Geschriften
Inhoud blog
  • Afscheid
  • Opgenomen.
  • Hoe ik er sta, vandaag?
  • Waar ben ik mee bezig?
  • Gesprek op zondag.

    Zoeken in blog



    24-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 108: Anzy-le-Duc

     


    Haar telefoon deze morgen uit wat ze noemt haar kasteel in Bourgondië. Haar stem klinkt zacht. Ze verlangt hem terug te zien maar heeft nog enkele dagen werk vooraleer ze weg kan. Er is vreugde in hem. Hij vraagt waar haar kasteel gelegen is. Ze geeft hem de naam van een dorpje op gelegen dichtbij Anzy-le-Duc. Ze geeft meer details maar zegt hem ook dat het eigenlijk een grote herenwoning is in een prachtig park gelegen. Hij moet het dorp eens opzoeken op de kaart.


    En dan vraagt ze hem: ‘Ugo, denk je aan mij?’


    Hoe jong hij wel is: ‘Anja, ik werk, ik lees en schrijf met jou omheen mij, kom vlug, ik heb je nodig.’


    ‘Ik kom, Ugo, ik kom, ik verlang naar jou.’


    De klank van haar stem blijft de kamer vullen lang nadat ze heeft opgelegd. Hij tracht verder te werken maar ze duikt altijd op tussen de regels, zodat hij buiten moet in de tuin met de merel die laag opvliegt van onder de struiken. Wordt Anja zijn bestemming. Is het met haar dat hij verder wil? Is het, zoals hij soms denkt, dat het de wetten van het Universum zijn die hen hebben samengebracht en dat dit Universum welwillend toeziet op hen beiden. Maar is dit niet te ver gedacht, te veel verhoopt?


    En het boek, is het omwille van hun her-ontmoeting dat het boek zich geschreven heeft en is dit gebeuren het einde ervan? Hij durft in elk geval vooropstellen dat hij zonder het boek niet de Ugo ware geweest die hij geworden is. En, hij moet Eluard bijtreden, besluiten dat al wat is geweest van de dag van zijn schrijven in het bos, een afspraak was.


    Hij zoekt naar het dorp op de Michelin-kaart. Hij kan er zijn vinger op plaatsen alsof hij haar aldus raken kan. Hij ziet dat het gelegen is in de streek die hij jaren geleden heeft bezocht met Pierre H., zijn vriend , in feite, op zoek naar de Romaanse kerken in elk dorp. Pierre om er een schets van te maken - een potloodschets van Chapaise hangt naast het rek met zijn boeken - en hij om nota’s te nemen in zijn dagboek. Haar plaatsje ligt dicht bij Anzy-le-Duc, waar ze uren hadden vertoefd binnen en omheen de kerk met de prachtigste (en meest gewaagde) kapitelen uit de twaalfde, dertiende eeuw.


    Hij herinnerde zich dat er op de weg naar Anzy-le-Duc, een ruim herenhuis te koop stond, gelegen midden een verwaarloosd park met waardevolle bomen, zelfs een ginkgo biloba. Pierre was er zeer door geboeid en ze hadden het bezocht. Het gebouw zelf dat totaal verlaten was, had ruime kamers en een heerlijke woonruimte met een breed venster dat uitgaf op de tuin en op het heuvelende landschap. Hij had toen gedacht aan Zhivago en het grote raam in de kamer van Varykino. Het was het huis dat hij had willen bewonen had hij het geld gehad en dan nog de moed om zijn moeder te verlaten, de kinderen en kleinkinderen en ook de vrienden en kennissen. Maar het zal wel dit huis niet geweest zijn dat de allures had van een klein kasteel, dat ze nu aan het herinrichten was voor landgenoten die zich daar wilden vestigen.


    Droom maar, denkt hij, droom maar dat je er wonen gaat met haar, dat je daar, licht en land en luchten helpende, werken gaat aan een totaal ander boek, met haar aanwezigheid in het huis.


    Droom maar, het is heerlijk zich eens te laten gaan: jij werkend aan je nieuw boek en zij tekenend en plannen makend in de kamer ernaast; je wilt haar zelfs de kamer laten met het weidse uitzicht, om dan, de hunker naar elkaar op een punt gekomen dat deze niet meer te houden is, gelijktijdig naar elkaar toe komen en jij haar houden zou op het grote bed.


    Haar zo houden dat de kracht van al wat hij uitgewerkt had zou binnendringen in haar en al het creatieve in haar zich mengen zou met het creatieve in hem. Lijk zijn bloed en verlangen zich mengen zouden met haar bloed en haar verlangen en aldus de vrucht van hun opgaan in elkaar, een nieuwe stuwkracht geven zou aan de scheppende roerselen diep in hen. Enkele woorden van haar zouden voldoende zijn. Ze zou zich om hem heen slingeren en aldus ook omheen dit nieuw te schrijven boek van hem.


    Maar het is goed even te dromen dat hij werkelijk aan het schrijven was, met Anja werkend in de plaats ernaast, en bij tussenpozen de muziek die hen bereikte vanuit de woonkamer vermengd met het knetteren van de vlammen in de haard en de geur van eikenhout.


    24-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    23-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 107: Who brought this yearning on me?



    Hij denkt, moet alles nu geschreven worden in functie van haar, alles, van morgen tot nacht of, is het te verwachten dat ook deze tweede ontmoeting wegebben zal om uit te deinen over de dagen en de jaren die hij nog tegoed heeft?


    Echter onmiskenbaar is het dat zijn donker hart, lichter geworden is, dat er een groot verlangen in rondhangt. Als hij dan ziet hoe de natuur met kracht de aarde bevrucht en hoe de tuin in enkele dagen tot leven gekomen is, dan woelen ook in hem nieuwe energieën. Hij had haar duidelijk gezegd dat zijn eenvoudig huis wagenwijd voor haar openstond en hij had er mee bedoeld dat dit hart van hem, dat al zovele malen vlugger had geklopt, vrij was voor haar en vooral dat ze doorgedrongen was tot in zijn geest; dat zijn gedachten omfloerst waren met haar, ze groeide al lijk een kamperfoelie om al wat hij was en zou zich blijven slingeren om wat komen zou.


    In feite, dacht hij, is ze nooit, sinds die lange afdaling over de gletsjer, over het pad in de berghelling, langs de metalen ladder tegen de wand, over het moreen, via de cabane du petit Mountet, is ze nooit volledig uit mijn gedachten geweest. Is ze mijn enige toevlucht geweest op gesloten dagen en donkere nachten.


    Hij gaat zoeken naar de lange tekst, een novelle bijna, die hij geschreven had de laatste dagen van die uitzonderlijke maand augustus, gezeten aan de oneffen stenen tafel op het terras, met het licht dat zachter wordt naar de avond toe als de zon gaat dalen en de zaden van het wilgenroosje, lijk lichtende vliegjes door de lucht gaan zweven.


    Maar niets ervan vindt hij terug. En als hij zoekt in zijn dagboek van die dagen, een blanco pagina met in het midden, lijk een foto van haar, een gedicht dat hij overgeschreven had uit het tijdschrift van het personeel van de Bank of England, zonder naamvermelding van de schrijver ervan: 


    Yearning is on me now

    wonder comes in a wave

    Amazement and joy are rising

    As a foaming wave in my breast

    And enchantement comes to drive me

    Half drunk and belovedly mad.


    Who brought this yearning on me

    And knocked me drunk and crazy?

    ’t was you, hope, none but you.

     

    Maar verder bladerend vindt hij haar naam terug op elke pagina, omweven met woorden die verlangen zijn en pijn en vreugde, ook omdat er een warmte gekomen was in hem, een roze gloed waarin ze hem bleef tegemoet komen in het licht van elke morgen. En thans, hij, wachtend op een telefoon, een teken van leven van haar. Wie is het die dit grote verwachten binnenschoof in hem?

     

    *

     

    De mens en zijn niet te stelpen verlangen dat hem gevangen houdt: zijn gedachten murw gehouden in een cirkel waarin alles opgezogen wordt naar het centrumpunt dat zij geworden is. Hij sprak tot haar: je bent Rilke en je bent Eliot, en ik dank Wie of Wat ik danken moet al weet ik niet wie die Wie of dat Wat zijn kunnen, maar alles is dank om wat ik ben, om wat ik doe, om wat ik schrijf. En mijn dank ben jij die thans moet denken aan mij, zoals ik denk aan jou.


    Anja, voor jou is ook deze middag, een schittering van licht en rijdt je misschien naar je droomhuis toe denkend aan mij, om me te omhelzen en me te houden. En durf ik blijven vooropstellen dat mijn terugkeer naar Schleiper, omwille van dat ene potje inkt een beslissing was die niet van mezelf uitging en dat onze ontmoeting zeker geen toeval was. Of, heeft het in feite wel zin een bepaald gebeuren in je leven centraal te stellen. En zijn niet alle daden en gedachten, zijn niet alle beslissingen, hoe onbeduidend ook, even noodzakelijk opdat alles zou convergeren in een gebeuren waarvan we denken dat het ons leven zal veranderen?


    23-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    22-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 106: Hoe het begon




    En dan vertelde ze hem hoe ze dacht dat alles begonnen was. Er was geen gids voorhanden en de gardien van de cabane had haar gewaarschuwd dat de beklimming van de Besso alleen, wel kon, maar dat de afdaling, zonder begeleiding, heel gevaarlijk was. Op dat ogenblik ben je teruggekomen met Robert en Gustave en zag ik je met je rugzak, de touwen er los over. Ik zag je als een echte alpinist. Misschien was dit ‘het’ moment, misschien nog niet, maar daarna kwam alles in een stroomversnelling: de gardien die de vraag stelde aan Robert die instemde, een cordée van vier voor de Besso kon, had hij gezegd en, we hebben kennis gemaakt, herinner je. En hij herinnerde zich, een goed uitziende dame, vijf en dertig misschien, bruin gebrand, gezicht en armen, uitnodigend vrouw. Een goede klimster had de gardien gezegd, ze komt hier al vele jaren.


    ‘Mijn eerste stap, mijn ‘misstap’, is geweest, toen ik je in de namiddag alleen zag zitten in de zon en ik de durf heb gehad bij jou te komen omdat je me intrigeerde; je was een landgenoot en je was vertrouwd met de bergen. De gardien had me gezegd dat je in de voormiddag - het was gestopt met regenen – ‘le Mamouth’ had beklommen, wat toch niet zo eenvoudig is, vooral de sortie vóór de top. Had ik toen niet met jou alleen geweest, jij zittend met een boek op een rotsblok, terwijl je vrienden naar hun ‘champ de génépi’ waren, zoals je me vertelde, dan was ik wellicht niet bij jou gebleven na het avondmaal.’


    ‘Die avond was een groot moment voor me’ had hij haar gezegd, ‘we waren ineens, er moet toen al iets geweest zijn, een soort voorgevoel, beiden ziek van de sterrenhemel boven ons en wellicht beiden eenzaam, en in de bergen is het een openstaande eenzaamheid, daarom ook groet men elke wandelaar die men hier tegenkomt met een ‘à Dieu’.’


    ‘En ik, ik Ugo wou je kussen toen je me goede nacht wenste en je me zegde: morgen gaan we samen aan elkaar gehouden door een touw, de Besso veroveren en samen afdalen langs die fameuze chemin des dames’.


    ‘Maar het verliep totaal anders omdat, zoals jij het zag, het anders verlopen moest, want zonder het gescheurde ligament van Robert en zijn transport per helikopter, samen met Gustave naar Zinal, ware ik nooit de ganse namiddag met jou alleen geweest.’


    ‘En Ugo: ‘mijn’ misstap’ was dan te wachten op jou, want als ik niet teruggevlogen ben met de helikopter dan was het omdat ik er mijn gedachten had opgezet om met jou, over de gletsjer – de gletsjer die een soort heilige plaats was voor mij - de afdaling te doen.’


    ‘Ik was gelukkig toen, een geluk dat ik in lang niet meer gekend had. Ik herinner me dat je me op de gletsjer iets heel liefs hebt gezegd. Ik stond voor jou, ik kon je raken, ik kon je raken met de lippen en toen is je hand even over mijn wang geweest en heb je me gezegd : Anja, lieve Anja wat doe je me aan. Meer niet. En ‘s avonds terug in de chalet bij mijn ouders, alleen, met Jupiter, zoals jij het wist, pal in het zuiden boven de Dent Blanche, was je mijn stilte, omdat ik voelde dat wat met mij gebeurd was ook met jou gebeurde en alles zo zuiver was en toch zo groot, zo ruim’.


    ‘Zo was het, Anja, zo was het. De afdaling met jou over de gletsjer is een onvergetelijk gebeuren geweest, nu nog zindert die na, en dan, eens terug in de vlakte, de Navizence waar we gestopt zijn, en waar we onze blote voeten in het koude water hebben gehouden. Ik herinner me, ook de tranen bij mij.’


    ‘Waarom die tranen?’ had ze hem gevraagd.


    ‘Het waren tranen van hoop, Anja, voor jou en voor het hele Universum, waarvan ik nu wist dat jij er ook integraal deel van uitmaakte en dat ik aldus nog meer en nog inniger verbonden was met jou en met het voorbije.’


    Hij vertelde haar dit en voelde de prikkeling in zijn ogen, ze keek hem aan, haar hand gleed naar zijn hand toe op de tafel: ‘En ook met het komende?’ vroeg ze.


    Alles kon opnieuw beginnen: een wereld opende zich, zijn boek was niet meer zijn eerste zorg. Hij zag hoe plots de zon binnenschoof, hoe alles kleur en leven kreeg. Hij voelde zijn ogen vochtig worden en er was een lange stilte tussen hen. Nu dacht hij, nu: ‘Vooral met het komende’ sprak hij.


    ‘Zo moet het, Ugo. Weet je, ik ben blijven hopen op een terugzien. Eerst niet wetende of ik je zou gaan opzoeken, maar was niet bij machte iets te doen. Het volgende jaar zijn we teruggegaan naar Saint-Luc. Ik wist dat je de bergen in augustus niet laten kon en wist ook dat je ergens in Grimentz of in Zinal moest zijn. Ik ben tweemaal naar Grimentz gereden, maar ik vond je er niet, hoewel je naam opgetekend stond als lid van een of ander ‘société’ daar. Ik vond je ook niet in Zinal, men had je er die maand niet gezien. Maar het is niet te noemen hoe mijn leven dan een duw heeft gekregen, ik leefde in een andere, vollere dimensie, jij bestond ergens, waar wist ik niet, maar je bestond.’


    En ze ging verder: ‘jij’, zegde ze, ‘sprak me over het intens beleven van elk ogenblik, het nu-ogenblik zoals je het noemde. Je woorden tekenden me. Allen die er waren vóór jou, en de weinigen erna, konden me niet boeien, ze waren allen te ‘terre à terre’ terwijl jij me had leren zweven. Mijn huwelijk, beredeneerd als het was, liep verkeerd af, gelukkig zonder kinderen en ik werd de dochter terug van mijn ouders bij wie ik nu inwoon.’


