|
|
|
|
|
|
30-12-2018 |
Dag 114: De vijver en Johan. |
Vroeg in de
morgen is hij naar de vijver gereden, over het trage herboren land, met een
vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft
het hekken geopend gewoonlijk staat het open is tot aan de kabuze gereden
en is gaan neerzitten aan de tafel
buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze
spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij
wist ook de witte band van de meidoorn en de bomen groot en donker in het pure
blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou
gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken
over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder maakte met het broodmes telkens ze
een nieuw brood aansneed.
Hij schreef
lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat
de oude, getrouwe vulpen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk
vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor hen
die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij
dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij,
rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn
onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die dagen, aangekomen
te zijn waar hij aankomen wou. En nu wandelend in een cirkel om de vijver: de
bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend
met de weerspiegeling ervan; in de geur van meidoorn en van water. Hij wou van al
wat hij zag en rook en hoorde een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was
terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen en bril,
naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem
toe riep doorheen het open raam van de wagen: Zo vroeg al, Ugo, heb je hier
soms geslapen?
Nog niet, nog
niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik had nood aan wat van de morgen
is, naar je plaats hier, naar je vijver die inspireert. Ik heb wat zitten
schrijven.
Johan, met
krachtige stoppelbaard, stond voor hem: Mijn beste vriend, wat vertel je me
nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan de vijver, die ook mijn
droomplaats is?
Wel, ik
heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er
getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier vanmorgen, opgeslorpt
door het woord in mij
Het Woord
dat in den beginne was?
Ook dat,
maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.
Kom, ik ga
een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?
Ze gingen
samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo
kijkend naar de groei van heesters en struiken en de soorten bloemen op de berm
naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Zijn vissen, zegde
hij, hadden de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers. Hij had
deze bestreden met een bijzonder product, dat hij met moeite bekomen had, maar
hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Ze zaten
aan tafel met een kop koffie voor hen. In enkele lijnen, waarom hij het deed
wist hij niet, vertelde Ugo over Anja, waar hij haar het eerst had ontmoet en
hoe hij nu haar had weer gezien.
Maar mijn
goede vriend Ugo toch, had hij gezegd, en dat overkomt je nu, je bent toch
niet verliefd? Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was zo vroeg,
is het een liefdesbrief die je schreef?
Neen, geen
brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek.
Mag ik van
jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
Neen, het
spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een
nieuw boek dat niet zal geschreven worden.
Zoals je het wenst,
Ugo, maar het is goed dat een man een vrouw heeft, vooral een eenzame man zoals
jij. Hoe moet het nu verder?
Ik zie haar morgen
en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar. Maar hoe en of het
zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je
vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien of als ze
voelen dat je er bent.
Wel, Ugo, weet dat
Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je
uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?
Het boek, Johan,
staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe
leven begint nu.
Ik kan je niets
anders wensen dan peis en rust, maar denk er aan, je zult niet meer de vrijheid
kennen waar je nu over beschikt want vrijheid is eenzaamheid, is doen wat je
wenst te doen. Maar ik ken je als een wijs man en een wijs man denkt na over
wat hij doet. En ook, en hier vooral hebt je over na te denken, hoe gaan de
kinderen reageren, en vergeet niet, de tijd stopt niet, noch vandaag, noch
morgen, maar het gebeurt dat gevoelens de tijd ondergaan, wees dus sterk en
zeker van de stappen die je zetten gaat.
Ugo luisterde, hij
keek naar Johan, voor hem, de kop koffie in de hand, een stoere man: Je bent
een echte vriend, Johan, je bent bezorgd om mij, meer dan ik om mij, ik onthoud
je woorden.
30-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
Dag 114: Johan en de vijver. |
Vroeg in de
morgen is hij naar de vijver gereden, over het trage herboren land, met een
vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft
het hekken geopend gewoonlijk staat het open is tot aan de kabuze gereden
en is gaan neerzitten aan de tafel
buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze
spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij
wist ook de witte band van de meidoorn en de bomen groot en donker in het pure
blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou
gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken
over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder maakte met het broodmes telkens ze
een nieuw brood aansneed.
Hij schreef
lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat
de oude, getrouwe vulpen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk
vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor hen
die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij
dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij,
rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn
onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die dagen, aangekomen
te zijn waar hij aankomen wou. En nu wandelend in een cirkel om de vijver: de
bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend
met de weerspiegeling ervan; in de geur van meidoorn en van water. Hij wou van al
wat hij zag en rook en hoorde een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was
terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen en bril,
naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem
toe riep doorheen het open raam van de wagen: Zo vroeg al, Ugo, heb je hier
soms geslapen?
