.
Ik schrijf dit neer, en
eens geschreven neem ik er afstand van. Is het niet meer mijn zaak, is het de zaak van
wat roze bloesems meegevoerd door de wind en de regen en neergekomen over jou,
ingeslapen op het boek onder je armen, zoals bij die Chinese dichter, duizend
jaar geleden.
05-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
|
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
|