    22-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    21-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 105: Ondoorgrondelijk zijn de wegen




    Ondoorgrondelijk zijn de wegen van de mens. Ze lopen uit in een richting die je niet kunt voorzien, kruisen de wegen van anderen die je niet bestemd zijn maar, je mist niet diegene die je niet missen mag. En het is ditmaal geen ontmoeting met een boek maar met een levend iemand, met een kloppend hart, een warmte, een echo van de hunker in jou, die je meeneemt, die een achtergrond vormt voor je woorden en gevoelens.


    Na haar vertrek naar haar werk in Bourgondië zoals ze hem vertelde, was hij gestopt bij de bloemenwinkel en had hij een ruiker witte rozen gekocht die hij in een witte vaas geplaatst had op de tafel voor hem, teken van haar aanwezigheid in zijn huis al heeft hij hiervoor geen rozen nodig. Maar deze bloementuil blijft het centrale punt in het wondere gevoel dat hem ondersteboven houdt.


    Het is naar dit punt dat hij telkens wegdroomt terwijl hij doende is. Terwijl hij orde brengt op zijn schrijftafel en de boeken stapelt waar ze horen te liggen. Terwijl hij de haard klaar legt voor het uur dat hij haar ontvangen zal, de meubels afstoft en rondgaat met de stofzuiger. Welke eenzaamheid kan me nu nog deren, denkt hij. Ik leef hier en zij leeft in de verlenging van mij en ik van haar. Laat het zo blijven. Zo helpe ons Hij of Het die, dat, ons hoe ook, heeft samengebracht.


    Chopin op de radio. De piano boven het orkest uit. Altijd heeft hij er moeite mee orkest en piano samen te nemen en te luisteren naar hun conversatie. Hij denkt: Anja is de piano, het orkest is al wat omheen mij is, meubels en boeken, schilderijen en tekeningen, stukken wortels, schelpen en stenen; de stilte ook van de muren en van de tuin met de bomen in de wind, de luchten er boven. En zij: pianoklanken drijvend lijk bloesems op het water tussen wilde eenden en meerkoeten.


    Zij rustig hart van jaren: rust is onze bestemming. Laat je wemelen in de herinnering aan haar. De bergen sluiten je in met hun ruimte, met het vroege licht van je late jaren. Je bent met haar op de gletsjer. Het kraken van de ijskorrels onder je voeten, het vloeien van water in kleine ondiepe geulen en dan met groot geruis, in de brede kloven waar je omheen moet. Zij rustig, hart van jaren: rust is onze bestemming. 


    * 


    En, toen ze in de vallei kwamen waar hun wagens geparkeerd stonden, daar waar de Navizence met grote kracht door de vlakte stroomt, daar waar ze schoenen en kousen uittrokken om te gaan staan in het ijskoude water en hij haar benen zag, naakt tot boven de knie onder de opgetrokken ‘varappe’-broek en hij haar zeggen wilde hoe mooi ze wel was.


    En, toen ze in de wagen stapte, ze nog even wachtte. Hij stond ter hoogte van haar open raam. Ze keek hem aan, woorden gingen komen maar kwamen niet. Ze startte de motor en reed een paar meters. Toen stopte ze. Ze wachtte tot hij aan haar raam stond, hij dacht tranen te zien of waren het tranen bij hem: ‘Dank voor de gletsjer, het was groot en niet te vergeten, ik zie je terug’ zegde ze nog. Hij voelde een lichte pijn in zijn ogen: ‘Ciao’ en ze reed weg van hem.


    Hij volgde haar, zag haar rijden langs de aarden hobbelige weg, zag hoe ze een paar waterplassen vermeed, hoe ze de smalle brug overstak op de plaats waar de weide rechts van de weg bezaaid is met gevlekte orchideeën en links een klein moeras vol witwollen ‘linaigrettes’. Hij zag haar rijden op de brug over de stroom, en dan verdwijnen tussen de vele geparkeerde wagens. Dan zag hij dat ze stopte, op de hoger gelegen weg en uit haar wagen kwam, een klein onooglijk iemand die zwaaide, haar zwaaiende hand boven de schaduw uit, in het licht.


    Zij rustig hart van jaren: rust is onze bestemming en Chopin moet verliefd geweest zijn als hij zijn eerste pianoconcerto schreef.


    21-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    20-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 104: Wat er is van wat er is


     

    Vandaag schijnt het hem toe dat hij van in zijn jeugd omgeven was door zijn wolk. Immers, van jongs af was in hem de drang tot schrijven aanwezig. Achteraf gezien weet hij ook dat er nimmer ofte nimmer een ogenblik is geweest dat hij deze idee volledig heeft opgegeven; dat zijn lectuur, zijn diverse pogingen en dan vooral het dagboek dat hij bijhield, à rato van meer dan honderdduizend woorden per jaar, dat dit alles gezien kon worden als een voorbereiding op het ‘grote’ werk dat later, dus nu, komen moest.


    Hij heeft ook nimmer een zondagsschrijver willen zijn. Hij heeft gewacht tot het ogenblik dat zijn beroepsbezigheden in de zetel van de NBB te Gent, waaraan hij steeds zijn beste krachten heeft gewijd, afgesloten waren, om met de inzet van zijn hele persoon in gang te komen.


    En waar kwam hij uit: een verhaal over ‘de Hel’ van Dante; een bundeling van Fragmenten uit zijn dagboeken en, wat gedichten, die totaal los stonden van de poëzie van vandaag: geschriften die enkel wat vrienden en kennissen kregen toegestuurd.


    Maar zijn wil en verlangen op te stijgen in de ruimte, zijn overtuiging dat, indien anderen het al zouden geschreven hebben, hij, zoals in een Romaanse kerk het licht uit het oosten een andere inhoud geeft aan de ruimte binnenin dan het licht uit het zuiden of het westen, hetzelfde vertellen wou met een ander ingesteld zijn, komende van uit een andere dimensie of liever naar een andere dimensie toe.


    Aarzelend eerst, tastend en zoekend, tot hij beseffen ging dat het boek aandrong om geschreven te worden, in feite is het een foto geweest, is het een ontmoeting onder de bomen van het bos geweest, die alles in gang hebben gezet. Een uiterst vreemde idee die hij niet nalaten kan te vermelden alsof het boek zelf wilt dat dit wordt opgetekend. En hij alleen weet dat tot hier toe, heel wat zaken voortdurend zijn blijven kronkelen en wringen om toch maar niet achtergelaten te worden.


     *

     

    Luisterend naar wat ze vertelde over haar ouders, over haar huwelijk en haar scheiding, over haar jeugd en haar werk, hoorde hij dat ze nu, als binnenhuisarchitecte, werkte aan twee belangrijke opdrachten die haar volledig in beslag namen.


    Hij zag terug de beweging van haar handen terwijl ze sprak, de rustige glans in haar ogen die hem niet loslieten en hij wist zonder het te weten, dat de schaduwplaats, die zijn echtgenote gelaten had, lichter en lichter werd. Hij voelde dat de meubels rond hem, de boeken en tijdschriften, de haard die al klaar lag om aangestoken te worden, dat alles zich verstilde in een wachten op wat nu komen kon.


    Ze vertelde hem, als ik die namiddag van jou ben weggereden, zonder ook maar een teken van mij te hebben achtergelaten, was het omdat ik wist dat elk woord in meer me binden ging aan jou. Terwijl er vooral was wat ons scheidde, niet zozeer de jaren maar ik dacht dat er in je hart, dat misschien nog weende om de overledene, geen plaats open was voor mij, zoals jij zult gedacht hebben dat er geen plaats was voor jou in mij.


    Hij wou haar zeggen dat er een grote plaats vrij was nu. Maar ze ging verder: En toch, ik hoorde je gevoelens in de klank van je stem en binnen in mij was er iemand die riep: houd me, houd me, laat me zo niet weggaan. Maar de woorden die konden gesproken worden kwamen niet. Ik weet niet meer hoe ik weggereden ben maar toen ik in de zon kwam, verblind door het licht en de tranen, wou ik stoppen nog en roepen naar jou, maar een andere in mij, is verder gereden. En nu zit je hier voor mij. Ik weet nu waarop ik altijd heb gewacht, het was op dit weerzien met jou en dit weerzien lijkt me nu alsof alles wat ik gedaan heb tussendoor, in het vooruitzicht was van deze nu-ontmoeting, alsof alles getimed was in het leven.


    Ugo dacht aan het boek in psalm 139, hij dacht aan het vreemde in zijn leven, aan de vele momenten die hij als uitzonderlijk zag: het kan, Anja, het kan, dat we in het oog gehouden worden, misschien door zij die overleden zijn en in een andere wereld leven, zij die onze gedachten beïnvloeden. Het kan allemaal. Maar er is nu wat is, en ik ben er gelukkig mee, ik voel me er wonderlijk goed bij, het is een gebeuren uit de duizend om opgetekend te worden voor het nageslacht. Zelfs al vinden er wellicht elk ogenblik van de dag her-ontmoetingen plaats zoals die van ons.


    ‘Je vindt ze dus niet uitzonderlijk?’


    ‘Neen, laat ons stellen dat onze ontmoeting geschreven stond’ - hij dacht geschreven stond van het ogenblik af dat ik ben beginnen schrijven met inkt ‘lie de thé’, maar hij verzweeg dit - ‘al wat we doen is dan in het vooruitzicht van wat er komen moet?


    ‘Ja, en deze in het vooruitzicht van al wat erna zal komen. Achteraf lijkt het toch zo. Denk je, Ugo, dat iemand weten zou wat dit komende ons brengen zal?’


    Hij wist dat hij dit ogenblik altijd houden wou: ‘Het staat geschreven in de lijnen van je handpalm wordt er gezegd en er zouden er zijn die deze lijnen ontcijferen kunnen.’


    ‘Of geschreven In de sterren.’ zegde ze. ‘Het kan, die ganse maand augustus had ik rondgelopen met de idee de Besso te beklimmen maar had niemand om me te vergezellen en toen mijn vriend vertrokken was naar België heb ik, zo maar, op een avond besloten de beklimming van de Besso desnoods alleen te doen, ik zou wel een gids vinden. Een verlangen dat niet te stuiten was, alsof jij me riep vanuit de nevels van je bestaan.’


    ‘Dit kan, het kan dat ik je geroepen heb, al kende ik je niet. Ik was de avond van je beslissing met Robert en Gustave al in de berghut, en misschien heb ik, toen ik de slaap niet vatten kon, gedroomd iemand te ontmoeten zoals jij. En de volgende morgen, regende het en was het weer te onzeker, zodat we de Besso hebben uitgesteld tot de volgende dag, de dag die jij gekozen had voor jouw beklimming.’


    20-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    19-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terug naar Dag 99: Het boek dat zich schrijft


     

    Alles is bij mij toegespitst op de woorden die ik neerzet. Zo, wat of wie ik nog lees is vooral mezelf. Elke dag herlees ik ettelijke malen wat ik schreef alvorens het toe te voegen aan de massa. Ik haalde aldus, voorbij de honderdste dag, meer dan honderdduizend woorden.


    Naast mij liggen twee ‘Standaards der Letteren’, met in elk van ze twee zinnen die ook mijn zinnen hadden kunnen zijn. Een eerste van Joe  Moran, professor of English and cultural history, in de SdL van 23 november; een tweede van Maryse Condé, schrijfster uit Guadeloupe. (In de SdL van 7 december noemt Inge Schelstraete haar: een pittige pestkop van 81 jaar).


    Het zijn schrijvers die ik niet ken, ik weet zelfs niet of ik ze, eens dit avontuur voorbij, lezen zal. Maar ik ben hen dankbaar omdat ze dingen hebben geschreven die voor mij bakens zijn: Maryse Condé: ‘Een schrijver heeft meester noch model’. En Joe Moran die een lans breekt voor slow reading*, wat past bij mijn ‘slow writing’.


    Ik onderlijn dit hier omdat het de enige verdediging is die ik heb als schrijver; die ik heb als iemand die in feite schrijft over iemand die een boek schrijft en niet blijkt te weten wat het belangrijkste is het verhaal dat hij opbouwt of de wijze waarop het tot stand komt.


    Ik schreef dit hier, op dag 99, omdat het gebeurde dat in mij een vermoeidheid was gekomen, dat in mij stemmen waren opgestaan om abrupt af te sluiten. Het boek haalde me te veel overhoop, het vergde te veel van mijn krachten, daarenboven vond ik dat ik voldoende woorden had en dat ik hiermee gezegd had al wat in mij was om te zeggen.


    Op dag negenennegentig echter zijn er ineens nieuwe perspectieven geopend: had de dood van Hugo Claus, van het nichtje van Marc H., of van het zoontje van Louis R. er iets mee te maken? Het kan, ook het feit dat ik verzadigd scheen, dat het  bedenken van wat ik schrijven zou ineens een te grote last werd. Alles kan. Ik dacht er zelfs aan te zeggen dat ik begonnen was haar kamer op te ruimen en terug te beginnen met het etsen en het tekenen. De reden wellicht waarom ik gedacht had aan Schleiper waar ik wist de koperen plaatjes te vinden, de etsnaalden, het etspapier en al wat nodig was om te herbeginnen.


    En dan was er het voorval, de onverwachte ontmoeting die ik gebruiken kon om verder te gaan, hoe wist ik nog niet maar er waren plots nieuwe mogelijkheden, nieuwe wegen die konden gevolgd worden en die op een passende wijze dit boek, dit avontuur zeg ik, zouden kunnen afsluiten. Zo, is het de ontmoeting geweest - eigenlijk in zich onbelangrijk - een vriend, Dorsan G., die ik tegen het lijf liep op het ogenblik dat ik in de koffiebar van de Donkersteeg wou binnengaan. Was deze ontmoeting die maakte dat ik weten zou hoe verder te schrijven, gewild door iemand of, door het boek zelf?


    Ik wil er aan denken, ik moet weten dat er tal van zaken zijn, gekende en ongekende die bij het tot stand komen van dit boek van belang zijn geweest. Ik wist het niet maar het zal wel zo geweest zijn, in het verleden zijn er ook heel wat voorvallen geweest die richting aangevend zijn geweest voor wat er na kwam.


    Meer en meer denk ik eraan, en ik zegde dit al: het is het boek zelf dat zich schrijft dankzij de omstandigheden. Want, om even cynisch te zijn - echter niet wildvreemd - het had ook gekund dat iemand anders het einde zou geschreven hebben zeggende: dit zijn de laatste woorden van Ugo, hij was aan de vijver, hij is uitgegleden, in het water terechtgekomen en er niet meer uitgeraakt. Maar dit zou maar al te lamlendig geweest zijn.