Nog niet, nog
niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik had nood aan wat van de morgen
is, naar je plaats hier, naar je vijver die inspireert. Ik heb wat zitten
schrijven.
Johan, met
krachtige stoppelbaard, stond voor hem: Mijn beste vriend, wat vertel je me
nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan de vijver, die ook mijn
droomplaats is?
Wel, ik
heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er
getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier vanmorgen, opgeslorpt
door het woord in mij
Het Woord
dat in den beginne was?
Ook dat,
maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.
Kom, ik ga
een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?
Ze gingen
samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo
kijkend naar de groei van heesters en struiken en de soorten bloemen op de berm
naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Zijn vissen, zegde
hij, hadden de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers. Hij had
deze bestreden met een bijzonder product, dat hij met moeite bekomen had, maar
hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Ze zaten
aan tafel met een kop koffie voor hen. In enkele lijnen, waarom hij het deed
wist hij niet, vertelde Ugo over Anja, waar hij haar het eerst had ontmoet en
hoe hij nu haar had weer gezien.
Maar mijn
goede vriend Ugo toch, had hij gezegd, en dat overkomt je nu, je bent toch
niet verliefd? Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was zo vroeg,
is het een liefdesbrief die je schreef?
Neen, geen
brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek.
Mag ik van
jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
Neen, het
spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een
nieuw boek dat niet zal geschreven worden.
Zoals je het wenst,
Ugo, maar het is goed dat een man een vrouw heeft, vooral een eenzame man zoals
jij. Hoe moet het nu verder?
Ik zie haar morgen
en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar. Maar hoe en of het
zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je
vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien of als ze
voelen dat je er bent.
Wel, Ugo, weet dat
Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je
uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?
Het boek, Johan,
staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe
leven begint nu.
Ik kan je niets
anders wensen dan peis en rust, maar denk er aan, je zult niet meer de vrijheid
kennen waar je nu over beschikt want vrijheid is eenzaamheid, is doen wat je
wenst te doen. Maar ik ken je als een wijs man en een wijs man denkt na over
wat hij doet. En ook, en hier vooral hebt je over na te denken, hoe gaan de
kinderen reageren, en vergeet niet, de tijd stopt niet, noch vandaag, noch
morgen, maar het gebeurt dat gevoelens de tijd ondergaan, wees dus sterk en
zeker van de stappen die je zetten gaat.
Ugo luisterde, hij
keek naar Johan, voor hem, de kop koffie in de hand, een stoere man: Je bent
een echte vriend, Johan, je bent bezorgd om mij, meer dan ik om mij, ik onthoud
je woorden.
30-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
29-12-2018 |
Dag 113: Het afsluiten |
Ze wisten niet hoe
laat het geworden was, maar de haard was uitgedoofd. Hij hoorde met tussenpozen
de uilen in het bos dichtbij. Het oude huis dat geluisterd had, dat alles
neergeschreven had in zijn gebinten en verheugd dat alles gekomen was zoals het
geschreven stond in het eeuwige Boek van psalm 139.
Het was na
middernacht. Hij vroeg haar waar ze was, van waar ze telefoneerde. Zegde ze:
ik ben hier in de woning. Ik ga hier slapen op de sofa in een deken gewikkeld.
Ik kan ook niet meer terug, ik had het hotel verwittigd. Ik wou het gevoel
kennen hoe het huis reageerde op de stilte van de nacht, op de hoogte hier op
weg naar Anzy-Le-Duc, waar jij ooit was.
Ik wist trouwens dat
ik je bellen ging, en ik wist dat het een lang gesprek zou worden met jou. En à
propos er is hier in een dorp dichtbij, een kerkje met een Onze-Lieve-Vrouw die
de borst geeft aan het kindje Jezus, een beeldhouwwerk boven de kerkdeur, wist
je dat?
Hij wist het, hij
herinnerde zich er gestaan te hebben met Pierre. Er zijn weinig romaanse kerken
die we toen niet bezocht hebben, het was onze pelgrimstocht. Wij moeten die
tocht verder zetten, doorheen gans Frankrijk. Ik wil alle kerken terugzien met
jou om te beginnen met La Chaise-Dieu en het Vlaams wandtapijt van dertig meter
lang en die kamer waar je met elkaar spreken kunt, staande met het gezicht naar
de muur toe, elk in een tegenovergestelde hoek, wist je dat. Neen, ze wist het
niet. Maar zeg me eens wat jij niet weet. Heel wat had hij geantwoord, maar wat
ik zeker weet is dat je leeft in mij.