     


    *Joe Moran: ‘Stop met scrollen en scannen en probeer slow reading… als je traag leest, geef je je tijd cadeau aan iemand anders, de schrijver, zonder garantie op rendement, en met het risico dat de tekst je verveelt of ongemakkelijk stemt omdat hij vreemd of moeilijk is.’


     


    19-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    18-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 103: Anja en Rupert Sheldrake.


     


    In het café, met de bezoekers om hen heen en de juffrouw die op en af liep: ‘Ugo, je hebt me, de tijd dat we samen waren heel diep geraakt, weet je dit?


    ‘De bergen waren leeg na je vertrek, Anja, het licht was weg, daarbij kwam nog dat de kinderen vertrokken waren; ik heb me opgesloten om te lezen en te schrijven. Saint-Luc waar jij waart, lag aan de overzijde van de vallei. Ik wist dat je in een van de vele chalets moest zijn en ik vroeg me af of mijn pijn ook die van jou was.’


    ‘Ja, Ugo, het was anders dan pijn, het was een grote stilte in mij, een niet weten, een aftasten van wat er gebeurd was. Moeder had bemerkt dat er iets verkeerd ging en op een namiddag is ze bij mij op het bed komen zitten om te vragen of het omwille van het vertrek van mijn vriend was. Ik heb haar, in een opwelling, alles vertelt over jou. Ze heeft me gesust, heeft me gezegd kalm te blijven, niets overhaast te doen, te wachten om te weten of mijn gevoelens stevigheid hadden en ook, als het lot het wil zal je hem terugzien.

     

    *

     

    Gezeten in de stilte van de schemer-kamer, voor de vlammen van de haard, met het laatste licht over de boeken en de meubels, is ze aanwezig in haar woorden, zoals ze zegde, als een warme witte gloed, een wolk witte orchideeën.


    Hij kan niet los van haar, ze houdt hem. Hij is tot leegte geschreven omdat alles zich naar haar heeft gekeerd. Ze is thans reëler dan ooit, tevens krachtiger van geest, alsof al het verlangen dat ze heeft opgespaard, ineens werd vrijgegeven.


    Hij weet nu dat ze niet alleen is binnengetreden in hem, maar onvermijdelijk ook in zijn boek dat nu een andere wending gaat krijgen. Wat hij helemaal niet wenst, want hij vreest dat wat geschreven staat anders zou geschreven zijn indien ze er bij ware geweest van het begin af.


    Hij had haar gesproken over wat hem bezig hield. Hij had haar gezegd dat er twee zaken waren waaraan hij niet kon ontkomen. Een eerste was het feit dat hij heel waarschijnlijk, zonder er zich bewust van te zijn, was terechtgekomen in het vaarwater van filosofen en theologen en zich hierop baserend, dingen had verkondigd waaraan hij thans, ineens, zegde hij, twijfelen ging. En een tweede vaststelling was dat hij voorzeker, op sommige plaatsen in zijn betoog, een te hoge vlucht had genomen en hierdoor soms te ver, met beide voeten terug op de grond was gekomen.


    Ik ken je als een man van de hoogten, had ze geantwoord, en ook hoe verrukt ze niet geweest was toen ze hem die avond, gezeten voor de cabane, met zoveel vuur had horen spreken over bepaalde passages uit de Bijbel en dan vooral, over zijn geloof in het Eeuwige. Eigenlijk heb ik altijd uitgekeken naar iemand die mijn geest beroeren kon zoals jij het hebt gedaan en ik heb nimmer iemand ontmoet die tot mij sprak zoals jij me toen overhoop haalde. Mijn huwelijk was een verloren strijd van bij de aanvang, het louter materiële waarmee ik in mijn huwelijk geconfronteerd werd, lag me hoegenaamd niet. Zo ben ik opnieuw een juffrouw geworden, wachtend op haar prins die niet kwam.


    En nu, had hij gedacht, is je prins er nu? Maar hij waagde het niet deze vraag te stellen omdat alles zo plots was gebeurd en nog altijd zo onwaarschijnlijk.


    Tot gisterenavond, tot deze morgen zelfs, was hij begaan met een boek dat herinneringen hernam en een levensvisie trachtte uit te tekenen. Alles leek hem goed geordend en de weg in grote lijnen uitgestippeld. Nu Anja er is, kan hij niet meer om haar heen schrijven, kan hij niet anders dan haar binnenlaten. Zijn boek is te zeer gebonden aan de omstandigheden, uit zijn dagen die voorbijgleden lijk wolken over velden en bossen, opdat hij de impact van haar op hem onbesproken zou laten. Wat meer is, vele herinneringen gaan thans terug naar hun eerste ontmoeting, en vooral hun lange afdaling, over de gletsjer naar Zinal. Hij kon nu ook ruim en in volle overgave nadenken, hoe het gekomen was, wat er was aan voorafgegaan: de vele details die nodig waren geweest.

     

    In het allereerste geval om te verklaren hoe hij ooit was terechtgekomen in de Valais – een collega die het woord Saint-Luc liet vallen - en hoe het ooit tot een vriendschap was gekomen met Robert P. de gids en Gustave C., le vigneron, de wijnbouwer, die samen alle bergtoppen in de omgeving hadden beklommen en bereid waren geweest, de man uit de vlakte, mee te nemen op hun tochten.


    En dan ook, hoe Anja ertoe gekomen was van de bergen te gaan houden. En dit alles was dan nog maar geldig voor hun eerste ontmoeting, maar wat erna, opdat ze elkaar na zovele jaren terug zouden vinden aan de ingang van die Schleiper-winkel? Het onmogelijk geachte, was geschied. Dit alleen al is een vreemd gebeuren. Hoe komt het over in een boek, te gemaakt, te verwrongen, te ver gezocht?


    Maar de feiten zijn er, hij heeft deze te verwerken. Denken zelfs, dat het hun bestemming was, en dat deze ontmoeting eigenlijk de meest normale was, zoals er zovele ontmoetingen zijn geweest, gebonden aan een detail, al was het maar de ontmoeting met de vrouw waarmede hij huwen zou en, haar vroegtijdig overlijden.


    Is het niet zo, zijn niet alle voorvallen in een mensenleven toevalligheden? Ga dan maar eens na hoeveel toevalligheden er niet nodig zijn opdat één bepaald gebeuren nog meer ‘toevallig’ zou kunnen zijn, zo dat het geen toeval meer zijn kan maar iets dat onvermijdelijk was.


    Hij kon aanvaarden wat Rupert Sheldrake heel schuchter vooropstelt, namelijk omgeven te zijn door een wolk van vormende oorzakelijkheid, Sheldrake noemt dit ‘morfische resonantie’, en dat deze wolk, lijk een soort engelbewaarder toeziet op wat je doet, opdat je uitkomen zou waar je uitkomen moet. Die er ook voor zorgt – want ook hij is een wolk meer dan een blok lichaam, schreef hij een paar dagen geleden - dat hij leest wat hij lezen moet, ontmoet wie hij ontmoeten moet, van Ray af, en dat zijn boek aldus de afdruk wordt van al deze impulsen en een inhoud krijgt die kosmisch getint wordt, zoals Umberto Eco het wenst.


    Zo ook wou hij dit meer dan onwaarschijnlijke terugzien gaan betitelen als het effect van ‘Sheldrake’s wolk’ - hier durft hij het woord engelbewaarder niet meer gebruiken. Hij had getracht dit met andere woorden te verklaren aan Anja en ze had uitgeroepen dat het ‘Goethiaans’ was, dat Goethe ook over zoiets geschreven had. Wat hem verbaasd had, maar hij aanvaardde dit graag, gezien het van haar kwam.


    Is het dan toch zo dat het komende het heden bepaalt via deze zogeheten morfische resonantie en is hij, dit schrijvende, een even grote ‘heretic’ als Sheldrake?


    18-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    17-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 102: Anja (2)

    )

     

     

    Hij was in zijn kamer, hij dacht: geloof niet dat het bestemming was. Hoewel, mijn beste Eluard, als jij het waart die dit schreef, het was inderdaad misschien duidelijk een afspraak, belegd buiten ons weten, zonder uur noch plaats van de ontmoeting te kennen, maar iets of iemand wist het wel. Heb jij ook ooit zo iets meegemaakt, mijn beste Cervantes hier naast mij, heeft ooit je Don Quijote zo iets gekend in je boek? ja, denk ik, a menudo, dikwijls.’


    De rust was weg uit hem. Hij kende maar al te goed die gevoelens die opdoken lijk de wind vóór de regen. Gevoelens waarover hij geen controle had omdat ze hun oorsprong hadden in wat is tussen man en vrouw, de spanning tussen het yang-element en het yin-element.


    Hij dacht ook hoe vreemd een dag kon gaan van het ontwaken tot de middag, tot de avond. En hoe een leven kon worden volgestouwd met ontmoetingen, en er waren er vele geweest, die niet gegeven hadden wat ervan verwacht kon worden. Maar deze ontmoeting was het begin van een vervolg. Alsof voor hen de tijd had stil gestaan en het ogenblik van het terugzien, zoals Anja zegde, het vervolg was op het ogenblik dat ze was weggereden van hem, haar hand door het raam van haar wagen, zwaaiend. Zo wordt dit ogenblik van nu gekleefd op de avond, de morgen en de namiddag van toen. En al stonden de jaren ertussen bol bij haar zoals bij hem  van klein als van groot gebeuren, alles er tussen in, scheen nu samengevouwen tot een blad woorden van niets.


    En je weet nimmer wat je bezit aan mogelijkheden, je weet nimmer in hoever een samenzijn hoe kort ook, zijn wortels doorduwt naar het komende toe. Het kon dus dat hij geleefd had niet in functie van het boek dat hij aan het schrijven was, maar wel, en het boek incluis, in functie van het ogenblik dat hij haar opnieuw ontmoeten zou. Had hij geen boek geschreven, niet zo intens bezig geweest om zoveel mogelijk terug te halen uit het voorbije, hij zou zeker niet die behoefte, die plots opkomende drang gekend hebben om iets klein als een flesje inkt te gaan halen op een plaats twintig kilometer verder.


    Het onbegrijpelijke web van gevoelens, van verlangens en tekorten, van handelen en niet handelen, dat zich weefde over hem en over haar. Maar vooral het web van gedachten, het web dat ons begeleidt en ons voert in de richting van de toekomst die in het web getekend ligt. We ontkomen er niet aan, niemals, never, jamas. En je weet wat je begint, maar je weet nimmer hoe deze ontmoeting zich vertakken zal over je dagen en hoe dromen en daden en mogelijkheden, lijk sneeuwvlokken zullen dwarrelen over en in jou.


    Hij had haar gezegd, dat ze altijd aanwezig was geweest in die monoloog die hem bewoonde en zich wijzigde in woorden maar niet in inhoud; dat ze weten moest dat de tijd die ze samen waren, van het ogenblik van de cabane, van het ogenblik dat ze over de gletsjer waren, dat alles in hem gekeerd was naar haar; dat die gevoelens heel diep eerst, daarna verder gegroeid zijn; dat aldus het zaad van haar in hem, een boom werd die inspireerde, hem krachten gaf. En dat deze rustige, geurende boom, deze levende boom, met haar naam erin gekerfd, thans gebombardeerd werd met zeven lentes tegelijk. Dit alles moet je weten, had hij haar gezegd, voor we verder gaan. De woorden waren zo opgekomen uit hem, alsof deze zich hadden opgestapeld in de tien jaren, zoals ze zegde, die voorbij waren, onbewust geschreven om vandaag te worden nitgesproken.


    Hij had haar vergezeld tot aan haar wagen. Ze stond klaar om weg te rijden. De belofte van haar vrouw-zijn lijk een wolk van poëzie over haar. Omheen hen waren de huizen, was er het ruisende leven van de stad, de mensen, de auto’s, het grote licht van een nieuw begin.


    ‘Laat die boom van ons zeven maal zeven lentes ondergaan en laat de sappen stijgen in jou en in mij, maar weet je wel, Ugo, hoe groot mijn vreugde nu is, weet je wel in welke mate het lente is in mij?’


    De gevoelens die met haar woorden binnenschoven in hem. Hij dacht waar brengt me dit ogenblik dat eens te meer is van alle ogenblikken van mijn leven. Maar ze ging verder:


    ‘Je zegde me, en wel die nacht gezeten voor de cabane, voor een hemel vol met sterren, dat alles geest is. Wel, ik heb, en dan meer en meer de laatste maanden, waarom weet ik niet, teruggedacht aan wat toen was open gebleven, zodat het nu bijna normaal toeschijnt dat gebeurd is wat gebeurde. Het wondere is dat ik nog niet zo lang geleden terug ben uit Petra en dat ik daar, in die smalle doorgang tussen die meest fantastische rotsen het gevoel heb gekend, dat lijk een steen neerviel voor mijn voeten, dat ik jou naar mij zou zien toekomen uit een kronkel van de weg.’


    ‘Ik was vorig jaar in Petra, ik was in die bergkloof en heb er aan jou gedacht’ zegde hij en hij loog niet!


    ‘Zie je wel, Ugo, maar er is meer. Ik begrijp thans heel wat en zo wil ik het ook begrijpen en aanvaarden, dat de breuk met mijn echtgenoot, dat elke poging van mijn ouders een andere man te vinden voor mij en dan de reden waarom ik in het weekend ben terug gekomen, zonder enige reden, zo maar om eens terug te zijn in Gent, alsof de stad me riep. Vreemd allemaal, vreemd, niet te geloven vreemd. En nu moet ik terug, heb nog een paar dagen werk en daarna, het opleveren van de binnenhuisinrichting aan de nieuwe bewoners van een prachtig herenhuis, een huis zoals wij er een zouden moeten bezitten.


    ‘Wij?’ vroeg hij.

    ‘Zoals ik het voel, ja wij. ‘En jij, voel je het ook?’


    Hij keek haar aan, hij voelde het bonzen van zijn hart. Hij hield haar hand, dan kuste hij haar, raakte hij even maar haar lippen, haar stilte, haar diepte, even maar: ‘Bel me’ zegde hij en gaf haar zijn kaartje, ‘Bel me van uit onze woning in Bourgondië. Van waar precies?’


    ‘Van Anzy-le-Duc’, zegde ze.


    17-12-2018, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    16-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 101: Anja (1)


     


    ‘Hou me’ zegde ze, ‘hou me heel even’. Hij haalde haar naar zich toe, zijn arm om haar schouder, wat hij zo lang al had willen doen. Hij droomde natuurlijk, maar ze was dicht bij hem, zo levend dicht tegen hem aanleunend. De herinnering lijk een doorzichtig kleed over zijn gedachten. Hij droomde: het was ondenkbaar dat zij, die op die namiddag in augustus van welk jaar ook, was weggereden van hem, hier voor hem stond.


    ‘Hoe kan het, Ugo, hoe kan het dat ik jou, vandaag, op dit uur, hier op deze plaats terugvind. Is dit toeval of is het iets dat niet anders kon dan eens gebeuren?’


    Hij dacht te zeggen dat het geschreven stond deze morgen, op alle plaatsen en in alle sterren: ‘Het wordt toeval genoemd, het kan voorbestemming zijn, maar ook niet, echter nu jij het bent kan het enkel een ontmoeting zijn die al lang wachtte om plaats te vinden.’


    Maar hij was er niet zo zeker van. Hij had nog mensen ontmoet, zo in de straat, mensen die hij in lang niet meer had gezien, hij had hierover nooit gedacht dat het zijn bestemming was hen opnieuw te ontmoeten. Nog onlangs bij het buitenkomen uit een winkel waar hij een gsm was gaan kopen stond voor hem Dorsan G. die hij vroeger gekend had, klaar, om de winkel binnen te gaan. Die ontmoeting hield geen belofte in, maar hier wou hij maar al te graag aannemen dat hun ontmoeting gewild was.


    ‘Of is het toch toeval?’ vroeg hij haar, denkend dat bestemming in een door God verlaten plaats te veel gewenst was.


    De geluiden in de straat lijk het geruis van aanrollende golven: ‘Weet je, Ugo, als het toeval is dan ligt dit vandaag aan enkele kleine details, is het een kwestie van minuten, van seconden geweest, om dan maar niet te spreken van al wat aan die kleine feiten van vandaag is voorafgegaan. Ik had nu in de wagen moeten zitten op weg naar Bourgondië en toch ben ik hier, alsof dit ogenblik een vervolg was op het ogenblik dat ik, in die wondere maand augustus, ben weggereden van jou. Trouwens, ik had toen nimmer mogen weggaan van jou zonder je adres of telefoon te vragen. Ik had dan geen tien jaar moeten wachten om je terug te zien.’


    ‘Tien jaar’, zegde hij, ‘tien jaar al?’


    Wat had hij gedaan in die tien jaren die voorbij waren opdat hij hier vandaag, op dit ogenblik van die tijd die voorbij is, zou gestaan hebben? Niet zo veel eigenlijk, de jaren waren voorbij gerend, enkel wat geschriften hadden ze nagelaten, wat luttele woorden, halfvergeten herinneringen her-opgeroepen, en nu meer dan ooit als een paal boven water, het boek dat zich plots verder schreef.


    ‘Je hebt gelijk, Anja, nu je hier voor mij staat is er opnieuw het ogenblik van het afscheid in die enorme ruimte van de bergen, in het grote licht van die maand augustus. Wat er tussen ligt is een holte.’


    ‘Het is inderdaad als een holte, als een leeg vat, maar ik, ik ben hier in deze stad komen wonen en jij, woon je hier ook?


    ‘Ik woon hier nog altijd in gedachten, het is de stad waar ik van houd, maar na de Bank ben ik terug gegaan naar de plaats van mijn jeugd en woon ik nu in S. een twintigtal kilometers hier vandaan.’


    ‘En toch ben je hier, precies waar jij en ik moesten zijn. De wegen van je God zijn ondoorgrondelijk.’


    ‘Het is niet God, wie Hij ook moge zijn, het is het web waarin verweven ligt al wat ooit geweest is voor jou en voor mij, dat gemaakt heeft dat we hier vandaag voor elkaar zouden staan’ - om je te kussen, dacht hij, om je te houden en lief te hebben, dacht hij – zoals het geschreven werd.’


    ‘Door God?’


    ‘Door het web gebeurtenissen, dat misschien God is, maar dan niet de God van onze jeugd’.


    Ze stonden nog steeds voor de ingang. Mensen kwamen buiten, andere gingen binnen. Hij dacht, als ik alleen gebleven ben, was het omwille van haar, was het opdat hij haar thans zou kunnen zeggen dat hij nog steeds zonder vrouw was, omdat het voorzien was dat hij haar vandaag, de eerste dag van de nieuwe lente, ontmoeten zou? ‘Heb je even tijd, vroeg hij, ‘kunnen we hier wat verder een koffie gaan drinken?


    ‘En je boodschappen dan?


    ‘Die kunnen wachten, ik had enkel maar wat inkt nodig’.


    ‘Kom je daarvoor naar Schleiper?’


    ‘Neen, ik weet nu dat ik kwam om je terug te zien, het was duidelijk een rendez-vous,  zoals Paul Eluard het wist - met de liefde dacht hij - ‘met jou Anja.’


    ‘Graag dan, nu ik je heb, laat ik je zo maar niet los.’


    Hij nam haar gevulde Schleiper-tas over en ze wandelden naar het dichtst bij gelegen café of restaurant of wat het ook was. Hij zat er waar hij zitten moest, zij voor hem, hij voor haar, handen op de tafel die naar elkaar toegingen. Zegde ze:


    ‘Herinner je, Ugo, toen ik die namiddag weggereden ben en na enkele seconden ben gestopt heb ik je toch gezegd dat dit geen afscheid kon zijn. En jij hebt toen geantwoord dit is een ‘à Dieu’, de groet van de mensen uit het dorp, ik zie je terug als de Dame Fortuna van Dante het wilt en je voegde er nog aan toe, want je woorden zijn me bijgebleven, dat ik me in jou had gezaaid, in je lichaam als in je geest en dat uit dit zaad een boom zou groeien. Maar, denken nu dat ik je op een flits na had kunnen missen, denken dat ik van morgen klaar stond om weg te rijden naar dat dorp in Bourgondië, en toen ik buiten kwam en er aan dacht dat ik eerst boodschappen te doen had: papier en stiften en kleuren te halen bij Schleiper, ben ik hierheen gekomen alsof jij het was die me riep, alsof mijn geest je aanwezigheid had aangevoeld’.


    ‘Sheldrake’, zegde hij – onmiskenbaar dacht hij - ‘zijn morfische resonantie!’


    ‘Wie’, vroeg ze hem, ‘ wie regelde dit, jij?’


    ‘De golven omheen jou en mij, en al wat is, al wat is van het voorbije en het nog komende, van de bergen en de gletsjer, van de wolken hier en van het landschap en, nog meest van al, aanwezig in de hoop die leefde in ons, de hoop ooit elkaar terug te zien.’


    ‘Magie. Wat je daar opsomt is magie, is het magische van het zijn, dus bestemming. En de tijd er tussen was, zoals je zegde, de holte van het weg-zijn-van-elkaar.’


    Ze was ouder geworden, rijper, wijzer, inniger. Haar lichtende ogen grijs bijna, haar mond, iets breder misschien dan normaal, haar blonde haren met het licht erover, goud en zilver en de rode sjaal achteloos over haar schouders. Ze was vrouw, vrouwelijk en toegankelijk zoals ze voor hem zat.


    16-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    15-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag Honderd: Het weerzien



    Achter de schermen van het dagelijkse, in het onbewuste, het ongekende, het nog ongrijpbare, worden de wegen getrokken die we bewandelen zullen om uit te komen op nieuwe plaatsen, nieuwe kruispunten in ons leven. Of, anders geformuleerd, je ontkomt niet aan wat voor jou, waar ook, staat of wordt opgetekend, altijd, altijd ben je aanwezig op het precieze ogenblik, op de precieze plaats, waar je zijn moest opdat gebeuren zou wat je te gebeuren stond. Je ontkomt er niet aan en als je er over nadenkt stel je vast dat elk kruispunt, zoals je het noemen wilt, ver, heel ver in de tijd ligt - ooit schreef je, bij je voorouders, Neanderthalers - in elk geval je leven is een snoer van kruispunten, het ene vloeiend uit het andere.


    Die bewuste morgen had hij, vóór de dag opkwam de laatste pagina’s van zijn manuscript herlezen en er verder aan gewerkt tot voorbij Hugo Claus, en was er in hem, om wat hij geschreven had, bij het ontbijt een voldaan gevoel om redenen die hij dus kende en ook om redenen die hij niet kende maar die hij vaag, ergens als een gele vlek - une tache jaune - aanwezig voelde. Hij was buiten gegaan in het prille breekbare licht over het erf en tussen de bomen en hij zag er een belofte in, het was lente, duidelijk lente, hij vergiste zich niet, hij zag het ook hier, zoals aan de Leie, in het teergroene van de treurwilg met vinken en meesjes onderste boven aan de zaadzakjes die hij er in opgehangen had. Hij voelde zich los en ruim, hij voelde zich oneindig, want hij wist voor zich zelf dat hij in zijn manuscript gedachten had samen gebracht die waardevol waren. Zelfs als over zijn werk gezegd zou worden, dat het elitair was: een soort dagboek dat te hoog gegrepen was en dus geen ‘hapklare’ literatuur, wat er stond voldeed hem. Hij had gepresteerd wat hij zich voorgenomen had en dit binnen de tijd die hij zich gesteld had. Hij vond zelfs dat hij het afsluiten kon, dat hij er niets meer aan toe te voegen had dat er een meerwaarde zou aan geven. In de nacht had hij zelfs gedacht terug te gaan naar zijn tekenen en zijn etsen, maar zeker was, hij had een vrije dag verdiend, en maakte zich klaar om naar de stad van zijn hart te gaan, al was het maar om eens door de boekenwinkels te lopen, misschien even binnen te gaan in die prachtige, gerestaureerde Sint-Niklaas kerk en ook, en dit mocht hij niet vergeten, een paar flesjes Herbin-inkt te gaan halen bij Schleiper, waar hij in lang niet meer was geweest.


    Hij kleedde zich in stadskledij, sloot alles af, nam de wagen en reed weg door de verlaten straten van het dorp: een snipperdag, dacht hij, kan er wel af. 


    *

     


    Nu hij beseft dat alles gebeurd moet zijn zoals het ergens voorzien was, wist hij dat de beslissingen die we nemen en de gebeurtenissen die zich voordoen, altijd het gevolg zijn van tal van kleine als van grote feiten uit je leven en uit het leven van anderen; dat al deze feiten met elkaar, waar ook beleefd of ontstaan, verweven liggen, in en over elkaar geschoven worden, en dat elk nieuw gebeuren het resultaat is van deze verweving waar we totaal geen vat op hebben.


    En wat het toeval betreft, want dit is het woord waar hij aan denken zou, weet hij wat de grote Jorge Luis Borges wist te zeggen over het gebeuren dat hem in aanraking bracht met de drie kleine boekjes van de Divina Commedia, een gebeuren dat hij niet wou zien als toeval, want schreef hij: ‘Het toeval (alleen dat toeval niet bestaat, dat wat we toeval noemen onze onwetendheid is, over de complexe machine van de oorzakelijkheid) maakte dat ik kennis maakte met drie kleine boekjes in de boekenwinkel Mitchell...’


    Het kon dus dat de hoop zelf dat iets gebeuren zou, de oorzaak zou zijn van een zich stilaan (in het geniep) vormende werkelijkheid. Achteraf zal hij haar zeggen dat hij die voormiddag, ingesteld was op het komende, en dat dit het was dat hem had weggelokt naar de stad alsof hij er naar toe gezogen werd, alsof er een roep was, een aanwezigheid was die hem wachtte. Het wondere was dat hij ook die morgen in hem nieuw leven voelde, alsof er van het omringende een krachtige impuls uitging, alsof er in de voedingsbodem van het voorbije, duizend zaden klaar lagen om te ontkiemen, zoals dit al was gebeurd in de houten wijnkist waarin hij gezaaid had in de rijkste aarde en hij, vóór zijn vertrek, doorheen het met waterdruppels bedekte glas, de eerste groene stengels, elk met een beginnend blaadje had opgemerkt.


    Achteraf ook, zocht hij naar een reden voor hun her-ontmoeting. Hij dacht die toe te mogen schrijven aan de geur van de aarde die morgen of aan de vreugde die hij gekend had toen hij zijn tekst herlas, of nog aan iets helemaal anders dat hij niet vermelden wil om niet over te komen als een heretic. Maar het was bijna automatisch dat hij zonder veel na te denken de wagen had genomen en via de snelweg naar het centrum van de stad was gereden waar hij voor het Gerechtshof, uitzonderlijk als voorbehouden voor hem, een parkeerplaats had gevonden – van nu af was alles tot op de seconde na getimed, maar dit wist hij niet – hij stapte uit in het gewoel van de stad dat hem omhulde, stak de Leie over en nam rechts de Ajuinlei, waar hij zag dat die inkom van Schleiper gesloten of afgeschaft was en dat hij de ingang Onderbergen nemen moest, een huizenblok om en dit, dacht hij, voor een paar flesjes ‘Lie de thé’- inkt, echter voor hem even noodzakelijk als de oude Sheafferpen. Een inbeelding misschien maar bij het schrijven is voor hem elk detail van belang. Hij kwam aan de ingang Onderbergen, op het ogenblik dat de glazen deur openschoof en een dame buiten stapte. Een ogenblik stonden ze oog in oog en toen greep ze zijn arm:


    ‘Cabane du Grand Mountet’, zegde ze, ’Ugo’. Ze sprak zijn naam, een naam waarvan hij nimmer gehouden had, maar voor haar was het een blijheid.


    ‘Anja’, zijn stem klonk hees, hij droomde.


    …/...


     


    15-12-2018, 06:34 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    14-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negenennegentig: Hugo Claus



    Hij schreef dit neer de dag dat hij hoorde dat Hugo Claus overleden was. Met een onwezenlijk gevoel luisterde hij naar de stem op Klara die over zijn beschreven bladen en zijn boeken gleed en echoënd de kamer rondging. Zijn ogen vochtig als hij naar buiten ging onder de zwijgende bomen. Weten zij het ook van Claus en de dood. Weten zij ook, zoals hij het eens hoorde uit de mond van Claus, die avond in dat café, vóór het schilderij van de uitgestrekte langoureuze dame met de halfopen lippen, dat hij wandelen ging op de boomgaard met een glas champagne in de hand telkens als hij een goed gedicht had geschreven. Een zin van Claus die hij, Ugo, maar al te graag herhaalt?


    Dagen erna volgt hij, staande voor het scherm, de uitvaart in de Burla-schouwburg. Hij hoort wat Erwin Mortier weet over hem, wat Cees Noteboom, wat anderen vertellen over zijn werk, over zijn kunst, over zijn groot-bruisend leven. Tranen drogen op zijn gezicht.


    Nochtans had hij, buiten zijn gedichten, weinig van hem gelezen, maar Claus imponeerde hem van zijn ‘Metsiers’ af. Hijzelf had in zijn jeugd ooit een novelle geschreven, van een tachtigtal pagina’s, over een moeder die haar oudste zoon afstond aan een vreemde vrouw, in een huwelijk dat haar verrast had en niet welgekomen was, maar verder was hij niet geraakt.


    Claus echter leefde om te schrijven, om te creëren, hij was hierin een kolos. Van het ogenblik dat dit haperde was het geen leven meer voor hem. Hij heeft het ons duidelijk gemaakt.