*
In de
nacht, bij volle maan, de sterren, dacht hij, in een gunstige positie, heeft
hij besloten, nu zij er actief deel van uitmaakt, zijn boek af te sluiten. Want, het
is nu geen boek meer over hem zelf, maar over hen beiden. Een valabele reden om
niet verder te gaan, omdat wat nu nog komt, gunstig of niet, niet kan worden
vrijgegeven. Hij zou het haar niet vragen, hij zou het sluiten vóór haar
betreden van de woning.
29-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
28-12-2018 |
Dag 112: Luisterend naar Brahms. |
Op Klara, een
symfonie van Brahms, lang en breed uitgestreken en hij, hopende op een telefoon
van haar, uitgestrekt op de sofa voor de haard die aan het uitdoven was. Toen
hij haar niet meer verwachtte is ze daar. Ze had zich niet vroeger kunnen vrij
maken, zegde ze, haar stem was als van velours, als kwam ze uit een andere
wereld, uit een ander Universum. Eindelijk, had ze gezegd, is de kuisploeg weg.
Haar werk was af. De woning, ons kasteel, zegde ze, lag er bij als nieuw, klaar
om de eigenaars te ontvangen en die kwamen morgen in de namiddag. Ze hoopte,
zegde ze, dat hij klaar was om haar te ontvangen en dat was hij.
Hij luisterde. Hij
voelde haar enthousiasme volbracht te hebben wat van haar werd verwacht. Ze
vertelde hem over de vele moeilijkheden die ze gekend had, met de gordijnen en
overgordijnen, met de stukadoors en de schilders, met elektriciteit en
verwarming. Honderd zaken had ze in het oog te houden. Ze vertelde hem over de
vele kleine voorvallen die ze gekend had, ook sommige werken die opnieuw
moesten gedaan worden en de moeilijkheden die dit met zich bracht hen te
overtuigen om te herbeginnen maar, ze had bereikt wat ze bereiken wou en
godzijdank, alles was nu voorbij.
Ik wou je komen
halen, zegde ze, ik wou komen om je lief te hebben en je daarna te tonen wat ik
van dit huis gemaakt heb, deze droomwoning die ik in gedachten ingericht heb
voor ons beiden. Je was er niet, maar je was er toch in mijn gedachten, en zo
is het gebeurd en werd het, met wat ik nu weet, de woning die ik klaar wou voor
ons beiden. De jongste dagen heb ik vooral aan jou gedacht, aan jouw kamer met
muren vol boekenrekken, je bureau in die kamer waarvan je me ooit sprak: die
kamer in Varykino, waar Zhivago werken wilde aan een groot boek dat het boek
van zijn leven zou worden. Wel die kamer is er, die moet je zien, met een ruim
venster dat uitgeeft op de wijngaarden die aflopen naar het diepere land toe,
en opklimmend naar het spel van de wolken er boven, en het licht, Ugo, het
wondere licht van Bourgondië, nergens is er een licht zoals hier.
Intuïtief, en je moet
me geloven, heb ik gezorgd dat er een dergelijke kamer was. Zonder het te
beseffen, heb ik al die tijd jou in mijn gedachten gehad, zelfs, dit weet ik
nu, als ik het eerste concept heb voorgelegd aan de nieuwe eigenaars. En thans
ben ik gelukkig, weet ik dat jij me geïnspireerd hebt om te handelen zoals jij
gehandeld zou hebben, of dan toch, hoe jij het zou gewenst hebben. En vandaag,
als het resultaat is wat het is, dan is het omdat ik er aan gewerkt heb met
liefde en met al het inzicht dat ik in mij voelde en, in de jongste dagen een
opstoot heeft gekregen die ik nimmer zou gekend hebben ware jij niet plots
opgedoken.
Weet, Ugo, ik geef er
me, nu dat je er bent, rekenschap van, dat ik van bij de aanvang aan de woning
gedacht en gewerkt heb alsof het voor jou was, al wist ik niets af van jou, al
wist ik niet of je nog leefde, of je nog vrij was, maar nu, nu weet ik dat
alles zijn begin heeft gekend op de gletsjer, in het immense licht van de
namiddag, wij beiden, klein, nietig, twee stippen zoals je twee vrienden in de
helikopter ons toen moeten gezien hebben.
Om kort te zijn ik
weet nu dat ik eraan gewerkt heb omdat ik wist wat er komen ging of, zoals jij
het zou gezegd hebben, het is gebeurd omdat we er voortdurend aan gedacht
hebben, je moet er lange tijd mee bezig zijn opdat wat gedacht wordt en
verhoopt zich realiseren zou.
Er moet aan die deur
van Schleiper een koperen plaat worden aangebracht met de aanduiding dat het
hier was, dat Ugo en Anja elkaar gevonden hebben na een lange scheiding, en er
voldoende gelouterd uit te voorschijn zijn gekomen om er uit op te staan, en om
het later te vertellen als het onwaarschijnlijke dat gebeurde.
Het was een lange
monoloog die ze hield, zegde ze. Ugo, het is de monoloog die ik hield telkens
ik hier aan het werk was van morgen tot avond, een gesprek met jou over wat ik
deed en hoe en waarom ik het deed, zelfs toen je er nog niet was, terwijl, in
ondergrondse stromingen, alles geregeld werd opdat ik buiten komen zou bij
Schleiper precies op het ogenblik dat jij er binnen wou gaan.
Ze raakte hem diep,
heel diep met haar woorden. Het huis was over hem lijk een volheid van
verwachten, de haard die nog eens opflakkerde met de laatste vlammen, in de
grote stilte van meubels en boeken, de muren en de zucht van de winden omheen
het huis, de nacht en de sterren erover, de volle maan en het schuiven van de
wolken en, groot levend haar stem. Alles doordrenkt van haar stem en Brahms in
sourdine. En hij luisterend, jong, oneindig jong, jonger dan hij ooit geweest
was..
En ze sprak verder en
vertelde hem al wat ze zo lang ingehouden had, al haar twijfels, al haar alleen
zijn, dit alles nu een humus waaruit haar geluk was opgestaan, duizendvoudig
zegde ze, exponentieel zegde ze, zoals je me vertelde van je vriend de
beeldhouwer en zijn formule van Einstein. Ze staat symbool, zegde ze, voor de
ommekeer in mij: hoe ik me voelde na ons plots terugzien, hoe ik gaan leven
ben, het leven dat openbarstte in mij, jeugdig, met nieuw bloed en een groot
verwachten.
Hij luisterde maar,
hij lag er zoals Dante er zou gelegen hebben, luisterend naar zijn Beatrice of
Don Quijote luisterend naar zijn Dulcinea.
Hij kon weinig
inbrengen, ze had er ook geen nood aan. Ze sprak voor hen beiden. Wat ze zegde
was een afspiegeling van wat hij zou verteld hebben over wat hem overkomen was
sinds hij herbegonnen was aan zijn boek dat hij nu wenste te sluiten omdat wat
nu gebeuren ging niet toevertrouwd kon worden aan het papier, niet neergeschreven
kon worden als deel van een verhaal dat plots een reële wending kreeg.
Het boek stopte hier.
Wat nu gebeuren zou kon niet gevoegd worden aan wat er was aan vooraf gegaan.
Zijn realiteit was nu deze van hen beiden en kon of mocht niet worden bekend
gemaakt.
Elke verbeelding
stopte hier. Het echte leven hernam zijn rechten en het echte leven kon niet
worden geminimaliseerd alsof het een vervolg was op een dagboek. Hij had er ook
geen behoefte meer aan, zijn schrijven hield op hier. Hij had haar om te lezen,
en door haar gelezen te worden, niet in gedachten maar in gevoelens en in
betasten en samen zijn van morgen tot avond tot laat in de nacht in het grote
bed dat weer bewoond kon worden zoals het hoorde dat het bewoond werd.
Hij vertelde haar dit
en het was zij die luisterde zonder hem te onderbreken. Ik hoor je, zegde ze,
ik hoor je en ik voel je en hoe je me betast op elke plaats van mijn lichaam
met je woorden, dat lichaam dat sinds lang niet meer betast werd begint nu een
nieuw leven. Hoe lang dit aanhouden zal weet ik niet, hoef ik niet te weten,
maar het is lente en de lente die ik nu ken is de vrucht van vele dagen herfst
en van vele dagen winter.
28-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
27-12-2018 |
Dag 111: The cosmotheandric principle. |
The
Mind of God van Paul Davies* op zijn tafel. De
tekening van figuur 7: een kegel op
zijn punt, in drie horizontale lijnen gesneden. De punt, ervan, de apex,
vertegenwoordigt het Big Bang-ogenblik en elke cirkellijn op de kegel geeft het
volume aan van de zich steeds maar verder uit deinende kosmos. Als hij deze
uitdeining verbeeldt door een ononderbroken lijn die zich, eveneens vertrekkend
vanuit de apex, slingert omheen de kegel, en daarna deze lijn gaat bekijken van
uit de hoogte, dan komt hij aan bij een spiraal waarvan kring na kring het
symbool is van deze expansie.
We kunnen ook, omgekeerd, de loop van
de lijnen van de spiraal naar binnen toe zien en begrijpen dat alles terug te
brengen is tot de apex, het Elohim-punt van de spiraal. Het is aldus dat hij de
spiraal op de linkerknie en de rechterdij van de Christus-God figuur in het
nartex-timpaan van Vézelay, lezen wil.