    Het was geen kwestie van lijden of niet lijden, maar, niet alleen zijn lichaam was stervende, ook, wat hij niet verwerken kon, wat hij niet aanvaarden kon, zijn scheppende geest was stervende. Hij ook zou eenzelfde beslissing nemen indien de geesteskracht hem ontbreken zou om te lezen of te schrijven of zijn woorden te formuleren tot zinnen.


    Hij schreef in zijn dagboek die avond, met de beelden van de kist, waarin hij het dode lichaam van Claus wist opgebaard, nog op zijn netvlies:


    Waarover handelt dit boek nu eigenlijk? Het is geen verhaal dat ik te vertellen heb, geen spettering van woorden die ik tegen de wanden van mijn kamer slinger, maar vandaag, is het een dag van droefheid die ik hier lijk een krans van woorden neerleg over Hugo Claus. En, ‘we die with the dying’, zegt T.S. Eliot. We sterven met hen die sterven. Hun beeld ankert zich vast en houdt ook onze ogen gesloten.

     

    * 


    Wat is er van de eeuwigheid voor hen die sterven gaan? Hij heeft in zijn gedachten dat schitterend boekje van Adonis*, de schrijversnaam van Ali Ahmed Said, die ons de visie brengt van Al-Macarri een Arabische dichter-filosoof, die leefde in de tiende eeuw:


    ‘Al-Macarri creates his world – if create is the right word - with death as his starting point. Death is the one elixir, the redeemer. Life itself is only a death running its course. A person’s clothes are his shroud, his house is his grave, his life his death, and his death his true life.


    En in zijn gedachten leeft ook de zin die George Steiner** de wereld in stuurt: ‘La mort, je le sens, sera chose intéressante’.


    Dit wordt me duidelijk, denkt Ugo, heel duidelijk zelfs, als ik me zie/weet sterven, zijnde een wolk, niet een lichaam: een wolk van deeltjes tot Higgs deeltjes inbegrepen.


    Hij denkt, toch gaat het gaat goed met mij, het is nimmer in mijn ganse leven zo goed geweest. Ik voel dat ik leef, ik voel dat de geest beweegt in mij, ik voel dat de wereld zich buigt over mij. Dat wat ik denk, Elohim te zijn, zwelt omheen mij en dat ik me wegschrijf in Hem, totaal opgezogen ben door Hem, ook wat was, ook wat is, ook wat nog komen zal.


    Het gaat me heel goed, God van mijn hart, en in meer is er een opening, naar iets dat gebeuren kan, iets vreemd maar ook iets beloftevol. Het gaat me heel goed, schrijvend in de cirkel licht over me.


    Mahler op de radio. Hij denkt, het ouder worden voelt als een lichtheid, een helderheid, een stilte ook die me toelaat weg te duiken in de vijver van de geest en er in weg te drijven.


     


    *Adonis:  An Introduction to Arabic poetics, translated from the Arabic by Catherine  Cobham, Ed.Saqi books London, 1990, pag. 65.

    **George Steiner : Grammars of Creation


     


     


    14-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    13-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag achtennegentig: kerkhoven.


     

    Hij vertelde dit aan Marc H. die hij, diezelfde namiddag, na de lunch, had bezocht. Hoe goed het is op een dag zoals deze een eenzame vriend te bezoeken, zijn hand te drukken en binnen te gaan in de ruime woonkamer met de vleugel piano en het werk van Jan Burssens aan de muur, een Brusselmans ook, en een boerenvrouw van Gust De Smet, een schilderij van een ietwat kleiner formaat dan het schilderij verkocht bij Sotheby, zoals Marc hem vertelde.


    Maar de namiddag, die al lang vastlag, was slecht gekozen. Zelfs als het land vol is met de beginnende tekens van het nieuwe leven, ontsnapt hij niet aan de greep van de dood. Zo is er stilte tussen hen als Marc hem een doodsprentje aanreikt van het dochtertje van zijn broer dat, op weg naar school, het slachtoffer werd van een verkeersongeval. Hij noemt haar naam, al is ze niet meer van deze aarde. De tekening op de voorzijde toont niets meer dan een pluim, getekend door een vriendje van haar. Ugo denkt aan T.S. Eliot:


    My life is light, waiting for the death wind,

    like a feather on the back of my hand...


    Maar Simeon van het gedicht had zich al verzoend met de dood, maar zeker niet het meisje, en zeker niet zij die overbleven. Terwijl hij een goed moment beleefde enkele kilometers hier vandaan kreunt de mens om het onheil dat hem overvalt.


    Het leven stuwt je altijd verder, de tijd in. Marc neemt hem mee met de wagen, langs dreven en bossen om uit te komen aan de kerk waar ze binnengaan en waar de wijding hangt van brandende kaarsen. Hij denkt: hoewel al mijn Gregoriaanse dodenmissen een parfum hebben nagelaten die het eeuwig leven suggereert, zal ik ooit de moed hebben in mijn testament te vermelden dat ik wel graag zou worden binnengebracht in de kerk, maar dat het niet nodig is een mis te celebreren voor de rust van mijn ziel?


    En nog, denkt hij, is de ruimte van alle kerken, alle kathedralen niet voldoende geheiligd door de mens die deze bouwde opdat er in meer, blijvend iemand zou moeten geslachtofferd worden voor een zonde die nu, zoals hij al schreef, als mysterieus gezien wordt? En, zou het kunnen dat ik word binnengebracht in de kerk van mijn dorp, al was het slechts achteraan, dat men Mahler speelt, of misschien liever het Andante uit de zevende symfonie van Beethoven; dat men enkele teksten neemt uit het Evangelie van Thomas of de passage uit Lucas waar hij zegt dat het koninkrijk Gods zich binnen in ons bevindt, of een tekst die men halen kan uit zijn geschriften, met op het einde, als slot erover uitgestrooid, het ‘In paradisum, en het ’Dies irae’. Zou men dit dulden na al wat hij geschreven heeft en hier staat opgetekend?


    Hij stelt de vraag aan Marc bij het buitengaan. ‘Waarom niet, antwoordt hij, ’als je maar lang genoeg wacht om te sterven. De Kerk kan zich niet blijven opstellen binnen haar systeem, Rome zal niet altijd de ogen blijven sluiten voor wat er zich aftekent in de wetenschappelijke wereld; maar kom, ik wil je iets tonen.’


    Ze rijden verder naar het kerkhof. De zon is verdwenen en de lucht is als van staal. Uit de as van de doden kruipt het leven omhoog, stijgt het onstuitbaar in de ragfijne takken van de berken die getooid zijn met het lichtste groen.


    Ze gaan voorbij het graf van het zoontje van een vriend van hen, een jongetje dat hij gekend had, dat hij mee begraven had en de stem van de blinde zigeunerjongen die toen zong, hangt nog altijd over de doden. Ze staan stil voor de plaats waar twee kinderen uit het huwelijk van Marc begraven liggen. Een gietijzeren plaat met een vers van Hugo Claus dat hij leest:

    Voor de herfst raakt het blad van de kerselaar los

    en zakt en valt tegen het gebladderd gras…


                      De rust van het land over het dorp, de tinteling van het licht in de ramen waar ze langs rijden, beweging en rust, waar had hij dit                   nog gehoord. Waarom zijn het enkel de woorden van de dichter die onze wonden helen kunnen?

    *


    Hij schreef dit neer de dag dat hij hoorde dat Hugo Claus overleden was... 



    13-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    12-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 97: Noble and humble men of heart



    Boeken ook: de nachten lang en wegdromen terwijl  hij las en in gedachten op plaatsen was die hij zo goed kende, een lichaam, tegen hem gedrukt, warm en slank, dat hij omknellen kon met een arm, als hij wandelde met haar, in de herfst of in de lente en in de winter zelfs,  langs de stroom, met de reiger op de oever en de eenden die neerstreken, soms.


    En nog kan hij niet los van wat was als hij ‘s middags neerligt op het bed met het venster open, de meesjes en de merels en de mussen en het in gedachten zomer is met de wind over het wiegende koren en ze beiden diep in het korenveld waren doorgedrongen en zijn hand geschoven onder haar half open bloes, een kleine godin die ze toen was. En omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo overrompelend was, zo tintelend, zo bruisend om hen heen, het gouden stuifmeel dwarrelend over hen tot diep in hen zich vasthakend. Terwijl ze opstegen met de leeuwerik, als ze neerlagen in de warme aarde, met haar hand in zijn hand en ze kleiner werden naarmate de leeuwerik hoger klom: het golvende korenveld met de akkers en velden er omheen, en de donkere vlek van het bos. En zij beiden, beweegloos, ademend met het koren, ademend met de aarde, tussen het rood van papavers en het blauw van korenbloemen.


    Zovele herinneringen die hij niet meer houden kan. Hij is het medium langs waar alles zich opnieuw voltrekken kan, waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie, de sappen, de zaadcellen ervan.


    Hij denkt, als ik dit alles neerschrijf dan blijft dit hier in tekens omgezet; als hij schrijft dat ze beiden blootvoets door het warme, mulle zand van de veldweg wandelden, dan blijft dit behouden en kan er nimmer iets aan gewijzigd worden, niets in min, maar veel in meer. 


    Zoals hij zich uit ‘Dokter Zhivago’ nog herinnert hoe Yuri’s moeder begraven wordt en Yuri de nacht doorbrengt in een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard voor de eeuwigheid, alsof hij het zelf heeft beleefd, heeft neergeschreven.

     

    *

     

    Het is lente denkt hij, het is onherroepelijk lente, de aarde bloedt, de luchten ruiker naar zonnebloemen, in hem is een groot verwachten, iets dat op het punt staat te gebeuren. Hij is op weg naar de club waarvan hij lid is gebleven. Twee bijeenkomsten - telkens de eerste donderdag van de maand - heeft hij gemist en de voorzitter had hem gebeld en gevraagd of hij ziek was. Neen, helemaal niet had hij gezegd - niet dat hij ziek was van het schrijven - maar hij ging komen. Hij zit neer aan tafel in een bekend restaurant aan de oevers van de Leie.  Vóór hem de weidevlakte die begint aan de boorden van de stroom en in een lange, trage, zuivere beweging, zich uitstrekt over de weiden tot de huizen en bomen aan de horizon, met in hun midden, er boven uit, zoals het hoort, de toren van de dorpskerk.


    Links de canadabomen, een compacte massa die het kasteel van Ooidonck bijna volledig verbergt en, rechts, de droombomen, linden, eiken, beuken, hun kruinen geëtst tegen de grijze luchten; dichterbij, een brede treurwilg, teergroen al, het eerste teken van wat nakend is.


    Hij aquarelleert dit in woorden zoals een vriend die ging - zoon van Albert Saverijs, de schilder - het placht te doen als hij hier met hem aan tafel zat. Hij ook zou gezien hebben dat er plots een straaltje zon uit de wolken kwam. Hij ook zou gezien hebben hoe in de verte een band licht over de weide gleed en hoe er gekleurd werd in een grote variatie van groenen tot waar de meeuwen zich vallen lieten in het overstroomd gedeelte, en zwermen ganzen neerstreken, en hoe, aan hun voeten bijna, op het glinsterwater, meerkoeten wegdreven naar hun bestemming.


    Turbulentie in hem om de middag die hen samenbracht: de stemmen door elkaar, de gezichten, de verhalen over wat gebeurde of ging gebeuren. Hij denkend aan de schakeringen groen en de band licht alsof hij deze de kleuren  bevruchten wou en ook turbulentie in hem om wat hij hen te zeggen had: woorden die hij klaar had om gesproken worden, als zijnde de gedachten van de verre bomen, woorden die zich mengen zouden met de rimpels op de Leie - het gesprek van het licht dat zich mengt met water - Rimbaud moet er een gedicht over geschreven hebben.


    En dan is het, terwijl er het trage vloeien van water is - hij ziet het, zoals het gisteren was en het morgen zal zijn als niemand van hen hier nog aanwezig is - is het zijn beurt om zoals het gebruikelijk is, de maaltijd te openen met een gedicht of een tekst of een woord dat vroeger een gebed moet geweest zijn.


    Hij heeft iets voorbereid. Hij heeft een tekst geprint en uitgedeeld, een tekst die hij ooit heeft opgetekend, toen ze,  na hun overtocht naar Dover, in Rye, overnacht hadden in ‘the Mermaid’ en hij, in de valavond, de parish church had bezocht en de tekst in the south transept window, had overgeschreven. Hij staat recht voor hen. ‘Hoort’, zegt hij, ‘wat geschreven staat in de glasramen van de parish church van Rye‘:

     

    Jupiter – Comet – Moon – Sun – Milky way – Saturn

    O ye angels of the Lord

     O ye fire and heat

      O ye lightnings and clouds

       O ye wheels

        O all ye beasts and cattle

     

    O ye waters

     O ye winter and summer

      The earth

       O ye seas and floods

        O ye priests of the Lord

     

    O ye shower and dew

     O ye ice and snow

      O ye mountains and hills

       O ye whales and all what live in the waters

        O ye children of men

     

    O ye winds of God

     O ye nights and days

      O all ye green things upon the earth

       O all ye fowls of the air

        O ye holy and humble men of heart

     

    Er was stilte toen hij zweeg, allen wellicht verwonderd, verbaasd: Ik weet niet, zegde hij, of ik de tekst goed gelezen heb, mijn Engels kan beter. Ik weet evenmin hoe deze te ontcijferen is, maar het is een oude tekst, gedacht en geschreven door iemand die wellicht dichter tot God stond dan wij, door iemand die verweven was met God en de natuur, met de Kosmos zelfs. Dit wou hij open op de tafel leggen en open over het landschap hier dat van de Leie is: een wereldbeeld van wat toen hier ook aanwezig zal geweest zijn en nu aan het verdwijnen is. 

    Hij stond daar voor de vrienden aan de gedekte tafel. Voor hem uit de Leie beemden, het licht erover, wijd open nu, de wolken laag. Zijn woorden die nog even hangen bleven, hij nog rechtstaande, de vrienden die keken naar hem: holy and humble men of heart, zoals hij hen noemen wilde en zoals hij wist dat ze waren.


    12-12-2018, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    11-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 96: Hoe het was en hoe het voelde.


     

    Het laatste uur van de nacht is hij wakker geworden met een kloppende hoofdpijn. Hij is opgestaan, heeft een aspirine genomen en is weer ingeslapen. Hij droomt dat hij bij de kapper zit die hem vraagt of zijn haar kort genoeg geknipt is. ‘Neen’, antwoordt hij, ‘knip er nog een stuk in meer af opdat iedereen zien zou dat ik boete wil doen voor de pijn die ik anderen heb aangedaan’.


    ‘Zoals u wilt, mijnheer, maar dan zal er niet veel meer overblijven op je hoofd.’ En hij knipt maar. Zijn grijze haren vallen met bosjes op het witte laken, een plukje voor elke pijn die hij bracht. Hij voelt de tranen over zijn wangen. ‘U zou nog meer moeten wenen’, zegt de kapper, ‘want u hebt velen pijn gedaan’. ‘Ik weet het, ik weet het’ wil hij antwoorden, maar de woorden komen niet, ze blijven hangen in zijn keel.