*
Anja, hoe verwoord ik de volheid die
ik ken en die zijn oorsprong vindt enerzijds, aanwezig te zijn in de apex van
de spiraal en tevens, in een plaats op de winding ervan. En anderzijds, wat
mijn volheid nog voller maakt, aanwezig te zijn in jou en in mijn verlangen op
weg te zijn naar jou. Rust te zijn en beweging naar jou toe.
Anja, vóór ik je weerzag, waren mijn
dagen van een grote eenvoud. Gedachten en beelden waren lijk de golven van de
zee die aanspoelden en zich terugtrokken, en als een centrale punt, was er het
boek dat mijn dagen vulde. Het boek dat mijn adem was, het enig belangrijke dat
mijn geestelijk leven zin gaf. En plots sta jij op de drempel van mijn deur,
terwijl je al binnen bent in mij. Ik moet nu mijn verlangen naar jou, mijn niet
te stuiten verlangen naar jou, weg schrijven uit mij, als ware dit verlangen te
schuwen. Terwijl mijn begeren niet ophoudt je beeld terug te brengen, je stem,
je glimlach, je mond, zodat ik het, als een jonge man, soms niet houden kan,
zodat ik alles wegduwen wil, een lege tafel wil zien en neerliggen. Neerliggen
onder de oude, verweerde, vermolmde balken van het huis. Wachtende.
De zaadkorrel die je achterliet in
mijn bloed had effectief een boom gebaard. Ik had hem nog steeds niet
opgemerkt. Thans hoor ik voortdurend het geruis van de wind in de bladeren en
het zingen van de vogels. En waar ik ook ga, wat ik ook doe of schrijf, het
geruis en het gezang is er.
Het boek leeft in zijn lettertekens,
in zijn kommas, punten en vraagtekens. Mijn zorg om de toekomst ervan is
minimaal. Het is maar wat geschrijf, het zijn maar wat gedachten. Vele ervan
zijn wel autonoom ontstaan om achteraf te ontdekken dat anderen, ver, heel ver
voor mij, - tot bij Akhnaton misschien - deze hadden gedacht en verwoord in
tekens. Niets in dit boek is nieuw buiten de voorstelling ervan. Het ligt hier
voor mij, verzameld in een hoop getypte paginas, op de hoek van de tafel voor
de haard. Een windvlaag door het open raam en de bladen vliegen rond in de
kamer zoals de bladen van de partituur van Shostakovichs Negende in de zaal
werden gegooid. Zoveel is het maar en uiterst kwetsbaar is het en eigenlijk zal
het me verbazen indien het ooit boven water komt.
*
Het boek stolde zich in wat
transcendent was. Het heeft een opening geschapen naar wat Raimundo Panikkar**
noemt the cosmotheandric principle waarbij Kosmos, God en Mens - Cosmos, Theos en Anthropos - een nieuwe
Drievuldigheid vormen, een nieuwe, zich bundelende, zich osmoserende eenheid,
ontstaan uit elkaar en met elkaar, in een beweging naar buiten en naar binnen. David Steindle-Rast voegt eraan toe: All
three belong together. That is the basis for what we call the new paradigm in
theology.
Het fenomenale is, dat dit cosmotheandric principle steunt op de
mens en door de mens, de denkende, creërende mens wordt gedragen. Zonder zijn
aanwezigheid, zonder zijn getuigenis, zijn de begrippen God en Universum van
een schrijnende eenzaamheid.
*Paul Davies : The Mind of God, Simon and Schuster, 1992, , pag. 65
**The cosmotheandric principle: Fritjof Capra and
Steindl-Rast with Thoma Matus: Belonging
to the Universe, Penguin Books 1992
We should emphasize that in the new-paradigm
theology, the cosmos, God and humans are interrelated. Raimundo Panikkar, who is
a kind of theologians theologian, calls this the cosmotheandric principle, Cosmos, theos, anthropos. In other
words, you cannot speak about God except in the context of cosmos and humans.
You cannot speak about humans except in the context of God and cosmos. You
cannot even speak about the cosmos except in the context of God as the horizon
and humans as the observers. All three belong together. That is the basis for
what we call the new paradigma in theology.
27-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
26-12-2018 |
Dag 110: Naar het slot toe |
Hij gaat dit boek kunnen beëindigen. Hij
zal het voor de zoveelste maal herlezen, zaken schrappen en andere eraan
toevoegen maar hij weet dat het zich voldoende heeft geschreven, dat er niets
in meer kan aan toegevoegd worden. Dat het klaar is om verder te leven in de
geest en de droom van hen die hem lezen zullen. If ever.
Toch wil hij steeds een stap verder
gaan. Hij weet dat hij schrijven zal tot zolang zijn lichaam in staat zal zijn
de Heer van de Geest te dienen en te loven. Want het is aan Hem dat hij
rekenschap verschuldigd is. De vrijheid die hem gelaten werd, is het deeltje
Elohim in hem op te zoeken of niet op te zoeken. Dit is nu de verantwoording
die hij af te leggen heeft, bewijzen dat hij niet is blijven hangen in het
tijdelijke, het materiële, maar het eeuwige heeft opgezocht.
Of hij het gevonden heeft of niet is not his business. Hij heeft gezocht
om het te vinden. En het is hem duidelijk geworden dat waar het in onze
samenleving op aan komt, het niet enkel het recht op leven is, waar de Kerk
op hameren blijft, maar het recht op spiritueel leven, het recht op een
materiële toestand en een sociale verwevenheid die de mens de mogelijkheid
biedt zich te ontplooien tot een wezen dat in staat is het landschap van de
geest op te zoeken en te bewandelen.
De stof is vergankelijk, als het is om
stof te blijven, een dode levende, en niet open te bloeien; als het is om
ingeslapen te blijven in het grote licht - waar las hij: assoupi dans la lumière de Dieu* - is het duidelijk dat we als stof
terugkeren tot stof.
De vergankelijkheid van zijn lichaam
is hem duidelijk maar het is precies op de vergankelijkheid van dit lichaam dat
hij zijn heil in de geest, die dit lichaam bewoont en omhult, heeft gebouwd.
Trouwens welke weg heeft de mens nog
af te leggen in de millennia die volgen zullen. Zal hij in staat zijn, volledig
door te dringen tot het secreet van de bouwstenen van het Heelal die ook de
bouwstenen zijn van ons lichaam. Stel dat het een van de subatomaire deeltjes
is die thans beschreven en besproken worden, stel dat de probabiliteit die
thans hun bestaan kleur geeft en smaak, wordt omgezet in een wiskundige
formule, en stel dan dat er nog minimalere deeltjes worden ontdekt of zelfs
worden vermoed te bestaan het Higgs deeltje - waar zal dan de scheiding, als
er ooit een zou geweest zijn, tussen fysica en metafysica, tussen materie en
geest, tussen Universum en de of het Onnoembare, getrokken worden?
Ik heb er geen zorg mee, denkt hij, ik
ben enkel een minieme maar noodzakelijke schakel naar de mens die zoekende,
vergroeid is met het Universum als met het Allesomvattende.
Zo, als hij al die tijd de of het
Onnoembare omkleed heeft met de naam Elohim dan is dit uit respect voor Bereshit bara Elohim - de drie eerste
woorden van Genesis - is het uit respect voor Hij die de oermaterie bezat en
bevruchtte. Het visioen van Zijn onbegrensdheid, weerspiegelt zich in de orde
die Hij schiep, die Hij scheppende is in de Orionnevel, in de niet te noemen
andere nevels; weerspiegelt zich in het onbegrensde van het minimale, het
onooglijk deeltje Heelal dat wemelt in de mens, wemelt in het atoom. Dit
visioen van Zijn onbegrensdheid, van Zijn onaantastbaarheid, heeft zich
vastgezet in elke kronkel van zijn gedachten.
En het is in feite even zinvol Elohim
te noemen met de naam van Jahwe, of God of Allah of Boeddha of Tao, of met
welke andere naam ook, als we maar weten in het diepste van onszelf, in Zijn Koninkrijk binnen in ons, dat Zijn onnoembaar-zijn eigenlijk nimmer in te
dijken is met woorden.
Als we maar weten dat Hij geen nood
heeft aan een voorraad hagel-stenen**, geen nood aan verankering, geen nood
aan om het even welke vorm van fundamentalisme.
Hij
is het
wordende dat het zijnde is. Het kosmisch gebeuren is Zijn gebeuren en onze
levensvisie wordt door de beweging ervan en erin geïnspireerd en gevoed. Het is
een optiek die aan het leven betekenis geeft. Dit te weten, dit te schrijven
treden we schroomvallig Zijn oneindigheid binnen.
* Marie Madeleine Davy : Assoupie dans la lumière de
Dieu.
**Hagelstenen: Job
: 38, 22-23, met in de Osty Bijbel,
volgende noten, pag. 1151: 22: on les imaginait déposées dans des magasins situés
au-dessus du firmament ; 23 :pour
les jours de combat et de bataille, où ils constituaient des armes terribles
aux mains de Jahwé.
26-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
25-12-2018 |
Dag 109: Et je trouve la femme... |
Et je trouve la femme plus amère que la mort, parce
quelle est un piège et son cur est un filet, et ses bras sont des liens
*
Aldus leert ons de Ecclesiasticus in la bible Osty, maar als hij er de King James Bible op naslaat komt het hem voor dat dit niet geldt voor de
vrouw maar voor de vrouw die een valstrik is haar hart een vangnet en haar
armen banden zijn.