    Hij schiet wakker, de ogen vol tranen. Het is juist, denkt hij, ik moet boete doen voor al het verkeerde dat ik gedaan heb. Spijt hebben is niet genoeg, je haren kort laten knippen is niet genoeg, evenmin als het neerschrijven van woorden.


    Maar hij wil het gezegd hebben. Hij wil het, opdat allen die hem lezen, weten zouden dat zijn aftasten van wat de god Elohim kan zijn, niet voortdurend op zijn agenda stond; dat er ook vele momenten waren dat hij simpel mens was onder de mensen, met de vele gebreken die de mens door te maken heeft en dat hij hierover weinig of niets gezegd heeft, omdat er niets over te zeggen valt maar veel over te zwijgen.


     

    *

     

    Zo is de morgen met de regen tegen de ramen en de wind omheen het huis, een kleurloze morgen en is er, komende van nergens, een herinneren dat hij niet bepalen kan. Dit overvalt hem maar al te dikwijls de jongste dagen. Het is een zachtheid, een geur, een omgeving, die hij beleefd moet hebben. Het komt, hij houdt het een ogenblik, een fractie van een ogenblik slechts en dan is het voorbij. Maar de vleug herinnering blijft:


     

    Je waart de velden in de regen,

    de stroom, de trage wegen.

    Je waart de bomen, je waart met witte ogen,

    de meeuw ver afgedreven.

    de regen zal niet blijven duren,

    de warme haard is daar, het bed,

    de tijdloosheid. Hij hoopte maar,

    hij hoopte maar, nooit meer gezocht

    naar woorden maar over mij gebogen:

    mijn liefste  lief, zal ik je haren drogen?

     

    Ze waren ergens in de Kempen - was het niet Zoersel? - in het zomerbos, in de wildste geuren van varens en van dennen toen plots het onweer hen overviel. Hij had haar hand genomen en ze waren naar de bungalow gerend. De regen ruiste in de bomen en het leven sprong op in hen, alsof ze waren opgenomen in de beweging van de aarde en hun geluk de echo ervan was. Dit was wat hij zich herinnerde en het was pas toen ze stilstonden bij de deur en hij de sleutel zocht dat hij zag hoe kwetsbaar ze wel was en hoe klein ook en hoe het water uit haar losse haren droop over haar ogen. En als een gevoel van oneindigheid zijn nat lichaam tegen haar lichaam gedrukt. Hij nam haar op en droeg haar naar het bed. Er waren geen gedachten meer, er was alleen de grote roep van de regen en de bomen, van het gras en de rozen, van het immense leven dat in alles om hen aanwezig was en toen hij haar nam, hun beider schreeuw scheurde de kamer, scheurde de muren en bleef hangen in het geruis van de wereld.


    Daarna had hij de haard aangestoken terwijl de avond viel en de deemstering binnensloop. Ze waren op het schaapsvel voor de haard gaan liggen, kijkend in het soepele spel der vlammen en nog was het bloed niet voldaan, hij had haar even maar aangeraakt en gevoeld hoe open ze was, hoe vol verlangen en, in haar bewegend, haar houdend, haar handen in zijn haren, in zijn hals, over zijn rug. Haar woorden zich mengend met de woorden die hij niet spreken kon. En haar schreeuw terug. En, toen ze naast hem neerlag, schaamteloos blootgewoeld fluisterde ze in zijn oor:  ‘Ugo, je zoon beweegt in mij.’ Alsof ze het weten kon dat het mirakel zich voltrokken had.


    Avonden en ochtenden daarna van een grote intensiteit, alsof de krachten van het bos hen bezaten. Hoe vlug dit alles niet voorbij was. Hoe vlug de maanden, de jaren er niet over schoven zonder dat ze beseften dat de jeugd hen ontglipte, dat het bloed trager vloeien ging en de ziekte kwam in haar. 


    * 


    Dit alles is nu van de tijd na de dood, is van een naam op een grafsteen, van een dwergspar geplant in het deeltje aarde waarvan men denkt dat de wortels naar haar toegroeien en haar eens raken zullen in haar eeuwigheid. En de dwergspar die groeien gaat en jaar na jaar in volume toeneemt, zodat hij de naam overschaduwt en ook de vele dingen die hij nu niet neerschrijven wil omdat het eindeloos is en omdat we die with the dying*, en hij, denkend aan wat was van haar of, zijn toedekken van al wat stierf met haar.


    See, they depart and we go with them*: een schakel nog, voldoende om de weg terug te zien in de regen die neerstroomde, en haar nat lichaam tegen zijn lichaam en de niet te beschrijven heerlijkheid van schoot en bevrijding.


    De echtgenoot die hij was stierf met de stervende. En jaren erna is de lucht stilte terug en schijnt het bloed gezuiverd te zijn en hernieuwd te vloeien in zijn aderen al is er nog wel altijd het geruis dat blijft, zoals het geruis blijft van de boom die geveld wordt, en van zijn takken ontdaan, wordt weggevoerd naar de zagerij.


    Het geruis van het bloed dat je nog wel horen gaat op lange avonden met Bach of Mozart of Shostakovich, of Janacek of Debussy, of Ravel, of zovele anderen. Of een vrouw terug die je meeneemt naar bed lijk een boek dat je neemt om te lezen en niemand die begrijpt waarom je roep de klank heeft van pijn. En Bach terug en Beethoven en Schubert en Mahler en nog Mahler of Lieder eines fahrenden Gesellen en, Ich habe nie Adé gesagt,  ik heb niet je hand gehouden toen je sterven ging, een dag in juli.


     


    *T.S.Eliot: ‘Four Quartets’: Little Gidding’ V, 218-219


    11-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    10-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 95: 'Todopoderoso' wat het schrijven betreft



    Hij dacht in bed aan wat hij geschreven had aan John. Hij voelde dat hij iets belangrijks eraan toevoegen moest, iets van Jung. Ik moet het  nu doen dacht hij, morgen is het weg, is het verloren. Hij stond op, sloeg een deken over zijn schouders, ging de trap af - het vuur was uitgedoofd, de kamer was een geronnen kilte. Hij mailde aan John:


    Ik kan in de morgen schrijven over de avond, ik kan in de lente schrijven over de herfst; ik kan, gezeten aan de vijver, schrijven over een chalet in de Valais: ik ben - ‘todopoderoso’ zou Borges zeggen - almachtig wat het schrijven betreft, omdat mijn geest van alle tijden is en van alle plaatsen. Ik ben zoals de particule die hier is en ook ergens aan de overkant van het zijn, ergens in het niet-zijn. Wie zal me, in de dagen waarin we leven, tegenspreken en zijn tegenspraak zwart op wit uitbrengen ten overstaan van de wereld die op hol geslagen schijnt. Soms denk ik zelfs dat we op de vooravond van een revolutie staan waarbij alles vernietigd en alles opnieuw zal geschreven moeten worden.

    Dit is het bevreemdende, mijn beste John, waarmee ik mijn vorige brief aan jou aanvullen wou. Ik dacht er aan in bed, ik had iets over het hoofd gezien. Nu, aangekomen waar ik sta, is het aan de dood dat ik denk en, of de dood het einde is.


    Is Ravel, die ik hoorde vanmorgen, dood; is Beethoven dood, is Mahler, Johan Sebastian Bach, dood en opgeslorpt door de tijd. Is dit dan de onherroepelijke waarheid waar we elke nacht mee slapen gaan en moet ik me hier voor eeuwig en altijd bij neerleggen?

     

    Was het schilderen van Da Vinci, van Van Eyck, is mijn schrijven weinig meer dan wat stuiptrekkingen van een vroegere holbewoner, is een leven eigenlijk méér dan wat gerimpel op het water van de vijver?

     

    Als ik zie welk wonder het leven is. Zie of meen te begrijpen hoe we in elkaar zitten: een massa atomen, elektronen, neuronen en wat nog allemaal. Zie hoe onze hersenen functioneren, hoe we leven, ons herinneren wat was en hieruit opmaken wat komen kan, zien hoe velen creatief bezig zijn, dan is het verdict dat er niets is na de dood, te simpel.


    Mijn visie is deze van Carl Gustave Jung: je moet, wil je geleefd hebben, over de dood hebben nagedacht, je er zelf, na rijp beraad, een idee over gevormd hebben en je er niet, als een levende dode, hebben bij neergelegd. 


    Een plant is een plant, een dier is een dier en een mens is een mens. Echter, is het mens-zijn niet méér dan het plant-zijn, dan het dier-zijn? Is het nodig of wenselijk, wat het ‘zijn’ betreft, ons op een voet van gelijkheid te plaatsen, om te besluiten zoals voor plant of dier, na de dood is er niets?


    Ik denk dat het leven zin heeft, en dat in die zin het doel ligt. Het is een oordeel met tal van facetten. Het betekent echter niet dat ik de absolute zekerheid heb van wat ik vooropstel, het betekent enkel dat ik erover heb nagedacht en tot een besluit ben gekomen en dat ik dit besluit uitdragen mag en moet.


    Een van de facetten ervan is dat er ‘Iets’ moet zijn. Ik vind dit in de natuur om me heen, in de boom die zaad draagt voor de nieuwe boom, en de vraag die ik me hierbij stel, wat was er eerst het zaad of de boom? 


    Wel het antwoord is simpel, zo simpel als verbazend, boom en zaad zijn het uiteindelijk product van een evolutie binnen de boom en binnen het zaad. Een evolutie die gelijktijdig in beide, boom en zaad, plaatsgevonden heeft om uiteindelijk, en wij zijn er nu getuige van, uit te komen in ‘schijnbaar’ twee gescheiden entiteiten. Dit geldt evenzeer voor kip en ei. Maar, wie of wat heeft er gemaakt dat de boom, boom werd én zaad, en wat was er vóór de boom zaad droeg, onder welke vorm was de boom er en was het zaad er? 


    Boom en zaad, al wat is, is voortgekomen uit wat in den beginne was, uit van wat was dertien miljard jaar terug in de tijd. En op dat punt in de tijd was er ook, over alles en nog wat gespreid, was er wat er was vóór alles: de wil, de drang tot scheppen. En in die drang tot scheppen, de drang tot het verder scheppen, dat van de evolutie is. Een evolutie die niet te stoppen is. Zo was er in dat punt, in dat allereerste begin, de lucht aanwezig, het water, het vuur en de aarde, en uit deze vier elementen, plant en dier en, uitzonderlijk, de mens, de denkende mens, de homo sapiens.

     

    En zeg me niet, zoals Jacques Monod, dat dit alles toeval is. Zeg me niet, dat er van in den beginne, niet de ‘wil’ was te komen tot de mens. Niet tot de mens als plant of dier, maar tot de denkende mens, tot – en dit is de zin ervan - de geest aanwezig in de denkende mens. En dan, en ik denk aan José Saramago’s halsstarrigheid te verklaren: alles is ‘nada’. Heeft hij er ooit over nagedacht, zoals Jung wou dat we er over nadenken zouden.


    Denken wij erover na? Stellen wij ons geen vragen over de geest van de mens die heel wat meer is dan de stof waarover gesproken wordt in vers 3, 19 van Genesis? Zo, ik zeg het maar, ik schrijf het maar: voor mij is de dood een nieuw begin en is het leven een wandeling, ook een pelgrimstocht naar dit nieuwe begin. 


    Et honni soit qui mal y pense.


    10-12-2018, 07:25 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    09-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vierennegentig: De Lunch (2)



    ‘Wel, tot vanmorgen, goed, ik vorder, ik beloofde mezelf dat ik het afsluiten zou voor de zomer. Ik zou, to please you, Jane, nog wel iets kunnen vertellen over Bergher en het mysterieuze in ‘La Chartreuse de Parme’, want het is een veel belovend boek waarin Bergher, en hij verbaasde me hiermee, uitzonderlijk verwijst naar psalm 139 die ik zo graag citeer, namelijk de psalm over het boek, waarin al het nog voor ons komende, staat opgetekend. Ik zou ook nog wat meer kunnen vertellen over Akhnaton en dan vooral over zijn ‘Atonhymne’ die, hetzij een kopie is van een andere psalm, deze van 104, hetzij de oorspronkelijke tekst ervan is, al naar gelang Akhnaton geplaatst wordt, naar het schijnt, na of vóór Mozes. De meningen zijn, zoals altijd, als het de Bijbel betreft, uiteenlopend. Ik zou ook nog kunnen uitweiden over Kamal Salibi en wat hij waagt te schrijven over Jezus, maar ik denk dat ik al te veel spreek over dat  wat de jaren me geleerd hebben. Het mag vooral geen opsomming van kennis worden. Ik denk ook dat ik gekomen ben op een punt waar ik mijn boek kan sluiten, bijvoorbeeld met deze uitzonderlijke lekkere maaltijd.


    ‘En, is er dan een plot in je boek, wacht er ons een verrassing op het einde?’ Vroeg John.


    Elk fragment ervan is een plot, dacht Ugo te zeggen. ‘Er kome wat komen zal, mijn ontmoeting destijds met jou in de bergen was er een, mijn ontmoeting met Ray en Jane was er een. Ik verwacht er nog andere waaruit ik dan kiezen kan.’


    Ik herhaal het, ik heb het al dikwijls vernoemd, je bent een vreemd man, Ugo. Je spreekt met het komende.’


    ‘Het heden is het nu, dat kennen we, zoals we het verleden kennen, mijn waarde John, het komende is waar het om gaat en, nu ik al zo ver gekomen ben, vertrekkende van zero pagina’s, is mijn vertrouwen groot, er zal een plot zijn, ik weet het, maar weet nog niet dewelke. En dit is, nu ik het zeg, wat me verder schrijven doet. Alles samen genomen gebeurt er niet zoveel in dat boek van mij, ik zou er dus nog heel wat kunnen aan toevoegen, maar ik denk dat waar ik nu aangekomen ben, het zelfs beter ware er dingen uit weg te laten dan er nog andere aan toe te voegen.’ 

     

    Maar overdreef hij niet, als hij maar bleef uitweiden over dat boek van hem, alsof het een meesterwerk aan het worden was, alsof het morgen al in alle etalages liggen zou? 


    ‘En, had John gezegd, de brief, en er zijn er nu twee, die je me vorige week hebt gestuurd komen die in je boek?’


    ‘Ik denk het John, ik denk het. Als ik hem geschreven heb was het met de bedoeling hem ergens tussen te schuiven’.


    ‘Maar, Ugo, je antwoordt hierin niet op de vraag welke zin het leven heeft.’