Maar de zin werd toch neergeschreven
en opgenomen in het Boek der Boeken. Hij kan denken wie dat schreef en het is
een zin om, bovenaan een paragraaf te schrijven: Is de vrouw bitterder dan de
dood?
Hij ziet haar in gedachten, in het
dorp Zinal, naar hem toekomen. Haar slank lichaam gegrepen in een witte bloes
die een knoopje te ver onachtzaam open is op haar bruine hals, gehuld in een
lange gebloemde rok die neervalt tot op haar enkels en elke handeling van het
lichaam opvangt in een golfbeweging die keer op keer haar been bloot laat tot
aan de knie.
Hij ziet de lach in haar heldere ogen.
Hij ziet haar lippen licht geopend, haar losse haren dansend over haar
schouders, hij ziet de levensvreugde die ze uitstraalt, die ze rondstrooit naar
hem toe. Hij ziet haar zo duidelijk, zo intens, omgeven met een rand van licht,
in de straat van het dorp met de Blanc de
Moming op de achtergrond, met de Besso en de besneeuwde kam die doorloopt
over de Col Durand tot la Pointe
de Zinal.
Hij weet hoe het aanvoelen zou als hij
haar tegen zich houden zou. Hij weet hoe haar mond zich openen zou als hij haar
kussen zou met een grote tederheid, om haar, met zijn verlangen te doorboren.
En hij weet dat deze vrouw niet bitterder is dan de dood maar dat het
binnendringen in haar, in de zachte vochtige wijding van haar schoot, te maken
heeft met de dood maar veel meer, oneindig meer, met het leven, het zwellende,
sidderende leven. Zich storten in haar is zich storten in de ijlte, een
verdovende val in het oneindige, de dood rakend.
Neen, denkt hij, de vrouw is niet
bitterder dan de dood en ook is de dood niet bitterder dan de vrouw maar de
twee-eenheid van man en vrouw is als de twee-eenheid van leven en dood.
Droom maar denkt hij: ze staat voor
hem, hij opent zijn armen om haar te ontvangen. Zo vol is zijn eenzaamheid.
Maar, denkt hij nog, als je haar leest, weet dat ze geen boek is dat je dan
daarna terug in de kast kunt plaatsen.
* Ecclesiasticus : 7, 26
NOTA wat het vervolg betreft:
Ik heb, zoals Stefan Hertmans in zijn
Bekeerlinge, bijna de nacht door geschreven - dan toch een lange dag en een
halve nacht - en ik kan stellen, de dagen van 26 tot 31 december zijn af. Het
laatste woord staat geschreven Het einde van het boek zal nu, in de komende
dagen tot en met de laatste dag van het jaar 2018, worden vrijgegeven.
Was
nun, kleiner Mann, zou Hans Fallada schrijven in 1932.
Ja wat nu? Hoe vul ik mijn dagen, wat
doe ik bijvoorbeeld met dit manuscript van meer dan driehonderd paginas dat ik
nog eens volledig te herlezen heb om er de zwakheden uit te halen? En, mag het
een doorlopende tekst zijn, of moet ik met hoofdstukken werken?
Een tekst waaraan ik ook nog de nodige
verwijzingen moet toevoegen, hetzij onderaan de pagina zelf, wat storend is,
hetzij achteraan het boek wat meer passend is.
En dan is er vooraf de hamvraag: is
het waard er nog een maand over te doen om het grondiger dan ooit te herzien.
Heeft het manuscript enige toekomst, is er iemand die er zich zal over
ontfermen?
Daarna, wat met mijn blogprogramma dat
stopte, honderd en zovele dagen terug, heb ik nu nog iets te schrijven dat ik
nog niet zou geschreven hebben? Ik ben met mijn dagelijkse blogs begonnen in
mei 2010, meer dan acht jaren geleden. Ik heb me gek geschreven. Welke
krachten, hoeveel inspiratie rest(en) me nog tot het einde van mijn dagen en
wie voelt er zich nog geroepen om me
verder te lezen dag in dag uit, eens te meer, naar de lente toe, naar de zomer
toe, naar de herfst toe. Wie?
Dit is waar ik aangekomen ben op deze
25 december 2018, dit met een hoop vragen die ik zelf niet waag te
beantwoorden. Zeker nu niet.
25-12-2018, 08:07 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
24-12-2018 |
Dag 108: Anzy-le-Duc |
Haar telefoon deze morgen uit wat ze
noemt haar kasteel in Bourgondië. Haar stem klinkt zacht. Ze verlangt hem terug
te zien maar heeft nog enkele dagen werk vooraleer ze weg kan. Er is vreugde in
hem. Hij vraagt waar haar kasteel gelegen is. Ze geeft hem de naam van een
dorpje op gelegen dichtbij Anzy-le-Duc. Ze geeft meer details maar zegt hem ook
dat het eigenlijk een grote herenwoning is in een prachtig park gelegen. Hij
moet het dorp eens opzoeken op de kaart.