    ‘Wel, Ray en Jane ik zal je een kopie ervan laten geworden, laat ik jullie eerst zeggen dat ik niet claim dat, wat ik geschreven heb de absolute waarheid is. Er kan morgen bij mij een andere gedachte opduiken die de waarheid, als er een is, dichter benaderen zou. Wat ik heb willen duidelijk maken is heel eenvoudig, maar, zoals ik geschreven heb, revolutionair: als de Neanderthaler is opgeklommen tot de homo sapiens dan, heb ik gezegd, is het niet te danken aan de Neanderthaler zelf, het is een groei die inherent is aan het evolutionair karakter van de kosmos, met dien verstande.’


    Hij stopte even: ‘je volgt nog?’ ‘Met dien verstande dat de homo sapiens wellicht niet het einde betekent en dat logisch gezien, als ik gelijk heb met wat ik durf verkondigen, hij slechts een begin is zoals de Neanderthaler ooit een begin was. Ik vermoed dus sterk dat dit ‘op-weg-zijn-naar’ amper begonnen is. Vraag me niet waar dit eindigen zal. Ik sluit niets uit, vraag me eerder of de Bijbel, hierbij een rol kan gespeeld hebben. Wel het kan, het wijst in elk geval in die richting. Wat betekenen zou en hier wik ik dubbel mijn woorden, dat de Bijbel in dit opzicht een (gewild!) hulpmiddel was.’


    ‘En dan’, zegde John, ‘is de zin van het leven: de zin die we zelf, als full time homo sapiens, geven aan het leven. Het komt er dus op aan, een mens te zijn die zijn verantwoordelijkheid neemt als volwaardig lid van een gemeenschap van mensen.’


    ‘Ja, dit is wat ik begrijp als het ‘faire son métier’ van Camus, maar dan ook als een wezen volledig geïntegreerd in een kosmosgebeuren - hij dacht aan de ‘Tao of Physics van Capra - In de mate dat we dit geïntegreerd zijn begrijpen, elk op zijn eigen manier, leven we zoals het hoort. Een andere zin is er niet, al dacht ik er vroeger anders over, nu denk ik dat we, de mens, ondanks al wat er zich kan voordoen, en er kan zich de volgende generaties heel wat voordoen, verder in deze richting zullen evolueren, maar, ik herhaal het, een absolute zekerheid heb ik niet.’


    Hij zag hoe het  licht dat nog restte zich stolde in een rode gloed laag over de horizon tussen het roerloze van de bomen tot op de gezichten voor hem, een roze gloed nog die als een bevestiging was van wat er gezegd werd.


    *


    Ze hadden afscheid genomen van elkaar. John had herhaald aan Jane dat het een rijke en hoogst merkwaardige lunch was geweest, die naar hij hoopte, kijkend Ugo in de ogen, het boek zou halen. En Ray, dat uit de wijnen straffe gedachten waren ontstaan die de wereld zouden verbazen als ze verspreid werden, ongeacht, zegde hij, de nieuwe, binnen sijpelende Neanderthalers en hun geloof. En, wat hij niet vergeten mocht, er was Jane, zwijgzaam, die hem  met warmte omhelsde toen hij vertrok.


    Thuis, die avond, aan zijn tafel gezeten, herbeleefde Ugo de woorden en de gevoelens die deze opriepen. Hij tekende op wat de essentie ervan was, niet de kleine details, niet hoe laat het wel was als ze afscheid namen. Hij wist dat het een grote dag was geweest; hij wist dat hij er goed zat, rustig sprekend, oneindig levend, denkend bij momenten, aan Tom, de regenmaker: ‘Lizzie ik wil eeuwig leven’. Hij wist dat hij omgeven was met vrienden; dat hij en zijn boek, op vele ogenblikken, het centrale punt waren geweest. Waar, op Gods aarde kon hij beter zijn?


    09-12-2018, 05:25 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    08-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag drieënnegentig: De Lunch (1)


     

    Na zijn brief aan John, na zijn ontmoeting met Daniël de beeldhouwer, kwamen er dagen waarbij hij schijnbaar, alle contact met de buitenwereld had verloren : het was een van de meest spiritueel drukke periodes uit zijn leven. Hij was gaan uitzwerven naar Akhnaton en Oedipus en eens gelanceerd kwam hij onvermijdelijk terecht bij vers 3, 19 van Genesis. Hij had geen globaal beeld van wat hij geschreven had, wist niet waar hij stond, wist niet hoe het verder moest. Maar vandaag  hoefde hij het niet te weten want vandaag was er de verademing, was er de lunch bij Jane en Ray.


    Een rustpoos na al die dagen, dat hij vroeg in de morgen opstond en bleef schrijven,  bijna altijd tot de middag, wanneer hij stil viel, iets klaar maakte om te eten - nog altijd bekommerd om het geschrevene - en in de namiddag, moe, uitgeput, uitgestrekt op de sofa voor de haard. Insliep soms tot de zon onderging in een rode gloed of, op andere dagen, hij zich dwong om zich aan te kleden zoals het moest ; te doen wat hij te doen had - hout voor de haard was hem soms te veel - en hij in de velden was onder het immense van de luchten en wandelde tot aan de rand van het bos, maar het bos ging hij niet binnen, en op andere dagen hij de wagen nam en naar de vijver reed om er Johan te vinden of Geert of Marc, een vriend van Geert en Johan. Het  waren de enige contacten die hij had in die dagen dat hij aan het schrijven was geweest.


    Vandaag, to-day was the day, een dag van bevrijding, een dag, dat hij al wat er geschreven stond kon laten zoals het was en waar het was: een massa zinnen, een massa woorden op een hoop achter hem, met voor zich uit, een wolk van licht die hij betreden ging. Hij had geen nood meer te spreken over wie of wat, had geen nood meer te zeggen dat het, het ‘Allesomvattende’ was dat er voor zorgde dat de mens geëvolueerd was tot homo sapiens. Dit alles was voorbij nu, de filosoof in hem kon worden opgeborgen.


    Hij kleedde zich aan zoals hij dacht dat het hoorde voor een man die schreef en nu ineens was uitgedoofd. En een cadeautje? Hij kon toch niet met lege handen aankomen; een fles champagne dan, maar hij had geen passende doos erbij; een ruiker bloemen, maar de bloemenwinkel in het dorp was dicht. Iets van hemzelf dan, een ets  misschien, iets dat hij jaren terug had gemaakt?


    Hij opteerde voor het laatste. Een kleine ets, een boom met zijn vertakkingen ragfijn uitgetekend in een cirkel, en er onder een bolster open op het zaad. En wat hij destijds had aangedurfd, gekleefd ernaast, precies op de juiste plaats: een ongewoon schelpje, een ongewoon stukje wortel en een ongewoon geslepen steentje meegebracht uit Yemen. Hij dacht, ik riskeer het er op, het is iets van mij, een soort gedicht in lijnen en vormen en een inhoud die te raden is. Maar of het gesmaakt zou worden, zeker was hij niet.

    Wat ook, hij voelde zich goed, los en ontspannen voor het eerst sedert dagen, als hij, tussen de twee wakende leeuwtjes, onder de torenpoort door reed en de wagen parkeerde naast die van John. Hij hoefde niet aan te bellen, de deur van de woning werd geopend en Ray wachtte hem op: ‘Welgekomen, onze grote schrijver en meester.’


    ‘Dank je, mijn beste Ray, je verwelkomt me zoals Dante, Vergilius, maar ik ben maar Ugo, de schrijvende man in het bos, ik heb hoegenaamd niet de allures van een Vergilius’.


    ‘Wel, wat is er verkeerd aan, voor mij, na al wat ik hoorde van jou, ben je een Vergilius and it pleases me


    Hij was binnen in de woonkamer, half in de schemer, het vuur in de haard, een vreugde het te zien. Jane groette hem met een omhelzing, en er was John die hem tegen zich aanhaalde. Hij voelde hun genegenheid en was er door geraakt. Hij dacht dat zijn hand beefde als hij, zijn in papier gewikkeld geschenk overhandigde aan Jane, zeggend dat het een resultaat was van de man die hij vroeger was. Jane wachtte niet, ze was te nieuwsgierig, opende het pakje en scheen totaal verrast met wat ze in de handen hield.


    ‘Dat doe je ook? Kijk, dit is hij helemaal’, zegde ze en ze toonde het kadertje aan John en Ray: ‘Het is zijn handteken’ wist John, een talisman,  een document dat meer Ugo is dan een foto van hem.’


    De toon was onmiddellijk gezet, de stemming was er volop. Het gesprek liep over programma’s op de televisie, de Beethoven van gisteren, over boeken en tentoonstellingen terwijl de champagne werd geschonken, parelend in coupe-glazen en rechtstaande gedronken, het begin van een groot samenzijn met heel wat beloftes als hij zag hoe de tafel gedekt stond.

    En de beloftes vervulden zich naarmate de tijd vorderde. Er waren kleine hapjes die rondgingen op een schotel. Daarna, aan tafel, waren er oesters met een excellente ‘Pinot gris’ die ze hadden meegebracht, zegden ze, van Riquewihr, een dorpje in de Elzas die ze zeker eens bezoeken moesten.


    En over reizen gesproken, wisten ze elk een bijzondere plaats te vernoemen, waar dit te zien was of dat en waar het goed was enkele dagen te verblijven met de naam van het hotel erbij en het restaurant dat ze niet missen mochten.


    Ondertussen was Jane bezig in de keuken, niemand mocht haar helpen tot ze tevoorschijn kwam met een grote schotel kreeft à l’Armoricaine, een totale verrassing waar weinige huisvrouwen zich aan wagen zouden. Ze kregen een speciaal doekje om de hals, maar dan met een kreeft in plaats van met een rood kruis zoals bij de drie musketiers. De kreeft was overheerlijk, zacht en romig, prachtig afgewogen smaak, en zoals het hoorde met de nodige pilipili, zeer pittig klaar gemaakt.


    Jane verdiende alle lof en ze wist, zegde ze, dat alles gelukt was zoals ze het wenste, precies van smaak, misschien toch had ze beter cognac gebruikt in plaats van armagnac, maar de musketiers vonden het bijzaak.


    Er was nog een selectie kazen erna met een beste Pommard Village, om uiterst voldaan de koffie te nemen. Wat een maaltijd vonden ze, als ze neer zaten op de sofa achteraf. En het was inderdaad gedenkwaardig geweest, zeker drie sterren waard. En dan kwam de onvermijdelijke vraag van Jane: ‘Ugo, hoe staat het met je boek?’


    08-12-2018, 06:17 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    07-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 92: Wat nodig is: een nieuwe renaissance.

     

    Maar hij ondervond dat alles op zijn tijd komt. Zo was hij gelukkig in ‘La Langue hébraïque restituée’ van Fabre-d’Olivet - hij zag dit boek liggen in een etalage in de hoofdstad en had het zonder aarzeling gekocht - over de twee basis-vertalingen van de Bijbel - de Septuaginta of de Griekse vertaling en deze van Hiéronymus in het Latijn, de Vulgaat - te kunnen lezen wat hij altijd heeft willen lezen, namelijk dat wat eigen is aan de geest geofferd werd aan het zichtbare, en dat wat universeel werd opgevat, als persoonsgebonden (Adam en Eva) werd voorgesteld.


    Het betoog van Fabre-d’Olivet komt er op neer dat de geest van de tekst niet aan bod komt en dat het voor hem meer dan duidelijk is, dat de inhoud van 3, 19 hem leert dat de mens terug keren zal tot het geestelijk element dat het principe van zijn wezen is, à l’élément spirituel qui est le principe de son être.


    En met de jaren zou hij ook Paul Nothomb gaan lezen die in een schitterend betoog, handelend over de onsterfelijkheid van de mens, tot het besluit komt, dat die bewuste goddelijke veroordeling (vers 3,19) begrepen moet worden als een benedictie, want: je werd gevormd onsterfelijk en tot onsterfelijkheid keer je terug. Wat heel wat anders is dan ‘gij zijt stof en tot stof keert gij terug’.


    Beide vertalingen, deze van Fabre-d’Olivet en deze van Nothomb bedekken de idee die de traditie ons voorhoudt en altijd heeft voorgehouden. Het uitzichtloze van 3, 19 wordt aldus een tekst lijk een kathedraal, een tekst die een totaal andere waarde geeft aan het leven en de mens optilt tot zijn ware dimensie, de dimensie van zijn geest.


    Het is onweerlegbaar dat de auteur van de Kosmogonie – de tien eerste hoofdstukken van Genesis - wie hij ook moge geweest zijn, ons meer had te vertellen over het fenomeen mens dan dat hij uit stof was gemaakt en tot stof terugkeren zou. Neen, de boodschap had een oneindig ruimere draagwijdte en situeerde zich op een totaal ander vlak. De auteur wou ons namelijk duidelijk maken dat de mens ontstaan was uit de geest van Elohim en als dusdanig conform was aan deze geest, misschien nog niet in zijn huidig stadium, maar er naar evoluerend, er in potentie al aanwezig.


    En, dacht hij, bij dit alles zou men zich toch de vraag moeten stellen hoe de wereld, en dan niet alleen de Westerse wereld, er zou hebben uitgezien indien de kerkvaders van in den beginne geconfronteerd waren geweest met de onsterfelijkheid van de geest in plaats van met de stoffelijkheid van het lichaam?


    Men kan aldus stellen dat het zwaartepunt van onze westerse beschaving gestoeld is geweest op feiten die nu niet meer als aanvaardbaar worden aanzien en dat de huidige theologie in verband met de zin en betekenis van de dood van Christus, heel wat ingewikkelder blijkt dan de nog immer (stilzwijgend) aangeleerde opvatting voortvloeiend uit het erfzonde-gebeuren van Adam en Eva. Echter, en dit wil hij benadrukken, vermindert dit in niets de grootheid van Christus en van Paulus, integendeel, het verheft hen als mens onder de mensen en als sterkend voorbeeld voor de mens die een regel zoekt om naar te leven.


    Hugo Claus zou nooit geschreven hebben zoals hij schreef en over wat hij schreef ware hij niet verteerd geweest door het dogmatische. Want het is overduidelijk dat al deze aarzelingen, met hun echo in het krampachtig dogmatische, onze Westerse wereld hebben gebracht tot waar we ons thans bevinden: losgeslagen en ontheemd, zoekend naar nieuwe begrippen en nieuwe formules, vertaald naar onze moderne tijd toe, gekenmerkt door een totaal nieuwe horizon die aanvaard kan worden zowel door gelovigen als niet-gelovigen. Maar wie is het die in deze, in volle omwenteling zijnde wereld, uit de massa op zal staan en gehoord zal worden?

     

     

          *Fabre-d’Olivet: La Langue Hébraïque restituée,Collection Delphica. Editions l’Age d’Homme 1975,(Facsimile). pag. XVII : Tout ce qui était esprit y est devenu substance, tout ce qui était intelligible est devenu sensible, tout ce qui était universel est devenu particulier.

    **Paul Nothomb: ‘Homme immortel’ ,  Albin Michel, Bibliothèque de l’Hermétisme 1984, , pag. 51,’Tu as été formé immortel et tu le redeviendras.’