En dan vraagt ze hem: Ugo, denk je
aan mij?
Hoe jong hij wel is: Anja, ik werk,
ik lees en schrijf met jou omheen mij, kom vlug, ik heb je nodig.
Ik kom, Ugo, ik kom, ik verlang naar
jou.
De klank van haar stem blijft de kamer
vullen lang nadat ze heeft opgelegd. Hij tracht verder te werken maar ze duikt
altijd op tussen de regels, zodat hij buiten moet in de tuin met de merel die
laag opvliegt van onder de struiken. Wordt Anja zijn bestemming. Is het met
haar dat hij verder wil? Is het, zoals hij soms denkt, dat het de wetten van
het Universum zijn die hen hebben samengebracht en dat dit Universum welwillend
toeziet op hen beiden. Maar is dit niet te ver gedacht, te veel verhoopt?
En het boek, is het omwille van hun
her-ontmoeting dat het boek zich geschreven heeft en is dit gebeuren het einde
ervan? Hij durft in elk geval vooropstellen dat hij zonder het boek niet de Ugo
ware geweest die hij geworden is. En, hij moet Eluard bijtreden, besluiten dat al
wat is geweest van de dag van zijn schrijven in het bos, een afspraak was.
Hij zoekt naar het dorp op de
Michelin-kaart. Hij kan er zijn vinger op plaatsen alsof hij haar aldus raken
kan. Hij ziet dat het gelegen is in de streek die hij jaren geleden heeft
bezocht met Pierre H., zijn vriend , in feite, op zoek naar de Romaanse kerken
in elk dorp. Pierre om er een schets van te maken - een potloodschets van
Chapaise hangt naast het rek met zijn boeken - en hij om notas te nemen in
zijn dagboek. Haar plaatsje ligt dicht bij Anzy-le-Duc, waar ze uren hadden
vertoefd binnen en omheen de kerk met de prachtigste (en meest gewaagde)
kapitelen uit de twaalfde, dertiende eeuw.
Hij herinnerde zich dat er op de weg
naar Anzy-le-Duc, een ruim herenhuis te koop stond, gelegen midden een
verwaarloosd park met waardevolle bomen, zelfs een ginkgo biloba. Pierre was er
zeer door geboeid en ze hadden het bezocht. Het gebouw zelf dat totaal verlaten
was, had ruime kamers en een heerlijke woonruimte met een breed venster dat
uitgaf op de tuin en op het heuvelende landschap. Hij had toen gedacht aan
Zhivago en het grote raam in de kamer van Varykino. Het was het huis dat hij
had willen bewonen had hij het geld gehad en dan nog de moed om zijn moeder te
verlaten, de kinderen en kleinkinderen en ook de vrienden en kennissen. Maar
het zal wel dit huis niet geweest zijn dat de allures had van een klein
kasteel, dat ze nu aan het herinrichten was voor landgenoten die zich daar
wilden vestigen.
Droom maar, denkt hij, droom maar dat
je er wonen gaat met haar, dat je daar, licht en land en luchten helpende,
werken gaat aan een totaal ander boek, met haar aanwezigheid in het huis.
Droom maar, het is heerlijk zich eens
te laten gaan: jij werkend aan je nieuw boek en zij tekenend en plannen makend
in de kamer ernaast; je wilt haar zelfs de kamer laten met het weidse uitzicht,
om dan, de hunker naar elkaar op een punt gekomen dat deze niet meer te houden
is, gelijktijdig naar elkaar toe komen en jij haar houden zou op het grote bed.
Haar zo houden dat de kracht van al
wat hij uitgewerkt had zou binnendringen in haar en al het creatieve in haar
zich mengen zou met het creatieve in hem. Lijk zijn bloed en verlangen zich
mengen zouden met haar bloed en haar verlangen en aldus de vrucht van hun
opgaan in elkaar, een nieuwe stuwkracht geven zou aan de scheppende roerselen
diep in hen. Enkele woorden van haar zouden voldoende zijn. Ze zou zich om hem
heen slingeren en aldus ook omheen dit nieuw te schrijven boek van hem.
Maar het is goed even te dromen dat
hij werkelijk aan het schrijven was, met Anja werkend in de plaats ernaast, en
bij tussenpozen de muziek die hen bereikte vanuit de woonkamer vermengd met het
knetteren van de vlammen in de haard en de geur van eikenhout.
24-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
|
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
|