     


    07-12-2018, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    06-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 91: De intelligente lezer van Umberto Eco


     


    Zondigt hij tegen de nederigheid als hij nood heeft af te wijken van het dagelijks gewone om1: meer dan gebruikelijk is, de richting van de geest te kiezen, als hij het heeft over zaken die een domein belichten dat, gelukkig nog, velen onder ons de dag van vandaag bezighouden? En nog, als hij dan de plof hoort van de steen die Umberto Eco in eenzelfde kikkerpoel gooit, Eco die in een interview vertelt over:


    ‘Een nieuw sociologisch verschijnsel: de intelligente lezer; een lezer die wenst uitgedaagd te worden, een lezer die het niet langer pikt dat een auteur of een uitgever hem als een halve debiel beschouwt en hem alleen maar voorgekauwde fast-food lectuur voorschotelt ...*' 


    Al is er ook dit andere vers van Eliot dat hij terughaalt uit het stripverhaal en een ander aspect van wijsheid belicht: ‘And what you do not know is the only thing you know’.


    Is hier dan ook niet, zeer duidelijk een soort morfische resonantie - Rupert Sheldrake -  aan het werk en mensen, wier voelhorens antennes zijn, deze resonantie opvangen kunnen?


    Zijn taal is de taal van een ketter wellicht - maar het deert hem niet het minst - als hij vooropstelt in dit alles, in deze resonantie, deze echo onder de gewelven van de geest, de gouden tekenen te zien van de werking, de stootkracht van een Energie die ons bespeelt en zaken uitpuurt.


    Dat hij, als Bernanos schrijft, que tout est grâce**, hij stellen mag dat ‘alles geest is’ en dat de zin van het leven enkel gezocht kan worden in de richting die deze geest in zich draagt.


    Men kan zich terecht afvragen wat een Jezus, maar dan de Jezus uit het evangelie van Thomas, ons in het begin van dit derde millennium zou te vertellen hebben. Zou hij rekening houden met de weg die de wetenschap ondertussen heeft ingeslagen om meer nog de nadruk te leggen op de spiritualiteit in de mens die het teken is van de levende mens onder de dode levenden. Al was het maar om een poging te doen, de liefde onder de mensen, of het respect van de mens voor zijn evenmens, wat al heel veel is, via een andere weg te bereiken?


    Of, is wat hij schrijft woordkramerij en ijdel gepraat en is het toch zo dat er slechts één wet is, de wet van de onbaatzuchtige liefde, al heeft deze ons nog niet heel ver gebracht?


    Het boek dat uit hem oprijst, lijk een aalscholver uit het water, is een wanhoopskreet omdat hij bewust is dat zijn essentie niet van stof is en dus niet tot stof keren zal. Laat dus Jahweh aan diegenen die hem danken en loven, maar dat men hem toelate die Jahweh te beoordelen van uit een totaal andere, kosmisch gerichte gezichtshoek: hij deel zijnde van deze Kosmos.


    Hoeft hij te zwijgen als alles in hem roept naar een mens van een andere dimensie die hem bindt over alles heen aan het Alfa, het begin van alles, en hem tevens positioneert op zijn weg naar het Omega, het einde van alles? Zoniet is de dood, de donkere holte en niet de lichtende eeuwigheid en heeft het geen zin verder te willen reiken dan wat Steven Weinberg, wat Leo Apostel, wat zovelen met hen, in hun grote oprechtheid hebben gemeend te moeten besluiten: hopen op het licht maar vrezen dat het de duisternis zal zijn! 


    *

     

    Zo is het dat hij, wat de Bijbel betreft, met het zich ophopen van de jaren en het naderen van de dood, vers 3, 19 uit Genesis niet meer kan aanvaarden. Het is de uitspraak van Jahwe, na de val van Adam en Eva, die als volgt, in de Willibrordus-versie, wordt opgenomen:

     

    In het zweet zult gij werken voor uw brood

    tot gij terugkeert naar de grond

    waaruit ge zijt opgenomen

    Gij zijt stof en tot stof keert gij terug.

     

    Wellicht is de zin ervan altijd over ons heen gevloeid lijk water over de bergwand; maar men begrijpe dat deze laatste regel van 3, 19 een totale veroordeling van de mens inhoudt: ‘Gij zijt stof en tot stof keert gij terug.’ Het is een vers dat een doek neerlaat over al ons doen en laten, over al ons verwachten, een vers dat ons, van bij de aanvang, leert waar ons einde ligt en waarbij met een zeker sarcasme, de mens wordt klem gereden.


    Het schijnt hem toe dat dit een vertaling is geweest om de tekst gemakkelijk te houden. Het zijn woorden door de mens gesproken en niet door de Elohim van ‘bereshit bara elohim. Want, dat ons lichaam, na de dood terugkeert tot stof hoefde helemaal niet te worden opgenomen in een document dat men de Kosmogonie van Mozes noemt, opdat elk van ons dit weten zou. Trouwens wat is er van een Elohim die de mens creëert, zo gezegd naar zijn beeld en gelijkenis, - dat enkel een gelijkenis in essentie kan zijn - om hem daarna opnieuw te herleiden tot een handvol stof?


    Zo, hoe kan het dan dat het sublieme in de mens, de geest, of ‘het wonder van het wonder’ zoals te lezen staat in het, jammer genoeg apocrief gehouden evangelie van Thomas, zo maar met enkele woorden vergruisd wordt. En verder nog, welke boodschap hebben we aan dit : ‘gij zijt stof en tot stof keert gij terug’, deze totaal negatief geladen grondregel waarmee de Westerse mens geconfronteerd werd en wordt.


    Het is nochtans meer dan waarschijnlijk dat de eerste tien hoofdstukken van Genesis een Egyptische oorsprong moeten gehad hebben. En steunen alle Egyptische bronnen zich niet op een geloof in het eeuwigheidsbeginsel in de mens. Ideeën die we terugvinden in de tradities van alle volkeren uit de oudheid en die ons een sfeerbeeld geven van de spiritualiteit en de religiositeit van toen. Het verbaast hem dan ook, in dat fameuze vers 3, 19 een uitspraak te lezen die niet alleen niets nieuw zeggend is maar dan ook nog diametraal dat sfeerbeeld benadert.


    Aldus was het maar al te evident dat hij zich vragen ging stellen over de juistheid van de termen van 3, 19. Het scheen hem toe dat de ‘Zeventig’ te ondoordacht waren geweest in hun vertaling van het Hebreeuws naar het Grieks en dat hun bedoeling was geweest, de tekst afgestemd te houden op het zichtbare zodat ze geen oog hebben gehad voor het esoterische karakter ervan, om maar niet te zeggen dat de vertalers niet bij machte waren de ware boodschap te begrijpen.


     

     


    *Umberto Eco: Een nieuw sociologisch verschijnsel, de intelligente lezer  ‘Schrijven is wandelen in een Doolhof’. De Standaard van 21 en 22 januari 1995. Bijdrage van Peter Jacobs en Mark Vlaeminck. 

    **Georges Bernanos : ‘Journal d’un Curé de Campagne’.

     


    06-12-2018, 07:49 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    05-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negentig: T.S.Eliot en Marc Sleen



     

    Hij wandelt in het bos van zijn jeugd zoals hij wandelt rond de vijver van Johan, zoals hij, bij valavond, bladert in zijn dagboeken. En vandaag - zegge op het uur dat het gebeuren moest - ‘struikelt’ hij over een ingekleefd dagbladknipsel uit het Nero-stripverhaal*:

     

    ‘O, lees jij ook Eliot?’

    ‘Hij is mijn ‘livre de chevet’, hij is onbeschaamd elitair; een mijlpaal in de wereldliteratuur is zijn Four Quartets’.

    En deze versregels, in wolkjes, gevolgd door wat hij zo dikwijls al heeft herhaald en beklemtoond, de zovele jaren dat hij Eliot leest en hem citeert: ‘The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility: humility is endless.’


    Wie, denkt hij, zorgde ervoor dat ik ooit, in heel bijzondere omstandigheden, het werk van T.S. Eliot heb leren kennen en dan, waarom heb ik dit knipsel hier bewaard, is het opdat ik het vandaag, nu ik het meest nodig heb,  terug zou vinden en zou overnemen in mijn manuscript om beter nog te zeggen wie ik ben?


    Want, Is hij ook niet schaamteloos elitair en, is het boek dat zich schrijft, wel een bewijs van nederigheid; is het in twijfel trekken van wat men toeval noemt en het laten uitschijnen dat er iets anders in het spel is, of zijn elitair zijn – want dat is hij – is dit wel een voorbeeld van nederigheid?


    Hoe komt het dat hij vandaag dit Nero-verhaal terugvindt, bestaat er ook een onzichtbare band tussen al degenen die T.S. Eliot in hun hart en vooral in hun geest dragen of, wat nog hechter is, kan het dat we gevolgd worden van uit de toekomst?

    Zoals hij destijds verbaasd was de verzen van Eliot te vinden in het stripverhaal van Marc Sleen, is hij nu even verbaasd dit knipsel terug te vinden precies het uur dat hij het nodig had het te vinden. 


    En dan wat het nederig zijn betreft, is het ook wel nederigheid te spreken over al wat hij las en heeft opgeslagen; is het nodig dit alles te etaleren en te gaan vermengen met wat er zich binnen in hem afspeelt of, anders gezegd, zijn ‘kennis’ te gaan versieren met flarden uit zijn jeugd, uit zijn liefdesleven zoals hij herhaaldelijk heeft gedaan de voorbije dagen en maanden?


    Is het wel nodig zich te tonen zoals hij is en dan uiteindelijk toch nog het aller intiemste te verbergen, en vooral, het alledaagse dat van ons allemaal is, weg te laten: niet schrijven hoe hij opstaat en hoe hij ontbijt en al wat er op volgt, hoe hij wegrijdt met een laatste zin in zijn hoofd - soms een eerste - die blijft terugkomen, zelfs al verdwijnt hij soms voor ogenblikken, maar hem bij blijft waar hij ook gaat of wat hij ook doet?


    Het is wel niet zoals bij Rubinstein die opstaat met het pianoconcerto van Chopin in zijn hoofd; ontbijt, telefoons ontvangt, en ondertussen in zijn onderbewustzijn, het concerto verder speelt om het, naar het einde toe, zo vertelt hij toch, terug bewust op te nemen in zijn gedachten. 


    In feite, het verschil is niet zo groot, ook hij schrijft verder zonder pen in de hand; hij ook ziet, al is het soms aarzelend, hoe of langs welke weg hij verder moet. Als hij dit zo optekent, is dit dan wel een vorm van nederigheid en heeft hij aldus, nog niet de wijsheid opgedaan om te zwijgen wat hij meent te moeten zeggen?


    Het zijn zovele vragen die blijven komen waarop alleen de tijd zal antwoorden. En, hij schrijft de tijd in, zonder enige rem te aanvaarden. Hij doet het in de eerste plaats voor zichzelf om te weten waar hij staat, vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. Hij doet het ook misschien, nu de beschreven pagina’s zich opstapelen, opdat hij zou kunnen zeggen: hiermede gaat mijn geest de eeuwigheid in, er kan me dus helemaal niets meer overkomen.


    Vooral dan de indruk te hebben dat zijn leven niet nutteloos is geweest, dat hij eruit gehaald heeft, spiritueel gezien, en daar komt het op neer, wat er voor hem uit te halen was. Hij heeft steeds de drang gekend vooruit te willen in al wat waarheid kon zijn of worden. Steeds maar een stap verder willen zetten dan tot waar, om het even welk boek, hem bracht. Zijn ganse leven, vrienden, boeken, voorvallen te confronteren met elkaar en uit deze confrontatie zijn inspiratie te halen om die stap naar meer te kunnen zetten. 


    Vandaag is het Marc Sleen over Eliot, gisteren was het Daniël, de beeldhouwer, over de formule van Einstein, zelfs al is het slechts een kleine stap in meer geweest en zelfs al hebben anderen er grotere gezet, dan toch kan hij het niet verzwijgen verheugd te zijn over wat hij presteerde; hij, Ugo, nu tronend in een droomwoning, zijn huis in de woestijn, beseffend dat het soms buitengewoon was er te vertoeven. 


    En nu, nu hij er bijna elke dag voor een paar uren aanwezig is, ook de vijver van Johan waar hij van dichtbij het wonder van de natuur kan zien en voelen en tezelfdertijd - Max Wildiers wist dit maar al te goed, zoals hij al schreef - vertoevend in het gezelschap van zovelen die zoals hij, een boek hebben geschreven of willen schrijven waaraan ze dag na dag, maand na maand, misschien jaren, misschien een leven lang, hebben gewerkt; steeds maar volhardend, met hoogtes en laagtes; steeds verder werkend, soms met de moed der wanhoop omdat ze vonden bij het ontwaken, dat ze in het ijle aan het schrijven waren.

     

    Maar, wat of hoe ook, vandaag is er in zijn leven, dit boek in wording dat hij, zoals elk boek, lijk een steen in de kikkerpoel wil werpen. En, is het wel zo, Eliot, dat de ene wijsheid die we verwerven kunnen, deze van nederigheid is; komt dit niet neer op het toezien en laten begaan hoe de mens stilaan wegzinkt in de poel van een afgelijnde alledaagsheid, een gemeten kleinburgerlijkheid wat zijn spiritualiteit betreft?

     

     

     

    *Over het Nero stripverhaal.

    Het betreft strips 125 en 126 in De Standaard van 21 april 1993, en het gaat over de ontmoeting van Adhemar met Wonderboy, op de daktuin – ‘’s zomers verkies ik op de daktuin te studeren’ –  met aan hun voeten, Wonderboy’s boeken zoals: ‘A. Gore Jr, W. James, ‘Amerikaanse Psychologie’, H. Longfellow, ‘The Beffroi of Bruges’,  Samuel Beckett.

    En dan, de genie van Sleen: in een stripverhaal: Adhemar die een boek van T.S. Eliot neemt – de tekst in wolkjes - en vraagt: ‘O, lees jij ook T.S.Eliot?’

    En Wonderboy: ‘Mijn lievelingsdichter, mijn livre de chevet. Four Quartets’ van Thomas Stearns (1888-1965) is nooit ver uit mijn buurt. Het is een hoogtepunt uit zijn poëtisch oeuvre… Maar ook een mijlpaal in de wereldliteratuur. Hij is onbeschaamd elitair. Herinner je uit East Coker:  in order to possess what you do not possess, you must go by the way of dispossession’.

    En, voegt Adhemar er aan toe: ‘And what you do not know is the only thing you know’.

    ‘Meesterlijk!’ antwoordt Wonderboy: ‘The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility: humility is endless

    ‘Mooi!’

    ‘Een spelletje schaak?’

    ‘Graag.’

     


    05-12-2018, 06:20 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2024
  • 15/04-21/04 2024
  • 08/04-14/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs