Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
23-01-2013
Over terrorisme
Over
terrorisme
1.
Terroristen zijn wie
met geweld en met de dreiging ermee andermans vrijheid kortwieken en
hen in het gareel van hun grillen dwingen grillen die zij
godbetert ook nog graag voorstellen als natuurlijke noodzaak of
goddelijke wil. Terroristen maken het leven van wie zij terroriseren
voorwaardelijk door het onmogelijk te maken als zij niet plooien voor
hun wensen en dat is de ergste vorm van conditionering, het is
ontmenselijking. Het terrorisme creëert niets minder dan de
slavernij, waarbij het de bevolking die het inneemt, verdeelt in,
enerzijds, terroristen of slavendrijvers en, anderzijds, slaven.
Terrorisme is gekwadrateerde en aperte pesterij mét monddood making
of chantage van de getuigen.
Omdat terroristen
altijd mikken op de verknechting van wie zij terroriseren, terwijl de
geterroriseerden met rede begaafde mensen zijn, bieden zij aan de
door hen onderworpenen een katalysator aan, en wel in de vorm van een
systeem waarmee zij hun onderwerping tegenover zichzelf alsnog kunnen
trachten te rechtvaardigen een pijnstiller als het ware; in de
praktijk kan dat een ideologie zijn, maar nog het vaakst is het een
religie of een systeem dat van de onderworpenen een quasi volledige
overgave eist die, paradoxaal genoeg, helemaal niet redelijk gegrond
hoeft te worden teneinde te kunnen dienen als 'verantwoording' voor
de onderwerping. Karl Marx verwoordde het aldus: "Godsdienst is
opium voor het volk". Dat alvast menigeen die voor zijn misdaden
zijn toevlucht nam tot het naar deze ideoloog genoemde opium het
'marxisme' herinnert slechts aan het welhaast hilarische probleem
van de zelfreferentie, nooit meesterlijker bespeeld dan door de
godheid zelf: "Wie zonder zonden is, werpe de eerste steen!"
Dikwijls volstaat de
dreiging van terreur en dus alleen maar de creatie van angst, om
ervoor te zorgen dat een volk zich 'vrijwillig' en massaal onderwerpt
aan het aangeboden 'rechtvaardigingssysteem', en op dat vlak
herinneren de wetten van het macrosysteem meer bepaald in de
sociologie aan deze die gelden in de wereld van de allerkleinste
partikels of de kwanta: alle dingen hebben naast hun stoffelijkheid
ook een geestelijk bestaan met een vaak groter effect dan de
daadkracht die wordt toegeschreven aan hun massa; de invloed van de
belastingcontroleur is even groot als zijn daadwerkelijke actie
dankzij onze onwetendheid omtrent de daadwerkelijke controles.
Onzekerheid, onvoorspelbaarheid, mogelijkheid, kans: het zijn slechts
schijnbaar onbestaande zaken welke wij sinds oudsher samenvatten
onder de noemer 'geest'.
Het impact van de
terreur op zijn belijders is van die aard dat de onderwerping aan een
opgelegde wet het juk der dictatuur wel onomkeerbaar lijkt en
door zijn slachtoffers begeerd en zelfs verdedigd wordt: dat
illustreert de historisch eindeloze rij van theologen en ideologen.
In dat licht moet worden onderstreept dat ook de daders slachtoffers
zijn, want ook de onderwerpers zijn onderworpen aan de tirannie: het
zijn niet de zogenaamde 'terroristen' die de terreur scheppen; het is
daarentegen de terreur als zodanig die gelijktijdig 'terroristen' en
'geterroriseerden' in het leven roept. De terreur is bovendien zo
diep verweven met de systemen die hem in stand houden als het leven
verweven is met de wezens die het zodoende voor de dood behoedt.
Terreur is derhalve
welhaast een mentaliteit een 'geest' welke haar intrede doet
in een samenleving die niet langer in staat is om de spanning die er
altijd heerst tussen de leden zodanig te differentiëren en te
ordenen dat zij geen abrupte polarisatie onder de leden veroorzaakt.
In dat laatste en te vermijden geval splitst de samenleving als het
ware op in twee polen, twee nieuwe soorten van burgers, waar voordien
allen onderling gelijk waren of dezelfde rechten hadden. De geest van
terreur onderwerpt allen terwijl sommigen zich ook nog engageren als
handhavers van de nieuwe orde. Het gedrag van de beide groepen
beantwoordt aan het Stockholm-syndroom: de terroristen schikken zich
naar de eisen van de terreur als zodanig en de onderworpenen schikken
zich naar de eisen van de terroristen.
Dat de terroristen
zelf volkomen onderworpen zijn aan de hoger genoemde mentaliteit of
'geest' van de terreur, toont zich hierin dat zij volstrekt
onberedeneerd en ongefundeerd te werk gaan. Zij handelen immers
helemaal niet vanuit een religie of een ideologische overtuiging, al
beroepen zij zich daar wel op, maar dan kennelijk zonder die ten
gronde te verstaan. Zij nemen veeleer eender wélke religie of
ideologie te baat, als 'opium' zo men wil, om zich daarachter te
verschuilen met wat zij zoal aanrichten. Meer nog, zoals wordt
getoond in het mooie actuele voorbeeld van de huidige toestand in
Mali (d.d. januari 2013) waar de verslagen Malinese huurlingen van de
vermoorde Libanese kolonel Khadafi zich met oorlogstuig als buit
terugtrokken in hun thuisland alwaar zij deze zware wapens prompt
zijn gaan gebruiken om er de eigen ongewapende bevolking mee te
terroriseren. De kat wordt bij de melk gezet, de gelegenheid schept
de dief, het wapen creëert de terrorist. Religies of ideologieën,
eender welke, functioneren als mogelijke wapens op het ogenblik dat
een geest van terreur zijn intrede doet, precies zoals een boosdoener
ter plekke de steen of de kandelaar die toevallig binnen zijn
handbereik ligt, aanwendt als moordwapen.
Edoch,
een steen en een kandelaar kunnen zich niet verweren, een religie
principieel wel, want die is met mensen bemand. Het probleem is
echter dat niet elke religie een hoofd heeft zoals de katholieke kerk
met haar paus, terwijl zo'n hoofd wel hoogst noodzakelijk is waar het
er op aankomt om zich te verantwoorden of om terreur gepleegd in naam
van de religie, te kunnen afstraffen met gezag. Een religie zonder
hoofd is een kip zonder kop, maar meer nog is het een wapen waarop
elke crimineel beslag kan leggen. Het corrupte karakter van een
systeem toont zich overduidelijk waar bij het tot stand komen van een
executieve, deze vaak a
priori reeds
door terroristen geïnfiltreerd blijkt.
Soms wordt gezegd
dat de edele kunsten waarmee sinds oudsher alle beschavingen pronken
de architectuur, de beeldhouwkunst en de schilderkunst, de
literatuur, de dans en de muziek slechts middelen zijn ter
verdrijving van de verveling. Maar in die functie zijn zij vooreerst
ook de rasechte getuigen van overvloed en luxe: een hoge
levensstandaard, een goed leven, een maatschappij die ruimschoots in
het onderhoud van haar burgers kan voorzien. Kunst, spel en sport
zijn als uitlaatklep alvast verkieslijker dan oorlog en
criminaliteit, maar zij gedijen nimmer zonder een gedegen en
verfijnde opvoeding, welke uiteraard een kanalisering van de energie
en dus een tijdelijke beperking van de vrijheid vragen. Waar die
'vrijwillige onderwerping' ontbreekt, dreigt een geest van chaos
welke spontaan zijn tweelingbroer oproept, met name de geest van
terreur.
Chaos brengt
onvoorspelbaarheid en onzekerheid welke de paniekreactie die de
terreur is, veroorzaken. In de terreur veruitwendigen zich de
innerlijke spanningen die voortkomen uit het algemene wantrouwen dat
uit de algemene onzekerheid volgt. De last van het wantrouwen kan pas
worden verlicht als men erin slaagt om de dreiging af te wenden, wat
men doet door de controle op anderen op te drijven en door hen in een
greep te houden die nog weinig beweging toelaat. Die algemene
vrijheidsinperking is in feite een ersatz voor de discipline die in
de opvoeding ontbrak, maar er is geen alternatief meer eens die
ongedisciplineerde jeugd volwassen en derhalve onkneedbaar is
geworden.
Vandaar ook ligt
misschien wel voor het leeuwendeel de oplossing voor terreur in een
degelijke opvoeding en waar die gemist werd, betekent dit uiteraard
dat een oplossing niet in zicht kan zijn op korte termijn. Maar het
gevaar is reëel dat de menswaardige opvoeding voorgoed de mist
ingaat omdat ook de terreur zelf een vorm van discipline in het leven
roept, meer bepaald deze die volgt uit haar conditionering.
Conditionering immers is blinde sturing van het gedrag middels straf
en beloning en het is derhalve vooreerst een belediging voor elke met
rede begaafde mens wanneer men hem het inzicht in de zin van zijn
eigen handelen ontneemt. Mensen die niet uit inzicht handelen doch
uit dwang, missen mét de vrijheid hun existentie zelf. Zij zullen
hoe dan ook altijd op de loer liggen om het systeem dat hen bedwingt,
omver te werpen terwijl zij het tegelijk lippendienst moeten
bewijzen. Een geterroriseerde maatschappij wordt derhalve gekenmerkt
door burgers die zullen beweren een geloof te belijden dat zij in
wezen hartsgrondig haten en verachten. Zij delen het schizofrene lot
van alle burgers die leven onder het juk van een dictator: zij
juichen hem toe en knielen voor hem... tot op de dag dat zij hem
ongestraft kunnen lynchen en dan dralen ze geen ogenblik meer, zoals
dat op Tweede Kerst 1989 geschiedde met de Roemeense dictator Nicolae
Ceausescu en diens echtgenote Elena.
Het communisme, het
kapitalisme, het katholicisme, de islam, het jodendom, het boeddhisme
of het hindoeïsme: zij hebben elk hun eigen tirannie die te zijner
tijd gelijk een aap uit de mouw te voorschijn komt. Het communisme
met zijn geheime agenten die belachelijk waren als ze zichzelf maar
niet zo ernstig namen, waardoor zij gek en derhalve ook
levensgevaarlijk worden; het kapitalisme met zijn goud dat velen
zodanig verblindt dat ze ervoor moorden, leven en sterven, zoals ook
Midas deed; het katholicisme met zijn terreur van het hellevuur maar
ook de brandstapels van de inquisitie, de veroordelingen en de
verminkingen die wij ook kennen van de fundamentalistische islam; het
jodendom waarvan alvast een vleugel streeft naar wereldheerschappij;
het boeddhisme en het hindoeïsme die inderdaad al te vredig lijken
om dat ook te kunnen zijn, want zij verkappen met hun geloof in karma
en reïncarnatie een absolute onverschilligheid jegens het leed van
de naasten die immers niet mag geholpen worden omdat hij slechts door
boetedoening tot verlichting komen kan.
Een maatschappij
de wereldgemeenschap moet kunnen worden geordend, maar dit doel
kan in het derde millennium best met politieke en wetenschappelijke
middelen worden bereikt; het lijkt er heel sterk op dat religies maar
ook ideologieën hun kansen om zich te bewijzen allang hebben
verspeeld en dat zij derhalve hun beste tijd hebben gehad. Zij dienen
inderdaad naar de privésfeer te worden verwezen, en voor wie hen
ernstig nemen gedachtengoochelaars en mystici hoeft dat
overigens geen domper op het persoonlijke geluk te betekenen
trouwens evenmin als de regels waaraan allerhande sporters en spelers
zich dienen te houden. Het gaat uiteindelijk om de humaniteit, en wie
menselijkheid zegt, zegt vrijheid: niemand heeft het recht om zijn
persoonlijke bedenkingen bij het bodemloze, bij tijden exalterende en
bij andere tijden deprimerende raadsel van het bestaan, aan anderen
op te dringen, laat staan dat men lijdzaam zou moeten toezien wanneer
mensen anderen al dan niet met fysiek geweld verplichten om hun
persoonlijke waanzin te gaan belijden.
2.
Wanneer ingevolge
een tekort aan discipline bij haar burgers de onzekerheid binnen een
samenleving toeneemt en de dingen onvoorspelbaar worden en derhalve
chaotisch, ontstaan welhaast symbiotisch de geest van angst en deze
van terreur welke elkaar rechtvaardigen, versterken en doen groeien,
bijna zoals dat gebeurt in de ontwikkeling van een levend organisme.
De chaos creëert angst en de angst vraagt om orde, terwijl de orde
een beroep doet op terreur in de (ijdele) hoop zich aldus te kunnen
herstellen, precies zoals een onderwijzer zijn stem verheft om het
geroezemoes in zijn klas te overstemmen en aldus de stilte te doen
terugkeren de stilte, de orde en de rust welke dan geheel vrij
zijn van chaos, onzekerheid en angst.
De hoop waarvan
sprake is inderdaad ijdel want een maatschappij is geen klas met aan
het hoofd een gezagvol onderwijzer en evenmin is zij een gesloten
systeem zoals het goed geregelde onderwijs dat welhaast is binnen de
veilige en geheel geordende omkadering van een opvoedingsproject dat
een bijzonder artificiële wereld voor het kind creëert en dan
bovendien binnen de buffer van de reeds per definitie min of meer
kunstmatige ruimte van de cultuur.
Een maatschappij kan
worden beschouwd als het resultaat van een evolutionaire ontwikkeling
die zelf beantwoordt aan een natuurlijke noodzaak tot zelfhandhaving
bij de mens en bij vele andere soorten. De terreur van de natuur
waarin, alle vertederde dierenliefhebbers ten spijt, het
onverbiddelijke recht van de sterkste geldt, wordt middels de cultuur
enigszins afgeweerd, maar in de cultuur zelf keert die terreur alras
terug in een nieuwe en meer gesofisticeerde gedaante.
Zo zijn de
religieuze geboden en de vele andere waarden en normen inzake
menselijk gedrag vaak terug te voeren tot regels die te maken hebben
met hygiëne, terwijl hygiëne wordt afgedwongen door een natuur die
toelaat dat microben een prooi zien in, bijvoorbeeld, zoogdieren
zoals de mens.
Religieuze geboden
verbieden mensen om te doden maar die regel kon nooit gelden als hij
ook sloeg op slachtoffers die tot een andere diersoort behoren omdat
de natuur het leven dat geen ander leven tot zich neemt, gewoonweg
verbiedt om voort te bestaan: wij moeten eten en dus moeten wij ook
doden om te kunnen overleven, wat betekent dat dit ver-bod feitelijk
slechts een verkapping is van een ge-bod, meer bepaald het gebod om
ándere soorten te doden. Hetzelfde geldt voor het verbod tot liegen
dat op de keper beschouwd de verschalking gebiedt van ándere soorten
die men immers te vlug af moet kunnen zijn in de jacht maar
bijvoorbeeld ook in de veeteelt of in de dressuur.
Waar culturele
voorschriften en religieuze normen refereren naar een natuurlijke
noodzaak, is hun bron en hun zin dikwijls heel duidelijk en
vanzelfsprekend maar waar dat niet of niet langer het geval is, zijn
die normen niet slechts zinledig maar bovendien vaak bijzonder
hinderlijk. De instandhouding of de herinvoering ervan druist dan
niet alleen in tegen het gezond verstand maar is tevens in strijd met
alle regels inzake economie en nog meer belemmert een
voorbijgestreefde regelgeving het zelfbehoud en het behoud van de
soort. In dat laatste geval heeft men te maken met een terreur die
volstrekt onacceptabel is en uiteraard ook geheel tegennatuurlijk, en
dit is dan terreur in de eigenlijke betekenis van het woord.
Terreur in de
eigenlijke betekenis van het woord doet zich bij uitstek voor waar
geduld wordt dat onwetenden macht hebben, zodat van hen die zich
middels langdurige en harde inspanningen hebben bekwaamd in allerlei
kundigheden en kunsten, gehoorzaamheid wordt geëist jegens de eerst
genoemden. Uiteraard komen die onrechtmatig in het bezit van de macht
om wie feitelijk boven hen staan aan zich te onderwerpen, en zulks
kan zich niet anders voltrekken dan middels geweld en dwang onder
allerlei gedaanten.
Zo is er terreur in
het dulden van bedrieglijke vormen van geneeskunde omdat aldus
onbekwaamheid, oneerlijkheid en luiheid worden beloond terwijl het zo
moeizame en tijdrovende vergaren van kennis, het zich eigen maken van
gespecialiseerde technische vaardigheden en het onverdroten
levenslange studiewerk genadeloos worden afgestraft. Het argument van
de vrijheid en meer bepaald het argument dat iedereen nu eenmaal
gelooft wat hij graag gelooft, functioneert hier niet anders dan als
een wapen dat door de terrorist in kwestie wordt te baat genomen
zoals ook de inbreker de kandelaar in handbereik als moordwapen
gebruikt.
Terreur wil
weliswaar als ordehandhaver doorgaan, maar om de hier genoemde
redenen kan hij uiteraard de orde nooit herstellen; terreur brengt
daarentegen chaos voort zoals chaos terreur voortbrengt; terreur is
zeer in strijd met de natuur van het leven die alle zorg besteedt aan
het tot stand brengen van de grootst mogelijke orde, in vaak
duizelingwekkende constructies van elkaar overlappende hiërarchieën.
Terreur kan nimmer worden geduld omdat zij vloekt met het leven en
niets dan de kille, domme dood in petto heeft. Terreur dient daarom
altijd en overal met wortel en tak te worden uitgeroeid en elke vorm
van begrip voor terrorisme kan zelf nooit anders dan als terreur
worden verstaan.
Terreur herstelt de
orde niet omdat alle orde de vrucht is van een groeiproces, een
ontwikkeling of een opbouw, een creatie, terwijl terreur vernietiging
is.
Terreur bestaat
uiteraard als fysiek geweld fysieke belemmering, verminking
en in die verschijningsvorm is zij vaak ook heel herkenbaar. Maar
terreur bestaat ook in meer gesofisticeerde en verkapte gedaanten
waarin zij dikwijls nog meer schade aanricht. Zo schuilt een van de
vreselijkste vormen van terreur in de leugen, in de maskering van de
waarheid, in het naar voren dragen van wat niet bestaat, in het
verdedigen van het onrecht en in het fnuiken van het recht, in het
minimaliseren van de misdaad en in het miskennen van het goede, in
het brengen van eer en lof aan wie dat geenszins verdienen en in het
doodzwijgen van wat zich in de schoonheid van zijn eenvoud
manifesteert.
Er is terreur in het
spenderen van middelen aan nutteloze en bodemloze zaken zoals
hondenkapsels, merkkledij, parfums en juwelen, sportauto's en
privézwembaden, omdat daar waar diezelfde middelen worden gemist,
geheel onschuldigen vaak kinderen moeten worden begraven. Het
terrorisme grijpt veel omvattender om zich heen dan men op het eerste
gezicht zou vermoeden.
Is er dan geen
terreur in het systematisch aborteren van toekomstige mensen met een
redelijke kans op als 'handicap' geboekstaafde afwijkingen van 'de
norm' en dan nog door lui die er prat op gaan de democratie te
verdedigen en gelijke rechten na te streven voor iedereen? Is er dan
geen terreur in het navenante verraad van allen die met die handicaps
alsnog door het leven moeten? Is er geen terreur in de plicht tot
samenzwering opgelegd aan mensen die geheel buiten hun wil door
derden tot welbepaalde bendes worden gerekend en in de bestraffing
van de vrije meningsuiting welke als verraad wordt gebrandmerkt waar
op allen het juk van een omerta weegt? De georganiseerde leugen
ondergraaft de waarheid en probeert haar sinds oudsher de laan uit te
sturen door de systematische corrumpering van alle burgers welke vaak
beter de naam bendeleden verdienen. Maar de waarheid achterhaalt de
leugen, alleen al omdat elke nieuwe mens geboren wordt als kind, en
dat wil zeggen zonder schuld of in de waarheid: kinderen zullen
altijd trouw en onverschrokken de waarheid blijven zeggen omdat het
nu eenmaal de waarheid is.
In een
kapitalistische wereld is de pervertering die met terrorisme
gelijkstaat apert in vrijwel alle sectoren van de samenleving, onder
meer ingevolge de verwisseling van het middel met het doel. Het domme
middel regeert er over het doel in die mate dat het doel geheel wordt
miskend, verdwijnt en niet zelden in zijn tegendeel overgaat. Voedsel
wordt vernietigd omwille van het geldelijk gewin; de maatstaf van de
dingen is verworden tot hun waarde op de markt; alle Zijn wordt
herleid tot een bezit en, geheel tegen het principe van het leven
zelf dat vooreerst een bruisende, mateloos schenkende bron is, wordt
het principe van het tomeloze graaien gehuldigd en 'beloond'!
Een moordende
terreur huist in het principe van het privaatbezit dat door het
geldwezen wordt gesymboliseerd, omdat geld ook macht en 'rechten'
geeft aan zijn bezitter, die echter verder helemaal niets meer hoeft
te bewijzen inzake bijvoorbeeld ethische bekwaamheden, kundigheid of
kennis, terwijl dat toch dingen zijn die bijvoorbeeld wél
noodzakelijk worden geacht voor het verkrijgen van bijvoorbeeld een
licentie voor het besturen van een voertuig. Het snijdt geen hout dat
iemand wiens fundamentele behoeften bevredigd zijn zomaar de
beschikking krijgt over middelen waarmee tegemoet kon gekomen worden
aan de dringende nood van honger en kou lijdende kinderen, terwijl
hij die middelen aanwendt voor volstrekt overbodige, persoonlijke
luxe. Mensen hebben de mond vol over overbevolking, ecologische
voetafdruk en gedwongen sterilisatie van medemensen die in armoede
leven, terwijl niemand bezwaren uit tegen uit de hand gelopen
veeteelt en de vleesconsumptie of tegen de kweek van huisdieren voor
luxe-doeleinden. Het geld geeft aan zijn bezitter de macht om het
naar willekeur te besteden terwijl het de niet-bezitter ervan vaak
ter dood veroordeelt, wat wel te verstaan betekent dat alle mensen
verplicht worden om actief aan dit moordende terrorisme deel te nemen
omdat zij anders zelf worden geterroriseerd: het is doden of gedood
worden, een derde keuzemogelijkheid is er niet meer.
Van
terrorisme is sprake waar kinderen les moeten krijgen van
leerkrachten die de vereiste bekwaamheden missen doordat zij jobs
inpalmen die hun niet toekomen, terwijl de aan hen toevertrouwde
jeugd met de terreur der punten a
priori
het zwijgen wordt opgelegd. Eveneens terroristisch zijn scholen die
hun leerlingen als klanten behandelen door in te spelen op het bij
hen veronderstelde verborgen verlangen bij de scholieren om met een
minimum aan inspanningen het getuigschrift te behalen dat hen
misschien zal toelaten om 'les te geven' zoals ook hun 'leerkrachten'
dat deden. De school staat niet langer in dienst van de kinderen, die
immers geminacht worden en nog slechts dienen om met hun aantal de
subsidies aan de school en aldus de jobs van de aldaar te werk
gestelden te waarborgen en dat is slechts één voorbeeld van de
talloze gedaanten die de middel-doel-omkering kan aannemen.
In het
communistische deel van de wereld dan, wordt de waarheid gefabriceerd
door de partij die angstvallig nagaat bij alle burgers of zij er wel
geloof aan hechten en twijfelaars worden krankzinnig verklaard
ofschoon wij allen van nature heel goed weten dat eerlijke mensen
voor zichzelf moeten bekennen niets met zekerheid te weten, en dat
derhalve niet de twijfel doch het zich beroepen op absolute
zekerheden een kenmerk van ernstige geestesziekte is.
Een ware terreur
zijn de geloofsbelijdenissen in de schepper van hemel en aarde, de
verlosser die voor ons het eeuwig leven mogelijk maakt, doch die in
het credo moet opgesloten blijven gelijk destijds ook Christus in
zijn kerker, omdat men vreest dat het geen zicht is om publiekelijk
te zeggen dat men helemaal niet aannemen kan dat het heelal ontstaan
is uit een gigantische knal, dat de mens een geleerde aap is of dat
de verrijzenis van het vlees uiteraard heel letterlijk moet worden
opgevat en dat er niks mysterieuzer aan is dan aan het aardse leven
waaraan wij al gewend zijn. Het is een leugen als men zwart zegt
tegen wit en wit tegen zwart, maar van terreur is sprake als men
verwacht wordt te belijden dat iets zwart is en tegelijk wit.
Van terrorisme is
sprake waar in de naam van god medemensen worden gedood omdat zij
niet in de god van hun moordenaars geloven. Artsen die het aantal
zieken zouden terugdringen door deze te doden, zouden meteen
krankzinnig worden verklaard en zij hebben ook nog bestaan,
namelijk ten tijde van de nazi's waar zij meewerkten aan de
uitroeiing-programma's van Himmler maar voor 'religieuzen' die
het ongeloof willen wegwerken door alle ongelovigen te vermoorden,
bestaat kennelijk alle begrip.
Van
terrorisme is sprake waar mensen er niet aan denken om hun naaste bij
te staan omdat deze tot een lagere kaste dan de hunne zou behoren en
het wapen van die terreur is de leer welke voorhoudt dat men enkel
zichzelf kan verlossen door de persoonlijke uitboeting van de eigen
'zonden'. Maar, andermaal: wie
zonder zonden is, werpe de eerste steen,
want een gelijkaardige logica als de Hindoeïstische verbergt zich in
het katholicisme waar de ene wel een stuiver aan de andere kan geven
maar als het om meer kostbaar geachte zaken gaat, zoals het
zielenheil, dan zal elkeen tenslotte voor zijn eigen hemel moeten
zorgen. Al heeft een enkele 'ketter' ooit gezegd dat hij 't verkiest
om mét de geliefde voor eeuwig in de hel te zijn dan in de hemel
zónder Hem.
Terreur verbergt
zich met andere woorden in religies en ideologieën van alle maten en
gewichten, precies zoals diefstal niet alleen geschiedt waar een
inbreker des nachts het huis van een ander leegrooft maar evenzeer
waar de ene geheel legaal aan de andere een appel verkoopt omdat hij
het ei dat hij ervoor in ruil krijgt begeert en niet de bevrediging
van de behoefte van de ander. En het is allerminst onmogelijk om het
nu eens anders te doen, want de behoefte van de ander is wat
bijvoorbeeld een moeder op het oog heeft als zij haar kind verzorgt.
Het is jammerlijk te moeten vaststellen dat kennelijk voor het
merendeel der mensen geldt dat, als zij elkaar helpen, zij dat alsnog
doen uit eigenbelang. Dat de mensheid vooralsnog niet ten onder is
gegaan aan het egoïsme dat het gros der burgers kenmerkt, is alleen
te danken aan enkele verstandige staatslieden die de bittere waarheid
van het eigenbelang erkend hebben en haar met vernuftige mechanismen
alsnog ten goede hebben gekeerd.
3.
Terroristen
onderscheiden zich van andere misdadigers onder meer in de motieven
van hun handelwijze welke in hun geval gericht is op een goed
waarvan zij althans geloven dat dit het louter persoonlijke belang
ver overstijgt, en in vele gevallen gaat het dan over politieke en
religieuze finaliteiten: men pleegt aanslagen om het kapitalisme te
doen vallen, om de ongelovigen te bekeren of om de macht te breken
van een of ander belangrijk concern. Het geweld dat zij gebruiken en
ook vaak de slachtoffers ten spijt, geloven terroristen helemaal niet
dat zijzelf criminelen zijn en vaak volharden zij in het tegendeel:
ze houden vol dat zij met als het ware chirurgische ingrepen, veeleer
gericht tegen personages dan tegen personen, een kwaad bestrijden dat
oneindig omvattender is dan het kwaad van een aanslag. Zij geloven
met andere woorden dat zij een groter met een kleiner kwaad
bestrijden en bovendien geloven zij dat het ook gerechtvaardigd is om
aldus te handelen. Enkele bedenkingen zijn hier misschien wel op hun
plaats, want in het genoemde standpunt schuilen enkele adders onder
het gras.
Om te beginnen is
sprake van fanatisme en dus van verregaande (zelf)verblinding en
ondoordachtheid waar men handelt vanuit een overtuiging of een geloof
in een theorie of een ideologie die zich nog niet bewezen
heeft in de praktijk als zijnde verkieslijker. Men merkt (heel vaak
terecht) het kwaad op in het gangbare systeem, men schrijft dat kwaad
dan toe aan dat bewuste systeem en vervolgens gelooft men over een
alternatief te beschikken dat vrij zal zijn van het kwaad waaraan men
zich zozeer ergert.
Beschouwen wij het
voorbeeld van de CCC uit de tachtiger jaren van de voorgaande
eeuw, dan kan men zien hoe de plegers van aanslagen het gemunt hebben
op het kapitalisme, terwijl zij geloven in het communisme, en
bovendien geloven zij dat dit ideologisch geloof de slachtoffers die
zij heel bewust hebben gemaakt, rechtvaardigt omdat het ook inhoudt
(1°) dat het oorzakelijk verband dat zij vermoeden tussen een zeker
kwaad en een zekere ideologie, ook een feit is, (2°) dat het
alternatief dat zij voorstaan vrij is van dat kwaad en (3°) dat het
alternatief zich ook zal realiseren en wel middels het geweld dat zij
plegen en dat noodzakelijk wordt geacht.
Om te beginnen met
het derde en laatste punt: gesteld dat terroristen middels geweld en
slachtoffers een alternatief bestel invoeren, dan zal het een bestel
zijn dat niet in vrijheid verkozen werd door de burgers; het zal dus
gaan om een opgedrongen stelsel aan hetwelke het volk wordt gedwongen
zich te onderwerpen, en dat was regelrecht in strijd met het
voorgehouden doel, namelijk de volksbevrijding. Ongeacht de inhoud
van de ideologieën die in het geding zijn, kunnen geweld en dwang
sowieso nimmer bevrijding brengen.
Wat betreft het
eerste en het tweede punt lijkt de geschiedenis overtuigend aan te
tonen dat een verandering van ideologieën niet in staat blijkt om
het kwaad uit te bannen of zelfs maar te verminderen; het heeft er
daarentegen alle schijn van dat het kwaad zich gewoon verplaatst en
menig denker heeft geopperd dat dit inderdaad zo is omdat het kwaad
niet zozeer huist in de menselijke ideologieën of in een of meer van
zijn andere werktuigen, zoals hamers, bijlen en kandelaren, doch in
de mens zelf of, eerder nog, in het misbruik dat hij van zijn
middelen maakt en dus in zijn machtsmisbruik kortom: in zijn
tekort aan menselijkheid.
Een wel bijzonder
jammerlijk gegeven in de hele geschiedenis is de vaststelling dat,
ofschoon de mens beweert te beschikken over de rede, hij niet in
staat blijkt om met louter argumenten anderen van zijn gelijk te
overtuigen, terwijl het uitgerekend dat is wat hij wil doen, zodat
teneinde die wil te kunnen doordrijven, hij geen andere mogelijkheid
meer ziet dan het gebruik van geweld. Het loont de moeite om bij dit
gegeven vooraf een ogenblik stil te staan.
Het ware vooreerst
een schromelijke vergissing om te geloven dat alle mensen handelen
vanuit de rede welke door de rationalisten zelf graag wordt beschouwd
als één en dezelfde voor allen en bijgevolg als het middel bij
uitstek om allen eensgezind te maken en te verenigen. Er bestaat
weliswaar zoiets als logica, er bestaan ook vormen van wiskunde en er
is argumentatie mogelijk binnen de gesproken en geschreven taal in
allerlei sectoren zoals rechtspraak, economie en vele andere, maar
specialisten in die takken van het redeneren zullen er altijd wel op
wijzen dat de geldigheid van de conclusies welke binnen de
gehanteerde denksystemen worden getrokken, mede afhankelijk is van
wat men van bij het begin aanneemt als zijnde waar en geldig de
uitgangspunten of de axiomata en de rekenregels of de andere
voorschriften waaraan men zich altijd dient te houden.
Hoe dan ook kan
elkeen altijd de eenvoudige vaststelling maken dat er vele
ideologieën naast elkaar bestaan, dat deze allemaal verstandige
verdedigers hebben en dat zij meestal pas interesse vertonen in de
standpunten van hun tegenstanders als die interesse ook in functie
staat van de verdediging van het eigen gelijk. Dat mensen plotseling
wél bereid zijn om hun overtuiging voor een andere in te ruilen als
zij bijvoorbeeld huwen met een anders denkende partner, illustreert
het feit dat een overtuiging althans voor een flink stuk in dienst
staat van de praxis van het samenleven: van zodra de overtuiging de
praxis in de weg staat, wordt ze opgedoekt. Mensen die omwille van
een ideologie, een band van vriendschap of van liefde verbreken,
worden alvast sinds de emancipatiegolf die het Westen in de
zestiger jaren aandeed algemeen en wellicht ook terecht beschouwd
als enigszins bekrompen.
De rede blijkt een
werktuig waarmee de ene de andere in zekere zin vermurwt, en daarbij
blijkt niet de juiste ideologie het pleit te winnen, als die al zou
bestaan, maar wel de meest verstandige verdediger of verkoper.
Iedereen weet immers dat een goede verkoper ongeacht wat aan de man
weet te brengen; het is hem niet te doen om het (wisselende) product
maar om zijn winst goud is immers goud. Evenzo blijkt het de
verdediger van een ideologie uiteindelijk niet te doen om de inhoud
van zijn leer maar wel om het binnenrijven van zijn gelijk, al is het
tegelijk zo dat de verwisselbaarheid van ideologieën een zaak van
bijzonder veel tijd en moeite is het is tenslotte geen zaak van
persoonlijke preferenties doch een kwestie van historisch verankerde
gemeenschappen.
Het geloof dat een
andere ideologie of een nieuw wereldbeeld in staat is om de mens zelf
te veranderen is even naïef als de hoop dat het verbergen van messen
en dolken de boosdoener van zijn moordplannen zal doen afzien. Het
mag dan zo zijn dat de gelegenheid de diefstal schept te geloven
dat zij ook de dief zou scheppen is wel een brug te ver. Als de
moordenaar geen mes in handbereik heeft, dan zal hij zich onverwijld
bedienen van de koperen kandelaar daar op de vensterbank; als daar
geen kandelaar en ook geen gietijzeren beeld van de vredesduif staat,
dan zal hij desnoods zijn eigen schedel omtoveren tot moordwapen bij
het toebrengen van de fatale kopstoot aan het besje in wiens huis hij
een inbraak pleegt.
Als werktuig zijn
ideologieën noch goed noch slecht, zij zijn in dat opzicht
uiteindelijk geheel neutraal en dat de meest wetenschappelijk
gedragen ideologieën perfect vervangbaar blijken door volkomen
irrationele religies, bewijst het feit dat niet de inhoud van die
werktuigen hun effectiviteit bepaalt maar wel het impact ervan op de
burgers die zij in de pas doen lopen. Zowel het jodendom als het
katholicisme als de islam als het hindoeïsme als het boeddhisme als
het kapitalisme als het communisme... bleken in staat om
maatschappijen te vormen en in stand te houden allemaal bleken
zij een behoorlijk cement, althans in functie van hetgeen zij
beoogden. De vraag luidt derhalve wat wij beogen, wat onze wensen
zijn, wat voor een wereld wij wensen, voor onszelf vandaag en voor
onze kinderen morgen.
Het is alvast zeer
onwaarschijnlijk dat er mensen bestaan die het opportuun vinden om te
leven in een wereld waarin hun doen en laten bepaald worden door
geweld en dwang.
Maar
via het geweld en de dwang belanden we dan bij het al te heldere
devies van Spinozistische makelij: waar de natuur ons beperkt,
gebiedt de wijsheid ons om niet te treuren; dankzij de rede kunnen
wij immers inzicht krijgen in de noodzaak van die beperkingen en
precies dit inzicht maakt ons vrij.
Een
devies dat al te helder is omdat het verwijst naar de rede als ware
die altijd en overal voor iedereen goed zichtbaar en één en
dezelfde. De zaak is immers dat de rede zelf geen poten heeft om op
te staan.
Zo
zijn er al talloze pogingen geweest om de ethiek op te bouwen wars
van alle zogezegd irrationele stelsels en louter met behulp van de
rede die dan, eens en voorgoed, klaar en duidelijk zou kunnen maken
wat goed is en wat kwaad is, wat moet en wat niet mag. Geheel
vruchteloze want naïeve pogingen uiteraard omdat de redelijkheid
waarop onze cultuur prat gaat, zich beperkt tot talige stelsels van
afleidingsregels waarbij echter van uitgangspunten en doeleinden
abstractie moet worden gemaakt.
Onze
voorraad aan afleidingsapparatuur is weliswaar gigantisch, maar naar
beginselen en doeleinden moeten wij tasten zoals een blinde naar een
ei, en dat maakt dat wij eigenlijk helemaal niet kunnen opschieten
met het prepareren van een kant en klare regelgeving welke ons
gebiedt wat ons te doen staat.
Maar
kijk, is dat niet vreemd: wij beweerden aanvankelijk ons van alle
dwang te willen bevrijden, terwijl wij onszelf daarop betrappen dat
die wens ons leidt naar het tegengestelde van het beoogde, want het
is in functie van die bevrijding dat wij ons gaan afvragen zijn wat
ons dan te doen staat! En de paradox dat de wil tot vrijheid ons
brengt bij de vraag naar de juiste voorschriften voor ons handelen,
ontmantelt een niet onbelangrijk gegeven, namelijk het feit dat de
vrijheid geen uitgangspunt is, dat zij ons niet spontaan gegeven is,
maar dat we haar middels de juiste voorschriften misschien wel zouden
kunnen verwerven.
En
belanden we hiermee niet in een impasse? Want kijk, daar dringen ze
zich al op, de juiste voorschriften, in alle kleuren en vormen, voor
elk wat wils: religies allerhande, theïstische en atheïstische
ideologieën, gebaseerd op oude ofwel nieuwe theorieën over leven en
dood, groot is de keuze... Is de keuze dan té groot? Kunnen wij niet
kiezen en hunkeren wij daarom naar overreding? Naar dwang? Naar
terreur?
(J.B., 20-24
januari 2013)
07-01-2013
Is de N-VA een erg gevaarlijke partij?
Is de N-VA een erg gevaarlijke partij?
Enige commotie is ontstaan naar aanleiding van de Kersttoespraak van de vorst der Belgen, waarvan ontkend wordt dat hij een welbepaalde politieke partij viseert, terwijl tegelijk de eindredacteur van die toespraak, die premier Di Rupo is, de N-VA "een erg gevaarlijke partij" noemt. Dat klinkt weliswaar allemaal zeer gewaagd, maar als men de uitspraak van Di Rupo volledig citeert, dan zegt hij dat de N-VA een erg gevaarlijke partij is "voor ons land", en wie zou ooit ontkennen dat dit de zuivere waarheid is? Is het immers niet de bedoeling van de N-VA om ons land zoals het nu bestaat, definitief te be-eindigen? Inderdaad, dat is de bedoeling, en het is dan ook waar dat de N-VA erg gevaarlijk is voor ons land, zo simpel als pompwater.
En wat is er dan van de waarschuwingen van de koning over alle partijgrenzen heen - de waarschuwingen voor een terugkeer van het fascisme? Er zijn er warempel die hier hartelijk moeten mee lachen: niet omdat het vergezocht zou zijn om de huidige situatie met de vooroorlogse te vergelijken maar, precies in tegendeel, omdat de vorstelijke waarschuwingen vijgen na pasen waren. Want waar intussen honderdvijfenzestig jaar geleden Karl Marx de arbeiders aller landen opriep om zich te verenigen, met name tegen de uitbuiting door de kapitalisten, zijn het niet de arbeiders geweest die aan die roep gehoor gaven, doch de grootgeldbezitters: zij hebben zich verenigd, en wel in ons aller Europa dat allerminst het onze is doch dat van de rijken, die er nu de armen uitmelken dat het een lieve lust is. Dat de vorst niet behoort tot de armen, hoeft geen betoog en deze toestand is dan ook wat men misschien nog het best een surrealistische versie zou kunnen noemen van het aloude verhaal van de vos die de passie preekt.
Sinds de tweede wereldoorlog is het allemaal erg geëvolueerd maar blijkbaar zijn er nog steeds lieden die niet mee zijn en die zijn blijven denken in termen van landen en streken en naties. Min of meer geletterde mensen weten intussen hoe achterhaald de verhalen van dynastie en democratie wel zijn: zij zijn verkappingen geworden, museumstukken en folklore, en blijkbaar met vooralsnog onverminderd succes schermen zij de eigenlijke gang van zaken voor de ogen van de massa af. Over alle grenzen heen zweren zij immers samen sinds oudsher: eerst de koningshuizen en de zogenaamde edellieden die nooit hoefden te werken en die zich altijd te goed hebben gedaan aan de arbeid van de kudde waaruit zij bovendien onder allerlei voorwendsels de schoonste vrouwen hebben weggeroofd. Vervolgens de patriciërs, de rijken uit de steden, die evenmin werken konden maar die wel het geld hadden om de machines aan te schaffen, bemand door de werkloos geworden vaklui die immers niet konden optornen tegen de massaproductie die ze nu zelf aan gang moesten houden. Tenslotte de bankiers en wie zij dienen, die alle politici aller landen a priori hebben omgekocht - politici die ervoor zorgen dat al het geld in één en dezelfde richting stroomt, met name van de werkende en niets bezittende klasse naar de klasse van diegenen die zich bevrijd wanen van elke plicht en die mét het geld dat zij naar zich toe weten te halen, ook alle rechten inpalmen.
Slechts de grote massa van de blinden argumenteren nog dat er geen concentratiekampen meer zijn en geen vergassingen, want één oog volstaat om te begrijpen dat prikkeldraad en muren overbodig zijn geworden want vervangen door onzichtbare maar evenzeer onsloopbare omhulsels welke de aloude hoop op ontsnapping in de kiem hebben gesmoord alsook het recht daartoe. De Griekse journalist die de namen van de tweeduizend rijkste en belastingenontduikende reders van zijn land publiek maakte, zat weliswaar rap in de cel, maar de onthuller van de intriges in de internationale politiek met wikileaks alsook het kopstuk van het IMF dat naar het Franse presidentschap dong, werden met quasi immateriële middelen geïsoleerd en niemand zal hen ooit nog ernstig nemen - zeer in tegenstelling tot diegenen die levenslang kregen en die hun straf hebben uitgezeten achter ijzeren tralies.
De mens is immers niet langer een natuurlijk dier, hij is een burger, en dat is hij in die mate dat zijn bestaan niet eens erkend wordt als het geen bestaan is op papier. En verder is de burger niet langer iemand die zus en zo handelt, doch iemand die deze of gene job bekleedt, wat in feite niet méér wil zeggen dan dat hij daarvoor een vaak riant inkomen int terwijl hij al het werk dat aan die job verbonden is, vaak laat verrichten door onbestaanden, want dat is wat illegalen in de huidige constellatie zijn. En we spreken hier niet over gangsters: er zijn er die beweren dat de onderaanneming bijvoorbeeld bij de NMBS, met illegalen wordt bevolkt. Op grote schaal doen in privé-bedrijven onbestaanden, die dan immers ook geen sociale bescherming hoeven te genieten en zelfs geen loon verdienen, al het werk dat ooit de zogenaamde gastarbeiders deden uit de boeken van Günter Walraff, de koeters van Stijn Streuvels, de proletariërs waarover Friedrich Engels schreef, de arbeiders in het oostblok, in Afrika of in Azië waar de fabrieken van de grootgeldbezitters staan, die immers verhuizen zoals het hen best uitkomt, van de ene natie naar de andere want, andermaal: die opdeling in landen, streken en naties is al vele generaties achterhaald.
Het toneel waarin het vraagstuk van het nationalisme de hoofdrol speelt, wordt vandaag alleen nog opgevoerd om de aandacht van de massa af te leiden wég van de hoofdrolspelers die er echt toe doen. Zij die aan de touwtjes trekken zijn uiteraard niet zo achterlijk dat zij niet zouden weten dat voor het handhaven van hun positie, de absolute onzichtbaarheid van hun handelen een volstrekte noodzaak is. Zij hebben de mond overvol van transparantie en van open debatvoering maar uitgerekend die openheid mijden zij als de pest en in de praktijk bespelen zij op meesterlijke wijze het grootorgel van de leugens en de illusies welke eigen aan de duivel zijn, alsnog de alleenheerser over deze wereld.
(J.B., Driekoningen en daags nadien, 2013)
01-01-2013
Herodes en ons 'onderwijs'
Herodes en ons 'onderwijs'
O Kersnacht, schooner dan de daegen,
hoe kan Herodes 't licht verdraegen,
dat in uw duisternisse blinckt,
en word geviert en aengebeden?
Zijn hooghmoed luistert na geen reden,
hoe schel die in zijn ooren klinckt.
(Joost van den Vondel,Gysbreght van Aemstel (Rey van Klaerissen), 1637, naar van Lennep's uitgave, herzien en bijgewerkt door J.H.W. Unger, pag. 81. Dit is de eerste strofe van een waarschijnlijk toen reeds bestaand lied. 'Kersnacht' = 'Kerstnacht'; 'na' = 'naar').
Het gestaag wegdeemsteren van de geschiedenis en de mythologie van het christendom verplicht ertoe vooreerst te vermelden dat de Palestijnse vazalkoning onder de Romeinse heerschappij ten tijde van de geboorte van Christus, met name Herodes, nadat deze vernomen had van de wijzen uit het Oosten dat in Bethlehem een nieuwe koning der joden was geboren, uit angst voor de rivaal er alle kinderen liet vermoorden. De feestdag van de toen vermoorde onnozele of onschuldige kinderen valt op 28 december. Het Kerstlied bezingt hoe, in haar hoogmoed, de leugenachtige wereldse macht, mét de moord op het onschuldige en machteloze kind, ook de waarheid tracht te verkrachten, maar het kind dat aan de Waarheid gelijk is, ontsnapt; Jozef en Maria vluchtten met Jezus naar Egypte.
Zo theatraal als deze welhaast naar de mythologie neigende geschiedenis klinkt, zo verkapt en verdoken blijft dit kennelijk bijzonder waarachtige verhaal zich alom in onze wereldgeschiedenis herhalen. Neem nu de Herodes in ons huidige onderwijs.
Niet zo lang geleden deed een vader van een kroostrijk gezin bij het inkijken van de lespapieren wiskunde van een van zijn pubers een wel bijzonder schokkende ontdekking. Op een van de A4-tjes die de lessen begeleiden, handelend over de commutativiteit van de bewerking van de optelling, vond hij enkele oefeningen door dochterlief correct opgelost maar in rode inkt door de juf doorstreept. Wat er dan fout was, vroeg de vader aan de dochter. En zij vertelde hem dat ze het ook niet kon vatten:
- De juf had gevraagd om bij het oplossen van een som met vier termen, met accolades aan te duiden in welke volgorde de termen werden samengeteld, en die volgorde, aldus de juf, was niet volgens het boekje!
De vader herinnerde zich ook nog een en ander van op school en wierp op:
- Maar is dat dan niet wat de eigenschap van de commutativiteit uitdrukt: dat die volgorde helemaal geen rol speelt?
- Dat dacht ik ook, antwoordde de dochter, zichtbaar opgelucht omdat haar vader de frustratie deelde waaronder zij al een tijdlang leed.
- De juf zal zich vergist hebben, zo suste hij hun beider gemoederen.
Maar een volgende bladzijde verbaasde hem kennelijk opnieuw want hij ging zitten en graaide naar zijn bril. Het was een schets van de juf, die zijn aandacht trok, een schets van een rechthoekige driehoek. De rechthoekszijden van de driehoek hadden een lengte van respectievelijk twee en drie eenheden; en bij de schuine zijde stond het cijfer vijf.
- Mijn kindje, was het hier dan de opgave om de fouten te zoeken? vroeg de vader aan zijn dochter: hier staat immers een rechthoekige driehoek afgebeeld waarbij de som van de lengten van de rechthoekszijden gelijk is aan de lengte van de schuine, en dat is me dunkt toch wel alleronmogelijkst?!
- Welnee, papa, zo antwoordde de dochter: er had al iemand in de klas gevraagd aan de juf of dit dan niet onmogelijk was, zij antwoordde dat het slechts een voorbeeldje betrof.
- Een voorbeeldje!? zo stamelde de vader kennelijk onthutst en hij ging door met lezen. Maar na een poos stootte hem alweer iets tegen de borst:
- Maar wat is dit hier dan? Is uw oplossing van die producten van machtsverheffingen dan niet correct?
- Ik dacht het ook, zei de dochter, maar de juf wil dat ik op een andere manier naar de oplossing toe werk.
- Hoe dan wel? vroeg de vader benieuwd.
- Volgens de rekenregels, zei de juf.
- Rekenregels!? zo vroeg de vader zich af: en wat moeten die rekenregels dan wel voorstellen? Bestaan er dan rekenregels die correcte oplossingen uitsluiten?
- Het zijn regeltjes van de juf, antwoordde de dochter.
De vader zat nu letterlijk met de handen in het haar:
- Ik zal eens moeten gaan praten met uw juf, besloot hij, en hij dacht: het ziet er naar uit dat die juf de wiskunde aan het herschrijven is!
- Maar er zijn twee juffen, zei de dochter: die opgaven zijn afkomstig van twee verschillende juffen.
- Heb je van je leven! verbaasde zich de nu wel zeer bezorgde vader.
Twee wiskundeleerkrachten in een en dezelfde school: de eerste moet de leerlingen bijbrengen dat de optelling commutatief is maar zij logenstraft die eigenschap van de optelling nog op dezelfde bladzij; de tweede verwart de stelling van Pythagoras met de simpele som van de driehoekszijden en zij fabriceert ook nog 'rekenregels' welke correcte oplossingen uitsluiten. Maar wat fabuleren zij al niet méér, want dit is wat papa aan het licht brengt na amper enkele bladzijden van de leerstof te hebben ingekeken...
De brave man maakt een afspraak met de eerste leerkracht maar die verzekert hem ervan dat zij volgens het boekje werkt en dat zij alle bijscholingen gevolgd heeft:
- Als u het niet begrijpt, mijnheer, dan moet u bij mij maar eens enkele lessen komen meevolgen, zo berispt de regentes hem prompt.
De brave man ziet zich genoodzaakt om poolshoogte te gaan nemen bij de schooldirectie.
- Mijnheer, u moet weten dat wij het heel druk hebben, aldus vangt mevrouw de directrice haar betoog aan. Wij hebben van de allerbeste leerkrachten en wij staan volledig achter hen: ikzelf, alle collega's én de pedagogische raad. Allen zijn zij het erover eens dat de leerstof wiskunde degelijk is en dat de toekenning van punten rechtvaardig is verlopen. Het probleem van "mijn kind, schoon kind" is ons uiteraard niet onbekend maar omdat u zoveel moeite doet en aandringt zullen we de zaak bekijken en zien of uw dochter niet een punt extra kan krijgen.
- Verontschuldig mij, mevrouw, antwoordt de vader, maar het gaat mij hier niet om de punten van mijn dochter doch om de leerstof van de juf.
- Ik ben geen wiskundige, zo repliceert de directrice.
- Dat is mijn dochter evenmin, mevrouw, antwoordt de vader.
- Wij zijn een lerende organisatie, zegt de directrice.
Zonder schroom. Want is het niet een beetje laat als een leerkracht zich nog in de beginselen van het vak moet bekwamen als zij al tientallen jaren voor de klas staat? Aan hoeveel leerlingen heeft zij intussen haar zelf gefabriceerde 'rekenregels' al diets gemaakt? Hoe groot is het aantal scholieren aan wie zij driehoeken heeft voorgeschoteld waarvan twee zijden samen even lang zijn als de derde? Hoeveel leerlingen heeft zij al gebuisd wanneer die de commutativiteit van de optelling ook gingen toepassen in hun sommetjes?
De papa heeft een broer die wiskundige is en een andere broer is pedagoog. De eerste lacht als hij het verhaal aanhoort maar alras sluit hij zich aan bij de tweede die wijst op de ernst van de zaak:
- Elke puber, elke adolescent moet zijn opvoeders kunnen vertrouwen, zo begint hij, en leerkrachten die hun vak niet kennen, verdienen dat vertrouwen niet en richten grote en vaak onherstelbare schade aan. Kinderen zijn gezagsgetrouw, zij nemen waarheden aan maar evenzeer leugens. Voor korte tijd, weliswaar, want ook kinderen kunnen nadenken. Leerstof die inconsistent is, wordt niet getolereerd en zo ontstaan een wantrouwen in de leerkracht en een tegenzin voor het vak. Voor die verwerpelijke attitude is niet het kind verantwoordelijk want de onbekwaamheid berust niet bij het kind doch bij de leerkracht. Onbekwame leerkrachten verknoeien de opvoedelingen die aan hen worden toevertrouwd. Het ergste is dat kinderen aan wie foute dingen worden geleerd, dit weliswaar opmerken, maar ze onderdrukken in zichzelf alle gezonde tegenreacties omdat zij nu eenmaal vertrouwen moeten hebben in het gezag dat hen immers quoteert, en het uiteindelijke resultaat van dat frustrerende proces is dat kinderen alras aan zichzelf gaan twijfelen. En een kind zonder zelfvertrouwen is een vogel voor de kat...
- Onze kinderen hebben recht op degelijk onderwijs, zo zegt de mama tot de papa: je moet hier dringend iets aan doen, vadertjelief; ik wil immers niet dat onze dochter schoolmoe wordt of dat zij een aversie krijgt voor vakken, alleen maar ingevolge het feit dat die door onbekwamen worden gegeven! Wij moeten de rechten van onze kinderen verdedigen want zijzelf kunnen dat niet doen! En wij mogen ook niet langer talmen!
- De directrice zegt dat zij achter die leerkrachten staat, zoals trouwens alle collega's van de school.
- Maar weet zij dat die juffen het vak niet beheersen?
- Zij antwoordt daarop zelf geen wiskundige te zijn.
- Dat is onze dochter ook niet!
- Dat heb ik haar dan ook geantwoord.
- En wat zei ze daarop?
- Dat de school een lerende organisatie is.
- Maar hemeltje lief!
- Ik zal eens informeren bij de inspectie.
- De inspectie? Maar is het dan niet de inspectie die de leerkrachten aanstelt!?
Mijnheer B. ziet het allemaal anders. Hij is een oudere collega van de papa en hij was een poos actief in de politiek:
- Een school heeft een politieke kleur, zo legt hij uit: er zijn staatsscholen en er is het katholieke net en die twee proberen elkaar zowat de wind uit de zeilen te halen, dat is een bekend gegeven. Die concurrentie verhoogt niet noodzakelijk de onderwijskwaliteit want vandaag beogen scholen niet zozeer het bijbrengen van kennis en bekwaamheid maar veeleer het maximaliseren van het aantal inschrijvingen; daarvan immers hangt de subsidiëring af en ook het aantal aanstellingen van leerkrachten.
- Overdrijf je nu niet een beetje? vraagt de papa beteuterd.
- "Elke leerling is anderhalf lesuur waard", zo hoorde ikzelf het eens zeggen op een lerarenraad in een staatsschool waar ik lesgaf toentertijd, en de conclusie luidde dat het stellen van al te hoge eisen aan de leerlingen, zeer in het nadeel was van het personeel omdat scholen die van de leerlingen inspanningen vragen, gestaag leeglopen. Het is de meesten om het humanioragetuigschrift te doen en het gemak primeert in deze tijd.
- Maar als dat waar is, dan staan de scholen niet langer in dienst van de kinderen!?
- De kinderen zijn er om de scholen te bevolken en om zo de jobs van het personeel daar te vrijwaren; dat is inderdaad de verborgen agenda. Ik heb dat toentertijd ook publiekelijk aangeklaagd.
- Kennelijk heeft het niet geholpen?
- Het enige resultaat is geweest dat ik niet meer gevraagd word om les te geven, het is immers verboden om wat gezegd wordt binnen de lerarenraad publiek te maken.
- Maar dat is samenzwering!
- Inderdaad, de methode van de zwijgplicht is beproefd en zij is eender in het seksueel misbruik van kinderen. Zolang er niet gepraat wordt over het misbruik, lijkt het wel alsof het helemaal niet bestaat. En eenmaal de samenzweringen aan het licht komen, doen alle betrokkenen prompt alsof ze uit de lucht komen vallen, bisschoppen incluis: "Wir haben es nicht gewuszt"!
- Gaat die vergelijking niet een beetje ver? Zie je het allemaal niet wat te zwart?
- Millgram heeft aangetoond dat maar eventjes vijfentachtig percent van alle mensen bereid zijn om anderen te doden op bevel van hun autoriteiten, en ongelovigen hebben die proef meer dan eens herhaald met steeds hetzelfde verbluffende resultaat. Wat er gebeurt waar de leerkracht gebiedt om tegen wit, "zwart" te zeggen, ontlokt binnen de kinderziel een gelijkaardig conflict tussen de eigen waarheid en de leugen van de autoriteit, en op straffe van te moeten zakken, leert het kind zichzelf te veroordelen op punten waar het heel goed weet het bij het rechte eind te hebben. Het kind verraadt zichzelf, het werd immers psychisch verkracht. Een opvoeding die zich bij die gang van zaken neerlegt, brengt geen zelfstandige mensen voort maar voddenpoppen en plantrekkers want zo worden helaas diegenen die in hun gezonde inzichten werden verkracht.
Vader laat er geen gras over groeien en gaat te rade bij een advocaat, die voor een eerste raadpleging al een behoorlijke som moet innen:
- Wij kunnen niet anders, zo verontschuldigt hij zich, want het is een hele rompslomp en dat brengt kosten mee, maar komt u alstublieft ter zake!
En de vader begint: hij betaalt belastingen, zijn kinderen hebben recht op degelijk onderwijs terwijl hun wiskundejuffen niet eens blijken te weten dat de kortste afstand tussen twee punten de rechte is. De schooldirectie ziet geen probleem en sommigen murmelen al dat hij spoken ziet, al hebben zij die lespapieren nog zelfs niet eens bekeken. De inspectie dan? Welnee, uiteraard heeft die de leerkrachten aangesteld en wie gaat nu wetens en willens bij de duivel te biechten? Vandaar dacht hij dan: wij leven in een rechtsstaat, de verlichte geest van Montesquieu scheidde wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, en dat is dan wat hem de weg wees naar de advocaat, want het gerecht is een mallemolen en voor outsiders zoals hij volstrekt ongeschikt.
- Ik begrijp het, zo spreekt de advocaat tenslotte, maar een gewaarschuwd man telt voor twee: verwacht van mij niet dat ik er kan voor zorgen dat uw kinderen andere leerkrachten krijgen. Is het dat wat gij wilt bekomen, dan raad ik u aan hen naar een andere school te sturen, en dan nog in de hoop dat het probleem zich daar niet zal voordoen, het is immers altijd een dubbeltje op zijn kant. Eerlijk gezegd moet ik bekennen dat ik bijzonder weinig voor u kan doen, het enige wat misschien lukt, is een extra punt in het geval van betwiste examencijfers. Bovendien mag ik u niet verzwijgen dat de gerechtelijke molen bijzonder traag maalt en dat durft nogal eens zijn tol eisen, van de financies maar ook van de zenuwen. Ik vraag het zonder bijbedoelingen, maar mag ik u beschouwen als een vermogend man?
Papa keert naar huis terug, diep in gedachten verzonken. Hij denkt nog aan de media, de vierde macht, voor het geval vrouwe justitia voor de kinderrechten blind zou zijn. Maar wat las hij daar over die twee families die hier ten lande zowat alles bezitten wat op papier verschijnt en door de ether gaat, het gesproken woord zowel als het beeld? En hij moet zijn conclusies trekken, het lied van jan met de pet is al uit. Een school is een koek en voor wie er een job heeft, zit het snor, tenminste zolang de klanten komen. Maar die blijven wel komen, als ze hun zin krijgen tenminste, en dat is: een getuigschriftje zonder al te veel moeite. Leerkracht zijn is best een moeilijk beroep, tenminste als men het goed wil doen, want voor onbekwamen die er hun eigen tijd doorbrengen én die van de kinderen, is het een makkelijk verdiend inkomen en, mits een vaste benoeming, een waar fortuin. Verworven rechten, collegemeubels met een vaste plaats, collegialiteit en samenzwering, verborgen agenda.
Wij zorgen voor een mooie toekomst voor uw kind! - zo zegt het de reclame. Maar vervangt men in die slogan 'kind' door 'geld', dan krijgt men prompt wat de banken ons op de mouw hebben gespeld. Papa denkt aan zijn verloren beleggingen: nog goed dat het slechts geld was, dacht hij toen: gelukkig heb ik nog mijn kinderen!
(J.B., 30 december 2012)
21-12-2012
2013 en het lot van Midas
2013 en het lot van Midas
Van overbevolking is sprake van zodra er te weinig landbouwgrond is om een bevolking nog te kunnen voeden. Dat kan het geval zijn in een welbepaald land en dan rest uiteraard de mogelijkheid van handel drijven. Dreigt er overbevolking op wereldschaal, dan is dat uiteraard iets absoluut. Maar het is vooralsnog niet de overbevolking die ons bedreigt.
De prijs van producten hangt voor een groot stuk af van hun schaarste, en dat geldt zowel voor noodzakelijke als voor volstrekt overbodige zaken, als die maar worden begeerd. Een kunstwerk is niet levensnoodzakelijk maar het is wel schaars - het is uniek - en het volstaat dat meer dan één persoon het hebben wil, opdat het per opbod werd verkocht.
Onlangs werd een Picasso geveild voor een miljard dollar, maar theoretisch gezien kan een schilderij nooit zo duur worden als een brood dat schaars is. In tegenstelling tot een kunstwerk, is een brood immers levensnoodzakelijk, een brood kan het verschil maken tussen leven en dood. Bij de verkoop per opbod van een brood aan mensen die op de rand staan van de hongerdood, zal niemand van hen de prijs te hoog vinden als hij die betalen kan, en zo zal niet langer diegene die het meeste wíl bieden, het brood kopen, maar wel diegene die het meeste kán betalen - de rijkste - en dat is een heel verschil. Bij voedselschaarste verliest de vrije markt paradoxaal genoeg haar vrijheid omdat zij dan spontaan gehoorzaamt aan het recht van de sterkste, dat immers dwingend is: de zwaksten krijgen niet langer de toegang tot levensmiddelen.
Op de vrije markt hangt de waarde van een product af van zijn schaarste maar naast de marktwaarde is de eigenlijke waarde van de dingen uiteraard nooit weg te denken. Bij een overschot aan voedsel kan voedsel worden weggegooid, bijvoorbeeld om de prijs ervan de hoogte in te jagen, maar eenmaal een echt tekort dreigt, rijst de prijs de pan uit. Lang niet alles is te koop, de macht van geld is feitelijk zeer beperkt en men kan een kei het vel niet afstropen.
Als een land verarmt en de bevolking eist meer loon, dan wordt ten langen leste het ultieme redmiddel van de muntdevaluatie uitgespeeld: de banken gaan geldbiljetten bijdrukken. Edoch, voedsel of landbouwgrond bijdrukken is en blijft onmogelijk, en zo kan het papieren geld de honger niet bestrijden die de armsten treft. Het geld, de markt, de economie stoten hier op absolute grenzen: er zijn meer monden dan er kunnen gevoed worden.
Alle nieuwjaarswensen ten spijt is dat jammer genoeg de werkelijkheid die ingevolge de mislukking van de oogsten voor de deur staat en die in 2013 niet veel goeds belooft. Maar heeft men daar niet om gevraagd wanneer men de goederen vernietigde om zo kunstmatig schaarste te creëren teneinde de kostprijs van het voedsel op de markt de hoogte in te jagen en zodoende aan die vernielingen veel geld te kunnen verdienen? Andermaal, men had het kunnen weten: munten van nikkel en papier zijn niet te vreten. Reeds vele duizenden jaren geleden is de legendarische koning Midas ons in dit ongeluk voorgegaan: omdat alles wat hij aanraakte, veranderde in goud, moest hij zijn kunsten met de hongerdood bekopen.
(J.B., 21.12.2012)
19-12-2012
Euthanasie, een kind van de dwaasheid?
Euthanasie, een kind van de dwaasheid?
De reklame doet haar werk want binnen een zich steeds uitbreidende kring wordt het stilaan beschouwd als geheel vanzelfsprekend dat euthanasie als synoniem van waardig sterven geldt, wat in de hedendaagse context wil zeggen dat het lijden mensonwaardig is. Alvast in een christelijk perspectief is deze zich nu bijna agressief profilerende politieke stelling op zijn zachtst gezegd onthutsend, daar de zoon Gods, de 'tweede Adam' en een voorbeeld voor allen, midden in zijn levensbloei, de naar reeds twee millennia lang wordt aangenomen allerwaardigste dood gestorven is, gepaard gaande met gruwelijk fysiek en psychisch leed.
In feite mag het niemand meer verbazen dat in de huidige culturele afgang en middenin de dreiging van algehele verrotting die het egoïsme kenmerken, nog weinig begrip bestaat voor het mysterie van het levenschenkende offerschap dat met zijn overtuigende pedagogiek doorheen vele eeuwen het Westen heeft opgetild tot ongekende culturele, maatschappelijke en wetenschappelijke hoogten. Dat de vooruitgang die ons het gemak bracht dat velen nu de das dreigt om te doen, te danken is aan een natuurbeheersing welke uiteraard vooreerst wortelt in een beteugeling van de natuur binnenin onszelf, blijkt niet langer te worden begrepen door een steeds groeiend bevolkingsdeel dat immers protesteert van zodra gewag gemaakt wordt van een minimale solidariteit met anderen. Erger nog, moet men toezien hoe steeds meer maatschappelijke instellingen die hun bestaansreden aan het solidariteitsprincipe danken, er steeds vaker een dubbele boekhouding op nahouden welke hun toelaat om de eigen voorgehouden doelstellingen tegen te spreken met een praktijk van louter winstbejag en uitbuiting: bejaardentehuizen zetten bejaarden letterlijk op straat van zodra de hulpbehoevenden voor hen niet langer een bron van grof gewin zijn en allerlei verzekeringsmaatschappijen proberen juist diegenen van deelname uit te sluiten die de hulp het hardste nodig hebben. Solidariteit is dikwijls nog slechts een voorwendsel of een verkapping voor haar tegendeel: diefstal.
Het verregaande onbegrip voor de grond van onze prachtige beschaving is uiteraard te wijten aan het stilaan verbannen worden uit de wereld van de liefde: zij is de bron van alle solidariteit die in haar licht immers vanzelfsprekend is, daar elke plicht zonder te dwingen uit haar voortkomt. Daarentegen kan solidariteit wars van de liefde slechts een vorm van samenzwering zijn: een uitbreiding van het egoïsme zelf, precies zoals iemands verzekering een uitbreiding is welke het voortbestaan van zijn persoon moet waarborgen van zodra die zichzelf niet meer waarborgen of verdedigen kan. Maar deze niet door liefde gefundeerde solidariteit ondermijnt met de stelligste zekerheid op den duur zichzelf: zorginstellingen worden geprivatiseerd om vermogende hulpzoekenden leeg te kunnen melken en de staat doet verwoede pogingen om zich van de armste schooiers te ontdoen. Stilaan maar zeker dreigt zich hierdoor een evolutie te herhalen richting totale ontmenselijking... opnieuw onder het voorwendsel van haar tegendeel, in dit geval: meer humaniteit.
De nazi-logica welke ontspringt aan menselijke depersonalisering ingevolge een tot een waanzinnige roes opgezweepte kuddegeest, bedreigt andermaal een wereld die zijn zelfkennis verloor en die megalomane trekken krijgt welke zich opsmukken met schijndeugden of ondeugden verkapt als deugden. "Moeten onze jonge en gezonde burgers aan het front gaan sneuvelen om de bejaarden en de zieken thuis in leven te houden?", zo schotelde Adolf Hitler de massa voor die nooit heel goed heeft kunnen redeneren omdat zij het verstand heeft van een kind van pakweg zes. Tweeduizend jaar voordien al stelde de satan een gelijkaardige vraag aan Christus op een hoge berg toen hij onze Verlosser voorstelde om voor hem te knielen in ruil voor al de wereldse rijkdom aan zijn voeten. Jezus Christus ging daar niet op in, maar wat te denken geeft is dat hij helemaal niet loochende dat die rijkdom van de wereld in de handen van de duivel lag en nog steeds ligt. "Waarom", zo vroeg de duivel aan de Heer, "Waarom verandert gij deze stenen niet in broden zodat de mensen nooit nog honger moeten lijden?"
De duivel kent de zin niet van het lijden, voor het kwaad is het leed altijd geheel zonder doel en daarom ook steelt de dief en doodt de moordenaar zijn broeder die hij als een last beschouwt. De misdaad komt voort uit de weigering te moeten lijden, wellicht omdat het diepe inzicht ontbreekt in de zin ervan dat steeds een lijden ter wille van de ander is, en dit is uiteraard onmogelijk zonder de liefde. Mensonwaardig is het allerminst.
(J.B., 19 december 2012)
17-12-2012
Bar d' hiver
Bar d' hiver
Bar d' hiver
, zo staat het op de toegangskaartjes gedrukt in Onze-Lieve-Vrouweblauw: een eindejaarsfestijn in de aanloop naar wat ooit Kerstmis was en wat nu santaklos gaat heten - een contaminatie van 'Sint' en 'Klaas' - verwijzend naar een ander feest van drie weken voordien dat niettemin verwisseld wordt met de hoogdag van Emmanuel, wellicht door de kazuifel, bloedrood met een zoom van pels zo wit als sneeuw, het kleed van sinterklaas dat ook de kerstman draagt. De laatstgenoemde is de rondborstige lachbek die op alle warenhuizen prijkt en die in dit tijdperk van een nooit geziene blindheid de miserie van het kou lijdende kind verkapt.
Bar d' hiver
, in 't Frans dan nog, met allerlei versnaperingen en vooral sterke drank, en vuurkorven tegen de vorst, want er is pret voorzien met dj's tot in de kleinste uurtjes, en dat alles in de pastorijtuin waar ooit de zwarte herder van het dorp brevierde en onafgebroken bad voor onze zielen opdat zij niet branden zouden in de hel, opdat zij zich bekeren zouden tot het licht, opdat zij tot die wijsheid zouden komen waarin een mens uiteindelijk begrijpt dat het geluk gelegen is in 't delen van zijn rijkdom met de allerarmsten; dat er geen heil kan zijn in overvloed ten koste van een kind. Alle menselijke weelde is tenslotte slechts geleend met een belofte aan de milde Schenker als unieke onderpand.
In deze tijd spenderen mensen handen vol geld aan het kapsel van hun honden terwijl in de vrieskou op de straat piepkleine kinderen moeten slapen omdat hun ouders die niet lezen kunnen, op de vlucht voor het geweld waaraan de superrijken hun fortuinen danken, de brevetten niet bezitten die vandaag worden vereist om te bestaan in deze wereld op de dool. Hoe kunnen zij hun gepommadeerde monden vullen met crème-fraîche en glühwein recht uit de beurs bestemd voor het brood en de pap van kleuters die nu met de voeten moeten stampen opdat hun tenen niet zouden afvriezen daar buiten in het ijs der greppels? Hoe leggen deze feestneuzen het toch aan boord met al die kennelijk onbedorven pret? Hoe kunnen zij nog langer doen alsof zij niet beseffen wat zij doen?
Bar d'enfer
, want als dat de hel niet is dan bestaan er geen kwellingen en demonen, dan is er in het ganse universum geen spot met geen god en dan had Charles Dickens helemaal geen Christmas Carol hoeven schrijven en Stijn Streuvels ook geen Kerstekind en Dostojevski geen Vertelling van de Grootinquisiteur, want al die pareltjes herbergen niets dan onze hoop.
(J.B., 17 december 2012)
16-12-2012
Pijn en verdoving, waarheid en bedrog
Pijn en verdoving, waarheid en bedrog
Wie dacht dat een leven zonder pijn wenselijk of ook maar mogelijk zou zijn, die heeft het flink bij het verkeerde eind: pijn is naar men mag aannemen een principieel in alle levende wezens ingebouwd alarmsysteem dat ons daarvan quasi feilloos op de hoogte brengt als beschadiging dreigt en dood. Eenmaal het pijnsignaal opgevangen en correct geïnterpreteerd in functie van het herstel van de aangerichte schade, heeft het leed zijn werk gedaan en doet pijnstilling uiteraard niet langer kwaad. Maar voor die tijd is pijn dikwijls het enig resterende natuurlijke alarm dat ons herinnert aan gevaar en dat niet ophoudt vooraleer wij maatregelen hebben genomen.
Pijnstilling kan wenselijk zijn maar al te vaak is het zelfmoord, zoals bijvoorbeeld daar waar zij veroorzaakt wordt door ziekten zoals lepra en diabetes, die de zenuwen zozeer aantasten dat het gevoel eruit wegebt, want lichaamsdelen zonder zenuwen zijn zoals woningen zonder alarmsysteem, onbewaakt en klaar om, geheel onopgemerkt door hun eigenaar, te worden geplunderd of gesloopt.
Maar het gevaar van de pijnstilling bestaat niet alleen in het fysieke leven: ook op het maatschappelijke niveau zijn er talloze en soms heel gesofisticeerde alarmsystemen werkzaam tegen beschadigingen van de samenleving en nog veel te dikwijls worden zij helaas vanuit een bijzonder foute mentaliteit van roes, gemakzucht of corruptie, volkomen genegeerd. Men kan zelfs zien in de geschiedenis hoe een maatschappij die niet alert genoeg is voor die tekenen omdat zij die ervaart als lastig en zij die dan soms letterlijk uitschakelt, haar pijnstillersmentaliteit betalen moet met de totale ondergang.
De hier bedoelde maatschappelijke alarmsystemen zijn niet zozeer deze die erover waken dat de criminaliteit binnen de perken blijft en dat elk lid van de gemeenschap zich aan de wetten conformeert. Veeleer bedoelt het maatschappelijk alarm de foute richting die een samenleving als zodanig dreigt op te gaan. En dat is dan een dwaalweg die niet zomaar opgemerkt kan worden omdat daartoe uiteindelijk geen middelen voorhanden zijn. De maatschappelijke pijnsignalen zijn wel, net zoals dat het geval is bij fysieke pijn, deeltjes van het in gevaar verkerende geheel, deeltjes die kennelijk méér voelen dan de rest: we noemen ze letterlijk ofwel symbolisch zenuwcellen of sensoren. In de samenleving zijn dat individuen ofwel groepen welke terecht protesteren tegen een of andere koers die wordt gevaren, maar wat de zaak zo moeilijk maakt, is wel het feit dat vaak de objectieve criteria ontbreken waarmee men kon bepalen of het protest al dan niet terecht is. Dat laatste is dan weer te wijten aan het gegeven dat nieuwe wegen altijd voor het eerst worden betreden zodat men niet immer even duidelijk kan terugvallen op ervaring.
Gevaarlijke pijnstilling treedt op waar de signaalfunctie van pijn genegeerd wordt door de pijn zelf weg te nemen in plaats van die te ondervragen naar zijn oorzaak. Want als de pijn verdwijnt, wordt de beschadiging welke haar heeft veroorzaakt, niet langer opgemerkt en gaat zij geheel ongezien haar gang, tot en met de onder-gang. In een samenleving doet zich die kwalijke reactie voor waar een terecht protest in de kiem wordt gesmoord middels de alom bekende en helaas heel vaak toegepaste, perverse tactiek van de criminalisering van de slachtoffers welke soms aanvangt met de beschuldiging van de onheilsbode. Het is sinds oudsher een bekend verschijnsel dat wie een jobstijding brengen aan hun overste, vaak het slachtoffer worden van diens weliswaar begrijpelijke maar tegelijk ook geheel misplaatste woede, en dan zeggen wij dat het kwaad in het slechte nieuws verkeerdelijk verwisseld werd met zijn boodschapper. Dat gebeurt echter zo vaak dat het als echt gevaarlijk geldt om slecht nieuws te brengen aan een koning over de toestand van zijn rijk. Dit gegeven versterkt met een flinke portie opportunisme resulteert dan onafwendbaar in het verzwijgen van zaken die fout lopen: de werkelijkheid wordt ernstig vertekend waar het kwaadaardige verbloemd wordt en zo kan het onheil vaak lange tijd en geheel ongehinderd zijn weg gaan en een maatschappij naar de vernieling leiden.
Er is moed voor nodig om aan de maatschappelijke alarmbel te trekken en om protest te uiten want nog haast dagelijks ziet men hoe uitgerekend de weinig overblijvende mogelijke redders van een samenleving worden opgepakt, gebroodroofd of zelfs fysiek worden uitgeschakeld. Ook bij ons worden helden zoals Barbara Van Dijck, die anno 2012 hun werk verloren na terecht protest omtrent genetische manipulatie en ongeremde patentering van levende gewassen, uiteraard steeds zeldzamer, wat uiteindelijk een ramp is voor de samenleving die in de huidige constellatie haar herders straft, laat staan dat zij hen voor hun arbeid zou vergoeden. Maar wellicht kan het ook niet anders, aangezien bij belangrijke getuigenissen ook gewicht in de schaal moet worden geworpen om ze ten gehore te kunnen brengen en het eigen leven is nog steeds het zwaarst mogelijke gewicht. Het 'engagement' tegen fikse betaling van allen die zich voor anderen zeggen in te zetten, krijgt in dit licht een wel heel wrange betekenis.
(J.B., 16 december 2012)
13-12-2012
Een duizelingwekkende provocatie
Een duizelingwekkende provocatie
Een eerste keer bestelen rijke ondernemers de armen door het omzeilen van de belastingplicht. De staat komt in de rode cijfers en de staatsbons der rijke beleggers worden waardeloos. Maar middels een aansluitende oplichting wordt dit verlies snel weggewerkt: met de gelden van de armen die wél taksen betalen, richten de rijken een Europees Noodfonds op dat dekking geeft, niet aan noodlijdende staten doch aan het bezit der rijken, want dat is wat 'noodlijdende staatsbons' zijn. Zonder slag of stoot wordt aldus bij elke volgende bankaire actie het bezit der armen overgeheveld naar de rekeningen van de rijken en dit over alle Europese staatsgrenzen heen. De roof geschiedt volstrekt ongezien en blijkbaar doorzien alleen ervaren insiders de misdaad terwijl de bedrogen massa zwijgend de gevolgen draagt want kennelijk durft niemand als eerste te protesteren. Vooralsnog zonder slag of stoot geschiedt de roof en zo lijkt het vredig in Europa. Zo vredig dat, als kers op de taart, de dieven ook nog aan de haal gaan met de Nobelprijs voor de Vrede.
(J.B., 13.12.'12)
11-12-2012
Tussendoor: een Nobelprijs!
Tussendoor: een Nobelprijs!
Zonder verpinken kennen de hoogste heren zichzelf allerlei prijzen toe; alle uitleg is overbodig, een citaat volstaat uit Wikipedia : "Jagland is sinds 2009 secretaris-generaal van de Raad van Europa en voorzitter van het Noors Nobelcomité dat de Nobelprijs voor de Vrede toekent." (
"Mundus vult decipi, ergo decipiatur". (*) En warempel, de waarheid in dit gezegde, toegeschreven aan Petronius, de schrijverszoon van de bestuurder van Syrië onder Caligula ten tijde van Christus, biedt misschien wel de ultieme verklaring voor het dan toch bijzonder onwaarschijnlijke gemak waarmee vandaag, en dan nog op een volstrekt transparante manier, het arme leeuwendeel van de Europese bevolking door een vermogende minderheid wordt afgeroomd, en dit niet langer via de gekende weg van de handel, de productie en de consumptie, doch quasi geheel rechtstreeks door de overheveling van het kapitaal van deze naar gene bankrekeningen. Ja, dat geen haan daar naar kraait kan pas worden begrepen indien het inderdaad zo is dat het volk dit tenslotte ook zo hebben wíl.
Toch blijft het een raadsel hoe de wil van de meerderheid dan op de eigen vernietiging gericht kan zijn, want een gestage groei van de kloof tussen rijk en arm is het gewisse gevolg van de gigantische maneuvers, of moet men zeggen 'fratsen', waarmee heden de mega-banken van de allerrijksten, de miljarden koppen tellende wereldbevolking een neus zetten, of horens, want het is hoe dan ook een feit dat wij allemaal te kakken worden gezet.
De Europese Unie is niets anders dan het bedrieglijke reklamebord door corrupte politici in dienst van de financiële elite opgehangen ter verkapping van een van de meest bizarre volksplunderingen aller tijden. De jongste aanwinst die de hele carrousel toelaat om vrijelijk te opereren, is het Europese Noodfonds, het Europees Stabiliteitsmechanisme of het ESM, van kracht sinds 1 juli 2012: een kas, zogezegd opgericht om landen in nood te helpen, maar die voortdurend gespijzigd wordt met de belastinggelden van de armen terwijl de verzamelde sommen helemaal niet naar de noodlijdenden gaan maar naar hen die overschot hebben. En betreft inderdaad een constructie die zichzelf zonder ook maar enige vorm van volksraadpleging geheel boven de wet heeft weten te plaatsen. (°)
Dat het aldus afschilderen van ons politiek werelddeel op een flagrante overdrijving gelijkt, wil allerminst zeggen dat zij er ook een is en dat toont de allerjongste actie, de zogenoemde noodsteun aan Griekenland, andermaal aan. Het is immers een feit dat de allerrijkste Europeanen Griekse reders zijn, beroepsgenoten van de legendarische reder, wijlen Aristoteles Onassis, ooit de rijkste man op aarde. Griekenland is een schiereiland in het centrum van het welvarendste wereldcontinent en de reders maken er sinds oudsher gigantische fortuinen. Ze betalen evenwel helemaal geen belastingen, de meesten onder hen plaatsen hun winsten in het buitenland, bijvoorbeeld op Cyprus of in Zwitserland om aan alle taksen te ontsnappen en zodoende wordt de Griekse overheid opgelicht en komt de staat in geldnood. Zeer onlangs publiceerde een Grieks journalist op het internet een lijst met de tweeduizend rijkste Griekse belastingontduikers, samen goed voor het veelvoudig oplossen van de Griekse staatsschuld, maar amper enkele dagen na die publiekmaking zat de dappere man al in de cel. En vorige week besloot de Griekse overheid om na de storting van ettelijke miljarden Europese steun, alle uitgeschreven ongedekte Griekse staatsbons te verwisselen voor door het Europese noodfonds gedekte bons. In de praktijk houdt dat uiteraard in dat het geld van de armste Europeanen terecht komt bij de rijkste Grieken, want arme Grieken hebben helemaal geen overschot aan kapitaal om te beleggen. De rijken worden rijker, de armen armer, en wie dat nog niet geloven, die moeten maar eens kijken naar de cijfers van de Europese autoverkoop: er worden steeds minder auto's verkocht... maar steeds meer luxewagens.
Hoe de hele zwendel aan zijn einde komen zal, weet niemand maar elkeen kan wel vermoeden dat de vooruitzichten niet rooskleurig zijn. Vast staat in elk geval dat nu de volksplunderingen zoals gezegd verlopen door directe geldtransacties van deze naar gene bankrekening en dus niet langer via de normale 'omweg' van de handel en de nijverheid, elke maatschappelijk nuttige bedrijvigheid zich aan de kant gezet zal weten. In het spel van de verrijking van de elite op de kap van het volk heeft met andere woorden het maatschappelijk nut nu helemaal niets meer in de pap te brokken: al het sociaal zinvolle weet zich gepasseerd en moet het onderspit delven voor niets minder dan de uitholling van de staat door parasieten. Het lot van de gemeenschap kan warempel met niets beter worden vergeleken dan met de toestand waarin een drugsverslaafde verkeert die immers ook niet langer de maatschappelijk nuttige 'omweg' maakt van arbeid en consumptie: hij zoekt zijn drugs te vinden die aan zijn hersenen het signaal geven dat alles okee is en de rest van dat jammerlijke verhaal is aan elkeen bekend.
(J.B., 5 december 2012)
Noten:
(*) "De wereld wil bedrogen worden; moge hij dan bedrogen worden!"
De aangehouden medeklinker "ng" is het verkrampte geluid dat iemand spontaan voortbrengt - meestal in combinatie met een navenante lichaamshouding - om aan te geven dat hij of zij in ademnood verkeert ofwel in een nog andere noodtoestand welke dringend om verlossing vraagt. De medeklinker duikt dan ook frequent op in woorden die angst aangeven: in het Nederlands zijn dat bijvoorbeeld "eng", "angst" en "bang" maar ook in vele andere talen vormt de "ng"-klank de kern van woorden met gelijkaardige betekenissen. Angst of benauwdheid is de toestand voorafgaand aan een gewisse dood, als die blijft duren, en verwijst naar een bedreiging en naar een bedreiger die deze toestand veroorzaakt door aan de bedreigde het schrikbeeld van diens dood voor te spiegelen. De meest enge bedreigingen zijn deze waarvan uitsluitend de bedreigde getuige is en kan zijn terwijl derden van de duivel geen kwaad weten: zij zouden elke roep om hulp vanwege de bedreigde opvatten als een kinderlijke vreesachtigheid of ook nog als een waanvoorstelling, zoals bij uitstek weergegeven in de griezelfilm Rosemary's baby van Roman Polanski, die helaas al te vaak door de werkelijkheid wordt overtroffen. De tragiek duikt ook op in het door Schubert op meesterlijke wijze op toon gezette gedicht van Goethe, de ballade Erlkönig, en veel vroeger nog is zij het spook van de tegendoelmatigheid, de motor van de klassieke tragedie, in onder meer Orpheus en Euridicè en Oedipus Rex.
Voor een meesterlijke, unieke en integrale Nederlandstalige hervertelling van de Griekse mythologie, zie: http://www.bloggen.be/dzeus/
De angst wordt versterkt als alle pogingen tot hulpvraag de situatie slechts kunnen verergeren waardoor de toestand voor het slachtoffer uitzichtloos wordt want een nefaste afloop is dan wel gegarandeerd, precies zoals bij tegenspartelaars die worden meegetrokken in een draaikolk. Een geactualiseerde versie van het spook van de tegendoelmatigheid vormde het hoofdthema in het werk van Ivan Illich (1926-2002) die laat zien hoe de westerse cultuur daar aan ten onder gaat. En onze cultuur is er dan ook een van de angst en de benauwdheid: ons doen en laten worden onophoudelijk gedicteerd, elk verzet daartegen is onmogelijk geworden en derhalve leven wij in "stress" totdat een "burn-out" ons doet kandideren voor euthanasie. Jawel, als klap op de vuurpijl dienen wij onze bedreigers niet alleen te vergeven maar bovendien moeten wij hun schulden torsen, want wij stappen dan geheel vrijwillig uit het leven, zoals dat nu heet als wij zelfs de hoop hebben opgegeven om als slachtoffer te worden geboekstaafd. Alle Verlichtingstoestanden en emancipatiegolven ten spijt, blijken wij als puntje bij paaltje komt nog steeds de daders van weleer uit het refrein: mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa.
Onze cultuur is er een van angst, wij leven in angst, in stress, en die benauwdheid bestaat erin, zoals gezegd, dat wij ons op elk ogenblik opnieuw gedwongen weten om op elkaar volgende externe verwachtingen in te lossen op straffe van ons einde. Edoch, ons einde ware niet eens vreeswekkend indien het zomaar een einde was: de zopas aangegeven macht van de religie, welke best als de primitiefste vorm van politiek mag worden bestempeld, maakt dat na de dood voor elk van ons de hemel volgt ofwel... de hel! Want wat kon een werelds heerser en rechter aanvangen met een koppigaard zonder agonie of met een getuige die hij niet kon laten zweren, en wel bij diegene die niet zomaar zijn eindig leven in de hand houdt maar zijn lot tot in de absolute eeuwigheid? De eed schept de angst voor de hel en middels die angst hengelt de stoute machthebber naar de waarheid in het hart van de bangerik gelijk een visser naar een grote snoekbaars in een waterpoel. Onze cultuur is een cultuur van manipulatie, en manipuleren is wat een poppenspeler met zijn poppen doet, die op zichzelf slechts vodjes zijn en levenloze maskers welke pas bewegen als hij aan de touwtjes trekt en buikspreekt. De bewegingen van de poppen volgen op de bewegingen van de handen die ze vasthouden en zo is de poppenspeler de ziel zelf van de poppen waarmee hij zichzelf en anderen vaak kostelijk vermaakt. Men zou denken dat de poppen het zodanig gewoon zijn om gemanipuleerd te worden dat ze uit zichzelf niets meer ondernemen, maar die meegaandheid is helemaal geen vrucht van foute gewoonten: zij is de natuur zelf van het zagemeel dat de eigenlijke ziel der poppen is.
Godsdienst warempel is wellicht de allerprimitiefste vorm van politiek en nu de Verlichting werd doorwaad met de Franse Revolutie en nog andere doortastende kuren, moest aan een hardnekkig religieus residu, in feite meer folklore dan moraal, recht worden gedaan, zodat dit residu zich van een althans voorlopig voortbestaan verzekerd weet, zoals ook het recht op karnaval of gelijkaardige monumenten welke dan toch mijlpalen zijn in onze historiek. Zo bleef de godsdienst ondanks alles met zijn kerktorentjes waarvan de nostalgie ons leert hoe onvergeeflijk vergeetachtig wij wel zijn en die vergetelheid gaat zelfs zo ver dat op den duur de mensen niet meer blijken te weten waar het dan wel om ging en gaat: de angst voor het eeuwige hellevuur als men eraan verzaken dorst om te gehoorzamen aan de hoger geplaatste in de maatschappelijke orde waarvan de keizer god vertegenwoordigt. De angst, de stress, de druk die nimmer afneemt en die, alle dagen van het leven van de werkmens opeist, precies zoals het er aan toegaat, bolletje na bolletje, bij het lezen van een paternoster. Geketend gelijk de biddende aan zijn bidsnoer is de arbeider aan zijn almanak, want een mens moet bidden en werken, ora et labora, en orare est laborare, bidden is werken.
Ongetwijfeld is er iets van aan, dat de mens zichzelf pas in zijn werk kan vinden, dat we zijn wat we doen, dat arbeid bevrijdt - Arbeit macht frei - en alleen al de depressies waarin heden tallozen verzeilen die niet meer participeren mogen of kunnen aan het maatschappelijke productieproces, getuigt ervan dat wij ons moeten kunnen nuttig weten voor de anderen. Maar als dat nut cru volgen moet uit dwang op mensen die zozeer van wil verstoken lijken als een voddenpop die bengelt aan een koord, dan kan bezwaarlijk nog van zelfrealisatie sprake zijn of van het naar boven halen van het beste van zichzelf. Wie handelen uit angst, die handelen immers niet langer zelf, maar zij worden gehandeld, ze zijn herleid tot object van manipulatie, ontdaan van een wil, slechts uitvoerend wat ánderen van hen willen en bovendien wéten zij vaak niet langer wat die anderen dan wel met hun handen doen. Wéten zij aan welke zaken zij meewerken of vinden de opdrachtgevers dat helemaal niet relevant en menen zij dat het volstaat dat ze hun werkvolk betalen zoals men huurlingen betaalt die misschien moorden zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn? Beslist bestaan er manipulatoren die de kunst verstaan om op die wijze niets vermoedende arbeiders zichzelf om te laten brengen, zoals dat het geval is met die godbetert zelfverklaarde ethici die armelui wiens kinderen onze computerafval op de belten recycleren onvruchtbaar willen maken in ruil voor letterlijk een appel en een ei welke zij gretig omarmen zullen omdat zij nu eenmaal honger lijden.
Zelfrealisatie is arbeid en daarbij is zweten geen taboe en ook van zelfopoffering kan volmondig sprake zijn... zolang de medemens gerespecteerd wordt in zijn waardigheid en gelijkwaardigheid. Die benadering sluit a priori uiteraard als een sine qua non het model der samenwerking in en het verwerpt ten zeerste de concurrentie en de competitie die, sinds Adam mens is geworden, alleen nog thuishoren in het spel. Ontbreken deze fundamentele zaken in het werk, dan gaat het enkel nog om slavernij en het is dan een zaak van hongerigen die hun honger stillen met een hongerloon dat zij ontvangen na het blindelings uitvoeren van bevelen van volstrekt onbekenden die god weet wat allemaal uitspoken met de hun aldus toegeëigende werkkracht.
Men kan niet eisen van een man wiens vrouw en kinderen honger lijden dat hij zich keert tegen zijn voedselbron. Maar wee de dag waarop de man begrijpt hoe die vermeende bron van voedsel hem de das omdoet! Of veeleer nog: de dag waarop dit redelijk begrip de bovenhand gaat halen op de angst die hem verlamt als hij het waagt om uit de pas te lopen. Anderhalve eeuw geleden werd in de Verenigde Staten de slavernij definitief afgeschaft en dat is uiteraard een goede zaak. Maar vergeten wij niet de achterbakse argumenten van vele voorstanders dezer bevrijding, die toen reeds verraadden op welke manier de massa bij de neus genomen werd: zij pleitten immers voor de vrijheid aller burgers met het argument dat wie zich vrij wanen ook veel beter renderen...
'Proletariërs', zo werden de arbeiders genoemd ten tijde van de industriële revolutie, en dat betekent zoveel als: mensen die alleen nog hun eigen kinderen bezitten. Vandaag groeit de massa aan van wie helemaal niets meer bezitten, de massa van diegenen die daarentegen een bezit van anderen geworden zijn, een nieuwe vorm van lijfeigenschap dat veel strenger blijkt dan ooit voordien. Want terwijl het werkvolk ooit nog troost kon vinden in de godsdienst die daarom "opium voor het volk" genoemd werd, dreigt nu een religie allen op te slokken met een primitieve, niets ontziende en volstrekt redeloze wet die slechts de onderwerping gebiedt. En de angst, die de motor ervan vormt, zorgt ervoor dat allen zwijgen, zoals ook allen zwegen toen hier niet zo heel lang geleden massa's mensen werden gedeporteerd naar uitroeiingskampen. Niet enkele ongelukkigen, niet tientallen, niet een paar honderd of een paar duizend maar miljoenen.
(J.B., 1 december 2012)
29-11-2012
Een uitzonderlijke toespraak van Jose Mujica, de president van Uruguay, over ons milieu
Een uitzonderlijke toespraak van José Alberto Mujica Cordano, de president van Uruguay, over ons milieu: "De milieuzaak is vooreerst een zaak van politiek en van cultuur"...
Over discriminatie valt heel wat te zeggen, maar in twee woorden is dat onrecht jegens mensen op grond van eigenheden en met dat laatste wordt dan niet bedoeld wat men (in vrijheid) kiest (te doen) maar wel wat men ongewild is. Wij kunnen het niet helpen dat wij kind zijn, ouderling, man, vrouw, gehandicapt, homosexueel of allochtoon en op grond daarvan willen wij dan ook niet tekort worden gedaan. Er bestaat ook positieve discriminatie maar van het feit dat prinsen en rijkeluiskinderen het beter hebben dan de doorsnee, maken wij meestal geen probleem omdat wij tot op zekere hoogte wel moeten berusten in het lot.
Evenmin is onderscheidingsdrang een probleem omdat het een wil betreft tot (zelf)discriminatie in een wenselijke zin. Iemand kan hard werken om topvoetballer of chirurg te worden en om aldus van anderen te worden gediscrimineerd in een positieve zin. Meestal gaat dit gepaard met het verwerven van extra's die een doorsneeburger missen moet, maar dit is geen misdaad omdat principieel iedereen vrij is om aldus bijvoorbeeld een hoger inkomen en mét de extra plichten ook meer rechten te verwerven.
Heel dikwijls blijken ethische problemen zich te situeren op de grens van de twee hier aangeduide gebieden en niet zelden geeft dit aanleiding tot enige verwarring, zoals dat bij uitstek het geval is met de zogenaamde receptiementaliteit: deelnemers aan het sociale statusspel dat een receptie is, dralen totdat zij de kans schoon zien om een hoger geplaatste te gaan begroeten om daar voordeel uit te halen maar dit lukt pas als zij prompt de lager geplaatste waarmee ze in gesprek waren, in de kou laten staan. Op de keper beschouwd lijkt het erop dat men zichzelf niet verheft zonder anderen te vernederen, zodat discriminatie quasi onvermijdelijk lijkt.
Toch blijft er een belangrijk verschil tussen discriminatie en zelfonderscheiding. Bij zelfonderscheiding gaat men zelf wat hoger staan, bijvoorbeeld door maatschappelijk betekenisvol te handelen, want zo wint men aan sociale waarde: men schept extra rechten voor anderen én voor zichzelf, en derhalve verdient men meer krediet. Bij discriminatie daarentegen waant men zich boven anderen verheven: men presteert niet maar men duwt anderen naar beneden, men ontzegt hen bepaalde rechten - in extreme gevallen zelfs het recht op leven.
Van het allergrootste belang is dat discriminatie geen redenen kent, onverantwoordbaar is en dus een zaak van ploerten is. Sinds het begin der tijden werden kinderen gediscrimineerd, niet omdat zij het verdienden om vernederd te worden maar omdat zij kind zijn, wat feitelijk wil zeggen: omdat zij zich tegen dat onrecht niet kúnnen verweren. Zo ook worden tot op vandaag ouderen gediscrimineerd onder precies dezelfde oorzaak, namelijk omdat zij zwakker zijn, en dus als een dom gevolg van het zogenaamde 'recht van de sterkste'. In Indië vinden mannen het vanzelfsprekend om thee te drinken en te kletsen terwijl hun vrouwen zwaar werk verrichten op het veld en als men hen hierover aanspreekt, dan zijn ze verontwaardigd over de onwetendheid van de vragensteller inzake het statusverschil tussen de geslachten. De zwakheid van het zwakke geslacht wordt uitgebuit terwijl de sterkere man nochtans geschikter is voor het zware werk. Eveneens omdat zij zwakker zijn - zij zijn immers in de minderheid - worden minderheden allerhande onrechtmatig behandeld door meerderheden en waar daarop reactie komt, blijft het onrecht bestaan doordat de middels de wet onbereikbare leden van meerderheden doorgaan met het pesten van leden van minderheidsgroepen.
Dit is nochtans geen regel want soms melkt een minderheid (van bijvoorbeeld rijkeren, slimmeren of durvers) een meerderheid (van armeren, dommeren of bangeriken) uit. De zogenaamde democratische maatschappij van het oude Athene bestond voor negentig percent uit slaven die instonden voor het onderhoud van de tien percent vrije burgers van de stad. In de wereld van vandaag gaat het er feitelijk niet anders aan toe. De geschiedenis leert ons alleen dat het wel bijzonder moeilijk blijkt om zich tegen die uitbuiting te verzetten.
Toen in 1859 John Brown zich in de V.S. tegen de slavernij verzette, werd hij prompt opgehangen maar ook heel wat tegenstanders van de slavernij bleken immoreel, daar zij enkel argumenteerden dat 'vrije' arbeiders met veel meer motivatie werken en derhalve beter renderen. Toen de Duitse filosoof Friedrich Engels door zijn vader naar Manchester werd gestuurd om daar zijn fabrieken te gaan bezichtigen, werd hij aangegrepen door het onrecht van de kinderarbeid en door de mensonterende leefomstandigheden van de arbeiders die zoals vee werden leeggemolken tot de dood. In het spraakmakende boek "Ganz Unten" uit de jaren zeventig van de voorbije eeuw, versloeg de Duitse undercover-journalist Günter Wallraff de schandalige discriminatie jegens allochtone gastarbeiders; het betreffende onrecht was soms erger dan wat doorheen de eeuwen tot vandaag de slaven te verduren hadden. Paradoxaal genoeg moet men de hedendaagse slaven gaan zoeken in de middens van de superrijken, en niet in het minst bijvoorbeeld bij Europarlementariërs en in welbepaalde ambassades. Een politicus werkzaam aan de Europese top heeft onlangs zelf voor de televisie verklaard dat zijn kinderen vlot Pools spreken doordat hij een Pools au-pair meisje in dienst had, en iedereen weet ook dat een au-pair naast kost en inwoon van haar baas hooguit wat zakgeld krijgt. In dit geval koos de werkster de onbetaalde job uit vrije wil en kan zij dus niet als slavin worden beboekstaafd, maar dat de leefomstandigheden van deze feitelijke asielzoeksters niet dwingend zouden zijn, is wel bijzonder onwaarschijnlijk, terwijl het tevens zo is dat armoede een maatschappelijk product is en dus de verantwoordelijkheid van de rijken.
Discriminatie verstrengelt zich vaker met onderscheidingsdrang waar mensen zich niet met door hen ondergeschikt geachten wensen te associëren teneinde daaruit geen sociale nadelen te moeten ondervinden. Wie omgaat met homo's wordt algauw zelf verdacht en nog meer geviseerd zijn wie hen helpen, en zo geraken deze en ook andere minderheden niet aan een betrekking; de schuld voor hun werkloosheid wordt hun in de schoenen geschoven waardoor de slachtoffers op de koop toe als daders gebrandmerkt zijn en echt schrijnend wordt het waar zij dan ook nog gaan geloven dat zij aan hun sociale verbanning schuldig zijn. Zo ziet men mensen naar werk zoeken met de moed der wanhoop, buitenstaanders zien dat niemand hen zal aanvaarden en zij worden dan ook nog tot voorwerp van spot.
In de pikorde verstoot de 'meerdere', de 'mindere' quasi onopvallend voor het oog van wie niet direct in de zaak in kwestie betrokken zijn: men vergeet iemand te groeten, uit te nodigen, op te merken, te danken, te vermelden, en dat is heel vergeeflijk want geen mens is volmaakt, we zien niet alles, onthouden niet alles en wij herkennen niet iedereen op straat, we zijn verstrooid, we vergaten onze bril, we waren afgeleid door iets anders. Op die manier verbergen zich de schuldigen, in dit geval achter excuses die wel eens waar konden zijn. Edoch, de slachtoffers van die komedie ondervinden het alras: zij worden nooit en ook door niemand begroet, uitgenodigd, opgemerkt, bedankt of vermeld maar daarentegen krijgen zij wel heel vlotjes de schuld als er in hun contreien eens wat misloopt. Het gebrek aan feed-back zorgt ervoor dat zij op den duur ook gaan geloven dat dit de normale gang van zaken is en op hun beurt groeten zij niemand meer, merken zij niemand meer op, nodigen zij niemand uit... en worden zij tenslotte door diegenen die hen hebben uitgestoten, zelf afgeschilderd als asocialen of nog erger.
Voor dit gecamoufleerde doch bijzonder trefzekere geweld dat inderdaad zijn doel nooit mist en onverdroten moordt, bestaan geen sancties: de daders weten zich perfect veilig, zij worden nooit bestraft, meer dan ooit gaan zij door voor eerbare burgers, hoog verheven boven het gespuis dat zij geen blik gunnen, en bovenal weten zij zich veilig en in het gelijk gesteld doordat zij tenslotte in de grote meerderheid zijn. Bovendien belijden zij gewetensvol te zijn en zich godbetert over de zwaksten te ontfermen. Uiteraard onderscheiden zij zich van de plegers van zichtbaar en fysiek geweld, die zij ten strengste veroordelen, terwijl het deze criminelen misschien alleen maar ontbreekt aan die sluwheid die hun toelaat om ongestraft te doden. Weerklinkt er immers geen bijzonder valse noot wanneer, nu en dan in de geschiedenis, een dezer criminelen politieke macht krijgt en van vervolging en moord de regel maakt? Ziet men dan de zogenaamd gewetensvollen protesteren? "Wir haben es nicht gewuszt", zo zeggen het na afloop de getuigen van de massamoorden onder Hitler - een crimineel met politieke macht die door de hoger genoemde menigte van sluwe doders op de handen werd gedragen toen hij met miljoenen tegelijk en op de allergruwelijkste wijze die mensen ombracht die voordien genekt werden door die zogenaamd onschuldige menigte der sluwen die de minder geachten vergaten op te merken, te groeten, uit te nodigen. Het lijkt er wel op of zij al die tijd geduldig wachtten op een crimineel die geheel 'wettelijk' datgene zou voltrekken waaraan zij hun handen niet wensten vuil te maken. En daarom ook werd Hitler op de handen gedragen.
Aan het nazi-tijdperk kwam een einde, dictators maken steeds minder kans in een verlichte wereld, maar nieuwe, hardnekkige en veel moeilijker te bestrijden vormen van legitimering van het verborgen geweld van de criminele menigte dreigen vandaag weer de bovenhand te krijgen in de opgang van irrationele, zogenaamd religieuze wetten. Deze semi-wetten zoeken zich van oudsher tot wetten te vestigen teneinde de discriminatie te kunnen rechtvaardigen waar de massa van de meerderheid op aast in haar verzuchting om te doden en zich tegelijk van alle schuld wit te kunnen wassen. Niet Hitler zal voltrekken wat hun haat moet blussen, doch god zelf, en wel bepaald die god die zij aanbidden willen en die zij ook opdringen aan anderen, de god die hun gebiedt datgene te doen waarop zij al zolang belust zijn, zodat zij het dan ook volledig zonder schuldgevoelens kunnen voltrekken en zonder angst voor straf. Alleen verdoezelen zij dat het niet God is die zij volgen, omdat God zelf nu eenmaal niet haten kan of moorden. Een afgod is het die zij dienen, of veeleer nog een demon, ja, de duivel zelf, geen ander kan het zijn die borg staat voor het zich voltrekken van het grootste kwaad.
(J.B., 15 november 2012)
08-11-2012
Over de bestraffing van misdaad gemotiveerd door discriminatie
Over de bestraffing van misdaad gemotiveerd door discriminatie
De verstrenging van de straffen welke het beoogt om een dam op te werpen tegen belaging van en geweldpleging jegens minderheidsgroepen dreigt in het gedrang te komen nadat stemmen opgingen over het vermeende "discriminerende karakter" van deze wetten. Sommigen eisen namelijk van de wetgever een grondige motivatie voor die strafverstrenging op straffe van de afschaffing ervan; en dan zou voortaan het geweld jegens minderheden op dezelfde manier worden bestraft als elke andere geweldpleging, precies zoals het eraan toe ging in de tijd dat discriminatie nog niet als een onrecht gold. En nu blijkt dat godbetert totaal onwetende bewindslieden in de val van deze absurde dreiging trappen en dat zij waarlijk geloven dat de motieven voor de specifieke strafmaten tegen geweldpleging jegens minderheden bij de wetgever ontbreken!
Meer dan duidelijk zijn alvast de motieven van wie de genoemde strafverstrenging tegenstaan: zij wensen niet langer te ageren tegen discriminatie en derhalve wensen zij de discriminatie ook te bevorderen omdat aangaande dit onderwerp alleen al op zuiver logische gronden geen neutrale houding mogelijk is: het is zo simpel als pompwater dat wie niet wensen te ageren tegen de misdaad, deze zonder meer goedkeuren.
Misdaden die worden gemotiveerd door discriminatie, kunnen pas efficiënt worden bestreden als ook het motief wordt aangepakt. Discriminatie wordt bemoedigd door primitieve massahysterie, bijvoorbeeld in bendevorming, en zij wordt ontmoedigd door bestraffing. Maar die bestraffing is uiteraard pas mogelijk waar zich de bendegeest tentoonspreidt in de misdaad zelf. Derhalve zal bij een efficiënte bestraffing van de misdaad ook en vooral het motief worden geviseerd, wat zich pas kan manifesteren in een verzwaring van de strafmaat.
Een tweede punt is de klaarblijkelijke arrogantie van de crimineel in dit debat. Vooral georganiseerde misdadigers en dus gewetenlozen gaan er kennelijk van uit dat de straf mag worden beschouwd als een betaalmiddel voor het misdrijf. De straf is dan de tol waarmee de overtreding in kwestie wordt vereffend en zodoende tevens gerechtvaardigd, althans in de ogen van de overtreder. Dat die volstrekt foute houding zelfs de dagelijkse realiteit uitmaakt waarbij de geest van de wet wel morsdood lijkt, blijkt bijvoorbeeld uit de onfrisse praktijken bij transportbedrijven inzake boetes voor snelheidsovertredingen: de overtredingen worden aangemoedigd zolang de boetes maar 'betaalbaar' blijven. Precies omdat het onrealistisch of naïef is om te verwachten dat lui die minderheden discrimineren, hun geweten zullen laten spreken (hun geweten of wat daarvoor moet doorgaan spreekt, maar dan wel in een volstrekt ongewenste zin!) moet vooral een maximale inperking van de objectieve schade toegebracht aan derden worden beoogd, wat zich vertaalt in de bescherming van gediscrimineerden middels straffen die vanzelfsprekend streng genoeg zijn om de veiligheid van de geviseerden te kunnen garanderen.
Maar het meest verhelderend is misschien wel het perspectief vanuit de bevindingen van de hedendaagse moraalwetenschap, die immers stelt dat het geweten ontstaat door de interiorisering van middels sancties afgedwongen wetten. In twee woorden wil dat zeggen dat onze wetten niet zozeer gevormd worden door zogenaamd 'gewetensvolle beslissingen' maar, veeleer andersom, dat ons geweten gevormd wordt door de wetten die wij ons onder de druk van sancties eigen maken. Niet het geweten maakt de wetten, doch de wetten maken het geweten. In het kader van het onderhavige probleem kan men derhalve besluiten dat een antidiscriminatiewetgeving pas werkzaam kan zijn op voorwaarde dat de door de staat opgelegde wetten afgedwongen worden met méér kracht dan de wetten die bijvoorbeeld het gedrag van bendes determineren. Een gekend voorbeeld, maar dan uit een ander domein, is dat van de omerta, bijvoorbeeld onder leden van zekere motorbendes, die uiteraard de fysieke executie door de eigen bende meer schuwen dan een gevangenisstraf. Men moet zich derhalve afvragen of inzake de discriminatie van minderheidsgroepen door welbepaalde dadersgroepen, de sancties van de wetgever wel degelijk opwegen tegen de sancties welke de criminelen vanuit de eigen groep te wachten staan als zij aarzelen om zich te schikken naar regels welke van hen de misdaad afdwingen.
De bepaling van de strafmaat voor ogenschijnlijk identieke misdaden mag dus zeker niet worden gevormd op grond van die wel zeer bedrieglijke schijn die, zoals hoger aangestipt, uiteindelijk berust op een volstrekte pervertering van de betekenis der wettelijke sancties: de sanctie is gericht op haar effect en wordt derhalve ook daardoor bepaald. Bij misdaden welke door discriminatie worden geïnspireerd, moet het gewenste gedrag door de wet worden afgedwongen met sancties die sterker zijn dan deze die vanuit bepaalde criminele middens het misdadige gedrag proberen af te dwingen. En hier kan nog worden aan toegevoegd dat wetten die de vrijheden van de genoemde criminele middens tolereren of zelfs beschermen, dan ook volstrekt in contradictie zijn met de geest van de wet zelf.
(J.B., 8 november 2012)
07-11-2012
Four more years!
Four more years!
De zegekreet illustreert ongewild doch treffend het kortetermijndenken dat ondanks alles eigen is en blijft aan de westerse kapitalistische politiek in het algemeen. En ook het overdreven optimisme dat doet denken aan Chaplin's gedroomde dictator en derhalve de op de loer liggende onvoorzichtigheid klinken hierin door, want de politiek wordt allerminst bepaald door één enkele man: er zijn nog de vele volksvertegenwoordigers met elk hun eigen, vaak diametraal tegenover elkaar staande overtuigingen die resulteren in een beslissing nadat ze eerst door de molen van de stemming werden gedraaid, dewelke in feite elke inhoudelijke nuance tenietdoet, want wat uit de bus komt is niet meer dan een getal, een kwantiteit, inhoudsloos zoals ook het geld dat het kapitaal zelf vertegenwoordigt.
Het beste moet nog komen!
- aldus de overwinnaar, en wij juichen mee met hem, hij vertegenwoordigt ons en onze toekomst en in deze roes lijkt het er zelfs heel eventjes op dat wij inderdaad naar ergens op weg zijn, dat het beloofde land bestaat, de voltooiing, het eindpunt in het aardse paradijs. Ver op de achtergrond is zij verdwenen, die nachtmerrie van Kaspar Hauser uit de naar hem genoemde film van Werner Herzog waarin de zonderling die niet door het oorverdovende gepraat betoverd werd, de mensheid voort ziet trekken in de vorm van een uitgestrekte karavaan waaraan de kop ontbreekt. Het dringt maar heel traag tot ons door, na al dat handengeklap, dat wij, van deze wereld hier, niet ergens heen gaan, doch veeleer ergens weg van trekken, dat wij in feite voor iets op de vlucht zijn.
Minder honger in de wereld, minder leed en minder onrecht: voor allerlei ongemakken zijn wij op de vlucht en voor de dood tenslotte, die wij, alle opgeblazen wetenschappen ten spijt, alleen maar voor ons uit proberen te schuiven, want bekomen wij dan enig uitstel van de executie, dan ligt het verdict al vast sinds het allerprilste begin en geen mens, geen president kan daar ooit aan verhelpen.
Anfang im Ende
Ende im Anfang
- aldus luidt het welhaast verstenende chiasme van de hand van Daniel von Czepco und Reigersfeld (*). Deze zeventiende-eeuwse Duitse dramaturg en dichter schrijft:
Das Ende, das du suchst, das schleuß in Anfang ein,
Wilt du auf Erden weis', im Himmel seelig seyn.
Vrij vertaald: De aardse wijsheid en het hemelse geluk liggen hierin, dat het zozeer gezochte doel reeds door het begin zelf wordt ingesloten. Aldus biologiseert de wat mystieke dichter feitelijk onze geschiedenis door die impliciet te vergelijken met een ei dat immers eveneens het wezen dat daaruit tot voltooiing komen zal, al in zich heeft.
Nochtans vertelt het ei ons nimmer wat er van het kuiken worden zal, want de geschiedenis zelf wordt zeer complex van zodra de groei het louter biologische met zijn spel van zich ontrollende genen die tot wondere verschijning komen, overstijgt. En is dat dan niet het geval met de historie van het mensdom? Het is en blijft een kwestie welke maar niet opgelost geraakt daar alle discussies over vrijheid, determinisme, ontwikkeling en schepping reeds in het ei-stadium blijven steken. De dimensie van onze geschiedenis overstijgt immers deze van de tijd.
(J.B., 7 november 2012)
Noten:
(*) Daniel von Czepco und Reigersfeld leefde van 1605 tot 1660. Hij was latinist, arts en jurist en werd een tijdlang vervolgd omdat hij protestant was; later werd hij in de adelstand verheven. Hij werd beïnvloed door Paracelsus, Eckhart en Jacob Böhme - de twee laatst genoemden waren mystici.
01-11-2012
Het spook van de overproductie (delen 1 tot 4)
Het spook van de overproductie (delen 1 tot 4)
1.
Fabrieken sluiten, arbeiders worden werkloos en met de daling van de koopkracht daalt uiteraard de consumptie, waardoor onderconsumptie ontstaat, en dat is een ander woord voor de overproductie die fabrieken doet sluiten - ziedaar de vicieuze cirkel waarin onze huidige economie gevangen zit zoals een zwemmer in een draaikolk.
Bekijkt men die vicieuze cirkel ook aandachtig, dan merkt men dat men er pas uit geraakt als aan de consument krediet wordt toegekend, want krediet is een perfect vervangmiddel voor de ontbrekende koopkracht die fataal leidt tot onderconsumptie of overproductie, fabriekssluitingen en werkloosheid.
Hoezo, krediet aan mensen die niet werken!? - aldus hoort men alras de kritikaster mopperen. Het gemopper in het spoor van de voorgestelde politiek kan in de kiem worden gesmoord, maar dan wel alleen op voorwaarde dat de arbeidsethiek volledig wordt herzien. De huidige ethiek werkt immers volgens het principe van schuld en boete, dat het wraakprincipe is, wat een negatief en derhalve autodestructief beginsel is. Een vervangende ethiek zou positief zijn: arbeid wordt niet langer als een straf beschouwd doch als een eer, en krediet ziet men niet langer als een voordeel doch als een (al dan niet noodzakelijk) kwaad.
De mogelijke opmerking dat een ethiek van eer en oneer niet tot werkzaamheid kon aanzetten, wordt door de feiten onmiddellijk ontkracht: mensen sloven zich uit om ten langen leste in de adelstand te worden verheven of tenminste om zich met statussymbolen te omringen. En statussymbolen zijn in wezen volstrekt nutteloze maar wel peperdure attributen waarmee men - tenminste als men die eerlijk heeft verdiend - aan anderen kan tonen dat men heel hard heeft gewerkt. Dit bewijst dat wij in feite spontaan eer brengen aan wie voor ons werken. En omdat wij eerzuchtig zijn, streven wij het ook na om anderen te dienen.
Nu al kunnen rijkelui er niet omheen: zij moeten sponsor zijn van goede werken teneinde te kunnen aantonen dat zij hun rijkdom niet met nemen doch met geven hebben vergaard. Een huzarenstukje weliswaar, maar kennelijk vooralsnog niet onmogelijk. Goede werken kunnen artistieke hoogstandjes zijn zoals opera, musea en nog andere cultuurerfgoederen, maar al die rijkdommen kunnen pas van toorn worden gevrijwaard als men vooreerst de armen niet vergeet. Men herinnere zich de Franse revolutie met zijn uit een gelijkaardige toorn geboren guillotine: de uitzuigers konden zo te zien niet rap genoeg worden onthoofd.
Een staatshuishouden dat niet vooral de noden lenigen wil, doch maximale winst beoogt desnoods ten koste van noodlijdenden, is niet alleen onredelijk of dwaas, want als slechts dát het euvel van het kapitalisme was, dan was het ook met slechts wat uitleg te verhelpen. Een economie die winst omwille van die winst najaagt is, meer dan slechts een misser, in de eerste plaats een heel serieuze ziekte. De jacht op geldelijk gewin is hebzucht, het is een zonde, zo men wil, of een verslaving, en wie daaraan meedoen, die storten zich in uitzichtloze slavernij.
Maar de natuur past overal een mouw aan. Eigen aan het mechanisme van verslaving immers, is dat zij uiteindelijk zichzelf opheft, weze het nadat zij van haar oorzaak, haar slachtoffer heeft gemaakt: de verslaving doodt de verslaafde en houdt op deze wijze op. Zo doet een economie die slechts het geldelijk gewin nastreeft exact het tegenovergestelde van een die op de leniging der noden is gericht, want de laatstgenoemde houdt de mens in leven.
Overproductie is slechts een symptoom van heel die carrousel, het euvel ligt in onze ziel vanbinnen en willen wij genezen van een kwaal die onze doodsstrijd zelf is in de heksenketel van de wereld, dan rest ons als houvast de aloude moraal van het gezond verstand dat elke overdrijving bant. "Niets te veel", zo luidt reeds 't opschrift in de tempel van Apollo in het oude Delphi. (*)
Overproductie of onderconsumptie is een economische toestand gekenmerkt door een wanverhouding tussen productie en consumptie. Nu zijn er uiteraard twee soorten van wanverhouding tussen productie en consumptie: bij overproductie is de productie te groot in verhouding tot de consumptie, maar bij die andere wanverhouding is de productie te klein voor de consumptie.
Bekijken we eerst het laatst genoemde geval: de wanverhouding waarbij de productie te klein is voor de consumptie of dus de toestand waarbij het aanbod de vraag niet kan volgen. En in dat geval zijn er nog twee mogelijkheden: ofwel is de productie te klein, ofwel is de consumptie te groot, en dit telkenmale in functie van een 'ideale' verhouding, wat men daaronder ook moge verstaan.
Is de productie te klein in functie van de bevrediging van de primaire behoeften, dan is er honger. Wordt (vanuit eenzelfde behoeftenperspectief) de consumptie te hoog geacht in verhouding tot de productie, dan zegt men in wezen dat er sprake is van verspilling. De vraag wat genoeg is en wat teveel, blijft echter open, tenzij het gaat om manifeste mistoestanden.
In het eerstgenoemde geval - de wanverhouding tussen productie en consumptie waarbij de productie te groot is voor de consumptie of dus het geval van de overproductie - zijn er, analoog, opnieuw twee mogelijkheden. Ofwel wordt de productie te hoog geacht, ofwel wordt de consumptie ondermaats geacht. Het oordeel over de feitelijke toestand is opnieuw afhankelijk van de doelstellingen tenzij hetzij de overproductie hetzij de onderconsumptie manifest zijn. Edoch, de aandachtige lezer zal opmerken dat zich hier een wel heel bijzondere situatie voordoet, want wie kan ooit in alle ernst verkondigen dat er een teveel aan goederen is zonder meer, of een tekort aan verbruikers van die goederen?
Bij een tekort liggen de kaarten anders, want een tekort aan producten betekent armoede, en dat is honger en kou, kortom lijden en dood. En ook verspilling is een toestand die ons tegen de borst stuit, die onhoudbaar is en die daarom op termijn vanzelf verdwijnen zal. Maar hoe kon een overvloed ooit problematisch zijn? Hoe anders dan doordat zich dan het wel bijzonder luxueuze probleem voordoet dat wij het niet meer allemaal tijdig naar binnen kunnen werken?
In dat laatste geval schrijven artsen godbetert antimaagzuurpillen voor - niet voor niks de vandaag allersuccesrijkste farmacologische producten op de markt. En verder wordt het teveel op duizend-en-een mogelijke manieren 'opgestapeld' zodanig dat het in de weg komt te liggen en ons parten gaat spelen, precies zoals dat het geval is met het lichaamsvet van het groeiend aantal corpulenten onder ons: eerst rechtgetrokken wegen worden van snelheidsdrempels en bloembakken voorzien; perfect geïsoleerde huizen krijgen er een peperdure verluchtingsinstallatie bij; om te verhelpen aan de bewegingsarmoede veroorzaakt door de auto's waarmee we ons voor het gemak verplaatsen naar het werk, draaien wij 's avonds in het fitnesscenter rondjes op de hometrainer; en als klap op de vuurpijl ontslaan wij onszelf in onze fabrieken teneinde aldus nóg goedkoper te kunnen produceren en de concurrent voor te blijven... de concurrent die wij ten langen leste zélf blijken te zijn, want zonder inkomen is die auto onbetaalbaar en wordt hij een 'overproduct'.
De hometrainer is een overproduct, maar hij wordt verkocht, dankzij de automanie; de snelheidsdrempels zijn overproducten, maar zij worden verkocht, dankzij de perfecte autowegenmanie; de antimaagzuurpillen zijn een overproduct, maar zij worden verkocht dankzij onze overvoedingsmanie, de verluchtingsinstallatie is een overproduct, maar zij wordt verkocht dankzij de isoleringsmanie: op die manier nestelen zich allerlei overbodigheden en omwegen die nergens toe leiden in ons dagelijks leven en zij lopen ons voor de voeten en nemen de plaats in bestemd voor zaken die er wél toe doen. En zo, uiteindelijk, moet het een wonder heten dat onze maatschappij niet veel zieker is dan ze nu al is: vandaag eten wij niet langer ons brood in het zweet van ons aanschijn; vandaag eten wij niet langer om te leven; heden eten wij alleen nog om te kotsen. En misschien is dát wel het 'probleem': verspilling.
3.
De ziekte van de hebzucht onderwerpt de mens aan zijn eigen bezittingen en waar mensen bezeten worden van hun bezit, verzamelen zij veel meer dan nodig en resten hun tenminste twee mogelijkheden: ofwel schenken zij hun overschotten weg, ofwel verspillen ze die.
Waar overproductie heerst, vormen zich overschotten en die overschotten stapelen zich op. Zo hebben cultuurfilosofen uitgemaakt dat een geldberg en daarmee ook het kapitalisme ontstaan is door de combinatie van de arbeidsethiek en de lustangst in een protestantse samenleving: de combinatie van hard werken en afzien van de vruchten van zijn arbeid resulteert in een spaarpot en dat is dan... het kapitaal.
Men kan zijn bezit verkopen en de opbrengst aan de armen schenken en zulks is niet eens zo'n slecht idee aangezien het volgens de Zoon Gods zelf de weg is naar de hemel, zoals in de parabel van de rijke jongeling verhaald. Men kan ook zijn teveel verspillen en dat verkiezen zij die het principe van het recht hanteren, wat ook het beginsel van de wraak heet, hetwelke zegt dat elk zijn deel krijgt zoals hij verdiend heeft en niemand ook maar iets teveel of iets te weinig. Is de spilzucht tenslotte niet het middel bij uitstek waarmee de rijke zijn rijkdom etaleert waarvan hij wenst dat die zijn schuldenloosheid in de ogen van de anderen bewijst? Wie immers schulden heeft, heeft allerminst teveel en zal zich hoeden voor verspilling, zodat spilzuchtigen een aureool van schuldenloosheid en daardoor zowaar een zweem van heiligheid verkrijgen.
Edoch, er is ook nog een derde uitweg voor de zogenaamde overvloed, een uitweg die gelijk een hond wegloopt met het been waarvoor twee andere honden vechten. Want nog vooraleer men denken kan aan schenkingen of aan vuurwerk, feest of nog veel andere verspilsels, wordt het bezit dat men het zijne waant beslist begeerd door steeds weer andere lui wier hebzucht groter is dan men vermoeden kon. Reeds vooraleer de vrek zijn eigendom verwerft, is hij tot onderpand van niemand minder dan de duivel, daar steeds het kwaad zelf aan de grondslag ligt van de toch niets ontziende waan dat wat men heeft zou kunnen redden wat men mist te zijn.
Op die manier is elk 'teveel' dat in de wereld aan het licht komt, in feite een tekort waaraan niet meer te verhelpen valt, helaas, omdat geen mens in staat is weg te nemen wat hij mist. In wezen zijn het surplus en de luxe waarmee de 'gelukkigen' dezer wereld pronken, enkel schuldbewijzen en zo veroordelen de bozen ook zichzelf, niet tot de bedelstaf maar tot een lot veel harder om te dragen. Het teveel dat anderen ontberen, verstikt onwederroepelijk die het begeren.
4.
Misschien wel het allergrootste gevaar en ook de paradox bij uitstek van de overproductie is dat zij uiteindelijk gedoemd zal blijken om in haar tegendeel te verkeren, en dit zal niet gebeuren als een ongeluk doch als een in koelen bloede geplande, waanzinnige strategie met verschrikkelijke doch onomkeerbare gevolgen. Voorafspiegelingen van het doemscenario kan men nu reeds optekenen bij de observatie van de reeds algemeen gangbare dumppraktijken van bij uitstek levensmiddelen waardoor men geheel kunstmatig schaarste creëert teneinde aldus de marktwaarde van het voedsel de hoogte in te jagen en de winst te maximaliseren. Deze techniek bloeit in een economie die niet de bevrediging der behoeften op het oog heeft, niet het leven en de levensmiddelen, doch het domme ruilmiddel dat het geld is. Het is nauwelijks te geloven, maar in die intussen alom gangbare strategie worden de goederen die wij nodig hebben om te leven gewoon tegen het ruilmiddel zelf ingeruild: het voedsel zonder hetwelke wij moeten sterven, wordt opgeofferd aan het geld waarmee het kon worden gekocht... indien het er nog was! Welnu, bij de overproductie die wij heden kennen en die het teveel kenmerkt dat hand in hand met de verspilling gaat, dreigt men ten langen leste te zullen grijpen naar de dumppraktijk die men reeds jarenlang hanteert om het geheel fictieve goed dat het geld tenslotte is te redden ten koste van de producten die wij nodig hebben om te leven. En nu komt de horror van de hele story.
Ingrepen worden steeds meer geautomatiseerd, productiemiddelen worden ons uit de handen genomen en steeds verder gecentraliseerd naar een geheel onpersoonlijke doch onverbiddelijke macht en nu zelfs de ultieme productiemiddelen voor onze levensmiddelen - het zaad van plant en dier - geïndustrialiseerd zijn, bewerkt worden en vervolgens ook geprivatiseerd, kan worden gevreesd dat in het gen van wat ons tenslotte voeden moet, de schaarste zelf wordt geïmplanteerd.
Het klinkt onwezenlijk, weliswaar, maar zo klonk amper enkele decennia geleden eveneens de primitieve dumppraktijk toen aardappelen werden begraven en melk op de akkers werd gesproeid als mest omdat er zogezegd een overproductie aan die middelen was. Zogezegd, want tegelijk bleven onverminderd dagelijks twintigduizend kinderen van de honger sterven. Niets aan de hand, zo houden de trawanten van het gouden kalf dan telkenmale vol: alles naar wens want onze winsten zitten opnieuw in de lift! De kleur van geld is rood, zo zingen her en der artiesten en de handelaren in mensenbloed zingen godbetert de wijsjes mee.
U leest het niet verkeerd: om overproductie te voorkomen zal de schaarste zelf worden geïmplanteerd in het zaad van plant en dier, zoals men heden in die genen zogezegd een resistentie inplant tegen ziekten om de oogst te maximaliseren. Zogezegd, want de bedoeling van de ingreep is vooreerst de patentering van het zaad, en dat wil zeggen: de toeëigening van wat alleen van de natuur zelf was, de privatisering van het gewas, welke ons horens zet, gigantischer nog dan het gewei waarmee wij 'pronken' ingevolge de privatisering van de grond. Maar die met zichzelf vloekende gang van zaken waarbij eerst de productie opgedreven wordt en daarna wordt geremd, met nota bene telkens 't zelfde doel van winstopdrijving, zou in feite helemaal geen verwondering meer mogen wekken, daar wij inmiddels dan toch ook niet langer protesteren tegen de wraakroepende verspillingen waarover wij het hoger hadden: alle kieren der gebouwen superdicht geïsoleerd en dan verluchtingsinstallaties; met makkelijke auto's naar het werk en 's avonds zweten in de fitness; vreten om te kotsen, verspilling of destructie als ultiem symbool van de allerhoogste status...
Het is waar dat de dood elke mogelijke vijand overwonnen heeft, zelfs de allersterkste zal zich niet riskeren om met het onleven in duel te gaan, en zo moet het leven zich neerleggen bij een tweede plaats op het ereschavot. Maar of het niet langer hebben van vijanden uiteindelijk een teken is van sterkte, valt heel sterk te betwijfelen. Wie meezingt met het heden alles en allen vergiftigend refrein dat men zich maar dient te voegen naar wie men niet verslaan kan - "if you can't beat them, join them" - die capituleert bij voorbaat voor de dood en hij verdient dan ook het leven niet dat immers ondanks alles tegen die dood blijft vechten en dat bij de gratie van die schijnbaar onbegonnen en tot mislukking gedoemde activiteit, bestáát en bovendien al 't levenloze aan zich onderwerpt.
Tot dat levenloze behoren nu ook de onpersoonlijke machten die wij kunnen samenvatten in het gouden kalf, het kapitaal, het levenloos gedrocht dat zijn bestaan put uit het bloed van mens en ander leven, precies zoals vampieren doen die dood zijn en nooit opnieuw tot leven kunnen komen doch gedoemd zijn tot de on-dood ten koste van wie leven. De hoorn des overvloeds als het ultieme kwaad: wie had dat ooit durven denken? Maar ondoorgrondelijk zijn de wegen van het Wezen dat ons ver te boven gaat en van niets dan arrogantie getuigen al onze gissingen in een volstrekte duisternis die zich nauwelijks onderscheidt van de holte van het graf.
(J.B., 30 oktober - 1 november 2012)
17-10-2012
Separatisme
Separatisme
De partij is slechts het ommetje langs waar elkeen stemt voor zijn belang: steuntrekkers stemmen socialist om het deel waarop zij recht hebben van de rijken af te kunnen dwingen; zelfstandigen stemmen liberaal om voor belastingen te vluchten want zij houden liever alles voor zichzelf; loontrekkenden beveiligen hun job door in de eigen zuil te blijven - lang leve immers de vriendjespolitiek. Groen is voor wie echt vrezen straks niet meer te kunnen ademen, blauw voor wie al eens met straatbendes te maken kreeg, oranje voor diegenen die ondanks de Verlichting bleven vrezen voor de hel. Ja, elke burger kiest zichzelf en de politicus verbergt het naamloze gezicht achter zijn bekende tronie teneinde het aldus te redden voor gezichtsverlies want uiteindelijk smeken vanop alle plakkaten alle jannen met de pet alle andere gepette jannen om aalmoezen.
Jeder für Sich und Gott gegen Alle, maar wat een bedrog als de ganse meute dan ook nog wil scheiden, en wel van zichzelf, wat zij uiteraard doet door zich te delen: een noordelijk deel en een deel in het zuiden, vervolgens scheiden zich uiteraard ook oost en west en Vlaams en Frans en dan groot en klein en hoog en laag, totdat helemaal op 't eind elke resterende burger, ook burgervader is van zijn eigen lap grond. Zijn eigen koning is hij dan en zijn talloze ministers, zijn senaat alsook zijn voltallig parlement en pas in die vele hoedanigheden is hij tenslotte compleet content.
Maar als dan het delen niet op wil houden, ingevolge de wet van de traagheid, helaas, dan gaat elk individu ook zichzelf verdelen, in een bovenste en ook een onderste eind. De rechterkant distantieert zich van de linker, het hoofd wil de voeten niet langer aan 't lijf, de vingers van een hand willen niet samen hinken, de armen nemen de benen, de duimen verstoten de pinken.
Uiteindelijk verschijnen sorteermachines, reusachtig, om al die partikels op te slaan; de vingers en de tenen in aparte kabines; knieën, enkels, neuzen gaan eraan; in glazen bokalen: de ogen en de oren; de ellebogen ook en de navels en de longen; het haar en de gaten die bij de leidingen horen; de pezen, de tanden, de huigen en de tongen; wangen, kaken, kelen en lippen: geen kat kan aan het werk van de sorteermachine tippen. Netjes in bakken, zelfs gerangschikt volgens kleur, gaan ze via de containers naar de markten, te leur. Al onze onderdelen in giganteske magazijnen. Maar helaas zijn al die woorden heden parels voor de zwijnen.
(J.B., 17 oktober 2012)
12-10-2012
Over associatie, dissociatie, de hemel en de hel
Over associatie, dissociatie, de hemel en de hel
Dat wij allen het woord 'kuddegeest' begrijpen, neemt kennelijk niet weg dat wij de betekenis ervan met betrekking tot onszelf vaak alleraardigst verpakken en verkappen, en dit uitgerekend ingevolge de werking ervan op ons gemoed. In dat verband is het devies van Socrates - "Ken uzelf!" - actueler dan ooit in een wereld waar de zelfkennis plaatsmaakt voor een zelfbedrog waarvan het bestaan zelfs door de allerbekwaamste psychologen niet werd vermoed.
Een en ander heeft ongetwijfeld te maken met een bijzonder kompas in het dierlijke deel van onze ziel, dat zich onafgebroken richt op de groep of op haar leider, en dit wars van alle mogelijke redelijke of morele overwegingen waaraan wij zo graag onze keuzen toeschrijven alsook ons gedrag, dat immers bedachtzaam moet lijken, gestuurd door rationele argumenten en derhalve verantwoordbaar.
Want dat heet dan 'gewetensvol', tenminste waar wij tegen heug en meug zijn blijven geloven dat het geweten huist in de kern van de onsterfelijke ziel van elke door God geschapen persoon, en wel als een aangeboren feilloos onderscheidingsvermogen inzake goed en kwaad. Zoals overigens elke andere wetenschap, staat ook die van de ethiek nog in haar kinderschoenen, maar alvast wordt daar duidelijk uit vergelijkend onderzoek van verschillende culturen, dat de politieke en morele of religieuze wetten waaraan wij gehoorzamen, niet in geweten werden en worden gemaakt doch dat, geheel andersom, het geweten resulteert uit de interiorisering van opgelegde wetten die het vaakst worden gesteld vanuit pure noodzaak.
Ons intussen onder allerlei invloeden geëvolueerd empathisch vermogen dicteert ons geweten dat wij geen vogeltjes met geweren uit de lucht mogen schieten, en de wet beschermt ze dan ook, tenminste zolang zij geen plaag worden die de oogst dreigt te vernielen en de gevreesde honger uit lang vergeten verhalen of uit verre streken omturnt tot een rauwe realiteit die ook ons hier naar het leven staat. Dieren hebben recht op leven, maar geen mens twijfelt eraan zijn luizen genadeloos met vergif te verdelgen, de ratten die met hun met pest geïnfecteerde tanden aan zijn voorraad knagen, met tallium te voederen of de met hondsdolheid besmette huisdieren een spuitje te geven.
Goed en kwaad bestaan, maar dan meestal als minder goed en beter, erger, minder erg, verkieslijker of te vermijden... naar gelang de immer wisselende omstandigheden. Alles vloeit, alles verandert, zo zegde het Herakleitos, de alleroudste Griekse filosoof die de oorlog de vader van alle dingen noemde. Zo vervloeit de tijd, en met de tijd veranderen de feiten, met de feiten ook de gedachten en de oordelen. Goed en kwaad zijn er niet minder om, maar een vaste ijkmeter moeten wij vooralsnog ontberen en die lijkt ook hoe langer hoe minder in het verschiet.
Dit excuseert niettemin het gedrag der windhanen niet, daar zij zich helemaal niets gelegen laten zijn aan de subtiele veranderingen en de noodwendigheden welke ons ertoe brengen om onze ethische oordelen te herbekijken en zo nodig bij te schaven: windhanen gaan zoals het woord zelf dat zegt, elke weerstand uit de weg, zodat zij altijd 'windmeewaarts' drijven, terwijl de wind zo blind is dat hij aan elk doel a priori voorbij blaast. Een windhaan kiest de richting waarheen hij kijkt niet zelf, het lijkt slechts zo, doch wie zich laten vangen door zijn loos gedraai, die zijn verloren voor immer en drie dagen.
En zo is er de wind der kudde, die alle neuzen in dezelfde blinde richting zet; het oogt wel fraai, zelfs artistiek, van buitenaf bezichtigd, als men aldus een vlucht van regenwulpen observeert of nevelen van muggen boven koele meren in een zomeravond of scholen vol met vis in 't diepste deel der oceanen. Maar terwijl die zwermen toch nog altijd bogen kunnen op een doel waarop zij overigens als dieren recht hebben, liggen de zaken in de mensenwereld niet zo makkelijk te verontschuldigen.
De kuddegeest mist niet alleen een doel: hij is slechts de afwezigheid van geest, alsook het zo rampzalige ontbreken van een wil, een rede en een weg. En dat maakt dan dat hij niet alleen geen waarheid in zich hebben kan, maar ook geen goedheid en nog minder schoonheid. De kuddegeest is vooral eigen aan de bozen die zich een ander helemaal niet ter harte nemen; zij maken zich geen zorgen dan om de eigenste onmiddellijke winst. Ontsierend bovendien omwille van die lafheid, daar de windhaan o zo makkelijk wisselt van paard, of hoe zegt men dat? Een haan te paard zal men zelden observeren, desalniettemin zetten alle windhanen in op meer paarden tegelijk.
De windhaan associeert zich met alwie het voor de wind gaat en dezen die de wind tegen hebben, laat hij prompt links liggen. Andersom krijgen allen die men links laat liggen ook de wind tegen, en op die manier onstaat zomaar uit het niets die vreselijke paradox, aan de duivel gelijk, dat op het eind van het verhaal de windhaan zelf de windrichting gaat bepalen. Wie ongelijk hebben, rijven met andere woorden hun gelijk binnen door het aan zichzelf te schenken, zoals bijvoorbeeld ook de EU dat dezer dagen doet, zij het via de omweg van de Nobelprijs, in casu voor de Vrede, die eerder, niet te verwonderen, al te beurt viel aan lui waarvan gezegd wordt dat zij dood en vernieling zaaiden of beloven te zaaien.
De tegenstander wordt eerst gedemoniseerd, zodat hij alom verstoten wordt en, eenmaal verstoten, wil niemand zich nog met hem associëren omdat elkeen, bijna zonder uitzondering, voor de kuddegeest bezwijkt, want vreest om anders hetzelfde lot te zullen ondergaan. Hij wordt afgezonderd in een cel zonder muren, die erger is dan eentje mét muren, waaruit men immers nog ontsnappen kon. Hij verdampt dan zoals water uit een plas verdampt, enkel nog een zwarte plek nalatend, omkringeld door wat vuil schuim. De wind blaast erover, gras schiet uit de aarde op en alles is al vergeten.
De zogenaamde receptiementaliteit, vooral eigen aan politici, aan lieden die vooraanstaand willen zijn, die willen 'zetelen' in plaats van zweten: praten met een hoger geplaatste, hem honing aan de baard smerend, gul maar onaandachtig en derhalve morsend, want reeds uitkijkend naar een nóg hoger geplaatste voor wie men de eerste laat vallen van zodra die tweede, op zijn beurt in de steek gelaten, op bijval staat te azen welke hem beletten moet om het gezicht te verliezen. Niets dan komedie, het spel ten koste van de mens.
De pikorde kan niet bestaan zonder de kaste der gepluimde kippen: alleen de aanwezigheid der pluimlozen kan het laten uitschijnen dat een verenvacht onvanzelfsprekend is en dus geen gift van moeder natuur doch een gunst van de notabelen. Alvast het behoud zijner pluimen is aan de willekeur dezer boosdoeners te danken en zo moet men er naar streven om in hun gunst te staan; de zwarte lijst van die heren dient men te schuwen, wil men niet vergaan zoals de waterplas. En het gros van de mensheid verkoopt dan ook de eigen ziel voor de gevulde maag waarvan de arbeid voortaan helaas elk doel ontberen moet. Of zegden wij zopas dat onze ziel toch maar een windbuil was?
Wie zich associëren met de onaanraakbaren, die worden zoals zij niet langer aangeraakt en zij komen derhalve van de mensen los, en van de aarde, en worden weggeblazen door de wind en zij verenigen zich met zonlicht, lucht en hoge wolken. Wie zich daarentegen gaan vertonen met de machtigen der aarde, die worden net als zij gevreesd en dus ook opgemerkt. Met een boogje gaat men om hen heen om zich aldus voor hen veilig te stellen: met het boogje van de aansprekingen waarop zij staan en ook de titels die zij voeren. Maar zo worden ook zij niet langer aangeraakt, worden zij zwaarder en donkerder obstakels, totdat zij in tegenstelling tot dezen die zij zo angstvallig mijden, gaan wegen, zwaarder nog dan lood, en zinken door de bodem van drijfzand waarop hun gewicht geloofde ooit te kunnen rusten. En zo krijgen zij op 't einde van de wereld toch elk nog hun bekomst: de gewichtlozen als vrije vlinders in de hoge hemel en de zwaargewichten, samenklonterend tot slechts massa, in het uiteindelijk bewegingloze en versteende magma van de hel.
(J.B., 12 oktober 2012)
10-10-2012
Deontologie, hysterie en macht
Deontologie, hysterie en macht
Naar aanleiding van de bekentenissen van een gerenommeerd psychiater die zogenaamd ongepaste relaties aanging met zijn patiënten, komt de deontologie van het vak der zorgverleners opnieuw ter discussie: zij kunnen geen relaties aangaan met mensen die bij hen hulp zoeken, en wel omwille van de machtsverhouding tussen patiënt en hulpverlener. Het is immers een feit dat mensen die bij een maatschappelijk erkende hulpverstrekker gaan aankloppen, hun vertrouwen schenken aan die hulpverlener, waardoor deze een zekere macht krijgt over hen. Maar de zaak blijkt niet onproblematisch van zodra men zich realiseert dat zulks niet alleen het geval is in de relatie tussen dokter en patiënt of in de relatie tussen hulpzoekenden en zorgverstrekkers in het algemeen.
Waar een psychiater of een verpleger sex heeft met een psychiatrische patiënt, is de zin van de regel even duidelijk als in het geval van kindermisbruik. Betreft het echter een geestelijk gezonde en toerekeningsvatbare meerderjarige die een arts raadpleegt voor een schrammetje, dan kan men zich al vragen stellen over het recht van derden om zich te bemoeien met wat zich tussen twee gezonde en vrije volwassenen afspeelt.
Het argument dat ook hier macht speelt, is helemaal niet onjuist want op de keper beschouwd kan een dokter zijn patiënt verminken in plaats van hem te helpen: de arts bezit nu eenmaal een kennis die zijn patiënt ontbeert en die hij jegens die patiënt ook kon misbruiken; de patiënt beseft dat ook en schenkt derhalve per definitie noodzakelijkerwijze vertrouwen en dus ook macht over hem aan zijn arts. Maar wordt dit argument ook erkend als basis voor een deontologische regel die bijvoorbeeld aan de arts verbiedt om met ongeacht welke patiënt een relatie aan te gaan, dan discrimineert men de arts wiens vrijheid men aldus drastisch gaat beperken, terwijl men alle andere relaties, die immers óók machtsrelaties zijn omdat relaties zonder vertrouwen niet bestaan, buiten schot laat. Men gaat dan de zorgsector viseren, zoals men volgens sommigen in de voorbije jaren ook heel selectief andere maatschappelijke sectoren heeft geviseerd.
Relaties hebben altijd met macht te maken omdat relaties wars van het vertrouwen volstrekt ondenkbaar zijn - daarom ook kan men helemaal geen relatie hebben met een computer of met enig ander (gebruiks)voorwerp zonder meer. Wie eetwaar koopt, dient zijn kruidenier te vertrouwen want in principe valt niet uit te sluiten dat deze hem vergiftigt in plaats van hem van voedsel te voorzien: het gebeurt vaker dat mensen ziek worden na het eten van bedorven voedsel ingevolge een tekort aan zorg en hygiëne vanwege de verkoper. Wie eender welke lessen volgen, die vertrouwen er ook op dat de leerkrachten kennis van zaken hebben en dat zij tevens goede lering geven; in principe is het immers niet uitgesloten dat bijvoorbeeld een leerkracht geschiedenis liegt, al was het maar door opzettelijk feiten te verzwijgen, bijvoorbeeld omdat zijn opdrachtgever dit vereist. Vandaag is dit misbruik van vertrouwen zelfs wijd en zijd verbreid en wel in die mate dat objectieve lering feitelijk bijzonder zeldzaam is. Omdat vriendjespolitiek alom de regel is, worden heel wat jobs bezet door volstrekt onbekwamen die uiteraard sowieso het vertrouwen dat in hen gesteld wordt, helemaal niet waard zijn. Kortom: indien men de regel die men aan zorgverstrekkers oplegt, zou veralgemenen, dan kon uiteindelijk niemand nog met een ander een relatie aangaan want aan alle relaties is vertrouwen inherent en derhalve ook macht.
Zou een gezonde volwassen vrouw zich sexueel laten intimideren door een arts die haar immers wel eens een borst kon amputeren waar dat helemaal niet nodig was? Dan moet men ook de deontologie van de kruidenier verstrengen, die immers aan die dames die niet op zijn avances wilden ingaan, rattenvergif voor spaghettikruiden kon verkopen. Misbruik van vertrouwen is nooit uit te sluiten maar de voorgestelde verregaande inperking van de vrijheid van diegenen die nu eenmaal over kennis en macht beschikken - en dat doen wij allemaal op ons eigen terrein - zal uiteindelijk onhoudbaar blijken. Kan een koning geen relatie hebben met iemand van zijn landgenoten? Meer algemeen: kan men geen relatie aangaan met iemand uit een lagere sociale klasse? Als wij dat eenmaal onderschrijven, dan keren we met zijn allen prompt terug naar de standenmaatschappij zoals die bestond in de tijdperken van het allervreselijkste misbruik, zoals het nu nog bestaat in landen die geen boodschap hebben aan mensenrechten en aan democratie.
In het genoemde geval zegt de psychiater die zijn misbruik bekende tevens dat de relaties die hij er met zijn patiënten op na hield, een geheim karakter hadden: hij hield ze verborgen omdat hij zich van schuld bewust was of tenminste dan toch van het vermoeden dat hij hierom had kunnen beschuldigd worden indien die relaties aan het licht waren gekomen. En opnieuw komt hiermee een facet van de problematiek naar boven dat niet zonder problemen is: in welke mate moeten vrije burgers de relaties die zij onderling aangaan ook openbaar maken? Met andere woorden: welk recht hebben derden om op de hoogte te worden gebracht van wat bijvoorbeeld twee (volwassen en toerekeningsvatbare) verliefden doen? Moet wat mensen in vrijheid verrichten dan eerst ter goedkeuring worden voorgelegd aan het grote publiek? Of moet men dan terugkeren naar de oude stelling die nog gangbaar is binnen onder meer het katholicisme, dat alle buitenhuwelijkse relaties zondig zijn, en binnen bepaalde 'religies' die kerk en staat niet scheiden, zelfs strafbaar? Tot niet zo lang geleden achtten Hollanders zich zedelijk verplicht om 's avonds de gordijnen van hun huisjes open te laten, teneinde aldus de voorbijgangers op straat ervan te kunnen overtuigen dat daarbinnen niks onzedelijks gebeurde. Een puritanisme dat gedijt op een bodem van geïnstitutionaliseerde massahysterie verkapt als transparantie, is een verregaande vorm van hypocrisie maar vooral ook een vorm van slavernij bekomen met psychopolitieke middelen, om eens een term te gebruiken uit de leerboeken van Lavrenti Beria, hoofd van de KGB (toen nog NKGB) uit het duistere communistische verleden van vervolging en terreur. In bepaalde streken veroordelen homo's zichzelf ter dood als zij hun relatie niet verbergen.
Maar misschien zijn terreur en vernieling wel de verborgen, onderliggende bedoelingen van wie her en der ondoordacht aan het rommelen gaan in de interne keukens die met vallen en opstaan dagelijks bouwen en brouwen aan het delicate evenwicht dat in elke menswaardige maatschappij dagdagelijks moet worden bijgesteld. Wetteloosheid is één zaak maar het vastgieten van de dagelijkse maatschappelijke handel en wandel in ontelbare reglementen en regeltjes blijkt uiteindelijk een troef in de handen van wie zich almaar weer beroepen op de letter van de wet en dat zijn, zoals de ervaring leert, doorgaans dezelfden die erop uit zijn om de geest van de wet te verkrachten. Indien hetzij het ene, hetzij het andere uiterste heilzaam bleek, dan ware de wereld bijzonder simpel, maar de waarheid ligt zoals zo vaak in het midden, meer bepaald, en zoals de Hellenen het zegden, ligt het evenwicht middenin de onderling tegengestelde extremen. Tot de koorddanserij is het mensdom verdoemd - of moet men zeggen: 'uitverkoren'?
(J.B., 10 oktober 2012)
04-10-2012
De 'ziel' van ons monetair systeem: de nood als schuld (delen 1 tot 4)
De 'ziel' van ons monetair systeem: de nood als schuld (delen 1 tot 4)
1.
Het geld definiëren als een betaalmiddel is een veel te vriendelijke bejegening van wie zweren bij het systeem dat er op stoelt want het woord betalen verkapt al te zeer het be-tollen, het heffen van tol of het tollenaarschap, dat in het evangelie niet zómaar veroordeeld wordt. (1) Een tollenaar is iemand die een ander verhindert om zijn weg te vervolgen tenzij die ander bereid is om aan zijn belager bezittingen af te staan. Jan de Lichte (1723-1748) met zijn bende viel toentertijd binnen bij de boeren in het Aalsterse en hij legde hen letterlijk het vuur aan de schenen met het oog op hun geldbeurs. (2) Mongoolse veroveraars zoals Genghis Khan (1162-1227) en Timur Leng (1336-1405) richtten massale slachtpartijen aan onder de volkeren van wie zij zowat alles opeisten en als afschrikmiddel bouwden zij ter plekke piramides van mensenhoofden. (3) Onze huidige regeringen eisen een aanzienlijk deel van het loon der burgers op, op straffe van vrijheidsberoving en nog hogere boetes. En alwie vandaag honger heeft of enige andere nood, kan die pas lenigen als hij voor het benodigde betaalt met geld dat, op grond van afspraken, tijd en levenskracht vertegenwoordigt: op die manier hebben de grootste afpersers uit de geschiedenis zich in ons weten te vermenigvuldigen en te vereeuwigen. Het tollenaarschap is zelfs schering en inslag in een kerk die zich uitgeeft voor het mystieke lichaam van de Heer - de grootste bestrijder ooit van de chantage - zodat bijvoorbeeld in 2012 de Duitse kerk de toediening van sacramenten opschort aan wie (naar aanleiding van de pedofilieschandelen) weigeren om nog langer kerkbelasting te betalen. (4) Wie overigens meenden dat de sacramenten elders gratis waren, dienen zich eens te informeren over de afspraken tussen kerk en staat. (5)
Akkoord gaan met het monetair systeem houdt in dat men het afpersingsmechanisme ondersteunt dat dit systeem in leven houdt. In twee woorden: mensen hebben van nature - en dus geheel ongevraagd en ongewild - noden en het zou een mensenrecht moeten zijn dat iedereen zijn natuurlijke noden kan lenigen, maar precies dat wordt verhinderd door het geldsysteem dat wezenlijk pervers is, want het bestempelt natuurlijke noden als schulden welke met geld moeten worden afgekocht. Die perversie kadert in de megalomane opvatting van de wereldlijke machten die bijvoorbeeld ook het mens-zijn ondergeschikt maken aan het burgerschap, zoals onder meer blijkt uit uitspraken van het Europese Hof dat aan ongeborenen alle recht op leven ontzegt omdat zij het burgerschap pas na de geboorte ontvangen, wat bijvoorbeeld vrij spel geeft aan plegers van abortus. Waar de wereld het leven beschermt, doet hij dat slechts in zoverre dit leven nodig is voor het burgerschap - vraag het maar aan al diegenen die slechts vleselijk bestaan en niet op papier.
Het genoemde afpersingssysteem haalt zijn succes uit zijn afschrikkingskracht: door geen mededogen te betonen met wie uit de boot vielen, demonstreert het aan alle insiders wat voor vreselijks er met hen zal gebeuren indien zij het systeem niet langer ondersteunen. En het ondersteunen van het systeem betekent dat men het goedkeurt, wat gebeurt door op zijn beurt weer anderen af te persen, wat zich concreet niet zozeer vertaalt als het handeldrijven met geld, het kopen en verkopen van levensmiddelen, maar veeleer als de weigering om aan andermans noden tegemoet te komen buiten dit systeem om. Het morele kwaad bestaat erin dat men aan behoeftigen de leniging van hun noden onthoudt op grond van het argument dat zij er niet voor betalen. Echt schrikwekkend wordt het geldsysteem waar het schenkingen aan behoeftigen bestraft of zelfs onmogelijk maakt. Sommigen gaan zo ver dat zij vermeend 'economisch onrendabelen' aldus willen dwingen om deel te nemen aan programma's die hen onvruchtbaar maken: zij bieden behoeftigen een som aan (die zij nodig hebben om te kunnen eten) in ruil voor hun vruchtbaarheid.
Het achterhalen van het scharniermoment in de geschiedenis waar het kwaad van deze vorm van handeldrijven ingang heeft gevonden, is een bijzonder vraagstuk apart dat de aandacht verdient. Zeker is dat die scharnier bestaat, en zij betekent niet zomaar de overgang van het geven en het nemen dat mensen kennen of kenden binnen de gezins- en familieverbanden naar het kopen en verkopen op de markt: het gaat meer bepaald om een fundamenteel onrecht waarbij noden worden verklaard tot schulden, die dan aan de schuldeisers het recht geven op het bezit van de noodlijdenden. En dat is de zuiverste vorm van het 'recht van de sterkste', dat in wezen allerminst een recht is.
2.
Waar ligt het scharniermoment waarop de overgang geschied is van het geven en het nemen dat eigen is aan gezins- en familierelaties naar het kopen en verkopen op de markt? En vooraf nog dit: de eerste vorm van uitwisseling van 'bezit' richt zich op de menselijke noden, waarbij die noden zelf rechten zijn: wie nood heeft aan voedsel, die heeft daar ook recht op, en wel om de eenvoudige reden dat hij er nood aan heeft: nood is recht. Op een bepaald ogenblik is er dan een overgang gebeurd die niet zomaar te omschrijven valt als de invoering van een ruilmiddel: het lijkt veeleer te gaan om een totale omkering van de betreffende ethiek, aangezien dan plotseling geldt dat de nood niet langer een recht is maar wel het tegendeel daarvan: nood wordt gelijkgesteld aan schuld!
In de oorspronkelijke toestand is nood gelijk aan recht en dat betekent dat wie een tekort heeft, daardoor ook recht heeft op een aanvulling die dat tekort wegwerkt. De onderliggende redenering kan van tweeërlei aard zijn: de nood kan worden beschouwd als een leed en dan zou een empathie met de medemens ervoor zorgen dat dit leed wordt weggewerkt; de nood kan ook worden gezien als een tekort, maar dan uiteraard in de betekenis van een ongelijkheid, en in dat geval zou men dan vanuit een gelijkheidsbeginsel streven naar een gelijkmaking door het tekort aan te vullen. In de beide gevallen is wellicht sprake van gedaanten waarin zich de kuddegeest vermomt: in het eerste geval wil men het leed van de anderen bestrijden omdat wie lijden, een bedreiging vormen voor de groep; in het andere geval kon ongelijkheid een bron van onlusten zijn.
Dat de nood een recht is, betekent dat hij moet gelenigd of weggewerkt worden... precies zoals een schuld volgens het recht moet weggewerkt worden, en hier wordt duidelijk hoezeer het recht en de schuld elkaar nabij zijn. Om het nog duidelijker te stellen: dat de nood een recht is waaraan tegemoet moet worden gekomen, wil zeggen dat de nood van een bepaald individu, schuld impliceert bij de andere groepsleden: de groep is schuldig aan de nood van elk groepslid. In de nieuwe toestand echter acht de groep zich niet langer schuldig aan de noden van de groepsleden: wie uit de boot valt, wordt voortaan niet langer geholpen doch hij wordt verstoten. De verandering die heeft plaatsgevonden mag nu duidelijk wezen: in de oorspronkelijke toestand werkten de groepsleden samen, terwijl zij in de huidige constellatie elkaar beconcurreren.
De overgang van het geven en nemen naar het handeldrijven is derhalve de overgang van samenwerking naar concurrentie (binnen eenzelfde groep). Samenwerkende groepsleden zijn onderling empathisch verbonden en streven naar gelijkheid; elkaar beconcurrerende groepsleden daarentegen hanteren een veel harder beginsel, waarbij niet langer het welzijn van de leden voorop staat maar wel de sterkte van de groep - althans op korte termijn. Immers, zwakkere leden verzwakken de groep en die groep heeft er baat bij als hij zijn eigen zwakke elementen elimineert. Het scharniermoment naar hetwelke we hier op zoek zijn, betekent het ontstaan van groepen die zichzelf zo sterk mogelijk willen maken en die dat doen ten koste van hun zwakkere groepsleden.
Maar als groepen sterker willen worden en als zij daartoe het genoemde offer willen brengen, dan moet er ook iets zijn dat hen hiertoe noodzaakt. En wat groepen ertoe brengt om zichzelf op de beschreven drastische manier te versterken, is de concurrentie tussen verschillende groepen onderling. Met andere woorden: oorlog, of alvast de dreiging ervan, verandert de wetten binnen de groepen zelf op zo'n manier dat de oorlog voerende groepen de eerste slachtoffers onder de eigen groepsleden maken. Groepen die zich op de oorlog voorbereiden, ontdoen zich van die leden die hen in functie van de oorlog nadeel konden berokkenen. Een groep neemt dan de noden van haar noodlijdende leden weg, niet door ze te lenigen maar door die leden zelf te elimineren.
Dit voor de groep extreem gedrag dat weliswaar zelfreddend kon zijn in oorlogstijd, wordt op lange termijn uiteraard suicidaal omdat een groep aldus roofbouw pleegt op zichzelf. Het gaat met andere woorden om een gedrag dat een rechtstreeks gevolg is van een korte termijnvisie die op haar beurt bijzonder kenmerkend is voor het extreem egoïsme dat deze tijd markeert. De overgang van samenwerking naar concurrentie is dezelfde als de overgang van het vergevingsprincipe naar het wraakprincipe. In het vergevingsprincipe neemt men de schuld van de ander over - een gedrag dat kenmerkend is voor ouders jegens hun kinderen - terwijl in het wraakprincipe ieder voor zichzelf vecht: een oog voor een oog en een tand voor een tand.
Waar het wraakprincipe de plaats innam van het vergevingsprincipe, wordt de groei die kenmerkend is voor gezinsverbanden, families en opeenvolgende generaties, gefnuikt, zodat daar voortaan alleen nog sprake van zijn van de-generatie. Een wereld van geldhandel is een degenererende wereld, het is cultuur die zich bevindt in de fase van zijn ondergang, het is een zichzelf opvretende of vernietigende 'samenleving' waarvan de cellen zich net zo gedragen als kankercellen dat doen in een levend organisme: zij vergaten hun taak en bestaan alleen nog voor zichzelf - althans zo lang als dat duren kan, want zij woekeren ten koste van het geheel dat hen draagt. Een wereld gesteund op de geldhandel is onvermijdelijk een wereld die de tak afzaagt waarop hij zelf zit. De wetten van een ondergaande wereld zijn per definitie deze die de ondergang bespoedigen.
3.
Het geld heeft niet altijd bestaan: ooit was er het gratuïte geven en nemen dat wij uit de gezins- en familierelaties kennen, en dat eigen is aan de stam: nood is recht. Maar op een gegeven ogenblik in de geschiedenis kwam dan ineens die handel van "voor wat hoort wat" en vanaf dat moment zet men elkaar dan ook alles betaald en geldt: nood is schuld. Vanaf dat scharniermoment neemt niemand de schulden van een ander nog op zich. Het zal niet lang meer duren of men zal het zijn kinderen aanrekenen dat men hen heeft gevoed en opgevoed, precies zoals men steeds vaker de ouderen daarvan weet te overtuigen dat zij hun begrafeniskosten best zelf afhandelen. Nu er euthanasie bestaat, hoeft men de lastpost die men gewis wordt niet langer aan zijn kinderen door te spelen, en om zich tegenover kinderen met zware handicaps niet te hoeven verontschuldigen, is er de optie abortus - zo willen alvast sommigen het gezegd hebben.
De overgang waarvan sprake, is die waarbij menselijke noden niet langer gezien worden als gelegenheden tot humaniteit in de vorm van hulpvaardigheid maar daarentegen worden die noden nu aangegrepen om het recht op roof te rechtvaardigen. Zo leerde men ooit aan de kinderen hoe zij een blindeman konden helpen om veilig de straat over te steken, terwijl men vandaag leert wat blinden nodig hebben in functie van de vraag wat men hun zoal zou kunnen verkopen. Ooit werd voor ouderen zorg gedragen, vandaag worden zij middels gespecialiseerde tehuizen gepluimd, en wie daaraan nog twijfelen, dienen zich eens af te vragen waarom er dan tehuizen bestaan van eerste, tweede en derde klas, als de fundamentele noden dan toch dezelfde zijn voor alle mensen. Wat men ooit aan anderen kon geven, ontneemt men hun vandaag door het hun te verkopen, en zo ontneemt men ook aan zichzelf de mogelijkheid tot geven, terwijl uitgerekend het geven zozeer de goden kenmerkt, uit wiens handen immers alles wordt ontvangen.
Wie eertijds honger hadden, hadden tevens recht op voedsel; maar wie vandaag honger hebben, die hebben helemaal geen recht - zij zijn daarentegen schuldig: zij moeten betalen om hun honger te kunnen lenigen. Eertijds lag de schuld van de behoeftigen bij al wie die nood konden bevredigen; vandaag wordt de schuld voor de nood bij de noodlijdenden zelf gelegd, en zo lijden zij dubbel: zij moeten hun tekort zelf dragen en willen zij het uiteindelijk opheffen, dan dienen zij er ook nog eens voor te betalen, wat in feite geheel onmogelijk is aangezien wie tekorten lijden, per definitie geen overschot hebben waarmee zij zouden kúnnen betalen. In een poging tot de rechtvaardiging van dit onrecht wordt zelfs het Evangelie erbij gehaald, met name wordt dan verwezen naar het Mattheuseffect, dat zegt dat aan wie heeft, zal gegeven worden, terwijl diegenen die niet hebben, ook het weinige dat zij hebben, zal worden ontnomen. Men ziet blijkbaar graag over het hoofd dat hier de Lucasprofetie speelt die allen die de verantwoordelijkheid over anderen van zich af willen schuiven, terechtwijst. (6)
In tijden van oorlog mag een groep zijn eigen leden doden als ze een last vormen, teneinde aldus zichzelf als groep te kunnen versterken, want waar de vijand het voor het zeggen krijgt, verdwijnt sowieso elk mededogen: dat is al te vaak de onderliggende legitimering voor een verstrenging van het regime ten opzichte van haar eigen onderdanen. Vaak ziet men ook dat landen die onder het juk van een dictator het oorlogspad kiezen, zoveel mogelijk burgers omscholen tot soldaten - soms is zelfs sprake van kindsoldaten. En wie niet vechten kunnen, die moeten dan maar hard werken; voor wie niet werken kunnen tenslotte, rest geen hoop meer want zij kunnen gemist worden als de pest, zij worden bijvoorbeeld gecolloqueerd en vergast, ofwel anticipeert men op hun bestaan. De concurrentie binnen de eigen groep volgt uit de concurrentie van de groep met vreemde groepen; de oorlog veroorzaakt de interne repressie; het geweld van buiten keert zich naar binnen; de vijand van de koning incarneert zich in de koning zelf die zich daarop tegen zijn eigen onderdanen keert; het gevaar buiten is reeds binnengedrongen vooraleer het zichtbaar explodeert in de strijd; men verzoent zich niet met de vijand dan door aan zijn eisen tegemoet te komen en alleen op die wijze kan de vrede wederkeren waarvoor men sowieso een tol betaalt. Die tol betaalt men tenslotte aan de vijand die van de nood aan vrede een schuld weet te maken en op die manier is de cirkel rond: een regering betaalt haar schulden aan de vijand niet anders dan door het eigen volk het vuur aan de schenen te leggen. Om te vermijden dat de piramides van doodshoofden nog hoger worden, staat men aan de invaller zijn hebben en houden af. Men heeft schuld van zodra men in nood verkeert omdat wie aan het kortste eindje trekken, het altijd moeten ontgelden in een universum waar het recht van de sterkste heerst.
Bijzonder mag nu wel de ontdekking heten dat dit recht van de sterkste niet verwijst naar een primitievere vorm van samenleving dan de huidige: het recht van de sterkste dat heden de wet maakt, is daarentegen van relatief recente datum, en het kwam in de plaats van de geheel geldloze maatschappij waarin noden werden ontvangen als een verrijking want als een uitnodiging tot het bieden van een helpende hand. Ooit waren noden, rechten maar sinds dat scharniermoment verwerden zij tot schulden: in gelijke tred met de klim van de technologie, is er een morele achteruitgang die het gewonnene weer teniet doet, alsof al hetgeen verkregen werd hoe dan ook terug moet worden betaald.
4.
Dankbaarheid wordt irrelevant waar levensmiddelen niet langer gegeven en ontvangen worden maar verkocht en gekocht. Het kopen en verkopen sluit het geven en het nemen uit omdat wie koopt, neemt terwijl hij er precies zoveel voor teruggeeft als het genomene waard is. Wie verkoopt, geeft, maar eist er exact zoveel voor terug als het gegevene waard is. Bij een schenking daarentegen, wordt iets waardevols gegeven terwijl daar niets wordt voor teruggeëist, maar het schuldgevoel dat daardoor ontstaat, wordt door de schuldeiser zelf weggenomen doordat hij de schuld niet opeist doch kwijtscheldt, en het gevoel dat dit bij de ontvanger teweegbrengt, heet dankbaarheid. Dankbaarheid is derhalve het gevoel bevrijd te zijn van anonieme natuurlijke wetmatigheden en dit door de vrije tussenkomst van een persoon. Wie dankbaar is, ervaart boven de anonieme natuurwetten verheven te worden door de milde tussenkomst van een persoon. In de dankbaarheid getuigt men van de realiteit van de mogelijkheid om het louter natuurlijke te overstijgen. Daarbij wordt tevens ervaren hoe dit overstijgen van het louter natuurlijke weliswaar principieel onmogelijk is voor een individu apart terwijl het wel degelijk kan plaatsgrijpen middels de persoonlijke tussenkomst van een ander. Het transcenderen van de wetten van de natuur gebeurt enkel en alleen met de hefboom van het interpersoonlijke dat immers gehoorzaamt aan wetten die sterker zijn dan de natuurlijke. Het interpersoonlijke overwint immers de natuurwetten telkenmale als een persoon de natuur in zichzelf overwint, wat zich uitsluitend kan manifesteren in interpersoonlijke relaties, en bij uitstek in de act van de vergeving, waarvan het gratuïte geven een specifieke verschijningsvorm is. Dat de leeuw en het lam met elkaar in vrede zullen leven wordt pas mogelijk in een tuin waarin de beide soorten gehoorzamen aan menselijke wetten die stellen dat zij niet langer rivalen zijn doch beide huisdieren van de mens uit wiens handen zij eten en aan wiens wetten zij derhalve gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
Wie geeft zonder daarvoor iets van gelijke waarde terug te eisen, overtreedt weliswaar de natuurwetten; edoch, wie zou hem dat verbieden als hij immers sterker is dan de natuur (in hemzelf) die hem (vanuit het wraakprincipe) tot de terugvordering van het gegevene zou aanzetten? De persoon van de milde schenker stelt zich zodoende boven de (onpersoonlijke) natuur, en daar is ook zijn plaats omdat de persoonlijke willekeur nu eenmaal verheven is boven de natuurlijke noodzaak. Het intermenselijke verkeer hoeft immers geen louter verlengstuk van het onpersoonlijke natuurlijke reilen en zeilen te zijn, ofschoon zulks niet alleen mogelijk is doch tevens algemeen gangbaar: eenmaal de mens werd wakker geschud en hij binnen de dimensie van het humane tot ontwaken komt, zal hij de natuurlijke traagheid spontaan aan zijn rede onderwerpen en het onmiddellijke persoonlijke nadeel dat hij daardoor kon ondervinden zal niet opwegen tegen het machtsgevoel waarop zijn overwinning op de anonieme natuurkrachten hem vergast. Dit machtsgevoel gaat simultaan over in een vreugdegevoel omdat mét de overstijging van het dierlijke, het menselijke zich in zijn volle pracht en praal ontplooit. Het gratuïte geven is daarom een magische handeling en zij wordt door het christendom in onze eindige werkelijkheid naar binnen gebracht, welke ze dan van binnenuit transformeert en onsterfelijk maakt.
(J.B., 29 september - 4 oktober 2012)
Noten:
(1) Zie o.m.: Mattheus 9:9-13, Marcus 2:13-17, Lucas 19:1-10.
(2) De bende van Jan de Lichte is ons vooral bekend via het werk van Louis Paul Boon of via het nog oudere werk van de schrijver Van Den Steen dat zowat een eeuw geleden alom ten lande op winteravonden werd voorgelezen.
(5) Afspraken tussen kerk en staat bestaan doorheen de hele geschiedenis; de bekendste komen aan het licht in het Concordaat van Worms uit 1122, in concordaat tussen Napoleon Bonaparte en paus Pius VII in 1801, en in het Verdrag van Lateranen uit 1929.
Volgens de katholieke leer zijn sacramentele handelingen, handelingen die door Christus zelf worden gesteld en waarbij de priester louter instrumenteel werkzaam is. In het sacrament van de vergeving van de zonden in de biecht, bijvoorbeeld, is het Christus die vergeeft: de priester vergeeft in naam van Christus, die immers met zijn bloed betaald heeft (aan de duivel) voor de redding van de zielen der gelovigen. Welnu, in september 2012 heeft de Duitse bisschoppencongregatie besloten dat mensen die hun kerkbelasting niet langer betalen (omdat ze weigeren op te draaien voor de kosten van de pedofilieschandalen), ook geen sacramenten meer zullen krijgen.
Tussen haakjes: in Duitsland maken de individuele burgers kenbaar voor welke kerk of andere gelijkaardige instantie zij bijdragen willen storten; in België krijgt de kerk, samen met alle andere erkende godsdiensten, haar geld rechtstreeks van de staat, maar dat systeem is eender: ook hier ten lande zijn de sacramenten allerminst gratis.
Nu komt men in de katholieke hemel helemaal niet binnen als men met zonden beladen is: men dient eerst te biechten en vergiffenis te krijgen en daarvoor moet men dus betalen. Geen toegang tot de hemel voor wie niet betaalt. Voor alle duidelijkheid: het hemelse entree-kaartje moet wel degelijk worden betaald met het slijk der aarde, met het goud waarvan Christus zelf gezegd heeft dat het behoort tot de schatten die men niet moet verzamelen omdat ze stoffelijk zijn, vergaan en dus geen waarde hebben.
Iedereen weet dat de wereld des duivels is en dat de wereldse rijkdommen behoren tot het geluk van de bozen: men verwerft ze door te knielen voor de duivel. Christus zelf was zondenvrij, maar alwie weigeren om te knielen voor de duivel, kunnen ook geen wereldse rijkdommen verwerven, geen geld en bijgevolg geen middelen om zich van hun zonden vrij te kopen. Edoch, als de katholieke hemel enkel voor de rijken is, geldt dan niet, in wat men een mysterie der tweevuldigheid zou kunnen noemen, dat de persoon van de paus wel dezelfde moet zijn als de persoon van de duivel?
"Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen" - aldus sprak Jezus Christus tot zijn apostel Simon. (1) De bijnaam 'Petrus' betekent 'steenrots' en uiteraard wist men ook tweeduizend jaar geleden al dat grote bouwwerken degelijke fundamenten nodig hebben terwijl er geen betere fundering bestaat dan rots. In het oude Jeruzalem bevindt zich behalve de berg Zion en de Olijfberg ook nog de sinds zesduizend jaar bewoonde rots waarop de joden hun tempel moesten bouwen, zoals in het jaar 1050 voor Christus door de profeet Samuel vermeld wordt. Samuel verklapt daar tevens dat die rots toen (al minstens duizend jaar) fungeerde als dorsvloer van Arauna, gelegen in de burcht Jebus van de Kaänieten. Voor wie het niet meer weten zou: graan dorsen is met dorsvlegels (of anderszins) slaan tegen het graan dat wordt uitgespreid op een harde ondergrond teneinde aldus de lichte graanpelletjes of het kaf, mede middels de werking van de wind, van het zwaardere koren te scheiden. Uitgerekend dat - maar dan in de overdrachtelijke zin - is wat volgens dezelfde bijbel ook zal geschieden in de eindtijd en wel op diezelfde plek waar immers de joden de komst en de christenen de wederkomst van de messias verwachten. (2)
Ongelovigen kunnen tegenwerpen dat dit mythen zijn, maar de geschriften van de profeten zijn een feit, samen met de rots in Jeruzalem die door elk van de drie religies van het Boek als superheiligdom wordt opgeëist, en dit in een escalerende oorlog die op een nucleaire ramp dreigt uit te draaien in een eveneens bijbels voorspeld armageddon. Ziehier de wortels van die 'ruzie'.
De rots in Jeruzalem heet de Tempelberg omdat de joodse koning Salomo er de eerste tempel bouwde nadat zijn vader, koning David, er een altaar had. Volgens de christenen en de joden zou aldaar het nog veel oudere altaar liggen waar de aartsvader Abraham op het punt stond om er aan Jahweh zijn zoon Isaak te offeren. Volgens de moslims evenwel ging het om zoon Ismaël en was dit altaar de zogenaamde 'zwarte steen': een meteoriet, witter dan wit maar door de zonden zwart geworden. Zoals intussen elkeen weet, wordt de zwarte steen bewaard in de kaäba te Mekka, onafgebroken omkringeld door moslimbedevaarders uit alle hoeken van de wereld. Nebukadnezar II (de bouwmeester van de Hangende tuinen van Babylon, door Herodotos ook Labynetos genoemd en ook de figuur over wie in 1842 Guiseppe Verdi zijn 'Nabucco' schreef) vernietigde de tempel van Salomo in 586 v.C.
In 516 werd een tweede tempel opgericht die in 19 v.C. werd gerestaureerd door Herodes de Grote die er ook de Antoniaburcht bouwde, de plek waar Pontius Pilatus Jezus zou berechten. De joodse Klaagmuur is nog een restant van die tweede tempel. Onder Titus vernietigden de romeinen in 70 n.C. de hele Tempelberg en in 130 kwam daar in de plaats een heiligdom ter ere van Jupiter. In 325 bouwde de moeder van keizer Constantijn op de Tempelberg een christelijke kerk die in 363 alweer gesloopt werd door de antichristelijke keizer Julianus.
En dan kwam de islam: in 610 viel Jeruzalem in handen van de Sassaniden, die de stad overdroegen aan de christenen, die daar het intussen opgerichte joodse heiligdom kelderden. In 630 bouwde Omar op de Tempelberg een houten moskee en in 681 bouwde Abd Al-Malik daar de Rotskoepel (die in 1920 met goud bedekt zou worden). In 715 verving Kalief Al-Walid I de houten moskee door de Al-Aqsamoskee op de plek waar de profeet Mohammed ten hemel zou zijn opgestegen. Vandaar zien de moslims Jeruzalem als hún heiligste stad na Mekka en Medina.
Met de eerste kruistocht, in de elfde eeuw, vestigde zich op de Tempelberg de Tempeliersorde die van de moskee de Salomonstempel maakte en de Rotskoepel werd tot kerk gewijd. De Tempeliers werden in 1187 weggevaagd door moslimleider Saladin. Na de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948 kwam het oude Jeruzalem onder Jordaans bewind met verboden toegang voor joden. In 1967 heroverde Israël Jeruzalem. Officieel zijn de joden meester op de Tempelberg maar feitelijk berust de zeggenschap er bij de moslims.
Joden, moslims én christenen eisen de Tempelberg voor zich op. Volgens bepaalde katholieken zal in de eindtijd op de Tempelberg de tempel voor de derde en laatste keer worden opgebouwd, al wordt daar aan toegevoegd dat men dit symbolisch moet verstaan. Zoals dat inmiddels het geval is met het overgrote deel van de katholieke leer. Het katholicisme verspreidde zich immers vooral in de westerse wereld, die zich sinds de Verlichting niet meer zo makkelijk allerlei curieuze verzinsels op de mouw laat spelden. Het is omzeggens van binnenuit door de rede leeggevreten. Gebeurde hetzelfde ook met de andere religies, dan was er nu wellicht helemaal geen sprake van het escalerende geweld en de nucleaire dreiging in het Midden-Oosten. Of ware dat een veel te optimistische visie, en zijn die religies slechts verkappingen van niet te stuiten irrationele wervelingen die de mensheid sinds de oudste tijden meesleuren tegen beter weten in? (3)
(J.B., 24 september 2012)
Noten:
(1) Volgens het evangelie van Matteüs 16,18.
(2) Zie:
2 Samuel 24:16 alsook 2 Samuel 24:18-25 en Lc 3:17 en Mt 3:12.
Waarom worden moslims - en mensen in het algemeen - kwaad als een buitenstaander hun leider in zijn hemd zet? Precies, omdat op die manier al zijn volgelingen dat lot delen. Maar wat dan zet ons op ons paard als wij in ons hemd worden gezet? Zit de essentie van een mens dan niet vanbinnen, onaantastbaar? Of is de mens ónder zijn pak of zijn verpakking dan sowieso bespottelijk?
Het zijn allerminst ongevaarlijke vragen omdat zij raken aan een fundamenteel taboe betreffende de waarheid. Want is het niet een van onze meest verbijsterende paradoxen dat wij allen horen te pretenderen op zoek te zijn naar waarheid terwijl de ontsluiering ervan in feite als ontluistering of heiligschennis wordt aanzien? Is men op de keper beschouwd niet doodsbenauwd van wat men voorhoudt na te streven? Verbergt men niet angstvallig alles wat de moeite van 't bekijken waard is? Onttrekt men niet voortdurend aan het oog wat de bestaansreden van het zien zelf uitmaakt? Of is men dan als de dood voor de mogelijke ontdekking dat onze veelkleurige gewaden helemaal niets meer verbergen? En vallen wij aldus met onze kunstvacht samen? Maken de kleren echt de man en is een naakte mens een aap? Zijn wij slechts aangeklede apen?
En als mensen aangeklede apen zijn, zijn onze goden dan niet slechts mensen van wie wij de tekorten eigen aan een mens verbergen onder wat wij dan de goddelijke attributen noemen?
Alvast is het sinds Andreas Vesalius niet langer een publiek geheim dat de gladste perzikenhuid gewis alleen een wirwar van organen, pezen, spieren en van bloederige darmen wegsteekt. En zijn het niet de kleren die de huid verbergen? En de ronkende namen en titels allerhande die op hun beurt het vlees maar ook de rest van de persoon aan onze blik onttrekken?
Wat zich verbergt, wordt niet gezien terwijl het zelf wellicht heel heimelijk aan 't observeren is, zodat het een gevaar is, en wie bedreigt, beangstigt tevens en wordt door elkeen met respect benaderd. Maar dat respect valt uiteraard ook weg van zodra datgene waarvoor men terugdeinst, in zijn hemd gezet is: men zegt ervan dat het helemaal niets om het lijf heeft, en dat betekent dat men er niet bang voor hoeft te zijn: het is dan ook letterlijk niet meer omgord met mogelijkerwijze wapentuig dat ons kon doden terwijl het zelf wel kwetsbaar blijft want eensgelijks letterlijk blootstaat aan geweld. Als moslims samen met hun leider van allerlei respect afdwingende sluiers worden ontdaan, dan staan zij ook bloot aan die spot die wij allen delen wanneer men ons van ronkende titels berooft en van onze goede naam, wanneer een deurwaarder ons uit onze huizen naar buiten op de straat sleurt, wanneer men ons van onze kostbare gewaden ontdoet en wanneer men ons misschien zelfs vilt zoals men dat nog in de gruwelijke middeleeuwen deed. Een mens zonder al zijn attributen ziet er alras niet zo heel anders meer uit dan een worm: valt die in de blik van een voorbijvliegende kraai, dan verdwijnt die alras in zijn harde zwarte snavel.
Iemand beledigen is iemand leed geven, belagen, de (volle) laag geven, be-lachen, uitlachen of bespotten. Be-lachen is belagen want reeds in de spotlach zit het plezier vervat dat een aanvaller beleeft aan het doden van zijn prooi, wat door dit kenmerkende plezier vooraf wordt aangekondigd. In de spot drukt de belager de belaagde met de neus op diens aanstaande dood, zodat alwie bespot wordt reeds natuurlijkerwijze naar verweer grijpt en dit zelfs geheel terecht doet binnen het kader van de wettige zelfverdediging. Meer zelfs: het ware omgekeerd bijna een raadsel indien diegene die bespot werd, helemaal niet zou reageren, zoals bij uitstek Jezus Christus deed, van wie men kan verwachten dat hij hierin alleen door goede christenen wordt gevolgd.
Het christendom heeft kennelijk iets dat strijdt met het natuurlijke, althans zoals wij dat in seculiere termen plegen op te vatten, maar dat is in de islam blijkbaar niet 't geval.
De naastenliefde zonder teugels kennen slechts de christenen (die men wel dient te onderscheiden van allerlei kerken en sekten) daar zij alle mensen zonder een enkele uitzondering tot hun broeders moeten rekenen, terwijl in andere religies men zich beperkt tot 't eigen volk: sommigen zeggen dat de joden mogen sjacheren jegens de niet-joden; dat de mohammedanen alle niet-moslims als ongelovigen beschouwen; dat de samenwerking van de communisten op het wederzijdse voordeel stoelt. De brahmanen helpen de paria's niet die immers zélf hun schulden of hun karma moeten uitboeten teneinde in een later leven in een hogere kaste terecht te kunnen komen en de boeddhisten moeten dan weer berusten in het leed, zowel in 't eigen leed als in dat van hun naastbestaanden. Kortom, alleen Christus laat zijn andere wang zien als hij slaag krijgt en deze vorm van liefde kunnen niet-christenen niet begrijpen. Rekening houdend met het feit dat het hele westen werd gekerstend, en dit sinds meer dan duizend jaar, rekent men het best ook de zelfverklaarde Europese atheïsten tot het christendom. Door die kerstening delen wij één geweten vol met regels die wij doorheen de tijd als vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen: gij zult niet doden, niet stelen en niet liegen. Edoch, de stilzwijgende veronderstelling dat álle mensen van nature gehoorzamen aan die innerlijke wetten, is een reusachtig misverstand. Er zijn volkeren die niets liever doen dan plunderen; anderen moorden dat het een lieve lust is, of zij maken van het stelen en bedriegen hun geliefkoosde sport. Wij vergaten dat de imperatieven binnenin onszelf van buiten komen. Wij zien vaak over 't hoofd dat niets vanzelf spreekt en dat alles eens werd voorgezegd of voorgebeden. En voorbidders of priesters zijn er van zoveel soorten als er religies en levensovertuigingen zijn.
Om kort te gaan: mensen die beledigd worden reageren reeds geheel natuurlijkerwijze en zij hebben ook het recht op zelfverdediging als de belediging ook een belaging is. De vraag luidt slechts hoe die reactie er dan uit mag zien want, raar maar waar: onze cultuur die zo hoog oploopt met zichzelf, erkent uiteindelijk nog nauwelijks beledigingen als bedreigingen. En als het feit dat mensen met een andere vorming dan de christelijke, in plaats van hun linkerwang aan te bieden, meteen op hun paard zitten en naar de wapens grijpen - als dat feit ons als een kaakslag voorkomt, dan dienen wij als goede christenen ook onze andere wang aan te bieden. Immers, alleen op de manier der martelaren getuigen wij ook van de kracht van ons geloof. Vraag het maar aan onze kardinalen die zich immers kleden in het rood om aldus hulde te brengen aan die uitmuntende waarheid.
(J.B., 21 september 2012)
13-09-2012
Omwegen
Omwegen
De elektrische eierkoker is een mooi voorbeeld van hoe het ook ingewikkeld kan, trouwens net zoals de elektrische tandenborsel, de stofzuiger, de vaatwasser en het rekenmachientje. Maar de rij is eindeloos want er zijn quasi geen tuigen, theorieën of systemen die ook maar enig nut hebben zonder dat dit tegelijk teniet gedaan wordt door wat men dan de keerzijde van het hele ding gaat noemen. Vervangt men het levende, vriendelijke en menselijke trekpaard door de tractor, dan haalt men een zielloos tuig in huis dat mensen plat zal rijden, dat gif uitwasemt en dat longkankers doet ontkiemen, dat afval produceert dat reeds in korte tijd 't milieu om zeep helpt en ga zo maar door. Waakt de trouwe hond dan niet veel beter dan de af te betalen alarminstallatie? En als men zich verzekert tegen onheil en 't slaat toe, dan blijkt men steeds vaker in de clausules te vallen, zodat men veel beter af is met het handje hulp van goede vrienden waarop men wel kan rekenen. Maar de simpele, handige bezem maakt nu eenmaal heel wat minder lawaai dan zijn gemotoriseerde concurrent die draait op moordende kernenergie.
Wie ze aandachtig bekijkt, die zal algauw opmerken dat al die overbodige tuigen en systemen één ding gemeen hebben: ze kosten geld. Want dingen die geld opbrengen, dienen ook verkocht te worden en voor hen voor wie geld een eindwaarde is, dienen zij verkocht te worden te allen prijze. Dat is de reden waarom zij uiteindelijk door volstrekt gehersenspoelde consumenten worden opgekocht en niet omdat ze nuttig zouden zijn. Als zij al enig nut hadden, dan enkel en alleen omdat zij de economie deden draaien. Edoch, ook dat is slechts een schijn van nut want het waanbeeld van de ongeremde economie is alleen al wegens de eindigheid der grondstofvoorraden een onherroepelijke ecologische catastrofe.
Isoleersystemen voor woningen garanderen binnen de kortste keren schimmelvorming en zodoende ook ongeneeslijke longziekten bij de bewoners van die huizen, zodat de installatie van isolatie dient gecompenseerd te worden door - eveneens peperdure - verluchtingssystemen. Men vult de gratis natuurlijke gaten kunstmatig op en men maakt er dure kunstmatige bij: een ommetje om ten slotte weer terecht te komen bij het punt van vertrek. Alleen ziet men voortaan zijn bankrekening wat lichter worden en worden andermaal kostbare grondstoffen massaal verspild.
Landweggetjes worden eerst rechtgetrokken en gebetonneerd teneinde daarop met rappe autootjes te kunnen rijden, maar als dan blijkt dat auto's doodrijders zijn alsook bezoedelaars, dan maakt men die wegen kunstmatig onberijdbaar door de inplanting van bloembakken waar men slalommend omheen moet en hobbels die men ontziet op straffe van peperdure blikscha.
De brave huisvader gaat werken met de wagen en geeft 's avonds zijn geld uit in een fitnesscentrum alwaar hij op een hometrainer het door zijn autootje in de hand gewerkte tekort aan lichaamsbeweging weer goedmaakt.
Een voedingsindustrie met een steeds hogere productie noopt tot het prikkelen van de consumptie... met obesitas tot gevolg... hetgeen dan weer gecompenseerd moet worden met dure vastenkuren gesuperviseerd door de diëtiste.
Mensen blijken van omwegen te houden, zij vermaken zich met rondjes lopen en gaan dan door het dolle heen, het uitschreeuwend dat dit cultuur is en beschaving, wetenschap, vooruitgang, diplomatie en spitstechnologie. Edoch, ten langen leste wacht op elk van de gekken uit het zothuis dat wij samen hier voor korte tijd bewonen, dat domme eindpunt aan ons loos gespartel, dat helemaal geen omweg nodig had, geen eierkokers en geen andere apparaten waarmee wij ons de haren uit de oksels schoren of de benen vanonder het lijf draaiden. Tuigen om de tijd te doden hebben wij genoeg; het mangelt onze 'vooruitgang' alleen aan dat soort van applicaties waarmee wij weer de weg op konden achterwaarts!
(J.B., 13 september 2012)
07-09-2012
Wat is bewustzijn? (deel 2)
Wat is bewustzijn? (deel 2)
Zoals gezegd (1) is het bewustzijn helemaal niet het bezit van een enkeling, het is daarentegen altijd een eigenschap van een groep. Bewustzijn bezit men niet, zoals men ook de taal niet bezit: men participeert eraan, men participeert aan een gesprek zoals men deelneemt aan een gevecht, dat men per definitie nooit alleen voert. Het (na)denken is een afgeleide vorm van het gesprek, waarbij men zelf beurtelings de eigen rol en die van de ander vertolkt. Het bewustzijn bestaat niet los van de tijd, het is steeds een verhaal dat van a tot z verteld dient te worden, het wordt aldus als het ware door het oog van een naald gehaald, en dat oog is het heden, het tegenwoordige ogenblik.
Dat laatste toont heel duidelijk aan dat het bewustzijn in feite te groot is voor de stoffelijke wereld en dat het wezenlijk tot een heel andere en ruimere wereld behoort. Het bewustzijn dat zich steeds in een te vertellen verhaal bevindt, kan immers slechts in stukjes en brokjes in deze wereld verschijnen, in kleine fragmentjes die het ene na het andere in een vaste volgorde bestaan, en dat gebeurt waar het verhaal dat ermee samenvalt, verteld wordt. Het wordt namelijk woord na woord en zin na zin verteld, waarbij slechts één fragmentje tegelijkertijd in deze stoffelijke wereld bestaat; het bestaat, het wordt uitgesproken of gelezen, en dan maakt het plaats voor een ander. En dat verhaal zou volstrekt onmogelijk zijn indien er niet tevens ons geheugen was dat beschikt over het wondere vermogen om al die stukjes 'ergens' terug aan elkander te rijgen in de volgorde waarin ze worden verteld en in de samenhang waarin ze bestaan in die andere en veel ruimere wereld die de stoffelijkheid overstijgt.
Het boek waarin het verhaal wordt neergeschreven kan dienst doen als een zinnebeeld voor ons geheugen, daar ook het boek als het ware tegelijkertijd alle fragmenten van het verhaal in de goede orde vasthoudt. Temeer daar het boek met het geheugen die eigenschap deelt dat het moet gelezen worden, zin na zin, woord na woord, en letter na letter, opdat zijn inhoud aan het licht zou kunnen komen en (door een ander aan wie het gericht is) begrepen zou kunnen worden. Alle stukjes van het boek moeten door het oog van een naald worden gehaald en dat oog is het heden waarin wij ook echt stoffelijk bestaan.
Derhalve bestaat de inhoud van het boek nooit ofte nimmer in de stoffelijke wereld, die immers niet in staat is om het bewustzijn te huisvesten dat zich noodzakelijk uitspreidt in de tijd. In de stoffelijke wereld is er alleen het heden: de smalle grens tussen het verleden en de toekomst die immer wijzigt, zodat alles er vloeit en vergaat van zodra het geboren wordt. Het bewustzijn daarentegen zou niet eens kunnen bestaan indien het aan de wetten van de stoffelijke wereld onderhevig was, aangezien het zich noodzakelijk uitspreidt in de tijd, en die verspreiding wordt pas één geheel in het geheugen, dat op een wondere manier een stuk van de tijd kan omvatten en dat uit de volgorde van de fragmenten die door het oog van de naald van het heden worden gehaald, het geheel reconstrueert in een andere dan de stoffelijke wereld.
Een mooi maar ook schokkend voorbeeld van het feit dat het bewustzijn niet bestaat tenzij als eigenschap van een groep of als verhaal dat men aan elkaar vertelt, is het fenomeen van de doofpotoperatie. De doofpotoperatie is een beproefde tactiek waarbij een streng opgelegde zwijgplicht het aan het licht komen verhindert van het verhaal dat drager is van ware gebeurtenissen. Feiten doen zich voor, doch zij dringen nauwelijks tot het bewustzijn door zolang daar niet de woorden zijn die ze benoemen en de zinnen die deze feiten ook vertellen. De auteur dezer heeft zelf ooit de proef op de som genomen door de vraag te stellen aan bezoekers van het Lam Godsretabel die de Sint-Baafskathedraal te Gent verlieten - de vraag wat zij dan gezien hadden en meer bepaald de vraag uit hoeveel luiken het kunstwerk volgens hen bestond. Bleek dat het merendeel van de bezoekers het antwoord op die vraag schuldig moesten blijven, ofwel vergisten zij zich grondig; alleen wat de gids hen ook daadwerkelijk verteld had, konden zij zich herinneren als datgene wat ze ook gezien hadden. In de doofpotoperatie wordt van dit verschijnsel gebruik gemaakt door het spreken te verbieden: de feiten voltrekken zich, doch zij dringen niet in de vorm van verhalen tot het bewustzijn door en zo laten ze ook nauwelijks een spoor achter in het geheugen, tenzij het vage spoor dat verwant is met het spoor dat ook dromen kunnen nalaten. De doofpotoperatie wist de waarheid uit.
Zo werd op 6 september 2012 door de VRT een programma uitgezonden over door priesters verkrachte vrouwen. Een van hen werd als zestienjarige verkracht in 1978 en dit slachtoffer verhaalde hoe zij bij het baren van haar kind een masker moest dragen: op die manier kon zij niet zien of het om een zoon ging ofwel om een dochter. De tactiek beoogde kennelijk het bemoeilijken van een moeder-kindrelatie, daar het kind onmiddellijk van de moeder werd afgenomen en in een voor de moeder geheim gehouden adoptiegezin werd geplaatst. Dit bewijst dat de kerkelijke overheid de tactiek heel bewust hanteerde, ook daar waar zij alle (door priesters verkrachte) vrouwen in haar 'moederhuis' streng spreekverbod oplegde. Een non getuigde dat zij zelf over de ware toedracht van dit bedrog helemaal niets afwist, wat uiteraard bijzonder bezwarend is voor de kerkelijke overheden: aan de 'roem' van een machtig instituut offeren criminelen die zich hoogwaardigheidsbekleders laten noemen nog steeds het welzijn en het geluk van onschuldigen op. (2)
Op een gelijkaardige manier kan de even gretig gebruikte tweelingsbroer van de doofpotoperatie de leugen in de werkelijkheid introduceren, en dat is de gekende tactiek van de roddel: verhalen worden verspreid zonder dat er feiten aan beantwoorden. De tactiek wordt beoefend in bijzonder verfijnde vormen waarbij ware feiten worden gebruikt die in een nieuwe, valse orde aaneen worden geregen, feiten worden geselecteerd ofwel vermengd met loutere verhalen om de indruk te wekken dat met die verhalen een werkelijkheid overeenstemt. De fabricage van 'werkelijkheden' gebeurt openlijk en zodoende ook onschuldig in de kunst als fictie, maar zij is gevaarlijk waar zij voor de waarheid door wil gaan, zoals dat bij uitstek het geval is in de religies en in de politiek: ideologieën maar ook titels en omkaderingen allerhande verbergen niet zelden de grofste misdaden.
Het wiel wordt algemeen beschouwd als de grootste uitvinding aller tijden. Voor het verplaatsen van lasten ter land functioneerde lange tijd de mens zelf als voertuig waarmee hij trouwens in eerste instantie zichzelf verplaatste. Het verplaatsingsmiddel van de poten of de benen is dat van het voortdurend wisselende steunpunt onder de druk van een zichzelf na elke stap uit zijn evenwicht brengende vracht. Dat proces is echter nogal energierovend, onder meer omdat de beweging van de onderste ledematen voortdurend met de traagheid in gevecht verkeert: van wie zich verplaatsen aan een welbepaalde snelheid, verplaatsen zich de voeten - grosso modo - gedurende de helft van de tijd beurtelings aan het tweevoud van die loopsnelheid, terwijl ze in de resterende tijdsintervallen stilstaan. De voeten, maar ook - zij het in mindere mate - de onderbenen en in nog mindere mate de bovenbenen. Het overwinnen van de traagheid kost veel energie. Hoe meer gewicht in de uiteinden van de onderste ledematen, hoe minder efficiënt het lopen.
Zo eenvoudig als deze verklaring is, zo lang duurde het echter ook vooraleer men ze toepaste in bijvoorbeeld een onderzoek van ettelijke jaren naar een plausibele uitleg voor het fenomeen dat alle grote loopwedstrijden over middellange en lange afstanden veel vaker dan men voor mogelijk hield door Ethiopiërs gewonnen werden: zij hebben, vergelijkbaar met de poten van bij uitstek de reeën en de herten, relatief dunne kuiten en derhalve lichte onderbenen. En uitgerekend dát vormde het discussiepunt bij de kandidatuur van de Zuid-Afrikaanse atleet Pistorius voor deelname aan de Olympische Spelen in Londen in 2012: zijn onderbenen zijn immers kunstledematen van zeer gering gewicht. Niet de spieren zorgen voor (het aanhouden van) de snelheid maar wel de 'vernuftige' constructie van het voertuig welke de spierarbeid overbodig maakt. Op die manier lijkt het allerslimste voertuig wel... het wiel.
Edoch, lange tijd vooraleer het wiel in gebruik genomen werd, gaf moeder natuur al superwielen aan elke te verplaatsen vracht, met name in de gedaante van het water. In een vloeistof immers rollen de moleculen (waarvan er vierhonderd triljoen in één waterdruppel zitten) zo gesmeerd over elkaar dat de wrijving met de boot die de lading moet verplaatsen quasi nul is. Water staat stil ofwel loopt het naar beneden. Alvast stroomafwaarts of anderszins middels een door zeilen gestuurde windkracht wordt het jaagpad waarop paarden middels touwen schepen kunnen verplaatsen, overbodig.
Waterwegen: zij reduceren elk gewicht tot nul en de massa aan goederen die onze vrachtschepen kunnen verplaatsen, is dan ook gigantisch; vaak worden met cargoschepen vrachten van duizenden ton getransporteerd. Geen wonder dat er werk gemaakt werd van de waterwegen. Eigenlijk werden zij ten onrechte vergeten na de heisa die het wiel teweegbracht, gecombineerd met de locomotief op het spoor en later met de ontploffingsmotor op de autowegen. Men staat er niet bij stil dat het autootje waarvan de enkeling zich zo gezwind bedient, minstens het tienvoudige bedraagt van het gewicht van zijn bestuurder, wat een enorme energieverspilling betekent want de vracht van de auto zelf hoeft helemaal nergens heen. Ter vergelijking bedraagt het gewicht van een koersfiets minder dan het tiende deel van het gewicht van zijn berijder: hij is aldus minstens zo'n honderd keer lichter dan de auto. Maar de efficiëntie van verplaatsingen over het water breekt wel alle records. Het zo vaak onbenut laten van de waterwegen is daarom even irrationeel als het feit dat wij mét de verplaatsing van onszelf volstrekt doelloos voertuigen meesleuren die tonnen wegen.
Hier ten lande hadden wij sinds oudsher de grote stromen: Schelde, Maas en Rijn, elk met hun vele bijrivieren en beken, alsook de rivier IJzer. In de Schelde monden de Schijn uit en de Rupel en in deze laatste vervloeien Nete en Dijle (met als zijtakken onder meer Zenne, gevoed door beken zoals Molenbeek en Linkebeek, en Demer gevoed door keinere stromen zoals Gete) en verder komen in de Schelde ook Durme, Dender, Leie, Zwalm, Ronne en Hene. Enkele bekende bijrivieren van de Belgische Maas zijn Oeter, Geul, Jeker, Voer, Ourthe, Samber, Lesse en Semois. (1) Opdat men van de ene naar de andere rivier zou kunnen varen doorheen het hele land, werden de natuurlijke waterwegen mettertijd op vele plaatsen ook onderling verbonden met intussen meer dan zestig kanalen.
Kanalen, grachten of door de mens aangelegde waterwegen beoogden aanvankelijk de bevloeiing van het land: het waren irrigatiekanalen. Maar totdat het vervoer op sporen en later het vrachtwagentransport een aanvang namen, waren zij ook belangrijke transportwegen. Toen in 1626 de Spanjaarden de handel wilden afleiden van de vijandige Nederlanden naar Antwerpen toe, begonnen zij met de verbinding van Maas en Rijn middels het (onafgewerkte, 50 km lange) kanaal, Fossa Eugeniana, genaamd naar de toenmalige Spaanse regentes alhier onder Filips II. (1) Onder de leiding van Giovanni di Medici werkten daar zo'n 8000 arbeiders aan... toentertijd met schop en spade! Maar de werkzaamheden vielen stil toen in 1628 de Hollander Piet Hein, de Zilvervloot, die de rijkdommen van de Spaanse kolonieën in Zuid- en Midden-Amerika naar Spanje bracht, veroverde. In 1804 startte Napoleon Bonaparte een gelijkaardig project om Schelde, Maas en Rijn te verbinden met zijn Grand Canal du Nord maar ook dit werd (in 1810) stopgezet. Zo'n 20 jaar geleden werd langs de Fossa Eugeniana een fiets- en wandelroute aangelegd. (3)
Maar nog voor de tijd van de Fossa Eugeniana werden verschillende kanalen gegraven met mankracht, zoals het kanaal Gent-Brugge: nadat daar 250 jaar eerder al pogingen toe geweest waren, werd dit kanaal tussen 1613 en 1623 gebouwd door voornamelijk Engelse graafwerkers die met hun gezin in hutten langs het kanaal kwamen wonen. Uiteraard lieten vele delvers daar het leven bij, maar het was ofwel dat, ofwel de hongerdood. En zo groot als de ellende van deze arbeiders was, zo groot was ook de luxe der vermogenden: het kanaal was nog maar pas gegraven of in 1624 werd daarop speciaal voor rijkelui een trekschuit ingelegd, de zogenaamde Gentse barge. Dat was een schip voortgetrokken vanop het jaagpad door vijf paarden - bij gunstig weer werd er ook gezeild - dat aanlegde aan de Bargiekaai te Gent en aan het Minnewater en later aan de Katelijnepoort te Brugge. Dit luxeschip voorzien van keuken, wijnkelder en zelfs een grote open haard, pendelde dagelijks tussen Gent en Brugge in een reis van acht uur, voor het transport van de hogere burgerij - onder meer tsaar Peter de Grote reisde ermee en later ook koning Leopold I. Zij bleef in gebruik tot kort voor de eerste wereldoorlog - de laatste halve eeuw als nachtschuit. (4)
Kanalen zijn kunstmatige waterwegen en willen zij bevaarbaar zijn, dan moet het water op peil worden gehouden, wat gebeurt middels een ingenieus netwerk van talloze sluizen. Over het beroep van sluiswachter schreef Jacques Brel die, zoals ook blijkt uit zijn songs zelf een fervent bevaarder was van de Vlaamse kanalen, een duister lied, een van zijn onbekende meesterwerken. Hij bezingt het trieste leven der sluiswachters die uit de in ellende gegraven kanalen, die door grote siermakers werden bevaren, zovele drenkelingen moeten opvissen. (5)
Begrippen kunnen heel bedrieglijk zijn en dat is hier niet anders. Zo zouden we spontaan kunnen veronderstellen dat bewustzijn een eigenschap is welke toebehoort aan een individu, terwijl dat zeker niet zo is: bewustzijn is er pas waar iemand iets tot een ander zegt, en zo bestaat het ook in een afgeleide vorm als het spreken met zichzelf, dat wij het denken zijn gaan noemen. De taal waarin men zich bewust is, veronderstelt een derde, en dus een groep, en het spreken tot die derde is geen onstoffelijke gebeurtenis doch een activiteit, een handeling, iets dat men een ander aandoet, iets dat men elkander aandoet als men met elkander spreekt. Bewustzijn is daarom een gebeurtenis of, precieser nog, een handeling, een geheel van handelingen, meer bepaald een geheel van interacties tussen meer personen. Bewustzijn is een eigenschap van een groep.
Wie nog niet overtuigd is, dient zich maar eens te bezinnen over het begrip 'gedachte'. Zoals we dat begrip hanteren, lijkt het immers wel alsof een gedachte een op zich staande realiteit kon zijn. Een valse indruk is dat uiteraard, en hij volgt uit de verzelfstandiging van een werkwoord, want in feite zijn er geen gedachten: er is alleen maar de activiteit van het denken, welke zich dan ook uitdrukt in het werkwoord 'denken'. Op dezelfde manier is het denken of het bewustzijn geen toestand en ook geen eigenschap van een enkeling, doch een activiteit welke principieel noodzakelijk door een groep van individuen wordt verricht.
Bewustzijn is bijvoorbeeld spreken tot een ander, of luisteren, maar het kan ook neuriën zijn, tekenen of dansen. Het met elkaar in een gevecht verwikkeld zijn van katten is evenzeer bewustzijn als het onderonsen van bisschoppen op een congres. Van zodra een activiteit wezenlijk verschillende individuen in zich betrekt, kan sprake zijn van bewustzijn. In het woord bewustzijn zit wellicht al een stam van 'wijzen' of 'aanwijzen', namelijk aan een ander, wat er van de kwestie is, en die ander kan dan het aangewezene al dan niet be-grijpen. In het Franse 'conscience' gaat het duidelijk om een kennis ('science') welke met anderen gedeeld wordt ('con'). Ook het woord 'weten' is wellicht verwant aan 'wijzen' of 'aanwijzen'.
Eigen aan interacties waarbij meer individuen betrokken zijn, is dat zij verlopen met een zekere alertheid, en dan vooral wanneer het gaat om de meest oorspronkelijke interacties, namelijk deze waarbij het ene dier het andere opeet ofwel ermee in een gevecht op leven en dood betrokken is. Het is daar een kwestie van to be or not to be, eten of gegeten worden, doden of gedood worden, zijn of niet meer zijn en dus: vechten, interageren met een ander, zich bevinden op de smalle en gevaarlijke scheidingslijn tussen leven en dood of tussen het ik en de ander. Het zich verweren - tegen de ander, die uiteraard de vijand is - om niet ten onder te moeten gaan, is bewustzijn. In feite worden hier de zaken op hun kop gezet, want we moeten veeleer zeggen dat bewustzijn niet bestaat, of tenminste is het niet iets dat wezenlijk verschilt van het gevecht dat men voert voor zijn leven.
Naarmate wezens complexer worden, worden ook hun activiteiten en hun onderlinge interacties dat, en zo komt het dat twee mensen die elkaar ontmoeten in de regel niet op de vuist gaan maar bijvoorbeeld alleen maar een gesprek voeren. Men hoeft trouwens geen mens te zijn om reeds complex genoeg te zijn om dat te kunnen: dieren communiceren evenzeer als mensen en communicatie in de vorm van samenwerking is ook een afgeleide van - uiteindelijk - de 'oorlog' die reeds door Herakleitos - de allereerste filosoof in onze beschaving - 'de vader van alle dingen' werd genoemd.
Bewustzijn is geen eigenschap van een enkeling, het is een eigenschap van een groep; er is namelijk een groep nodig opdat sprake zou kunnen zijn van de interactie die wij 'bewustzijn' noemen. We zeggen wel dat een enkeling bewustzijn bezit, maar het ware correcter om te zeggen dat een specifiek bewustzijn de enkelingen bezit die het creëren of gecreëerd hebben. Zo ook is het niet een enkeling die vecht: een enkeling neemt deel aan een gevecht. Het is niet een enkeling die spreekt: een enkeling neemt deel aan een gesprek, en hij doet dat omdat hij altijd anderen toespreekt, die zich principieel kunnen verzetten tegen wat hij zegt, precies zoals men zich in een gevecht verzetten kan.
Het bewustzijn situeert zich derhalve helemaal niet in de geest van enkelingen, alleen al omdat het zich niet bij een enkeling situeert maar noodzakelijk bij een groep. Het bewustzijn is datgene wat gebeurt tussen meer individuen, het is de interactie tussen individuen in een groep. Het bewustzijn situeert zich in de groep, in het midden waarin de groepsleden onderling communiceren, en dat bewustzijn valt daarmee ook samen. Het bewustzijn is het gevecht dat twee mannen voeren. Het bewustzijn is het gesprek dat drie vrouwen hebben. Maar de groepsleden die aldus communiceren, houden uiteraard een herinnering over aan hun communicatie, en dat is een spoor van dat bewustzijn dat echter vaak verkeerdelijk met het bewustzijn zelf wordt geïdentificeerd.
Het spoor dat iemand na een gesprek daarvan overhoudt in zijn hersenen, is wezenlijk niet verschillend van het spoor als geluidsopname op een tape of van het spoor als schriftelijke neerslag in een boek. Het boek is, net zoals het geheugen, op zich inactief, en het komt pas (opnieuw) tot het bewustzijn of het wordt pas (weer) bewustzijn waar het gelezen wordt, wat wil zeggen dat de interactie, die zijn wezen is, dan pas weer werkelijkheid wordt. Het boek heeft een bepaald volume en zo lijkt het wel een inhoud te hebben, maar die indruk is bedrieglijk, want het volume van een boek staat voor niets anders dan voor de tijdspanne die nodig is om het te lezen: de periode van de duur van de interactie. Een boek lezen in een bepaalde tijdspanne betekent wezenlijk dat dit boek van a tot z door het oog van een naald dient gehaald te worden - als ik het heden, dat immers zo smal is als het oog van een naald, voor de gelegenheid eens op die manier zou mogen benoemen. De gehele geschiedenis van de interactie dient afgespeeld te worden opdat het bewustzijn waarmee zij samenvalt, zou kunnen bestaan. Ons geheugen leeft evenmin als een papieren boek - tenminste tot op het ogenblik dat wij de inhoud ervan door het oog van de genoemde naald halen, en dat is voorwaar een activiteit en principieel is het een groepsactiviteit want de taal waarin wij denken is helemaal geen persoonlijk bezit. Dit is weliswaar een nog te vervolgen verhaal...
(J.B., 16 november 2010)
30-08-2012
Over de opgang en de ondergang
Over de opgang en de ondergang
Zoals we intussen genoegzaam weten, is de vooruitgang een schone mythe. Het vooruitgangsgeloof is voltooid verleden tijd. Ooit was er, ook hier in het Westen, een enthousiasme dat leidde tot wereldtentoonstellingen en moderne Olympische Spelen. Het menselijke kunnen dat de beperkingen van de schepping zelf ophief. De mens die zijn God te kakken zette, om het een keer in de taal van vandaag te zeggen. Maar al die mega-evenementen zijn heden niet alleen uitgebloeid en uit de tijd, ze beginnen ons ook duchtig op de zenuwen te werken. Het enthousiasme dat ze uitlokten, bleek bijzonder geaffecteerd. Mensen applaudisseerden ervoor onder sociale druk. Nu die druk geweken is, vallen ons de schellen van de ogen en gaan wij ons ergeren aan de groteske drukdoenerij van lui die het kennelijk alleen op onze centen hadden gemunt. De economie moest nu eenmaal draaien. De kapitalistische economie, de reklame en de aangekweekte behoeften. Heden bijten wij in 't zand.
Men had het al kunnen zien aankomen toen de illustere marxist en jezuïet Ivan Illich het van de daken schreeuwde dat de snelheid waarmee een voetganger zich verplaatst, niet moet onderdoen voor de gemiddelde snelheid van de moderne auto. Dat wij de slaaf werden van automaten, bedoeld om ons te bevrijden. Dat scholen onze kinderen dom maken en dat verder al onze andere hulpmiddelen ons afstompen en een blok aan het been zijn. Kortom, er zijn grenzen aan de groei en derhalve zal elke groei vroeg of laat zichzelf een voetje lichten, net zoals de groei van de toren van Babel. Elke ongelimiteerde groei is per definitie... kanker.
In zijn Alzo sprach Zarathustra liet de grote filosoof en dichter, Friedrich Wilhelm Nietzsche, er geen twijfel over bestaan: het vooruitgangsgeloof is een vrucht van het joods-christelijke geloof in het eschaton, het einde der tijden, het punt omega. Een perverse theorie, aldus Nietzsche, want de geschiedenis is geen stijle klim naar boven, de tijd heeft daarentegen een cirkelgang: er is een eeuwige wederkeer, een opgang gevolgd door een ondergang. De Oude Grieken hanteerden dit model, maar ook de Indiërs kenden goden van de vruchtbaarheid en goden der vernietiging. Vele culturen dachten in termen van cycli, en zij wezen erop dat men slechts hoefde te kijken naar de seizoenen om zich te kunnen vergewissen van de eenvoud die voor deze waarheid garant staat.
De seizoenen, of de generaties: geboorte, groei, ouderdom, dood en ... hergeboorte. Men herinnert zich de vroege kindertijd en zijn afhankelijkheid van anderen. De ouders dragen weliswaar zorg voor de kleintjes, maar die zorg is tijdelijk want de kleintjes worden groot. De kleintjes worden voorbereid op het latere leven, zij leren op de eigen benen staan, zij leren te voorzien in hun onderhoud, want uiteindelijk worden zij overgelaten aan hun lot. Het kan niet anders, aangezien de ouderen sterven vooraleer de dood zich aandient bij de jongeren. Hadden ze dat dan niet kunnen voorzien? De oude dag is wellicht de noodlottige terugkeer naar die ellendige toestand die men zich herinnert als zijn kindertijd. Geen ouderling wordt getroost met de woorden dat hij maar geen angst moet hebben want dat de dood slechts een kwade droom is, een verhaaltje van boze tongen. Geen mens die eraan denkt om een ouderling van het graf te redden, hem of haar eruit te halen of daar tot gezel te zijn.
Toen mijn grootmoeder na vele jaren weduwschap uiteindelijk overleed, bleef het kleine huisje waar zij had geleefd nog lange tijd onaangeroerd. In het bouwval groeide gras, klimop wentelde zich om de trapleuningen, bomen duwden in hun opgang de tegels weg en vervolgens ook de pannen van het dak. Niemand dacht eraan om de woonst te slopen of te verkopen, het leek wel dat grootmoeder daar nog altijd woonde, alleen was zij onttrokken aan het zicht. En op een zomernacht werd ik wakker en wandelde ik naar het oude huis.
Het verhaal over de ontdekking die mij daar te wachten stond, heb ik elders verteld (*), maar een ding is zeker: ik heb mij tegen haar benarde toestand niet verzet, ik heb haar in de waan gelaten dat zij op de beschreven wijze vredig verder leefde in haar huisje, en dit terwijl ik heel goed besefte dat zij het mis had en dat de waarheid mij gebood om haar dit ook te zeggen. Toch voelde ik mij achteraf niet de bedrieger die ik in feite was geweest door over al die zaken mijn mond te houden. Het was alsof de illusie waarin zij verder leefde, niet zomaar een leugen was. Deze leugen, zo geloof ik toen toch te hebben begrepen, was hoe dan ook beter dan helemaal niets. Als een mens niets meer heeft, als hij zelfs zijn eigen leven missen moet en als hem bovendien een plek ontzegd wordt in het huis dat het zijne is en waarin hij zijn hele leven doorbracht, dan lijkt het mij dat elke leugen die de pijn van deze waarheid kan verzachten, beter dan de waarheid is.
De waarheid is schoon en hij past bij de opgang; de ondergang echter is zodanig ontluisterend dat hij helemaal niet zonder verbloemingen kan, en dat zijn derhalve leugens. En de leugens spreken niet over een ondergang, terwijl ze die toch ook niet kunnen ontkennen als hij zich afspeelt voor eenieders ogen. Vandaar laten de leugens ons geloven dat wat zich voor onze ogen ontrolt, slechts schijn is. Onze zintuigen bedriegen ons, zo prediken zij: de zintuiglijk waargenomen wereld is een begoocheling van jewelste. Pas áchter die wereld verbergt zich de waarheid, en die is het tegendeel van wat we zien.
Aldus wordt uit de hoogste nood deamor fati geboren, de perversie der perversies, maar tegelijk misschien de hoogste deugd waarin zich de waarheid en de leugen eenmaken zoals man en vrouw.
(**) Friedrich Wilhelm Nietzsche: Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen - Kapitel 5.
26-08-2012
Demystificatie der drievuldigheid
Demystificatie der drievuldigheid
Een ochtend in het staartje van augustus met achter het raam een zondvloed, maar amper één uur later kan het weer al keren: Felix Timmermans laat de zon bazuinen door de wolken en zij wijken voor misschien wel de allerwarmste dag van 't jaar. Wonder boven wonder hoe het weer verkeren kon... totdat wij de computer binnenhaalden die ons up-to-date verklapt hoe 't slechts de wolkenvelden zijn die schuiven tussen een immer schijnende zon en onze hoofden in. Wij dansen niet meer om de regen zoals de zwarten doen in verre streken want wij zien uren en soms dagen van tevoren welke luchten zich begeven naar de plek waar wij verblijven. Koele doch correcte beelden van een satelliet versnipperen de poëzie van zonneschijn en regen, zij is voor de sprookjesmand.
De kat is zo'n wonder wezen - een mens haast, zo zou men denken, want ofschoon men zegt dat de Oude Egyptenaren de kat hypnotiseerden en hem aldus domesticeerden, is wellicht het omgekeerde waar en betoverde hij óns. Voorwaar is de mens die vele dieren tam maakte en voor zijn kar spande, sinds mensenheugenis op zijn beurt de slaafse dienaar van de kat die hij zelfs als een god aanbidt. Edoch, de wetenschap leert ons iets anders: de kat is voor de mens wat het moederkoren voor het koren is, een parasiet. De kat aapt het mensenkind na, doet zich voor als hulpeloos schepsel dat niet uit de voeten kan, het jankt om voedsel, vleit zich aan tegen bij voorkeur de moederschoot van vrouwen van wie het kroost allang het huis uit is. En wie aandachtig zijn kat observeert, zal zien dat niet hijzelf zo interessant is voor dat beest, maar wel wat hij te bieden heeft aan voedsel aan dat sluwe dier. Een kattenkop lijkt wel een mensenhoofd maar zonder die verraderlijke pels krijgt elke kat alras de gedaante van de listige slang.
Het weer, de kat, maar ook de mens, kunnen op die wijze aardig tegenvallen. Deze laatste als 't vergrootglas van de kennis hem beschrijft: de klieren die zijn humeur besturen, de brandstoffen zonder welke hij niet opstaan kan, de bloederige wirwar van pezen, spieren en organen onder een zomers gebronzeerde huid. En achter een waas van alleraardigste argumenten en bedoelingen, soms de verschrikkelijkste egoïstische motieven.
De mens, maar ook zijn instellingen delen in de klappen, en zo bijvoorbeeld wurmt zich het Europa van de solidariteit onze geschiedenis naar binnen als een grote sprong naar voren, terwijl nu blijkt dat die constructie enkel dient als instrument van superrijken waarmee zij de gedweeë schapen van dit werelddeel de wol afscheren. De landen moeten onderling solidair zijn, zo verkondigen de sluwe vossen en zij ontstelen armelui hun brood om daarmee het overschot der rijken - want dat is wat de banken zijn - nog aan te vullen. Een verpakking met een strik omheen een valstrik.
En wat gezegd van onze godsdiensten, onze religies, onze zogenaamde eerbetoningen aan het opperwezen zelf? Gedraagt de mens zich hier niet net zoals de kat zich jegens hem opstelt? Sluw en listig, hypocriet, doortrapt, geveinsd hulpeloos en hongerig met smeekbeden en aanbidding? Het vergrootglas van de wetenschap laat er geen twijfel over bestaan en demystificeert ook hier wat eerst zo dichterlijk en luisterrijk weerklonk: de godsdiensten vormen de basis van de oorlogen. De redenen, de argumenten en zelfs het oogmerk schenken ons de religies in de waanzin van de heiligheid, de vlag, het hoger doel waarvoor men zijn leven veil heeft omwille van dat nog béter leven in 't hiernamaals dat men pas verdiend zal hebben door de dood. Lees maar: de moord.
Kennis ontluistert, en dat is wat de dichterlijke liefhebbers der poëzie dan ook verwijten aan die geleerden die niet rijmen willen met kwatrijnen en terzinen, maar enkel cijferen en meten kunnen. Kennis ontsluiert, zo beantwoorden zij het verwijt met een nieuwe beschuldiging, als ware het schone de opponent van het ware: kennis ontsluiert de waarheid die zich voordien onder schoonheid verschool en derhalve is schoonheid slechts schijn!
Ja, zo ver is 't nu gekomen dat het ware oorlogt met het schone. Zo ook kan het nu niet anders of het ware zal ook aan het goede de oorlog verklaren. En kijk: goedheid is zwakheid, zo leren ons de wetenschappen, terwijl de waarheid sterk en machtig is. De twee kunnen elkaar niet luchten. Resten nog het goede en het schone met de vraag of ook zij met elkaar in aanvaring kunnen komen. En oordeel zelf maar: is het verhaal van de goede, schone fee en de lelijke, slechte heks dan waar, of verbergen door de band de snoodaards zich achter een aanlokkelijk masker terwijl goed en werkzaam volk er meestal afgetobd uitziet?
(J.B., 26 augustus 2012)
21-08-2012
De derde stof
De derde stof
De hedendaagse geleerden zeggen dat er slechts twee soorten van stof zijn: de dode en de levende. Onder de laatst genoemde wordt verstaan: het stoffelijke leven, want op de keper beschouwd is de uitdrukking 'levende stof' een innerlijke tegenspraak. Nochtans wordt elk schepsel onafgebroken en letterlijk met de neus gedrukt op het bestaan van een derde soort van stof die niet behoort tot de dode stof maar die evenmin deel uitmaakt van het stoffelijke leven. Die derde stof is het voedsel dat wijzelf en alle andere schepselen dagelijks moeten nuttigen teneinde in leven te kunnen blijven.
Honger zorgt ervoor dat het nog niemand ontgaan is: geen schepsel Gods kan blijven bestaan zonder de dagelijkse eetpartijen. We eten kip, varken, graan, appelen en bananen, rijst, kersen, olijven, duiven, noten en druiven... Een kleine reflectie volstaat om vast te kunnen stellen dat hetgeen wij tot ons nemen, altijd gewezen leven is. Het gaat immers om gedode kippen, runderen en duiven, en geoogst graan, appelen en pruimen. En eten wij iets levend op, dan sterft het gewis tijdens het proces van vertering. Tegelijk verschilt al dat voedsel grondig van de dode stof, want van zand en stenen kan niets of niemand leven. Het voedsel dat ons leven schenkt, is zowaar een derde soort van stof. En de vraag rijst wat er aan die derde stof nu zo bijzonder is.
Op haar concilie van Trente dat plaats had in de jaren 1545 tot 1563, bevestigde de katholieke kerk de door haar toen reeds driehonderddertig jaar eerder beschreven leer dat tijdens de consecratie in de heilige eucharistie een zogenaamde transsubstantiatie plaatsvindt: een wezenlijke verandering van het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Jezus Christus. En de kerk leert dit, zeer in tegenstelling tot wat de vier door haar gecanoniseerde evangelisten erover schrijven, want die hebben het helemaal niet over een verandering. Wél suggereren zij dat het voedsel door de goddelijke zoon met zichzelf wordt geïdentificeerd, en dat gebeurt dan met de woorden: "Neemt en eet, dit is mijn lichaam; neemt en drinkt, dit is mijn bloed!" Er is dus helemaal geen sprake van een verandering, echter wél van een identificatie, meer bepaald waar Christus zegt: het voedsel dat gij tot u moet nemen om te kunnen leven, dat ben ik! Ons voedsel is derhalve noch stoffelijk leven noch dode stof: het is God zelf!
Naast de dode stof en het stoffelijke leven, is ons dagelijks voedsel een derde stof. Die derde stof zorgt ervoor dat we in leven blijven: het is een scheppende of dan toch een herscheppende stof, met andere woorden: ons voedsel is de góddelijke stof. Het voedsel maakt dat het stoffelijke leven in leven blijft, precies zoals de benzine ervoor zorgt dat een motor blijft draaien. Maar er is een belangrijk verschil.
Het voedsel continueert het leven in het stoffelijke leven met brand- en bouwstof. Maar die brand- en bouwstof zijn géén dode stof, zoals bijvoorbeeld benzine dat wel is. Onze brand- en bouwstoffen zijn afkomstig van ander stoffelijk leven dat met het oog op zijn transformatie in voedsel, werd gedood.
Hernemen wij het bovenstaande teneinde ons niet te laten verrassen door mogelijke wolfijzers en schietgeweren. Wat leeft, behoeft voedsel, en voedsel is iets stoffelijks. Maar voedsel is niet zomaar iets stoffelijks zoals ook zand dat is. Voedsel is stof afkomstig van stoffelijk leven en stof die niet afkomstig is van stoffelijk leven kan geen voedsel zijn. Het lijkt er dus op dat al wat leeft, ook leeft dankzij een heel bijzondere stof waarmee het als het ware aangekleed is: een stof die op de een of andere manier zeer grondig verschilt van bijvoorbeeld zand of stenen, en die men alleen terugvindt in de lichamen van levende wezens. Wie in leven wil blijven, is genoodzaakt om zich de lichamen van andere levende wezens toe te eigenen, en hij kan dat doen door eerst die wezens te doden en vervolgens hun lichamen via zijn mond tot zich te nemen.
Levende wezens moeten de lichamen van andere levende wezens tot zich nemen teneinde in leven te kunnen blijven en derhalve leven alle levende wezens ten koste van andere levende wezens. Het voedsel dat in dit proces de cruciale rol speelt, bestaat uit de lichamen van levende wezens, die kennelijk grondig verschillen van de dode stof en die op de een of andere manier het leven als zodanig in zich dragen. Een levend wezen, dat op het eerste gezicht het uitzicht had van een levende ziel bekleed met dode stof, blijkt helemaal niet bekleed te zijn met dode stof, maar wel met een lichaam en zijn onderdelen welke, zeer in tegenstelling tot de dode stof, voedingskracht bezitten, en die geven ze dan vrij aan wie hen verorberen.
De 'stof' van de voedzame lichamen, die wij ook wel 'organische stof' noemen, wat wil zeggen stof afkomstig van levende organismen, kan door geen mens worden samengesteld: organische stof moet groeien en is derhalve altijd want noodzakelijk met de levende wezens verbonden. Geen stukje organische stof kan derhalve worden bemachtigd zonder dat een wezen wordt gedood. Tenzij men zichzelf beschouwt als een 'kind' of een 'deel' van andere wezens van wiens moedermelk en eieren men leeft.
In twee woorden is er vooreerst de dode stof, vervolgens is er het stoffelijke leven van de schepselen en tenslotte is er nog de godheid waarmee alle schepselen zich voeden. En samen vormen zij een drie-eenheid. Drie, omdat er drie soorten van stof zijn - andermaal: de dode stof, het stoffelijke leven en het goddelijke want levenskrachtige voedsel. En die drie vormen een eenheid omdat ze elkaar nodig hebben. Over die eenheid nog het volgende.
De dode stof is chaos, ook wanorde genoemd: het is stof die geen orde heeft en die derhalve onherkenbaar en uiteraard ook onaanspreekbaar is: de dode stof is niet gelijk aan zichzelf, zij valt met zichzelf niet samen, zij is geen entiteit, laat staan een identiteit en daarom ook is zij het niets. De chaos en het niets zijn een en hetzelfde en daarom ook kan in den beginne de godheid scheppen uit de chaos, meer bepaald door die te ordenen.
Het aanbrengen van orde in de chaos is niets anders dan het signeren van de stof: het aanbrengen van een naam, een teken of een signum, een sig-nomen, een zegsnaam of een aanspreeknaam in de stof. God signeert of tekent de stof, hij geeft de stof een naam en maakt haar daardoor aanspreekbaar, hij kan de stof bevelen te zijn wie ze is, heel eenvoudig door haar naam uit te spreken en daardoor valt de stof voortaan ook samen met zichzelf: zij kan dan ook niet meer veranderen, zij is bepaald want zij werd geordend, zij is dit of dat bepaald deeltje, in het bezit van welbepaalde eigenschappen. De stof heeft een naam gekregen, en een naam voor een stof is in zijn allereenvoudigste verschijning een vorm.
De stof krijgt een vorm en zij kan die niet zomaar wijzigen precies omdat haar vorm niet van haar zelf afkomstig is doch van haar schepper. De vorm is niet het bezit van de stof, hij is wel haar bepaaldheid of haar naam, hij is het teken waarmee de stof gelijk wordt aan zichzelf, zodat er over haar kan gesproken worden als over iets dat er is, wat inhoudt dat het niet zomaar kan verdwijnen in het niets: het is geschapen.
De stof bezit de vorm niet maar andersom bezit de vorm de stof wél omdat zij zonder vorm slechts chaos was, wat hetzelfde is als helemaal niets want chaos is de ongeschapen toestand van alle dingen. De vorm is meester van de stof omdat hij haar in het bestaan naar binnen brengt precies zoals de vorm waarin het grafiet van een potlood gegoten wordt, de cirkel, de driehoek of de rechthoek schept. En vanaf het ogenblik dat zij een eerste keer geschapen werden, doch geen moment eerder, bestaan deze vormen voor eeuwig en drie dagen, wat letterlijk te nemen is: zij kunnen onmogelijk nog worden weggedacht omdat ze er eenmaal zijn geweest. Zo hebben alle schepselen noodzakelijk een begin maar een einde kunnen zij niet hebben omdat een terugkeer tot de chaos voor het geschapene even onmogelijk is als een omkering van de wetten van de entropie.
Het leggen van een teken in de chaotische, dode stof doet haar opstaan binnen de wereld van het bestaan en dit teken is dan ook het teken van de schepper of de godheid zelf: zoals het ordenende principe het niet zijnde of het chaotische tot bestaan of tot orde wekt, zo ook zorgt het voedsel ervoor dat het lichaam in de sfeer van de orde blijft vertoeven of met andere woorden dat het in leven blijft. Het voedsel handhaaft de orde die het leven is binnen het lichaam zoals de vorm het wezen handhaaft van de stof die haar identiteit (haar samenvallen met zichzelf) aan haar vorm te danken heeft. Derhalve kan de stof niet leven zonder de vorm: stof, leven en vorm zijn hierin dan ook de drie onherroepelijk verenigde elementen.
Niet een essentie, een innerlijk of een ziel plant zich voort, doch een mantel van vlees, die wordt opgegeten van zodra de krachten van zijn bezitter het hebben laten afweten. Die mantel - het vlees - heeft een geschiedenis die even oud is als de schepping van het leven zelf, en bij het tot zich nemen ervan in de maaltijd verplaatst zich die eeuwenoude 'structuur' naar haar verorberaar. Het voedsel bezit aldus het eeuwig leven: de organische stof waaruit het bestaat wordt weliswaar afgebroken en vervolgens heropgebouwd ofwel verbrand, maar het eindresultaat is weer organisch, er wordt zelfs orde toegevoegd aan de bestaande, ook nadat die afgebroken werd in de vertering.
Dat de zoon Gods benoemd wordt als het Lam Gods dat zich offert opdat anderen zouden kunnen leven, kan bijgevolg heel letterlijk worden opgevat: in het christendom is God zelf ons dagelijks voedsel dat ons toelaat om ons bestaan op aarde voort te zetten. Niet een ziel omhuld met vlees zijn wij, maar wel een vlezen mantel rond een heel leeg gat. En in die vlezen mantel rust ons goddelijke zijn, dat uiteindelijk doorgegeven wordt als voedsel om zich via deze weg dan voort te planten door de eeuwigheid. Het doet ons zowaar denken aan de aloude spreuk: "de kleren maken de man". En als de man versleten is, dan wordt zijn beste pak een erfstuk aan de volgende generatie doorgegeven. Of zo was het vroeger toch. Misschien is het nu anders. Heel wat dingen zijn nu anders.
(J.B., 21 augustus 2012)
09-08-2012
Het waardevolle en de nep
Het waardevolle en de nep
Wat is de waarde van het Lam Gods - het paneel van de gebroeders Jan en Hubert Van Eyck uit 1432? Het antwoord van de gids die het voor de bezoeker van de Gentse Sint-Baafskathedraal van commentaar voorziet, luidt steevast: "Onschatbaar". Soms wil een kind wel weten hoeveel euro 'onschatbaar' dan wel mag zijn want een mens leert al vroeg de waarde van de dingen te herleiden tot hun marktwaarde: de som geld die men bereid is te betalen om het ding in kwestie te bezitten. Onze hebberigheid heeft ons waardegevoel aardig scheefgetrokken, om niet te zeggen dat wij door de band niet meer in staat zijn tot authentieke waardering. De marktwaarde van een ding heeft immers niets te maken met zijn intrinsieke waarde, die per definitie altíjd onschatbaar is. Elk handeldrijven vereist sowieso een verkrachting van de werkelijkheid in de betekenis van haar reductie tot een louter spel. Indien het Lam Godsretabel ooit per opbod werd verkocht, dan zou het hoogste bod zijn toenmalige marktwaarde bepalen, maar dat die prijs met de werkelijke waarde helemaal geen uitstaans heeft, blijkt waar geen bod volstaat om het verlies ervan te compenseren: het kunstwerk kan niet opnieuw worden gemaakt, het is uniek.
Wie een hand moet verliezen, weet dat haar waarde onschatbaar is en zo spreekt men over gigantische kosten als over "stukken van mensen". Dat gezondheid onbetaalbaar is, weten pas diegenen die haar moeten missen. Een stervende miljardair zou beslist met zijn ganse kapitaal betalen voor nog één dag en misschien zelfs voor amper één uur extra levenstijd. Wat gezegd van de waarde van een sigaret die immers geen tien cent kost doch tien minuten van het bestaan van de roker, hetgeen haar onbetaalbaar maakt? En als wij voor een roman vijftig euro neertellen, verhindert onze manke waardering ons om op te merken hoe verwaarloosbaar die som is vergeleken bij de stukken van ons leven waarvan de lectuur van die roman ons onherroepelijk zal beroven.
Maar hoe erg het met de pervertering van ons waarderingsvermogen is gesteld, wordt pas duidelijk waar blijkt dat mensen voor hetzelfde geld de beweringen van hierboven gewoon op hun kop zetten. Beweren zij immers niet dat voor de hongerige amper één euro het verschil kan maken tussen leven en dood? Wanneer dan ook met deze logica derde wereldwerkers financiële hulp proberen in te zamelen in tijden van rampspoed, wordt duidelijk hoezeer het gouden kalf zijn best doet om de zeggenschap over het leven naar zich toe te trekken: zonder in staat te zijn om ook maar één verloren leven terug te geven, kan het geldwezen het leven wél dwarsbomen door er een tol te gaan op heffen. Het lijkt dan wel alsof een dode munt de werkelijke macht bezit over het leven van een mens die immers honger heeft maar in feite blijven wij zelf altijd verantwoordelijk voor het delegeren van die macht aan dode dingen of aan geld. De munten waarmee wij betaald worden en betalen zijn hoe dan ook niets anders dan de executoren van het wraakprincipe dat we onderschrijven als we instemmen met de reductie van de dingen tot hun marktwaarde, en dat doen we telkenmale als wij kopen of verkopen.
Een leugen met een nefaste vernietigingskracht is de reductie van de dingen tot hun geldprijs, vooral omdat het geldwezen het geweten ernstig aantast door de versluiering van het kwaad waarvan dat geldwezen een voertuig is. Zo komt het dan dat in het maatschappelijke verkeer probleemloos met cijfers wordt gegoocheld als het in feite gaat om de instrinsieke en dus de onschatbare waarde van de dingen. Dat er op een welbepaalde plaats een zebrapad zal worden aangelegd, kan pas worden beslist indien de calculus waarin naast het verlies aan mensenlevens bij de voetgangers ook het verlies aan tijd bij de automobilisten wordt verrekend, in het voordeel van de veiligheid gaat overslaan. Cru uitgedrukt moeten er eerst genoeg doden vallen vooraleer men de waarde van het leven der voetgangers in rekening wil brengen: het risico wordt met nauwkeurigheid berekend in koelen bloede. De maatschappij behoeft het monetaire stelsel, niet zozeer in functie van de orde die het handhaaft maar veeleer in functie van de macht. Alleen getuigt ons scheefgetrokken waardegevoel ervan dat onze inschatting van het ware karakter van die macht de werkelijkheid zelfs niet benadert. Want ten langen leste komt die hooggeachte en gevreesde macht aan niemand toe, daar zij inzake anonimiteit niet voor het geld zelf moet onderdoen. Niet alleen van elke enkeling vervreemdt die macht zich, maar ook van de gemeenschap als geheel, daar zij de maatschappij in haar hoedanigheid van machine als een doel beschouwt, terwijl zij als machine feitelijk een middel hoort te zijn welke de enkeling moet toelaten te leven. Deze macht stelt dan het leven zelf in dienst van de machine; zoals het geld zelf doet, verwisselt zij de doelen en de middelen. Op die manier is wat men als een macht benoemd heeft, door haar anonimiteit en haar perverterende vermogen feitelijk een onmacht.
Inmiddels reeds een halve eeuw geleden heeft de cultuurfilosofie van Ivan Illich ons verlost van de illusie dat de vooruitgang waarin wij geloofden ook werkelijk bestond: dat de snelheid van onze auto's toeneemt, betekent allerminst dat zij ons toelaten om tijd te winnen. Meestal is het tegendeel het geval en dat geldt voor het gros van onze moderne instrumenten. Als men de rekensom correct uitvoert, dan moet men vaststellen dat alle gebruiksvoorwerpen van dat kaliber in wezen instrumenten zijn in handen van de rijkste klasse die daarmee de armen van hun levenstijd berooft. Het is met andere woorden andermaal de slavernij maar dit keer in een wel bijzonder verleidelijke doos verpakt. Het zielige is dat bij dit verhaal uiteindelijk de bestolene noch de dief nog garen kunnen spinnen omdat de 'winst' wordt opgeslorpt door het zwarte gat van de desillusie: de werkelijkheidswaarde van 'winst' beperkt zich immers tot het geldspel, het heeft geen instrinsieke waarde. Men wacht best niet totdat men aan den lijve ondervinden moet dat de schatten die men heeft vergaard ten koste van zovele levensjaren en misschien ook wel voor de prijs van het geluk, de oud geworden mens uiteindelijk in de vrieskou zullen achterlaten.
(J.B., 9 augustus 2012)
08-08-2012
W.O. III: de wereld in handen van terroristen?
W.O. III: de wereld in handen van terroristen?
In een nu bijzonder klein geworden wereld zijn zoals iedereen wel inziet, alle oorlogen ook wereldoorlogen en zo heeft het begrip 'wereldoorlog' aan kracht ingeboet maar allerminst aan afschrikking. En die afschrikking is ook groot voor wie vandaag niet langer volharden in de blindheid eigen aan een hypocrisie welke sinds zijn allerprilste begin onze kapitalistisch gekleurde wereld kentekent. Is het intussen immers niet een publiek geheim geworden dat om het leven van één 'democratische' westerling mogelijk te maken, welgeteld vijftig slaven nodig zijn in de derde en de vierde wereld? Dit zonder verder acht te slaan op de tallozen die sowieso door de mammon onder de voet worden gelopen.
Dat is in feite niet te verwonderen aangezien ónze democratie er in dit licht niet anders uitziet dan haar bakermat, de Helleense, waar eveneens gold dat de vrijheid van een handvol burgers enkel mogelijk was dankzij de slavernij van velen. Maar dan wel met dit betekenisvolle verschil dat in de Oudheid het genoemde systeem doorzichtig was voor iedereen, terwijl het vandaag verdonkeremaand wordt: uitgerekend die hypocrisie onderscheidt de huidige westerse democratie van haar oorspronkelijke, Griekse verschijningsvorm.
Dat het westen democratisch is, wil in feite zeggen dat alle westerse burgers, prinsen zijn. Maar 'prinsen' betekent 'vooraanstaanden' en de logica zelf vereist dat dit begrip geheel van zijn betekenis werd ontdaan indien de achterhoeden ontbraken. Er kunnen met andere woorden geen mensen vooraan staan zonder dat er anderen áchter hen staan: prinsen zonder dienaren zijn onmogelijk en zo ook leven de westerse democraten bij de gratie van ontzaglijke legers slaven. De hypocrisie maakt er abstractie van maar de slavernij waarop de democratie gevestigd is, wordt in stand gehouden door de meest onmenselijke dictaturen die door datzelfde westen zijn gesticht. Tot geen halve eeuw geleden ging het om westerse mogendheden met elk hun eigen kolonies. Na een zogenaamde 'onafhankelijkheidsstrijd' werden die kolonies allerminst opgeheven: ze zijn daarentegen 'onzichtbaar' geworden en daardoor ook quasi onbestrijdbaar.
Derde wereldlanden vallen sinds de verdonkeremaning der kolonies onder het gezag van door het westen aangestelde (en met wapentuig bevoorrade) militaire dictators, de eigenlijke slavendrijvers die de spotgoedkope (menselijke!) krachten leveren waarop de westerse 'democratische' machine draait. In twee woorden: democratie en dictatuur zijn de twee zijden van één en dezelfde medaille, en zoals dat ook met een medaille het geval is, kan geen van haar zijden de andere zijde ontmoeten omdat zij elk een andere kant opkijken. Dit systeem genereert een hypocrisie bij wie er voordeel uit halen: met het oog op het continueren van hun parasitisme, ontkennen zij immers dat zij teren op de kap van de anderen.
Vandaag echter botst dit systeem zelf op zijn grenzen, en wel middels de haast letterlijk op te vatten kortsluiting welke ontstaat doordat de zich van elkaar immer verwijderende uitersten uiteindelijk wel móeten samenkomen. In de praktijk kan men dan ook aanschouwen hoe westerse, democratische grootmachten, de democratische krachten steunen bij het volk dat opstaat tegen de door datzelfde westen gevestigde dicaturen waaronder het te lijden heeft: de ogen van de wereld dwingen de hypocriete verdrukker om partij te kiezen voor de door hemzelf verdrukte, en dit afzichtelijke spectakel van een nooit geziene kortsluiting speelt zich nu af op wereldvlak, in de internationale politiek.
In de Levant, het tweestromenland, het decor voor de tuin van Eden, het land van melk en honing, probeert Assad zijn macht te handhaven tegenover de opstandelingen - een scenario dat feitelijk een echo is van wat zich daar exact dertig jaar geleden al eens afspeelde onder het regime van Assad's vader. Dertig jaar geleden slaagde Assad erin om de opstand te onderdrukken, zoals ook in de toenmalige Egypte-crisis na de moord op Sadat, de dictatuur hersteld werd met Moebarak. Maar vandaag liggen de kaarten anders.
Het godsdienstvrije regime in Syrië (waar minderheden van bijvoorbeeld christenen nog beschermd worden tegen al te voortvarende moslimextremisten) wordt gesteund door Rusland en door China en daardoor ook door China-bondgenoot Iran. De Syrische opstandelingen daarentegen krijgen alvast de belofte van steun van het 'democratische' westen: in de eerste plaats van de V.S. en zo ook van V.S.-bondgenoot Saoedi-Arabië. Maar het spookbeeld van de dubbele boekhouding of agenda doemt reeds op wanneer op een Arabische top, de koning van Saoedi-Arabië, de Iraanse president van harte uitnodigt om deel te nemen aan de gesprekken over 'het probleem' en terecht kan men zich afvragen of achter die scenario's niet het gevreesde zogenaamde 'pan-islamisme' werkzaam is, waarvoor intussen al enkele decennia geleden de bevrijdingstheologie plaats moest ruimen omdat dit nieuwe stelsel veel beter in staat zou zijn om het volk onder het juk te houden. Zoals men weet verenigt het pan-islamisme het communisme met de islam, terwijl de intussen verwaterde bevrijdingstheologie de politiek van het communisme voor dezelfde kar spande als het katholicisme. Het gemak waarmee die wissel geschiedde (- met name het panislamisme volgde op de bevrijdingstheologie) kan overigens doen vermoeden dat hier inderdaad een verborgen elitarisme actief is van de drie genoemde onderdrukkende systemen. (*)
Dat uitgerekend in Syrië de kortsluiting moet plaatsgrijpen en dat zij zich niet reeds heeft voorgedaan in bijvoorbeeld Tunesië, Egypte of Lybië, vindt uiteraard zijn reden in het simpele feit dat Assad geen westers-democratische dictator is: Assad wordt gesteund door de communistische mogendheden terwijl hij kennelijk wordt belaagd door moslimbroeders, wat betekent dat ook het totalitaire systeem van het communisme een veeg krijgt uit dezelfde pan als de westerse democratie in een gelijkaardige kortsluiting. De paradoxale situatie van amper een paar jaar geleden waarbij de strijdkrachten van het westen gemobiliseerd werden door de opstandige moslims in de noordelijke Afrikaanse regionen - en volgens de ultieme roep van Kadafi ging het daar om terroristen, zodat gevreesd mag worden dat aldus Al-Qaeda de strijdkrachten van de ganse Nato voor zich heeft laten vechten - die situatie dreigt zich te zullen herhalen in Syrië op een nog veel complexere schaal omdat zij daar de zichzelf ondergravende democratie confronteert met nu eens de boosdoener van het elitarisme (in dit geval het communisme) die in hetzelfde bedje ziek blijkt. Hierdoor dreigt de opstand van 'het volk' tegen haar uitbuiters verplaatst te worden naar een oorlog tussen uitbuiters van elk een verschillend pluimage, met name, enerzijds, communisten en, anderzijds, kapitalisten. Of moet men zeggen dat het inderdaad niet het volk is dat in opstand komt, doch een terreurgroep, en moet men het dan laten gebeuren dat terroristen het voor mekaar krijgen dat de twee grote wereldmachten het met elkaar aan de stok krijgen?
Uitgerekend dit scenario was reeds in 1990 een van de nachtmerries van ethicus Jaap Kruithof: de angst dat op een dag terroristen het roer van het wereldse schip zouden overnemen. Het is nooit anders geweest, zo kon men opwerpen. Alleen blijkt die opmerking ineens elke relativerende kracht te missen. Een grondige ontleding van de toestand dringt zich op, temeer daar zich de grote blinde vlek in deze wereldomvattende manoeuvers situeert in de kwestie of het dan werkelijk terroristen zijn die dingen naar de wereldheerschappij, ofwel arbeiders aller landen die zich verenigen. Of hébben die twee zich al verenigd, zoals hoger aangegeven? Of is er dan niet nog een andere en nog veel gruwelijkere mogelijkheid? Alvast geeft de hachelijke toestand van de internationale politiek de vrije teugel aan alle paranoïa die de wereld rijk is, en een goede zaak voor de vrede kan men dit nimmer noemen.
Iets geloven is iets aannemen dat men niet hard kan maken met enigerlei vorm van bewijs. Ik ben vrij om te geloven dat ikzelf de beste van alle mensen ben, en alle andere mensen mogen hetzelfde geloven over zichzelf. Gesteld dat iedereen dit over zichzelf zou geloven, dan zou men de vrede wellicht pas kunnen bewaren op voorwaarde dat men het geloof als een strikt persoonlijke zaak beschouwde, of beter nog: op voorwaarde dat ieder die 'eigen' geloofsinhoud voor zichzelf hield. Dat is ook wat sommigen onder 'godsdienstvrijheid' zouden willen verstaan, maar zij vergissen zich.
Zij vergissen zich omdat een religie zich onderscheidt van zomaar een geloof doordat een religie een geloof is dat méér mensen gemeenschappelijk hebben. Dat brengt ook met zich dat een religie noodzakelijkerwijze zal uitgaan van een religieuze leider die het te gelovene aan anderen voorhoudt. Zo'n leider moet er wel voor zorgen dat hetgeen hij aan anderen voorhoudt te geloven, consistent is. Zo kan hij bijvoorbeeld onmogelijk een geloofspunt maken van de stelling dat élke mens de beste van alle mensen is.
Een religieuze leider heeft het in zekere zin veel makkelijker dan een man of vrouw van de wetenschap. Terwijl een positieve wetenschapper er moet voor zorgen dat de waarheid van zijn stellingen principieel door elkeen verifieerbaar is, heeft de religieuze leider een veel beperktere opgave: hij mag spreken zolang hij er voor zorgt dat niemand kan aantonen dat zijn stellingen fout zijn. De religieuze leider doet een bewering, zweert dat ze waar is, en zadelt zijn toehoorder op met de bewijslast van het tegendeel.
Als wat een religieuze leider beweert, mogelijk geacht kan worden, dan maakt hij al kans dat anderen hem gaan geloven. Als zijn leer bovendien plausibel klinkt, maakt hij nog meer kans. Maar de beste kansen maakt hij waarschijnlijk op voorwaarde dat velen de zaken die hij vertelt ook graag wíllen horen. Zo zal waarschijnlijk elke profeet stellen dat met de dood het leven niet voorbij is. Een godsdienst die voorhoudt dat alleen god onsterfelijk is terwijl al zijn schepselen een eindig leven hebben, is onaantrekkelijk en wellicht voelt niemand de behoefte om dat te geloven, ook al kon die stelling als quasi bewezen worden beschouwd.
Soms klinkt wat een profeet vertelt 'wijs' zonder dat het wetenschappelijk waar hoeft te zijn, bijvoorbeeld omdat het gaat om zegswijzen waarop de wetenschappelijke bewijsbaarheid helemaal niet van toepassing kan zijn, zoals dat het geval is met imperatieven, suggesties en raadgevingen. Het gebod elkander te beminnen, zegt niets over een te inspecteren werkelijkheid en is aldus geen wetenschappelijk te staven of te weerleggen uitspraak. God gebiedt dan bij monde van de profeet aan zijn schepselen om dingen te doen en te laten, en aan de gehoorzaamheid aan die geboden en verboden verbindt hij beloningen en straffen. De waarheid die profeten verkondigen, is de waarheid van de belofte: iets zal waar blijken te zijn op voorwaarde dat door de gelovige bepaalde handelingen worden gesteld. De gelovige krijgt als het ware richtlijnen welke hem tot bij een beloofde waarheid zullen brengen als hij ze maar volgt. Zo wordt aan de gelovige voorgehouden dat hij zelf zijn toekomst mee kan bepalen, met andere woorden dat hij zijn wensen waar kan maken. Het onmogelijke wordt mogelijk mits men aan welbepaalde condities voldoet en die voorwaarden worden gesteld - of dan toch geopenbaard - door de religieuze leider.
Per definitie schenken alle leden van een religie vertrouwen aan hun leider, wat wil zeggen dat zij de aanspraak die hij maakt op de waarheid van wat hij voorhoudt te geloven, met hun geloof beantwoorden. De gelovigen doen met andere woorden wat hun religieuze leider hen opdraagt te doen. Zij handelen niet langer vanuit een persoonlijk inzicht doch op grond van het vertrouwen dat zij in de leider stellen. In feite hebben zij zichzelf tot werktuigen gemaakt van hun religieuze leider. Zij geloven dat zij de wil van god volbrengen door datgene te doen wat hun religieuze leider hen ook opdraagt.
Nu bestaan er talloze religies en elk hebben ze een of meer religieuze leiders of profeten; elk tellen ze vele duizenden, miljoenen, soms miljarden volgelingen. De gelovigen van religie R1 geloven dat zij de wil van god volbrengen maar ook de gelovigen van religie R2 en die van religie R3 geloven dat, terwijl zij alle drie verschillende profeten hebben en bovendien vaak heel verschillende richtlijnen volgen. Maar er zijn geen drie religies, er zijn er meer dan drieduizend. In het beste geval is hoogstens één ervan in het bezit van de waarheid en in élk geval vergissen zodoende miljarden mensen zich bijzonder schromelijk. Religies hebben in dat opzicht iets van goktenten, maar zij onderscheiden zich daarvan ook in die zin dat men noch de eigen winst of het verlies, noch die van anderen aan de weet kan komen in dit leven.
Het al dan niet vermeend gezond verstand fluistert een steeds talrijker wordende massa in dat het spel van de religies doorgestoken kaart is: gebruik makend van diep menselijke verzuchtingen, zouden religieuze leiders massa's mensen instrumentaliseren zoals de slavendrijvers dat in de oudheid deden met hun zwepen. De negatieve sancties van toentertijd werden vervangen door beloningen, zij het dat deze zich feitelijk beperken tot louter beloften, maar het systeem der slavernij bleef verder ongewijzigd.
Op het eerste gezicht lijkt dit alvast het geval, maar als men beter toekijkt, dan kan men al duidelijk een nieuwe verschijningsvorm van diezelfde slavernij ontwaren. Want wie zich van hun aloude religie hebben losgemaakt, belanden niet zelden van de regen in den drop: zij dreigen nu gestrikt te worden door veel ondoorzichtiger systemen van bedrog die maken dat de uitbuiting waarvan zij het slachtoffer worden, completer zal zijn dan men ooit kon vrezen.
Het mensdom moest nu maar eens ophouden te geloven dat met het zich ontdoen van de religie men zich ook bevrijd had van de ultieme slavernij. Er resten nog de wetenschappen - de religie van de moderne tijd - alsook de vele ideologische systemen die ons verknechten en, hoe men het ook draait of keert: al zijn mooie dromen ten spijt blijft elk levend wezen uiteindelijk fataal onderworpen aan de stof. Wij kunnen alleen nog niet zien wat van die twee dan het geval is: ofwel of wij slechts stof zijn, ofwel of de stof ons slechts beperkt. In het eerste geval zijn wij slechts producten van de stof: ons denken, ons voelen en onze gehele ziel verdwijnen dan van zodra het leven uit ons lichaam wegebt. In het andere geval is ons lijf slechts een beperking: het is dan de zogenaamde kerker van onze ziel. Alleen de getuigen van de Transfiguratie wisten het bij leven.
(J.B., 6 augustus 2012)
05-08-2012
Oorlog?
Oorlog?
De gelukkige bezitter van een gezond lichaam waant zich een pure geest, en wel doordat gezondheid zich helemaal niet laat voelen. Trouwens evenmin als het geluk, de rijkdom en de vrede. Mensen bij wie alles goed zit, leiden meestal een onopgemerkt bestaan, het is alsof zij er niet waren. Misadigers daarentegen laten van zich horen, zoals ook zieke organen dat doen, en ongelukken. Het geluk van de een gelijkt op het geluk van de andere, maar elk ongeluk heeft zijn eigen karakter, aldus begint Tolstoï zijn meesterwerk.Elk vraagstuk heeft een oneindig aantal foute oplossingen en allemaal doen ze ons steigeren, maar slechts één resultaat is correct en daarmee stemmen wij zwijgend in. Het goede gaat onopgemerkt voorbij, maar dat het allerminst overbodig is, wordt duidelijk van zodra slechts één onderdeeltje hapert. Naar die ene tekortkoming gaat alle aandacht, en voor de maaglijder, de nierlijder of de hartlijder is het wel alsof hij slechts dat ene, zieke orgaan bezat. Alle andere organen hoeven zich niet te laten voelen, precies omdat ze perfect functioneren. Zo ook trekken in de maatschappij en in het politieke leven alleen de wantoestanden onze aandacht en geen nieuws is goed nieuws. Niet het goede stoort ons maar het kwaad; het goede immers vereist geen actie maar het kwaad noopt tot ingrijpen. Alleen liggen de gepaste remedies niet altijd voor het grijpen.
Nochtans is het een misverstand dat oorlogvoerende partijen zich zouden laten inspireren door hoge idealen, zoals 'het goede': wie oorlog voeren, zijn in principe volstrekt ongeïnspireerd. Geweldenaars zijn per definitie leeghoofden, zij vervelen zich, ze denken niet na en ze gaan aan het vechten. Van het ene komt het andere en alras zijn er buitenstaanders die brood zien in een spectakel dat zij daarom nog opvijzelen; ze leveren wapens of soldaten of politieke en ideologische steun, en nergens kan men het letterlijker aanschouwen: de ene zijn dood is de andere zijn brood.
Wat geldt voor de kamp in zelfs de meest bezadigde sportwedstrijden of voor spelen waar een fikse prijs aan vasthangt, zal uiteraard ook gelden voor de met veel vuurwerk gepaard gaande oorlog waarbij om het leven van tallozen wordt gespeeld: zij nodigen uit tot partijdigheid. En die uitnodiging wordt alras een dwang, want iedereen moet kleur bekennen en vervolgens ook handelen volgens die kleur: een ander middel tot het herkennen van vriend en vijand is er niet. De polarisering maakt de vrede vervolgens quasi onmogelijk, en zo zit het perpetuum mobile ook in elkaar: oorlog verdeelt en verdeeldheid doet vechten.
De 'kleur' die men bekennen moet in oorlogstijd heeft in beginsel meestal weinig met recht te maken of met verontwaardiging over onrecht. Veeleer gaat het om blind fanatisme. Men weet uiteindelijk niet waarom men de ander bevecht, men vecht omdat men gelooft dat de ander de vijand is, en de ander wordt vijand doordat hij zijn tegenpartij voor zijn vijand houdt. Vandaar is oorlog absurd in de eigenlijke betekenis van het woord: er bestaan geen redelijke redenen of gronden voor, want indien er zo'n redenen hadden bestaan, dan was een gesprek daarover mogelijk geweest en dat is er per definitie niet. De taal van het geweld is een heel andere dan de taal van de rede. Oorlog luistert evenmin naar redenen als passie dat doet. Oorlog lijkt een doel op zich te zijn.
Redenen waarom mensen oorlog voeren, zijn er niet, maar er bestaan uiteraard wel drogredenen, en de vaakst terugkerende daarvan is uiteindelijk de godsdienst: mensen vechten oorlogen uit die in wezen godsdienstoorlogen zijn. En dat kan ook moeilijk anders, aangezien men vanzelfsprekend eerst moet geloven in een leven na de dood vooraleer men zich bereid zal weten om het eigen aardse leven op het spel te zetten. Het eigen leven of - in de praktijk - vooral dat van (ondergeschikte) anderen uit de eigen groep: anderen die men zo'n geloof heeft aangepraat om redenen die duidelijk blijken in oorlogstijd. Of bestaan er echt mensen die geloven in hogere idealen, idealen die groot genoeg zijn om ervoor te sterven? Of gaat het daar feitelijk om mensen die de eigen dood verkiezen boven die van de eigen kinderen: het soortbehoud dat het haalt op het zelfbehoud?
Zeer recent onderzoek naar altruïstisch gedrag van mannen tegenover vrouwen en kinderen in het specifieke geval van schipbreuk leert ons echter dat in het overgrote deel van de gevallen, mannen eerst zichzelf redden en dat zij vrouwen en kinderen overlaten aan hun lot. De cijfers van overlevenden onder de drie genoemde categorieën spreken daarover boekdelen, nimmer mis te verstaan. De Titanic lijkt een uitzondering, althans op het eerste gezicht, want bij het zinken van dat schip werden de lagere klassen - in hoofdzaak mannen - door de hogere klassen opgesloten achter hekkens in het ruim zodat zij allen wel móesten verdrinken. En men mag aannemen dat ook de heldhaftigheid in tijden van oorlog alleen maar schijn kan zijn, terwijl de eigenlijke beweegredenen wellicht dezelfde zijn die men terugvindt in vooral bepaalde vormen van sport en spel: waaghalzerij, meeloperij, onnadenkendheid, risicogedrag en de dronkenschap van de roes in het algemeen. Angst en agressie zijn onderling nauw verwant: de aanvaller lijkt een held, maar hij gaat uiteindelijk pas tot actie over waar zijn eigen hachje in gevaar komt, en dat is een zaak van adrenaline en chemische processen die ons in toestanden brengen die verwant zijn aan de paniek, wat wil zeggen dat wij dan niet langer zelf bepalen wat we doen.
Godsdienst kan geen reden zijn om over te gaan tot het doden van medemensen omdat geen enkele goede god zijn eigen schepselen zal bevelen om elkander dood te slaan, en toch zijn en blijven vrijwel alle oorlogen godsdienstoorlogen. Het lijkt er dus wel heel fel op dat de goden die wij aanbidden, afgoden zijn, en dat wij voor de ware godheid tot nog toe eigenlijk stekeblind zijn gebleven. Of tenminste is het dan toch zo dat wij ons in tijden van oorlog al te gewillig laten verblinden voor het ware, het goede en het schone. In feite vechten wij niet voor die goede zaken, al blijven zij als alibi in onze vlaggen prijken: wij voeren oorlog omdat wij daar zonder teugels zijn in de meest perverse van alle denkbare vrijheden én angsten, welke vaak door niets anders nog geblust kunnen worden dan door de kilte van de dood.
(J.B., 5 augustus 2012)
03-08-2012
Niet het liberalisme doch het socialisme staat borg voor de vrijheid
Niet het liberalisme doch het socialisme staat borg voor de vrijheid
Het geheim van de succesformule is terreur. The colour of money is red. Welke beroemde roman begint alweer met de intussen in een spreuk veranderde zin dat achter elk fortuin een grote misdaad schuilgaat? Een bijzonder spijtige zaak waar conditionering het haalt op begrip, want mensen beschikken, heel anders dan dieren, over de mogelijkheid om te handelen volgens de rede. Heel wat 'opvoeders' proberen zelfs in 't westen anno 2012 hun kinderen nog naar hun hand te zetten met beloning en straf. Moet het dan verwonderen dat die kinderen, eenmaal volwassen, door eenzelfde systeem van conditionering aan de slag worden gehouden? Hetzij voor een loon, hetzij om aan een sanctie te ontkomen, zijn zij dan vaak bereid om ongeacht wat te doen. Zelfs aan de basis van onze democratie wordt de rede de pas afgesneden met na elke parlementaire discussie de primitieve stemming die prompt alle ten berde gebrachte argumenten uitverkoopt.
Het gros van de mensen laat zich conditioneren: we doen dikwijls niets anders dan straf of terreur ontvluchten via een door onze manipulatoren vooraf uitgestippelde route die we dan blindelings volgen. In het beste geval gaan wij zodoende aan de arbeid, maar letterlijk voor hetzelfde geld zullen velen onder ons gaan branden en moorden. En dat verklaart waarom zelfs Hitler geen moeite had om medewerkers te vinden. Hitler of ongeacht welke tiran. Een mens heeft nu eenmaal primaire behoeften en de bevrediging ervan is vaak niet in zijn eigen handen. Alleen al om die ene, bijzonder belangrijke reden, is een maatschappelijk stelsel dat de primaire behoeften van elkeen verzekert, uiterst onmisbaar voor de vrijheid van het denken en van het handelen van elke burger. En die vrijheid is volkomen zoek waar hij voor geld te koop is.
(J.B., 3 augustus 2012)
30-07-2012
Verkiezingen en wolven in schapenvacht
Verkiezingen en wolven in schapenvacht
Men hoort het de ongedurige carrièrejagers op de lange verkiezingslijsten nu welhaast dagelijks herhalen: dat ons landje op de rest van de wereld achterloopt en dat wij eindelijk maar eens moesten capituleren voor de totale vrije markt waarin politici betaalde reklame maken voor zichzelf. Feitelijk benadert de huidige toestand dit oogmerk quasi perfect, maar heden gaat het om het wegnemen van dat vijgenblad: dat alles voor geld te koop is, moet volgens de lakeien van de mammon nu ook luid en duidelijk verkondigd kunnen worden zonder vrees voor altijd maar weer die vervelende tegenpruttelaars. Het moet met andere woorden wet worden dat alles - en dus ook de waarheid - voor geld te koop is.
Realiseren die luitjes zich wel dat wat zij aan anderen voorhouden te doen reeds zestien eeuwen geleden door een der meest uitmuntende filosofen, met name Aurelius Augustinus, betekend werd als een ware catastrofe die later vanwege misschien wel de grootste politieke denker ooit de inmiddels alom bekende benaming kreeg van 'middel-doelomkering'? Beseffen zij dan niet dat waar de leugen wet wordt, helemaal geen sprake meer kan zijn van recht of wet omdat het recht zonder de waarheid krom is, zoals elk simpel kind bekwaam is te becijferen?
Zoals elkeen dat heel goed weet, is ondankbaarheid des werelds loon, met name voor het goede, terwijl het kwaad datgene is wat in dezelfde wereld loont, zodat het loon der bozen heel riant is hier, terwijl de goeden armoe moeten lijden. Als nu de heerschappij over de wereld niet verdiend kan worden met het goede voorbeeld doch daarentegen te bemachtigen is voor handenvol met geld, dan krijgen wij uiteindelijk bandieten aan de macht met als opperhoofd het kwaad zelf of de duivel.
Over goed en kwaad kunnen wie zich vervelen eindeloos redetwisten maar het is zo klaar als een klontje dat het goede het principe van het leven is en het kwaad dat van de dood, met andere woorden de afwezigheid van elk principe. Het leven geeft vanuit zichzelf en wordt daardoor steeds rijker: elke moeder offert zichzelf mateloos aan haar kroost en zo komt al wat leeft tot bloei. Daar echter waar dit beginsel zoek is, rest alleen de entropie of het verval van een dode, angstwekkende want ook geheel zielloze kosmos. De dood duldt het leven niet en daarom ook moet al wat opstaan wil, onafgebroken de neerhalende machten van de natuur bekampen. Daarom is het leven lastig en zal de weg die het bestaan in stand houdt, een moeilijke en smalle klim zijn, en dit zeer in tegenstelling tot de brede laan bergafwaarts die zonder inspanningen gewis naar de algehele vernietiging leidt.
Het leven is op die manier verplicht de dode stof te onderwerpen aan haar doelen omdat de opstanding de enig mogelijke bestemming van al het dode zijn kan. Blinde machten worden ingeschakeld in het leven dat hen voortaan bestuurt en zin geeft, precies zoals een levende plant het water en de nog levenloze aarde optrekt en in zichzelf een plaats geeft als een onderdeel van de eigen groei. En op dezelfde wijze worden enkelingen ingebed in wat het christendom een 'kerk' gaan noemen is of een familie die, heel anders dan een staat, vanuit het goede leeft en daarom ook slechts groeien kan en die het louter biologische leven nog overstijgt. In de samenwerking van wat leeft, bestaat geen concurrentie en ook de middel-doelomkering is er geheel ondenkbaar. Het hoofd bestuurt er het lichaam zoals een levend hoofd dat aan een levend lichaam toebehoort en andersom, en niet zoals een vreemde die uit wat hem helemaal niet schelen kan, slechts zijn profijt wil puren.
Zo mag het dan waar zijn dat over de wereld de gevallen engel regeert, het kwaad gedreven door gemakzucht, domheid en al die andere gebreken die het leven enkel tegenstaan: dezelfde wereld kan worden onderworpen aan heel nieuwe wetten waarvan wij de waarde leren kennen uit de levende getuigenissen van wie ze ook echt beleven. Want de mens kán zich verzetten tegen het zogenaamde recht der sterksten, hij kán de voorrang geven aan de waarheid en het doel en hij is principieel heel goed in staat om het middel te bedwingen omdat die levenloze kosmos hoe dan ook nillens willens tot het leven is gedoemd - een andere uitkomst uit de kille donkere ruimte is er niet naast de bevrijding door de geest die licht is en ook warmte.
En zo staan in de werkelijkheid machten tegenover elkaar die in omvang de vuurspuwende draken uit onze fantasie ver overstijgen. En de verhalen die de meest creatieve geesten van de mensheid brouwen, weerspiegelen soms wat zich boven onze hoofden afspeelt en binnen het gesternte dat ons vooralsnog gevangen houdt. Veel kunnen wij niet doen, wij mogen niet megalomaan gaan denken dat wij het zijn die de aarde in zijn baan dienen te houden en de zon en alle andere sterren. Maar het ware een even grote waan om te geloven dat wij aan de verwisseling van middelen en doelen helemaal geen schuld hadden. Die verwisseling immers gebeurt slechts door ons eigen toedoen, en ze gebeurt ook bewust omdat wij heel goed weten wat we doen. Verantwoordelijk zijn voor anderen betekent die anderen dienen, en uiteraard moet elkeen dat in principe kunnen doen. Waar daarentegen verantwoordelijk gedrag voor de meest biedende te koop is, zijn alle termen in die hele zaak allang van hun betekenis ontdaan; niet dienstbaarheid en verantwoording zijn daar aan de orde van de dag, maar onderwerping en overheersing. Wie van het leven houden, bedanken feestelijk voor die vele wolven die zich in tijden van verkiezingen op kousevoeten komen aandienen als lammeren.
(J.B., 30 juli 2012)
24-07-2012
Ziende blind
Ziende blind
Bij wat volgt zou men kunnen opwerpen dat het wel heel ver komt met de ontheiliging van de gevestigde waarden, maar dat weze dan maar zo: de waarheid is nu eenmaal een verblindend licht en zijn ontsluiering is even onomkeerbaar als de tijd terwijl ergens in de bijbel de Schepper van hemel en aarde belooft dat hij het verstand van de verstandigen zal verdoen. Want de leugen is zoals het ganse bolwerk van de duivel onderhevig aan entropie. En kijk.
W
ij denken dat al hetgeen wij ons kunnen voorstellen, ook mogelijk is. Edoch, dat is nu precies niet zo. Het is niet noodzakelijk zo dat iets bestaat omdat we het ons ook kunnen voorstellen. Meestal kunnen wij ons die dingen voorstellen waar wij aan gewend zijn, terwijl die dingen waaraan we niet gewend zijn, ook onmogelijk lijken.
We zeggen dat iets vanzelf spreekt, maar eigenlijk spreekt niets vanzelf en is het slechts de gewoonte die spreekt. Er zijn mensen die het 'vanzelfsprekend' onmogelijk achten dat vissen zouden kunnen vliegen of dat vogels zouden kunnen zwemmen: zij achten die dingen onmogelijk omdat zij niet in staat zijn om zich die dingen voor te stellen, dat is alles. Zij hebben nooit een vliegende vis gezien of een zwemmende vogel. Er zijn mensen geweest die, anders dan Jules Verne, nooit hebben geloofd in de man op de maan of op Mars, en er zijn er nog die daar niet in geloven, om de eenvoudige reden dat hun voorstellingsvermogen hen daar dwars zit.
Nog dagelijks openbaren ons de wetenschappen facetten van de werkelijkheid die ons verbazen en verwonderen omdat zij de acrobatie van onze fantasie ver overtreffen. Wij zijn gewend aan een Euclidisch wereldbeeld met een oneindige tijd en ruimte, maar intussen weten wij dat tijd en ruimte niet oneindig kunnen zijn: de kosmos heeft een rand en de tijden hebben een einde. Voor de mensen van zoveel duizend jaar geleden was het onvoorstelbaar dat onze tegenvoeters niet van de aarde afvielen en anderzijds vonden ze het wél vanzelfsprekend dat alles naar beneden valt. En bijvoorbeeld aangaande dit laatste kan men zich dan afvragen: begrepen deze mensen dan de zwaartekracht in het eerste geval niet en in het tweede geval wel? Dat is beslist onmogelijk. En zo wordt het ook duidelijk: de hele zaak draait niet om ons begrip, het is louter een zaak van gewenning.
Wij spreken al te gauw van begrip, we denken dat we iets verstaan, maar wat is verstaan? Het blijkt niets meer te betekenen dan iets kunnen aanvaarden, ongeacht om welke reden. Zoals hoger gezegd kan men geloven dat men dingen verstaat terwijl men tegelijk dezelfde dingen niet blijkt te verstaan, zoals de valbeweging in de ogen van de mensen uit vroegere beschavingen. Evenzo kan men dingen zeggen te verstaan die flagrant onjuist zijn. Stel eens dat een leraar in een klas aan zijn jonge, ongeïnformeerde leerlingen vertelt dat de aarde plat is omdat we er anders zouden afvallen. Dan is het best mogelijk dat alle leerlingen zeggen dat ze dat verstaan. Nazi's denken dat ze verstaan waarom het arische ras meer waard is dan alle andere rassen. Islamieten verstaan waarom zijzelf zijn uitverkoren boven de 'ongelovigen' en ook joden verstaan dat, protestanten en katholieken. Indische mannen verstaan waarom vrouwen op het veld moeten werken terwijl zijzelf thee drinken.
Wij spreken allen over 'verstaan' en 'verstand hebben van' maar eigenlijk verstaan wij nooit wat, en zijn we alleen maar gewoon geworden aan bepaalde zaken. Als er wat gebeurt dat we niet gewoon zijn, bijvoorbeeld omdat we het nooit hebben meegemaakt, dan slaan we tilt: paniek en volslagen blindheid voor wat er gebeurt, zijn dan het gevolg.
Aristoteles zei het al, meer dan tweeduizend jaar geleden: als we iets zeggen te bewijzen, dan doen we feitelijk niets anders dan iets op zodanige wijze plaatsen (of wringen) in een context van reeds aanvaarde dingen, zodat wat aanvankelijk vreemd aandeed, nu ineens ook aanvaard wordt. En eender gaat het er aan toe voor alles wat niet in onze context past, of in ons kraam: wij achten het onmogelijk, en zo zijn wij dan ziende blind. Voor het leven en voor de dood, voor het Goede, het Ware en het Schone.
(J.B., 24 juli 2012)
20-07-2012
Vrijheid
Vrijheid
Er bestaan twee en slechts twee wegen in het maatschappelijke leven en dat zijn de onvrije en de vrije weg. De eerste is makkelijk maar tevens geestdodend, soms ook suicidaal zonder meer; de tweede is zeer moeilijk te verwerven en eist altijd offers, soms betaalt men voor de vrijheid met zijn leven. Voor alle duidelijkheid dient te worden gespecifieerd dat het hier uiteraard gaat over de vrijheid van zichzelf én die van anderen voor wie men zo nodig het eigen leven offert.
Zeer in tegenstelling tot wat verwende democraten wel eens konden veronderstellen, danken maatschappijen hun bestaan niet aan overeenkomsten gesloten onder enkelingen die vrij zouden beslist hebben om samen te gaan werken. Het familiale samenlevingsverband is er van nature om de eenvoudige reden dat mensen, zoals trouwens alle levende wezens binnen de eigen soort, fysieke afsplitsingen zijn van elkaar en dus in feite aan elkaar gelijk zijn: het kind is een kopie van de vader en van de moeder van wie het letterlijk 'afvalt' (vandaar de term '[n]affal' of 'navel') en voor elk verder voortbestaan zijn de exemplaren van een soort nillens willens op elkander aangewezen of tot elkaar veroordeeld precies zoals ook elk individu tot zichzelf veroordeeld is of aangewezen op zichzelf. Zoals oorlog een verstoring is binnen de band tussen soortgenoten, zo ook is zelfmoord een verstoring in de band met zichzelf, maar het mag duidelijk zijn dat die twee elkaar niet tegenspreken doch perfect onderling samenhangen. Het is met andere woorden een vergissing om te menen dat men anderen naar het leven staat om zichzelf te beschermen: wie vechten met soortgenoten zijn in feite in oorlog met zichzelf, en wie zich zelfmoorden, voltrekken in feite die moord in de plaats van de soortgenoten met wie zij in oorlog zijn. De moord en de zelfmoord zijn slechts verschillende manifestaties van eenzelfde agressie of onvrede binnen de soort. De agressie die aan de basis ligt van de moord en de zelfmoord is dan ook een heel andere dan deze die zich richt op andere soorten terwille van het eigen voortbestaan: principieel vermoordt de mens geen dieren of planten, hij doodt ze uit noodzaak en aldus geheel zonder 'kwaadheid' en in 'vrede'.
Families hangen van nature samen, en zo ook stammen. Als die te groot worden, dan splitsen zij zich van elkaar af, precies zoals mezen dat doen die, eenmaal uitgeleide gedaan uit hun nestkastje en opgevoed door de ouders, verhuizen en een eigen territorium opzoeken. En dat is een fysieke noodzaak omdat al wat leeft, ook eten moet om in leven te kunnen blijven, en dat voedsel moet uit de omgeving komen, het wordt door het individu fysiek opgenomen en daarom ook kan men in feite zeggen dat zijn omgeving of zijn territorium van het levende wezen in kwestie fysiek deel uitmaakt. Conflicten ontstaan daar waar men elkaars leven bedreigt, en dat is het geval waar men elkaars territorium bezet omdat men aldus in feite elkaar zit op te vreten of dan tenminste toch omdat men opeet wat de ander nodig heeft om te kunnen blijven bestaan. Territoria zijn aardgebieden maar de aarde is geen eindeloze vlakte, zij is een bol en eindig en die eindigheid stopt genadeloos de groei van al het leven dat uit eigen beweging alleen maar ongeremd zou woekeren. Aldus is de vruchtbare aarde tegelijk de wegbereider van het leven én zijn antagonist; het is een kracht gekoppeld aan een tegenkracht en wellicht kan die samenwerking het leven alleen maar ten goede komen. Tenminste als het in vreedzame banen wordt geleid, en die banen dienen zich ook aan in het naar voren komen van de redelijkheid welke vreedzaam overleg mogelijk maakt, wat betekent: het vermogen om zich aan de gestelde en fatale beperkingen aan te passen, bijvoorbeeld door de eigen groei binnen de perken (van het redelijke) te houden en dit middels afspraken die door alle participanten worden nageleefd. Dat laatste is een zaak van intelligentie en daarom ook getuigen oorlogen van een gebrek daaraan: het leven dat niet intelligent wil zijn, veroordeelt op die manier zichzelf ter dood. En intelligentie is nu in de eerste plaats een kwestie van vrijheid.
De eerste maatschappijen kwamen niet tot stand door overleg en intelligentie gericht op leven en op vrijheid maar wel door en ondanks verknechting. Toen de wrede Genghis Kahn achthonderd jaar geleden zijn rijk uitbreidde naar het Westen toe, liet hij in elk nieuw veroverd gebied telkens duizenden mensen afslachten: zij werden onthoofd en hun hoofden werden op elkaar gestapeld tot hoge piramides, als waarschuwing voor wie weigerden zich te onderwerpen aan de tiran, die de opbrengst van de akkers voor zich opeiste en verder alles wat hem zinde. Het volk werd verknecht door de wetten die de despoot stelde en aldus werd een gebied gevormd dat hij bezat en afroomde. Van in het begin waren onze 'koningen' wreedaards die door het volk werden geacht omdat zij - overeenkomstig de stelregel van Macchiavelli - door hun wreedheid ook de macht bezaten om naar willekeur wie zij maar wensten van het leven te beroven. Tirannen halen hun macht niet uit een bijzondere natuurlijke sterkte of uit een zogenaamde genialiteit waar zij echter wel vaak prat op gaan - getuige het feit dat zij zich graag als "een groot staatshoofd" laten betitelen of dat zij standbeelden laten oprichten van zichzelf; zij halen hun macht vooreerst uit hun wreedheid, en wreedheid is geen vermogen, het is daarentegen een tekort, en wel een tekort aan menselijkheid. Dat tirannen beesten zijn, kan daarom ook letterlijk worden verstaan, want zij missen uitgerekend datgene wat een mens tot mens maakt. De eerste maatschappijen kwamen tot stand door de werking van de tirannie, door onderwerping, waardoor allen slaafs eenzelfde wet gingen volgen. De burgers van de primitieve maatschappijen waren slaven die te kiezen hadden tussen de dood en de onderwerping: als zij in leven wilden blijven in 'hun' maatschappij, dan zou het zijn als slaaf, als afgerichte, als lijfeigene, als lichaam dat handelt volgens de bevelen van een vreemde kop, precies zoals een paard in het span een kar trekt volgens de willekeur van de menner gewapend met een zweep.
En nog steeds is er tirannie, ook in het zogenaamd democratische Westen, ook al is die tirannie mettertijd veel complexer geworden en ook veel minder zichtbaar. Want niet het (eigen) inzicht is voor het gros van de mensen de drijfveer voor de onderlinge samenwerking maar wel de angst. Een gebrek aan inzicht creëert angst en op haar beurt beneemt de angst de mens de moed om met zijn eigen hoofd te denken of tenminste om wat hijzelf het juiste acht, ook uit te voeren. Een gebrek aan inzicht is een gebrek aan licht, en het is ook letterlijk duisternis omdat inzicht anticipatie is en een gebrek aan vooruitziendheid is inderdaad een goede reden tot angst, precies zoals voor wie het zicht missen het ook veiliger is om immobiel te blijven. De tirannie van onze tijd centreert zich niet langer in een vorst of in een staatshoofd dat de scepter zwaait en ook de wet werd dermate plastisch dat zij vaak nog slechts een instrument is in verkeerde handen. Vandaag is de tiran veeleer zoals een kanker uitgezaaid in alle gelederen van de samenleving; hij houdt met de ogen van elke burger elke andere in de gaten en luistert overal mee, geeft duwtjes en licht voetjes, zet aan tot het ene en straft het andere af, bejubelt de enen en maakt de anderen zwart, doet de waarheid geweld aan door haar te verzwijgen of door te liegen; hij verleidt, verdringt, duwt en trekt zoals een glibberige stroom tegen welke het quasi onmogelijk vechten wordt. Er blijft niettemin de keuze waaraan niemand zich onttrekken kan en waarvoor elkeen verantwoording verschuldigd is, in de eerste plaats aan zichzelf: de keuze voor de capitulatie of de vrijheid.
De zogenaamde 'zachte dwang' die voor elkeen altijd alom voelbaar is waar zich persoonlijke meningen zouden kunnen vormen en derhalve ook personen onderscheiden van de willoze massa, is immers minder zacht dan hij aanvoelt voor wie er altijd futloos aan toegeven. Slechts zij die weerstand bieden aan die dwang, worden op den duur geconfronteerd met de duivelse machten die er achter schuilen. Omdat zo weinig mensen weerstand bieden, hoeven de helse machten zich slechts zelden te manifesteren en daardoor lijkt het wel alsof zij 'zeldzaam' zijn, alsof zij bijna niet bestaan, alsof zij slechts nu en dan eens naar de oppervlakte komen terwijl zij voor het overgrote deel van de tijd ingedommeld zijn en slapen, ja, het lijkt wel alsof zij te verwaarlozen zijn, ze zijn alvast onzichtbaar. Maar die schijn bedriegt niet weinig en dat bedrog is vooreerst zelfbedrog: wie oog in oog met het onrecht het been stijf houden, die moeten vechten, niet alleen voor een recht voor zichzelf en voor anderen, maar tegelijk ook voor het eigen leven en voor dat van vele anderen. Het kwaad biedt immers weerstand en net zoals de materie is het taai en mag het vooralsnog bogen op een 'recht' - het recht van de sterkste - dat binnen een humane context in feite helemaal geen recht kan zijn. De menselijkheid kan zich derhalve pas manifesteren in een wereld die aan de natuur onderworpen is en die dat ook blijft, op voorwaarde dat zij strijdbaar is: zij moet indien nodig haar eigen vlees opofferen aan de nagestreefde geest. En dit streven naar wat recht is, is identiek aan het streven naar vrijheid.
Het is makkelijk om zich zoals het vee te laten leiden door een vorst, een paus, een keizer, noem maar op, en zichzelf daarbij ook voor te liegen dat dit het ideaal is voor een mens, het allerbeste, en zijn ogen te sluiten voor het feit dat men er aldus niet minder dan zijn mens-zijn zelf bij inschiet. De menselijke waardigheid vereist immers zijn autonomie of zijn zelfbeschikking. Maar zelfbeschikking verwerft niemand zonder slag of stoot: men moet eerst diegene die trekt aan het gareel waarbinnen men gevangen zit, verjagen. Men moet opstaan tegen hen die zich de 'meerderen' noemen, de 'vooraanstaanden' of de 'leiders' en die klakkeloze gehoorzaamheid opeisen van het volk. Men moet de zoete doch moordende illusie prijsgeven dat de eigen onderwerping aan het gezag van derden beloond wordt met bescherming van het leven en met waardigheid en dat dit het goede is dat dapperheid vereist en dat de maatstaf was voor alle verdere morele kwaliteiten. Het tegendeel is waar: een mens die uit angst het beste van zichzelf opgeeft, heeft reeds zichzelf veroordeeld en zijn fysieke dood zal die zelfmoord slechts voltooien. Een mens is pas mens als hij met het eigen hoofd nadenkt en dan naar eigen inzicht handelt. Als hij met anderen samenwerkt, dan zal hij pas volgens het inzicht van die anderen handelen vanuit het eigen inzicht dat hij zodoende het beste doet en nimmer op grond van angst of onder dwang.
Die vrijheid is ver zoek in onze maatschappij, de pretentie ten spijt dat in de westerse beschavingen democratie heerst, volkssoevereiniteit en recht. Als het te makkelijk wordt, dan worden wij, mensen, laks, de alertheid slinkt, de aandacht verslapt, wij dommelen in en voor wij het goed en wel beseffen, hebben vreemde indringers zich van ons hebben en houden meester gemaakt. En die vreemde krachten benutten alle trukjes van het cirkus om hun slag te slaan, geheel natuurlijkerwijze gedreven door de honger die alle wezens wakker houdt. Zij organiseren zich terwijl de eigen legers in ontbinding zijn; zij communiceren efficiënt terwijl in het eigen land de arrogantie doof en blind maakt; zij zetten zich schrap terwijl de eigen soldaten indommelen en snurken. De beschaving is over haar hoogtepunt heen, zo zeggen zij tenslotte: er is niets meer aan te doen. En zowaar geven zij datgene op waarvoor hun eigen voorvaderen eeuwen hebben moeten strijden en in een mum van tijd zijn zij verworden tot een vogel voor de kat.
Het verzet tegen de slavernij is anderzijds niet vanzelfsprekend en het moet worden herhaald dat dit niet aan het licht kan komen tenzij voor wie zich effectief verzetten. De tiran hoeft immers niet op te treden tegen al wie voor hem buigen; alleen wie weerstand bieden, wekken zijn toorn. En zo beangstigend blijkt die toorn dat welhaast niemand zich verzet, zodat het wel lijkt alsof de tiran slechts heel uitzonderlijk eens tot bestaan komt. Schijn is dat, want een tiran slaapt nooit en elke weerstand merkt hij op. Men mag alleen niet gaan geloven dat het bieden van weerstand suïcidaal is; het tegendeel is waar omdat wie plooien, zichzelf op voorhand al hebben opgegeven. De strijd is onontkoombaar, hij is de enige weg naar een mogelijke overwinning. Wie geen vrede nemen met de volle pens in ruil waarvoor velen zonder hoofd ronddolen, moet weerstand bieden aan de geringste dwang, hij moet zich door het trek- en duwwerk worstelen, de waarheid uitspreken en het recht, hij moet zich in het strijdperk werpen en alleen op die manier kan hij eventueel zichzelf behoeden voor het zelfverlies - alvast behoudt hij zodoende zijn ziel.
In zoverre een maatschappij de vrucht is van verknechting, moet men haar schuwen en verachten, moet men zich met hand en tand verzetten tegen de druk die van haar uitgaat en de dwang om zus of zo te denken en te doen. Pas het samenleven dat uit vrije onderlinge afspraken resulteert, is bindend voor een mens en waardig. Niemand mag zijn wil opdringen aan een ander, ook niet als hij zodoende aan die ander diens eigen goed belooft, tenzij die ander zijn kind is voor wie hij verantwoordelijkheid draagt en zorg. Het is beter om met een verlicht hoofd te zoeken naar een eigen weg in 't donker dan om te dolen in de labyrinten van een vreemde die de lantaarnen in zijn duistere spelonken voorstelt als het licht van de wereld. En dat laatste is wat allerlei valse profeten dezer dagen doen: zij houden de massa in de tang van de dwang, jagen miljoenen mensen de stuipen op het lijf en dan nog met hun eigen dood, om aldus te gaan heersen over al die individuele levens. Grote delen van de wereldbevolking worden zo ten ondergang gedreven door een 'geest' die het verstand van elk van hen met angst vervult en aldus verlamt. Hoezeer zou de mensheid niet opkijken, als een werkelijk grote geest het licht kon doen branden en aldus zichtbaar kon maken in welke nesten het mensdom zich verwikkeld heeft!
(J.B., 19 juli 2012)
10-07-2012
Efficiënte doch niet rendabele kankerkuren...
Efficiënte doch niet rendabele kankerkuren...
Op het internet is in een ruim een uur durende videoreportage van de Italiaanse cineast Massimo Mazzucco te zien hoe de gevestigde geneeskunde omgaat met artsen die in de jongste eeuw succesvolle kankerbehandelingen opstartten. Deze film uit 2010 heet Cancer - The Forbidden Cures. (1) Mazzucco maakte eerder films en hij is nog het best bekend van zijn documentaire uit 2007 over de complottheorieën rond Elf September 2002, getiteld: Il Nuovo Secolo Americano (The New American Century).
Schijngeneeskunde
In Cancer - The Forbidden Cures toont Mazzucco hoe in de voorbije honderd jaar talloze geleerden succesvolle en vaak goedkope behandelingen vonden tegen een ziekte die vandaag bijna de helft van het mensdom wegmaait. Behandelingen die echter door de gevestigde geneeskunde van tafel werden geveegd omdat er geen patenteerbare medicijnen mee gemoeid waren. En patenten zijn nu eenmaal de spil waar het in de farmaceutische industrie om draait.
Tussen haakjes: de omzet van de pillendraaierij is gigantisch; ook in België is het de bedrijvigheid met veruit de grootste omzet - op nummer twee staan de alkoholische dranken, pas op nummer drie komt de voedingsnijverheid. Het hier door Mazzucco aangekaarte euvel moet ons echter niet verwonderen want ons systeem acht winst belangrijker dan effectieve resultaten en dat geldt voor de hele bedrijfswereld. De verwachting dat de meest rendabele van onze nijverheden daarop een uitzondering zou vormen, ware wel bijzonder naief.
De medicijnenindustrie, aldus Mazzucco, maakt grote winsten en steunt daarmee het onderzoek aan de universiteiten. Maar een gezonde situatie is dat niet omdat bij zaken waarmee veel geld gemoeid is, de onpartijdigheid gauw zoek raakt. In de praktijk betekent dit de beïnvloeding van onderzoeksresultaten - om niet botweg te hoeven zeggen dat de research vervalst wordt. De sponsor verlangt immers positieve berichtgeving over zijn producten, zijn werknemers doen uiteraard wat ze kunnen om aan dit verlangen tegemoet te komen en weinig is dat niet en kijk: daar gaat de geloofwaardigheid der medische vakbladen! (2)
Via de sociale zekerheidsbijdragen en de andere kanalen van het RIZIV stromen aldus via de ziekenkassen reusachtige fortuinen naar de suikerboontjes van de farmaceutische industrie - wel te verstaan in het allerbeste geval, want medicijnen zijn vergif voor al wie ze niet behoeven.
Verboden geneesmiddelen
De lijst van de genezers is bijzonder lang, en let op: het gaat hier niet om kwakzalvers doch om medisch geschoolden, academici en heuse uitvinders wiens gelijk bewezen werd door het succes van een praktijk die de bouw van soms tientallen internationaal vermaarde klinieken mogelijk maakte. Er zijn getuigenissen en ook databanken en de verschillende geneespraktijken bestaan heden nog, al hebben zij de wind van voren. Mazzucco laat hen de revue passeren met als eerste Renée Caisse (1888-1978) met haar ophefmakend kankermedicijn Essiac dat ze uit de geneeskunde van de oude Indianen haalde.
Het boek Essiac and Cancer verscheen in het jaar voor haar dood. Caisse had in Massachusetts een eigen kliniek voor kankerpatiënten maar de American Medical Association (A.M.A.) zette een domper op haar successen door te stellen dat zij helemaal niet bewezen had dat haar patiënten ooit kanker hadden.
Harry Hoxsey uit Illinois zag als kind thuis op de boerderij hoe daar een trekpaard zijn tumor verloor nadat het spontaan bepaalde gewassen begon te eten. Hoxsey haalde een antikankermiddel uit de bewuste planten en behandelde tallozen in zijn Hoxsey Clinic totdat de voorzitter van de A.M.A., ene dokter Fishbein, hem dwarsboomde. De genezer werd gearresteerd op beschuldiging van illegale praktijken maar Hoxsey begon een rechtszaak tegen Fishbein en won - Fishbein werd ontslagen maar alsnog moest Hoxsey met zijn kliniek naar Mexico uitwijken. De Food and Drug Administration (F.D.A.) had immers beslist dat kanker alleen maar kan behandeld worden middels chirurgie en radiotherapie...
Max Gerson (die de dochter en de vrouw van Albert Schweitzer genas van ernstige longaandoeningen en vervolgens Schweitzer zelf van suikerziekte), werd door Schweitzer een genie genoemd. Deze arts die een leerling was van Ignaz Semmelweis, de dokter die beroemd werd nadat hij de kraamkoorts uit de wereld hielp middels het verplichte handenwassen met zeep bij de bevalling, bewandelde het therapeutische pad van de gezonde voeding met geloof in het zelfhelende vermogen van ons lichaam, en met veel succes. Maar zijn boek (A Cancer Therapy) werd in de V.S. verboden en zijn dochter Charlotte die zijn werk voortzette, moest eveneens uitwijken naar Mexico.
De kankertheorie van de Duitse arts Gerd Hamer werd door de officiële geneesherenbond nooit ernstig onderzocht en Hamer zat maandenlang in de gevangenis omwille van zijn afwijkende opvattingen en hij mag ook geen praktijk meer hebben.
Maar de meest ophefmakende therapie is misschien wel deze met de zogenaamde vitamine B-17, ook Laetrile genaamd, een stof die gehaald wordt uit de steen van perzikken en gelijkaardige vruchten. Ook daar wordt de werking van de therapie door de officiële geneeskunde miskend en ligt de eigenlijke reden volgens Mazzucco voor de hand: natuurlijke geneeswijzen en medicijnen zijn niet patenteerbaar, men kan er dus nooit geld uit slaan en zo worden ze op voorhand naar de prullenmand verwezen. Het hart van de perzik, de mispletoe, het Indianenmedicijn en vele andere planten: voor een op winst azende industrie zijn zij volstrekt waardeloos, ook al zouden zij miljarden (!) mensenlevens kunnen redden.
Op den duur zou men inderdaad haast gaan geloven dat kanker een ziekte is die door de geneeskunde gekoesterd wordt. Sterven moeten we allemaal, er is sowieso overbevolking en... is kanker voor heel wat functionarissen in die medische wereld dan geen echte goudmijn? (3)
Voor journalisten loopt het vandaag allemaal niet meer van een leien dakje, zo blijkt uit het almaar korter wordend ochtendbulletin. Afgezien van de portie islam die alvast trouwe luisteraars en beste kijkers sinds Elf September dagelijks te slikken krijgen, is daar het horror vacui dat zich naar de gracht rept om daaruit een oude koe te halen. Een onbekend acteur wordt herdacht, een zanger heeft het over zijn lievelingsgerecht en een jong politicus verklapt ons welke shampoo hij gebruikt en ook waarom. Angstvallig beperkt zich de binnenlandse politiek tot de roddels van de dag, en de buitenlandse tot de overname van enkele vage krantenkoppen - de rest is sport of wat daar nog steeds voor doorgaat. Van geschiedenis heeft niemand nog kaas gegeten, voor achtergronden is er zogezegd geen interesse en de radiostem kan niet rap genoeg haar litanie afmaken, het is immers tijd voor het volgende 'nummer', zoals de schakels der opdringerige lawaailintwormen zich heden laten noemen.
Alle gekheid op een stokje, maar het blijkt niet langer simpel om het nieuws van de dag te vergaren en te verslaan. Enerzijds zijn er die heilige huisjes en de lui uit wiens handen eenieder vandaag eten moet maar die hun waren verzamelen waar het daglicht niet mag schijnen. Macht oefent nu eenmaal druk uit omdat zij naast voederen ook doden kan en zo kijken alle ogen die aan die heersers weliswaar niet hun zicht te danken hebben maar dan toch het gespaard blijven van de blindheid, prompt de andere kant op als het monster moet passeren.
Een monster, zo zegt men, maar dat is het dan ook, en nu en dan komt het voorbijgegaan alsof het net zoals elk ander wezen op tijd en stond een plasje maken moet. In 1948 had George Orwell het al voorzien van in het ei, want een reptiel is het met alleen maar een reptielenbrein. George Orwell met zijn 1984 werd voorafgegaan door Franz Kafka's Het Proces dat posthuum verscheen in 1925, door Wij van Jevgeni Zamjatin in 1929 en door Aldous Huxley's Brave New World uit 1936. Bij ons was er in 1964 Ward Ruyslinck met Het Reservaat en niet zoveel langer is de lijst van wie over dit gedrocht hebben gerept. Het is de staat die zich verheft boven de enkeling, als was hij meer dan een persoon, als was hij, ja, de godheid zelf.
De staat of de computer, het is eender: beide zijn het zielloze machientjes, werktuigen die principieel het leven van elkeen zoveel gemakkelijker moeten maken maar die, als puntje komt bij paaltje, wapens in de klauwen van een handvol engerds zijn die anderen besturen willen en dicteren, alsof zij en zij alleen de wijsheid in pacht hadden. De staat dient dan om anderen af te romen via afschrikking en manipulatie, desinformatie, oorlog, geweld, macht en geld. Het is allemaal niet volmaakt ondoorzichtig, maar tegen de tijd dat men het monster ook echt in de gaten krijgt, is men de bezitter van een lange grijze baard en komt er van ridderlijke kruistochten tegen dit ultieme kwaad uiteraard helemaal niets meer in huis.
Maar ook jonge journalisten zien het blijkbaar toch niet zitten om enig verzet te bieden tegen wat in feite niet alleen hun fantasie verstikt maar wat hen tevens zozeer slaat met angst dat zij compleet verzwijgen wat zij eerst hoopten in geuren en kleuren te verslaan. De uitzonderingen op die regel betaalden voor hun eigen stukjes met hun leven of dan toch met hun vrijheid die daarvan wellicht het schoonste deel is. Op de hoofden van Salman Rushdie en van de tekenaar van de profeet staat nog steeds een prijs en ook de maker van wikileaks moet vluchten, Theo Van Gogh is dood en het aantal journalisten dat vergif innam neemt in steeds sneller tempo toe. Men zegt dat de speciale eenheden van CIA, FBI, KGB en dergelijke ongeziene diensten meer, nog dagelijks tegenstanders van de regimes die hen betalen, ongestraft neerleggen. Veilig zijn alleen wie in de rij blijven lopen - richting slachtbank hoe dan ook.
(J.B., 9 juli 2012)
08-07-2012
Kastelen rijzen alom uit de grond: het einde van het Westen?
Kastelen rijzen alom uit de grond: het einde van het Westen?
Een snel kleiner wordende 'elitaire' groep slorpt de levensmiddelen op van een even sterk toenemende arme en straatarme bevolking.
Bijzonder alarmerend is dat die 'elite' haar bezigheid louter obsessioneel verricht. Dit wordt al gauw duidelijk eens men inziet dat zij helemaal geen tekorten lijdt, noch aan levensmiddelen, noch aan luxeproducten, noch aan reserves voor die twee zaken. Zij vermeerdert haar bezit om geen andere reden dan óm het te vermeerderen en aldus is die 'elite' niets anders dan een sociale kanker.
Bovendien brengt dat handvol bezitters helemaal niets voort, alvast niets goeds, terwijl de ontelbaren die zij broodroven, per definitie behoren tot de werkende klasse en dus tot die groep van mensen die ervoor zorgen dat iedereen in leven blijven kan.
Kennelijk is tegen deze ziekte die binnenkort de volledige ondergang van onze beschaving zal betekenen, geen enkel kruid gewassen en dat komt voor een deel ook hierdoor, dat die kankerkaste erin slaagt om de schuld voor de malaise van zich af te schuiven in de schoenen van de werklieden: niet de alles opslorpende elite wordt met de vinger gewezen, maar wel de werkende klasse, die zij immers weet te beheersen door daarin tweedracht te zaaien, en meer bepaald tweedracht tussen de werkenden en de werklozen. Want de laatst genoemde categorie is niets anders dan een vernuftige uitvinding van de elite waarmee zij, in een wereld waarin de job - de slavernij - het toegangsticketje tot de wereld zelf is, niet alleen de werkenden extra uitperst, maar waarmee zij tevens het keizerlijke verdeel-en-heersprincipe voor haar gouden kar spant.
Amper een eeuw is het geleden dat de werkende burger opkwam voor zijn sociale rechten omdat hij tot dan toe zoals een ding behandeld werd: hij werd door gewetenloze rijkelui gebruikt in zijn krachtige levensjaren, maar van zodra hij ziek werd, oud of zelfs zolang hij kind was, werd hij genegeerd. Alleen zorgden toen de arbeiders nog voor hun kinderen, hun zieken en hun ouderen. Vandaag spelen de uitzuigers het met het genoemde principe van Caesar klaar om de zwakkere werkkrachten door het alsnog rendabele werkvolk zelf te laten afmaken.
En zij doen dit om te beginnen via de demonisering van de zwakkeren, waar zij hen bestempelen als werkonwilligen en als profiteurs, terwijl zij tegelijk aan het volk ook allerlei wetten opsolferen waarmee, uiteraard onder het mom van emancipatie en zelfbeschikking, men feitelijk alle onproductieven ook fysiek uitschakelt, wat wil zeggen dat zij voortaan probleemloos worden vermoord: de ongewensten nog vooraleer zij de wereld betreden, met abortus; de ouderen, die reeds helemaal uitgemolken werden, alsook de zieken, die immers geld opslorpen, de geesteszieken en alle andere 'nuttelozen', met euthanasie. Abortus en euthanasie: ziedaar de hedendaagse verbloemingen voor de meest laffe vormen van moord in de ganse mensengeschiedenis.
Onder het voorwendsel van een internationale solidariteit weten de genoemde slokops bovendien te bereiken dat hun banken, die nota bene multinationals zijn, jan met de pet van zijn laatste spaarcent beroven.
Witteboordencriminelen hebben de man in de straat daarvan kunnen overtuigen dat hij van economie helemaal geen kaas gegeten heeft en hij is dat ook gaan geloven, en wel in die mate dat men hem zijn geld voor zijn neus afhandig maakt terwijl hij er hardnekkig van overtuigd blijft dat hij aldus geholpen wordt... en dan nog door een soort van engelen die zich geheel zonder winstoogmerk zijn lot behartigen!
Want wat anders gebeurt er wanneer een bedrieglijke internationale constructie van de genoemde 'elite' die zich uitgeeft voor Europa, beslist dat de allerarmste Europese burgers zullen bijspringen voor de zogenaamd noodlijdende banken? Elkeen weet dat banken geen noden hebben want zij leven niet en hebben derhalve geen honger, dorst of kou. Voor wie het nog niet wisten: banken zijn niets anders dan bergen geld, verzameld door wie er teveel van hebben, de vruchten van de hebzucht die, zoals de existentiële paradox van het kwaad het nu eenmaal wil, helemaal niets anders inhouden dan de onterecht verworven macht om de toegang tot de natuurlijke levensmiddelen 'wettelijk' te blokkeren.
Een bank is niets anders dan de beurs van een rover, en die dief weet ons vandaag via de internationale pseudopolitiek onze levensmiddelen afhandig te maken, en aldus uiteindelijk ons leven zelf.
Andermaal dient men in beschouwing te nemen dat die middelen in handen van het gouden kalf geen enkel doel meer dienen kunnen dan de dood: de 'eerste' dood en ook de 'tweede'.
Niet de werklozen, de zieken, de geesteszieken, de anders-validen en de ouderen vormen de kanker van deze maatschappij: zij zijn volstrekt volwaardige individuen, ingebed in een sociaal weefsel dat gezond blijft en dat blijft bestaan precies dankzij de sociale wetten. Het is immers bij de gratie van die sociale wetten dat gezonde individuen werkzaam zijn en blijven, want wie zou zijn beste krachten verspillen, en dan nog vaak aan rijkeluizengrillen, als hij op voorhand wist dat hij gedumpt zou worden van zodra hij niet langer werken kon ingevolge ziekte, ouderdom of andere ongelukken? Dat ook de zwakkeren in leven mogen blijven, geeft aan de sterkeren de moed om door te gaan, zo weten zij immers dat zij niet vergeten zullen worden eenmaal hun krachten het begeven.
De kankercellen van deze maatschappij, zijn deze die helemaal niets goeds verrichten doch die geheel werkeloos niets doen dan bezitten, en die hun bezit aanwenden om aan anderen nadeel te berokkenen door hen de toegang tot de levensmiddelen te ontzeggen middels allerlei tolsystemen.
Het kapitalisme loopt nu op zijn laatste benen: het spreekt allang vanzelf dat hebzucht zoals elke andere zucht of verslaving, een ziekte is die pas ophoudt als zij de zieke welke zij bezit, gedood heeft. De bezitter immers wordt op zijn beurt bezeten, en dat is dan ook de letterlijke betekenis van de obsessie. Zij is terug te voeren op het doelloze rondtollen dat een aanvang neemt van zodra het ultieme perspectief verdwenen is, dat noodzakelijk voorbij de stoffelijke en eindige wereld ligt. Eens kon de stoffelijke wereld door het recht van de sterkste bestaan, maar als dit beginsel niet gauw plaats maakt voor een ander, dan zal het ook de ondergang bewerken.
(J.B., 8 juli 2012)
19-06-2012
Tijdgeest en kuddegeest
Tijdgeest en kuddegeest
Een door sommigen verguisd en door anderen verslonden Vlaams weekblad voert de bekende spreuk in het schild dat wat niet vrolijk gezegd kan worden niet de waarheid is. In fel contrast daarmee staat de spreektoon van een tekst die zozeer voor dé waarheid doorgaat dat de waarheid met die tekst wordt vereenzelvigd: evangelie. Een contrast want in het evangelie wordt niet gelachen; het heet weliswaar 'de blijde boodschap' maar 'blij' is iets heel anders dan 'vrolijk', de vrolijkheid immers mist die allerdiepste ernst in het licht waarvan het woord Gods ons lot bezegelt, alvast volgens wie geloven. Maar er is één uitzondering.
In het Nieuwe Testament vindt men met wat goede wil dan toch nog humor, meer bepaald in een passage over duiveluitdrijving. Een man is bezeten en Jezus wordt erbij gehaald. Uit de mond van de bezetene spreekt de duivel die zichzelf 'legioen' noemt, waarmee hij aanduidt niet één individu te zijn doch een ganse kudde. Daarop drijft Jezus deze boze geesten uit de man en hij stockeert ze als het ware in een kudde varkens die daar toevallig voorbijtrekken. De varkens storten zich daarop in razernij de afgrond in. Als dat karwei geklaard is en de Heer is weg, morren de boeren iets in deze zin: "Laat Hem in 't vervolg maar elders duivels gaan uitdrijven, want straks zijn we al ons vee nog kwijt!"
Alle gekheid op een stokje, maar als één zaak hier duidelijk wordt gemaakt, is het deze, dat de duivel of het kwaad geen unieke persoon is doch een kudde, en dat een boze geest niet de geest is van een enkeling doch die van een kudde: een duivel is met andere woorden een kuddegeest, en de kuddegeest is het kwaad zelf.
Het is helemaal niet verwonderlijk dat het kwaad een kudde nodig heeft om zich te manifesteren want in tegenstelling tot een enkeling of een persoon, kan een kudde niet ter verantwoording worden geroepen. Zij handelt ook niet vanuit welbepaalde redelijke motieven welke de essentie uitmaken van de verantwoording en zo kan zij ook bezwaarlijk responsabel worden geacht. Weliswaar bestaat een kudde uit vele individuen maar als die individuen ook nog mensen zijn, dan wordt in de kuddevorming zelf alle menselijkheid geweerd: wie toetreedt tot een kudde, zet zijn persoonlijkheid opzij en hij biedt spontaan gehoorzaamheid aan de kuddeleider die op zijn beurt gevolg geeft aan de verzuchtingen van de kudde-dieren. Via deze circulus vitiosus verdampt de menselijkheid als het ware vanzelf uit de kudde, die dan alleen nog een kudde is van dieren of van onmensen.
Een historisch voorbeeld van kuddegeest waar de Heiland zelf het slachtoffer van werd, wordt ons verhaald door Pontius Pilatus, die in een brief spreekt over de uitbraak van een ware massahysterie waarin - tevens volgens de evangelist Marcus - een bezeten menigte koos tégen de integere Jezus Christus die werd uitgespeeld tegen de crimineel Jezus Barabbas. Het leek wel alsof alle duivels uit de hel daar samentroepten, zo beschreef Pilatus de volksrazernij waarvan hij zegde dat hij ze nog nooit zo hevig had geweten, en kennelijk doelde hij op een strijd tussen goede en kwade geesten, een strijd die het menselijke ver te boven gaat.
Waar een kudde aan het woord is, verdwijnt het woord, wordt het tot slogan, tot gehuil en getier, tot blinde roep. In de kudde aapt de ene angstvallig de andere na, de enige nog resterende 'gedachte' is de zorg om het eigen hachje welke dwingt tot groepsaffiliatie in een even redeloze angst om uit de toon te vallen. De enig resterende norm is wat de meerderheid, de kudde eist en allen volgen zij die norm die verder echter volstrekt inhoudloos blijft.
Dat de kuddenorm van elke inhoud verstoken blijft, wordt duidelijk van zodra de tijdgeest kantelt: van het ene ogenblik op het andere verandert de norm van wit naar zwart en zonder de minste moeite past de ganse kudde zich aan de nieuwe standaard aan: de korte snit wordt een must en lange haren zijn ineens taboe; geel is de kleur van het moment, wit is nu not-done; het strikje vervangt de das; het Engels neemt de plaats in van het Frans. Maar geldt dit voor relatief onschuldige aangelegenheden, dan is het des te meer ook waar voor zaken van levensbelang. Prominenten vergassen holebi's, gaan hen na de ondergang van het naziregime promoten en schudden in het huidige tijdsgewricht alweer angstvallig de veren van zich af die zij gisteren nog vergaarden met de emancipatie van de pedofielen. Klinieken die altijd streng afkerig stonden tegenover abortus en euthanasie, blijken in het licht van een triomferende overbevolkingstheorie ongehoord soepel met alle winden mee te kunnen draaien. De kort geleden nog streng dogmatische katholieke kerk claimt niet langer de scheppingstheorie en lijkt in te stemmen met een verhaal van een aan zichzelf twijfelende evolutionist. En in die reusachtige wisseldans ziet men één constante: alle instituten en ook alle individuen zijn als de dood om zich over die levensbelangrijke dingen uit te spreken.
Door die laatste nu alles overheersende terughoudendheid ontstaat een irrealiteit, een bestaan-in-volstrekte-voorlopigheid of zoals kernfysici het zouden zeggen: een wereld in superpositie, die een geheel immateriële wereld is, een wereld van ladingen, spanningen, verwachtingen, hoop en vrees, kortom een wereld van niet eens beloften, een wereld van volstrekte onbeslistheid. Men spreekt zich er niet over uit wat goed is en wat kwaad, omdat men de ethiek wil gronden op de ultieme kennis... welke men voorlopig missen moet. Edoch, zonder goed en kwaad wordt ook elk onderscheid tussen waarheid en leugen arbitrair en gaat de werkelijkheid zelf aan het dansen en tenslotte aan het zweven: de werkelijkheid van de wereld en ook die van alle zielen welke hem bevolken.
Waar is de wereld van helder water en van harde steen? Waar zijn de bomen die met hun wortels rusten in de koele aarde voor een termijn van duizend jaar? Wie spreekt het woord waarop men bouwen kan? En waar blijft nu de god die ons dan toch dit leven schonk? Een wereld in superpositie lijkt wel een wereld opgegaan in damp, een bestaan dat ergens hangt, wachtend op condensatie, op herdichting. Maar voorlopig verblijft alles in een mist, in deze wereld zijn wij blinden, vangen wij geluidjes op en hebben wij het raden naar wat wij her en der geloofden waar te nemen.
Niemand spreekt zich nog uit over ook maar iets, maar tegelijk wordt druk gelegd op iedereen om alsnog te handelen. Is daar een brug? Weet gij het dan niet? Maar schrijdt dan toch vooruit, alleen zo zult gij het ten slotte aan de weet komen! Na u, zo antwoordt de aldus aangevallen stem, in de hoop dat een ander het zal doen, iemand die op de heldenstatus aast bijvoorbeeld, of iemand die dronken is en daardoor gevaarlijk onbevreesd. Na u, mijnheer; na u, mevrouw; ik wacht liever nog even, ik kijk de kat wel uit de boom, ziet u: ik droom.
Een droom is wat de wereld op die manier geworden is, alleen weten wij niet of het een nachtmerrie wordt ofwel een sprookje en het kan de twee zijn - dat is dan ook de betekenis van die superpositie, die onbeslistheid, dat gebrek aan kennis dat wel lastig is maar welkom tegelijk omdat het toelaat om terug te keren op zijn stappen zolang de beslissing niet gevallen is, het verdict op zich laat wachten, de uitslag onbekend blijft en de peilingen in alle richtingen tegelijk zijn gaan wijzen. Zijn het relativisme en de multiculturaliteit alsook de wagenwijde verschillen in de meningen omtrent duizend-en-een dingen een gevolg van de superpositie waarin de wereld nu verkeert of zijn ze er daarentegen de oorzaak van?
Alvast één ding is zeker: de tijdgeest verandert en aldus brengt hij de leugen van de kuddegeest aan het licht en daarin schuilt ook zijn zin. Indien de waarheid ons bezit was, dan zou er van tijdgeest uiteraard geen sprake zijn. Maar dan bleven wij ook onderhevig aan de dwang der kudden; wij bleven dan onpersoonlijk, onmenselijk en geheel wars van waarheid. En zo is het de fluctuatie van de meningen die ons tenslotte uit de klauwen redt van alles wat onwaar is. Tenminste als wij voldoende ruimte schenken aan de voorlopigheid, als wij bereid zijn om ons deel van de onzekerheid te dragen en als wij het weer leren om vrede te nemen met de droom.
(J.B., 19 juni 2012)
17-06-2012
Over de grenzen van het 'ik'
Over de grenzen van het 'ik'
Het is de ellende van de wereld dat noden worden miskend en rechten opgeëist. Ellende, omdat het leven van nature noden heeft, alle noden bevredigd willen worden en vrede zich als een recht handhaaft sinds oorlog als een onrecht wordt bestempeld.
Of dat laatste terecht gebeurt, is een vraag die zich niet meer betekenisvol kan stellen, zoals ook het 'recht van de sterkste' een holle frase is, en dit omwille van het probleem der zelfreferentie. De kip komt uit het ei, het ei komt uit de kip en het beste toont zich die absurditeit nog in de stelling dat de aarde om haar as draait.
Indien de aarde draaide om haar as, dan zou die as ten opzichte van een er omheen draaiende aarde, op de een of andere manier moeten stilstaan, maar dat kon pas zo zijn indien die as volstrekt immaterieel was, met andere woorden: indien zij niet bestond. Bestaat die as, dan draait de aarde er niet omheen en dan draait de aarde ook helemaal niet, maar dan draait het heelal omheen de aarde.
Vanop de aarde waar wij verblijven, kunnen wij ons perfect voorstellen hoe het heelal met al zijn sterren om onze aarde heen draait. Hetzelfde kunnen wij ons perfect voorstellen vanop elke andere planeet waarvan verkeerdelijk gezegd werd dat zij om haar eigen as draaide. Geen enkel hemellichaam bezit zo'n as en derhalve geldt voor elke planeet apart dat het heelal om haar heen draait. De aardbewoner kan zich perfect indenken dat alle sterren om de aarde draaien, de venusbewoner ziet klaar en duidelijk alle sterren omheen venus draaien en op die manier moet het perfect mogelijk zijn dat het heelal zich wentelt omheen alle hemellichamen tegelijk. Perfect mogelijk maar even onvoorstelbaar. Even onvoorstelbaar als het is voor de mens van gisteren om aan te nemen dat onze tegenvoeters niet van de aarde afvallen.
Onze tegenvoeters plakken tegen de aarde net zoals wijzelf en zo vallen wij allen in dezelfde richting, met name naar het midden van de aarde toe. Zo ook kan het heelal draaien omheen alle hemellichamen tegelijk omdat alle hemellichamen in wezen één en dezelfde massa vormen. Hoe immers zou de ene brok zich van de andere onderscheiden? Er is wat plaats daartussenin, maar plaats is er ook tussen de moleculen in en tussen de atomen en hun onderdelen en die plaats klapt dicht van zodra er een beweging stokt, een botsing plaatsheeft of een andere gebeurtenis de rust verstoort. De brokken in de ruimte zijn daarom zoals de ego's in de struktuur van het sociale: allen hebben zij de indruk dat zij onafhankelijk van de rest bestaan en dat die rest om hen heen draait; de ganse sociëteit draait omheen alle ego's tegelijk, zij draait omheen miljarden centrums tegelijk en geen van hen kan zich voorstellen dat hij of zij geen centrum is, geen 'ikje' of geen 'zelf'. En waarom anders schiet het voorstellingsvermogen ons hier tekort dan om die reden dat wij tenslotte noodzakelijkerwijze allemaal hetzelfde Zelf zijn?
(J.B., 17 juni 2012)
10-06-2012
Inbrekers en inbrekers...
Inbrekers en inbrekers...
Ze hebben ingebroken bij mijn tante, een weduwe van zesentachtig. Zij was voor een weekendje naar zee gegaan en werd bijzonder onaangenaam verrast toen zij op zondagavond thuiskwam en daar de voordeur van haar landhuis wagenwijd open vond. Eerst durfde zij niet naar binnen te gaan maar algauw besefte zij dat de dieven daar niet zaten te wachten totdat iemand hen op heterdaad kwam betrappen. Om kort te gaan: alles van waarde was weg.
Mijn tante is lang niet de enige in de straat die dit drama moest doorstaan, maar zij werd tenminste gespaard van de slagen en verwondingen die haar buren er gratis bovenop kregen toen zij aan de beurt waren, amper enkele maanden geleden. Toen zij wat tot zichzelf gekomen was, kon die vaststelling dat zij tenminste nog gezond en wel was haar ervan afhouden om wat verderop soelaas te gaan zoeken in godbetert het kanaal, want dat was na de lugubere vaststellingen haar eerste idee.
Het politiewerk zal waarschijnlijk helemaal geen resultaat opleveren, het overgrote deel van de inbraken blijft immers onopgelost, terwijl ook het vatten van de daders het slachtoffer maar weinig baat brengt aangezien de buit dan allang is verteerd en een kei kan men het vel niet afstropen, zoals de volksmond zegt. Die bandieten houdt men ook allang niet meer vast in een cel waar zij toentertijd op water en brood te kijk zaten voor iedereen want zij kosten alleen maar fortuinen aan de staat. En men moet zich vooral ook hoeden voor het misverstand dat het de armen zijn die stelen van de rijken...
Het is een hardnekkig misverstand dat nog wordt versterkt door het morele vraagstuk of een hongerige dan niet mag stelen. Afgezien van het feit dat het geen stelen is wat een hongerige doet als hij een appel uit een mand neemt van een ander die hem eerst weigerde er een te geven terwijl hij zijn fruit begraaft om de prijs ervan de hoogte in te jagen - afgezien van het feit dat dit geen stelen is maar wel gevolg geven aan de wet die gebiedt om een medeburger in nood bij te staan, zij het dan zo dat in dit geval burger en medeburger één en dezelfde persoon zijn... Afgezien van het feit dat de hongerige niet steelt doch zijn nood lenigt vanuit een onweerstaanbare want natuurlijke drang - afgezien daarvan is het een fabeltje dat er armen bestaan en ook rijken en dat de eersten de laatsten bestelen. De logica is bizar.
Men gaat ervan uit dat wie niet hebben, het bezit stelen van wie wel hebben, en dat dit de regel is, met andere woorden: dat dit voortdurend zo gebeurt. Dat lijkt logisch maar dan alleen voor wie niet stilstaan bij de zaak. Wie twee keer nadenkt, zal alras opmerken dat in dit probleem de begintoestand aardig over 't hoofd gezien wordt. In die begintoestand wordt namelijk als vanzelfsprekend aangenomen dat er twee soorten van lieden zijn, met name de bezitters en de niet-bezitters. Ja, dat wordt kennelijk aangenomen alsof het ging om twee soorten van mensen die zomaar uit de lucht kwamen vallen. De bezitters zouden dan ook diegenen zijn die terecht boogden op een bezit, terwijl de niet-bezitters eveneens terecht geen nagel hadden om mee aan hun gat te krabben. Over het soort van recht dat hier dan aan de orde was, geen woord.
Intussen weten wij allang dat zulks larie is en apekool, want vooreerst hebben alle mensen min of meer dezelfde noden en pas die noden kunnen een grond zijn voor de zogenaamde mensenrechten. Er zijn dus geen twee soorten van mensen: mensen mét bezit en mensen zonder; er zijn alleen mensen met noden, alleen de doden hebben er geen. Mensen beschouwen als terecht bezitslozen is daarom mensen beschouwen als zijnde zonder noden, en dat is levenden voor doden aanzien.
Het is flagrant onjuist om te stellen dat de armen de rijken bestelen. Precies andersom zijn de armen diegenen die bestolen worden, en hun tekort alleen volstaat als een perfect bewijs daarvan. De rijken zijn diegenen die stelen en hun overschot aan bezit toont aan dat zij verantwoordelijk zijn voor het tekort dat anderen lijden. Hoe anders immers konden zij die stalen, rijk worden, en zij die bestolen werden, verarmen - hoe anders dan door te nemen en of ontnomen te worden?
Inbrekers opsporen en straffen kost fortuinen aan de staat die aldus andermaal beroofd wordt en het is dan ook om die reden dat hier ten lande intussen al enkele decennia geleden de wet op de bedelarij werd afgeschaft. Vroeger immers hoefde een arme drommel die wilde overwinteren alleen maar met zijn hoed op de hoek van de straat te gaan staan en hij werd opgepakt en kon de kwaadste koude maanden geheel zorgeloos gelijk de vogelen des velds in de cel vertoeven - vandaag moet hij voor kost en inwoon al een moord begaan.
Maar er is meer. Want wie dacht dat de staat het op inbrekers gemunt had, zal de jongste jaren zijn kijk op die zaak al grondig hebben moeten bijschaven. Inbrekers immers zijn in feite museumstukken uit de prehistorie, lieden om compassie mee te hebben, helden die hun leven wagen voor een appel en een ei en vaak ook armen die aldus zo moedig het deel opeisen dat hen onrechtmatig door uitzuigers allerhande wordt onthouden. Vandaag de dag zijn dieven van een heel ander slag. En we herinneren eraan, want vastgeroeste overtuigingen zijn bijzonder hardnekkig: het zijn allerminst de armen die de rijken bestelen.
De rijken zetelen in de banken; in feite zijn zij de banken, want zij hechten zich aan hun bezit gelijk mossels zich hechten aan hun schelp. En de banken werken niet, het zijn instrumenten van rijken die hun voordeel doen met de noden der noodlijdenden, en wij weten allen dat zij dat doen door de menselijke noden slechts ogenschijnlijk te lenigen. Ogenschijnlijk, want tijdelijk, en altijd onder bijzonder verraderlijke voorwaarden. Hulp bieden zij nimmer zonder daaruit grove winst te slaan - zo worden rijken rijker met rentenieren en zo ook lenen behoeftigen zich almaar armer.
Vandaag echter nemen de rijken geen vrede meer met die manier van stelen. Vandaag immers plunderen zij niet langer partikulieren doch ganse bevolkingen ineens. Vatte wie het vatten kan, maar vandaag is sprake van "noodlijdende banken". Niet dat banken honger hebben, dorst of kou - verre van, want honger, dorst en kou zijn heel natuurlijke noden en die zijn ook te lenigen. Vergeet het: banken hebben honger, dorst noch kou: banken kennen geen natuurlijke noden; banken hebben alleen nood aan geld, zij hebben zoals ook de aan drugs en vele andere zaken verslaafden, de onverzadigbare nood aan steeds meer geld. En wie zal die nood dan lenigen? Andere banken, zou men denken, maar niets is minder waar. De rijken, of de banken, willen dat hun onverzadigbare nood wordt gelenigd door de noodlijdenden zelf, de niet-bezitters of de armen. Het ene land moet het andere bijstaan, zo doen zij hun marionetten het zeggen vanuit de torens van hun dictatoriale politieke nepconstructies, terwijl zij niets anders bedoelen dan dit: de niet-bezitters moeten aan de slokops het laatste wat zij hebben offeren.
En hoe ongelooflijk braaf zijn toch de mensen dat zij zich dat telkenmale laten welgevallen. Is het domheid die hier voor zorgt? Of is het de bittere wetenschap dat hier volstrekt legale en niets of niemand ontziende, 'superieure' inbrekers aan het werk zijn en dat men zich gelukkig prijzen mag als zij, nadat zij alles hebben leeggeroofd, hun gepluimde slachtoffers verder min of meer intact achterlaten?
(J.B., 10 juni 2012)
26-05-2012
Geloof en christendom. Enkele beschouwingen
Geloof en christendom. Enkele beschouwingen
1
Het christendom, of alvast een zekere interpretatie daarvan, ziet in het menselijk bestaan een welbepaald proces dat specifiek oriënterend werkt voor de gelovigen. Het uitgangspunt is, zoals trouwens in alle geloofsculturen, de vaststelling dat het bestaan allerminst een paradijs is, ofschoon het dat is waar men naar verlangt. Het verlangen naar het sublieme, het hoogst denkbare, het oneindige en het eeuwige zit ingebakken in het immer ontevreden mensdier en aan dit verlangen naar het goddelijke komen de religies tegemoet met een verhaal dat probeert uit te leggen waar die diepe kloof tussen het wenselijke en het feitelijke vandaan komt en hoe ze weer ongedaan gemaakt kon worden. Maar als men dan ziet dat de kerkelijke voorschriften voor een herstel van de hemel op aarde in feite neerkomen op het gebod tot gehoorzaamheid aan zijn superieuren, welke wereldlijke machthebbers zijn, dan hoeft men echt geen bolleboos te zijn om te beseffen dat men hier vakkundig wordt misleid en uitgebuit: middels een ondanks alles bijzonder geloofwaardig verhaal, laat de religieuze mens zich voor de kar spannen van zich religieus noemende leiders die pretenderen zelf net geen goden te zijn.
Het verhaal is zo misleidend omdat het een groot stuk waarheid bevat gekoppeld aan een even groot stuk verlangen naar het tegendeel daarvan en dus een verlangen naar de leugen. Het stuk waarheid bestaat zoals gezegd uit de vaststelling dat wij niet leven in een paradijs doch veeleer in een tranendal. Het verlangen naar de leugen of naar datgene wat helemaal niet bestaat, is onze verzuchting naar dat paradijs waarin geen leed meer is en zelfs geen dood. Wij kunnen ons met het feitelijke niet verzoenen en daarom streven wij naar het onwerkelijke, dat we bij tijden boven het feitelijke gaan verkiezen. En als dat gebeurt dan duikelen wij hals over kop in een droom die vaak kant noch wal meer raakt maar die ons tenminste van de harde feitelijkheid verlost, al was het maar voor de korte tijd die ons leven duurt. Vaak pas helemaal aan het einde van die rit komen wij weer met onze voeten op de grond terecht en moeten wij teruggeven wat wij ons onrechtmatig hadden toege-eigend, met name het paradijs op aarde.
In feite hoort de ware religie exact het tegendeel te zijn van datgene waarmee de vele godsdiensten en kerken doorheen de eeuwen leuren, en moet zij voor alles begaan zijn met de waarheid die immers noodzakelijk identiek is aan de godheid. Want als God bestaat, dan kan hij logischerwijze geen leugen zijn, en dan zal zijn wezen zich situeren in de werkelijkheid zelf, ook als onze werkelijkheid er een is van lijden en van dood. Maar de identificatie van het lijden en de dood met zijn tegendeel de opstanding en het eeuwig leven is echter pas mogelijk als zij door de betrokkene zelf wordt uitgevoerd. Het leed en de dood zijn met andere woorden niet zomaar vanuit zichzelf gelijk aan het eeuwig leven in goddelijke zaligheid; ze kunnen echter wel eengemaakt wórden door wie ook echt geloven dat zij één zijn. En meteen is hier duidelijk dat alle geheim van dit raadsel zich verschuilt in dat geloof zelf. Geloven is iets welbepaalds doen, het is iets in een welbepaalde zin veranderen, het is meer bepaald iets veranderen in zijn tegendeel, en waar dit gewoonlijk onmogelijk lijkt, wordt het niettemin mogelijk door het geloof en meer bepaald door het persoonlijk geloof, waarbij dan de persoon zichzelf zonder reserve in de waagschaal werpt: hij getuigt van de waarheid van wat hij beweert door het ook te doen of hij legt in wat andere bewoordingen getuigenis af van zijn geloof.
Hier duikt uiteraard onmiddellijk opnieuw de kwestie op van de sluwe leugen het bedrog en het zelfbedrog die wordt gecultiveerd ten koste van de waarheid: beliegen zij die getuigen van hun geloof zichzelf of bewerken zij inderdaad dat het leed en de dood gelijk worden aan het eeuwig leven? En verder: kunnen mensen dit wel, of is alleen een godheid daartoe in staat zoals bij uitstek de Messias? En hoe kunnen alle gelovigen dan van die 'toverij' van hun Messias profiteren door in zijn spoor te lopen en met hem de zevende hemel ingaan? Herhaalt zich hier dan geen verwisseling van het wenselijke met het feitelijke in een alleen maar meer verkapte vorm? Hoe de vork aan de steel zit is alvast helemaal niet meteen klaar en duidelijk te zien!
Met die onbeslistheid kan men geen tekst besluiten, zo kan alvast worden geanticipeerd op een weliswaar terecht protest. Maar het alternatief is de pretentie de waarheid in zijn bezit te hebben. Driewerf helaas en tot spijt van wie het benijdt kan de waarheid het bezit van niemand zijn.
2
Het feitelijke met het wenselijke in overeenstemming brengen door zijn wensen op te geven en vervolgens de feiten te accepteren, blijkt een christelijke levensweg waarbij het aanvankelijk geschuwde lijden en de dood niet langer worden uit de weg gegaan vanuit het inzicht dat zij als 'boete' kunnen functioneren en aldus het tegendeel van schuld genereren, en dat is verdienste.
Voortbouwend immers op het wraakprincipe van het jodendom blijkt ook het christendom zich met zijn principe der vergeving niet te hebben losgemaakt van dit dan toch bijzonder primitieve beginsel dat zich bij nader toezien vermetel verschuilt achter het mechanisme van schuld en boete hetwelke zich gespiegeld herhaalt in dat van verdienste en beloning.
Wanneer Eva en Adam gezondigd hebben dan worden zij bijna voorgoed uit het paradijs verbannen. Een Messias wordt hen beloofd door God de Vader, doch deze Heiland zal in de plaats van de mens met de bijzonder zware tol van zijn eigen leven betalen om de menselijke verlossing te kunnen bewerken met minder kan de beledigde Vader kennelijk geen vrede nemen.
Of moest men dan aanvaarden dat het jegens de duivel was die de mens wist te verleiden, dat een schuld vereffend diende te worden? Het gaat hier hoe dan ook om rekeningen of, veeleer nog, om afrekeningen, aflossingen van schulden, betalingen of tol. Van de vergeving welke voor het christendom kenmerkend zou zijn alsook uniek in de geschiedenis van de ethiek, is hier in de verste verte hoe dan ook geen spoor te bekennen.
Christus bloedt voor onze zonden, Hij verduurt onrecht om het onrecht dat wij hebben verricht en nog verrichten, opnieuw recht te trekken en om aldus te herstellen wat eerst onherstelbaar leek. Vooral de Kerk houdt voor dat wij mensen niet tot vergeving in staat zijn zonder de genade van de Heer die voor het herstel van de zonde reeds heeft betaald in onze plaats. Als er al van vergeving sprake is, dan gaat het wel uitsluitend om de vergeving van de Heer jegens ons, mensen, want aan elkaar vergeven blijkt uiteindelijk niet zonder een goddelijke genade te kunnen lukken. Wel kan de mens aan het christelijke mysterie participeren door de imitatio Dei, de navolging van Christus, die immers in onze plaats weer goedmaakt wat Adam in onze plaats had verbrod.
In die zin kunnen ook wij alsnog het goddelijke in een verdorven wereld ingang doen vinden, al betalen wij daarvoor noodzakelijk een prijs, zoals eerst ook de Heiland een prijs betaalde om ons, mensen, terug te brengen tot de waarheid. Met Christus heeft zich de waarheid aan de mens geschonken de waarheid die op zijn beurt door de mens aan de wereld geschonken dient te worden. Het in de wereld doen geboren worden van het ware maar tevens van het schone en het goede en in één woord het goddelijke wordt door ons betaald met onze arbeid en via deze weg ook met de inspanning die onze arbeid van ons vraagt: het leed dat ermee gepaard gaat en het leven zelf dat in het teken van dat werk geplaatst kan worden.
Zodoende hebben het lijden en de dood reeds de betekenis van een verrijzenis omdat zij dankzij de arbeid in navolging van de Heiland transformaties zijn geworden. Het leed is dan werkelijk niet langer leed omdat het niet voor niets gedragen wordt en op dezelfde wijze blijft evenmin het ganse leven vruchteloos. In dienst van een hoger doel de ander die in het christendom wordt vergoddelijkt krijgt ons leven zelf een zin en gaat het niet verloren. En men kan zich afvragen in alle ernst of hier de mens nog onderscheiden is van alle andere dieren, van de insecten en ook van de plantenwereld, waarin individuen immers in gelijkaardige altruïsmen zichzelf volkomen overstijgen in een heiligheid, door kunstenaars soms voelbaar gemaakt zoals in Igor Stravinsky's Le Sacre du Printemps.
3
Er is een bijzonder wrange kant aan het menselijk bestaan en die dankt zijn oorsprong aan het samenvallen van het ongeluk met het bewustzijn daarvan. Het ongeluk is de eindigheid, het gegeven dat niets of niemand volmaakt is en blijft duren en dat na de opgang een ondergang volgt en tenslotte de dood: de dood van geliefden welke ons geestelijk mee doet sterven met hen van wie wij houden en dan ook nog de eigen dood. Maar dit gegeven van hun onvolkomenheid en van hun eindigheid wordt door geen van alle levende wezens beseft, tenzij door de mens. Dieren die sterven, lijden weliswaar, maar zij denken niet aan het niet-zijn, het niet-meer-zijn of het nooit-meer-zijn. Men zegt dat zelfs runderen die naar de slachtbank worden geleid, geen idee hebben van wat hen te wachten staat, en dit zeer in tegenstelling tot de edellieden en de clerici op wie ten tijde van de Franse Revolutie de guillotine wachtte. Er zijn ter dood veroordeelde misdadigers die de kalmte bewaren als zij op hun plek van executie aankomen en er bestaan ook mensen die zeggen te verlangen naar de dood, al bedoelen zij misschien het einde van het lijden als dat nog slechts bereikbaar wordt geacht middels het einde van het leven omdat het leven enkel leed geworden lijkt. Een meer tragische tragedie is moeilijk te bedenken dan de teleurstelling die elk begoocheld en feitelijk belogen kind meemaakt als het eenmaal volwassen wordt en gaat beseffen dat de dagen van het leven dat het in het beste geval althans weliswaar geniet, geteld zijn. Bovendien blijft het ogenblik van de beëindiging van het bestaan voor elkeen volstrekt onbekend, wat heel concreet wil zeggen dat het altijd in de lucht hangt zoals ook het zwaard van Damocles: het zal ooit vallen, alleen weet men niet wanneer, en dit kan zich straks al voltrekken, of nu meteen, en de kans dat het gebeurt neemt mettertijd toe. Wie plannen maakt, mist de zekerheid dat hij ze ook zal kunnen uitvoeren. Wie schulden heeft, weet niet of hij ze tijdig zal kunnen inlossen. De eigen wil blijkt vaker te worden gedwarsboomd door een volstrekt blind lijkend lot waarvan ons de bedoelingen duister blijven, als die er al zijn. Het komt ons zelfs voor dat de oorsprong van het eigen bestaan waar wij zo aan hechten, het volstrekt ongewilde product is van een blind toeval dat het ook afbreken zal: door een plotselinge koorts, door de wielen van een tram, door samenzwering en door moord, door een blikseminslag of een clusterbom. Het bestaan waaraan wij vaak zozeer gehecht zijn, blijkt te worden mogelijk gemaakt en gedragen door dezelfde banale factoren die het ook in de weg staan en als wij een poos hebben kunnen leven, dan mogen wij van geluk spreken en dienen wij ons ook te realiseren dat wij nooit recht hadden op dit geluk omdat het gaat om 'geluk' in de betekenis van 'chance'. Als een stuk leven ons te beurt valt, dan mogen wij lachen want ons bestaan lijkt volstrekt overbodig. En te beseffen dat uitgerekend datgene waaraan wij de meeste waarde toekennen altijd en per definitie in de meest gewetenloze handen is de handen namelijk van het blinde en doofstomme noodlot geeft misschien wel de doorslag tot het nemen van die bijzonder irrationele beslissing waarbij wij ons onderwerpen aan de wil van een God.
Het irrationele kan immers niet met de rede worden bestreden. Een waanzinnige kan niet worden overreed omdat hij per definitie niet (langer) vatbaar is voor rede. Maar bij nader onderzoek, bevatten argumenten op zich reeds een irrationele factor die allerminst bijkomstig is omdat het hun machtsfactor is, en macht is niet rationeel doch luistert slechts naar het recht van de sterkste dat alleen maar slaat op de afwezigheid van recht, en dus luistert macht helemaal niet. Macht dwingt en zo ook is het de macht in de argumentatie welke ons dwingt om ons erbij neer te leggen en dat weten goede redenaars die dan ook spelen met de op die gronden altijd vage grens tussen redenen en drogredenen, welke ook de grens is tussen waarheid en leugen. Waar is ten langen leste altijd datgene waarvan getuigenis wordt afgelegd, datgene waarvoor iemand zich borg stelt met zichzelf en dus met zijn eigen leven. Zelfs waar men het waarheidscriterium zogenaamd wetenschappelijk bepaalt, is en blijft dit noodzakelijk een waardering, en dat is iets dat men aanneemt of toekent, een daad en dus iets waarvoor men verantwoordelijkheid draagt. Zich verantwoorden betekent antwoord geven op de vragen welke spontaan oprijzen vanuit de vaststelling dat hetgeen gedaan werd ook anders had kunnen gedaan worden, en wie zal zeggen wat het beste is? Alles blijkt tenslotte gissen en missen en dat proces is inderdaad irrationeel of ongestuurd en als het resultaten afwerpt, dan dankt het die aan de kracht die erin schuilt om door te gaan met proberen tot iets lukt. Misschien is het geloof dit doorgaan met proberen zonder welk het nagestreefde geluk onmogelijk is. Het irrationele als beantwoording van het irrationele blijkt aldus op zijn minst verantwoordbaar en over hen die op dit punt verantwoordelijkheid opnemen, kon men zeggen dat zij geloven en dat zij zich aldus borg stellen voor een waarheid die alvast zijzelf voor 'de' waarheid houden zonder meer.
4
Het dichten van de kloof tussen het wenselijke en het feitelijke kan gebeuren middels een of ander religieus verhaal, maar of die zoete en dikwijls ook bedrieglijke troost, de waarheid heten mag, valt nog te bezien. Hoe dan ook gaat het in de godsdienst om verhalen die de rede overstijgen maar dat blijkt misschien ook wel nodig voor het vormen van een antwoord op de grondeloosheid van ons bestaan. Maar er is nog een ander en veel sterker argument om te geloven en dat heeft aanvankelijk slechts heel weinig te maken met de vraag naar waarheid en nog veel minder met de kwestie van de bewijsbaarheid. Deze vorm van geloven heeft zelfs lak aan de zich alom opdringende eis om allerlei wetenschappelijke metingen en bewijzen en als het moet, dan handelt hij daar zelfs recht tegen in. Toch blijkt uitgerekend dit argument veruit het meest spectaculaire én overtuigende. Het gaat hier om het argument van het verzet omwille van het recht.
Weliswaar worden wij in ons bestaan geconfronteerd met het lijden en met de dood, maar men zou kunnen zeggen dat ook de dieren en de planten die ellende kennen en moeten ondergaan omdat zij inherent is aan het leven: zonder de dood zouden de levende wezens zich alras in vele lagen opstapelen op aarde en zonder pijn zouden zij in sneltempo verdwijnen. Vormen het lijden en de dood dan ernstige beperkingen voor het aardse leven, dan kan men zich tegelijk onmogelijk een wereld voorstellen waarin die beperkingen er niet waren en derhalve kan men eigenlijk niet eens zeggen dat ze een kwaad betekenen op zich. Als het lijden en de dood al kwaad kunnen bevatten, dan situeert zich dit kwaad in elk onrecht dat zich van deze twee bedient. Wanneer de ene mens de andere het hoofd inslaat, dan is niet een veel te dunne schedel verantwoordelijk voor die tragedie maar wel de geweldenaar die immers zelf verantwoordelijk is voor zijn daad.
Als dagelijks twintig duizend kinderen omkomen van de honger, dan is niet een tekort aan voedsel verantwoordelijk voor hun wrede lot want een tekort aan voedsel kan zich niet verantwoorden, trouwens evenmin als een mens zonder voldoende hersenen of beroofd van de vrijheid en de middelen die nodig zijn om aan die wantoestanden te verhelpen. Als elke dag opnieuw zoveel kinderen sterven dan is dit geen tegenslag maar wel een aanslag, een onrecht dat hun door anderen wordt aangedaan, en uitgerekend door diegenen die aan de noodlijdenden de toegang tot de levensnoodzakelijke voedselbronnen verhinderen. In alle duidelijkheid doen zij dat effectief door de machinerie te ondersteunen die de zwaksten van de levensmiddelen afhoudt, en voor de heel slechte verstaanders: die machinerie is inderdaad die van het geld die het moordende principe van de wraak in leven houdt.
Geloven betekent dan niets minder dan de wil om mens te zijn, en dat is de wil om zich te kunnen verantwoorden, en dat houdt hier bij uitstek in: de radicale weigering om nog langer mee te werken aan de moordpartijen georganiseerd door het gouden kalf en al zijn handlangers in het geïnstitutionaliseerde wraakprincipe. Er bestaat immers geen enkel excuus meer voor ongeacht welke mens die bij zijn volle verstand is, die vrijheid geniet, en die beschikt over minimale werkingsmiddelen. Er bestaat geen enkel excuus voor hem jegens het kind dat dankzij de hedendaagse communicatiemiddelen letterlijk voor zijn ogen van de honger sterven moet. Er bestaat geen excuus voor hem als hij de geldhandel in ere houdt zoals voordien, als hij doorgaat met geven en vooral ook nemen volgens het principe van het recht, het beginsel van schuld en boete, de regel van 'voor wat hoort wat' die pretendeert de orde te handhaven terwijl hij noodlijdenden links laat liggen. Er bestaat geen excuus voor hem die zich in deze regels inmetselt, want op die manier voorwaar graaft hij zich in, in zijn eigen graf.
Niet mis te verstaan is het persoonlijke bezit zelf het schuldbewijs aan kindermoord door uithongering. Men hoort dus niet te pronken met zijn bezittingen. In het licht van de waarheid tonen zij hun ware gelaat: het veel te grote huis dat, nu de kerken worden gesloopt, de kathedralen in omvang overbluft; de blinkende doodrijder waarvan de uitlaatgassen lood bevatten en benzeen die de hersenen aantasten en aldus de levenskansen drastisch beperken van de minder gegoede en op straat levende jeugd; de eretitels die eerzuchtigen aan elkaar toekennen in de ongeremde graaicultuur van ons-kent-ons, de vakantie-oorden waar men op zijn wenken wordt bediend, de dure merkkledij en al die andere indrukmakerijen. Men moet er niet mee pronken want in het licht der waarheid blijken zij samen met elk ander (overtollig) persoonlijk bezit het schuldbewijs voor moord en de roep om straf. Moge de Heer ons genadig zijn!
5
De kloof tussen het wenselijke en het feitelijke wordt alras gedicht eenmaal men inziet hoe men dat zogenaamde wenselijke in feite niet kan wensen omdat het aanvankelijk gewenste in het licht van de waarheid van zijn illusoire sluier wordt ontdaan en zich toont in zijn ware gedaante: het nagestreefde schijngeluk, de luxe en de rijkdom blijken immers niets anders dan een schuldbewijs inzake de voortdurende aanslagen gepleegd op de zwakken en de armen. De noodlijdenden hebben datgene tekort wat de rijken in overschot bezitten en waar deze laatsten aan de zwakkeren de toegang tot de levensmiddelen onthouden, dienen zij alleen die vormen van recht en orde welke ontspringen aan het geldwezen, het gouden kalf, het wraakprincipe of de machinerie welke het bestaan voorwaardelijk maakt op de manier waarop Lucifer dat eens bepaald heeft op een hoge berg: "Alle wereldse rijkdommen die gij van hieruit kunt zien, zullen de uwe zijn van zodra gij voor mij knielt!" Niet langer heeft de mens natuurlijkerwijze recht op leven: zijn recht op het levensnoodzakelijke voedsel, het onderdak, de kleding en de vele andere beschermingen wordt immers niet langer bepaald door zijn nood hieraan, maar wel hangen zij af van het feit of hij hiervoor betaalt met de munt waarop het beeld prijkt van de machthebber. De natuur die ons het leven geeft, wordt derhalve voortaan gedwarsboomd door een wereldheerser die ons de (levens)weg verspert en die een knieval eist. De knieval komt neer op het betalen van een tol en het geld dat voor die betaling nodig is kan worden 'verdiend' in de wereld die door de duivel vastgelegde wetten volgt. In de praktijk betekent dit dat wie zijn leven lief is, mee moet werken aan het bastion van de satan. Elk verzet tegen die gang van zaken wordt hierdoor bijzonder zwaar.
Maar op dit punt gekomen blijken wij alsnog te kunnen kiezen, en meer bepaald kunnen en moeten wij ook kiezen tussen, enerzijds, de wereldse voorspoed die ons ontegenzeggelijk met een zware schuld belaadt en, anderzijds, de barmhartigheid, het mededogen met onze medemensen en het lenigen van hun noden met de middelen welke voorhanden zijn. Wij worden weliswaar verleid om dat overschot aan middelen anders aan te wenden en om ermee te pronken, maar slechts de waarheid behoeven wij om in te kunnen zien dat die pronkzucht een verkapping van de moordlust is en dat alle attributen welke de wereldse rijkdom illustreren, schuldbewijzen zijn in de gigantische tragedie van de mensheid welke zich kennelijk voltrekken moet als een strijd tot het bittere einde tussen de goede en de kwade machten.
In dit klare licht dat de waarheid ten slotte is, vinden wij dan ook het aanzicht van de waarheid, welke het gelaat van Christus is: de medemens in nood die om erbarmen vraagt, en zijn smeekbede betreft zelfs niet vooreerst de vraag tot het lenigen van zijn honger, maar eigenlijk gaat zij onszelf aan: onze ziel die, in zo'n zware schuld versmacht, op redding wacht, op de Messias die zich uitgerekend daarom toont als mens in nood. Zo leidt de caritas ons op het rechte pad: wij schenken onze rijkdom weg en zo ook bevrijden we ons van die lasten die een moordenaar tot in de eeuwigheid moet torsen in het diepste dal der hel. Zo simpel is het christendom en ook zo waar, eenmaal het licht van Sinksen alles met zijn klaarte van de duisternis bevrijdt.
(J.B., aan de vooravond van Pinksteren 2012)
15-05-2012
Agnosticisme
Agnosticisme
Ik herinner me nog van op school dat ons in een godsdienstles werd gevraagd of wij al dan niet gelovig waren. En uiteraard heb ik het nu over de periode ná het tijdperk waarin het 'vanzelfsprekend' was dat men geloofde. In het tijdperk van het vanzelfsprekende geloof had immers niemand het gewaagd om zich voor een ketter uit te geven want de gevolgen daarvan waren al te drastisch. Maar het tijdperk van de religieuze hypocrisie is niet het onderwerp van dit epistel.
Ons werd gevraagd of wij gelovig waren of niet, en daaronder moest dan worden verstaan: de vraag of wij geloofden in een leven na de dood. Wij dachten ernstig na over die vraag en alras waren er leerlingen die beweerden dat zij geloofden, terwijl anderen zegden helemaal niet te geloven en nog anderen geraakten er niet uit. Die laatste categorie van twijfelaars werd door de leraar eigenlijk wat meewarig bejegend en hij zegde dat zij beter moesten nadenken, zodat het wel leek alsof hun onbeslistheid een gevolg was van een zekere luiheid. Ikzelf vond dat ik echt geloofde en bovendien vond ik dat ik gelijk had en dat de ongelovigen niet diep genoeg nadachten over het probleem. En wat het statuut der twijfelaars betreft, sloot ik me aan bij de mening van de leraar. De 'logica' was als volgt: wie onbeslist blijft, is te lui ofwel te laf om te kiezen, want wie een keuze maakt, moet die keuze ook kunnen verdedigen en dat vraagt heel wat argumenten, inspanningen, risico's en verantwoordelijkheden.
Dat het aangehaalde argument tegen de twijfelaars allesbehalve logisch was, ontging me in die tijd volkomen. Zoals blijkbaar alle anderen, zag ook ik niet in dat een daad niet kan verantwoord worden op grond van alleen maar de inzet die hij vraagt en dat hij, eensgelijks, niet kan verworpen worden op grond van alleen maar het gegeven dat hij tot niets verplicht. Bovendien kwam het niet in me op om te veronderstellen dat het wel eens zo kon zijn dat, eens het geloof niet langer een must was, men ons tegelijk met die keuze tussen geloof en ongeloof wilde strikken in gloednieuwe en veel minder goed zichtbare netten. Hoe dan ook deed men ons kleur bekennen en in feite betekende dit dat wij werden onder druk gezet om te gokken.
Gokken is een lelijk woord maar het is niettemin ook in de onderhavige materie van toepassing, en wel in niet geringe mate! Als iemand de vraag krijgt voorgeschoteld of hij al dan niet gelooft in een leven na de dood, dan verwondert het mij nu ten zeerste als die persoon antwoordt dat hij gelooft of niet gelooft, want in elk geval kan niemand weten of hem na zijn dood nog iets te wachten staat, om de heel eenvoudige reden dat niemand ooit opstond uit de doden om het ons te komen verklappen. Er zijn uiteraard wel altijd mensen geweest die beweerden uit de doden te zijn opgestaan, of mensen die zegden anderen uit de doden te hebben zien opstaan, maar daar heeft men uiteraard zelf niets aan want de meest onzinnige zaken worden nu eenmaal beweerd. Beantwoordt iemand de vraag naar het leven na de dood daarentegen met slechts de bevestiging dat hij het antwoord op die vraag niet kent, dan komt dit bij sommigen alsnog over als 'onvoldoende', waarmee dan uiteraard geïnsinueerd wordt dat er op elke vraag een antwoord bestaat. Intussen weten wij echter al dat de taal ons toelaat om vragen te stellen die in feite slechts schijnvragen zijn: zij klinken zoals vragen en grammaticaal gezien zijn zij dat ook, maar in wezen slaan zij op twee keer niets. De vraag of God bestaat, is er zo een, omdat de steller van de vraag hoe dan ook begrippen gebruikt die hij zelf niet definieert. En de vraag naar het leven na de dood is in een gelijkaardig bedje ziek omdat de dood sowieso het leven uitsluit, anders was hij niet de dood. Alle discussies welke hierover alsnog worden gevoerd, zijn te herleiden tot begrips- en nog andere verwarringen.
Dat men ons onder druk zet om te gokken van zodra men ons 'dwingt' om stelling te nemen inzake 'het geloof', is misschien wel een in onschuld verkapte list met het oog op het engageren van personen in zaken waarvan zij in feite het fijne niet weten. Zij worden gelijk paarden voor een kar gespannen terwijl zij niet weten wat er op de kar ligt, van wie het is, waarheen ze de vracht zullen brengen, waartoe dat alles zal dienen en of het nu goed is ofwel slecht wat ze zodoende verrichten. Edoch, op zich is gokken zonder twijfel volstrekt immoreel omdat wie gokt het eigenste lot afhankelijk maakt van een geheel ongegrond gegeven terwijl een mens toch principieel beschikt over de mogelijkheid om na te denken over zijn zaken. Wie gokt, doet derhalve alsof hij niet nadenken kan en aldus houdt hij in feite zichzelf voor de gek. En het dringt blijkbaar niet eens tot ons door dat het tot gokken is dat wij worden aangespoord als men ons vraagt of wij geloven. We denken er niet eens aan dat onze gok ons tot een specifiek engagement verplichten kan. Meer nog: we realiseren ons zodoende zelden dat het anderen zijn die ons warm maken, en dan nog voor zaken waarvan wij geen flauw idee hebben wat zij in feite inhouden.
Ja, als men ons de vraag stelt of wij al dan niet geloven, waarbij tevens de mogelijkheid van de twijfel niet geduld wordt, en wij beantwoorden die vraag zoals van ons ook wordt verlangd, dan heeft men ons in feite reeds in supporters omgeturnd - supporters van de een of andere ploeg of zaak of ideologie. En supporters zijn per definitie lieden welke ondersteuning bieden aan een zaak: zij vechten voor een zaak die zij de hunne achten, net zoals een paard trekt aan de kar die het de zijne waant.
In feite zit er op de kar een stuurman die het trekdier bij de teugels gidst en hij bepaalt waarheen de kar gebracht wordt - het paard hoort dom te blijven en trekken is zowat alles wat het doen mag. Of beter: alles wat het doen moet, zij het dat ook die verplichting werd verkapt. En zo blijft het trekbeest in de waan van een vrijheid die helemaal niet de zijne is. Net zoals een mens die volhoudt te geloven, zich beroept op een hiernamaals dat hij allerminst bezit en dat hem zelfs zijn hiernumaals dreigt te ontvreemden.
(J.B., 15 mei 2012)
10-05-2012
De intrede van de chaos
De intrede van de chaos
Elke beschaving kent een groei, een bloei en een afgang. De groei is altijd moeizaam en traag, de afgang meestal bliksemsnel. En dat dit geldt voor elke beschaving, is een wet die evenals de andere wetten omtrent leven en dood niet één uitzondering kan dulden.
Om te komen tot een maatschappij zoals de onze hier in 't Westen, waren geen eeuwen nodig doch verschillende millennia. Uit de slavernij worstelde zich moeizaam doch beslist de democratie los, de aapmens leerde te spreken en te schrijven, de verlichte rede trad in de plaats van het blinde bijgeloof, de onder een aangeprate erfzonde en schuldbesef gebukte arbeider verwierf sociale rechten en tenslotte heuse mensenrechten. Na eeuwen van verdrukking was het wennen aan de vrijheid een ware ontketening die onvermijdelijk meer losliet dan ooit de bedoeling kon zijn geweest en op die manier werd het toppunt van onze beschaving al onmiddellijk vergezeld van zijn eigen ondergang.
Europa, opgericht met het oog op een duurzame vrede tussen staten die nooit hebben opgehouden elkaar te bestoken, verwerd tot een dictatoriaal bastion van onverkozen ambtenaren in dienst van de banken - een apparaat dat geheel ongestraft het rijke westen pluimt dat zelfingenomen zijn roes uitslaapt. De met bloed en tranen verworven prille beginselen van sociale rechtvaardigheid gaan heden onder de hamer.
In artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat letterlijk: "Een ieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid." (°)
In artikel 5 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie getiteld "Verbod van slavernij en dwangarbeid" staat te lezen: "1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden. 2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten. 3. Mensenhandel is verboden."
Het artikel 23 van de Belgische grondwet van 17 februari 1994, getiteld "Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden", bevestigt: "1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand" (°°)
Echter, met de snelwetten welke, gebanaliseerd als 'lopende zaken', grotendeels tijdens de feitelijk regeringsloze periode in 2011 werden bekokstoofd, vegen enkele politici de vloer met de genoemde mensenrechten en grondrechten: tussen het vuurwerk van de jongste Kerst en Nieuwjaar, en meer bepaald op 28 december 2011, besluit minister Monica De Coninck dat het 'passend' karakter van het werk waarop eenieder recht heeft, niet langer zal bepaald worden door de jarenlange inzet van de betrokkene op school en door de talloze gegronde beoordelingen en examinaties door gespecialiseerde docenten welke dan resulteren in het bewijs van kennis en kundigheid dat het behaalde diploma tenslotte is. Welneen! Voortaan, zo besluit de minister, zal over het al dan niet passend karakter van een job worden beslist door de vrije markt, wat wil zeggen: door jan met de pet, die oordeelt op zicht! (°°°)
Tegelijk zijn wij nu stilaan ook gewoon geworden aan nog een andere wetteloosheid die de hoger geschetste de hand reikt, met name de toebedeling van jobs door politici aan volstrekt onbekwame en ongeschoolde kandidaten in ruil voor ordinaire gunsten die de democratie zelf ondermijnen - of hoe anders moet men het noemen als men zijn stem verkoopt en aldus banaliseert in ruil voor een job die men niet eens aankan of verdient? De vriendjespolitiek - tussen haakjes, de hoofdverantwoordelijke voor de onomkeerbare, versnelde, algemeen maatschappelijke achteruitgang - ridiculiseert meteen de maatschappelijk georganiseerde vorming en scholing en daarmee ook het geheel van de wetenschappen die, naast wat er nog overblijft van de ethiek, onze samenleving hebben gegrondvest.
Hand in hand gaan deze twee absurditeiten: talloze jobs worden bemand door onbekwamen terwijl de bekwamen voortaan gedwongen worden om het werk van ongeschoolden te verrichten, en dankzij de ongebreidelde corruptie van de politieke klasse gebeurt zulks nu geheel volgens de wet. Het recht op passend werk vervalt van zodra men zonder werk valt - vatte wie het vatten kan! Niet mis te verstaan, is hier inderdaad de wet van de volstrekte wetteloosheid aan de orde.
(J.B., 10 mei 2012)
Noten:
(°) Verder zegt artikel 23 tevens: "Een ieder, zonder enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid. Een ieder, die arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zo nodig met andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld. Een ieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen." Zie: http://www.aivl.be/subthema/universele-verklaring- van-de-rechten-van-de-mens-volledige-versie/842
(°°°) Zie: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/api2.pl? lg=nl&pd=2011-12-30&numac=2011206470 . Artikel 1 zegt dat in artikel 23 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, de volgende wijzigingen worden aangebracht: "1°) het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Art. 23. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het aangeleerd beroep, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep : 1° tijdens de eerste drie maanden van werkloosheid, indien de werknemer de leeftijd van 30 jaar niet heeft bereikt of indien hij een beroepsverleden heeft van minder dan 5 jaar; 2° tijdens de eerste vijf maanden van werkloosheid, indien de werknemer niet voldoet aan 1°. » Dit houdt in dat grosso modo na 3 respectievelijk 5 maanden werkloosheid voor de betrokkene de wet inzake het passend karakter van de job oplost in het niets!
Toen wij nog kinderen waren hielden onze leraren ons een superleraar voor die ons wel iets substantieels te vertellen moest hebben want hij was de zoon van God. Wat zeg ik? Hij was de zoon van God en tegelijk God zelf. Die man wist het dus beter dan wie ook en als hij ons niets te leren had, dan hadden wij van helemaal níemand lessen te krijgen.
Het probleem was alleen dat de man in kwestie al zo lang dood was, al tweeduizend jaar intussen om precies te zijn. Geen nood, zo zei men ons, want vier leerlingen van hem hebben zijn lessen neergeschreven en dat die geschriften alle vier hetzelfde zeggen, toont aan dat ze wel degelijk de woorden van God zelf bevatten.
Edoch, dat ze over bewijzen begonnen, terwijl wij daar niet eens hadden om gevraagd, maakte ons alras aan 't twijfelen, en een weinig later bleek onze twijfel helemaal niet ongegrond want ze kwamen nu ook aandraven met bewijzen dat de man in kwestie écht bestaan had, zijn naam werd immers vernoemd door twee Romeinse geschiedschrijvers. Hij was één van de meer dan tweeduizend gekruisigden die aanspraak maakten toentertijd op het Messiasschap waarover sprake in nog veel oudere geschriften, sommigen zeggen dat ze tot zesduizend jaar teruggaan in de tijd, ja, helemaal tot het begin der schepping.
Het is wel even slikken als men dan hoort dat van die teksten slechts fragmenten van vertalingen van kopieën zijn bewaard die dan eerst nog vele generaties lang mondeling zijn overgeleverd en die bovendien bol staan van een beeldspraak uit culturen die voor ons in feite onbegrijpelijk geworden zijn.
Maar goed, men is nog kind als men dat allemaal verneemt en men gelooft zijn ouders en zijn meesters omdat zij het tenslotte waren die ons te eten gaven, die ons onderdak verleenden, veiligheid verschaften en voor ons zorgden.
Later echter als men vanuit een of andere noodzaak zelf wat begint na te denken, gaat het uiteindelijk ook dagen dat men een leraar aanhangt omdat mensen zónder leraar zich wellicht zouden gaan voelen zoals kippen zonder kop. Een kip en om het even welk dier heeft een kop nodig die de rest van het lijf als het ware voorttrekt en beveelt, en zo ook heeft een groep een leraar nodig.
Bovendien staat de kop van nature op de nek van de kip en heeft ook elk gezin een eigen vader van nature. De wat grotere eenheden hebben dan een burgemeester of een graaf, en aan de kop van alle koppen staat uiteraard de superleraar die niemand anders meer kan zijn dan God. Kan het nog logischer?
En toch vrat ons van jongs af de idee aan dat een leraar helemaal geen aangeboren attribuut was. Hij stond immers niet als een kop op de nek van een of andere gek, maar hij was geconstrueerd door mensenhanden. Wij hoorden ook al iets vanuit de politiek en uit de geruchten die wij toen opvingen, maakten wij op dat onze leraren door politici werden aangesteld om ons bij te brengen dat wij aan dit gezag gehoorzaamheid verschuldigd waren.
Neen, kennelijk wisten wij dat helemaal niet van nature, alvast wisten wij dit niet zoals het lijf weet dat het de bevelen van de kop moet volgen of zoals het kind gehoorzaamt aan zijn ouders: het moest ons gezegd worden en wij moesten het ook aanvaarden zonder meer en vooral zonder de garantie dat het waarheid was wat wij te horen kregen.
Vooral dat laatste bezorgde ons vele slapeloze nachten omdat wij ook wel wisten dat andere kinderen ook heel andere leraren hadden met heel andere waarheden, terwijl er slechts één waarheid zijn kan, tenminste als die waarheid dan ook de waarheid is. Ja, dat hield ons uit de slaap en dus besloten wij heel stout dat wij belogen werden en, nog stoutmoediger, dat die leugens waren uitgebroed om ons in een gareel te houden zoals dat ook met trekpaarden gebeurt die omwille van hun paardenkracht of trekkracht worden aangewend door andere dieren die zelf niet trekken kunnen, om de doeleinden van die andere dieren te gaan dienen.
Toen wij nog kinderen waren, geloofden wij in de superleraar en deden wij ook wat hij zegde wat wij moesten doen. Wij werkten hard op school en, eens volwassen, op fabriek en als ons volk in aanvaring kwam met een ánder volk met ándere leraren en een ándere waarheid, dan gingen wij naar 't front en moordden wij elkander uit totdat wij sneuvelden voor de waarheid die wij van onze dierbare leraren te horen kregen.
En dat staat gewis op onze graven die onze trotse kinderen vandaag nog lezen kunnen en aan hun leraren vragen zij op school: meneer, wat zijn dat, helden?
Een Vlaamse identiteit is een identiteit die een Vlaming deelt met alle andere Vlamingen, een Europese identiteit delen wij met alle andere Europeanen en een wereldburger-identiteit lijkt er helemaal géén meer omdat men die met (principieel) iederéén deelt. Als wereldburger lijkt een mens zich van geen enkele andere meer te onderscheiden en dit is zo omdat alle wereldburgers mensen zijn en alle mensen wereldburgers. Er bestaan met andere woorden geen mensen meer naast de wereldburgers en ook geen wereldburgers naast de mensen. De reden waarom men zich als wereldburger van geen enkele andere mens meer kon onderscheiden, is echter niet dat het wereldburgerschap zou samenvallen met het mens-zijn als zodanig, want mensen zijn ook nog wat meer dan alleen maar wereldburgers of burgers. Pas wie zich blindstaren op territoria en staten, merken niet langer op dat wij behalve Vlamingen, ook muzikanten zijn of letterkundigen, moeders of slachtoffers van depressies, winnaars van atletiekwedstrijden, mensen met een uniek DNA, kankerlijders, Nobelprijswinnaars, geliefden of in gedichten verzonken ouderlingen die achter de nat geregende ruiten van een ouderlingentehuis wachten op het bezoekje van een achterkleinkind dat misschien nog wat tijd voor hen heeft.
In de verzamelingsleer wordt een element volledig en uitsluitend bepaald door de verzamelingen waarvan het deel uitmaakt. Elementen die behoren tot dezelfde verzameling(en), onderscheiden zich derhalve helemaal niet van elkaar zodat ze dan ook met elkander samenvallen. Daaruit zou spontaan volgen dat elke specifieke verzameling één en slechts één uniek element kan, mag en moet bevatten. In de verzamelingsleer bepalen de verzamelingen de identiteit van hun elementen volledig en er is daar behalve de verzamelingen ook helemaal niets anders meer denkbaar om de identiteit van elementen te bepalen. Verzamelingen bestaan uitsluitend bij de gratie van de elementen maar tegelijk geldt dat ook andersom en bestaan de elementen uitsluitend bij de gratie van de verzamelingen. Zo zou het althans noodzakelijkerwijze gelden in een volledig aan de (geschapen) werkelijkheid (waarvan ook wijzelf deel uitmaken) onttrokken wiskunde of verzamelingsleer. Dat de verzamelingsleer zich wel degelijk en ook noodgedwongen op de (geschapen) werkelijkheid betrekt, toont zich in de naamgeving met betrekking tot elementen (en derhalve ook met betrekking tot verzamelingen). Gesteld een verzameling waarvan de elementen a en b deel zouden uitmaken, dan zou ofwel die verzameling opsplitsbaar zijn in twee onderling onderscheiden verzamelingen waarbij dan het element a deel uitmaakte van de eerste en b van de tweede verzameling, ofwel zouden de elementen a en b slechts verschillende namen zijn van één en hetzelfde element, waarvoor tevens zou gelden dat de betekenis van die twee namen zou samenvallen, wat het gebruik van de twee samen absurd maakte. De wiskunde wil de werkelijkheid van zich als het ware kunnen afstoffen, maar zij kan daarin nooit slagen, zodat zij, al haar pretenties ten spijt, gedoemd is om altijd in een zekere leugenachtigheid te moeten baden.
Dat is anders in de werkelijkheid buiten de wiskundige wereld, en de reden daarvoor ligt in een essentieel onderscheid tussen wiskunde en werkelijkheid: terwijl de wiskunde een menselijke constructie is, wat inhoudt dat haar begrippen op geen diepere gronden rusten dan op de afspraken die hen constitueren, zijn de wérkelijke dingen helemaal géén constructies en derhalve ook geen menselijke constructies, doch op zichzelf staande entiteiten waarvan de essentie omzeggens bij hun Schepper zelf berust. Deze opmerking is bovendien niet nieuw, ze werd reeds gemaakt door Aurelius Augustinus (354-430) met betrekking tot een algemene denkfout welke berust op een blindheid bij sommigen voor dit belangrijke onderscheid. Het betreft meer bepaald Augustinus' kritiek op de voorstelling van de werkelijkheid als zou deze slechts een constructie zijn, precies zoals de menselijke maakselen louter constructies of samenstellingen zijn... uit reeds bestaande, door God geschapen dingen.
De werkelijkheid kan niet worden gemathematiseerd zonder haar geweld aan te doen en allerminst gaat het daarbij om vergeeflijke schoonheidsfoutjes: de vertekening van de realiteit tijdens de menselijke, wetenschappelijke metingen zullen onvermijdelijk haar essentie zelf betreffen. En in de eerste plaats betreffen zij zoals beschreven het essentiebegrip als zodanig. Andermaal: terwijl in de werkelijkheid de dingen op zichzelf bestaan omdat ze aldus door God geschapen zijn, met name vanuit het niets tot iets, bestaat er in de (ideële) verzamelingsleer geen andere essentie dan de eigenschap van het deeluitmaken van specifieke verzamelingen. Op zich reeds inconsistent laat dit beginsel geen ruimte voor toegang tot de werkelijkheid waarvan ook wijzelf, die aan wiskunde plegen te doen, deel uitmaken.
Beschouwen we met deze opmerking in het achterhoofd een welbepaalde wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid, meer bepaald haar geschiedkundige benadering die identiteiten relateert aan rollen in groepsverhalen, in de zin waarin reeds Shakespeare dit begreep toen hij zei dat de wereld een schouwtoneel is waarin ieder zijn rol speelt en zijn deel krijgt. Het mag dan zo zijn dat onze identiteit kan worden beschreven als ontleend aan de rol die ons wordt toebedeeld binnen specifieke verhalen of contexten - het is hoe dan ook tevens zo dat de contexten waarvan elk van ons deeluitmaakt, legio zijn terwijl niemand het recht heeft om ons op een welbepaalde context vast te pinnen en de andere contexten te gaan negeren. In wat andere bewoordingen ontlenen wij ons individuele bestaan weliswaar voor een belangrijk deel aan verhalen, maar tegelijk zijn er talloze verhalen en heeft niemand het recht om aan een ander zijn eigen verhalen op te dringen. Voor sommigen lijkt het te volstaan om een ander te veroordelen van zodra men er in slaagt om hem of haar te demoniseren binnen een eigen gebrouwd vertelsel, maar die gang van zaken te identificeren met rechtspraak is pas mogelijk binnen een volstrekt corrupt of decadent systeem dat de feiten of het gebrek daaraan en daarmee ook de bewijslast aan de laarzen lapt. Toegepast op de onderhavige kwestie betekent dit dat het territoriumverhaal lang niet het enige is en bovendien dat het zich aan anderen relateren op grond van het criterium van het territorium, voor nog maar weinig mensen van ook maar enige betekenis kan zijn in deze tijd waarin de wereld, alle oorlogen ten spijt, toch nog altijd in de hoop leeft om ooit één groot dorp te worden.
Het verhaal van de Vlaamse identiteit is een verhaal van wij en zij, het is het verhaal van de nationalist, een verhaal waarvan de inconsistentie mettertijd steeds duidelijker aan het licht treedt. Eenieder die zijn geschiedenis kent, weet dat dat verhaal van "elk voor zich" allang is uitverteld, ook anderszins dan in een wetenschappelijke benadering die de kilheid mogelijk maakt waarvan Hitlers, Stalins en Churchills zich bedienen als zij geloven aan het spelen te mogen gaan met andermans levens. Vraag het maar aan de beelden van Käthe Kollwitz in het Praetbos te Vladslo, of aan de nabestaanden van wie vergast werden, aan de kinderen van wie de benen werden weggeslagen door gesofistikeerde landmijnen. Het verhaal van elk voor zich is een lelijk verhaal, een verhaal dat bol staat van de leugens, een verhaal van haat en grootheidswaanzin maar ook en vooral is het een verhaal zonder samenhang en zonder toekomst; het kan niet schoon worden verteld en ook kan niemand zich daarin een rol bedenken die tot eer strekt als het niet die primitieve rol is van de overwinnaar die immers ondenkbaar is zonder de overwonnene bovenop wiens lijk hij staat gelijk een godheid die over het leven oordeelt en ook macht heeft. Slechts potsierlijk kan een rol in dat allang verduft verhaal nog zijn, en dat het alsnog mensen warm maakt, kan derhalve slechts te wijten zijn aan de onwetendheid die alle communicatiemiddelen ten spijt jammer genoeg zijn schaduw nog steeds over de wereld werpt, aldus allen die het licht niet wíllen zien onderdompelend in de duisternis waarin ook alle dieren leven die nu eenmaal onmachtig zijn om verder te kijken dan tot waar de 'ideologie' van het recht van de sterkste reikt.
(J.B., 24 april 2012)
18-04-2012
De Verenigde Staten van Amerika - Een zeer summiere historiek
De Verenigde Staten van Amerika
Een zeer summiere historiek
De huidige V.S. tellen 50 staten (plus het district Columbia) waarvan er twee apart liggen: Alaska (de grootste staat, geheel Noord-Westelijk gelegen en in 1867 gekocht van de Russen) en Hawaï (gelegen in het midden van de Stille Oceaan, dat sinds het Amerikaans territorium werd in 1898, van het toerisme begon te leven en uiteindelijk toetrad tot de V.S. in 1959), alsook een aantal andere eilanden. De V.S. staan op nummer drie voor zowel het aantal inwoners (310 miljoen) als voor de grootte in oppervlakte (9,6 miljoen km²). Hier volgt een heel summiere historiek van Uncle Sam.
520 jaar geleden geloofde Christoffel Columbus aan te meren in Indië, terwijl hij in feite het Amerikaanse continent ontdekte. Of herontdekte, want de Vikingen waren daar al vijfhonderd jaar eerder, maar zij hadden geen enkele invloed. Amerika bleek bewoond door volkeren die daar zeer waarschijnlijk belandden, misschien wel 40.000 jaar geleden, via de Beringstraat, de zee-engte die het Amerikaanse continent van het Aziatische scheidt, meer bepaald van de uiterst Noordoostelijke vleugel van Aziatisch Siberië. En omdat Columbus dacht dat hij in Indië strandde, noemde hij de Amerikanen 'Indianen'. (1) Naar Columbus werden de hele V.S. aanvankelijk Columbia genoemd en die naam komt nog steeds voor als het district Columbia alsook in de benaming van de hoofdstad van de V.S., Washington District Columbia of Washington D.C., waarbij deze specificatie verwarring moet vermijden met de staat Washington in het Westen van de V.S. (2)
Helemaal in het Noorden zijn er de Inuït of de Eskimo's, die kajakken bouwden, iglo's, hondensleeën en harpoenen voor de jacht op zeezoogdieren. Meer Zuidelijk joegen de Indianen op rendieren. Ze hadden primitieve maar efficiënte jachttechnieken: ze dreven kuddedieren in afgronden om ze daar dan af te maken of ze staken bossen in brand om zo het wild in het nauw te kunnen drijven. Er was uiteraard ook nog de visvangst en men bouwde boten van 20 meter lang voor de jacht op walvissen. Maar vele Indianen waren landbouwers (die overigens vandaag nog altijd boeren) die pompoenen teelden, maïs, bonen, knolgewassen, maniok, zonnebloemen, katoen en tabak. Enkele van die gewassen zijn Afrikaans en moeten daar wel via Azië beland zijn.
De Indianen kenden een kastensysteem met religieuze leiders, een middenklasse en slaven. Reeds omstreeks de zeventiende eeuw vormden de verschillende volkeren federaties. Men bracht mensenoffers omdat mensenbloed beschouwd werd als het allerkostbaarste, en het waren dan ook edellieden die geofferd werden. In feite verschillen die religies hierin niet wezenlijk van het christendom, aan de andere kant van de wereld.
De volkeren aan de grote meren ontgonnen koper en men verhandelde ook producten zoals mica (een mineraal) en obsidiaan (een vulkanisch glas). Ook zilver en... goud. In feite was het de goudkoorts die de Europeanen naar Amerika dreef. Engelsen, Nederlanders, Fransen en Spanjaarden sloten allianties met de Indianen om zich daar te kunnen vestigen, ze vormden kleine nederzettingen en zo ontstonden handelsbetrekkingen tussen Amerika (Nieuw Nederland en New England) en Europa. Op de plantages van de Engelsen, de Nederlanders en de Fransen in de V.S. werden negerslaven ingezet, hetgeen door de kerk (maar niet door alle christenen) werd goedgepraat middels de Oudtestamentische vervloeking van Cham. De slavernij zou duren tot aan de Amerikaanse burgeroorlog in 1863 (3) en intussen vochten de kolonisten onderling verschillende oorlogen uit. In 1750 waren de Indianen nog in de meerderheid, er waren amper 250.000 Europeanen. Vijftig jaar later leefden in Amerika al meer dan vijf miljoen Europeanen en er waren nog maar weinig Indianen over: velen sneuvelden na de komst van Columbus in de strijd maar ook ingevolge uit Europa geïmporteerde epidemieën, zoals syfilis, pokken en pest. In de V.S. zijn de Indianen vandaag quasi volledig verdwenen. (4)
Men zegt nu dat in 1776 Amerika onafhankelijk is geworden maar wie twee keer nadenkt, moet zich hier uiteraard wel afvragen wie dan onafhankelijk werd van wie. Zoals gezegd, werd Amerika stilaan bevolkt door Europeanen terwijl de inlanders of de Indianen letterlijk van de kaart werden geveegd. In wezen ging het helemaal niet om gekoloniseerde Amerikanen die werden 'beschaafd' of 'gekerstend' of opgeleid tot zelfbestuur en die daarna onafhankelijkheid wilden zoals dat bijvoorbeeld het geval zou zijn geweest met de Congolezen in Belgisch Congo. Wel ging het om (nazaten van) Europese kolonisatoren (uiteindelijk vooral Engelsen) - in feite goudzoekers - die zich daar hadden gevestigd, die de rijkdommen voor zichzelf wilden houden en die zich daarom van hun belasting heffende Europese thuishaven wensten te ontdoen. (5) De Amerikaanse taal werd dan immers het Engels, niet het Indiaans, en hetzelfde gebeurde in het door Spanjaarden gekoloniseerde Mexico, waar het Mexicaans het Spaans werd, zoals ook in andere Latijns-Amerikaanse landen. In feite werd Amerika niet onafhankelijk maar het verloor zijn eigenheid definitief, tot en met zijn eigen talen. Wat de Amerikaanse onafhankelijkheid heet, is in feite de algehele Amerikaanse overgave of onderwerping: de 'Rode Man' onderwerpt zich aan de blanken omdat hij helemaal geen keuze heeft, en dat blijkt treffend uit de beroemde toespraak uit 1854 van Seattle, het opperhoofd van de Suquamish en Duwanish dat zich tot het katholicisme bekeerde en aan wie plaatselijk gouverneur Stevens vroeg hem zijn land te verkopen. (6)
Momenteel wonen de overgebleven Indianen, de oorspronkelijke bewoners van de V.S., daar in 304 reservaten. (7) De levensstandaard van de Indianen in de reservaten is vergelijkbaar met die van mensen in ontwikkelingslanden en vaak zijn de Indianen er verslaafd aan drank en drugs. Ze leven van sociale uitkeringen en van seizoenarbeid, ook al omdat voor de reservaten niet bepaald de vruchtbaarste grond werd uitgekozen, en sommige stammen houden het hoofd boven water met de oprichting van casino's voor toeristen. (8) Indianenreservaten kunnen omschreven worden als feitelijke openluchtgevangenissen aangezien hun bewoners er aanvankelijk met geweld naartoe gedreven werden; toch kunnen ze zich heden vrij in de V.S. verplaatsen en velen leven nu ook in de grootsteden. (9) De reservaten voor de oorspronkelijke bevolking van de huidige V.S. beslaan amper 2,3 percent van de totale oppervlakte, de kolonisatoren hebben de overige 97,7 percent voor zichzelf ingepalmd en dat zijn dan de eigenlijke 'Verenigde Staten van Amerika' geworden.
Opmerkelijk volgens de hedendaagse Indianen zijn de sporen die de Nederlanders nalieten in de V.S. Dat zij met de Oost-Indische Compagnie grootschalig aan slavenhandel deden, is welbekend, en ook in de V.S. waren zij pioniers van een niets ontziende commercie. New York heette voor de overgave van de Hollanders aan de Engelsen in 1664 nog New Amsterdam; (10) Brooklyn komt van Breukelen en Harlem van Haarlem. Martin van Buren, president van 1837 tot 1841, was een Hollander. Edoch, reeds vanaf het midden van de achttiende eeuw kregen de Engelsen het Oosten van de V.S. quasi volledig in handen.
Toen de V.S. zich van Europa onafhankelijk hadden verklaard, bestonden zij uit nog maar dertien staatjes aan de Oostkust. In 1785 voerde men de US dollar in, in 1787 was er al een grondwet en nog eens twee jaar later werd (de partijloze) George Washington de eerste president. Hoe primitief de kiescampagnes toen al waren, blijkt als in 1804 vicepresident Burr zijn rivaal, de oppositieleider Hamilton, doodt in een duel.
Onder Jefferson breidden de V.S. uit tot aan de Westkust en zo bijvoorbeeld werd Louisiana afgekocht van Napoleon, die aldus vermeed dat de Engelsen dit gebied bemachtigden. Overigens vielen de Engelsen vanaf 1812 de V.S. herhaaldelijk aan en in 1814 staken zij het Witte Huis en het Capitool in brand, ze bombardeerden Baltimore maar na een Britse nederlaag werd op Kerstavond van dat jaar in Gent een vrede gesloten. President Monroe verkondigde het isolationisme, president Jackson was een man van het volk, er was algemeen kiesrecht en dus echte democratie. Intussen werd in 1821 Mexico (waartoe Texas toen nog behoorde, dat in 1845 tot de V.S. zou toetreden) onafhankelijk van Spanje.
In 1834 werd in het huidige Oklahoma een Indianengebied (het Indian Territory) gevestigd en krachtens een wet uit 1830 (de Indian Removal Act) werden Indianen daarheen gedreven terwijl hun hun land (met geweld) werd afgepakt. Dat lot ondergingen bijvoorbeeld de Cherokee Indianen in 1838, waarbij tijdens die lange voettocht (de zogenaamde Trail of Tears) tallozen het leven lieten door uitputting.
Zoals gezegd trad in 1845 Texas toe tot de V.S. en het reeds bestaande grensconflict tussen Texas en Mexico bracht aldus de V.S. met Mexico in oorlog, wat resulteerde in de inname van een Noordelijk deel van Mexico, waaruit dan Californië ontstond, alsook New Mexico, Arizona en Nevada. Toen vond men in Californië goud, wat de goudkoorts aanwakkerde en een heuse volksverhuizing meebracht.
In 1838 stichtte Joseph Smith in Missouri de Mormonenkerk; hij werd vermoord en zijn aanhangers werden vervolgd; ze vluchtten in de zogenaamde Mormon Trail naar het Westen (het latere Utah) en stichtten er Salt Lake City. Er kwam ook een trek richting Oregon (de zogenaamde Oregon Trail, een route van 3400 km lang, van Missouri tot Washington (11))en vele andere karavanen van gelukzoekers met huifkarren die soms door Indianen werden aangevallen. Oost en West werden met telegraaflijnen verbonden.
Het zuiden van de V.S. verdedigde de (neger)slavernij, het Noorden was er tegen, en zo ontstond in 1861 de Amerikaanse Burgeroorlog die zou duren tot 1865. Het Noorden won, de slavernij werd afgeschaft en de V.S. breidden zich verder westelijk uit waarbij de Indianen werden verdreven en miljoenen immigranten, bezeten van de American Dream,de V.S. binnenkwamen tussen 1880 en 1920: 2 miljoen joden, evenveel Italianen, miljoenen Oost-Europeanen, Scandinaviërs, Canadezen. De V.S. werden een smeltkroes van volkeren, samen 50 miljoen burgers. Oost en West werden nu ook verbonden met het spoor. Edison vond de gloeilamp uit, de eerste autofabrieken werden opgericht, Ford nam de lopende band in gebruik, in 1903 lanceerden de gebroeders Wright een gemotoriseerd vliegtuig, in Boston en New York werd de metro in gebruik genomen, in Chicago verrezen de eerste wolkenkrabbers, maar tegelijk met de eerste superkapitalisten (zoals Rockefeller) kwam er ook een economische depressie.
In de politiek vormden zich twee grote partijen die vandaag nog tegenover elkaar staan: de Democraten (een wat meer linkse partij die bijvoorbeeld pleit voor meer sociale voorzieningen) en de Republikeinen (een wat meer rechtse, minder solidaire en meer liberale partij).
De V.S. industrialiseerden en bouwden in 1914 het Panamakanaal dat twee zeeën onderling verbindt: de Grote Oceaan en de Caraïbische Zee. De V.S. namen aan de beide wereldoorlogen deel en werden daarna een wereldmacht. In W.O.I waren de V.S. aanvankelijk neutraal, Wilson koos echter tegen Duitsland om de Europese democratieën te beschermen.
Na de Drooglegging (alkoholverbod) waarna een illegale handel floreerde alsook een navenante mafia, kwam er eerst een economische opleving gevolgd door de beurscrash van 1929 met een dieptepunt in 1933. In W.O.II werden de V.S. betrokken partij na de Japanse aanval op Pearl Harbor in 1941. Vier jaar later dropte Amerika twee atoombommen op Japan.
Na W.O.II sprak men over een Koude Oorlog met de Sovjet Unie, een wapenwedloop die een dieptepunt kende met de Cubacrisis van 1962. De V.S. had Cuba voordien op de Spanjaarden veroverd maar in 1959 had Fidel Castro Cuba na een guerrillastrijd communistisch gemaakt, de V.S. probeerden Cuba terug te winnen en Cuba vroeg steun aan de Sovjets, die er atoomraketten plaatsten. Toen hadden de V.S. reeds eigen atoomraketten gericht op de USSR vanuit Italië en Turkije. De deal was als volgt: in ruil voor de terugtrekking van de Russische raketten, trokken ook de V.S. hun kernkoppen uit Turkije en Italië terug, maar dit laatste werd zoals afgesproken verzwegen om Amerikaans gezichtsverlies te vermijden. Ook beloofde Amerika Cuba voortaan met rust te zullen laten. Zo werd een atoomoorlog nipt vermeden. Het jaar daarop werd president John F. Kennedy vermoord.
Dan kwam de Vietnamoorlog: Amerika meende daar het democratische Zuiden tegen het communistische Noorden (de 'Vietcong') te moeten verdedigen. Deze oorlog verdeelde Amerika, hij sleepte aan van 1955 tot 1975 en kostte het leven aan bijna 60.000 Amerikanen en aan 2,5 miljoen Vietnamezen. In Vietnam werden velen in hun DNA verminkt door chemische wapens (Agent Orange en napalm). Ook Laos en Cambodja waren betrokken. In 1968 werden Robert Kennedy en Martin Luther King vermoord en de verdeeldheid mondde uit in rassenrellen. De V.S. verloren Vietnam, Loas en Cambodja aan de USSR.
Intussen was er ook een ruimtewedloop, en in 1969 wandelde de eerste man op de maan.
Het einde van het communisme kwam in zicht toen onder Reagan in 1985 in de Sovjet-Unie Gorbatsjov verscheen die voor perestroika en ontspanning zorgde. In 1989 viel de Sovjet-Unie, de Berlijnse muur werd gesloopt. Maar er kwam een anderssoortige oorlog, de oorlog tegen de drugs. De V.S. steunden Saddam Hussein van Irak tegen Ayatollah Khomeini van Iran. In 1991 was er de Golfoorlog en nadien het Balkanconflict. Met 11 september 2001 veranderde Amerika ingrijpend: voortaan moest het oorlog voeren tegen een onzichtbare vijand, het was de war on terror. In 2001 werd Afghanistan aangevallen, in 2003 Irak. In 2007 kwam de kredietcrisis: de wereldeconomie stortte in. In 2008 werd de eerste zwarte president van de V.S. verkozen. In 2011 werd Bin Laden uitgeschakeld. En vandaag lijkt de Arabische wereld te willen democratiseren, wat uiteraard de VS niet onverschillig laat...
(5) Het kwam daarbij meermaals tot gewapende conflicten tussen Engeland en de inwoners van New England, zo bijvoorbeeld het conflict tussen soldaten en burgers in Boston in 1770 dat uitdraaide op een bloedbad alsook de Tea Party van 1773, toen de inlanders thee in het water gooiden omdat ze weigerden er nog langer belastingen op te betalen aan het moederland. Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Boston_Massacre .
(9) "The pursuit of tribes in order to force them back onto reservations led to a number of Native American massacres and some wars." (http://en.wikipedia.org/wiki/Indian_reservation ). in de jaren zeventig van de negentiende eeuw vond onder president Grant een van de bloedigste oorlogen plaats tussen de Indianen en de V.S.
(10) Peter Stuyvesant (bijgenaamd Pieter Poot vanwege een houten been), de Hollandse predikantenzoon, Indianenvervolger en anti-semiet, bestuurde toentertijd 'Nieuw-Nederland'. Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Peter_Stuyvesant .
De ideologie van het nationalisme propageert de eenheid van de (politieke) staat en de (culturele) natie. Geactualiseerd in de huidige, klein geworden wereld waarin zowat iedereen op tocht is, zegt die opvatting dat inwijkelingen zich moeten aanpassen aan de cultuur waarin zij terecht komen.
Naast de vaststelling dat zij volstrekt uit de tijd is, zijn er heel wat opmerkingen bij deze ideologie, en zo vergeet men soms de kern van de zaak. Men verliest namelijk uit het oog dat die ideologische eis uiteraard niet alleen voor inwijkelingen geldt maar ook voor alle zogenaamde autochtonen.
Voor de slechte verstaander: volgens het nationalisme diende de Vlaming van negentienhonderdvijftig zich op grond van zijn geboorteplaats te schikken naar de toenmalige in Vlaanderen geldende katholieke normen en wie vandaag geboren wordt in Iran moet zich maar neerleggen bij de aldaar geldende sharia.
Het lijkt voor sommigen nog steeds logisch, maar wie deze consequenties twee keer bekijkt, ziet alras dat zij exact hetzelfde betekenen als de ideologieën die het kastenstelsel goedpraten: de inmiddels sinds jaar en dag algemeen veroordeelde opvatting dat een kind van rijke ouders meer rechten moet hebben dan wie in lompen wordt geboren in een stal.
Het is inderdaad een feit dat het lot nog steeds meer kansen geeft aan een koningskind in Engeland dan aan een paria in India, maar alvast een beschaving die naam waardig beveelt ons dat wij ons tegen die noodlottigheid verzetten. En voor wie daarmee mochten sympathiseren zullen er nog altijd genoeg onveranderlijke noodlottigheden overblijven.
Een voor de hand liggend gevolg van de nationalistische ideologie is paradoxaal genoeg de legitimatie van de multiculturaliteit op wereldschaal. Wie immers gelooft dat men zich dient te schikken naar de cultuur van het land waarin men geboren wordt of waarin men terecht komt, die gelooft vanzelfsprekend dat dit niet alleen geldt voor zichzelf in de eigen staat en cultuur, maar ook voor ieder ander in zijn eigen natie. Wie nationalist is, bijvoorbeeld in Iran, kan bijgevolg helemaal geen aanspraak maken op de meerwaarde van de eigen cultuur omdat zulks in tegenspraak was met de impliciete plicht voor elkeen om de cultuur van zijn eigen land aan te hangen en geen andere.
Zo ondergraaft het nationalisme zichzelf krachtens dezelfde inconsistentie waarmee bijvoorbeeld het solipsisme kampt en nog vele andere volstrekt wereldvreemde opvattingen. Wie het concept van de "eenheid in verscheidenheid" aanvaardt, die kan dat bijgevolg slechts doen op persoonlijk en allerminst op nationaal vlak. Vanuit een nog andere optiek kan er aldus geen sprake zijn van wederzijds respect waar de ene 'nationalistische natie' de cultuur van de andere zou tolereren, om de eenvoudige reden dat een 'nationalistische natie' a priori de eigenheid van haar afzonderlijke burgers op de hoger aangestipte wijze fnuikt, aangezien respect een interpersoonlijke aangelegenheid is en geen internationale. Respect is een eigenschap van personen, allerminst van massa's. Massa's daarentegen kunnen pas ontstaan na een proces of een gebeurtenis die tot depersonalisering leidt.
Het beperken van de vrijheid van de burger door de natie waarvan hij deel uitmaakt, is verregaand omdat zij de cultuur en dus de eigen ziel van de persoon betreft. Naties die toelaten dat hun onbehouwen doch machtige politici aldus bijvoorbeeld gaan bepalen wat kunst is en wat niet, hebben de rest van de wereld altijd heel terecht verontrust, zoniet hebben zij zichzelf alvast onsterfelijk belachelijk gemaakt. De zogenaamd 'ontaarde kunst' van Nazi-Duitsland ligt ons nog vers in het geheugen, maar er zijn ook andere culturen die wat al dan niet mag worden uitgebeeld, op een drastische manier aan banden menen te mogen (en te moeten) leggen. Geheel in tegenspraak met de paradox welke het nationalisme zelf ontkracht, geloven zij soms dat op de koop toe te moeten doen waar zij in andere culturen invaderen. Men heeft helemaal geen a priori-normen nodig om dergelijke mistoestanden te veroordelen: de elementaire logica zelf volstaat om dat te kunnen doen, omdat al wie handelen in strijd met die logica, zichzelf hoe dan ook vernietigen.
Het nationalisme is derhalve een symptoom van depersonalisering of van massa-vorming. Het is een volstrekt inconsistente ideologie: haar innerlijke tegenspraken ontkrachten haar onmiddellijk. Zij kan derhalve slechts gedijen bij de gratie van een verregaand irrationalisme dat, in het huidige geval, kennelijk gevoed wordt door allerlei vormen van onwetendheid en angst. En dat angst een slechte gids is, zal elke vakman in ongeacht welke discipline zijn leerlingen op het hart drukken. Het is bijzonder jammer dat in een kapitalistisch vrijemarktsysteem het bedrog dat wordt vereist voor het verzamelen van 'rijkdom', de armoede van angst en onwetendheid altijd zal voeden, want dit feit schept maar weinig licht aan het eind van de tunnel waarin het westen heden dreigt te verzeilen.
(J.B., 13 april 2012)
08-04-2012
Rusland - een zeer beknopte geschiedenis
Rusland - een zeer beknopte geschiedenis -
Rusland, het qua oppervlakte grootste land (Canada op nummer twee is half zo groot) ligt westelijk in Europa en oostelijk in Azië, waar het noordelijk aan de Verenigde Staten van Amerika (Alaska) grenst en zuidelijk aan Japan. En vergeten we niet de enclave Kaliningrad, gelegen tussen Polen en Litauwen.
Vrij naar Ilja Repin: Ivan de Verschrikkelijke doodt zijn zoon (1885)
In de tiende eeuw werden uit het Noorden afgezakte Vikingen door Oleg de Wijze verenigd rond Kiev en toen Vladimir de Grote zich liet dopen in ruil voor de hand van de zuster van keizer Basilius II van Byzantium, was dat meteen de kerstening van Rusland.
In die tijd verscheen in de Blachernaepaleiskerk nabij Byzantium de Moeder Gods boven de gelovigen die zij ten teken van bescherming met haar 'pokrov' (wat wil zeggen 'sluier') bedekte en Rusland viert dit wonder van de Oosters-Orthodoxe Kerk nog steeds op 14 oktober. Naar dit feit heet de kathedraal op het Rode Plein in Moskou naast Basiliuskathedraal ook nog Pokrovkathedraal.
Die werd gebouwd door een nazaat van Dzjengis Khan, namelijk tsaar Ivan Vasiljevitsj (1530-1584), ook genoemd Ivan Grozny (de Verschrikkelijke), die zijn eigen zoon doodsloeg nadat hij eerst diens vrouw een miskraam had geslagen en die met dit bouwwerk zijn overwinning op de Tataren in Kazan vierde. Rusland werd door Ivan gevormd vanuit de staat Moskovië. Zijn opvolger, zijn verstandelijk gehandicapte zoon Fjodor, bouwde daar in 1564 een (in 1936 door Stalin gesloopte) kerk bij voor de relieken van de heilige dwaas Vasili. In het Russisch worden de medeklinkers b en v onderling verwisseld; Vasilius is derhalve Basilius.
In 1613 kwamen na een troebele tijd de Romanovs (nazaten van Ivan Grozny) aan de macht. Dit tsarengeslacht dat regeerde tot de revolutie van 1917, bracht orde en herstelde de orthodoxie. De Russische kerk seculariseerde, scheurde zich van de 'heilige' Byzantijnse af en werd de staatskerk, terwijl de zogenaamde 'oudgelovigen' vervolgd werden: tienduizenden werden geëxecuteerd.
Tsaar Peter de Grote
Tsaar Peter de Grote maakte Rusland beroemd, Catharina de Grote - echtgenote van de zwakke tsaar Peter III die later werd vermoord - was bevriend met de Verlichtingsfilosofen en Voltaire noemde haar 'de ster van het Noorden' wegens haar vrijheidsidealen. Maar de Franse Revolutie van 1789 schrok haar af en zij legde de vrijheid weer aan banden.
Napoleon viel Rusland binnen en verbood de handel met Engeland. Toen Rusland dit tenslotte verwierp, stuurde hij in 1812 een groot leger naar Moskou, maar de Moskovieten staken hun eigen stad in brand zodat Napoleons leger zijn voorraden verloor en zich moest terugtrekken. Dat gebeurde ingevolge plotse strenge vorst in de grootste ellende en anti-revolutionaire Russen (gesteund door de Pruisen en de Oostenrijkers) zaten het vluchtende leger na en trokken in 1813 zelfs Parijs binnen.
Tsaar Nikolaas II
Tot ver in de negentiende eeuw (tot 1860) leefde de helft van de bevolking armoedig als lijfeigene in dienst van de adel. Tegelijk bloeide de Russische cultuur: de literatuur, de muziek en het ballet veroverden de wereld. Maar het volk kwam in opstand tegen de tsaren. In 1881 liet tsaar Alexander II het leven bij een bomaanslag door Alexandr Oeljanov, de broer van... Vladimir Lenin. De volgende tsaar - Alexander III - werd nog repressiever uit angst. Nikolaas II zou de laatste tsaar zijn.
Grote verliezen in W.O.I wakkerden de volksopstanden nog aan en in 1917 pleegden Lenin en de Bolsjevieken een staatsgreep. Op 17 juli 1918 werden de tsaar en zijn familie omgebracht. In de daarop volgende Russische Burgeroorlog (1918-1922) streden de communisten (Trotski's 'rode terreur') met de liberalen (de 'witten', monarchisten).
Stalin
Vanaf 1922 was er dan de Sovjet-Unie. Lenin, Stalin en Trotski vochten om de macht, Trotski werd vermoord in Mexico. Stalin collectiviseerde de landbouw die een staatsaangelegenheid werd met kolchosen en sovchosen, maar dat systeem werkte niet: kleine boeren werden aan hun lot overgelaten en verhongerden, vaak in strafkampen. Drie miljoen Russen vluchtten hun land uit. Het socialisme werd immers opgedrongen, er was een 'Grote Zuivering', een ware heksenjacht met een netwerk van verklikkers. Stalin stelde de halve legerleiding terecht.
Trotski
Ondanks de afspraak dat Rusland en Duitsland elkaar met rust zouden laten, viel Hitler in 1941 Rusland toch aan. 27 miljoen Russen sneuvelden in W.O.II, het merendeel burgers. In 1948 botste Stalin met Tito van Joegoeslavië en in 1953 werd Stalin vergiftigd.
Fidel Castro
Dan kwam een onbehouwen Chroesjtsjov aan de macht. Hij beschuldigde Stalin van massamoord. Solzjenitsyn kreeg de ruimte om de goelags aan te klagen maar alsnog werd de Hongaarse opstand van 1956 hardhandig onderdrukt en in 1961 verrees de Berlijnse muur. In 1962 leed Chroesjtsjov fel gezichtsverlies met de Cuba-crisis en in 1964 werd hij vervangen door Leonid Brezjnev die de Praagse Lente van 1968 neersloeg en die in 1979 tegen China oorlog voerde en ook nog Afghanistan binnenviel. Hij overleed in 1982, Andropov regeerde dan twee jaar lang, gevolgd door Tsjernenko die al in 1985 stierf.
De Sovjet-leiders en de nieuwe leiders
Het was tijd voor Gorbatsjov met zijn Perestrojka: Gorbatsjov ging met Reagan praten, ontspanning volgde, communistische regimes verdwenen alom, in 1990 viel de muur en werd Duitsland herenigd. In 1991 kwam de Russische Federatie in de plaats van de Sovjet-Unie.
Gorbatsjov moest aftreden, Jeltsjin verloor Tsjetsjenië in 1996 en regeerde door dankzij de steun van de nieuwe oligarchen, de bankiers, tot 1999. Sindsdien regeren Vladimir Poetin en Dmitri Medvedev.
Zij kregen, net zoals anderen elders ter wereld, af te rekenen met terreur. In 1999, in Moskou en ook elders in Rusland werden bomaanslagen de aanleiding tot de tweede Tsjetsjeense oorlog. In 2002 bestormden gewapende (islamitische) Tsjetsjenen het theater van Moskou en zij gijzelden bezoekers en eisten de terugtrekking van het leger uit Tsjetsjenië. Het werd een lelijke oorlog met talloze mensenrechtenschendingen, slachtoffers van verkrachtingen en landmijnen, en in een zich losrukkend Tsjetsjenië werd de sharia ingevoerd...
04-04-2012
Smeren ze ons kanker aan?
Smeren ze ons kanker aan?
Claudius Galenus [vrij naar een lithografie van Pierre Roche Vigneron, ca. 1865] leefde van 131 tot 216. Hij is een Grieks-Romeins arts die de geneeskunde anderhalf millenium lang bepaalde met o.m. Hippocrates' theorie van de lichaamssappen of de 'humores', vanwaar ons begrip 'humeur'. Galenus schreef meer dan 500 boeken, Vesalius vertaalde hem naar het Latijn en Avicenna gebruikte zijn ontleedkunde. Van Galenus is de benaming "cancer" , wat "kreeft" betekent, genoemd naar de op kreeftepoten gelijkende bloedvaten rond een gezwel.
Als er ineens minder kauwen zijn, dan worden deze prachtige vogels wettelijk beschermd. Zijn er na een tijdje weer 'teveel', dan mag men er op schieten. Wat gewoonlijk moord heet, is in andere tijden een noodzakelijk kwaad, een plicht en soms zelfs een vermaak. Men kan er zo verslaafd aan raken dat bij gebrek aan levende doelwitten, alras wordt overgestapt op kleiduiven om de hoge 'nood' te kunnen lenigen: de 'nood' om te doden.
Niet alleen vogels worden uitgedund maar bijvoorbeeld ook konijnen, en daartoe werd een dikke halve eeuw geleden in Australië myxomatose ingevoerd: een heus pokkenvirus, bedoeld om de konijnenplaag daar in te dijken. Door muggen of vlooien besmette, ongevaccineerde konijnen, kunnen vervolgens ook elkaar besmetten, en zij ontwikkelen tumoren die hen in negen van de tien gevallen fataal worden.
Dieren en planten worden uitgeroeid maar ze worden ook geteeld en veredeld en uiteraard gaan die twee bewerkingen hand in hand. Varkens, runderen en schapen worden gedomesticeerd en verzorgd, als waren zij onze eigen kinderen; ze hoeven niet naar school, ze zijn bestemd voor de stoofpot. Helemaal geen gewetenswroeging daarbij van onzentwege: met veel smaak en culinaire franjes knagen wij de botten van onze leefgenoten af. Zij worden verzwolgen en verteerd door de zuren die onze ingewanden vullen. En gelukkig kunnen wij niet zien wie wij eigenlijk echt zijn, vanbinnen, want alles wat wij zijn, zit gelijk een glimmende worst keurig in een vel verpakt. Schoonheid, zo placht een professor uit lang vervlogen tijden het te zeggen, is slechts een vel dik. Maar we dwalen af.
Het 'teveel' aan kauwen drukt een eigenschap uit, niet van een kauw doch van een hoeveelheid. Een teveel is een verfoeilijke eigenschap, het is een tekort, een ziekte haast. Een teveel kan verholpen worden door het aantal waar het om gaat, in te perken, precies zoals een tekort verholpen wordt door het betreffende aantal te doen toenemen. Dat laatste gebeurt door de kweek aan te moedigen, het eerste door de kweek te dwarsbomen of, als het snel moet gaan, door een aantal exemplaren te vernietigen.
Andermaal is het niet de kauw, het konijn of wat dan ook dat geviseerd wordt wanneer men het over bijvoorbeeld overbevolking heeft; het gaat louter om de oplage, het aantal exemplaren. Men moet geen duizend boeken drukken als men er slechts honderd kan verkopen en zo ook moet men geen tien konijnen houden als men voor amper drie te eten heeft. Dat doet niets af van de waarde van het boek in kwestie of van die van het konijn en het is ook niet jammer voor de niet geproduceerde exemplaren aangezien zij er nooit waren. Het ware enkel zonde indien een overschot dat zonder lezers bleef, veroordeeld werd tot de versnipperaar; het ware jammer indien zeven konijnen omkwamen door gebrek aan wortels.
Thomas Malthus (1766-1834): Brits demograaf en predikant. Naar hem genoemd zijn de begrippen Malthusiaans plafond en Malthusiaanse catastrofe. Het eerste duidt aan hoeveel mensen er kunnen leven per oppervlakte landbouwgrond. Het laatste zegt dat een bevolking die dat plafond overschrijdt, zichzelf in evenwicht brengt door een verhoogde mortaliteit.
Wie een grasperk heeft waarop zij konijnen houdt en ook een moestuintje met wortels, die kan berekenen voor hoeveel konijnen zij voldoende wortels kweken kan, zodat er geen verspilling hoeft te zijn, noch van wortels, noch van konijnen. En hetzelfde geldt voor boeken en lezers, voor kauwen en voor nog honderdduizend wezens meer. Maar of er morgen teveel mensen zullen zijn, kan men niet weten. Malthus voorspelde een teveel, maar hij kreeg ongelijk: tegen de tijd dat de explosie der bevolking daar was, kwam ook de industriële revolutie, die met een explosie van levensmiddelen alles dan toch nog binnen de perken hield.
Zegt men niet te gauw dat er overbevolking is, en praat men dat gezegde niet klakkeloos na zoals ook papegaaien doen, omdat het nu eenmaal aan de orde is om die dingen te beweren, geheel afgezien van het feit of zij ook nog waar zijn? Het wordt gezegd dat de mens afstamt van de aap, dat het heelal ontstaan is uit de 'big bang', dat Onze-Lieve-Heer verrezen is, dat er nog miljarden met mensen bevolkte aardes ronddraaien in onze melkweg en dat de tijd onomkeerbaar is. Al die dingen worden gezegd en vervolgens nagezegd terwijl men zich eigenlijk zelden of nooit lijkt te bekommeren om de vraag of zij wel waar zijn, of zij wel waar kúnnen zijn.
In deze tijd is het darwinisme hier vanzelfsprekend geworden, net zoals de katholieke theologie dat in de middeleeuwen was. Zoals de middeleeuwer zich meestal geen vragen stelde bij zijn theologie, zo ook slikt de burger van vandaag met gemak het verhaal van de vele aardes vol met leven, en waarom dan ook niet dat van de ufo's en de door ufonauten ontvoerde lieden? Wee hem die het liedje van de dag niet zingt: op de brandstapel zal hij belanden! Maar wij dwalen andermaal af.
Of er echt overbevolking is, weet men niet alleen niet; het is een zaak die men gewoon niet kán weten. Vandaag is er nog genoeg te eten voor iedereen maar morgen kan een uitbarsting op IJsland de ganse aardbol hullen in een nacht die jaren aanhoudt, met voedselschaarste tot gevolg en grote sterfte bij mens en dier, en dat zou overigens lang niet de eerste keer zijn. Maar wie kan zo'n uitbarsting voorspellen? Wie kan derhalve zeggen: nu is er spijs en drank voor iedereen? En stel dat men nu zegt en nazegt dat er de helft teveel zijn van onze soort en dat wij ons verplichten om ons te halveren. Dan kan een griep die door de luchten waart in amper een paar maanden de mensheid in die mate reduceren dat het eeuwen vragen zou om weer het peil van heden te bereiken, en misschien was zo'n reductie wel fataal. Men hoeft met andere woorden zo'n geniale griep die alles in balans zal brengen, helemaal niet uit te vinden.
De mond vol heeft men vandaag over overbevolking, reeds staan er ontelbare wereldredders op die geniale vondsten opdissen om de kweek af te remmen, maar de waarheid is dat men niet weet wat men daar zegt, en dat menigeen zich al verlustigt in het snoeiwerk: gedaan met de kleiduiven, eindelijk wordt de jacht geopend op échte vogels! Want welke jager krijgt de kriebels niet van alleen al de gedachte aan een vogel van wie de hoge vlucht onmiddellijk na een schot van hem verandert in een dodelijke val? Een vogel of een ander dier dat vliegt of zwemt of alleen maar loopt, 't is eender.
Natuurlijk hoort men niet te zeggen dat men ons kanker aansmeert, men hoort ook niet te zeggen dat tandartsen ons gebit vernielen, om nu maar iets te zeggen. Het is waar dat de fluor in de tandpasta dezelfde is als deze die de botten van de beesten in de weide aantast als die uit een fabrieksschoorsteen ontsnapt, en wel in die mate dat de herkauwers in geen tijd door de knieën gaan. Maar dat betekent niks, zeggen de kenners. Tanden waarin een gaatje zit, veroordelen zij genadeloos tot het onherroepelijke lot der trektang, ofschoon er heel wat mensen zijn die ondervonden dat hun tanden, ofschoon gatenrijk, zich steeds spontaan herstelden. Vanzelfsprekend hoort men niet mee te heulen met die linkse meute die scandeert dat de geneeskunde ons ziek maakt, ook al blijkt dat er beduidend meer hartpatiënten wonen in de buurt van hartklinieken, nierlijders nabij nierklinieken en mensen met een slechte lever in de buurt van leverdokters. Er zijn er zelfs die het gerucht voeden dat artsen van vandaag hun patiënten zo lang aan allerlei onderzoeken onderwerpen totdat die hen fataal worden.
Wat betreft dit laatste dient men er op te letten dat het ten strengste verboden is om onschuldige mensen van moord te betichten en die verdachtmakingen zijn des te erger als zij medici viseren: mensen die hun leven in dienst stellen van het algemeen belang en die door overwerk de eigen gezondheid schaden om de onze te kunnen redden, ook als wij die eigenhandig en zonder remmen ondermijnen met levenslang gewetenloos vreten, drinken, roken en nog anderssoortig brassen. Als zij een röntgenplaatje maken, wees maar gerust, is dat een berekend risico: de stralingsdosis die zij toedienen is vergelijkbaar met de jaardosis die wij van nature krijgen, en zij zullen u verzekeren met de hand op het hart dat het dus helemaal geen kwaad kan als men jaarlijks slechts één plaatje neemt, bijvoorbeeld van de longen. Het zijn zonder meer lomperiken die hun huisarts opzadelen met de vraag hoe zo'n dosis straling in amper één seconde toegediend dan eenzelfde onschuldig effect kon hebben als wanneer hij gespreid werd toegediend over de tijdspanne van een jaar, ongeacht de nuchter klinkende vergelijking met de gemiddelde jaardosis alcohol die ons zonder twijfel onmiddellijk doodde indien wij die in één teug verzwolgen. Misschien voegen zij er zelfs aan toe dat een zogenaamde scan gelijk is aan tweehonderdvijftig dergelijke onschuldige plaatjes, en dat het bewezen is dat de kans op kanker door zo één scan gelijk is aan tenminste één op tachtig, wat dan een 'berekend risico' heet. Twee scans en men heeft al één kans op veertig om in de prijzenpot te vallen. Vier scans, één op twintig; acht scans, één op tien. Twintig scans en wij hebben al één kans op vijf dat wij bezwijken aan een ziekte nota bene opgelopen door het preventieve onderzoek. En als die foto's ons echt zo schaden, dan zullen de cijfers nog huiveringwekkender zijn: een reeds verzwakt systeem herstelt immers veel lastiger de balans na elke volgende ionisatie.
Roman Polanski (°1933), Pools-Frans cineast van Joodse afkomst, auteur van Rosemary's Baby.
Ziek worden door hardnekkige en aanhoudende pogingen om gezond te blijven en om ziekten voor te zijn: het doet denken aan Rosemary's baby van Polansky, De tuinman en de dood van P.N. Van Eyck, Oedipus Rex van Sophocles en nog andere tragedies. En dat hoeft niet door een onderzoek met stralen: een tante van me werd al ziek van helemaal niets, zij moest naar het hospitaal en lag aldaar in bed voor amper zeven dagen teneinde daarna onderzocht te kunnen worden, maar in die tijd kwam zij alleen van 't liggen om.
Elk groot en gevaarlijk kankergezwel is ooit klein geweest, zo drukte het een onderzoeker uit, maar of een kleintje groot zal worden blijft wel zeer de vraag. Gezwelletjes hebben wij allemaal en meestal genezen die: ze plagen ons een maand of drie en als zij niet langer aandacht krijgen, trekken zij weer weg. Ofwel wreken ze zich door ostentatief de gladde huid te gaan ontsieren op een plaats waar niemand er nog naast kan kijken. Zij halen vaker en veel vaker fratsen uit dan dat ze ons ook echt belagen en hen negeren blijkt ten langen leste misschien nog het beste wat men ermee kan doen. Wij hadden ooit een buurman die een gezwel had aan een oog, het groeide naar beneden helemaal tot in zijn hals en zo zat hij aan zijn hek op straat te kijken met het nog resterende oog naar de allerlaatste paarden die de kar ten kouter trokken - hij werd honderd jaar toen zijn lodderoog hem velde. Enkele huizen verderop woonde een vrouw van wie de buik echt op een pin ging staan en toen zij vijfennegentig geworden was, is zij gestorven aan die pinnebuik. Mijn overbuurvrouw daarentegen die zich preventief liet screenen ofschoon zij niet 't geringste knobbeltje gewaar werd op haar borsten, bleef in de behandeling nadat men haar verteld had dat zij kanker had en sterven zou als zij de chemo en de stralen afwees. Hetzelfde lot onderging haar zuster die zich preventief de beide borsten af liet zetten, toen zij daarop kanker aan de eierstokken kreeg. Stoute tongen zeggen dat wie de ziekte overleefden, helemaal geen reden hebben om gerust te zijn: de kans dat een gezwel terugkomt, is dan immers nog groter dan voordien, om voor de hand liggende redenen. Want de oorzaak van de kanker wordt niet weggenomen, terwijl de therapie 't gestel zozeer verzwakt dat de vatbaarheid voor de kwaal slechts toeneemt, als het vergif dat men te verwerken krijgt alsook de ongehoorde dosis röntgen niet al voor een gewisse snelle dood garant staat.
Ivan Illich (1926-2002): Oostenrijks-Amerikaans-Mexicaans-Duits filosoof en bevrijdingstheoloog. Bekritiseerde het overdreven optimistisch vooruitgangsgeloof en het vertrouwen in allerlei experts, wat uiteindelijk tegendoelmatig blijkt, en stelde in de plaats het concept van 'convivialiteit'. Van hem is het begrip "iatrogenese" wat wil zeggen: ziek makende werking, meer bepaald van de geneeskunde.
Vreemd is het wel om zien hoezeer het aantal borstkankers is toegenomen sinds de gratis screening in het leven werd geroepen. Die preventieve aanpak was ons al bekend van de prostaatgevallen, maar intussen werd bewezen dat hij alvast met betrekking tot prostaatkanker volkomen faalt. En sinds de twijfels omtrent het onderzoek der borsten alom de krantenkoppen haalden, werden zogenaamde sensibiliseringscampagnes op touw gezet met gratis onderzoek van huidvlekjes. In geen tijd is het aantal huidkankers dan ook gaan pieken, zodat een ziekte waarvan hier tien jaar geleden helemaal geen sprake was, vandaag één op de zes westerlingen met de dood bedreigt.
Neen, men mag niet overdrijven. Maar wie kent intussen niet de brieven door met de eed van Hippocrates bezworen artsen aan Himmler geschreven - de brieven met spitsvondige voorstellen om mensen buiten hun eigen medeweten om steriel te maken met de zogenaamde röntgenkastratie? En dan hebben we nog niet gerept van de brieven van de hand van voorbeeldige specialisten met voorstellen van te leveren tuigen voor een propere, snelle en discrete massavernietiging door vergassing. Die brieven dateren van amper zeventig jaar geleden, en zij werden ook in de praktijk gebracht: een heuse genocide volgde, met meer dan zes miljoen slachtoffers. En de Nazi's zijn lang niet de enigen die dit pad op gingen, alle totalitaire dictaturen zijn in datzelfde bedje ziek. En er zijn er die zeggen dat de democratie misschien nog het meest totalitaire regime is van allemaal, omdat zij gedijt in het kapitalisme, een systeem dat sowieso de meest biedende of de kapitaalkrachtigste aan de macht brengt: de beste vriend van het gouden kalf.
De mens gelooft dat hij de gang der dingen naar zijn hand kan zetten. Vandaag is het exact 100 jaar geleden dat de Titanic verging, het megalomane schip dat voer onder het motto 'unsinkable'. De eerste wereldoorlog duurde vier jaar en maakte met fortuinen aan moderne bommen en granaten tien miljoen slachtoffers; op het eind van de oorlog deed een onooglijk griepvirus het Westen aan, het kostte niets, en in geen tijd doodde het honderd miljoen mensen. De geneeskunde beijvert zich om ziekten te bestrijden, maar dat betekent paradoxaal genoeg dat zij de zieken zelf in leven houdt. Leeghoofden aan de macht kunnen kennelijk dat onderscheid niet maken tussen ziekten en zieken, en zij menen dat zij de natuur een handje moeten helpen. Ze hebben het altijd en overal al gedaan, die onbenullen met macht, rijk en dom, in de overtuiging dat zij de wereld vooruit hielpen en dat ánderen niet in staat waren hen hierin te volgen, en daarom probeerden ze hun stommiteiten ook voor elkeen te verbergen. Concentratiekampen, streng bewaakt en aan het oog onttrokken. Massamoorden in kelders, massagraven diep onder de grond in de bossen. En zonder twijfel is ook die tactiek van het verbergen geëvolueerd en werd hij gesofisticeerd. Stoute tongen reppen over moord verhuld als medische hulp. Het heeft weliswaar bestaan in die krankzinnige regimes, lang geleden en ver van hier... (*)
(J.B., 4 april 2012)
Noot (*) http://www.knack.be/nieuws/gezondheid/kanker-beschermt-tegen-alzheimer-en-omgekeerd/article-4000085629325.htm Deze link leidt naar een artikel uit Knack met een onderzoeksverslag. Men vond dat kankerlijders minder kans hebben op Alzheimer en omgekeerd. De verklaring is simpel: dit bevestigt gewoon wat hoger wordt gezegd. Immers, wie Alzheimer heeft, denkt er niet meer aan zich voor kanker te laten screenen en omgekeerd, want men heeft dan al de handen vol, men heeft zijn part al gehad. En wie niet onderzocht wordt voor bvb. kanker, krijgt ook niet het stempel van kanker te hebben en wordt niet behandeld... of overbehandeld...
30-03-2012
Hongerstakers en politici: een verhaal van durf en arrogantie
Hongerstakers en politici: een verhaal van durf en arrogantie
De hongerstaker berokkent kwaad aan zichzelf, maar hij doet dat met het oog op het bereiken van een goed. Het kwaad dat hij aan zichzelf berokkent, kan krachtens een eigen 'belofte' stopgezet worden door diegene van wie hij het beoogde goed probeert af te dwingen. Van zodra dan de gegijzelde de belofte gelooft en er ook naar handelt door aan de eisen van de gijzelnemer tegemoet te komen, wordt dat kwaad ogenschijnlijk stopgezet en tegelijk wordt het door de gijzelnemer beoogde goed bereikt.
Eerst twee niet onbelangrijke opmerkingen bij de gecursiveerde tekstgedeelten hier boven.
Bekijkt men ten eerste de 'belofte' van de gijzelnemer dat hij zijn kwaad - alsnog een dreiging - zal stopzetten op voorwaarde dat de gijzelnemer zijn eisen inwilligt: die 'belofte' is in wezen een schijn-afspraak; ze is een eis met het uitzicht van een afspraak, maar ze is geen afspraak want ze is eenzijdig. Bovendien is ze bedrieglijk omdat ze een ander behept met schuldgevoelens terwijl er bij hem van schuld althans aanvankelijk geen sprake kan zijn; de gijzelnemer zegt namelijk: "Als jij X doet, dan beloof ik je dat ik Y zal doen; jij kunt dus bepalen wat ik doe", terwijl het a priori de gijzelnemer zelf is die dat alles bepaalt omdat hij eenzijdig alle voorwaarden bepaalt.
Ten tweede is met het inwilligen van de eisen van de gijzelnemer de afwending van het kwaad door de gegijzelde slechts schijn. En het is schijn omdat het betreffende kwaad in wezen een dreiging was terwijl die dreiging uiteraard gecontinueerd want bekrachtigd wordt in geval van toegevingen. Met andere woorden neemt een toegeving het onmiddellijke kwaad weliswaar weg, maar in dezelfde beweging wordt het ook als zijnde effectief bekrachtigd. Het is derhalve de toegeving die het kwaad als zodanig in het leven roept of duldt.
Vandaar zit aan het middel waarmee de gijzelnemer zijn doel tracht te bereiken hoe dan ook een geurtje en het minste wat ervan gezegd kan worden is dat het Machiavellistisch is. En hier beschouwen de gegijzelden die in de actuele Belgische historie bewindslieden zijn, het verhaal als ten einde. Maar het verhaal werd hiermee pas half verteld...
Rest ons namelijk ook nog het door de gijzelnemer vooropgestelde doel onder de loep te nemen, en dat blijkt alras een heel ander paar mouwen.
Zoals gezegd dreigt de gijzelnemer met een kwaad, en deze dreiging gebruikt hij als een middel voor het bereiken van een door hem vooropgesteld doel. Op het eerste gezicht lijkt het er nu op, dat het doel van de gijzelnemer een persoonlijk goed zal zijn, of althans een goed dat aan hem en aan zijn medestanders ten goede zal komen, terwijl het tegelijk de gegijzelde(n) een zeker nadeel zal berokkenen. Edoch, van zodra het door de gijzelnemer vooropgestelde goed ook maar een schijn van objectiviteit krijgt, kan de hele zaak niet langer zonder meer als chantage van de hand worden gedaan.
En het door de gijzelnemer nagestreefde goed krijgt reeds die schijn van objectiviteit van zodra het voor veralgemening vatbaar wordt, en dat wil zeggen: relatief makkelijk.
Wanneer bijvoorbeeld mensen een economisch voordeel proberen af te dwingen met een of andere spectaculaire stunt, dan kan men hen weliswaar attent maken op het feit dat de middelen beperkt zijn en dat anderen, die te bescheiden zijn om zich te doen opmerken, deze tegemoetkomingen veel meer verdienden omdat zij er ook veel erger aan toe zijn. Men antwoordt dan in feite aan de eisenstellers: "Wacht uw beurt af in de rij, er zijn er immers die het nog slechter hebben!" Maar zijn er inderdaad mensen die het nog slechter hebben, dan repliceren de eisenstellers onmiddellijk dat het ook voor dézen is dat zij actie voeren én dat het beperkt karakter van de middelen kennelijk pas geldt als eerst abstractie wordt gemaakt van de superrijken die geheel wettelijk en derhalve ongehinderd hen allen bestelen! Want zijn zij het niet die onnodig beslag leggen op wat anderen wél nodig en broodnodig hebben?
Zonder enige twijfel is hier, hetzij gewild hetzij ongewild door de 'gijzelnemers', inderdaad een objectief goed in het geding, hetwelke - gebeurlijk onverhoopt - de zaak van de gijzelnemers zal steunen omdat een hoger recht het onrecht dat zij uitoefenen zoniet rechtvaardigt dan toch begrijpelijk maakt of zelfs verontschuldigt. En wie dan nog vasthoudt aan de wet met de regel dura lex sed lex, acht ethiek onmogelijk en beschouwt zichzelf derhalve automatisch als een onmens: een burger die de wet volgt weliswaar, maar tegelijk een onmens. Een bevraging van de wet wordt dan niet eens getolereerd, alsof die wet er van godswege was gekomen en niet door en voor mensen werd gemaakt - een eeuwige, goddelijke wet, geheel onwrikbaar en onaanpasbaar, precies zoals de spreekwoordelijke wet van Meden en Perzen die toentertijd de Oud-Testamentische Daniël onschuldig in de leeuwenkuil deed belanden. Maar of die blinde politieke arrogantie ook vandaag nog zal bestraft worden met het onverwachte lot waarop Daniël kon bogen, valt nog af te wachten.
(J.B., 30 maart 2012)
19-03-2012
Israël - een beknopte geschiedenis
Israël - een beknopte geschiedenis -
De Oud-Testamentische Profeten: naar Van Eyck, Het Lam Gods (1432), detail
Vrij naar Caravaggio: Abraham offert zijn zoon Isaak
De trouw van Abraham aan Jahweh was zo groot dat hij zich bereid toonde aan Hem zijn zoon te offeren (Genesis 22). Die trouw was uiteraard wederzijds en het gebod van Jahweh aan Abraham om weg te trekken naar het land dat Hij hem zou aanwijzen (Genesis 12:1) is daarom ernst. Zo was reeds 4000 jaar geleden "het beloofde land" een feit, en al die tijd zwierf het volk van Abraham rond, op zoek ernaar. Maar er doen ook andere verhalen de ronde.
August Vermeylen, schrijver van De wandelende jood.
Alexandre Dumas, auteur van Isaac Laquedem.
Er zijn auteurs die de thuisloosheid der joden wijten aan het feit dat zij Jezus, de 'koning der joden' en de zoon Gods, hebben gekruisigd. In Vlaanderen schreef August Vermeylen De wandelende jood, in Frankrijk was er Alexandre Dumas met zijn Isaac Laquedem. In die verhalen gaat het om de jood die Jezus op weg naar Golgotha een rustpoos wou ontzeggen. De Heer antwoordde dat Hij zou blijven staan en rusten, doch dat diegene die hem die rust ontnemen wou, zou dwalen tot het einde der tijden.
De Wandelende jood, vrij naar Gustave Doré
Hoe het ook zij, de 'diaspora', zoals men de uitzaaiing van een volk over de aarde noemt, is ook voor het joodse volk een feit. Maar niet elke geschiedkundige gelooft dat de joden alom werden gestraft of verjaagd sinds zij tweeduizend jaar geleden in Babylonië in ballingschap gingen, er zijn er ook die stellen dat zij rondzwerven omdat zij nu eenmaal trekkers zouden zijn.
Reeds in Babylon kregen de joden heimwee naar (de berg) Zion, die staat voor de thuishaven Jeruzalem, en in de romantiek van de nationalistisch getinte negentiende eeuw keerde dat zionisme weer: het is een heimwee dat wordt uitgedrukt in Hatikwa [(onze)'hoop'], het volkslied van Israël. (1) Toenmalige Hitlercommando's getuigen dat de joden bij het binnengaan van de gaskamers in Auschwitz-Birkenau in 1944 spontaan Hatikwa begonnen te zingen. Door dat heimwee gedreven en gesterkt door de goddelijke belofte, gingen vanaf dat moment de joden het bewuste gebied in het Midden-Oosten opeisen. Toen de eerste wereldoorlog naar zijn einde liep, capituleerden de Ottomanen (- sinds 1922 zijn dat de Turken) die Palestina bezet hielden en vestigden zich daar de joodsgezinde Britten die het Israël-project steunden met de Balfour-verklaring van 1917. Daarop begon een grootscheepse immigratie en in 1923 verbleven reeds 35.000 joden (zijnde 12 pct. van alle joden) in Palestina, in 1928 waren dat er al 16 pct.
Maar dat liep allemaal niet van een leien dakje. De joden werden door hun buren bestookt en richtten de paramilitaire Hagana op, welke later uitgroeide tot het leger van Israël. Vanaf 1922 bestuurden de Britten ook officieel Palestina, incluis een gebied over de Jordaan [dat echter in 1946 als Transjordanië onafhankelijk Arabisch zou worden en verboden voor joodse immigranten]. In 1929 braken rellen uit in Palestina en kwam daar een aparte joodse en arabische markt. Nadat in 1933 Hitler aan de macht kwam, ontvluchtten (vooral na Kristallnacht in 1938) 50.000 joden Duitsland, de meesten richting Palestina.
De mythe van de twist
Er bestaat een bijbels verhaal over de oorsprong van de twist tussen de joden en de arabieren. Die twist zou namelijk aanvankelijk te maken hebben met het eerstgeboorterecht. Abraham, de eerste jood, bleef lang kinderloos. Jahweh had hem een groot nageslacht beloofd maar omdat zijn vrouw Sarai al zo oud was, verwekte hij bij zijn Egyptische slavin, Hagar, een kind: Ismaël. Maar ook de bejaarde Sarai kreeg een zoon, Izaak. Izaak is de voorvader der joden, Ismaël de voorvader van de Arabieren; zij hebben dezelfde vader maar een andere moeder. Ofschoon Ismaël de eerstgeborene is, is hij de zoon van de slavin van Abraham, terwijl Izaak de zoon van Sarai is, die Sara werd genoemd, wat wil zeggen: 'koningin'.
In 1936 tot 1939 verzetten zich de Arabische Palestijnen tegen het Britse bestuur aldaar en de Duitse nazi's steunden de anti-joodse moefti van Jeruzalem, de met de Turken bevriende Palestijnse nationalist Amin Al-Hoesseini, terwijl Irak en Saoedi-Arabië hem wapens leverden. "
De Moslims in en buiten Palestina begroeten het nieuwe regime in Duitsland van harte", zo declameerde hij, "en zij hopen dat ook andere landen het fascistisch-antidemocratisch staatsbestel zullen overnemen." (2)Duizenden joden en Palestijnen werden vermoord. (3)
Toen de Britten Al-Hoesseini zochten, vluchtte deze naar Libanon en vandaar naar Irak, later (in 1941) naar nazi-Duitsland. In Berlijn besprak hij het zogenaamde jodenprobleem met Hitler. In dat gesprek beamen beiden de Duits-Arabische vriendschap en samenwerking op grond van drie gemeenschappelijke vijanden: de Britten, de joden en de communisten. Volgens het gespreksverslag stelde Hitler dat het niet ging om een strijd tussen Duitsland en Engeland, maar wel om een strijd tussen het nationaal-socialisme en het jodendom en hij beloofde aan de moefti dat hij zou strijden tot de val van het joods-communistisch Europese rijk met als gevolg de bevrijding van het Arabische rijk door de vernietiging van de joden. En als Duitsland, vermoedelijk het jaar daarop, zou doorstoten naar Iran en Irak, zou dit tegelijk het einde van het Britse rijk betekenen. (4) Was dan de vernietiging der joden in die zin dan niet de prijs die Hitler moest betalen voor een verhoopte uitbreiding van zijn rijk in het Midden-Oosten?
Wat de joden geloven
Er is één almachtige en ondeelbare God, schepper van het heelal, eeuwig en immaterieel. Er zijn geen tussenpersonen tussen de mens en God. De goddelijke geschriften zijn door God zelf geopenbaard, Mozes is de grootste profeet en de profeten spreken de waarheid. De vijf boeken van Mozes (de Thora) zijn de belangrijkste, ze zijn op de berg Sinaï door God aan Mozes gegeven. God beloont wie zijn wet volgen en straft wie ze overtreden. God koos de joden uit om een licht te zijn voor alle andere naties. Er zal een joodse messias komen en een messiaans tijdperk. In tegenstelling tot de met de erfzonde bevlekte christenen, geloven de joden dat de ziel bij de geboorte zuiver is. De mens is vrij om te kiezen voor goed of kwaad en hij kan het kwaad uitboeten.
Maar in de Tweede Wereldoorlog trok de Führer aan het kortste eind en de schande van de concentratiekampen kwam aan het licht: vijf tot zes miljoen joden werden omgebracht. In 1947 verdeelden de VN Palestina in een Arabisch, een joods en een (klein) internationaal gebied (rond Jeruzalem) en er brak een bloedige burgeroorlog uit. Op 15 mei 1948 werd de nieuwe staat Israël - het enige niet-islamitische land in het Midden-Oosten - door een leger van 23.000 soldaten uit de omliggende landen aangevallen. Israël won de oorlog, de Arabieren noemden hem 'Al Nakba' ('de Ramp'). Wie de wapenstilstanden van 1949 als vrede durfde te interpreteren, werd als verrader beschouwd en vermoord: koning Abdullah I van Jordanië (1951) en president Anwar Sadat van Egypte (1981).
Chaim Weizmann (1874-1952): Bio-chemicus uit (het keizerrijk) Rusland (Wit-Rusland), zionist en eerste president van Israël; tevens oprichter in 1934 van wat nu het Weizmann Instituut voor Wetenschappen heet, te Rehovot in Israël. Dit instituut produceerde medicijnen voor de geallieerden in W.O.II, voornamelijk een middel tegen malaria en een anesthesie-middel ten behoeve van de chirurgie.
700.000 Palestijnse Arabieren vluchtten naar kampen op de Westelijke Jordaanoever, in de Ghazastrook en in Libanon. Israël wilde een deel Arabieren opnemen, maar de omliggende Arabische landen (niet Jordanië, dat een meerderheid van Palestijnse vluchtelingen onder zijn burgers telt) verhinderden dat (met steun van de VN) om aldus de integratie te bemoeilijken. (Vandaag zijn 20 pct. van de Israëlieten Arabieren).
Meer dan een half miljoen joden vluchtten uit de omliggende landen naar Israël. Tegelijk wilden ingevolge de toestemming van de VN driekwart miljoen Arabieren terug naar Palestina, maar Israël vreesde aldus de vijand binnen de eigen grenzen te zullen halen en verhinderde dat. In 1949 werd Israël lid van de VN. Israël werd niet door vele moslimlanden erkend, wel door Turkije. In 1950 bepaalde het parlement van Israël (de zgn. 'Knesset') dat alle joden zich in Israël mochten vestigen.
Yasser Arafat, leider van de PLO
Golda Meir, [geboren: Golda Mabovitsj] (1898-1978): (vierde) minister-president van Israël in de periode 1969-1974. Golda Meir was de derde vrouw ooit die premier werd. Tijdens haar regeerperiode kampte Israël met de terreur van de PLO van Yasser Arafat.
Er kwam een Suez-crisis in 1956 en in 1964 werd de PLO (Palestinian Liberation organisation) opgericht die zich tot doel stelde Israël te vernietigen en in de plaats een Palestijnse staat op te richten. De PLO hield zich eerst schuil in Jordanië, vervolgens in Libanon. In 1967 was er de Zesdaagse Oorlog met Nasser van Egypte. In 1973 breiden de Arabieren er een vervolg aan: de Jom Kipoer-oorlog.
Begin, Carter en Sadat op de Camp David-akkoorden in 1978
In 1978-1979 erkende Sadat van Egypte Israël (de Camp David-akkoorden onder leiding van Jimmy Carter) maar daarop werd Egypte uit de Arabische liga gestoten en Sadat werd vermoord. Ook de pas gekozen (christelijke) premier van Libanon, Bashir Gemayel die de PLO bestreed, werd hierom vermoord (1981). Zijn partijleden, de Falangisten, gingen met medeweten van Sharon op PLO-aanhangers jagen in de vluchtelingenkampen van Sabra en Shatilla, waar ze een bloedbad aanrichtten. In 1987 brak de Intifada uit in Ghaza, een opstand van Palestijnen. In de golfoorlog van 1991 richtte Saddam Hoessein uit Irak raketten op Israël om zo de sympathie en oorlogssteun van de andere Arabieren voor zich te winnen.
Ariel Sharon
In 1993-1995 kwam een vredesproces op gang met de Oslo-akkoorden: Israël erkende de PLO en in ruil staakte de PLO haar terreur, wat in 1994 de Nobelprijs voor de Vrede opleverde voor Arafat, Rabin en Peres. Een jaar later vermoordde een joodse extremist Rabin. Er werd gedacht aan een Palestijnse staat, in vrede naast Israël, en in 2002 begon Sharon aan de bouw van een muur. In 2006 viel hij in een diepe coma en werd opgevolgd door Ehud Olmert.
In 2006 waren er verkiezingen in Palestina en de fundamentalistische islamieten van terreurgroep Hamas wonnen. De Libanese Hezbollah viel Israël aan, er waren talloze raketbeschietingen over en weer. In 2008 werd opnieuw aan de vorming van een Palestijnse staat gedacht...
Vandaag liggen de kaarten weer anders. De Israëlieten vrezen dat Iran een kernbom maakt en dat het die ook zal gebruiken. Als geen ander volk hebben de joden moeten ondervinden tot welke gruwelijkheden haat kan leiden. Zij kennen het gevaar en zij zullen alles doen om een volgende holocaust te voorkomen.
Noten:
(1) Het Israëlische volkslied werd in 1888 gecomponeerd door de Moldaviër Samuel Cohen die, tussen haakjes, hoorbaar dezelfde bron aanboorde als de componist van De Moldau, Bedrich Smetana (1824-1884).
Rasjid Ali al-Gailani (samen met een oom van Saddam Hoessein) pleegde in 1941 met Hitler's steun een (mislukte) staatsgreep in Irak.
(4) "(...)
Dieser Kampf sei das Entscheidende; auf der politischen Ebene stelle er sich im Grunde als eine Auseinandersetzung zwischen Deutschland und England dar, weltanschaulich sei es ein Kampf zwischen dem Nationalsozialismus und dem Judentum." (...)"(...) 1. Er (der Führer) werde den Kampf bis zur völligen Zerstörung des jüdisch-kommunistischen europäischen Reiches fortführen. 2. Im Zuge dieses Kampfes würde zu einem heute noch nicht genau nennbaren, aber jedenfalls nicht fernen Zeitpunkt von den deutschen Armeen der Südausgang Kaukasiens erreicht werden. 3. Sobald dieser Fall eingetreten sei, würde der Führer von sich aus der arabischen Welt die Versicherung abgeben, daß die Stunde der Befreiung für sie gekommen sei. Das deutsche Ziel würde dann lediglich die Vernichtung des im arabischen Raum unter der Protektion der britischen Macht lebenden Judentums sein." (...) "Wenn Deutschland sich den Weg über Rostow zum Iran und nach Irak erzwinge, würde dies gleichzeitig den Beginn des Zusammenbruchs des britischen Weltreichs bedeuten. Er (der Führer) hoffe, daß sich für Deutschland im nächsten Jahr die Möglichkeit ergeben werde, das Kaukasische Tor nach dem Mittleren Orient aufzustoßen." Zie: http://www.ns-archiv.de/verfolgung/antisemitismus/mufti/in_berlin.php .
Voor alle trefwoorden en data: zie Wikipedia.
(J.B., 19 maart 2012)
14-03-2012
Elke mens is fataal religieus
Elke mens is fataal religieus
Een scheepsramp met meer dan driehonderd doden; een busongeval met tientallen slachtoffers, nog kinderen; een bomaanslag die dertig onschuldige burgers doodt en zeventig anderen voor het leven verminkt: haast dagelijks confronteert het noodlot ons met een bestemming welke wij niet wensen maar die toch onherroepelijk de onze zal zijn. We krijgen wat we helemaal niet vroegen en dat zullen wij ook hebben, bezitten én zijn. Uitgerekend dat wat we nooit tot ons bezit wilden rekenen, zal voortaan onze laden vullen en van exact diegenen die we voor geen prijs wilden zijn, zullen wij de namen dragen. Die rol zullen wij spelen die wij volstrekt verfoeien op een schouwtoneel dat, al onze wanhopige verzuchtigen ten spijt, geen toneel zal zijn doch ongespeelde, pijnlijk echte werkelijkheid. Vroeg of laat. De onomkeerbaarheid van de tijd staat er borg voor dat het ook gebeuren zál.
Meestal gaat men ervan uit dat al deze ongelukken en katastrofen er niet hoefden te zijn, dat zij fouten zijn die het schone leven per toeval bezoedelden of zelfs vernietigden, terwijl dit eigenlijk niet hoefde. Ja, men gelooft zowaar dat alles in ons bestaan dat niet de goede kant op gaat, in feite anders was bedoeld en ook anders had gekund, en dat het goede leven, met zijn gezondheid, rijkdom en onsterfelijkheid de regel is waarvan slechts heel uitzonderlijk en per abuis wordt afgeweken.
Maar is het omdat men daar meestal vanuit gaat dat het ook zo is? Want wie zegt dat het niet net andersom kon zijn? En 'andersom' wil dan niet alleen zeggen dat het ongeluk, dat tenslotte vroeg of laat zijn intrede in eenieders leven doet, veeleer de regel dan de uitzondering is; het betekent tegelijk dat het ongeluk gewoon niet te vermijden is. En eenmaal wij het ermee eens kunnen zijn dat dit de feiten zijn - het weze herhaald: vroeg of laat maakt in eenieders leven het ongeluk zijn vranke passen - dan kunnen wij ons ook afvragen of deze onafwendbaarheid dan niet een noodzaak is.
Men hoort gewis protest bij deze woorden, want hoe dan zou het ongeluk een noodzaak kunnen zijn voor elk van ons als geen van ons het ook maar wensen kon? Verontwaardiging hoort men als iemand durft te insinueren dat hetgeen men zijn grootste vijanden niet toewenste, in feite 'levensnoodzakelijk' was. Protest, verontwaardiging en zelfs gelach, want absurd wordt die veronderstelling inderdaad als men aanvaardde dat de dood noodzakelijk voor het leven was.
Maar stel dat nu eens. Stel dat het ongeluk zo onafwendbaar was voor mij, voor u en ook voor ieder ander, omdat de natuur der dingen er zo in voorzag daar het ook nodig was, terwijl wijzelf - getuige onze verontwaardiging - er niet in slagen om dat in te zien. Wij kunnen tenslotte helemaal niet verder kijken dan tot aan de kille grens van ons lichamelijk bestaan, en wat daar aan de overkant gelegen is, noemen wij daarom het niets. Edoch, indien een blinde dat zou doen, zouden wij hem dan niet terechtwijzen en beschuldigen van kortzichtigheid? Indien een blinde uit het feit dat hij niets zag ook zou besluiten dat er helemaal niets te zien kon zijn? Besluiten dat er helemaal niets kon zijn?
Ik kan niets zien, dus is er niets: dit was pas waar indien ik alles zien kon wat er was; dit was pas waar indien ik ook alwetend was. Ik weet dat ik allerminst alwetend ben, maar toch besluit ik uit het feit dat ik niet inzie waarom ongeluk ons treffen moet, dat ongeluk een zaak is geheel zonder zin. En ik kan die redenering niet afmaken omdat ze mij heftig tegen de borst stoot. Edoch, is het omdat iets volstrekt onwenselijk is, dat ik ook moet besluiten dat het helemaal niet kan zijn? Is het dan omdat ik iets niet wil, dat het onmogelijk wordt? En verdwijnt alles wat verfoeid wordt dan uit het bestaan omdat het wordt verfoeid?
Wie hier oprecht blijft redeneren, zal het tenslotte moeten toegeven: te geloven dat het onwenselijke tevens het onmogelijke is, of dus geloven dat de werkelijkheid zich naar onze wensen plooit, is een bijzonder primitieve vorm van denken, welke wij ons alleen nog herinneren als het gebed van weleer, waarover vele hedendaagse kinderen haast niets meer afweten. Wij bidden ook niet meer, precies omdat wij niet meer geloven kunnen dat de werkelijkheid zich plooien zou naar onze wens. En toch blijken wij ergens vast te houden aan dat oeroude credo, getuige het feit dat wij niet accepteren kunnen dat het ongeluk voor ons bestaan noodzakelijk zou zijn: de ziekte, de verschrikking, de verminking en de dood.
Het is voorwaar een lastig experiment om door te denken, maar er zit ook een aardig reukje aan als wij het blijven vertikken om dat te doen: misschien zijn het leed en het ongeluk in al hun vormen, alsook de stille dood die ons als omhulsels geheel wit en wezenloos zal achterlaten, er voor iets nodig dat wij met onze ogen van vandaag niet kunnen zien - wellicht omdat wij dat ook niet mogen zien. Want stel eens, voor de duur van slechts één enkel ogenblik, dat wij het konden zien, dat het ook zin had als, om nu maar iets te zeggen, onze kinderen omkwamen in een ramp, als wij gezwellen kregen, helse pijnen of vijanden die ons naar 't leven staan. Indien wij de zin zien konden van het kwaad, dan zouden wij het voorwaar ook nastreven omdat wij het onvermijdelijk voor het goede zouden houden. En zou op dit noodlottige moment de orde zelf uit de kosmos niet voorgoed verdwijnen?
Alvast is er geen ontkomen aan: wie weigert om nog langer primitief te denken en vast te houden aan die ongeschreven en ook ingebeelde wet dat onze wensen de werkelijkheid zelf bepalen, die moet ook ruimte laten voor de mogelijkheid dat het leed en de dood zin hebben in zijn bestaan. Hij die met andere woorden weigert om te bidden, moet tegelijk erkennen dat het wel eens zo kon zijn dat al het ongewenste in het leven ten langen leste zin had. Wie het daarentegen afzweert dat het leed en ook de dood ooit zin kon hebben, die moet dan weer bekennen dat hij gelijk de primitieven denkt en dat het in wezen bidden is wat hij doet als hij zo reageert. En geen van de twee, ga het maar na, ontsnapt eraan om het tenslotte in te moeten zien: er is meer dan slechts datgene wat wij kennen en als wij dat niet beamen, dan zijn wij in feite aan het bidden. Het is derhalve de logica zelf dat wij allen onherroepelijk religieus zijn.
(J.B., 14 maart 2012)
08-03-2012
china - een beknopte geschiedenis (met herstelde afbeeldingen)
China een beknopte geschiedenis (°)
'Het porceleinen paviljoen' (Li Tai Po)
Midden in den kleinen vijver
Staat een paviljoen van grasgroen
En van melkwit porcelein.
Als een tijgerrug zoo welft zich,
Maanbeglansd, de brug van jade
Naar het groenwit paviljoen.
In het huisje zitten vrienden,
Fraai gekleed en drinken, praten
Velen schrijven lenteverzen.
En hun zijden mouwen glijden
Achterwaarts, hun zijden mutsen
Zitten vroolijk in hun nek.
Op de stille kristallijnen
Oppervlakte van den vijver
Spiegelt alles wonderbaar.
De omgekeerde boog van t brugje
Lijkt een halve maan. De vrienden,
Fraai gekleed, zij drinken, praten,
Alle staande op hun hoofden,
In het paviljoen van grasgroen
En van melkwit porcelein. (1)
Wellicht werkt niets eerlijker en sneller om van een volksziel iets te zien te geven dan een mondvol frisse verzen. Ook al is ze meer dan duizend jaar oud: de poëzie van Li Tai Po klinkt altijd verrassend nieuw. Mystiek én epicuristisch weerspiegelt zij de schoon bezongen jade en de lente en de jeugd, de nostalgie, de onverbiddelijkheid van de tijd in fel contrast met de lenigheid der verzen en de behendigheid van fantasie. Grote kunst brengt de uitersten aldus samen in harmonieuze tegenstellingen, en zo ook de uitersten van de tijd: verleden en toekomst, herinnering, heimwee, verwachting, wanhoop, hoop.
In 2005 werden in China tanden van de Jianshi-mens gevonden die zowat twee miljoen jaar oud moeten zijn. Van de beroemde Peking-mens, een homo erectus of een mens die rechtop begon te lopen, werden vijf schedels en ook kaakbeenderen gevonden die wellicht een miljoen jaar oud zijn. Zowat 6000 vóór Christus leefden langs de Gele Rivier al culturen die gierst verbouwden en die honden, varkens en pluimvee hielden. Afgezien van enkele tekens op aardewerk uit de 13de eeuw v.C. - het einde van de Shang-dynastie - zijn er pas eigenlijke geschriften vanaf de aanvang van het eigenlijke Chinese keizerrijk in 221 v.C.
Het Chinese Keizerrijk overspant de hele geschiedenis van het land van de rijzende zon... tot in 1911. Dan brak in Wuhan, in het hart van China, de Xinhai-revolutie uit onder leiding van Sun Yat Sen (Sun Zhongshan), die de Qing-dynastie deed vallen en in 1912 werd de Republiek China uitgeroepen, aldus vandaag een eeuweling.
De poëzie van Li Tai Po is die van de rijke klasse, de gunstelingen van de keizer, maar een meerderheid van het volk had voor het componeren van lenteverzen helemaal geen tijd. Sun Yat Sen (Yat Sen is eigenlijk een van zijn vele pseudoniemen die overigens niet overbodig bleken daar hij meermaals ternauwernood ontsnapte aan de klauwen van de vijand) was zelf een volksmens die geneesheer werd en hij behartigde de sociale zaak: hij wilde nationalisme, socialisme en democratie. In 1895 had hij al eens een opstand willen ontketenen, wat toen mislukte. Hij beschouwde het Westen en meer bepaald Amerika als model voor China en hij verspreidde die overtuiging via het christelijke netwerk waarvan hij deel uitmaakte. Later, na de oktoberrevolutie in Rusland (in 1917), riep hij de hulp in van de Russische communistenregering voor zijn partij, de Kwomintang of 'volkspartij', en hij kreeg militaire steun en veroverde ook Zuid-China. Maar onder de Russische invloed kleurde zijn partij zo rood dat het zijn opvolger Chiang Kai-Shek zeer tegenstond. Later scheurde de nationalistische Chiang zich met zijn volgelingen als de Republiek van China van het communistische China - de Volksrepubliek China - af, en zo splitste China zich in twee. Sun Yat Sen stierf plotseling in 1925. Hij wordt nog steeds door alle Chinezen (communisten én nationalisten) als 'Vader des Vaderlands' erkend en aldus maakt hij China in feite weer één.
Chiang Kai-Shek kreeg een militaire training in Moskou in 1923 maar keerde in 1924 als overtuigd anti-communist naar China terug waar hij Sun Yat Sen na diens dood opvolgde. In 1928 brak hij met de communisten en hij ging hen zelfs vervolgen. Door zijn vrouw werd hij in 1930 methodistisch christen.
Van 1931 tot 1945 vormden de nationalisten (onder Chiang Kai-Shek) en de communisten (onder Mao Zedong) één front tegen de invallende Japanners maar in feite bevochten ze steeds meer elkaar en Stalin bewapende de communistische Chinezen tegen de nationalisten die in 1948 werden verslagen. In 1949 werd de Volksrepubliek China (het communistische China) gesticht. Intussen volgde Li Tsung-Jen de afgetreden Sun Yat Sen op die samen met 2 miljoen volgelingen naar Taiwan vluchtte, waar hij (in hoofdstad Taipei) de Republiek China (het nationalistische China) vestigde en in 1950 werd hij daar president met de steun van de V.S. Tot 1971 was de Republiek (Taiwan) het enige erkende China (met vandaag 23 miljoen inwoners). Pas daarna werd ook de Volksrepubliek China erkend (met nu 1,3 miljard inwoners).
In 1975 overleed Chiang Kai-Shek, zijn zoon Chiang Ching-kuo volgde hem op en regeerde in Taiwan tot 1988. Na hem regeerden Lee Teng-hui (tot 2000), Chen Shui-bian (tot 2008) en Ma Ying-jeou (herkozen in 2012).
In de Volksrepubliek China werd Mao na zijn dood in 1976 opgevolgd door de pragmatische Deng Xiaoping die een staatskapitalisme invoerde dat China grote welvaart bracht. Na hem regeerden Jiang Zemin (1993-2003) en Hu Jintao (2003-heden).
*
Sun Yat Sen wilde een China naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar het noodlot wil dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, Indianen zijn: geen mensen uit Indië afkomstig zoals Colombus verkeerdelijk geloofde toen hij in 1492 Amerika voor Indië hield, maar wel Chinezen. Heel lang geleden kwamen zij Amerika via het Noord-Westen dat aan het Noord-Oosten van Azië grenst, naar binnen en zo bevolkten zij dat continent totdat zij daar door Europese goudzoekers werden verdreven, gescalpeerd of in reservaten ondergebracht met gratis alcohol. En dat de Indianen echt Chinezen zijn, verraadt ons de Chinese poëzie, andermaal van Li Tai Po, met name in zijn drinklied, getiteld: Alleen drinkend bij het licht van de maan, zoals het vertaald is en ook herschreven door de grote Nederlandse dichter Jacob Slauerhoff. Deze arts, te groot om niet feitelijk te worden verstoten door de kleinburgerlijke Hollanders, werd scheepsarts en belandde aldus met de vloot in 't Oosten. Li Tai Po komt helemaal tot zijn recht en ook de dichterlijke wijsheid van de oude Indianen herkent men direct in deze enkele magische verzen:
'Alleen drinkend bij het licht van de maan' (J. Slauerhoff naar Li Tai Po)
k Verkeer in weelde tusschen de bloemen met wijn, Maar ook in armoe: drinkend zonder vriend. De opkomende maan, mij zoo verlaten ziend, Wekt mijn schaduw, zoodat we met zijn drieën zijn. (2)
Noten:
(1) Het porceleinen paviljoen is een gedicht van de grote Chinese dichter Li Tai Po (ook wel Li Po of Li Bai genoemd) [701-761] in een vertaling van de Nederlandse Hélène Swarth (1859-1941) [in: De chineesche fluit, Meulenhof, Amsterdam 1922] die gebaseerd is op de Duitse vertaling van de hand van Hans Betghe (1876-1946) [in: Chinesische Flöte], die op haar beurt steunt op de eerste vertaling [in: Le livre de jade] van Judith Gautier (1845-1917). Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . Het gedicht heeft bij ons bekendheid verworven mede door het feit dat het, samen met nog andere verzen van Li Tai Po, werd opgenomen in Gustav Mahler's Das Lied von der Erde uit 1908-1909, dat in première ging na Mahlers dood in 1911 te München. (2) Dit gedicht werd aangetroffen in de nalatenschap van Slauerhoff (1898-1936). Het telde oorspronkelijk veertien regels, Slauerhoff reduceerde ze tot vier. Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . (°) Voor alle persoonsnamen en trefwoorden, zie ook Wikipedia, o.m.:
Wellicht werkt niets eerlijker en sneller om van een volksziel iets te zien te geven dan een mondvol frisse verzen. Ook al is ze meer dan duizend jaar oud: de poëzie van Li Tai Po klinkt altijd verrassend nieuw. Mystiek én epicuristisch weerspiegelt zij de schoon bezongen jade en de lente en de jeugd, de nostalgie, de onverbiddelijkheid van de tijd in fel contrast met de lenigheid der verzen en de behendigheid van fantasie. Grote kunst brengt de uitersten aldus samen in harmonieuze tegenstellingen, en zo ook de uitersten van de tijd: verleden en toekomst, herinnering, heimwee, verwachting, wanhoop, hoop.
In 2005 werden in China tanden van de Jianshi-mens gevonden die zowat twee miljoen jaar oud moeten zijn. Van de beroemde Peking-mens, een homo erectus of een mens die rechtop begon te lopen, werden vijf schedels en ook kaakbeenderen gevonden die wellicht een miljoen jaar oud zijn. Zowat 6000 vóór Christus leefden langs de Gele Rivier al culturen die gierst verbouwden en die honden, varkens en pluimvee hielden. Afgezien van enkele tekens op aardewerk uit de 13de eeuw v.C. - het einde van de Shang-dynastie - zijn er pas eigenlijke geschriften vanaf de aanvang van het eigenlijke Chinese keizerrijk in 221 v.C.
Het Chinese Keizerrijk overspant de hele geschiedenis van het land van de rijzende zon... tot in 1911. Dan brak in Wuhan, in het hart van China, de Xinhai-revolutie uit onder leiding van Sun Yat Sen (Sun Zhongshan), die de Qing-dynastie deed vallen en in 1912 werd de Republiek China uitgeroepen, aldus vandaag een eeuweling.
De poëzie van Li Tai Po is die van de rijke klasse, de gunstelingen van de keizer, maar een meerderheid van het volk had voor het componeren van lenteverzen helemaal geen tijd. Sun Yat Sen (Yat Sen is eigenlijk een van zijn vele pseudoniemen die overigens niet overbodig bleken daar hij meermaals ternauwernood ontsnapte aan de klauwen van de vijand) was zelf een volksmens die geneesheer werd en hij behartigde de sociale zaak: hij wilde nationalisme, socialisme en democratie. In 1895 had hij al eens een opstand willen ontketenen, wat toen mislukte. Hij beschouwde het Westen en meer bepaald Amerika als model voor China en hij verspreidde die overtuiging via het christelijke netwerk waarvan hij deel uitmaakte. Later, na de oktoberrevolutie in Rusland (in 1917), riep hij de hulp in van de Russische communistenregering voor zijn partij, de Kwomintang of 'volkspartij', en hij kreeg militaire steun en veroverde ook Zuid-China. Maar onder de Russische invloed kleurde zijn partij zo rood dat het zijn opvolger Chiang Kai-Shek zeer tegenstond. Later scheurde de nationalistische Chiang zich met zijn volgelingen als de Republiek van China van het communistische China - de Volksrepubliek China - af, en zo splitste China zich in twee. Sun Yat Sen stierf plotseling in 1925. Hij wordt nog steeds door alle Chinezen (communisten én nationalisten) als 'Vader des Vaderlands' erkend en aldus maakt hij China in feite weer één.
Chiang Kai-Shek kreeg een militaire training in Moskou in 1923 maar keerde in 1924 als overtuigd anti-communist naar China terug waar hij Sun Yat Sen na diens dood opvolgde. In 1928 brak hij met de communisten en hij ging hen zelfs vervolgen. Door zijn vrouw werd hij in 1930 methodistisch christen.
Van 1931 tot 1945 vormden de nationalisten (onder Chiang Kai-Shek) en de communisten (onder Mao Zedong) één front tegen de invallende Japanners maar in feite bevochten ze steeds meer elkaar en Stalin bewapende de communistische Chinezen tegen de nationalisten die in 1948 werden verslagen. In 1949 werd de Volksrepubliek China (het communistische China) gesticht. Intussen volgde Li Tsung-Jen de afgetreden Sun Yat Sen op die samen met 2 miljoen volgelingen naar Taiwan vluchtte, waar hij (in hoofdstad Taipei) de Republiek China (het nationalistische China) vestigde en in 1950 werd hij daar president met de steun van de V.S. Tot 1971 was de Republiek (Taiwan) het enige erkende China (met vandaag 23 miljoen inwoners). Pas daarna werd ook de Volksrepubliek China erkend (met nu 1,3 miljard inwoners).
In 1975 overleed Chiang Kai-Shek, zijn zoon Chiang Ching-kuo volgde hem op en regeerde in Taiwan tot 1988. Na hem regeerden Lee Teng-hui (tot 2000), Chen Shui-bian (tot 2008) en Ma Ying-jeou (herkozen in 2012).
In de Volksrepubliek China werd Mao na zijn dood in 1976 opgevolgd door de pragmatische Deng Xiaoping die een staatskapitalisme invoerde dat China grote welvaart bracht. Na hem regeerden Jiang Zemin (1993-2003) en Hu Jintao (2003-heden).
*
Sun Yat Sen wilde een China naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar het noodlot wil dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, Indianen zijn: geen mensen uit Indië afkomstig zoals Colombus verkeerdelijk geloofde toen hij in 1492 Amerika voor Indië hield, maar wel Chinezen. Heel lang geleden kwamen zij Amerika via het Noord-Westen dat aan het Noord-Oosten van Azië grenst, naar binnen en zo bevolkten zij dat continent totdat zij daar door Europese goudzoekers werden verdreven, gescalpeerd of in reservaten ondergebracht met gratis alcohol. En dat de Indianen echt Chinezen zijn, verraadt ons de Chinese poëzie, andermaal van Li Tai Po, met name in zijn drinklied, getiteld:
Alleen drinkend bij het licht van de maan, zoals het vertaald is en ook herschreven door de grote Nederlandse dichter Jacob Slauerhoff. Deze arts, te groot om niet feitelijk te worden verstoten door de kleinburgerlijke Hollanders, werd scheepsarts en belandde aldus met de vloot in 't Oosten. Li Tai Po komt helemaal tot zijn recht en ook de dichterlijke wijsheid van de oude Indianen herkent men direct in deze enkele magische verzen:
'Alleen drinkend bij het licht van de maan' (J. Slauerhoff naar Li Tai Po)
k Verkeer in weelde tusschen de bloemen met wijn, Maar ook in armoe: drinkend zonder vriend. De opkomende maan, mij zoo verlaten ziend, Wekt mijn schaduw, zoodat we met zijn drieën zijn. (2)
Noten:
(1) Het porceleinen paviljoen is een gedicht van de grote Chinese dichter Li Tai Po (ook wel Li Po of Li Bai genoemd) [701-761] in een vertaling van de Nederlandse Hélène Swarth (1859-1941) [in: De chineesche fluit, Meulenhof, Amsterdam 1922] die gebaseerd is op de Duitse vertaling van de hand van Hans Betghe (1876-1946) [in: Chinesische Flöte], die op haar beurt steunt op de eerste vertaling [in: Le livre de jade] van Judith Gautier (1845-1917). Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . Het gedicht heeft bij ons bekendheid verworven mede door het feit dat het, samen met nog andere verzen van Li Tai Po, werd opgenomen in Gustav Mahler's Das Lied von der Erde uit 1908-1909, dat in première ging na Mahlers dood in 1911 te München. (2) Dit gedicht werd aangetroffen in de nalatenschap van Slauerhoff (1898-1936). Het telde oorspronkelijk veertien regels, Slauerhoff reduceerde ze tot vier. Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . (°) Voor alle persoonsnamen en trefwoorden, zie ook Wikipedia, o.m.:
Grote beschavingen gedijen waar overvloed is en een der vruchtbaarste gebieden ter wereld is Mesopotamië, het tweestromenland van Tigris en Eufraat, de 'vruchtbare halve maan' of de 'vruchtbare sikkel', vlakbij de Nijldelta in het gebied ten oosten van de Middellandse Zee waar de zon opgaat en dat daarom de Levant genoemd wordt. Middenin de Levant ligt Syrië, het land dat verwijst naar Assyrië, gevestigd rond en genoemd naar de historische stad Assur - een rijk dat bloeide van 2000 tot 612 vóór Christus.
Het rijk was te schoon om niet te worden veroverd, achtereenvolgens door de Perzen, door Alexander de Grote (in de vierde eeuw), door de Seleuciden en door de Romeinen (in 63 v.C.) die erom vochten met de Perzische Sassaniden. In 636 nam een islamclan uit Mekka - de Omajjaden - Syrië in. (1) Dan kwamen de Abbasiden, in de elfde eeuw de Turkse Seltsjoeken, vervolgens de islamitische Mongolen, de Egyptische Mamelukken en in de zestiende eeuw de Ottomanen die er heersten tot de eerste wereldoorlog.
In W.O.I bezetten de geallieerden - de Fransen en de Engelsen - Syrië en zij werden hierbij geholpen door Arabische opstandelingen. Syrië bleef Frans tot 1946 en werd dankzij de Sovjet-Unie een onafhankelijke republiek. Het land zocht aansluiting met andere Arabieren en vormde vanaf 1958 samen met Egypte de Verenigde Arabische Republiek, die standhield tot de staatsgreep van 1961. In 1963 volgde een nieuwe coup door de Ba'ath-partij. In de zogenaamde "zesdaagse oorlog" tussen Israël en de Arabieren, in juni 1967, verloor Syrië de Golanhoogten aan Israël.
De instabiliteit duurde totdat in 1970 de Alewiet Hafez-al-Assad (vader van de huidige president) de macht greep en een militaire dictatuur stichtte met zichzelf als staatshoofd voor het leven. Hij participeerde aan de Jom Kipoeroorlog (1973) en aan de burgeroorlog in Libanon (1975-1990) en bij zijn dood in 2000 werd hij opgevolgd door zijn zoon Bashar al-Assad, de huidige president.
De opvolging voltrok zich in feite niet zoals verhoopt, en hier ligt wellicht één van de oorzaken van de huidige Syrische crisis. Hafez-al-Assad zou worden opgevolgd door zijn oudste zoon, Bassel, maar die verongelukte in 1994. Diens broer Bashar moest dan maar zijn studies in de oogheelkunde stopzetten om zich op het presidentschap voor te bereiden. Bashar was dus niet de eerst bedoelde opvolger en bovendien kreeg hij er een vijand bij: zijn aanstelling zette immers kwaad bloed bij de soennitische oud-vicepresident van Syrië, Abdoel Haliem Khaddam, die ook president had willen worden en die in 2005 ontslag nam en naar Parijs emigreerde waar hij tot 2009 deel uitmaakte van de moslimbroeders. Het is alvast een feit dat geruchten gaan dat bij de opstanden in 2011 in het Syrische Banyas, de thuishaven van Khaddam, deze laatste de opstandelingen bewapende en financierde.
Maar het conflict heeft nog andere oorzaken. Na W.O.II, met zijn jammerlijke uitroeiingskampen, werd Israël gesticht, het beloofde land voor de joden maar een doorn in het oog van de omliggende staten. Op de Camp Davidakkoorden (met Begin en Carter) in 1978 beloofde de Egyptische president Sadat Israël te erkennen, wat hij in 1981 met zijn leven bekocht: hij werd vermoord door de moslimbroeders. En een gelijkaardig gevaar had ook Syrië in de greep: de moslimbroeders (soennieten) stonden in hun bolwerk te Hama gewelddadig op tegen de religieus zeer tolerante Alawitische Ba'athpartij van Assad en op 21 april 1981 doodden ze er willekeurig honderden burgers. Op 2 februari 1982 zag Assad zich gedwongen om die opstand met alle middelen neer te slaan. Er vielen 20.000 doden.
Diezelfde historie dreigde andermaal, opnieuw eerst in Egypte. In 2011 werd daar door opstandige moslims Moebarak verdreven die, trouw in het spoor van Sadat, dertig jaar lang over de vrede met Israël had gewaakt. Terecht vreest Assad van Syrië alweer het volgende slachtoffer te zullen zijn.
Het diep-christelijk gewortelde Syrië dat bekend is uit de bijbel van de bekering van Paulus op weg naar Damascus (2), blijkt een doorn in het oog van de moslimbroeders, ofschoon er vandaag nog amper 10 pct. christenen in Syrië leven. Kennelijk is de tamelijk seculiere Ba'athpartij, die gekant is tegen de sharia en voorstander is van een scheiding tussen kerk en staat, naar de zin der moslimbroeders niet islamitisch genoeg. De heersende religieuze minderheid der Alawieten (3) waartoe ook Assad behoort, wantrouwt en vervolgt derhalve de moslimbroeders die hen min of meer nog als afvalligen beschouwen. (4)
De Ba'ath-partij (De Socialistisch Partij van de Arabische Herrijzenis), die men zich herinnert als de partij van de ter dood veroordeelde dictator Sadam Hoessein van Irak (overigens een persoonlijke vijand van Assad), is nationalistisch en pan-Arabisch in een reactie op de talloze vreemde overheersers: zij gelooft dat een hereniging het machtige Arabische rijk uit de middeleeuwen kan doen herrijzen. Er zijn nota bene ook heel wat christenen en joden onder de Arabieren, en die zijn allen welkom in dat beloofde Arabische Rijk. (5)
De hedendaagse problematiek wordt in de westerse media afgeplat en herleid tot het verhaal van een te overwinnen dictator, als ware deze over eenzelfde kam te scheren met bijvoorbeeld Ben Ali of zelfs Saddam Hoessein. Het klopt dat Assad een opstand tracht te onderdrukken en dat daarbij slachtoffers vallen zoals dat ook exact dertig jaar geleden tijdens zijn vaders bewind het geval was, maar zijn de opstandelingen dan niet dezelfde die toentertijd in Hama honderden onschuldige burgers afslachtten en die slechts te stoppen waren met een drastisch optreden? Vreest Assad dat de soennieten oprukken en dat zij van Syrië een islamstaat maken, een theocratie waar de sharia heerst, waar niet langer godsdienstvrijheid is doch vervolging van de Alawieten, de minderheid waartoe hijzelf behoort? Wil hij voorkomen dat in Damascus, waar de apostel Paulus door de hand Gods geslagen van zijn paard viel, christenen en joden worden uitgeroeid? Ziet hij terecht een totalitair gevaar dat zijn land bedreigt?
(J.B., 28 februari 2012)
Noten
(1) In 636, kort na de stichting van de islam, vielen islamlegers Syrië binnen. Aanvankelijk leefden zij daar in vrede samen met de christenen, maar in 705 braken zij de kerk van Johannes De Doper af en bouwden er de Omajjadenmoskee waarin ze zijn reliek onderbrachten (omdat ze geloven dat hij, zoals ook Christus, een profeet is).
(2) 50 km ten noorden van Damascus in het bergdorpje Ma'loula wordt tot vandaag nog het Aramees gesproken, de taal die Christus sprak.
(3) Sjietische islamieten en volgelingen van Ali, de neef en schoonzoon van Mohammed.
(4) Ofschoon zij dankzij de Libanese Moesa Al-Sadr officieel door sommige geestelijken werden erkend als echte moslims. (Al-Sadr verdween in 1978, hij werd wellicht vermoord).
(5) Tevens huldigt de Ba'ath-partij een socialisme dat ernaar streeft om de bedrijven onder te brengen bij de staat. Als zij zou verdwijnen, dan verloor het communistische blok een vaste stek in de Arabische wereld. Verder heeft Syrië sterke banden met Iran dat immers onder Ayatollah Komeini in oorlog lag met Assad's vijand Saddam Hoessein van Irak. Zo bood Syrië sinds 1973 asiel aan aan Iranezen die zich verzetten tegen de shah; voor Ayatollah Komeini stond de deur open. Omdat sinds de inval van de V.S. en de Britten in Irak in 2003, vele Irakezen - tegenstanders van Saddam - asiel vonden in Syrië, heeft het land ook met het Irakese volk een speciale band.
Hoe alles is ontstaan, zullen we wellicht nooit weten, maar het lijkt erop dat wat de oudste beschavingen daarover vertellen, wel bijzónder nauwkeurig overeenstemt met de bevindingen der nieuwste wetenschappen. Wellicht is dat zo dankzij de wiskunde die immers zonder observaties of alleen vanuit zichzelf een universum kan opbouwen. De innerlijke werelden reiken gewis de kosmos buiten ons de hand. (°) Want mensen die duizenden jaren geleden leefden en die nog amper positieve toegepaste wetenschappen kenden, beoefenden al de wiskunde, de logica en de welsprekendheid. En is het nu niet de logica zelf om bij de vraag naar het ontstaan van alles te gaan veronderstellen - zoals veel later ook Leibniz deed (°°) - dat bij het voortkomen van iets uit niets, dit iets een ding moet zijn dat eigenlijk aan dat niets gelijk is, aangezien uit niets niet zomaar iets kan voortkomen? Een louter op logica gestoelde redenering is dat en zij gaat verder als volgt.
Dat iets dat voortkwam uit niets, moet een ding zijn dat zichzelf als 't ware opheft, terwijl het dat toch ook weer níet doet: hoe is dat mogelijk? Het zou alvast pas mogelijk zijn op voorwaarde dat dit iets zou bestaan uit twee onderling tegengestelde onderdelen die elkaar als het ware weer konden opheffen: een positief en een negatief deel. Dat zeggen alvast de logica, het wiskundige denken, de welsprekendheid en de vanzelfsprekendheid die ook de oudste beschavingen kenden die nog geen sterrenkijkers hadden en geen microscopen. Maar hoor nu eens wat de moderne natuurkundigen beweren.
De moderne fysici stellen namelijk dat alles opgebouwd en voortgekomen is uit een oerstof die bestaat uit... twee tegengestelde deeltjes die elkaar als het ware opheffen! En dat zijn, meer bepaald, een positief geladen deeltje (ook proton genaamd) en een negatief geladen deeltje (electron). En die oerstof heet waterstof.
Waterstof wordt scheikundig voorgesteld met de letter H, uit het Griekse hydro en het Latijnse genium, waaruit dan het woord Hydrogenium werd gevormd, dat wil zeggen: watervoortbrenger of dus bouwstof van water (- water bevat naast waterstof ook nog zuurstof). Als enige element heeft waterstof géén neutronen (- dat zijn neutrale deeltjes, zeg maar 'vulsel').
Waterstof is het kleinst denkbare element, het allerlichtste, en het staat dan ook op nummer 1 in de tabel met de scheikundige elementen. Die tabel met de bouwstoffen aller stoffen wordt ook het "periodiek systeem" genoemd, omdat de elementen er gerangschikt staan in de volgorde van hun ontstaansperiode. Want alle andere, zwaardere elementen zijn voortgekomen uit dat eerste en ook allerlichtste element waterstof in de oersoep van de schepping, toen de melkwegstelsels zijn ontstaan, met omstandigheden die ons voorstellingsvermogen ver te boven gaan. De volledige tabel telt, van licht naar zwaar, 118 elementen (waarvan er 90 in de natuur voorkomen, de overige zijn onder meer door de mens gemaakt in kerncentrales). Waterstof is de absolute oerstof in de kosmos. En nu komen we tot ons onderwerp.
Bijzonder indrukwekkend immers is het verhaal dat de pionier van de massaloopsport dr. Ernst van Aakendoet over de functie van waterstof in verband met het belang van een voldoende zuurstofopname voor onze gezondheid. (°°°)
Waterstof, de oerstof, is namelijk ook de brandstof die wij uit onze verschillende voedingsstoffen halen. Naast bouwstoffen heeft ons lichaam immers tevens energie nodig en die recruteren wij uit de waterstof in de glucose van ons dagelijks voedsel, meer bepaald door die te verbranden middels de ingeademde zuurstof die onze brandstof is. Bij die verbranding komt behalve energie ook afval vrij in de vorm van de heden veel besproken koolstofdioxide (die ook vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstof in motoren) en water. Die afval verlaat ons lichaam weer: de koolstofdioxide wordt uitgeademd, trouwens evenals een deel van het water (in de vorm van damp) dat ook wordt afgevoerd met de urine, de uitwerpselen en het zweet. (°°°)
Wij ademen om te leven en dat doen wij weliswaar allemaal sowieso, maar als wij een liggend-zittend leven leiden, dan krijgen we onvoldoende zuurstof binnen, met de welbekende zogenaamde beschavingsziekten tot gevolg. Om voldoende zuurstof op te kunnen nemen volstaat het niet om dieper in en uit te ademen zoals men dat de gymnasten van weleer wel eens zag doen: op die manier kan men slechts duizelig worden. Een vereiste portie van de ultieme verbrandingsstof neemt men pas op door meer te gaan bewegen, en zo is er geen ontkomen aan: zoals het te lezen staat in Genesis, het boek bij uitstek over de oorsprong van alles, moeten wij arbeiden in het zweet van ons aanschijn. (°°°)
Van belang is dat er in hoofdzaak twee verschillende wijzen van energielevering bestaan. De eerste dateert nog van voor de tijd dat onze dampkring zuurstof bevatte: toen haalden de primitieve levensvormen hun energie uit anaërobe processen, en dat zijn energieleveringsprocessen zonder tussenkomst van zuurstof, het zijn in feite gistingsprocessen. Planten maakten dan geleidelijk via de zogenaamde bladgroensynthese zuurstof aan die de dampkring vulde tot het huidige percentage werd bereikt. Pas dan konden ook levensvormen gedijen die hun energie winnen op een aërobe manier, wat wil zeggen mét tussenkomst van zuurstof, en die vorm geniet de voorkeur omdat haar rendement maar liefst negentien keer hoger ligt dan bij gisting. (°°°)
Om gezond te zijn, moeten de mechanismen die ons van energie voorzien, zo zuinig mogelijk verlopen. Zoals gezegd haalt ons lichaam energie uit (van ons voedsel afkomstige) waterstof, die onze brandstof is, welke met zuurstof, onze verbrandingsstof, wordt verbrand. Belangrijk is nu dat ál onze brandstof tijdig wordt verbrand, en dat wil zeggen dat we zowel voedsel als zuurstof in de juiste verhouding tot ons moeten nemen. Edoch, in de huidige welvaartsperiode eten we over het algemeen te veel en bewegen we te weinig. Ten gevolge daarvan krijgen onze lichaamscellen te kampen met een overschot aan waterstof, die immers niet verbrand wordt omdat we onvoldoende bewegen en we aldus veel te weinig zuurstof binnen krijgen. En waterstof kan in onze cellen heel wat schade aanrichten, het vreet als het ware onze cellen van binnenuit aan. (°°°)
Ons organisme werkt uiteraard veel ingewikkelder dan in deze enkele zinnen gesteld, maar in grote lijnen kon men zeggen dat het probleem van onze beschaafde of onevenwichtige levenswijze, een energieverwerkingsprobleem is op het niveau van de lichaamscellen: zij kampen met een overmaat aan waterstof. En het probleem kan pas worden opgelost, ofwel door meer te gaan bewegen en aldus meer zuurstof op te nemen en de overtollige waterstof te verbranden, ofwel door minder voedsel tot ons te nemen zodat het overschot aan nadelige waterstof in onze cellen wordt teruggeschroefd. En dat laatste noemen wij dan vasten. (°°°)
2. Vasten, een ecologische en humanitaire noodzaak
Het rapport van de Verenigde Naties van 30 januari 2012 inzake duurzaamheid in onze toekomstige wereld, stelt dat onze welvaart nooit voorheen groter was maar dat die rijkdom tegelijk ongelijk verdeeld is vandaar een wereldwijd protest. Bovendien vergeet men dat ongebreidelde ontginning de aarde uitput. 'Duurzaamheid' ('sustainability') staat tegenover de overconsumptie eigen aan het kapitalisme. De energie en de grondstoffen raken op en straks zal er een tekort aan voedsel en aan water zijn met wereldwijde armoede tot gevolg een zwarte toekomst die zich reeds begint te voltrekken. Bewustmaking en actie zijn dringend nodig, zoals we al een kwarteeuw weten. (°°°°)
Men kan zich alleen afvragen of hier geen hybris in het spel is wanneer het VN-panel gelooft dat het een opwindende zaak is dat we onze eigen toekomst kunnen kiezen: the exciting thing is that we can choose our future, zo luidt het. Een gegeven waar men overheen lijkt te kijken, is de onenigheid van de wil of het illusoir karakter van dat 'wij'. Elke neus blijkt voor elk nieuw probleem weer een eigen windstreek op te zoeken, laat staan dat alle neuzen altijd in dezelfde richting zouden wijzen!
Het ecologische vraagstuk werd door ons eerder besproken in het kader van de kwestie van de overbevolking en de kern van de zaak kan hier worden herinnerd. Om te beginnen is overbevolking een kwestie van milieubelasting, terwijl bijvoorbeeld een welgestelde westerling het milieu zo'n 1000 keer zwaarder belast dan een arme Indiër. De pleidooien voor het onvruchtbaar maken van derde wereldburgers zijn daarom niet alleen verschrikkelijk gewetenloos en immoreel maar ook nog volstrekt ondoeltreffend.
Bovendien worden de waarschuwingen van ecologische kant en de aanmaningen om de productie drastisch in te dijken, tegengewerkt door een kennelijk potdove economie die de wereldproductie nog wil opdrijven en die het refrein blijft zingen van de economische groei. Het bevreemdende is wel dat het dezelfde politici zijn die deze twee diametraal tegenovergestelde meningen tegelijk verkondigen en zij financieren ze ook allebei: enerzijds geven zij impulsen aan de economie en zetten zij de burgers aan om meer, harder en ook langer te werken, wat de overproductie in de hand werkt; anderzijds manen zij aan tot soberheid en sponsoren zij ecologische projecten welke voorrang geven aan duurzaamheid boven productie. Dit getouwtrek in twee onderling tegengestelde richtingen betekent een supplementaire verspilling van een niet te schatten omvang maar zij getuigt vooral van een volstrekte stuurloosheid. Logici zouden zeggen dat het politieke systeem inconsistent is, het bevat innerlijke tegenspraken.
Het is aantoonbaar dat het toelaten van inconsistenties onherroepelijk systeemondermijnend werkt. En die inconsistenties schuilen niet alleen in de economie, ze zitten ook verwerkt in de ethiek van onze samenleving.
Het model dat ondanks zijn aangekondigd faillissement nog steeds wordt gehandhaafd in het Westen, is het concurrentiemodel. Dat houdt in dat de economie principieel beschouwd wordt als een strijdperk, en de oorlog wordt hier dan ook terecht gedefinieerd als het verlengstuk van de economie. De economische concurrentie situeert zich op de prijzenmarkt op meer dan één manier. Om te beginnen is er voortdurend de slag om het goedkoopste product dat ook nog eens het beste is. Principieel is daar niets op tegen, aangezien deze ijver gehoorzaamt aan het economiciteitsprincipe zelf: maximale baten met minimale kosten. Met het economiciteitsprincipe is ook alles oké zolang dit aldus elke mogelijke verspilling tegenwerkt. Edoch, op de een of andere manier resulteert ons economisch model in het tegendeel van maximale economiciteit, en wel in een vorm van megaverspilling. En die tegendoelmatigheid is kennelijk inherent aan onze economie: ze volgt direct uit de middel-doel-omkering, die immers bewerkstelligt dat niet de behoeftige of dus de koper maar wel de verkoper wel vaart bij het slijten van zijn product. Hij probeert namelijk in de eerste plaats om winst te maken, en dat kan hij pas doen als hij zijn koper kan laten geloven dat het product meer waard is dan het in feite kost terwijl het in werkelijkheid net andersom is. Op de keper beschouwd is dat desinformatie en zelfs bedrog. Het product bevredigt de behoefte van de behoeftige niet maar de verkoop ervan bevredigt wel de behoefte aan winst bij de verkoper, en die behoefte aan winst is in wezen tegennatuurlijk: het is een behoefte aan geld en dus aan middelwaarden, een behoefte die mét het geld in het leven geroepen werd en die niet bestond ten tijde van de ruilhandel. De behoefte aan winst is onnatuurlijk en zij werkt in feite de bevrediging van de echte, natuurlijke behoeften tegen: ze komt in de plaats ervan te staan zoals ook bij andere verslaafden het druggebruik in de plaats komt van de voeding en de andere natuurlijke en levensnoodzakelijke behoeftebevredigingen. De behoefte aan winst is een ziekte, het is de ziekte van de hebzucht. Deze ziekte resulteert in het tot stand komen van fortuinen, welke men kan beschouwen als gezwellen in het lichaam van de samenleving. Fortuinen gedragen zich immers perfect zoals gezwellen: ze dienen tot niets, ze kosten geld en ze onttrekken aan het lichaam de voedingsstoffen en de energie die voor mensen is bedoeld die er nu een tekort aan hebben. En dat is ook het geval met het overtollige lichaamsvet. Dit relatief goedaardige gezwel moet men overal met zich meeslepen terwijl het tot helemaal niets dient, het is bovendien schadelijk, het is een gevolg van een zucht.
In feite verspilt een zichzelf tegenwerkende economie het merendeel van haar krachten aan volstrekt overbodige en schadelijke activiteiten. Zij voert een processie van Echternach ten tonele (maar dan wel in de oude versie van vóór 1947: drie passen voorwaarts en twee achterwaarts). Met een fractie van het huidige energieverbruik zou de wereld kunnen draaien indien het concurrentiemodel maar vervangen werd door een samenwerkingsmodel.
Intussen kan men uitgaan van het beginsel dat de straat proper blijft als ieder voor zijn eigen deur veegt: men kan zijn biologische voetafdruk zo bescheiden mogelijk proberen te houden. En dat betekent niet alleen dat wij andere dingen moeten gaan eten, het mag best ook inhouden dat wij met wat minder tevreden leren zijn.
(J.B., 24 en 25 februari 2012)
Noten:
(°) Aldus vormen de natuur en de ziel volgens de middeleeuwse opvattingen twee van de drie kennisbronnen; de derde is dan de bijbel.
(°°) De Duitse filosoof en wis- en natuurkundige, Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716), beschouwde het als een cruciale vraag hoe uit het niets dan ooit iets is kunnen voortkomen. Leibniz zegde dat wij leven in de beste van alle mogelijke werelden en hij had het in dat verband over een harmonia praestabilita of een vooraf vastgelegde harmonie van de wereld waarin lichaam en ziel onderling verbonden zijn door een gemeenschappelijke oorsprong.
(°°°) Zie: van Aaken, Ernst, Programmiert für 100 Lebensjahre. Wege zum Gesundheit und Leistungsfähigheit, Pohl-Verlag, Celle, 1975 (derde uitgave), pp. 56v. Dr. van Aakens hele gezondheidstheorie wordt uitmuntend weergegeven in het Nederlands én ge-updated doorheen het werk van dr. Kris Vansteenbrugge, en dan vooral in de werken: Dwars door Grijsloke. Kanker en hartinfarct moeten niet zijn (1982) en De mens, een loopdier (1984). Zie ook: http://www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=13 .
De dood is het lot van bijna alle levenden. Een van de uitzonderingen is Onze-Lieve-Vrouw die immers onbevlekt ontvangen is, wat inhoudt dat zij niet met de erfzonde is belast, terwijl het de erfzonde is die de sterfelijkheid meebrengt; zij is dan ook ten hemel opgenomen. Er moet ook nog tenminste één profeet zijn die de dood niet hoefde te smaken (1), zoals men dat soms zegt, en dan is er uiteraard nog Ahasverus, de wandelende jood. Aan deze laatste werd de rust van de dood ontzegd omdat hij een verpozing weigerde aan Jezus Christus onderweg naar Golgotha.
De intrede van de dood gaat gepaard met de ontbinding van het lichaam, het vergaan ervan tot stof en as. Het leven is sterfelijk of eindig maar tegelijk begrijpen wij, levenden, dit niet omdat de dood ook nooit de onze zijn kan: zoals de Ouden zegden is de dood er niet zolang wijzelf er zijn, terwijl bij de komst van de dood wijzelf er uiteraard niet meer kunnen zijn. Het kan bevreemdend klinken maar het staat als een paaltje boven water dat de levenden ook altijd levend zijn. De vraag, ook vaak gesteld door achterblijvende geliefden van een overledene, luidt dan wáár in godsnaam de levende zich ophoudt.
Misschien kan een eenvoudige vergelijking onze verbeelding een weinig onderstutten. Neem nu een kopje koffie, dus koffie in een kopje, dan kan men zien dat de koffie afgegrensd wordt door het kopje. Waar de koffie eindigt, begint het kopje, en waar het kopje eindigt, begint, althans aan één kant van die rand, de koffie. Het kopje grenst aldus de koffie in de ruimte af en het doet dat in precies dezelfde zin waarmee de data van onze geboorte en onze dood, die immers de randen van ons leven zijn, ons in de tijd begrenzen.
Als men zich afvraagt waar de koffie is, dan dient men te wijzen naar het kopje: de koffie bevindt zich binnen de randen van het kopje. Analoog wordt ook de vraag waar een mens gebleven is eens die is doodgegaan, beantwoord door te verwijzen naar de randen van diens leven, die immers de tijdspanne vastleggen waarbinnen hij bestaat. 'Bestond', zal men opmerken, want hij 'bestaat' niet méér. Maar dat is nu precies waar onze vergelijking zich van een gelijkheid onderscheidt: onze koffie situeert zich in de ruimte, het leven daarentegen bevindt zich in de tijd. Over een vergaan leven zegt men dat het niet meer bestaat, precies zoals men over die koffie zegt dat hij niet hier (doch daar) bestaat maar beide bestaan ze altijd ergens, hetzij daar, hetzij dan.
Maar wat is dan zo'n bestaan nog waard, zo kan men zich afvragen, als het er nu niet langer is? Want een kopje koffie dat zich elders bevindt, kunnen wij halen en het dan naar hier verplaatsen, terwijl wij daarentegen niet naar het verleden kunnen stappen om personen die zich aldaar ophouden vervolgens naar het heden te versassen. We kunnen ons met andere woorden wel in de ruimte verplaatsen maar helaas niet in de tijd.
Als we ons verplaatsen in de ruimte, hebben we tijd nodig omdat de snelheid waarmee wij handelen, altijd eindig is: onze energie is beperkt en wij moeten die hoe dan ook érgens halen, in dit geval nemen wij dus noodgedwongen een hap uit onze eigen levenstijd en zo wordt het ons ook mogelijk ons te verplaatsen in de ruimte. We geraken bij de koffie die elders staat mits de prijs van bijvoorbeeld één minuut van onze levenstijd.
En dit is nu precies de reden waarom wij ons niet verplaatsen kunnen in de tijd: opdat wij terug naar het verleden zouden kunnen, werd er vereist dat wij beschikten over voldoende kracht om alles wat tot stand gekomen is in tussentijd, teniet te doen. En alles wil dus zeggen: niet alleen onze eigen bewegingen, maar ook die van de aarde en de maan, de bewegingen van de planeten rond de zon, het uitdijnen der sterrenstelsels en de activiteit der zwarte gaten, kortom het heelal zelf diende door ons eerst gestopt te worden en vervolgens een paar uren, dagen, jaren achterwaarts gedraaid. Pas dan konden wij naar wens belanden in 't verleden.
En dat dit nimmer lukken kan, komt ook al hierdoor, dat de entropiewet dit verbiedt: als het al kon, dan ware het immers ontelbare keren moeilijker om alles achterwaarts te laten gaan dan om bijvoorbeeld alles met een verdubbelde snelheid naar de toekomst toe te doen bewegen. Een mens verbranden lukt ons wel, maar de rook en de asse opnieuw terug doen keren naar de status van het lichaam - nog gezwegen over 't leven - ware wel héél veel gevraagd. En hier belanden we opnieuw bij het begin met lege handen, want 't is ons niet gelukt om middels vergelijkingen hard te maken dat het begrip 'ooit' een begrip moet zijn zoals 'elders' en dat wij derhalve mochten blijven hopen dat er een weg bestond om wat voorbijgegaan is opnieuw naar ons toe te halen.
De asse drukt vrijwel volmaakt de vernietigende kracht uit van het vuur of van de energie in 't algemeen welke doet leven en vernietigt tegelijkertijd omdat wat brandt ook opbrandt, zodat het leven wezenlijk vernietigen is zonder meer. En hoezeer alle dingen dan vernietigd worden, kan ongetwijfeld nimmer beter worden vertolkt dan met het beeld van de onherroepelijkheid dat vastgesmeed is aan de gang zelf van de tijd. Andermaal brengt vergelijken geen soelaas en over asse valt niets meer te zeggen: het is een restant dat, vermengd met water, inkt oplevert en derhalve enkel nog kan dienen voor het optekenen van wat ooit was en niet meer is en ook nooit meer zal zijn.
Als er nog hoop is dan zal die moeten komen van een gigantische bron van energie welke de krachten die het uitspansel in zijn banen houdt nog verre overtreft. Men staat er immers niet bij stil totdat het eens hard wintert en de vorst de vraag doet rijzen naar het wezen van de warmte, want zij is niet even vanzelfsprekend als onmisbaar. De ganse kosmos immers is een ijskast met een temperatuur van 0 graden op de schaal der absolute temperatuur, de schaal van Kelvin, wat overeenkomt met zowat min 273 graad Celsius. Kouder kan niet, want op dat punt staan alle moleculen stijf en stil, dat is de dood der dode stof omzeggens. De dood gewaande stof komt immers pas tot leven van zodra een bron van energie daarop wordt afgevuurd, bijvoorbeeld in de vorm van straling, en van zodra die bron ophoudt met schenken, valt het leven ook weer stil. De grote Ierse filosoof George bisschop Berkeley had het warempel bij het rechte eind toen hij beweerde te geloven dat het bestaan zonder meer er pas kan zijn omdat het op élk ogenblik opnieuw door de schepper wordt gewild of veroorzaakt. Maar als dat inderdaad de waarheid is, dan is ons recht op hoop niet langer ver te zoeken: de opstanding of de herschepping vergde dan immers helemaal geen uitzonderlijke stunt van God de vader, als men het voor een keer aldus mag zeggen, aangezien dan de schepping zelf reeds sowieso voortdurende herschepping is.
Noten:
(1) Met name Elia, die met een vurige wagen ten hemel voer. Henoch en Mozes zijn wellicht twijfelgevallen.
(J.B., assewoensdag 2012)
21-02-2012
Divide et impera!
Divide et impera!
"Ze maken ons rijk terwijl ze geloven de naastenliefde te beoefenen": dat is in wat andere bewoordingen de inhoud van de welbekende afspraak tussen de wereldlijke en de kerkelijke macht in nu vervlogen tijden: "Houdt gij ze dom, wij houden ze wel arm!" Maar zijn die tijden dan vervlogen, veranderd zijn ze geenszins omdat er op de keper beschouwd nooit iets nieuws onder de zon valt te bespeuren. Het "nihil nove sub sole" wil hier zeggen dat, vergeleken bij weleer, slechts de omkleding wat veranderde: in onze contreien bestaat de kerk niet echt meer, maar haar moraal blijft in ons binnenste nog wat hangen en die restant van wat ooit het geweten heette, wordt nu door de staat zelf benut om de burgers naar haar hand te zetten op terreinen waar controle niet meer kan, zeg maar om druk uit te oefenen 'van binnenuit'.
Solidariteit, zo heet de deugd die men dient te beoefenen en, zeg nu zelf: wie schaamt zich niet om voor laf en eerloos door te moeten gaan? Solidair moeten wij zijn met alle anderen, zo wordt ons geleerd, en in de context van de Europese politiek spreekt men over een solidariteit onder de Europese landen.
Toegegeven: het klinkt allemaal wel goed, maar dat is dan ook alle muziek die men met dat toverwoord kan maken. Want in feite is de zogenaamde solidariteit hier in het spel slechts een verkapping voor een heel andere gang van zaken welke feitelijk gevolg geeft aan dat aloude keizerlijk gebod dat heel wat minder ethisch klinkt, het "Divide et impera!" met name.
Hoe de vork hier aan de steel zit, wordt duidelijk mits een simpele analyse van de aan gang zijnde politiek die zich algauw als een doorwinterde carroussel ontpopt.
Om te beginnen is de loutere solidariteit helemaal geen morele kwestie - wat naastenliefde daarentegen wél is. Naastenliefde is een zaak van ethiek omdat zij onvoorwaardelijk is en vooral ook universeel: zij geldt voor állen, en dat principe is echt christelijk, het werd door Christus zelf geopperd, het gaat niet om een uitverkoren volk maar wel om álle mensen zonder meer. Immers, indien de naastenliefde iemand uit zou sluiten, dan bewees zij daarmee haar onechtheid want haar voorwaardelijkheid, haar gebrek aan universaliteit. Solidariteit daarentegen kan in dat licht slechts een uitgebreid egoïsme betekenen, een berekend altruïsme en een samenzwering van belanghebbenden onderling.
Hoezeer het dit soort van solidariteit aan universaliteit ontbreekt en dus ook aan ethiek, blijkt al waar nu een aantal rijkere Europese landen de lastpost Griekenland eruit willen, en de Grieken zullen het nu wel aan den lijve ondervinden: dat de Europese solidariteit slechts een verkapping is van een heel andere politiek. Solidariteit is slechts de mooie naam gegeven aan het middel waarmee de feitelijke bezitters van de koe Europa (!) haar probleemloos leegmelken.
Deze cowboys zetten alle landen onder een zogezegd morele druk, goed beseffend dat solidariteit een liedje is dat niet kan blijven duren en dat alras zal resulteren in net het tegenovergestelde, namelijk onenigheid. En die onenigheid hebben zij uiteraard nodig om absoluut te kunnen heersen, overeenkomstig het gebod van Caesar zelf: "Divide et impera!"
Men kon dit Europese spel wel vergelijken met wat op kleinere schaal inzake 'solidariteit' zoal schering en inslag is vandaag, en voor de hand ligt datgene waar nu allerlei verzekeraars op aansturen. De solidariteit op hun uithangbordje dekt de lading immers niet waar blijkt dat zij uitgerekend de noodlijdenden - dan toch de bestaansreden zelf van de verzekeringen - proberen uit te sluiten.
Ziekteverzekeraars, pensioenverzekeraars, ongevallenverzekeraars: allen trachten zij zoveel mogelijk clausules in te bouwen welke noodlijdenden a priori excommuniceren. Zo bijvoorbeeld kon men onlangs via de nieuwsberichten vernemen dat pensioenspaarders die op 't eind van hun carrière nog hun werk verloren en derhalve niet langer konden storten, prompt alles verloren wat zij ïnvesteerden. Elkeen weet dat het pensioensparen op zich reeds een verengde vorm van solidariteit is, tenminste als hier die term nog langer gelden kan, want het gaat om een solidariteit van een (jonge) enkeling met zichzelf (als oudere), een zaak waarvoor hij in principe helemaal geen derden nodig heeft.
En analoog handelen alle andere verzekeraars: zij houden voor een appeltje voor de dorst te zijn, maar in de praktijk eten ze dat appeltje helemaal zelf op nadat ze eerst de dorstigen de toegang tot de voorraadschuur ontzegden. Neem nu de verzekeraars van automobilisten: zij proberen stelselmatig al diegenen uit te sluiten die een hogere kans maken op ongevallen en het liefst wensten zij warempel een riante premie te ontvangen van een cliënteel dat de auto dag en nacht op stal liet staan.
Het behoeft geen illustratie: in deze wereld met zijn dubbele boekhouding bestaat het noodfonds helemaal niet omwille van noodlijdenden: het zijn in de eerste plaats zijn uitbaters die er flink wat garen blijken bij te spinnen. De nood is slechts het alibi waarmee zich diegenen verrijken die niet genoeg blijken te hebben en die derhalve allerminst lijden aan een nood doch veeleer aan een zucht: zij hebben immers nooit genoeg.
Oordeel nu zelf: is het Europese rad dat ons deze dagen voor de ogen wordt gedraaid geen vergelijkbare machinatie? Leveren de brave burgers hun laatste spaarcenten niet in onder de fatsoensdruk van een 'solidariteit' die in wezen niet bestaat, zoals uit de gebeurtenissen blijkt, maar die alsnog de werkzame façade is van banken die er slechts op uit zijn om ook het onderste uit de kan te halen? Want, gewis, via Griekenland melken zij vandaag de andere Europese burgers leeg, en morgen, als een leeggezogen Griekenland werd gedumpt, zullen ze dat doen via Spanje, overmorgen via Italië en zo voort totdat wij allemaal te kijk gezet vernemen zullen dat een anonieme macht met alles aan de haal is. En geef toe, het is niet meer de eerste keer dat zulks gebeurt.
(J.B., 21 februari 2012)
19-02-2012
Iran en P.N. Van Eyck
Iran en P.N. Van Eyck
't Is al economie wat de klok slaat vandaag en daarom kennen we het land meestal vrijwel uitsluitend als de nummer vier in de wereldranglijst der olieleveranciers, maar Iran daarmee te identificeren betekende een onrecht vergelijkbaar met het vereenzelvigen van België met zijn wapenfabriek in Herstal.
Intolerante autochtonen wensten het misschien anders, maar Iran betekent 'land der Ariërs', en de term 'Ariër' is het Sanskrit (Oud-Indisch) voor 'edele', wat slaat op de Indiërs. Op grond van taalverwantschappen meenden bepaalde filosofen, filologen en 'rassendeskundigen' (1) te mogen besluiten dat de Westerse cultuur uit het Oosten kwam en dat wij, Europeanen, (2) samen met de Indiërs, Ariërs waren of dus afstammelingen zijn van de Iraniërs.
De Ariërs of 'edelen' werden in door de nazi's benutte, pseudo-wetenschappelijke explicaties beschouwd als de (spirituele en dus te fokken) superieuren. Met de (materialistische en dus te steriliseren) 'inferieuren' bedoelde men dan logischerwijze de sprekers van de andere taalgroep, namelijk de Semieten, de joden.
Zichzelf opzwepend middels een waanzinnige ideologie, hielden de nazi's het dus niet bij alleen maar sterilisatie. Verder werd de rassenwaanzin ook gevoed door een welbepaalde en allesbehalve wetenschappelijke omgang met darwinistische theorieën over de survival of the fittest, waarvan machtige dwazen geloofden dat het van een hoogstaande cultuur getuigde om het recht van de sterkste ook nog een handje toe te gaan steken. (3)
Naast de waanzin die de feiten verkracht, is er ook de fantasie welke de feiten in nevelen hult. De Oude Grieken spraken over 'Pars' - vandaar 'Perzië' - en over een wet waaraan niet te tornen valt, zegt men dat het een Wet van Perzen en Meden is. Verkeerdelijk wordt vaak naar deze uitdrukking verwezen om de wiskunde der Perzen te roemen, want zij slaat allerminst op de een of andere wiskonstige waarheid, maar wel op de onherroepelijkheid der wet, zowat hetzelfde uitdrukkend als het romeinse gezegde 'dura lex sed lex'. Daniël (naar wie het Oud-Testamentische boek werd genoemd), werd zo onherroepelijk tot de leeuwenkuil veroordeeld op grond van een (onwrikbare) Wet (van Perzen en Meden) die met dat doel, na zijn aanstelling in dienst van koning Darius van Babylon, door naijverige hovelingen was gemaakt, stellende dat eenieder die een ander dan de koning aanbad, aldus gestraft moest worden. Bleek echter dat de god van Daniël de Wet van Perzen en Meden wezenlijk want in zijn effect teniet kon doen: de leeuwen spaarden de Joodse profeet maar allerminst zijn rivalen, waarop Darius zijn hele rijk tot het jodendom wilde bekeren. Godsdienstwaanzin is alvast wat door die vroege nevelen zichtbaar blijft.
Het grote Perzische rijk uit de zesde eeuw voor Christus, dat zich uitstrekte van Griekenland tot Indië (5), is één der hoofdbronnen van onze (Westerse) cultuur. Dat wij de Arabische en niet de Romeinse cijfers gebruiken, maar ook dat bijvoorbeeld ons woord 'chemie' op het Perzische 'al-kimia' teruggaat (4), suggereert dat de verhalen over onze Iraanse oorsprong, of alvast over zekere Iraanse bronnen van onze cultuur, niet helemáál uit de lucht gegrepen kunnen zijn.
Beroemd is het rijk van de Sassaniden, daterend van 226 tot 650 ná Christus, waarin de officiële staatsgodsdienst de leer was van de Perzische profeet Zarathustra, die leefde omstreeks de veertiende eeuw vóór Christus en die ons welbekend is uit het flamboyante filosofische semi-dichtwerk van Friedrich Nietzsche. Katholieken werden door de Sassaniden vervolgd omdat zij uit de schoot van Rome kwamen, dat immers vijandig was, maar de Nestoriaanse christenen werden geduld.
Toen dit Rijk werd verslagen door de Romeinen en anarchie dreigde na de moord op prins Khusro II in 628, bleef Perzië alsnog uit de greep van Rome omdat plotseling ándere legers in aantocht waren: de oprukkende legers van de nieuwgeboren islam. De macht werd gegrepen door het eerste Arabische Rijk, een Islamitisch Kalifaat gesticht door de profeet Mohammed en voortgezet door zijn opvolgers, de kalifen, dat zich uitbreidde van Spanje tot Indië. Het Gouden Tijdperk van de Islamieten dateert van de dynastie der Abassiden die regeerden van 750 tot 1258. Pas in 1492 namen de Christenen Spanje weer in.
Terug naar Perzië, dat in de dertiende eeuw onder het juk viel van de wrede Mongolen, eind veertiende eeuw onder massamoordenaar Timoer Lenk of Tammerlain. In één stad werden in die tijd tot een miljoen mensen afgeslacht, hun schedels werden op elkaar gestapeld tot hoge piramides.
Volgen dan de Safawiden, met onder koning Abas I de bloeiende hoofd- en cultuurstad Isfahan waarmee de Portugezen en de Oost-Indische Compagnie handel dreven in onder meer parels, zijde en Arabische gom, totdat in 1766 de Perzen opnieuw aan de macht kwamen.
Perzië handhaafde zijn onafhankelijkheid. In de twintigste eeuw regeerden de dictatoriale Pahlavi's die omwille van de oliebelangen gesteund werden door het Westen. Dat duurde tot in 1979 de zogenaamde Iraanse revolutie uitbrak.
Tijdens die revolutie liet de geestelijkheid de andere opstandelingen stikken en trok zij de macht naar zich toe waarbij ayatollah Khomeini de repressieve sharia oplegde aan het volk: Iran werd een islamitische republiek.
Van 1980 tot 1988 gaf het Westen aan Saddam Hoessein van Irak alle middelen om tegen buurland Iran oorlog te voeren, maar vruchteloos. In 1989 stierf Khomeini en ayatollah Kamenei volgde hem op. President Khatami voerde van 1997 tot 2005 enkele hervormingen door maar hij werd in 2005 opgevolgd door de conservatieve Ahmadinejad die in 2009 werd herkozen, wat rellen meebracht, die echter in de kiem werden gesmoord.
Vandaag lopen de spanningen tussen Iran en het Westen hoog op. Zoals bekend, verdenken de Verenigde Staten Iran ervan aan de bouw van kernwapens te werken. Het is een project waarvan sommigen berekend hebben dat die wapens er weldra al kunnen zijn. De na de Tweede Wereldoorlog gestichte jodenstaat Israël vreest er nu voor door zijn aartsvijand daadwerkelijk aangevallen te zullen worden.
Redenen tot juichen hebben de Israëlieten alvast niet, nu velen geloven dat de Noord-Afrikaanse en de Arabische revoluties gedragen worden door de fundamentalistische islam. Alvast promoveerde de Tunesische president Ben-Ali dankzij zijn optreden tegen de moslimfundamentalisten. De verdreven Egyptische president Moebarak liep gedurende zijn hele carrière trouw in het spoor van zijn (in 1981) door Islamfundamentalisten vermoordde voorganger Sadat die op de Camp Davidakkoorden (1978) de staat Israël erkende en hij was dan ook een doorn in het oog van die fundamentalisten. Kadafi schreef in zijn laatste machtsstrijd de opstand in zijn Lybië toe aan vechters van Al-Qaida en uit gegevens aangetroffen na de moord op Bin Laden bleek dat deze met de nieuwe revolutionairen sympathiseerde. (6)
Door die jongste historische wendingen verloor Israël in geen tijd in feite bijna alle moeizaam opgebouwde vredesgaranties en steeds nadrukkelijker moet nu voor de ogen der joden het dreigende beeld opdoemen van de uitroeiingskampen die allesbehalve fantasie waren: een herhaling van een dergelijke waanzinnige tragedie is niet ondenkbaar. Dat de joden het ernstig nemen met hun veiligheidsprobleem, blijkt uit het feit dat zij sinds W.O.II een van de sterkste legers ter wereld hebben opgebouwd, maar hun angst blijkt ook uit de fortuinen die zij aan beveiliging besteden, alom ter wereld. Zo bijvoorbeeld spendeerden zij ettelijke miljoenen aan het ombouwen van een joods ouderlingentehuis in Antwerpen tot een ware bunker, met name door het versterken van de straatgevel tegen mogelijke bomaanslagen. Dat zij relatief kort geleden na schermutselingen in Antwerpse wijken van bepaalde verantwoordelijke politici te horen kregen dat ze daar misschien beter konden vertrekken, betekent ondubbelzinnig dat ook derden hun veiligheid niet langer kunnen of willen garanderen. Is men de geschiedenis vergeten of heeft het revisionisme terrein gewonnen? Is de solidariteit zoek? Ontbreken de vereiste middelen? Capituleert men feitelijk voor gevreesde terreur? Speelt hier het Stockholm-syndroom? Talloze onbeantwoorde vragen scheppen een sfeer van dreiging, onzekerheid en overprikkeling die vruchteloos naar ontspanning hunkert en die nu wanhopig haar toevlucht zoekt in polarisering. Komt daarbij dat niet alleen de joden religieus zijn en geloven in de uitverkoring van hun volk: ook de islamieten geloven dat de toekomst aan hen is, en hetzelfde geloven - om slechts één voorbeeld te noemen - de Mormonen over zichzelf: zij zouden immers het eigenlijke godsvolk zijn, volgens het boek Mormon ooit per schip vertrokken uit Jeruzalem en na een lange reis in het beloofde land Amerika gestrand om daar de kiemen van de Godsstaat te zaaien met de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De Laatste Dagen, en dat zijn, niet mis te verstaan, de in het slotstuk van de bijbel aangekondigde dagen van de eindstrijd, het Armageddon.
Een eindtijd kennen ook de Boeddhisten met een terugkeer van de Boeddha. In de islam keert Isa weer, die staat voor Jezus. Ook volgens het jodendom zal de messias terugkeren op aarde. En zelfs de Perzen kennen het begrip van de eindtijd in het heilige boek van het Zoroastrisme, de Avesta, dat van Zarathustra liederen bevat. In Wikipedia staat te lezen: "In de Avesta (...) verschijnt aan het einde der tijden de messias die het kwade overwint. Hij zal een zalf van stierenvet en hamoa maken en daarmee onsterfelijkheid bewerken. Op de altaren van Mithras in het aan hem gewijde Taurobolium wordt deze zonnegod afgebeeld terwijl hij zich met stierenbloed wast". (7)
Self-fullfilling prophecy heet het wanneer bijvoorbeeld een waanzin ook écht gaat doorbreken in de werkelijkheid omdat allen daarin zijn gaan geloven en zij er daardoor ook op aansturen. Als twee spelgenoten doen alsof zij met een bal naar elkaar gooien en zij worden vergezeld van een hond, dan gaat die hond zich net zo gedragen alsof de bal er ook echt was. Maar op exact dezelfde manier als de bal voor de hond bestaat, komt ook een louter in de fantasie bestaande zaak tot leven voor de massa's die erom strijden. Het griezelige is wel dat het al dan niet echt bestaan van die zaak er helemaal niet blijkt toe te doen: kennelijk blijkt ten langen leste de strijd zelf - en zijn vernietigende kracht - een doel op zich...
Tenslotte nog een anecdote die de scepticus dan toch wel op de proef stelt. Menigeen leerde ooit op school het griezelig doch mooi gedicht van P.N. Van Eyck, getiteld De tuinman en de dood. (8) In dat gedicht vertelt een Perzisch edelman dat zijn knecht op een keer naar hem toe uit de tuin kwam rennen alwaar hij de rozen snoeide, hem smekend om de bruikleen van zijn paard: hij had in de tuin de dood ontwaard en wilde spoorslags vluchten richting Ispahan. Toen de knecht gegaan was, sprak de dood zijn verrassing aan de edelman uit: Ispahaan was namelijk de stad waar de dood de knecht diezelfde avond nog moest halen. Nu had die stad in dat gedicht zo'n schone naam dat menigeen wel zal hebben geloofd dat zij niet echt kon bestaan. Edoch, enkele jaren geleden weerklonk haar naam in het wereldnieuws als de plaats in Iran met de dertien universiteiten en de omstreden kerncentrales... (9)
(J.B., 19 februari 2012)
Noten:
(1) Onder meer: Friedrich von Schlegel, Max Müller, Arthur de Gobineau, nazi-ideoloog Gerhard Heberer en nog andere 'ariosofen' zoals Helena Blavatski en Rudolf Steiner...
(2) Volgens sommigen zijn de oorspronkelijke Arische Europeanen de Kaukasiërs en de Amerikanen benoemen de blanken overigens nog steeds als 'the Caucasian'. Volgens anderen komen de oorspronkelijke Arische Europeanen uit de Himalaya en zo werd Tibet geïdentificeerd met Xanadu, en Hitler stuurde naar de (sinds 1964 in Chinese handen gevallen) Tibetaanse hoofdstad Lhasa ('het dak van de wereld', letterlijk: 'de woonplaats van de goden') een expeditie om aldaar de bron der beschavingen te gaan ontdekken. Later echter bleek dat Lhasa in feite Rasa heette of 'plek der geiten', wat heel wat minder hoogdravend klinkt.
(3) Het is het mysterie - de tragedie maar ook de grootheid - van het mensdom (en op een ander niveau ook van het leven als zodanig) dat haar culturen de natuur moeten tegenwerken. De geneeskunde bijvoorbeeld houdt de zwakken in leven, maar dat doet ook de rest van de cultuur. Door de cultuur met de natuur te vergelijken, krijgt zij een bedrieglijke schijn van tegendoelmatigheid. Onverstand aan de macht dreigt aldus te resulteren in regelrechte barbarij.
(4) 'Al-kimia' of '(de leer van) het zwart' verwijst naar de scheikundige wetenschap voor het omzetten van onedele metalen in goud, de alchemie, de oorsprong van de chemie.
Tweehonderd jaar geleden, meer bepaald in 1813, en dat is nog vijf jaar vóór de geboorte van Karl Marx, richtte Napoleon Bonaparte een solidariteitsfonds op voor invalide mijnwerkers en voor hun achterblijvende gezinnen. Een verzekering voor gezinnen van zeelieden volgde in 1844. Dan kwamen de eerste voorbereidselen tot de oprichting van de vakbonden (het Communistisch Manifest dateert van 1848) en pas een eeuw geleden kregen de eerste sociale wetten in België vorm, met onder meer de belangrijke wet op de bescherming van het loon van 1896. Nu, amper honderd jaar oud, dreigt ons sociaal stelsel op sluikse wijze en mede door een maatschappij die Orwell's 1984 naar de kroon steekt, zonder al te veel verzet en in geen tijd volledig ondermijnd te worden.
Uitgerekend in het geboorteland van Marx behoren de minimumlonen dankzij de CDU van Merkel al tot het verleden: jobs worden steeds vaker toegekend aan die werknemers die geen looneisen stellen, zodat geleidelijk al het sociaal beschermde werk muteert in slavenarbeid. Maar ook bij ons worden de sociale wetten heden feitelijk afgeschaft. Enerzijds door het onbestraft laten van onderbetaald werk, verricht hetzij door illegalen, hetzij in landen waar geen sociale wetten gelden, maar anderzijds ook en vooral door het onder druk zetten van werklozen die dan in allerlei nepstatuten worden geperst. Werkzoekenden worden een eerste keer gestraft waar zij van een falende regering geen werk krijgen aangeboden, een tweede keer waar diezelfde regering hen onder druk zet om feitelijk ongeacht welk werk te aanvaarden tegen vergoedingen die het wettelijke minimumloon niet eens benaderen. Het PWA of de zogenaamde werkwinkel is hiervan een schoolvoorbeeld. Deze instelling zwaait naar de 'werknemers' toe met de welluidende terminologie van het "maatschappelijk engagement", terwijl alle participanten aan dit verraderlijke systeem zich de facto aansluiten bij de actieve ondermijning van het sociale zekerheidsstelsel op dezelfde manier waarop illegalen dit doen of werkgevers die produceren in wetteloze streken.
De huidige macht toont haar dictatoriaal, fascistisch en totalitair karakter vooral in haar onduldzaamheid jegens kritiek, oppositie of tegenkanting, alsook in de achterbakse manier waarop zij zichzelf bestendigt en uitbreidt. Voor de slechte verstaander: het gaat hier om de macht van het volstrekt anonieme geld dat zich voor haar blinde, onmenselijke en ontmenselijkende bewegingen helemaal niet verantwoordt en daartoe ook niet gedwongen kan worden. Het is die macht van de banken die ons Europa door de strot ramde met de bedoeling dat deze dictatuur van onverkozen ambtenaren zou fungeren als haar feilloze verzekeringsmaatschappij. Immers, banken halen hun winst uit leningen die corrupte politici in de naam der burgers bij hen aangaan en wanneer een land naar het failliet afglijdt en de banken dreigen te zullen moeten fluiten naar hun centen, worden de 'solidaire' buurlanden aangesproken om de tekorten bij te passen. Het rad dat de Europeanen vandaag voor de ogen wordt gedraaid, verkapt slechts die ongebreidelde roof van rijk op arm.
In Griekenland protesteerde Papandreou tegen deze vreselijke volksverlakkerij en hij werd prompt vervangen door gewezen bankdirecteur Papadimos. Hier ten lande riep ABVV-voorzitter Rudy De Leeuw op tot staking en hij werd door de kennelijk in het gareel van het gouden kalf lopende media publiekelijk aangevallen en hoe dan ook besmeurd zonder dat daartoe ook maar enige wettige grond bestond. Dit alles is uiteraard pas mogelijk door een grondige verdraaiing van de feiten in de beeldvorming van de huidige media, die ooit "de vierde macht" werd genoemd - een macht met name naast de wetgevende, de rechterlijke en de uitvoerende. Vandaag controleert het systeem niet alleen de media (en dat is heus niet alleen in het Italië van Berlusconi het geval) maar bovendien bewijzen de dagelijkse schandalen onder politici dat van het principe van Montesquieu - de driedeling der machten - in de praktijk niet veel meer overschiet.
Journalisten en mediafiguren die hun boekje te buiten gaan, worden afgezet, en sinds de affaire rond Tsjernobyl in 1986, toen weerman Armand Pien door Miet Smet gedwongen werd te liegen over de radio-actieve neerslag over ons land, weten we ook voor eens en voor altijd dat onze media leugens verkondigen onder politieke druk. De professionele selectie van bekwame lui via het mechanisme van de hogere studies wordt stelselmatig opzij geschoven en vervangen door de zich opdringende willekeur van politieke benoemingen, zodat geschoolde lui kunnen vervangen worden door meegaande marionetten. Om bij het onschuldige onderwerp van het weer te blijven: onlangs nog verkondigden een aantal weermannen voor miljoenen televisiekijkers dat het zeventig jaar geleden was dat het in februari nog zo hard vroor, waaruit men met kritisch observator Dirk Biddeloo in de Gazet van Antwerpen kan besluiten dat ze ofwel de winter van 1956 over het hoofd zagen, ofwel niet eens meer kunnen tellen. En als Het Laatste Nieuws vertelt aan zijn lezers dat de mensen hun vakbonden de rug hebben toegekeerd, gaan ze het op de koop toe geloven en sluiten zij zich alras bij de fictieve vakbondslozen aan, zodat middels dit louter psychologische trucje dat zinspeelt op de massahysterie, de vakbonden effectief worden geraakt. Ja, zo redeloos werkt macht, zo makkelijk laten wij ons in de doeken doen.
En nu ook echt de honger in Europa intreedt en de Grieken met steeds grimmiger massa's door de straten spoken van dit zopas nog cultureel zo hoog verheven land van Hellas - de bakermat onzer beschaving! - zal het er ook hier niet makkelijker op worden. In een land dat niet zo lang geleden de pilaren van de aula van een universiteit door zogenaamde kunstenaars heeft laten behangen met plakjes ham, wordt er om honger ten hemel geschreeuwd, zo wil het nu eenmaal de wet van de hubris. (1) Ja, nu ligt hij in al zijn glorie uitgerold, de rode loper, voor de intrede der slavernij.
Mondsnoerders van jan met de pet die de media bezetten, scanderen namens hem dat hij de staking doelloos vindt en afwijst!
De man in de straat is tot het inzicht gekomen
, zo schudden zij het uit hun pen, dat hij schuldig is aan het failliet der hebberige bankiers die zijn spaarcenten vergokten!
Hier ligt de fout,
zo klopt de arbeider zich op de holle borst: de verantwoordelijke voor de corrupte politiek, de uitlokker van de immorele economie en de veroorzaker van de casino-excessen der renteniers! Hier staat hij, koelt op hem uw woede! Mea culpa!
En in de koude ochtendmaan op het perron scanderen de werklieden: eindelijk kregen wij het inzicht dat we vaarwel moeten zeggen aan ons eigen recht! Alle begrip hebben wij voor de nooit voldane rijken en daarom ook trekken wij graag de broeksriem aan en willen wij inleveren zodat onze leiders kunnen doorgaan met bekvechten, cumuleren en tafelen!
Wij vragen met aandrang minder te verdienen en langer te werken, zo verklaren de uitgepersten, zodat bankiers en managers niet zonder riante uitstappremie vallen!
Wij, armen, die de banken redden van 't bankroet, betonen compassie met de rijken, en als kers op de taart nemen wij, slachtoffers, nu ook nog allen samen de schuld voor het hele debacle op ons! Wij die bijna niets meer hebben, willen nu ook nog het weinige dat we overhielden, wegschenken aan de albezitters, want zij hebben nooit genoeg!
Ja, morgen reeds gaan wij in de rij staan en bieden wij hen onze diensten aan: Tien euro per uur! Wie biedt minder? Negen! Negen euro per uur! Acht! Zeven, mijnheer ginder achteraan biedt zijn diensten aan voor zeven euro per uur! Wie biedt nóg minder? Zes! Zes euro per uur voor de klus! Komaan! Wie biedt nóg minder?
En jawel, de toekomst van onze kinderen laat ons koud: hebben zij geen rechten meer? Des te slechter! Adieu aan de sociale wetten, het heeft toch onze tijd geduurd en dat is immers lang genoeg! Wij willen nu dolgraag rechtsomkeert naar de middeleeuwen!
Ja, zij spreken nu namens jan met de pet, en zij bazuinen het door radio en televisie uit: dat de man in de straat zijn rechten veracht, dat hij op zijn vakbonden spuwt en dat hij ernaar verlangt om te kruipen voor die adders op hoge hakken die gewapend met de zweep van het geld hem het bloed vanonder de nagels persen. Het was al een fikse stunt dat ze van de arbeid het meest gegeerde product op de markt konden maken, maar dit is echt niet meer te geloven, dit zal onafwendbaar het einde zijn, alvast het einde van de mens. En hoe het wezen heten moet dat ernaar snakt in 't stof te kruipen, dat zullen we dan wel zien.
(J.B., 31 januari 2012)
28-01-2012
Staken tegen de achteruitgang
Staken tegen de achteruitgang
Wie heeft ze nog níet gezien, de videootjes over in kastschuiven slapende Chinese bandarbeiders die Apple-computers produceren onder massale zelfmoord veroorzakende werkdruk? In hun arbeidscontract moeten ze beloven niet de hand aan zichzelf te zullen slaan. Vele duizenden zijn ervan, ettelijke miljoenen. Miljarden mensen leven in de slavernij. Maar hoe kan het ook anders, wetende dat wij, westerlingen, bestaan bij de gratie van gemiddeld 40 tot 50 slaven per persoon?
De slavernij is van alle tijden. De Britten schaften ze af in 1833, de Hollanders in 1863, maar toen in 1884 Leopold II Congo kreeg toegewezen, zou dit land op bloedige wijze worden uitgebuit tot aan zijn onafhankelijkheid in 1960. Tot dan heerste daar slavernij met marteling, verkrachting, verminking en moord als dwangmiddelen. De zogenaamde Armeense genocide lag dan al veertig jaar achter de rug, de shoa al bijna twintig.
Het is een fabeltje dat bij uitbuiting en slavernij het ene volk tegenover het andere staat: het zijn daarentegen ongeacht welke sterkeren die gewetenloos ongeacht welke zwakkeren uitbuiten, en die aldus de evangelische woorden van Mattheüs bekrachtigen, met name dat aan al wie bezitten nog meer gegeven zal worden en dat het weinige dat de armen hebben hun nog zal worden afgenomen. Marx en Engels omschreven dit duidelijk als de klassenstrijd die de hele geschiedenis omvat. En dat uit de geschiedenis geen lessen werden getrokken, illustreert de uitbuiting van de armen door de rijken in onze huidige economie.
Kapitaalkrachtigen investeren in productiemiddelen voor het voortbrengen van goederen die dan met winst worden verkocht. De winst neemt toe naarmate de productiemiddelen minder kosten en zo moet onder meer de arbeidskost worden beperkt. Fabrikanten doen dit door de met veel inspanningen verworven sociale wetten te omzeilen: zij stellen werklui in dienst die quasi niks kosten omdat zij hetzij illegaal werken, hetzij vallen onder wetten van achterlijke landen die (nog) geen sociale zekerheid kennen. Goedkope arbeiders worden geïmporteerd en bedrijven gaan zich in lage loonlanden vestigen. Zo verrijken de rijken zich nog meer door de armen twéé keer te bestelen: een eerste keer door slavernij - het misbruiken van de nood van onbeschermde arbeiders - een tweede keer door het eigen volk te beroven van het werk dat zij immers exporteren, zodat mét onze economie het hele sociale stelsel instort.
Het wraakroepende van die hele 'onderneming' is dat de instorting van het sociale stelsel die eruit volgt, allerminst partieel is en tevens onherstelbaar. Het gaat er immers om dat alle werk dat onder humane omstandigheden werd verricht, stelselmatig uit de handen van die arbeiders wordt genomen en wordt overgeheveld in de handen van slaven die worden uitgebuit zoals nooit voorheen. Die transactie geschiedt uiteindelijk onder de impuls van de hebzucht die immers de rijken in zijn greep heeft en die hen ertoe verleidt om hun bezit als dwangmiddel aan te wenden voor een onbeperkte uitpersing van de armen. Die hebzucht op haar beurt viert hoogtij waar zij zich niet langer hoeft te schamen omdat in deze tijden met het christendom, die ze tot de ondeugden rekent, nu eenmaal de vloer wordt geveegd.
Op papier is de slavernij afgeschaft, in de praktijk is ze nooit omvangrijker geweest dan nu. Als fabrieksarbeiders massaal zelfmoord plegen onder de opgelegde werkdruk, dan is hier niet langer van zelfmoord sprake maar van regelrechte moord. Zelfs de meest primitieve volkeren vermoordden hun slaven niet; tot in de nieuwe tijd was het altijd en overal een zaak van eer zijn slaven goed te verzorgen en wie daaraan verzaakte werd streng gestraft, zoals ook nu de dierenbeulen strenge straffen krijgen. Jammer genoeg maskeert dit medelijden met de beesten op een blijkbaar bijzonder doeltreffende wijze de meedogenloosheid die de hedendaagse mens jegens zijn soortgenoten aan de dag legt. Haast zou men de mooie uitvlucht moeten geloven dat het de bevolkingsdruk is die ons parten speelt en die ons met paniek slaat: de angst om straks geen plaats meer te hebben op deze ineens zo klein geworden wereldbol. Een fabeltje, jazeker, want waar hebzucht heerst, heeft men nooit genoeg.
A propos, het humaan werk wordt ondermijnd, de slavernij keert weer, en nog zijn er die oproepen om niet te staken? Die hypocrisie is in de hele mensengeschiedenis ongezien.
(J.B., 28 januari 2012)
23-01-2012
De leugen, de mot in de munt
De leugen, de mot in de munt
Men komt het alsmaar vaker tegen op het internet, ofschoon dat een quasi immaterieel medium is (- de lezer betaalt omzeggens zijn eigen licht en klaar is kees): webpagina's die geld vragen voor het lezen van hun teksten. Absurd om meer dan één reden, uiteraard.
Om te beginnen zou de schrijver de lezer dankbaar moeten zijn dat hij bereid is om hem te aanhoren. Wie vandaag een stuk van zijn levenstijd wegschenkt aan de woorden van een ander, is wel héél vrijgevig. Overigens zou de terugloop van de verkoop allerminst aan de kostprijs der boeken toe te schrijven zijn, wél echter aan de precieuze tijd waarmee elk boek tenslotte aan de haal gaat. Toehoorders en lezers horen sprekers en schrijvers niet te betalen, zij zouden daarentegen veeleer geld moeten vragen voor het geduld dat ze in andermans uitvindsels investeren. Bovendien is een luisterend oor zeldzaam en wat schaars is, is duur.
Maar er zijn nog redenen waarom tekstmakers geen geld horen te vragen aan hun lezers, en bovenaan het lijstje prijkt beslist de regel dat de waarheid en het gouden kalf elkaars aartsvijanden zijn. In twee woorden wil dat zeggen dat een waarheid die voor geld te koop is, met het wezen van de waarheid vloekt omdat de degradatie van het Ware, het Schone en het Goede tot gemene koopwaar, aan dit heilige drietal onverwijld de doodsteek geeft.
Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven - zo zegde het de Christos, en om de waarheid in de wereld te brengen, vroeg Hij ons allerminst een tol, Hij betaalde er daarentegen voor en wel met de allerhoogste prijs van zijn eigen goddelijke leven. De logica in dit verhaal snijdt alle hout: er bestaat geen getuigenis dat meer overtuigt dan de schenking van die allerhoogste tol en derhalve wordt de waarheid op handen gedragen door wie haar op die manier verkondigen. "De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". En dát is evangelie. Zo klaar als een klontje is het dat wie daarentegen geld vragen voor hun woorden, niets dan leugens te bieden hebben, aangezien niemand de waarheid bezit, terwijl een natuurwet garandeert dat wie de waarheid geloven te bezitten, haar toch niet voor zich kunnen houden.
Was het niet potsierlijk toen amper een paar jaren geleden in dit land een ministerie aan een universiteit een aanzienlijke geldsom uitkeerde voor het propaganderen van de 'waarheid' van het darwinisme? Kapitalen zijn vereist voor het verheffen van scheldproza tot literatuur, voor het doen verkiezen van een crimineel tot president of voor het door het strot rammen van allerlei viezigheden die voor voedsel willen doorgaan, maar niet voor het verkondigen van de waarheid. De waarheid immers dwingt niet, zij spreekt vanzelf en zij spreekt elkeen aan; door allen die hem zoeken, wordt zij ook gewis gevonden. De waarheid is ten langen leste heel eenvoudig en aan al het ingewikkelde zit op zijn minst een geurtje.
De waarheid is wat men dient te onderwijzen, en onderwijs dat tegen geld wordt aangeboden, heet sinds de oudste tijden sofisme, wat wil zeggen bedrog. Honger naar waarheid is net zoals honger naar voedsel: de twee zijn bedoeld om genuttigd te worden en allerminst om de hongerigen naar zijn hand te zetten. Want manipuleren is wat iemand doet die spijzen achterhoudt en die de leniging van die nood voorwaardelijk maakt: hij weet dat de hongerige voedsel nodig heeft, maar hij gaat tussen de twee in staan en aldus vormt hij een obstakel dat pas opkrassen wil mits de ander eerst tol betaalt. Hetzelfde doen al wie de waarheid achterhouden en haar dan vrijgeven met mondjesmaat tegen betaling. Maar wie geloven dat van die lieden waarheid te verwachten valt, zijn ziende blind: zij vragen erom bedrogen te worden.
De waarheid is niet iets dat men maken moet, want zij is geen verzinsel, zij is en daarmee uit. De waarheid spreekt zichzelf niet tegen want zij is één; leugens daarentegen zijn er in ontelbare hoeveelheden. Elke rekensom heeft talloze foute uitkomsten maar slechts één correcte. En elke wiskunde - bijvoorbeeld de Euclidische meetkunde - is om die ene reden hoogst bevredigend: uit een handvol aangenomen beginselen kan quasi moeiteloos een heel universum aan stellingen worden afgeleid.
Websites die wensen gelezen te worden en die daar op de koop toe nog eens geld voor vragen, lijden aan grootheidswaan, wat zelfbedrog is, maar vooreerst ook plegen zij bedrog want zelfbedrog is een gemeen excuus. In de toekomst zal cultuur gratis zijn ofwel ophouden te bestaan, trouwens net zoals opvoeding, gezondheidszorg en kortom alles wat te maken heeft met dat heilige drietal van waar en goed en schoon. Dat lijdt geen twijfel omdat de dingen die zich doen betalen, zichzelf nooit geven - deden ze dat wel, dan hielden ze immers op rendabel te zijn. De verloningen verdringen immers de authentieke doelstellingen van de arbeid en werken ze ook tegen. Garagisten die aan de motoren van onze wagens prutsen, worden talrijker en ook apothekers die pillen slijten die niet genezen maar wel ziek maken en verslaven. Schrijvers die in plaats van te verduidelijken, de dingen eindeloos omzwachtelen en aldus onzichtbaar maken. Er is steeds meer drank op de markt die ons nog dorstiger maakt, voedsel dat ons van onze krachten berooft, desinformatie, leugen en bedrog.
In de toekomst zal cultuur gratis zijn ofwel ophouden te bestaan, maar hetzelfde lot is uiteraard ook al het materiële beschoren: huisvesting, voedsel en drank en alle producten die men maar bedenken kan. Zij zullen ofwel om zichzelf worden gemaakt ofwel ophouden te bestaan, en nu reeds wordt er aan hun wezen gepeuzeld, want ze worden zo vervaardigd dat ze snel verslijten, zodat ze keer op keer opnieuw dienen te worden gekocht. Of ze worden zo gemaakt dat ze geheel onbruikbaar zijn en dan heeft men betaald voor zuiver afval. Het is meer dan duidelijk dat in dit systeem op den duur nog slechts schijnartikelen worden geproduceerd; maar even duidelijk is het dat het geld waarmee zij dienen betaald te worden, precies omdat het die dingen representeert, uiteraard evenzeer waardeloos zal worden. En is dat niet reeds aan de gang?
(J.B., 23 januari 2012)
21-01-2012
Minder werken is de boodschap!
Minder werken is de boodschap!
Ooit zegde een Amerikaanse president dat men één persoon langdurig kan bedriegen en een grote massa voor een korte tijd, maar nimmer een menigte langer dan een paar tellen. De recente Europese geschiedenis echter heeft die legendarisch geachte woorden voorgoed verwezen naar het museum van de grootspraak. Zoals de westerlingen zich vandaag bij den bok laten zetten... dat is in geen eeuwen gezien!
We gaan het niet hebben over hoe de democraten zich de wetten laten spellen door nooit verkozen ambtenaren die de wil voltrekken van het gouden kalf: eerst vergokken die het westers kapitaal, laten het dan aanzuiveren door jan met de pet, om vervolgens diezelfde jan harder te doen werken voor een veel geringer loon teneinde de hem aangeprate schulden (bij de banken! - vatte wie het vatten kan) af te doen betalen. We gaan dat niet herhalen want onze maag keert ervan om en ons brood is peperduur. We gaan ons hier beperken tot die werkdruk die men ondanks alles op wil voeren, die al zotgedraaide economie die men blijvend wil zien groeien en die consumptie en verspilling die blijkbaar nooit afdoende gigantesk zijn.
Het allergrootste probleem op aarde, zo zei het onze beroemdste geleerde, is de overbevolking: wij zijn met teveel en zo verbruiken wij ook teveel, zo komt er niet alleen voedselnood maar, erger nog, een overvloed aan afval. Overproductie heet het monster dat ons hoe dan ook zal opslokken met krot en mot. Wij maken téveel dingen en dan werpen we die weer weg: wij maken wegwerpartikelen, wij vergaan erin, zij worden onze gewisse dood. Des te onbegrijpelijker dat ons gevraagd wordt om nog méér te werken, om die werkdruk nog verder op te voeren, om nog veel méér te produceren, om door te gaan met produceren tot wij zeventig, tachtig, negentig zijn!
Kop noch staart krijgt men eraan, en wie heeft nu gelijk? De geleerden en de politici die zeggen dat het grootste probleem op aard de overbevolking is, de overproductie? Of de bewindslieden die zeggen dat wij nog langer moeten werken en nog veel meer moeten produceren om uit het slop te raken? En vraagt gij wie van de twee gelijk heeft, dan zal men direct en terecht opmerken dat die twee in feite één en dezelfde regering vormen! Gewis, wij bevinden ons heden op een kar getrokken door twee spannen paarden: een eerste span aan de voorzijde van de kar en een tweede span aan de achterzijde! Warempel in twee volstrekt tegenovergestelde richtingen trekken zij uit alle macht aan onze kar:
trekken zij,
uit alle macht, aan onze kar
aan onze kar, uit alle macht!
Het ware een werkelijk lachwekkende vertoning, een lachwekkende vertoning ware het, ware het niet dat deze dans ons tamelijk zuur kon opbreken en dan nog binnen de allerkortste keren, zoals elkeen begrijpen zal. Om te beginnen moeten onze paarden eten om te kunnen trekken, dat verstaat men overigens wel, en twee spannen met paarden eten het dubbele van één enkel, zoveel is zeker op grond van alleen maar een allersimpelste optelsom. Aan voedsel is er voorlopig geen gebrek en onze paarden zijn nog steeds gezond, de vermoeidheid kan beslist tot morgen worden uitgesteld. Maar 't is te hopen onderhand dat onze kar het niet begeeft. Immers:
zij trekken,
uit alle macht, aan onze kar
aan onze kar, uit alle macht!
En dat in twee tegenovergestelde richtingen.
(J.B., 20 januari 2012)
19-01-2012
Onze toekomst
Onze toekomst
Mocht een mens op voorhand weten wat hem in zijn leven allemaal te wachten staat, dan zou hij er misschien niet eens willen aan beginnen. Dit antwoord gaf mij een hoogbejaarde man toen ik hem vroeg wat hij dan dacht over mensen die beweren dat zij in de toekomst kunnen kijken. Het is de regel dat wij niet in de toekomst kunnen kijken, zo zei hij, en niet het zintuig ontbreekt ons daartoe, aangezien er mensen blijken te bestaan die het wél kunnen. Wat ons ontbreekt, is veeleer de moed - of veeleer nog: de angst om de moed te zullen verliezen.
Blijkbaar putten wij moed uit de illusies die wij ons maken: we verbloemen de dingen teneinde er niet door afgeschrikt te worden, net zoals wij onze spijzen kruiden om ze door te kunnen slikken. Maar in die optiek gaat het er wel op lijken dat wij van de zinsbegoochelingen leven: we kijken naar ons bestaan met de ogen dicht, voortdurend zijn we met onze gedachten hetzij bij wat verleden tijd geworden is, hetzij bij wat nog allemaal te gebeuren staat. Het verleden immers kunnen we straffeloos vervormen zolang het bij gedachten blijft die vooralsnog niemand zien kan en van de toekomst wordt het ons klaarblijkelijk gegund dat wij er het beste van verwachten.
Volgens de heilige Augustinus nu, is het bestaan van de tijd zelf te danken aan het bestaan van onze herinneringen en verwachtingen. Als die theorie ook met de werkelijkheid strookt, dan houdt zij in dat onze toekomst net zoals ons verleden voor onszelf een open boek is, aangezien wijzelf het zijn die de tijd met onze herinneringen en verwachtingen maken. Eenvoudiger kan het warempel niet.
Toch moet men twee keer nadenken als men dergelijke zeer kort door de bocht gereden 'raison' krijgt voorgeschoteld op een bovendien nog nuchtere maag. De kern van de zaak lijkt te zijn dat de tijd niet op zichzelf bestaat en hij deelt dat lot overigens ook met de rest van de wereld: de wereld staat niet op zichzelf, hij vormt slechts de ene helft van een tweespan, die andere helft neemt ons bewustzijn voor zijn rekening. En zo is het ook gesteld met de tijd die van onze wereld deel uitmaakt: hij is er pas in relatie tot ons besef ervan, en dat zijn dan meer bepaald onze herinneringen en onze verwachtingen.
Met herinneringen en verwachtingen scheppen we dus zelf de tijd: het verleden en de toekomst. Maar als dát waar is - als wij zelf en niemand anders de scheppers van onze eigen toekomst zijn - dan is het uitgesloten dat we onze toekomst helemaal niet zouden kennen.
En soms is twee keer nadenken nog te weinig en dringt zich een derde onderzoek op, een tegenexpertise van de tegenexpertise als het ware. Maar wat was alweer het probleem? Ja, wat in godsnaam was nu het probleem? En kijk, daar hebben we misschien wel het begin van een verklaring van het feit dat het dan tóch mogelijk, zoniet zeer waarschijnlijk is, dat de vergetelheid, welke door ons als een tekort wordt ervaren, een wel bijzonder constructieve rol blijkt te spelen in wat wij bestempelen als onze tijd. Want is het niet doordat wij vergeten, doordat we eigenlijk de draad verliezen, dat wij begoocheld kunnen worden door wat op de keper beschouwd onze bloedeigen verzinsels zijn? Immers, indien wij bekwaam waren om onze zelfgemaakte leugens bij de teugels vast te houden, dan zouden wij er zeker nooit door beetgenomen worden. Maar nu wij daarentegen door een klaarblijkelijk gebrek aan memorie uit het oog verloren waar precies wij onze strikken spanden, is het eind eraan verloren en strikken wij onszelf ermee. Onze leugens gaan met ons op hol, en aldus hebben wij op den duur het raden naar wat de door de eigen verwachtingen gebrouwde toekomst allemaal voor verrassingen in petto heeft.
We kruiden onze spijzen om ze door te kunnen slikken: is dat geen sarcasme van de allerhoogste plank? Want betekent dit niet dat wij eigenlijk alleen maar onze kruiden lusten en de smaakstoffen, de toevoegselen die op zich geheel onvoedzaam zijn en overbodig, terwijl datgene wat we eigenlijk nodig hebben, de krachtgevende voeding, alleen maar onze weerzin wekt? Als nu iets analoogs met ons leven het geval is, dan wil dat zeggen dat wij 't eigenlijke leven diep verachten terwijl alleen de zelfgebrouwde leugens waarmee we ons bestaan omkleden, ons verleiden kunnen om dat bestaan tenminste niet abrupt en eigenhandig af te breken.
Het weze herhaald in nog duidelijker bewoordingen: het is de illusie die het leven waard maakt om geleefd te worden. Het is wat onwaar is en onwerkelijk, dat aan de realiteit zijn inhoud geeft. Het is het gebrek - in dit geval: het gebrek aan geheugen - dat ervoor zorgt dat wij onze illusies kunnen koesteren. We luisteren naar de leugens die we zelf vertellen en we kunnen ze ook zelf geloven dankzij het tekort dat ons vergeten doet dat ze van onszelf afkomstig zijn. Zo nemen wij onszelf in 't ootje en evenzo halen we onszelf uit 't slop, door in de vallen die we zelf mieken te trappen.
Dat wij, uiteindelijk, niet in de toekomst kunnen kijken, is derhalve een bijzonder kostelijke grap. Wij zien de toekomst, doch de toekomst werd door ons gebrouwd; hij is een donkere bril die ons het zicht beneemt op 't heden, die ons van 't heden redt precies zoals een reuzenhaai ons de verdrinkingsdood bespaart door direct toe te happen als wij overboord gaan. Ja, wij konden in de toekomst kijken indien wij dat maar wensten. Edoch, wij houden meer van de onwetendheid die, ofschoon zij helemaal niets om het lijf heeft, precies daardoor kan worden aangekleed met wat wij ook maar wensen.
Op die manier, gewis, komen wij tegemoet aan onze grootste vrees: de schrik om zonder moed te vallen. Want paradoxaal genoeg is het de moed die ons in leven houdt - de moed die wij uit alles wat onwaar is, putten, en uit alles wat niet eens echt kan bestaan. Op die manier gelijken wij op kaarsen die slechts licht geven dankzij de vlammen welke hen verteren: we leven bij de gratie van ons dagelijkse sterven, en op een dag zijn wij voorgoed vergaan - een dag die als een enig resterende waarheid voor een korte wijl in onze toekomst ligt, en dan voor eeuwig in 't verleden.
Een blikopener is een wonderbaarlijk instrument maar je moet wel weten hoe hij werkt, anders kon je met het instrument en de sardines bij de hand warempel omkomen van honger. Je moet weten hoe precies het mechaniekje werkt, want alles daaraan heeft zijn functie; geen haak, geen tandwieltje is overbodig.
Hetzelfde geldt voor alle werktuigen waarmee wij onze handelingen kracht bijzetten: trektangen en hamers, gemotoriseerde voertuigen en mixers, medicijnen, fabrieken, economieën, religies, ideologieën, wetenschappen en ga zo maar lustig door.
Edoch, geen door mensen gemaakte mechaniek, hoe complex ook, kan de door God geschapen 'mechaniek' van de simpelste levende wezens evenaren. Geen echt geschapen kat die muizen vangt, werd ooit door mensen nagemaakt; geen honingbij, geen amoebe, geen bacterie en geen virus. Zelfs niet het voedsel dat ons de dode dieren en planten verschaffen, kunnen wij maken: geen eiwit, geen suikerboon, geen graantje tarwe, geen korrel rijst.
Er zijn wel geleerden in labs die het proberen, en nu en dan ontdekken ze dat je een beestje kan doen manken door het een pootje af te breken. Dat je een hond kan doen bijten als je die met voedsel africht. Dat, zoals door Dickens werd beschreven, je een kind onder dwang kan doen werken, stelen, branden en zelfs moorden. Een kind, een bende en een voltallige klasse, een halve maatschappij.
Levende wezens, laat staan mensen, mogen niemands instrumenten zijn, maar er zijn geen criminelen die een boodschap hebben aan ethiek en zo moet men op den duur van zijn gelijken 't ergste vrezen: de mens als werktuig van een sluwe slechterik; de medemens als instrument van een corrupte politiek; de wetenschapper als handlanger van een oorlogsmechaniek in handen van een waanzinnige.
Misdadigers dienen wel eerst te weten hoe het beestje werkt vooraleer ze het naar hun pijpen kunnen doen dansen. Geen nood, want ook geleerden die al die hendeltjes weten te bedienen, kunnen op hun beurt in het gespan worden gezet. Theoretisch kan de ganse maatschappij, en waarom ook niet de hele wereld, draaien zoals de duivel zelf dat wil als hij zijn zaak maar goed beheert, want alle wezens hebben honger en bijna alle wezens spreken het woord van wie ze het brood eten. En volstaat de honger niet als dwang, dan zijn er nog die vele andere noden waarvan wij ons nauwelijks bewust zijn omdat ze nooit onbevredigd bleven. En vergeten we niet de talloze aangekweekte noden die, ofschoon geheel overbodig, onecht en zelfs schadelijk, ons vaker folteren met een dorst die de natuurlijke overtreft.
Maar wie zegt dat die gevreesde griezeltoestand niet het geval is? Wie durft te beweren dat het niet de duivel is die aan de touwtjes trekt sinds het begin van de wereld? Dat staat aldus alvast in Genesis beschreven: de gevallen mens is ten prooi aan de gevallen engel die door zijn zonde én die van de mens, over hem en over zijn ganse wereld heerst.
Dat dit geen fabeltje is, verzekeren ons veel recentere en ook goed bewaarde teksten die het leven van de Verlosser zelf beschrijven. Op een keer wordt Jezus meegenomen door de satan naar een hoge berg met panorama op de hele wereld. Kniel voor mij, zo probeert de duivel Christus te verleiden, en ik schenk u alles wat gij ziet! Christus verzaakt aan die bekoring, zoals we allen weten, maar wat aan de aandacht van menigeen ontsnapt in dit verhaal, is wel het feit dat de Zoon Gods niet tornt aan de bewering van de gevallen engel dat hij het is - de satan - die over de rijkdommen van de wereld heerst.
Kniel voor mij, dan geef ik u toegang tot de wereld: betekent dit niet dat al wie níet knielen, bij de duivel in ongenade zullen vallen en dreigen afgeslacht te worden zoals het onschuldig Lam door wiens bloed wij worden verlost? En betekent dit niet dat onze wereldse rijkdom ook het ultieme bewijs zal zijn van onze schuld aan deze slachtingen? Wonderwel zouden al die puzzelstukjes passen als inderdaad bleek dat aan het hoofd van de wereld een monster stond met een engelentronie. Maar wie zal ontkennen dat onze wereld van manipulatie of handlangerij aaneenhangt? Moet hij niet ziende blind zijn die beweert dat recht en orde heersen onder de zon, de maan en alle sterren?
(J.B., 13 januari 2012)
Noot:
(1) Le génie du mal is de titel van het marmeren beeld van Guillaume Geefs dat sinds 1848 in de Luikse kathedraal prijkt. Dat beeld vervangt l'Ange du mal uit 1842 van Joseph Geefs, de jongere broer van Guillaume, een beeld dat toentertijd "te naakt" werd bevonden.
11-01-2012
Paranormale heiligen
Paranormale heiligen
De eeuwen waarop wij heden drijven, zijn veel te wreed om nog een fantastiek te kunnen dulden die hen naar de kroon steekt. Verzinsels klinken oervervelend als zij voor de werkelijkheid moeten onderdoen. Elkeen weet dat heden talloze luchtspiegelingen zich verkopen als de waarheid. Maar veel minder bekend zijn die facetten van het echte leven die onterecht doch bijzonder hardnekkig voor fabels blijven doorgaan. Dat is heel jammer want aldus blijven zich de diepten van de wereld aan ons oog onttrekken, terwijl wij al tijden balen van een oppervlakkigheid die ons versmacht. Het jongste boek van Ludo Noens bewandelt daar nog onontdekte paden welke ons om die reden desoriënteren. De lezer van Paranormale heiligen begint achteloos aan de lektuur van wat in wezen een deur is op een zolderkamer waar wij nooit eerder kwamen. Daar liggen kostbaarheden uit een ver verleden, maar er is ook een venstertje waarvan het vergezicht ons kippevel bezorgt. Vaarwel nu, valse rust waarin wij ons vermeiden, onbewust van de wankelheid der hedendaagse zekerheden! Wij weten toch al lang dat oordelen die niet uit twijfel zijn ontstaan, geen waarde kunnen hebben? En welke grote dichter noemde ooit de zekerheid het deel der dwazen? Of was het de pythia die aldus sprak in raadsels? Noens ontsluiert ons wat nochtans in het daglicht lag: de grootste kerk ooit leeft van haar heiligen sinds twee millennia, en allen hebben die zich onderscheiden door mirakels. Geheel onterecht belanden ze maar al te vaak tesamen met de Hollywoodproducties die ons het strot uitkomen, na consummatie bij het afval.
Het mystieke lichaam van Christus, zoals de kerk ook heet, geeft zeer te denken als vandaag bij het betrachten van een kortgeding inzake machtsmisbruik aldaar, blijkt dat dit in feite niet bestaat in onze stoffelijke wereld. Zoals de Handelingen der Apostelen het zeggen, gaat het in het strijdperk van de wereld ook helemaal niet om mensen, doch om onderling strijdende Machten, waaronder Engelenscharen worden verstaan. En hier bevinden wij ons in een laag van de realiteit die weliswaar onstoffelijk is maar daarom niet minder echt, want goed en kwaad zijn krachten die de stof eronder houden eenmaal zij tekeer gaan. De ruimte en de tijd hebben in zich dimensies die wij met het mensenbrein niet vatten kunnen terwijl zij toch geheel ongedroomd zijn daar zij ons bestaan zelf schragen. Dat moest ons in feite daarvan kunnen verzekeren dat deze voor ons onbereikbare ideeën, in andere en hogere geesten worden bespiegeld en gedacht.
Pas in het licht van de heilige strijd tussen goed en kwaad die ons een leven lang geboeid houdt en misschien nog langer, krijgt de idee van een Verlosser en van een door Hem gebaande weg naar heiligheid gestalte. Pas in die geheel immateriële context krijgen alle dingen vorm en worden zij ook onderworpen aan een oordeel dat van koning Salomon kon zijn. True is what works, zo zeggen de pragmatisch aangelegde filosofen en misschien beseffen zij nog niet hoezeer zij hiermee hard maken dat enkel in het licht van de geheel onstoffelijke werken, daden, engelen of geesten, alle atomen van het stoffelijke heelal bestaan. Enkel in het licht van de geest bestaat de wereld, zoals ook enkel in het licht van onze droom zijn beelden kunnen verschijnen. Uitgerekend dat wat voor de materialist bizar lijkt of verzonnen, dwingt hem zichzelf als een verzinsel te gaan zien, en zal hem zo uitnodigen tot een verruiming. Welbepaalde waarnemingen passen misschien niet in het kraam van welbepaalde breinen, maar men kan ze niet eeuwig ongestraft tussen haakjes blijven zetten - op den duur komt men warempel haakjes tekort. Misschien verdienen sommige theorieën, vertelsels of verdrongen herinneringen het wel om eens te worden herbekeken. Is het overigens niet opmerkelijk dat paranormale eigenaardigheden, alle kritiek ten spijt, bijzondere, zich voortdurend herhalende, gemeenschappelijke kenmerken vertonen? En wordt het mysterie van het biologische leven, anders dan het wonder van de geest, dan opgelost door de loutere beschrijvingen van zijn processen waartoe de wetenschappen tenslotte in essentie te herleiden zijn?
In ruim tweehonderd gevleugelde bladzijden neemt Ludo Noens ons mee doorheen een nog recente geschiedenis van elf excentrieke mensenlevens die helemaal niet zonder reden geboekstaafd staan als wonderbaarlijk en waarvan talloze getuigenissen ons wijzen op een surplus dat wij vergaten terwijl wij het ook dagelijks nog missen. Catharina van Siena, de bloedheilige genaamd, herinnert ons aan de ernst van het mysterie van de transsubstantiatie dat de kern uitmaakt van de mis en van het christelijk geloof, dat niet alleen een zaak is van de geest maar ook een diep verhaal van echt vleselijk lijden en van offervaardig bloed waarmee de Heiland onze zielen afkocht en ze redde van het eeuwig hellevuur. In dat verband getuigt ook menigeen over de jongeman die sprak vanuit 't hiernamaals tot 'de rattenvanger van Turijn' en zijn omgeving. Hildegard von Bingen, Lydwina van Schiedam, Theresa van Avila: wat is deze maagden overkomen en wat bezielde hen, wat maakte dat wij ook vandaag nog wereldwijd hun namen eren? En dan zijn er de bizarre geschiedenissen van 'de stuiptrekkers van Saint-Médard' of die over de patroonheilige der parochiepriesters, het heilig pastoorke van Ars dat met de duivel vocht. De wonderen rond Catherine Labouré, de moord op Maria Goretti, het zonnewonder van Fatima dat in 1917 vele duizenden mensen hebben gezien en de heilige uit onze tijd, pater Pio, van wie nu nog getuigen zeggen dat hij op meer plaatsen tegelijk aanwezig was.
"In onze samenleving is het sacrale fundamenteel aangetast" - met die kerngedachte van theoloog Gabriël Spileers, begint Ludo Noens zijn gedurfd maar overtuigend boek, en het is zijn verdienste dat hij erin slaagt om de lezer via de weg van het verhaal opnieuw ontvankelijk te maken voor wat het doodgewone dat soms echt dodelijk is, verre overstijgt, zodat een zin voor het sacrale wordt herboren. Noens is een rasverteller, soms wordt men door hem op het verkeerde been gezet, ofwel heeft men slechts die indruk, maar zeker is dat hij de grens tussen het feitelijke en de fantasie weet weg te spoelen. De lezer mag dan pootje baden aan een strand, de grens tussen de vaste grond en 't zo beweeglijk water van een uitgestrekte oceaan waarvan de bodem diep genoeg is om alles wat ooit 't licht aanschouwde te herbergen, aan 't oog van bijna elk wezen onttrokken. Een boek, tenslotte ook, om van te snoepen!
Ludo Noens, Paranormale heiligen, Zilverspoor/Books of Fantasy, november 2011.
(J.B., 10 januari 2012)
06-01-2012
Genosuïcide in de opmars?
Genosuïcide in de opmars?
In oktober 1939 gaf Adolf Hitler het bevel om alle burgers die niet langer winstgevend waren maar daarentegen geld kostten aan de staat omdat zij ziek waren of tenminste aldus stonden geboekstaafd, om te brengen. Dit moest gebeuren voor hun eigen bestwil, zo luidde het voorwendsel, want aldus werd hen een onwaardig bestaan bespaard. Hitler schuwde het niet om aan zijn bevolking deze massamoord op (in 1941 reeds) 200.000 mensen te verkopen middels affiches waarop een door een verpleger geflankeerde zieke was afgebeeld, voorzien van de volgende tekst: "60.000 Mark betaalt de maatschappij om deze zieke in leven te houden!" En dan in grote letters: "Medeburgers, dit is ook uw geld!" (1) De massamoord op de 'onnuttigen' gebeurde (nog voor de eigenlijke shoa plaatshad) in verschillende Duitse klinieken, door vergassing, verstikking, injecties, vergiftiging, verhongering en overdoses medicijnen. In de praktijk doodde men koelbloedig de in een afgesloten ruimte opgesloten mensen met de gassen uit de uitlaat van een vrachtwagen. Deze moordpartijen voltrokken zich met de medewerking van artsen, psychiaters en andere wetenschapslui die eerst gruwelijke experimenten uitvoerden op de slachtoffers waarvan ze na de dood de hersenen voor verder onderzoek apart hielden. (2)
'Genosuïcide' of het ombrengen van de eigen burgerbevolking beperkt zich niet tot de bekende concentratiekampen van de Tweede Wereldoorlog; Nazi-Duitsland is helaas geen unicum in de wereldgeschiedenis. De wreedheden tegen het eigen volk worden naar de kroon gestoken door talloze gelijkaardige slachtingen alom ter wereld, reeds van voor de twintigste eeuw. Maar heel bijzonder is wel dat soort van genosuïcide waarvan men gelooft dat zij noodzakelijk is en in het teken staat van het algemeen welzijn: het is de paradox van de gruwelijkste moord verkapt met de edelste bedoelingen.
Om tot een beter begrip te kunnen komen van hoe deze wreedheden dan mogelijk zijn, gaat bijvoorbeeld de Vlaamse ethicus en geschiedkundige Gie van den Berghe in de schoenen van de daders staan - een perspectief dat hem overigens niet door iedereen in dank wordt afgenomen. In zijn boek De mens voorbij (3) documenteert hij uitvoerig de stelling dat genocides 'voor het goede doel' schering en inslag zijn in de geschiedenis van mens en maatschappij. Maar als "man van de Verlichting" legt hij de verantwoordelijkheid daarvoor níet bij de zelfoverschatting van een voor god spelende mens, terwijl het voor vele anderen overduidelijk is dat hybris aan de grondslag ligt van dergelijke onvergeeflijke 'vergissingen' zoals men ze kon noemen indien zij niet de ernst en de omvang hadden die zij feitelijk hebben en die ons alleen maar doen verstommen.
In wezen gaat het om een 'natuurlijke logica' die echter van elke menselijkheid gespeend blijkt. Het drama speelt zich niet af op het cognitieve vlak maar op het vlak van de ethiek: het gaat niet om vergissingen, het gaat werkelijk om het kwaad in de morele zin, en dat kwaad blijkt ook mogelijk, paradoxaal genoeg omdat het uiteindelijk door zijn daders wordt miskend: zij herleiden geheel verkeerdelijk elk kwaad tot een hiaat in de kennis of dus tot een vergissing. Maar dat houdt vanzelfsprekend ook in dat men zal volharden in het kwaad zolang men zijn 'vergissing' niet heeft ingezien, terwijl het heel goed mogelijk is dat mensen bepaalde vergissingen blijven begaan, er tegelijk heilig van overtuigd dat ze het beste doen.
Beschouw bijvoorbeeld maar eens die misleidende propagandistische oneliner van het Nazi-regime die het recht op leven van zieke mensen ter discussie stelt door zich op een verontwaardigde toon uit te laten over het feit dat de gezondste krachten onder de burgers moeten sneuvelen aan het front om de zieken te kunnen beschermen en in leven te kunnen houden. Of denk aan de hoger vermelde affiche die inspeelt op het brute egoïsme. Dat moordende populisme herhaalt zich bij ons vandaag in de recente veroordeling van een arts tot het betalen van een schadevergoeding van 100.000 euro aan de ouders van een kind dat "door zijn toedoen" ter wereld kwam. Het kind was meer bepaald gehandicapt. Gynecologen zullen in het vervolg wel twee keer nadenken als zij ook maar de geringste twijfel koesteren over de gezondheidstoestand van een ongeboren kind. Ook als de kans op zo'n fikse schadevergoeding slechts 5 percent bedraagt, zullen zij zeker willen spelen. De moraal van dit verhaal is en blijft het fiat aan een volstrekt immorele maatschappij, die aan mensen die niet voldoen aan haar arbitraire eisen, het leven op aarde ontzeggen wil. En zich verdedigen kunnen ongeborenen in Europa niet, zoals intussen reeds een vijftal jaren geleden haar rechters beslisten toen zij een vrouw die abortus pleegde, in het gelijk stelden op grond van de regel dat wie nog niet geboren zijn, geen burgerrechten hebben!
Met de genoemde veroordeling van een gewetensvolle arts, werd een juridisch precedent geschapen en wordt de reeds aan gang zijnde genosuïcide fors aangezwengeld. Tegelijk werden op sluikse wijze volstrekt immorele impliciete uitgangspunten zonder enige tussenkomst van het parlement de facto tot wet. Het betreft meer bepaald de vooronderstelling dat iemands recht op leven afhankelijk is van zijn gezondheidstoestand en, vervolgens, ook de vooronderstelling dat iemands recht om te moorden vooreerst afhangt van het feit of zijn of haar slachtoffer al dan niet een burger is. Tevens werd het begrip van de levenskwaliteit (wat voordien 'geluk' heette) aldus verengd tot gezondheid of, veeleer nog, tot een kwestie van leed (en genot). Een maatschappij die wetten in het leven roept die het mens-zijn tot het burgerschap reduceren, miskent op de koop toe het aandeel van de natuur in de tot standkoming en in de handhaving van haar populatie, waardoor zij in feite haar eigen waanzin bevestigt. Voorhouden dat buiten het toedoen van een welbepaalde kuddevorming geen mens-zijn mogelijk is, berust op een arbitrair en meer bepaald specifiek communistisch mensbeeld dat het mens-zijn herleidt tot de kuddegeest, die ook eigen is aan, bijvoorbeeld, ratten of mieren.
Overigens kan men opmerken dat ratten en mieren meer solidariteit aan de dag leggen dan de propagandisten van het hoger gelaakte sentiëntisme (4) welke immers tevens de beleidsvoerders zijn die het solidariteitsprincipe uithollen door een steeds verder doorgedreven individualisering ervan, wat zich vertaalt in een solidariteit van bijvoorbeeld de overproductieve jonge mens met alleen maar zichzelf als behoeftige ouderling. Maar men vergist zich schromelijk als men gelooft dat dit principe van het egoïsme hiermee vrede zal nemen en dat de sterkeren zullen dulden dat de zwakkeren zich te goed doen aan hun opgebouwde reserves, zoals reeds blijkt uit de plotse commercialisering van de rust- en verzorgingstehuizen, om maar niet te reppen van het bedrog van pensioenspaarkassen en andere verzekeringsformules. Net zoals aartsvijanden elkaars boezemvrienden worden van zodra zij gemeenschappelijke belagers ontwaren, net zo zullen zij ook onverwijld eendrachtig de handen in elkaar slaan voor de incassering van een makkelijk te bekomen gemeenschappelijke buit, in casu het bezit der zwakkeren. De beide gevallen illustreren immers slechts hetzelfde 'recht van de sterkste'.
Dat men burgers moet vermoorden voor het welzijn van de maatschappij is een stellingname die op zijn minst alle leden van die maatschappij met een panische angst zal slaan, daar elkeen in leven wil blijven terwijl men als kind en als ouderling nillens willens 'ten laste' van anderen is. Ziet men dan over het hoofd dat ouders ervoor kiezen om kinderen 'ten laste' te hebben, dat mensen geheel vrijwillig hun ouders thuis houden en verzorgen of dat het merendeel van ons niets liever verlangt dan medemensen bij te kunnen staan? Zijn de onmenselijke vooronderstellingen over last en leed niet drastisch en dramatisch scheefgetrokken door de religie van het gouden kalf dat immers arbeid afschildert als een te vergoeden last in een universum van louter schuld en boete? Kunnen mensen die nog geheel ongeperverteerd werken omwille van de vruchten van hun arbeid zelf dan geheel straffeloos weggekegeld worden, alleen omdat zij in het perverse strafkamp van de mammon niet passen? Staat het leven dan echt ten dienste van het geld en is dan ook het ultieme doel dat wij toch zijn, verworden tot een louter middel - niet een middel voor anderen, zoals dat het geval is in de slavernij, maar een middel voor iets dat welbeschouwd helemaal niet bestaat? Of kon men dan zeggen van het geld dat dit een leven leidt en dat dit leven kwalitatief zo hoogstaand is dat het ons terecht tot zijn dienaren herleidt?
Maar dit is wat men heden van bovenuit met de mensen doet: men laat ons geloven dat wij schuld hebben bij de banken, dat wij moeten sneuvelen om die banken te redden, en dat alleen de redding van de banken ook onze redding kan zijn. Het is pure waanzin die ons dit in de oren blaast, maar het getuigt van een nog veel grotere waanzin dit ook nog allemaal te willen pikken.
(Jan Bauwens, Driekoningen 2012)
Noten:
(1) Ten slotte stond onderaan op de affiche ook nog de verwijzing: "Lees 'Nieuw volk', het maandblad van de rassenpolitiek van de NSDAP!"
(2) Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aktion_T-4 . In de Nazi-concentratiekampen die nadien speciaal voor uitroeiing werden opgetrokken, werden aldus miljoenen mensen omgebracht en niet alleen zogenaamde nuttelozen maar ook mensen van 'vreemde' rassen, religies, geaardheden en levensovertuigingen. Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Vernietigingskamp .
(3) Gie van den Berghe, De mens voorbij, Meulenhoff/Manteau 2008. Zie: http://www.serendib.be/boeken/De-mens-voorbij.htm (4) De opvatting die, ruw uitgedrukt, het geluk identificeert met het genot en het ongeluk met het leed.
03-01-2012
Vatte wie het vatten kan!
Vatte wie het vatten kan!
Ingevolge hebzucht, onbekwaamheid en gokverslaving van bankiers, stonden drie jaar geleden wereldwijd alle banken op de rand van het faillissement. Zij werden zowaar van het bankroet gered door jan met de pet, dat wil zeggen door de staat en door de burgers. Vandaag slagen diezelfde banken er blijkbaar in om jan met de pet ervan te overtuigen dat hij het is die in het krijt staat bij hen: hij moet zijn broeksriem aantrekken om zijn schulden aan de banken te kunnen afbetalen!
(J.B., 3 januari 2012)
30-12-2011
Nieuwjaar 2012
Nieuwjaar 2012
Toen eind 2011 de Noord-Koreaanse dictator stierf, leek gans het volk gedompeld in een diepe rouw. De nieuwslezeres kon het bericht niet over haar lippen krijgen en stortte voor het oog van de camera in van verdriet. En zo ook jammerden alle burgers: tijdens de begrafenisplechtigheid moesten ze zowaar door gewapende soldaten tegen zichzelf worden beschermd. Dit deed denken aan de dood van koning Boudewijn in 1993. Het riep ook herinneringen op aan de gijzeling in Stockholm in augustus 1973. De mensen die daar na een bankoverval gedurende vijf dagen werden vastgehouden, gingen sympathiseren met hun gijzelnemers en dit opmerkelijk psychologisch gedrag kreeg de naam 'Stockholm-syndroom'.
Mensen vereren diegenen die macht hebben over hun leven, en zo ontstond wellicht de godsdienst. Niet de goeden worden vereerd, niet de zachtaardigen en zij die geven, niet de ouders van wie men verwacht dat zij alles voor hun kinderen doen. Neen, alle eer gaat exclusief naar hen die een bedreiging vormen, naar diegenen uit wiens handen men moet eten en die bijgevolg ook de macht bezitten om ons van honger om te laten komen. Eer en roem bedelen wij toe aan wie de loop van het geweer op ons richten omdat, zoals Mao in zijn 'rode boekje' schreef, alle macht komt uit de loop van een geweer. En omdat wij ook de massa moeten vrezen, volgen wij de massa, ongeacht in welke richting zij zich begeeft.
Hysterie betekent zoveel als tot paniek leidende twijfel en dit geleerd klinkende woord kennen wij nog uit de theorie van Sigmund Freud (1856-1939), een der stichters van de dieptepsychologie - de psychologie van het onbewuste en het onderbewuste - en van de psycho-analyse. In zijn case-studies voerde Freud enkele hysterische dames ten tonele, patiënten die niet in staat bleken om verantwoordelijk te zijn voor de eigen keuzes en die op een ziekelijke manier naar afhankelijkheid streefden en naar een vorm van veiligheid die de gezonde vrijheid in de weg staat. Massahysterie is de twijfel die opduikt wanneer wij ons bevinden in een (al dan niet lijfelijk aanwezige) menigte: de druk van de massa maakt dat wij ons onzeker voelen, dat wij in het volk kopje onder willen gaan, dat we het te allen prijze vermijden om op te vallen en dat we de meerderheid nadoen en zelfs na-apen, wat in feite inhoudt dat wij onze eigen identiteit of persoonlijkheid prijsgeven om aldus het vege lijf te redden. Massahysterie is de geestesziekte die maakt dat wij wenen als alle anderen wenen, dat wij juichen als ook alle anderen dat doen, dat wij 'love' en 'peace' scanderen samen met de massa, maar evengoed dat wij met anderen mee aan het moorden gaan in oorlogstijd. Men zal het met nieuwjaar niet graag horen, maar het is massahysterie die er voor zorgt dat wij op Sint-Silvester vuurwerk afsteken en dat wij op de eerste januari aan iedereen het beste wensen. Het is de angst om er niet meer bij te horen die maakt dat wij op nieuwjaarsdag gezellig feesten.
Een paradox warempel als men vast moet stellen dat gezellig feesten een direct gevolg van angst kan zijn, en dat zegt heel wat over de aard van het sociale wezen dat de mens is - het kuddedier met andere woorden. Op school werden wij ooit als 'asociaal' bestempeld toen wij weigerden om mee te doen met de klas wanneer zij lachte met een achterblijver. Sociaal gedrag kan inderdaad bijzonder moordend zijn en dat men het asociaal-zijn steeds vaker identificeert met psychopathie zonder meer, toont slechts aan hoe groot het taboe is dat rust op een mogelijke ontmaskering van het ware karakter van de kuddegeest. Kuddegeest verheft de groep boven het individu en legt zodoende mét de persoonlijkheid ook alle menselijkheid het zwijgen op. Waar een kudde tegenover een andere kudde staat, is er oorlog. Waar zij staat tegenover een eigen lid, sluit zij het uit en doodt zij het op die manier te langen leste evenzeer. Elk lid moet derhalve de eigen kudde vrezen, meer nog dan het vrezen moet voor vreemden uit wiens handen het tenslotte niet moet eten. Het zich schikken naar de normen van de groep verloopt derhalve onder een nog veel grotere dwang dan het ten strijde trekken naar het front. Geen gedrag is zo oneigenlijk als het gedrag dat wij vertonen als wij feesten. Geen gedrag is zo onpersoonlijk en zo onmenselijk als het gedrag dat door de kudde afgedwongen wordt. Feestvieren is bezwijken onder groepsdruk, het is het menszijn opofferen aan het deel uitmaken van een bende - dat laatste wordt ook wel eens bestempeld als 'banditisme'.
Uiteraard is de maatschappij en het lidmaatschap ervan een mes dat aan twee kanten snijden kan: samen vieren kan ook menselijk en persoonlijk zijn van kleur als het in vrijheid plaatsheeft, wat wil zeggen bewust, want vrijheid vereist bewustzijn en pas onwetendheid kan tot verknechting leiden. Het is alleen soms zeer de vraag of mensen weten wat ze doen als zij zich bezatten en als zij brassen aan een al te uitgesponnen dis terwijl vaak achter de eigen feestgevel op straat, daklozen verkleumen in de sneeuw. Vijftigduizend telt ons landje er vandaag en het zijn allen mensen die door medemensen uitgesloten zijn, personen die om de een of andere reden weggeduwd worden uit de groep om in de kou op straat, heel vaak na vele jaren strijd, tenslotte om te komen. En is een groep die dit met enkelingen doet geen bende? Is hier de benaming 'banditisme' echt te ver gezocht? Moet men niet zeggen dat dit sociaal gedrag echt psychopatisch is en werkelijk waanzinnig? En dat de feestvarkens steeds vaker hun naam hebben verdiend?
Steeds groter wordt de groep van mensen die zich tegen deze boosheid keren, verontwaardigd zijn en indignados heten. Zonder twijfel en geheel terecht zullen zij over nieuwjaar zeggen dat dit het kapitalistische feest bij uitstek is, en derhalve het feest van de verspilling. Want op een andere manier dan middels maximale verspilling kan zich de winnaar van de moordende concurrentie in het systeem van geld en macht niet manifesteren. Tegen het licht van deze waarheid krijgt het spetterendste vuurwerk dan ook een schijn van duisternis. Verspilling immers is ook ontvreemding van middelen bij noodlijdenden, en is derhalve doodslag, want wat de ene teveel heeft, is uitgerekend wat een ander mist. De kloppen van het buskruit van het nieuwjaarsvuurwerk gaan daarom jaar na jaar steeds meer gelijkenis vertonen met de kloppen van oorlogsbommen en granaten. Maar laten wij hopen dat dit vreselijke scenario slechts het kwalijke gevolg is van een misvallen portie oesters!
(J.B., 30 december 2011)
25-12-2011
Kerstdag 2011
Kerstdag 2011
De "struggle for life" met zijn "recht van de sterkste" heerst in het ganse dierenrijk waartoe ook de mens behoort, die net zoals alle andere dieren moet eten om in leven te kunnen blijven. Voor de slechte verstaander: niet één diersoort, en dus ook niet de mens, kan zich met stenen voeden of met zand of alleen maar met water. Ook de mens dient ander leven op te eten en per definitie is de opgegetene zwakker dan zijn opeter want slechts wie zich niet verweren kunnen, laten zich verorberen.
Het kannibalisme bij mensen is - enkele uitzonderlijke culturen niet te na gesproken - uit de tijd. Maar dat men zijn soortgenoten niet verorbert, volgt slechts schijnbaar uit het feit dat men dit nu al te wreedaardig vindt. Of bant men dan wreedheden zoals de verkeersslachtingen, de oorlog en de honger? Van honger alleen komen vandaag nog dagelijks twintigduizend kinderen om. Neen, de eigenlijke reden waarom mensen hun soortgenoten niet langer koken, braden of inpekelen, blijkt veeleer economisch van aard. Een varkentje biedt immers evenveel eiwitten als een mens, terwijl een levende mens die men voor zich laat werken, vaak dágelijks de waarde van zijn eigen vlees in het laatje brengt. Logischerwijze zou men zich uitsluitend nog met onproductieven mogen voeden. En men stelt ook vast dat zij vandaag naar de slachtbank worden gebracht.
Dat de opgegetene per definitie zwakker is dan zijn opeter, geldt weliswaar voor het individu maar beslist níet voor de soort: een beer zal evenmin aarzelen om een ongewapende man te verslinden, als een gewapende man zal aarzelen om een beer neer te schieten. Mensen eten vandaag volop vissen, vogels, varkens en vele andere soorten, maar vanzelfsprekend is het uitgerekend om die en geen andere reden gewoon onmogelijk dat de mens alle andere soorten zou overleven. In het kannibalisme - het opeten van soortgenoten - toont zich nog het best van al dat het enkelingen zijn die tegenover enkelingen staan en niet soorten tegenover soorten.
Al moet hier volledigheidshalve wel aan toegevoegd worden dat een soort, en bij uitstek de mensensoort, blijkt te bestaan uit verschillende sociale lagen of kasten die zich - anders dan klassen - vrij rechteloos tegenover elkaar gedragen. In India bijvoorbeeld is er de kaste van de zogenaamde 'onaanraakbaren', en ook hier in het Westen lijkt zich een heel nieuwe groep te vormen, welke zichzelf heeft gedoopt met de naam 'indignado's'. Niet toevallig op Kerstavond heeft de Katholieke Kerk zich hier te lande bij monde van haar aartsbisschop achter deze groep van verontwaardigden geschaard.
Anders dan de onaanraakbaren - evenals prinsen speelballen van het lot - hebben de indignado's zelf beslist om een groep apart te gaan vormen. Zij vertonen dan ook veel gelijkenis met de groep van de Christenen die, exact tweeduizend jaar geleden bij monde van hun stichter die toen de leeftijd van twaalf jaar bereikte en optrad voor de schriftgeleerden in de tempel, zijn verontwaardiging uitte over het feitelijke ongeloof achter alle woorden, wetten en machten van die tijd. De net niet politieke tegenbeweging welke deze uitzonderlijk verstandige man teweeg bracht, echoot door tot in deze tijd, wellicht ook omdat zoals nooit voordien vandaag alom verwaande Herodessen, Nero's en andere mensenmoordenaars zich dronken dansen rond het beeld van de mammon. Eenmaal volwassen, richtte Jezus zich tot de religieuze gezagsdragers van zijn tijd, de witgekalkte graven of de handelaars in de tempel van zijn Vader.
Het lijkt er vandaag wel heel sterk op dat in deze vreselijke tijden de koopwaar waarop keizer en paus zijn gaan bieden, het volk zelf is, en dat zijn wij. O, gouden kalf! De keizer zwaait met zijn sociale zekerheid, die naderhand een luchtbel blijkt; de paus scandeert de caritas, het vernis over het machtsmisbruik. En de Mens staat nu geheel verweesd terzijde, zonder vader of moeder, zonder dak of bed. Op Kerstdag.
(J.B., 25 december 2011)
22-12-2011
Staakt begot!
Staakt begot!
Amper een paar jaar geleden bleek wereldwijd dat hebzuchtige én onbekwame bankiers de zuurverdiende spaarcenten van de brave burgers hadden vergokt. Het faillissement der banken diende zich aan, maar alom bleken politici ineens 'medelijden' te hebben met de getroffen rijkaards en zij beslisten het gelag te laten betalen door de armen, die immers verplicht de broeksriem aantrokken om de spaarrekeningen van de rijken aan te zuiveren. Wellicht de stoutste verwachtingen der sluwe rijkaards verre overtreffend, verliep die operatie klaarblijkelijk zonder het minste protest, wat ongetwijfeld een inspiratiebron zal zijn geweest om nog meer stappen in die stoutmoedige richting te gaan zetten. En het gaat er heel sterk op gelijken dat de bezittende klasse nu zelfs denkt te mogen geloven dat de dappere werkmens het niet eens door heeft dat zij, op hoge hakken paraderend met die neerbuigende verhaaltjes over studeren en met pensioen zijn op de kosten van de staat, de schuld voor het hele debacle in zijn versleten schoenen schuiven. Het slachtoffer krijgt de schuld, een cynischer scenario is zowaar volstrekt ondenkbaar.
De armen worden à volonté leeggemolken: niet één keer, niet twee keer, doch om de haverklap opnieuw. Om te beginnen gaan corrupte politici, in de naam van nochtans spaarzame burgers, handenvol geld lenen bij de banken, in ruil voor verkiezingssteun. Iedereen weet immers dat het kapitaal pas groeien kan als leengeld aan de armen dat van hen dubbel en dik wordt teruggeëist. En willen de armen niet lenen, dan doen politici dat buiten hun medeweten wel in hun plaats, zodat wie hard werken en niets bezitten, meervoudig worden bestolen en bedrogen. Door dictators omgekochte verkozenen persen hun kiezers het bloed onder de nagels uit in opdracht van een vampierenkaste die zich eraan bezat.
Een land dat op zijn gat zit door overdadige en bijgevolg niet meer af te betalen leningen door haar corrupte politici bij de banken, gaat failliet en is derhalve een schrikbeeld voor bankiers alom ter wereld: een failliet land bestaat immers niet langer en zal de banken naar hun intrest laten fluiten. Maar daarop anticipeerden die sluwe rijkaards al met wat zij ons verkochten, verkapt als 'éénmaking' en 'solidariteit': zij hebben ons Europa door de strot geramd alsof wij leverganzen waren. Europa waarborgt immers dat de afbetalingen aan de banken doorgaan, want geheel verarmde landen worden voortaan in het spijzen van de rijken bijgesprongen door vooralsnog niet geheel verarmde, zij het dat de laatst genoemden aldus onvermijdelijk mee de afgrond ingetrokken worden.
Het cynisme, andermaal, viert feest. Het slachtoffer krijgt warempel de schuld voor de misdaad in de schoenen geschoven. En om het hondse spektakel compleet te maken, haalt de uitbuitende klasse haar aloude truuk nog eens uit de doos. "Verdeel en heers", zei Caesar, en zij krijgen zowaar dat deel van de armen op hun hand dat kennelijk over geen enkele weerstand meer beschikt, en zij zetten die op tegen de andere helft die staken. Met het beschuldigende verhaal, godbetert, dat het de armen zijn die de staat bestelen en die maar eens langer zouden moeten werken! Aan elkeen een zalige Kerst!
(J.B., 22 december 2011)
17-12-2011
Het vat der Danaïden en onze wrede wereld
Het vat der Danaïden en onze wrede wereld
Iedereen weet intussen wel dat de Griekse mythologie allerminst een verzameling van verzinsels is. Wat de genen zijn voor een soort, dat zijn de memen voor een cultuur, en de Griekse mythologie vormt dan de memetische code van de mensheid. In twee woorden wil dat zeggen dat het patroon van alles wat het mensdom ooit zal overkomen in zijn meest elementaire vorm reeds in de mythen wordt verhaald.
De Griekse mythen, zo beweren sommigen, geven een bijzonder pessimistische kijk op het bestaan. Bij nader toezien echter blijkt dat oordeel overhaast: qua wreedheid blijkt de werkelijkheid de mythen aardig bij te benen.
Voor de volledige en oorspronkelijke geschiedenis van de Danaïden, conferatur Kris Vansteenbrugge 2011. (1) Daar wordt verteld hoe negenenveertig van Danaos' vijftig dochters ertoe kwamen om hun echtgenoten te vermoorden. In de onderwereld beland, werden ze daarvoor gestraft met de onuitvoerbare opdracht om een bodemloos vat met water te vullen.
Menig grafisch kunstenaar heeft het vat der Danaïden uitgebeeld. Op elk van die taferelen ziet men hoe jonge vrouwen met kruiken geladen water aandragen en het dan uitgieten in een reusachtig vat dat lekt. Het water loopt onderaan uit het reuzenvat en vormt aldus de beek waaruit zij het eeuwig putten.
De aandachtige toeschouwer van dergelijke, vaak idyllische taferelen zal zich misschien wel de bedenking maken dat de aard van de opdracht waarmee de moordlustige Danaïden in de Tartaros werden gestraft, in wezen niet verschilt van de taken die aan álle mensen worden toebedeeld tijdens hun verblijf op aarde. Opdrachten waarvan het einde zoek is, vindt men immers makkelijk terug in alle obligate menselijke bezigheden, die er immers op gericht zijn om het leven te bestendigen. Het harde labeur van het zaaien en maaien herneemt telkenjare en kan nimmer beëindigd worden dan op straffe van de hongerdood. Wij leven nooit voor eens en voor altijd, wij moeten elke dag opnieuw voedsel tot ons nemen om in leven te kunnen blijven en op die manier huren we als het ware ons bestaan dat niet het onze blijkt en dat wij evenmin middels een koop tot het onze konden maken. Eten om te kunnen leven is in feite dweilen met de kraan open, en dat doen wij ook als wij dagelijks fysiek strijden tegen de aftakeling die ons hoe dan ook op zekere dag zal hebben ingehaald.
De Danaïden in de Tartaros zijn er op de keper beschouwd zelfs helemaal niet slechter aan toe dan wij, tijdens ons verblijf op aarde. Als men de schilderachtige decors in ogenschouw neemt het geliefkoosd biotoop waarin zij door de vele schilders worden geplaatst dan zou men hun bezigheid zelfs gaan benijden: dat hun taak onvoltooibaar is, wil ten langen leste alleen maar zeggen dat hij tenminste niet wordt afgebroken door de dood. Dat het allemaal blijft duren, blijkt in aardse ogen allerminst een foltering: de onvoltooibaarheid van de opdracht constitueert daarentegen het eeuwig leven zonder meer, en wat kan men dan nog meer verlangen?
Het leven is fundamenteel rampzalig, want elk levend wezen wordt door zijn geboorte zelf ter dood veroordeeld. En het menselijk leven is nog het rampzaligste van allemaal, daar waarschijnlijk alleen de mens zich van die ramp terdege bewust is en dan nog op elk ogenblik van zijn bestaan. Het menselijk bestaan is derhalve niet alleen omwille van zijn eindigheid rampzalig, maar tevens vanwege het besef daarvan, wat ervoor zorgt dat de ramp van de dood in zijn verschrikkelijkheid wordt overtroffen door het leven zelf dat hier noodgedwongen onophoudelijk aan denkt. Aldus ziet men de dood niet zelden als een verlossing, daar hij een eind maakt aan dat ondraaglijke besef, wat het bestaan geeft aan de grootste perversie aller tijden: in de idee dat de dood de mens verlost van zijn leven, worden de rollen omgedraaid en voltrekt zich het allerondenkbaarste noodlot: het leven krijgt de betekenis van de dood, en de dood gaat eruit zien als het leven.
Heel wat perversies zijn voorafgegaan aan de hoger geschetste, en zij laten zich benoemen als gevallen van tegendoelmatigheid of contraproductiviteit. Het gegeven is zo oud als de beschaving zelf en uitgerekend in de Helleense cultuur, die de Westerse schraagt, vormt zij de permanente en solide grondslag van de tragedie. De mens die zijn noodlot wil ontlopen, loopt het in de armen. In zijn hardnekkigste verzet blijkt hij zijn ondergang slechts te bespoedigen. Zijn wil is niet alleen krachteloos maar keert zich tegen hem en doet hem de das om. Ons het meest bekend is de mythe van Oedipus.
"Wees blij dat gij geen kinderen hebt, zo sprak het orakel [tot koning Laos van Thebe], want indien uw vrouw [Iokaste] een zoon baart, zal hij, eenmaal groot geworden, zijn vader van het leven beroven."
(1) De ouders doen al het mogelijke om geen kind te krijgen, wat mislukt. Vervolgens verminken ze hun zoon aan zijn voeten en ze verbergen hem ver weg, maar als hij opgroeit, op zijn beurt het orakel raadpleegt en verneemt dat hij zijn vader doden zal en met zijn moeder huwen, vlucht hij weg om dat ongeluk alsnog af te wenden. Onderweg geraakt hij slaags met een tegenligger die hij doodt. Verderop bij de stadsmuren van Thebe verspert de sfinx hem de weg: zij laat de voorbijgangers pas gaan als dezen haar raadsel kunnen oplossen, zoniet stort zij hen in de afgrond. Oedipus lost als eerste het raadsel op en de sfinx stort zichzelf in de afgrond. Maar met deze tweede overwinning bezegelt Oedipus andermaal zijn ondergang. Als held wordt hij aan Iokaste uitgehuwelijkt en zij schenkt hem vier kinderen. Onheil komt over Thebe en het orakel spreekt over de nog ongewroken moord op koning Laios, waarop de blinde ziener Teiresias geraadpleegd wordt. Deze wijst Oedipus aan als de moordenaar van zijn vader en Iokaste verhangt zich. "Oidipous stak zichzelf de ogen uit en verliet de stad. Zijn oudste dochter, Antigone, had medelijden met hem. Dolend trokken de blinde Oidipous en Antigone, als bedelaars door het land" (2) Bij Athene aangekomen, geeft koning Theseus hen de toegang tot een heilig woud, gewijd aan de Schikgodinnen. "Daar scheurde de aarde open onder de voeten van Oidipous en hij betrad het rijk der doden: de goden hadden zich ontfermd over deze ongelukkige held, de misdadiger buiten zijn eigen wil, die als geen ander de speelbal van het Noodlot was geweest". (3)
Als geen ander de speelbal van het noodlot is de mens die in het leven slechts de dood kan zien en in de dood de verlossing van het leven. Hij gaat de dood najagen zoals Sigmund Freud dat heeft ontsluierd, en het doodsverlangen of de Thanatos staat lijnrecht tegenover Eros. Zo ontwaart het meest succesvolle geloof op aarde het eigenlijke leven aan de overzijde van de dood en die religie doet ook allen naar Thanatos verlangen, terwijl het mét de Eros het aardse leven afzweert en veracht. Oedipus is derhalve helemaal geen mythe en evenmin is hij uitzonderlijk of deviant. Oedipus verbeeldt het mensdom zonder meer, hij staat voor elk van ons en wij allen delen zijn verschrikkelijke noodlot waar wij de Eros en het leven terzijde leggen, overwinnen, transcenderen, of hoe men het ook noemen wil, terwijl wij onze eigenlijke bestemming situeren in het volstrekt onbekende land achter de dood.
Waarheid en waarschijnlijkheid, het leven en de dood
Waarheid en waarschijnlijkheid, het leven en de dood
Niets is ooit helemaal waar of onwaar, alles is altijd meer of minder waarschijnlijk. Het lijkt een onmogelijke stelling, maar middels het goede perfectief wint zij aardig aan overtuigingskracht, aldus in hoogst eigen wezen illustrerend wat zij beweert.
We weten niet of we vandejaar de inspecteur van de belastingen over de vloer zullen krijgen en derhalve gedragen we ons alsof hij inderdaad komen zal: we betalen alle verschuldigde bedragen tot de laatste cent en ook als de inspecteur niet langs kwam zullen we die stellingname niet betreuren omdat zij ons voordeel biedt en beschermt voor de eeuwigheid.
Die laatste zekerheid verwerven wij pas door met het waarschijnlijke helemaal geen rekening te houden en dus door te doen alsof er zekerheid bestond. Maar precies dit handelen binnen een sfeer van verbeelde zekerheid, verandert de zekerheid van een ijl spook in een hard granieten beeld.
Wij weten nooit of de inspecteur van de belastingen zal komen en het is zelfs mogelijk dat wij hem nooit zullen moeten begroeten, maar als wij desondanks telkenjare handelen alsof hij komt, dan weten wij meteen zeker dat hij ons nooit zal kunnen bestraffen.
Op die manier - en dus middels ons theaterspel - maken wij van onzekerheden, mogelijkheden en vervolgens maken wij van mogelijkheden, onmogelijkheden en tenslotte zekerheden. We zijn immers onzeker over de komst van de controleur omdat het mogelijk is dat hij komt, maar als wij altijd doen alsóf hij komt, dan weten wij zeker dat wij nimmer tegen de lamp zullen lopen. En het is dat theater waarmee wij de aanvankelijke onzekerheid bezweren, onschadelijk maken en omzetten in iets dat de werkelijkheid waarvan wij wel moesten geloven dat zij wezenlijk onzeker was, boven zichzelf uittilt en omzet in een realiteit van ware zekerheid.
Edoch, wat we hier hebben bestempeld als zekerheid mag dan al positief in onze oren klinken: het gaat in wezen allerminst om een levendige werkelijkheid. Zekerheid immers is per slot van rekening een eufemisme voor determinisme of bepaaldheid. En dat wij ons gedetermineerd weten, betekent ten slotte dat er van onze vrijheid niets meer overschiet. Zekerheid is onvrijheid en onvrijheid is wat bij uitstek tekenend is voor de dood; het leven daarentegen wordt vooreerst gekenmerkt door de vrijheid, en vrijheid is wezenlijk onzekerheid.
Het leven wordt pas eerst door de onzekerheid mogelijk gemaakt en derhalve door een afwezigheid van kennis, want kennis is in feite een andere benaming voor wat wij beschouwen als het gedetermineerde, datgene wat vastligt, niet meer verandert en derhalve ook onherroepelijk dood is. Het leven staat tegenover de kennis, het bewustzijn en de geest, zodat wat wij sinds oudsher beschouwen als begerenswaardig, in feite één is met de dood. Om te kunnen leven, dienen wij de geest achter ons te laten, moeten wij afstand doen van onze begeerte naar weten en zullen wij ons overgeven aan de roes die het onbewuste kenmerkt maar tegelijk het leven. Het nastreven van kennis door de levende is feitelijk niets anders dan zijn doodsverlangen en hij zou zich hiervan ten stelligste onthouden indien hij dit ook wist. Dat kennis van de kennis een volstrekte onmogelijkheid is voor de levenden, spreekt nu vanzelf, en wie zich in het bezit weten van deze metakennis, die leven eigenlijk niet meer zoals de echte levenden dit doen: zij zijn zich in hun bewustzijn slechts bewust van wat niet leeft, van wat niet is of van de dood.
Gedachten onderscheiden zich van levende organismen in het feit dat zij niet leven of dus dood zijn. Maar tegelijk verschijnt hiermee de werkelijkheid van de dood ook als niet niets. Gedachten immers zijn niet niets, zij kunnen immers bezit nemen van de levenden, precies zoals de dood die, ofschoon hij helemaal niet leeft, wel degelijk bestaat. Alles wat níet is, bestaat derhalve toch naast al het levende, zoals de schaduwen der dingen in het licht van zon en maan, of zoals het tekort aan het goede dat immers samenvalt met het kwaad.
Het leven is de roes, derhalve: het heeft van zichzelf geen weet omdat het dan ook wérkelijk bestaat. Het denkproces dat zich in gang zet binnenin de wezens, is niet een zich verheffen in de torens van het Zijn: het is een ziekte en zowaar is het dan ook een proces van verrotting of ontbinding. Het is in dat licht dan ook wellicht de schromelijkste vergissing van het menselijk bestaan om te geloven dat het cultiveren van de rede of de geest ons kon verheffen. Alleen de roes geeft de extase waarin wat leeft gedijen kan zonder te worden aangetast door dode dingen zoals gedachten, ideologieën en systemen. Ver zijn wij vandaag verwijderd van die pure waarheid welke het niet-weten in wezen is. Wat de mensheid nodig heeft, is derhalve de teugelloosheid van de droom, de afwezigheid van elke systematiek en de losbandigheid waarin een nieuwe extase kiemen kan zoals in de oersoep van het begin der tijden.
(J.B., 6 december 2011)
08-11-2011
Illustratie 1 bij Over de geldcrisis
Illustratie 1 bij "Over de geldcrisis"
07-11-2011
Over de geldcrisis - Een interview met Omsk Van Togenbirger De Waelekens
Over de geldcrisis
Een interview met Omsk Van Togenbirger De Waelekens
Eerste deel
- Omsk Van Togenbirger, er is naar men zegt een financiële crisis gaande met niet te overziene gevolgen: wat moeten we nu beginnen?
O.V.T.: - Lees Mattheüs, hoofdstuk zes, verzen negentien en twintig!
- Mattheüs?
O.V.T.: - "Verzamel geen schatten op aarde, waar mot of houtworm ze aantast, en waar dieven inbreken om ze te stelen. Maar verzamel schatten in de hemel, waar mot noch houtworm ze aantasten, en waar geen dieven inbreken om ze te stelen."
- Tja, daar zegt u wat... en dat is evangelie?
O.V.T.: - Inderdaad. De mot zit erin, in het geld, ziet u? Geld is een stoffelijk goed en alle stof is vergankelijk. Waar geld is, zijn er ook dieven, nietwaar?
- Maar we hebben geld nodig om te leven...
O.V.T.: - Dat geloof ik niet, ik denk niet dat er eetbaar of drinkbaar geld bestaat.
- Neen, maar we hebben geld nodig om aan voedsel te komen.
O.V.T.: - Dat is iets heel anders! Is het u trouwens al opgevallen dat de vogelen des velds dat níet nodig hebben? Geld is een menselijk fabrikaat, het is een product van het kwaad in de mens.
- Een product van het kwaad? Is geld dan geen praktisch goed? Een ruilmiddel?
O.V.T.: - Tja, met de ruil is het kwaad eigenlijk al geschied, nietwaar? Men ruilt waren van gelijke waarde tegen elkaar in: een oog voor een oog en een tand voor een tand, ziet u? De ruil is het wezen van het geld, en het wezen van de ruil is de wraak, het betalen met gelijke munt.
- Maar er moet toch orde zijn?
O.V.T.: - Inzake de wraak, die u associeert met orde, staan rechten centraal. Door het kwaad hebben zij de plaats ingenomen van noden. De natuur kent slechts het recht van de sterkste, en de wraak is daarvan een verlengstuk. Dat zijn dan de wetten van schuld en boete. Er is geen gratie en nood is van geen tel, begrijpt u?
- Eerlijk gezegd niet, neen...
O.V.T.: - Waar de rechten de bovenhand hebben op de noden, kan iemand het brood dat een ander nodig heeft om in leven te blijven, opkopen en vernietigen.
- Is dat zo?
O.V.T.: - Uiteraard! En hij doet daarmee niets strafbaars, ook niet als die ander moet verhongeren!
- Ja, dat lijkt me níet rechtvaardig...
O.V.T.: - Het is moord! En waar de noden voorrang krijgen, heet dat ook moord, want de nood schept het recht.
- De nood schept het recht?
O.V.T.: - Wie honger heeft, heeft recht op voedsel, het is al eender of hij daar nu voor betaalt.
- Maar wilt u het geld dan afschaffen?
O.V.T.: - Geld op zich kan nooit volstaan om voedingswaren op te kunnen kopen, men moet eerst nood hebben aan voedsel, en dat is honger.
- Is dat niet een tikkeltje té idyllisch?
O.V.T.: - In deze wereld verhongeren nog elke dag opnieuw twintigduizend kinderen!
- Lieve hemel, maar dat zijn er tien keer meer dan het aantal slachtoffers van elf september tweeduizendéén, toen die twee torens van het centrum voor de wereldhandel in New York instortten, toch!?
O.V.T.: - U vergist zich, het zijn er dágelijks tien keer meer! En nu u het hebt over elf september: u weet toch zeker wel dat het diezelfde wereldhandel is die verantwoordelijk is voor die twintigduizend dode kinderen per dag?
- En het is nog waar ook...
O.V.T.: - Een vooraanstaand Vlaams dramaturg was op de jongste elf september hier te lande in een supermarkt aanwezig toen men het publiek aldaar om een minuut stilte verzocht voor de tweeduizend slachtoffers van elf september, exact tien jaar geleden.
- Ja, en?
O.V.T.: - De mensen bleven stokstijf staan terwijl onze schrijver zich blijkbaar niet aan de oproep stoorde: hij ging gewoon door met winkelen!
- Foei!
O.V.T.: - Hij werd door een gerant op de vingers getikt.
- Uiteraard!
O.V.T.: - Klaarblijkelijk vond hij de hele bedoening een zaak van massahysterie...
- Andermaal foei!
O.V.T.: - Hij diende de ander flink van antwoord!
- Driewerf foei!
O.V.T.: - Hielden ze een tijdje geleden een minuut stilte voor de veertigduizend doden van de aardbeving in Peru?
- Dat heb ik nooit gehoord, neen...
O.V.T.: - Als ze het daar meenden, dan moesten ze ook voor de hongerdoden tien minuten stilte inlassen, nota bene voor élke dág dat er twintigduizend kinderen zijn verhongerd. En dat zijn er sinds ettelijke jaren nog elke dag twintigduizend, tot vandaag!
- Tja, dan kunnen ze hun zaak maar beter meteen sluiten. Maar is het geld dan zo'n groot kwaad?
O.V.T.: - Geld is wraak. Maar in ons banksysteem is het nog meer dan dat, nog érger, en dat noemen wij het Mattheüs-effect.
- Mattheüs hoofdstuk zes...
O.V.T.: - Neen, neen! Het Mattheüs-effect verwijst naar een andere passage. In hoofdstuk vijfentwintig, vers negenentwintig, staat geschreven: "Wie heeft, aan hem zal gegeven worden, en wie niet heeft, het weinige dat hij bezit zal hem nog worden afgenomen."
- Dat lijkt me hoe dan ook geen al te christelijke stelling!
O.V.T.: - In het kapitalisme brengt geld nog meer geld voort, zodat het geld daar een bijzondere gelijkenis gaat vertonen met de levende wezens: het lijkt erop dat het zich voortplant, of tenminste dat het zichzelf vermeerdert, dat het zich voedt, en groeit.
- Wat griezelig!
O.V.T.: - Zeg dat wel. Het volstaat dat ik een kapitaal bezit opdat ik steeds meer geld in het laatje zou krijgen. Het geld werkt als het ware in mijn plaats.
- En wat doet het geld dan wel?
O.V.T.: - Het brengt rente op als iemand het leent. En is dat geen triestige historie?
- Het rentenieren?
O.V.T.: - Welja.
- Waarom?
O.V.T.: - Een mens die aanklopt om te lenen, is in feite een mens in nood. Hij vraagt wat geld voor levensmiddelen, hij bedelt eigenlijk.
- Maar hij is geen echte bedelaar, toch?
O.V.T.: - Hij bedelt maar hij belooft het geld terug te zullen geven. Maar dat volstaat niet. De uitlener eist meer terug dan hetgeen hij gegeven heeft.
- Dat lijkt mij inderdaad niet zo rechtvaardig. Temeer omdat die uitlener dat geld toch niet mist...
O.V.T.: - Wel, dat is inderdaad zo. De uitlener maakt misbruik van de nood van die ander die komt lenen. Het zou veel menselijker zijn indien hij zei: goed, ik geef u wat en ik scheld u uw schuld kwijt. Of: ik leen u wel wat, en brengt het maar terug als ge het weer kunt missen, want iedereen kan al eens in nood verkeren. Maar dat doet hij nu precies niet. Hij maakt in feite misbruik van de situatie. Hij perst de noodlijdende geld af. Hij leent hem een som, op voorwaarde dat de ander hem een grotere som belooft terug te zullen brengen. En hij eist dat, ook al heeft hij zelf geen nood. In feite haalt hij voordeel uit de nood van de ander. Hij vermeerdert de feitelijke schuld van de schuldenaar. En dat is bijzonder onvriendelijk, want op die manier moet hij eigenlijk hopen dat anderen tekorten lijden.
- Inderdaad, dat lijkt mij een beetje pervers...
O.V.T.: - Menselijkerwijze zou men ter compensatie van de terugbetaling van een schuld, een schuldvermíndering mogen verwachten, en dat is het tegenovergestelde van rente.
- U bedoelt dat wie hun schuld inlossen... een schuldreductie zouden moeten krijgen?
O.V.T.: - Dat lijkt mij niet alleen menselijker maar ook veel logischer dan een rente of een vermeerdering van de schuld!
- Menselijker, logischer of natuurlijker?
- Menselijker en menselijkerwijze ook logischer maar niet natuurlijker, neen, integendeel zelfs. De natuur - ook de menselijke natuur - kent geen gratie. Ge weet toch dat een koe die zich door mensen leeg laat melken, hiervoor allerminst beloond wordt? Geeft zij niet langer melk, dan schiet zij er bovendien het leven bij in want dan wordt zij... als teken van dank, zo gij wilt... ook nog opgegeten! Een paard dat niet langer sterk genoeg is om de kar te trekken, wordt geslacht! En dat is iets heel anders dan een beloning, nietwaar? Een mens dénkt er niet aan om de koe of het paard te belonen. En hij denkt er niet aan omdat hij van die beesten helemaal niets te vrezen heeft!
- Hoe verschrikkelijk!
O.V.T.: - Inderdaad, maar het is niet anders. Goedheid in de betekenis van bereidheid tot het geven van beloningen vindt zijn reden van bestaan in niets anders dan in de vrees. De heerser die door zijn volk geliefd wil worden en die dus met goedheid wil bejegend worden, moet er vooreerst voor zorgen dat hij gevreesd wordt. Dat zijn niet mijn woorden maar wel die van Niccolò Machiavelli die vijfhonderd jaar geleden met zijn befaamde boekje Il Principe aan de vorst instructies gaf over de kunst van het leiderschap. Het Machiavellisme wordt dan ook terecht cynisch genoemd, en dat betekent honds. De leider zet het volk onder bedreiging naar zijn hand. Het geldsysteem is in feite even cynisch of honds.
- Ik moet zeggen dat ik het toch nog niet te best begrijp.
O.V.T.: - Stel dat ge op reis gaat naar een vreemd land.
- Ja?
O.V.T.: - Het wordt avond, ge zijt vermoeid en ge hebt honger en ge zoekt een slaapplaats.
- Ja, veronderstel.
O.V.T.: - Er is een tijd geweest dat gastvrijheid een heilige plicht was. Dan kondt ge kloppen aan iemands deur, vertellen dat ge uit een vreemd land afkomstig waart en dat ge een slaapplaats zocht. En dan was het de plicht van de ander om, als dat in zijn mogelijkheden lag, u een slaapplaats aan te bieden, en voedsel, en al het nodige comfort. De gastheer moest u ontvangen alsof gij een koning waart, hij moest uw dienstknecht zijn.
- Is dat zo? Dat is vandaag dan toch niet meer het geval, me dunkt!
O.V.T.: - Maar let op, ge moet wel het hele plaatje bekijken: de gast diende om hulp te vragen en hij had ook geleerd om zijn dankbaarheid te betuigen jegens zijn gastheer!
- Tja, dat is dan misschien ook wel veranderd, vandaag...
O.V.T.: - Vandaag gaat men op reis en men klopt aan bij een hotel. Dat is een instantie die als het ware gastvrijheid verkoopt, ziet ge?
- Ik vrees dat ik het nog steeds niet snap...
O.V.T.: - Klinkt dat dan ook in uw oren niet vals, als ge hoort dat gastvrijheid tot een koopwaar werd?
- Nu gij het zegt, inderdaad, het lijkt mij een vorm van... prostitutie?
O.V.T.: - Kan men liefde te koop aanbieden of kopen?
- Dat geloof ik niet, neen, maar misschien denkt niet iedereen daar zo over.
O.V.T.: - Kan liefde die niet onvoorwaardelijk is, nog langer liefde zijn?
- Neen, inderdaad niet: als iemand pas begint te beminnen als die persoon daar geld voor krijgt, dan lijkt me dat slechts een toneel.
O.V.T.: - En gastvrijheid dan? Kan iemand uw gastheer worden op voorwaarde dat gij hem daarvoor betaalt?
- Dat lijkt mij evenmin mogelijk: iemand die gastvrijheid aanbiedt tegen betaling, is niet echt gastvrij, want gastvrijheid is een heilige plicht voor allen die erin geloven. Zo iemand spéélt alleen maar gastheer, me dunkt.
O.V.T.: - En weet ge dat zeker?
- Ik geloof het wel. Als ge aanklopt bij een hotel en ge hebt helemaal geen geld, dan zal men u waarschijnlijk ook niet binnenlaten.
O.V.T.: - En het werk dat gij doet? Wat is overigens uw beroep?
- Ik geef lering.
O.V.T.: - Het leraarschap is voorwaar een mooi beroep. Maar wat is uw bedoeling ermee?
- Ik probeer mensen iets bij te brengen.
O.V.T.: - En verder? Verdient gij daar ook geld mee?
- Weinig, moet ik zeggen...
O.V.T.: - Ge wordt er niet voor betaald, maar kennelijk weerhoudt u dat er niet van om door te gaan met het geven van lering?
- Zeker niet!
O.V.T.: - Maar stel nu eens dat gij er niets meer zoudt mee verdienen, zoudt gij er dan nog mee doorgaan?
- Ik zou misschien helemaal niet meer kunnen, want ik moet toch ook eten?
O.V.T.: - Inderdaad, en dat is nu juist het corrupte van het geldsysteem. Het gouden kalf probeert uw leven van geld afhankelijk te maken, zodat het ook bij machte is om u uw lesgeving te ontnemen, of om u tot liegen te brengen.
- Louter theoretisch dan?
O.V.T.: - Theoretisch zegt gij? Weet gij dan niet dat wie lering geven tegen betaling, bijvoorbeeld in een school van de staat, zich moeten onderwerpen aan een vooraf bepaald programma?
- Is een leerplan dan geen vanzelfsprekende zaak?
O.V.T.: - Maar ik heb het over de inhoud! Weet gij dan niet dat wie les geven tegen betaling in een staatsschool, bepaalde opvattingen moeten promoten? Dat zij bepaalde waarheden moeten verzwijgen? Dat zij bepaalde leugens moeten verspreiden?
- Zoals?
O.V.T.: - Ik hoorde onlangs van een leraar dat een schooldirectie van haar leerkrachten verlangde dat ze aan de leerlingen niet langer studie-eisen zouden stellen.
- Dat lijkt mij bijzonder onwaarschijnlijk.
O.V.T.: - De achterliggende redenering was deze, dat de leerlingen niet meer komen om iets bij te leren maar om het diploma te bemachtigen. Scholen waar het diploma makkelijk te krijgen is, hebben succes. Ge weet toch dat vandaag de scholen een soort van winkels geworden zijn, met de leerlingen als klanten? Dat is alvast wat de schooldirectie in kwestie impliciet aan het licht bracht toen ze haar leerkrachten er meende te moeten aan herinneren dat elke leerling anderhalf lesuur waard is!
- En dat werd zomaar in het openbaar gezegd?
O.V.T.: - Welneen, het werd allemaal medegedeeld op een leerkrachtenvergadering, en wat daar besproken wordt, moet volgens de directie strikt geheim worden gehouden.
- Wat een chantage!
O.V.T.: - Inderdaad, en dat is wat ik ook zeggen wil: het gouden kalf probeert zichzelf centraal te stellen. Geld zou een ruilmiddel moeten zijn. Afgezien van het feit dat dit op zich al problematisch is, maakt het middel zichzelf op de koop toe tot doel.
- En het doel geraakt op de achtergrond?
O.V.T.: - Het doel geraakt niet alleen uit het zicht, het wordt ook nog geperverteerd. De scholen waarover ik het zonet had, hebben niet langer tot doel om aan hun leerlingen iets bij te brengen. In feite verhíndert het winstbejag dat er nog les gegeven wordt!
- Het lijkt me dat er wel altijd misbruiken zullen zijn...
O.V.T.: - Wat ik u vertelde, is helemaal geen uitzonderlijk geval. Onlangs kon men in het nieuws lezen over een onderzoekster aan een universiteit hier ten lande, die prompt ontslagen werd omdat zij kritiek had, en ook zeer terechte kritiek, op een te voeren onderzoek. Dat onderzoek werd namelijk gesponsord door een firma en het was die sponsor die dat ontslag eiste.
- Het lijkt mij toch logisch dat de sponsor medezeggenschap heeft in de bemanning van het onderzoek; hij betaalt tenslotte de werkkrachten.
O.V.T.: - Tja, daar zit inderdaad een logica in, maar het is dan wel een logica die de waarheid met de voeten treedt. De logica moet ten dienste van de waarheid staan, en niet andersom.
- Het klinkt mij allemaal nogal vaag in de oren...
O.V.T.: - Ik zal concreet zijn. Het betreft hier een onderzoekster aan de K.U.L., in een project van een chemiereus die werkt aan de veredeling van landbouwgewassen, meer bepaald op het terrein van de eugenetica. In dit geval probeerde men aardappelen genetisch te manipuleren, zogezegd om bestand te zijn tegen allerlei plagen.
- Dat lijkt mij nog steeds een edel doel.
O.V.T.: - Jazeker, maar er is een minder edel bijverschijnsel aan dat onderzoek. De nieuwsoortige gewassen worden eigendom van de chemiereus, die er immers patenten op neemt. De oude, natuurlijke gewassen zijn gedoemd om te verdwijnen en zo ook de boeren. Willen zij nog langer hun beroep uitoefenen, dan kunnen zij dat alleen nog doen in dienst van de chemiereus, want zij zullen aldaar hun zaden inkopen aan woekerprijzen. De gewassen die zij telen, worden in dat zogenaamde veredelingsproces praktisch onvruchtbaar gemaakt. Elk jaar opnieuw dienen de boeren bij de machtige petrochemische bedrijven hun zaden aan te kopen, want wat zijzelf nog kunnen voortbrengen, is zo goed als steriel. Die zogenaamde eugenetica veredelt de gewassen niet, ze maakt ze alleen onbruikbaar voor de landbouwer, ze neemt ze in beslag. De ultieme productiemiddelen worden in beslag genomen door het grootkapitaal. Het leven zelf moet eten uit de handen van het gouden kalf.
Tweede deel
- Omsk Van Togenbirger, laat mij eerst eens samenvatten... we hebben immers ernstige vragen over de geldcrisis... Gij verwijst wel naar de vogelen des velds, maar het kwaad is listig, het gouden kalf maakt zich onmisbaar, is het niet zo?
O.V.T.: - Het kwaad chanteert het goede, dat is een feit. Door het kwaad kunnen wij straks helemaal niet meer handelen tenzij middels geld. Alles wat mensen doen, wordt beschouwd als arbeid, en alle arbeid dient wettelijk geregeld, wat hier op neerkomt, dat er moet voor betaald worden en dat op die financiële transactie belasting wordt geheven. In de praktijk houdt de handelende mens amper genoeg over om in leven te kunnen blijven, en waar er volgens de maatstaven van het kalf sowieso teveel mensen zijn, spaart die uitbuiting ook hun leven niet.
- Het lijkt er alvast heel sterk op dat de mensen uitgeperst worden, maar wie doet dat eigenlijk? Wie zit daar achter? En met welk doel gebeurt dat?
O.V.T.: - Dat is inderdaad een bijzonder belangrijke vraag, en ik moet u tevens zeggen dat het antwoord op die vraag onthutsend is. Want vroeger had men het over de uitbuiting van mensen door mensen. Men zegde dat de hogere klassen de lagere uitbuitten, precies zoals de mensen de dieren uitmelken. Dat werd een heikel onderwerp ten tijde van de ellende die veroorzaakt werd door de industriële revolutie, in de zogenaamde klassenstrijd. Het was Friedrich Engels, de zoon van zo'n uitbuiter, die deze wantoestanden aan de kaak stelde, en die daar samen met Karl Marx paal en perk wilde aan stellen door de verdrukten eendrachtig en aldus ook weerbaar te maken. Maar vandaag heeft dat soort van uitbuiting een zodanige vlucht genomen, dat geen zinnig mens daar nog iets kan bij winnen. Het komt er dan op neer dat de schepping, aanvankelijk een paradijs, wordt uitgebuit door de duivel, zodat zij in een hel verkeert.
- Dat begrijp ik eerlijk gezegd niet...
O.V.T.: - Ja, ik moet inderdaad toegeven dat dit ook enige uitleg vergt... Een voorbeeld dan maar om mee te beginnen. Stel dat iemand in nood u om hulp vraagt.
- Ja?
O.V.T.: - Wat gij dan voor de hulpbehoevende doet, wordt beschouwd als arbeid.
- Ja, en dan?
O.V.T.: - Gij zijt verplicht om er geld voor te vragen want alle arbeid wordt belast.
- Maar dat betekent dat ge iemand die om hulp vraagt, iemand die tekort heeft, niet eens kúnt helpen, want ge wordt verplicht om aan diegene die u iets vraagt, geld te vragen, terwijl hij het was die u vroeg om aan hem iets te geven?
O.V.T.: - Ik zou niet zeggen dat ge niet langer aan iemand iets kunt geven, maar het wordt wel een dure zaak om dat te doen, het wordt zeer sterk ontmoedigd. Als iemand mij vraagt om een buis in een keuken te herstellen, en ik vraag daar helemaal geen geld voor, dan werk ik niet alleen gratis, maar dan betaal ik ook nog eens een forse belasting op een som die ik helemaal niet ontvang. Ge begrijpt dat ge u op die manier in geen tijd straatarm kunt helpen!
- Dat lijkt mij inderdaad te kloppen.
O.V.T.: - De hulpbehoevenden bijstaan wordt welhaast onmogelijk gemaakt, waardoor het geheel onvermijdelijk wordt dat zij nog meer verarmen.
- Het tweede luik van het Mattheüseffect?
O.V.T.: - Dat hebt gij goed gezien: "Wie niet heeft, het weinige wat hij heeft, zal hem nog worden ontnomen". Het gouden kalf verhindert dat de sterkeren de zwakkeren nog langer helpen en het herbevestigt op die manier het recht van de sterkste, dat eigenlijk geen recht is maar wel het brute geweld of de strijd.
- Maar om nu eerst terug te keren naar de uitbuiting: hoe voltrekt zich die feitelijk, hier in Europa?
O.V.T.: - Wel, daar bestaan inderdaad veel misverstanden over, en het zijn de uitbuiters die er alles bij te winnen hebben om de gang van zaken zo duister mogelijk te houden. Want kijk maar eens hoe de aanzuiveringen van de banken door de corrupte politici met gelden van arme belastingbetalers worden voorgesteld als reddingsacties ten bate van jan met de pet. De uitgebuite wordt in alle media voorgesteld als diegene die bevoordeligd wordt en die gered wordt en de mensen blijken dat ook allemaal te slikken want het wordt hen door gezaghebbers ingelepeld.
- De mensen denken niet na?
O.V.T.: - Dat is een zeer vreemd verschijnsel: de massa die zich laat leiden slikt de propaganda van haar leiders volslagen kritiekloos.
- En hoe zit de vork aan de steel inzake die uitbuiting?
O.V.T.: - Ik geloof dat ik dat al eens heb uiteengezet, maar ik zal het hier eens beknopt herhalen.
- Zo gij wilt...
O.V.T.: - Het gaat om afpersing en uitpersing door de rijken van de armen met de medewerking van corrupte politici.
- Doet gij aldus geen onbezonnen uitspraak? Dit is tamelijk beschuldigend!
O.V.T.: - Maar het gaat hier ook om schuld, nietwaar? Wat is een beschuldiging in vergelijking met werkelijke schuld ten bedrage van duizenden miljarden euro? We mogen toch zeker wel proberen om de waarheid te achterhalen wanneer wij zo te kakken gezet worden?
- Oké dan...
O.V.T.: - De zaken worden om te beginnen heel anders voorgesteld dan ze in feite zijn. Om te beginnen spreekt men over de schuld van de landen en men stelt de zaken zo voor alsof het de burgers zijn die grote schulden maken en die er dus moeten voor boeten.
- En is dat dan niet het geval?
O.V.T.: - Maar natuurlijk niet! Het zijn de burgers niet die schulden maken, het zijn de politici die dat doen. De politici beheren het geld van het land waar zij regeren en zij maken schulden bij de banken. Niet uit noodzaak, maar omdat ze daar door de banken toe aangezet worden!
- Is dat dan het geval?
O.V.T.: - Ge weet dat de banken er alle belang bij hebben als mensen leningen bij hen aangaan?
- Uiteraard. Het geleende wordt immers tegen woekerintresten afbetaald.
O.V.T.: - Welnu, politici kunnen ervoor zorgen dat een gans land gaat lenen bij een bank, want zij beheren het geld van miljoenen burgers.
- Ja, het lijkt mij dat op die manier de banken superzaken doen!
O.V.T.: - Hier te lande hebben zowat tien miljoen burgers bij de banken elk een schuld van een vele duizenden euro! Elke Belg leent op die manier eigenlijk zijn burgerschap en hij betaalt het af: eindeloos, als het van de banken afhing! En dat is niet alleen bij ons zo, het is overal hetzelfde liedje. De verstandige burger wil helemaal geen schulden, hij weet dat schulden maken een veel te dure zaak is. Maar de politici maken die schulden in zijn plaats en in ruil daarvoor krijgen ze van de banken de middelen om aan de macht te blijven.
- En wat is er dan gaande in de huidige crisis? Men zegt dat er bespaard moet worden en dat de landen solidair moeten zijn met elkaar...
O.V.T.: - Niet van stapel lopen! Niet te snel! Stap voor stap!
- Oké...
O.V.T.: - Vandaag zijn er landen wiens schuld zo hoog opgelopen is, dat de banken bij wie hun politici leningen hebben aangegaan, vrezen dat ze die nooit zullen terugbetaald krijgen.
- Dat is dan pech voor die banken...
O.V.T.: - Tja, als een land failliet gaat, dan kunnen de schuldeisers, en dat zijn de banken, inderdaad fluiten naar hun centen! Maar banken zouden geen banken zijn als zij zulk een scenario's niet allang voorzien hadden!
- Hebben de banken dat dan voorzien?
O.V.T.: - Maar natuurlijk. Vandaar dan ook Europa!
- Dat begrijp ik niet!
O.V.T.: - Hebt gij om Europa gevraagd?
- Begot neen! En geen mens die ik ken, geloof ik.
O.V.T.: - Inderdaad, de politici hebben Europa er bij de mensen ingeramd!
- En waarom dan wel?
O.V.T.: - Denk eens goed na!
- Ik weet het niet!
O.V.T.: - Wie heeft voordeel bij Europa? Waartoe dient Europa? Denk aan de huidige crisis!
- Omwille van de solidariteit?
O.V.T.: - Prachtig! Maar let op: het gaat helemaal niet om een solidariteit tussen de Europese landen! Dat is slechts schijn!
- Hoezo, schijn?
O.V.T.: - Politici stellen het andermaal zo voor alsof Europese landen onderling solidair moeten zijn, maar herinner u dat het hier gaat om de afbetaling van schulden aan de banken. Als een land failliet gaat, dan kunnen de banken fluiten naar hun centen. Tenzij...
- Tenzij andere landen die schulden overnemen!
O.V.T.: - Maar natuurlijk! De banken hebben de politici ertoe aangezet om Europa te creëren met de enige bedoeling zichzelf aldus te verzekeren tegen faillissementen van naties!
- Maar zijt ge daar wel zeker van?
O.V.T.: - Wie bestuurt Europa?
- Het Europees parlement, de Europarlementariërs...
O.V.T.: - En wanneer verkiest gij die?
- Ik euh... Ik geloof dat ik nog nooit heb moeten stemmen voor de Europarlementariërs...
O.V.T.: - Ge hebt nog nooit mogen stemmen voor Europa, dat klopt. Het Europese parlement wordt niet verkozen door de Europese burgers. En daarom is Europa helemaal geen democratie, Europa is een dictatuur, en het is een dictatuur van de banken, een dictatuur van het gouden kalf!
- Maar hebt ge van uw leven!
Derde deel
- Omsk Van Togenbirger, als ik u goed begrijp, dan verkondigt gij nu die linkse stelling daar, dat Europa een dictatuur is van de banken, want dat lijkt mij in twee woorden wat gij ons daar allemaal komt te vertellen. Maar dan stel ik u de vraag: waar komt al die welstand dan vandaan, als we, zoals gij immers beweert, leven in een dictatuur? Want kijk eens rondom u, hier in de straat: dit zijn geen huizen meer! Dit zijn kastelen, kathedralen zijn het! Twee of zelfs drie garageboxen telt men hier per woning. De kostprijs van die huizen - het lijken echt woningen voor reuzen - moet rond het miljoen schommelen en het gaat er in sommige gevallen beslist boven! Van armoede kan hier toch geen sprake zijn?
O.V.T.: - Niet te hard van stapel lopen, andermaal! Het is een zeer correcte vaststelling die gij daar doet: die nieuwe huizen in de geringste straatjes van de kleinste dorpjes gelijken inderdaad meer op kastelen, kathedralen of vestingen voor reuzen. Bovendien is het ook waar dat ze als paddenstoelen uit de grond rijzen. En ze kosten inderdaad fortuinen.
- Daarmee zijt gij het dus wel eens?
O.V.T.: - Vanzelfsprekend, dat zijn heel correcte vaststellingen. Maar uw conclusies zijn niet altijd correct.
- Neen dan?
O.V.T.: - Ziet ge die villa hier recht tegenover?
- Ja?
O.V.T.: - Met zijn brede oprijlaan en de achtertuin met de stallingen... enfin, stallingen... dat is klaarblijkelijk een verwarmd zwembad ginder achter...
- Ja, en?
O.V.T.: - Op diezelfde oppervlakte bouwt men in de randstad een wolkenkrabber met een honderdtal zogenaamde sociale appartementen, snapt ge? Die villa's vallen inderdaad op, maar het is een kleine minderheid van de bevolking die dergelijke gigantische ruimten bewoont, een meerderheid zit quasi gevangen gelijk de kippen in de rennen. En dat is juist een gevolg van de dictatuur der banken: een slinkende minderheid aan rijken wordt almaar rijker, een steeds toenemende meerderheid aan armen wordt almaar armer.
- Zou dat wel waar zijn?
O.V.T.: - En of. Maar om dat te kunnen inzien, is het vooreerst nodig om te weten wat banken precies zijn!
- En wat is een bank dan wel?
O.V.T.: - Kent ge een mosselbank?
- Ja, een mosselbank... is een... ding... waarop mossels vastzitten.
O.V.T.: - Precies, een bank is niet een of ander gebouw, het is een zaak waarop zaken kunnen neergezet of vastgezet worden, en in dit geval gaat het uiteraard over geld. Maar wat is geld?
- Geld? Een betaalmiddel, zou ik zeggen...
O.V.T.: - Geld vertegenwoordigt waarde, en de waarde waar het hier om gaat is heel specifiek.
- Het is niet elke mogelijke waarde?
O.V.T.: - Welneen, want er zijn zaken die onbetaalbaar zijn.
- Liefde bijvoorbeeld.
O.V.T.: - Uiteraard, maar ook andere zaken, zoals grondstoffen!
- Grondstoffen? Goud, ijzer, koper?
O.V.T.: - En nog veel meer. Maar ook bijvoorbeeld de vruchten des velds, onze eetwaren!
- Onbetaalbaar?! Maar een gram tweeëntwintig karaats goud kost vandaag 33,93 euro netto, heb ik zopas nog gelezen op het internet. En ook alle andere ertsen zijn betaalbaar, me dunkt! En zo ook alle eetwaren! Wat probeert gij ons allemaal op de mouw te spelden!?
O.V.T.: - Mijn beste vriend, al die zaken zijn principieel volstrekt onbetaalbaar! Dat wij ze alsnog beschouwen als betaalbaar, en dat we ze kopen en verkopen, komt alleen doordat ze de illusie hebben van de onuitputtelijkheid. Maar de grondstoffen zijn eindig en het voedsel is beperkt. Als de vraag naar die dingen stijgt, dan stijgt ook de prijs. Als de eindigheid ervan in het zicht komt, dan evolueert de prijs richting oneindig. Als er een brood is voor één persoon en er zijn pakweg tien kopers voor dat brood terwijl het al dan niet hebben van dat brood een zaak geworden is van leven of dood, dan is dat brood gewoonweg onbetaalbaar. En ga het maar na: alle dingen zijn eindig, alleen beseffen we dat niet goed. Alle dingen zijn derhalve onbetaalbaar. Het gebruik van geld gaat terug op een illusie.
- Wat vertegenwoordigt geld dan wel? Wélke specifieke waarden, als het niet de waarde is van grondstoffen of van eetwaren of van meer van die dingen?
O.V.T.: - Arbeid.
- Arbeid?
O.V.T.: - Tarwe groeit vanzelf, maar het kost arbeid om te zaaien en te maaien. Ertsen hoeven niet gemaakt te worden, ze zitten her en der in de bodem, maar het kost arbeid om ze eruit te halen. Alle dingen zijn gratis, ze zijn er al, of dan tenminste toch de grondstoffen. Maar hun waarde wordt bepaald door de arbeid die nodig is om ze te bemachtigen.
- De waarde van de dingen wordt bepaald door de arbeid die nodig is om ze te bemachtigen?
O.V.T.: - Inderdaad. Geld vertegenwoordigt arbeid, menselijke arbeid. Maar dan wel die specifieke vorm van arbeid die nodig is om de dingen te bemachtigen die wij nodig hebben om te leven. Die dingen zijn gratis, maar ze zijn ook eindig. Alleen geld is er principieel oneindig veel, maar dat maakt het dan ook uiteindelijk volstrekt waardeloos. De grote fout die wij maken, en dat is een kostelijke illusie, is dat wij geloven dat ook de waarde van geld bepaald wordt door de arbeid die nodig is om het te bemachtigen. En daar draait het systeem zot, ziet ge?
- Neen, dat zie ik niet.
O.V.T.: - Alle dingen die wij nodig hebben om te leven, zijn er al, onder een of andere vorm, akkoord?
- Uiteraard zijn ze er, waar zouden ze immers vandaan moeten komen als ze er niet waren?
O.V.T.: - Goed. En al die levensnoodzakelijke dingen zijn principieel onbetaalbaar, nietwaar?
- Als ik het goed begrijp, zijn ze eindig. En omdat ze eindig zijn, terwijl ze levensnoodzakelijk zijn, zouden wij er élke som voor neertellen als ons leven ervan afhing.
O.V.T.: - Precies. Wat we uiteindelijk taxeren, is de arbeid die nodig is om die dingen in ons bezit te krijgen, akkoord?
- Akkoord.
O.V.T.: - Maar dat kan uiteraard niet waar zijn met betrekking tot het geld, begrijpt u?
- Neen, dat begrijp ik nu net niet.
O.V.T.: - Het geld heeft op zich immers helemaal geen waarde: men kan het niet eten, men kan er geen huizen mee bouwen... het zijn op de keper beschouwd slechts getallen die ergens vast staan, het zijn afspraken die vastliggen en die beschermd worden. En ze worden beschermd door de sterkste machten die er bestaan, dat begrijpt ge toch?
- Neen, ik begrijp het nog steeds niet.
O.V.T.: - Ik zal het met nog andere woorden zeggen: het geld is een middel, het kan nooit een doel zijn. De illusie waar ik het over heb, is de zogenaamde middel-doelomkering, de waanzin die bijvoorbeeld maakt dat mensen eetwaren gaan gebruiken als middel om aan meer geld te komen in plaats van andersom. Want aanvankelijk gingen wij naar de markt met eieren, we kregen geld voor onze eieren en we kochten daarmee dan aardappelen, dat vergemakkelijkte namelijk de ruil. We gingen naar de markt met een bepaald levensmiddel, en we kwamen met een ander levensmiddel terug naar huis, en geld was een ruilmiddel. Maar vandaag gaat men naar de markt met geld, men koopt daarvoor een lot eieren, men verkoopt dat lot eieren op diezelfde markt voor een hogere prijs en men keert huiswaarts met geld, en wel met winst. De levensmiddelen, de eieren, zijn ruilmiddel geworden en het geld werd doel. Het geld lijkt op die manier bovendien aan te groeien, alsof het een levend organisme was. En dat is uiteraard een direct gevolg van die middel-doelomkering: de levensnoodzakelijkheid van de eetwaren en de intrinsieke waarde ervan wordt genegeerd terwijl het geld opgewaardeerd wordt tot een eindwaarde. Door die leugen lijkt de levenskracht van het voedsel in het geld zelf te zijn overgegaan. Dat gebeurt uiteraard niet fysiek, maar het gebeurt niettemin écht voor zover iedereen nu eenmaal de waarde van het geld erkent.
- Maar dat is magie?!
O.V.T.: - Het is magie, inderdaad. En het is ook zwarte magie, om in datzelfde jargon te blijven. De levenskracht van de levende dingen wordt miskend en aan het geld wordt eer gebracht alsof het waarde had op zich. Meer nog: alsof het een persoon was. Wat zeg ik? Alsof het dé persoon bij uitstek was! God!
- Maar dat is griezelig!
O.V.T.: - Zeg dat wel. Want op die manier ontstaat een wel bijzonder perverse logica. Een logica die het mogelijk maakt dat de vruchten des velds vernietigd worden om hun marktprijs op te drijven. Volgens diezelfde logica kunnen wie geld bezitten, het voedsel dat verhongerende kinderen nodig hebben, opkopen en het daarna straffeloos vernietigen. En het is uiteindelijk ook die waanzinnige logica die maakt dat geld gekocht en verkocht wordt alsof het een waardevolle zaak betrof, een levend wezen!
- Geld, een levend wezen?
O.V.T.: - Hoe dikwijls wordt er niet een prijs gezet op iemands hoofd? Een mens is wat hij doet, hij werkt, hij wordt voor zijn werk betaald en hij wordt ook gedwongen om te werken: verkoopt hij op die manier niet een groot deel van zijn levenstijd, alsof die betaalbaar was, koopbaar en verkoopbaar? Meer zelfs: wij mensen worden door het grootkapitaal gekocht en weer verkocht op de arbeidsmarkt, en op die manier zijn wij zelf het die als ruilmiddel worden gebruikt, als middel om sommen geld te doen aangroeien tot nog grotere sommen. Ziet gij hoe men de levenskracht van ons, mensen, aldus wil overhevelen naar een volstrekt levenloze en zielloze zaak, een getal op een bankrekening... dat niets anders vertegenwoordigt dan de arbeid die nodig is om échte, levende dingen te bemachtigen?
- Vreemd, inderdaad...
O.V.T.: - De zaak is nu deze. Geld vertegenwoordigt de arbeid die nodig is om écht waardevolle dingen te bemachtigen, en geld doet dat op grond van afspraken... die op hun beurt gehouden worden op grond van mogelijk fysiek geweld.
- Ja?
O.V.T.: - Geld vertegenwoordigt die arbeid... maar niet die zaken zelf, begrijpt u?
- Tja, dat lijkt me wel duidelijk. Gij bedoelt dus dat het op zich waardeloze geld alleen maar waardevolle dingen vertegenwoordigt op grond van afspraak, terwijl die afspraak uiteindelijk pas waarde heeft als geweld gebruikt kan worden om de naleving ervan af te dwingen?
O.V.T.: - Precies, maar dat is nog niet alles. Want stel eens dat de bezitter van het geld op een gegeven ogenblik geen waar krijgt voor zijn geld, zodat hij geweld móet gebruiken. En stel bovendien eens dat zijn tegenstander blut is, zodat hij hem helemaal niets meer af kan dwingen!
- Tja, men kan een kei het vel niet afdoen, dat is waar...
O.V.T.: - En wat betekent dan die geldelijke rijkdom nog? Wat anders nog tenzij het 'recht'... althans volgens de hier reeds besproken perverse logica... het recht om de ander te doden?
- Tja...
O.V.T.: - En in de praktijk is dat oorlog. En in de oorlogspraktijk doodt men zijn tegenstander niet: sinds oudsher spaart men zijn leven; men neemt hem gevangen en omzeggens 'uit dank' stemt hij ermee in om de lijfeigene van zijn overwinnaar te zijn, want alleen op die manier kan hij voor hem nog een meerwaarde betekenen.
- Maar als dat de gang van zaken is... dan is de verliezer in feite altijd al de lijfeigene van zijn overwinnaar gewéést?
O.V.T.: - Dat hebt gij goed gezien. Men zegt dat de oorlog het verlengstuk is van de economie, maar eigenlijk doet de oorlog niets anders dan aan het licht brengen wat het wezen van de economie in feite is. Een economie is geen bedrijvigheid die resulteert in overwinnaars en in verliezers zoals dat het geval is in een loopwedstrijd, welneen: in de economie ligt de overwinnaar bij voorbaat vast, hij is immers diegene die zijn verliezer - en eigenlijk moet men hier spreken over een slachtoffer - het mes op de keel zet, afdreigt en afperst.
- Ja, nu gij het zegt, daar zit wel iets in...
Vierde deel
- Omsk Van Togenbirger, gij hebt ons nu een en ander verteld over het geld, maar wij tasten nog altijd in het duister als het gaat over de banken en over hun rol in dat dan toch bijzonder duistere spel dat heden aan de gang blijkt over de ganse aardbol. Banken zijn instellingen waar geld wordt vastgezet, en geld is zwarte kunst, zo beweert gij: het heeft niets anders om het lijf dan...
O.V.T.: - Geloof!
- Geloof?
O.V.T.: - Tja, het geld op zich is hoogstens bedrukt papier. Geld is in wezen niets meer dan een aan een persoon rechtstreeks of onrechtstreeks verankerd getal, en die band tussen het getal en zijn bezitter wordt beschermd. Iedereen gelooft dat zo'n getal een bijzondere waarde vertegenwoordigt.
- Geld vertegenwoordigt de arbeid nodig om levensmiddelen te bemachtigen, en dit op grond van afspraken die standhouden dankzij gewelddreiging.
O.V.T.: - Dat hebt gij goed onthouden! Wij geloven in het geld omdat wij vrezen voor geweld.
- Terecht!
O.V.T.: - Onze vrees is uiteraard terecht, want wij zijn bijzonder kwetsbaar. Men kan zelfs ten stelligste beweren dat het geld zijn macht haalt uit onze kwetsbaarheid. Nog correcter uitgedrukt: indien de mens onkwetsbaar was, dan had het geld geen enkele macht, het had niet eens kunnen bestaan. Het geld deed zijn intrede in de wereld tegelijk met de val van de mens, die hem kwetsbaar maakte. Vandaar vertegenwoordigt het geld niet zómaar een macht: het geld representeert de macht van het kwaad. En als men vaststelt dat mensen het geld aanbidden alsof het een persoon was of een god, dan mag men dat kwaad gerust personifiëren, en kan men met recht en rede zeggen dat het geld de duivel zelf vertegenwoordigt.
- De duivel?
O.V.T.: - De personificatie van de onmens!
- En die leeft dus bij de gratie van ons geloof?
O.V.T.: - Uiteraard, want op zichzelf is hij helemaal niets! De heilige Augustinus zegt in dat verband dat het kwaad geen positieve werkelijkheid is, doch 'slechts' een leemte, een tekort, een afwezigheid van het goede. Maar die afwezigheid is dus een werkelijkheid, en het is een moordende werkelijkheid, een echte moordenaar.
- De duivel?
O.V.T.: - Tja.
- Maar nu wijken we weer af van ons onderwerp: de banken! Dat zijn plaatsen waar geld wordt vastgezet, zegt gij. Maar wat doen zij dan? Wat hebben zij te maken met de verdeling van de rijkdom? En wat is die bankencrisis eigenlijk?
O.V.T.: - Zoals al gezegd is dat een bijzonder heikel artikel. Er zijn er die beweren dat zónder het geld de wereld weldra zou ten onder gaan, onder meer ingevolge luiheid.
- Gij bedoelt dat zij geloven dat geld de mensen dóet werken?
O.V.T.: - Hebzucht is voor velen een drijfveer om te werken, zo geloven zij.
- En is dat ook zo?
O.V.T.: - Tuurlijk niet! Hebzucht of bezitsdrang is een drijfveer om anderen te bestelen, ja! En over de arbeid kan men toch zeker niet zeggen dat zij diefstal is? Integendeel! De arbeid is een schenkende activiteit! Neen, neen, neen: hebzucht zal er veeleer voor zorgen dat men anderen voor zích laat werken. De hebzuchtige is tevens de luiaard, me dunkt. Of zijn er dan mensen die tegelijk hebzuchtig zijn én ijverig? Gij begrijpt toch zeker wel dat het onderliggend motief voor de hebzucht, de luiheid zelf is?
- Dat zie ik toch niet zo direct...
O.V.T.: - Waarom is iemand hebzuchtig, denkt gij?
- Omdat hij ervan houdt om veel te bezitten, veronderstel ik.
O.V.T.: - Juist, ja. Maar waarom wil iemand veel bezitten?
- Inderdaad, ja: klaarblijkelijk om niet meer hoeven te werken...
O.V.T.: - Heel wat mensen streven een fortuin na omdat zij geloven dat een fortuin hen zal toelaten om op hun lauweren te rusten. Uit luiheid dus.
- Wie hebzuchtig is, is ook lui?
O.V.T.: - Hebzucht gaat vaak met luiheid samen! Maar er moet aan toegevoegd worden dat niet allen die bezit nastreven, ditzelfde oogmerk hebben. Er zijn er ook die onafhankelijkheid nastreven, mensen die willen vermijden dat zij ten prooi vallen aan uitbuiting en slavernij. Want wat wij verstaan onder 'werk', is vaak niets anders dan een vorm van slavernij. Met dat verschil dat de dwang vandaag dikwijls een positief karakter heeft gekregen.
- Een positief karakter?
O.V.T.: - Wel, ik wil alleen maar zeggen dat in vroeger tijden de slaven geen keuze hadden want als zij weigerden te werken, dan kregen zij van de zweep. Vandaag zijn stokslagen uit den boze en wordt er positief gesanctioneerd: wie werkt, krijgt een loon maar wie niet werkt, krijgt géén geld. Maar uiteraard komt dat vaak op hetzelfde neer, tenminste daar waar sociale zekerheid ontbreekt of waar mensen moeten leven in de illegaliteit. Wie geen geld heeft, moet immers honger lijden en hij kan zijn kinderen niet voeden, en dat is mij dunkt al even erg als stokslagen te verduren krijgen. Weet ge trouwens dat de huidige crisis ertoe geleid heeft dat de minimumlonen in het hoogontwikkelde West-Europese Duitsland, dat in zekere zin de bakermat is van de moderne sociale zekerheid, feitelijk werden afgeschaft? Dat is namelijk de hele moordende logica van het geldsysteem: de slavernij van ooit is er nu écht terug.
- Omsk Van Togenbirger, dat klinkt allemaal heel interessant, maar mag ik om al te grote uitweidingen te vermijden, terugkeren naar ons onderwerp?
O.V.T.: - En waar waren wij dan gebleven?
- Bij de opwerping van hen die beweren dat geld noodzakelijk is om de mensen te doen werken...
O.V.T.: - Wel, die opwerping is mijns inziens onterecht. Ik herhaal dat de mensen niet werken uit hebzucht, integendeel. Wat wél waar is, is dat geld een zeer welkom middel is in de moderne versie van de slavernij: het geld vervangt daar dus de zweep, en nogmaals: dat is vooral zo, waar het sociaal vangnet ontbreekt, want pas daar betekent geldgebrek ook honger, zodat mensen er door schurken toe gedwongen kunnen worden om zich uit te sloven voor een hongerloon. De arbeider is in het geldsysteem een louter middel en de allergoedkoopste middelen worden ingezet om het kapitaal te dienen. Het is wáár dat daar een klein aantal mensen schatrijk van worden, maar er is dus nog een vergeten, diepere dimensie aan die zaak, want waar mensen herleid werden tot arbeidsmiddelen of tot instrumenten van het geld, daar voedt zich letterlijk de onmens met de mensen!
- De duivel vreet de mensen op. Er bestaat trouwens een afbeelding daarvan. Het is een van de illustraties bij Dante's reis met Vergilius door de hel, één van de honderd gravures bij de Venetiaanse uitgave van zijn Goddelijke Komedie in 1757.
O.V.T.: - Ge ziet dus dat wat ik vertel, zeker niet nieuw is. De voorstellingen van het kwaad doorheen de ganse geschiedenis zijn allerminst fantastisch, zij zijn daarentegen bijzonder accuraat!
- Ge jaagt mij zowaar de daver op het lijf!
O.V.T.: - Een verwittigd man is er twee waard. Voorkomen is altijd beter dan genezen. Maar inzake de huidige crisis, lijkt alles erop te wijzen dat het hier gaat om een kwaad waar geen kruid tegen gewassen is. Ik vrees dat wij het zullen moeten ondergaan.
- Wat is er dan loos?
O.V.T.: - Wel, nu we er een idee van hebben wat geld is, en wat banken in feite zijn, kunnen we ons afvragen wat zij eigenlijk doen.
- De banken?
O.V.T.: - Ja, de banken. Want ge ziet dat banken bestuurd worden door grote mijnheren die, van zodra zij versleten zijn, door andere en betere vervangen worden. Het zijn de banken die hun directeurs kiezen, aanstellen, afdanken, overleven, omkopen en zo voort. De bezitter of de beheerder van een bank doet dus niet zomaar wat hij wil; ook hij is een gevangene van de logica van het geldwezen. Toch wel een bijzonder geslaagde benaming, vindt gij dat ook niet?
- Wat dan?
O.V.T.: - Het geldwezen. Dat vertegenwoordigt dus het absolute kwaad of de duivel. En ge kent die passage wel, uit het evangelie, waar de duivel Onze-Lieve-Heer meeneemt naar een hoge bergtop, waar hij Hem de wereld toont?
- Volgens Mattheüs zegt de duivel aan Jezus dat Hij van hem de ganse aarde kan krijgen. Volgens Lucas zegt de duivel dat hij in het bezit is van alle wereldse macht en dat hij die bijgevolg kan schenken aan wie hij maar wil.
O.V.T.: - Wie de wereld wil bezitten, hoeft alleen maar te knielen voor de duivel!
- En wat betekent dat dan concreet?
O.V.T.: - Zondigen uiteraard: stelen, liegen, bedriegen, echtbreuk plegen, moorden, noem maar op. Het zijn uitgerekend de zonden die aan de zondaar wereldse macht verlenen. Wie anderen naar het leven staan, worden gevreesd en bijgevolg geacht, denk maar aan wat Niccolò Machiavelli in zijn Il Principe verkondigde. Mensen smeken misdadigers hun leven te willen sparen en daarom proberen zij bij hen in de gunst te komen en vergasten zij hen op allerlei geschenken, voordelen en attenties. Criminelen zetten hun medemensen op allerlei manieren het mes op de keel, en vaak wordt het misdadige zelfs niet opgemerkt, door de vingers gezien of zelfs gepromoot. Men knijpt alras een oogje dicht voor al wie men moet vrezen omdat men boven alles zijn eigen leven veilig probeert te stellen. Jazeker, wie zichzelf wat gunnen wil, die probeert voorwaar een machtig man te vriend te hebben, en is de duivel dan geen machtig man? Gewis is hij de machtigste op aarde!
- En wat is macht dan wel?
O.V.T.: - Dat varieert. Men kan macht hebben over de natuur, en die bekomt men niet zonder eerst aan de wetten van de natuur te gehoorzamen, en dat kan men pas doen als men de natuurwetten kent. Op dezelfde manier kan men ook macht hebben over andere mensen, maar die heeft men uiteraard pas als men aan de natuur van de mens gehoorzaamt, en dus moet men die ook eerst grondig kennen.
- En is daar dan iets fout mee?
O.V.T.: - Met kennis op zich niet, neen. Maar het is zeer de vraag of men wel echte kennis kan verkrijgen. Onze kennis zal altijd onvolkomen zijn en de uitoefening ervan brengt een grote zorg en verantwoordelijkheid mee, het is hoe dan ook geen sinecure. Men kan pas kennis uitoefenen als men ingrijpt in de gang van de dingen en het blijft de vraag of men daar altijd goed mee doet. In de geneeskunde bijvoorbeeld geeft men aan mensen bloeddrukregelaars omdat men een verband ziet tussen bloeddruk en levensverwachting, maar misschien zijn de regels die nu gehanteerd worden helemaal niet zo algemeengeldig als eerst gedacht, en ondervinden meer mensen meer kwaad dan goed door die behandeling - wie zal het zeggen? Het geneesmiddel Softenon zorgde toentertijd voor miskramen en gehandicapte kinderen; Aacifemine, de algemeen voorgeschreven jonghouder voor vrouwen, bleek borstkanker te stimuleren; antidepressiva lokken bij heel wat mensen suïcidaal gedrag uit, en ga zo maar door: vaak geloven wij kennis te hebben maar nadien blijkt dat wij ons hebben vergist. Bekijk het verkeersprobleem, de uitvindingen van de auto, de kernenergie, de genetica: wat ooit zo veelbelovend was, dreigt ons uiteindelijk de das om te doen. Het vooruitgangsenthousiasme is amper enkele generaties oud of wij moeten voor het eerst in onze geschiedenis van vele miljoenen jaren gaan vrezen dat wij op het punt staan om het leven helemáál uit te roeien.
- Dat is een feit. Als ik dat zo hoor, dan zou ik haast gaan geloven dat de wereld vervloekt is.
O.V.T.: - En volgens de bijbel is dat ook zo. Of het waar is, weet ik niet, maar alvast is het zo dat er sinds oudsher meer mensen geweest zijn die deze indruk hadden. De tegendoelmatigheid strooit alom roet in het eten, ze vormt de essentie van de Oud-Griekse tragedie en ze heeft onze beschaving altijd zeer grondig getekend. Zo ook lijken kennis en macht althans op het eerste gezicht bijzonder begerenswaardige dingen, maar wie ze nastreven, moeten helaas ondervinden dat zij pas door het kwaad verkregen kunnen worden.
- Moet men dan een pakt sluiten met de duivel om het goede te bekomen?
O.V.T.: - Om het goede hier op aarde te bekomen misschien wel. Of correcter uitgedrukt: om de aardse goederen te bekomen. Herinner u dat in de evangeliën Jezus de duivel helemaal niet tegenspreekt waar die gewag maakt van zijn heerschappij over de aarde. Maar het lijkt er tevens op dat de aardse goederen, de hemelse helemaal in de weg staan.
- Is dat dan zo?
O.V.T.: - Het is moeilijker voor een rijke om het rijk der hemelen binnen te gaan dan voor een kameel om door het oog van de naald te kruipen.
- Is dat dan niet wat overdreven?
O.V.T.: - Toegegeven: het oog van de naald is, als ik het goed heb, een benaming voor de stadspoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus; kamelen dienden te knielen teneinde er onderdoor te kunnen, en waren zij geladen met goederen, dan geraakten zij er vast en zeker niet doorheen. Maar elders wordt gezegd dat niemand twee heren kan dienen: niet God én de mammon. Men kan niet én God dienen én de wereld te vriend hebben.
- En toch moeten wij kunnen eten om in leven te blijven. Het leven wordt toch zeker niet versmaad door Christus, die zichzelf trouwens de levensbron genoemd heeft? "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven"!
O.V.T.: - Wellicht heeft Christus het over een ander dan dit stoffelijke, wereldse leven.
- Het eeuwig Leven?
O.V.T.: - Dat denk ik, ja.
- En wat is dat dan wel?
O.V.T.: - Dat is klaarblijkelijk datgene waarmee ge met dit aardse leven moet betalen om het te bemachtigen.
- Niet te geloven!
Vijfde en laatste deel
- Omsk Van Togenbirger, we zitten heden met een financiële crisis van enorme proporties. Enerzijds zegt u dat men geen vergankelijke schatten moet vergaren, maar anderzijds moet u dan toch erkennen dat wij zonder ons stoffelijke voedsel helemaal niet kunnen leven. Ook als wij voor een zogenaamd geestelijk leven zouden kiezen, dan nog dienen wij eerst aan ons lichaam zijn gading te geven, en dus heeft de duivel die heerst over de stoffelijke wereld, vat op ons: het gouden kalf is bij machte om het bestaan van al de hemelen die wij ons kunnen dromen, afhankelijk te maken van zijn eigen grillen en het zal ook niet nalaten dat te zijner tijd te doen; het lijkt er zelfs op dat dit de bron bij uitstek is van zijn allergrootste plezier. Temeer, mijn beste heer Van Togenbirger, er een volstrekt onontwarbare paradox schuilt in het hart van het leven, want als wij moeten eten om te kunnen leven en derhalve om gelukkig en ook góed te kunnen zijn, dan moeten wij dat voedsel eerst bemachtigen, terwijl het gouden kalf er beslag heeft op gelegd en van ons eisen kan dat wij ons eerst bezondigen aan het kwaad. Wie hier het been stijf houdt, mag dan een martelaar worden genoemd: de wereld wordt allerminst met martelaren bevolkt, zij zijn veeleer allang vergeten rariteiten die intussen overigens over dezelfde kam worden geschoren met die niets ontziende moordenaars die her en der met buskruit om hun lenden op weg denken te zijn naar een of ander maagdenparadijs.
O.V.T.: - Helaas spreekt gij de waarheid, al moet ik tevens opmerken dat het niet de stof is in het stoffelijke voedsel waarmede wij ons voeden als wij spijzen tot ons nemen en ook drank. Want is het u al opgevallen dat het voedsel dat wij nodig hebben om te leven, afkomstig is van ander leven? En dat geen mens in staat is en ook nimmer in staat zal zijn om voedzaam voedsel voort te brengen uit de dode stof? Neen, geen mens kan dat en zal dat ooit kunnen, evenmin als er een mens zou bestaan die in staat was om een ander levend wezen voort te brengen tenzij een soortgenoot en dan nog via de door God daartoe voorziene weg van de geslachtelijke voortplanting die wij, op de keper beschouwd, louter ondergaan. Voedsel is pas voedzaam door de sporen van het leven die daarin getrokken zijn en die ons bijstaan om ons leven voort te zetten. Alle leven komt van ander leven voort: het is er het kind van of de verorberaar. En alle leven geeft zichzelf weer door aan ander leven, hetzij door ander leven voort te brengen en zich daaraan op te offeren zoals het een goede ouder past, hetzij door met zijn vlees als voedsel dienst te doen. Het is dus niet de stof die wij broodnodig hebben om te leven, het is het leven zelf, dat helaas aan de stof verankerd lijkt te liggen.
- Lijkt dat dan alleen maar zo? Is de verankering van het leven aan de stof alleen maar schijn? Is de dood slechts een illusie? En de honger? En het lijden in het algemeen?
O.V.T.: - Dat is een bijzonder netelige vraag. Ge ziet het al, dat wij hier in een cirkel dreigen te belanden die ons nimmer meer loslaten zal als wij niet tijdig weer een stap terug doen. Het is veeleer nog een spiraal ofwel een opeenvolging van concentrische kringen zoals die ook terug te vinden zijn in de architectuur van de hel, of in de banen van de hemellichamen in de zwarte kosmos die volgens sommigen wel moet samenvallen met de hel, aangezien Lucifer zelf er sinds het begin der tijden de orde handhaaft.
- Andermaal keer ik terug tot de vraag: is de stof slechts een illusie? En het leed? En de dood?
O.V.T.: - Weet dat gij hier die vragen weer opnieuw stelt die de mensheid sinds 't begin der tijden in een net gevangen houden, een net waarvan men zegt dat 't onontwarbaar is, verstrikkend en compromitterend. Maar laat ik u alvast één waarheid verklappen die wij alsnog bevatten kunnen. De voorstelling die wij ons maken van de stof is even verkeerd als de voorstelling die wij ons maken van het geld. Geen van die twee zaken immers heeft een positieve werkelijkheidswaarde; zij bestaan - zowel het geld als de stof - omdat en in de mate dat zij erin slagen om ons ertoe te brengen in hun bestaan te geloven. Maar op de keper zijn zij even onecht als de droom. Als zij ons in hun macht hebben en als zij ons begoochelen, dan doen zij dat alleen maar omdat wij de leugens die zij ons voorhouden, aanbidden. En daarmee zult ge het voorlopig moeten doen, want men roept mij, ik moet er als de bliksem vandoor! Tot kijk!
Illustratie 2 bij "Over de geldcrisis" Vrij naar een oude gravure in de Venetiaanse Dante-uitgave van 1757: Lucifer die zoals een worm aan het hart der aarde vreet.
15-10-2011
Over de ambiguïteit van getuigenis en martelaarschap
Over de ambiguïteit van getuigenis en martelaarschap
1.
"De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". (1)
Aldus Etienne Gilson over Augustinus' leer van de caritas die gefundeerd is op de menselijke gelijkwaardigheid en die daarom eenmakend is en ook mateloos, zodat zij resulteert in paradoxen: pas door zijn ziel te verliezen, wordt zij gered (2) en uw Schepper eist alles van u. (3) God is de caritas of het mateloze offer van zichzelf en wie dit hoogste goed bezit (dit is: het wegschenken van zichzelf), bezit alles, want iets is zoveel waard als gij ervoor moet betalen, en het meest waardevolle is derhalve datgene waarvoor ge met uw eigen leven betaalt.
Een openbaring, maar geen makkelijke, en dat bewijst het feit dat zelfs de meest prominente hedendaagse filosofen daarmee worstelen, zoals bijvoorbeeld Costica Bradatan in zijn essay: A light for the Future: On the Political Uses of a Dying Body.(4) Een complex probleem, want dat het meest waardevolle datgene is waarvoor men met zichzelf betaalt, betekent uiteraard geenszins dat men dat sublieme ook voor zichzelf zou kunnen opeisen met die munt van het eigen leven. Alleen wie de logica met de voeten treden, kunnen geloven dat zij de gegeven implicatie zomaar kunnen omdraaien. Voor wie inzicht hebben, is het evident dat men het allerhoogste nooit zal bereiken als men niet eerst bereid is om daarvoor te betalen met die allerhoogste prijs van zichzelf: nooit heeft een mens iets schoons gemaakt waarvoor hij niet zijn heetste hartebloed gegeven heeft, zei Adema Van Scheltema. Maar te geloven dat het betalen van die prijs volstond om in het bezit te komen van het hoogste goed, ware wel bijzonder naïef. Edoch, er is nog een veel belangrijker punt in deze discussie het punt waar het ons hier eigenlijk om te doen is.
De kern van de zaak is dat de betaling waarvan hier sprake namelijk de betaling van de allerhoogste prijs of dus de betaling met het eigen leven allerminst kan bestaan in het doden van zichzelf. Hoe dit gegeven zal belicht worden in het werk van de hoger genoemde wijsgeer, valt nog af te wachten, want de schrijver werkt momenteel nog aan een beloftevol boek over de martelaren-filosofen.
Alvast is het zo dat het betalen van de allerhoogste prijs nimmer kan bestaan uit het doden van zichzelf, want wie zichzelf doodt, vernietigt zijn betaalmiddel en kan daarmee uiteraard helemaal niet meer betalen. Wat dan van hem overschiet, is nog slechts een stoffelijk overschot waarmee alleen nog aasgieren hun voordeel kunnen doen. Betalen met zichzelf kan derhalve nimmer betekenen: betalen met de eigen dood; het kan daarentegen vanzelfsprekend slechts betekenen: betalen met het eigen leven. En dat eigen leven mag niet worden gedood maar moet uiteraard worden geleefd. De munt waarmee men betaalt mag bij de betaling niet ontwaard worden, terwijl uitgerekend dát toch het geval is als men het betaalmiddel van zijn eigen leven bij de betaling zelf ombrengt.
Meer nog: indien het voor het bereiken van het hoogste goed volstond om zichzelf in brand te steken, dan konden ook een stuk hout, een stuk steenkool of een berg afval het koninkrijk der hemelen verwerven en misschien nog rapper dan een mens dit kon, want wat men ook zegt over de brandbaarheid van mensenvlees: er zijn beslist heel wat dingen die nog véél beter branden dan vlees.
In een 'Intermezzo' in het genoemde artikel heeft Costica Bradatan het een poos over de beeldspraak van het vuur, want vuur spreekt tot de verbeelding, het geeft warmte en licht op het soms duistere pad van de mensheid, en daarom ook wordt het vuur vaak met de hoop geassocieerd. Maar andermaal ontwaardt een mens ook hier zichzelf als hij gaat branden op de manier waarop een tak brandt of een stuk steenkool of een berg afval, want de mens heeft een heel eigen manier van verbranding, hij heeft een veel hoger en ook een veel waardevoller vuur waarmee hij zijn levenskrachten, die veel meer zijn dan louter brandstof, transformeert in licht, dat geen gewoon licht is maar vooral inzicht, en warmte, die menselijke warmte is of liefde. Een mens die zich overgeeft aan de vlammen, reduceert zichzelf tot brandhout, terwijl hij met de gift van zijn menselijk lichaam dat ondoorgrondelijk wonder van de goddelijke schepping zo oneindig veel meer had kunnen doen.
Wat een verspilling! dat is wel het minste wat men er kan op zeggen als iemand zichzelf verbrandt. Wat een vergissing! dat is het minste wat men kan zeggen als iemand die zichzelf doodt, gelooft dat hij zijn leven heeft gegeven. Door te doden immers kan iemand nimmer getuigenis afleggen van iets dat het leven overtreft of overstijgt, want doden is misprijzen en te geloven dat het de moordenaars waren die ons het rijk Gods zouden openbaren, ware wel wat teveel gevraagd.
Fakirs die zichzelf kwellen op nagelbedden, bewijzen niet dat zij onaantastbaar zijn of bovenmenselijk: de natuurwetten gelden voor alle levende wezens en dus ook voor hen, en waar zij dat ontkennen, dragen zij daarvan de gevolgen zoals ieder ander. Ook profeten die verhalen over paradijzen die al het aardse in hun schaduw stellen, liegen als zij daarmee niet bedoelen dat men dit aardse eerst verdienen moet teneinde daarvan te kunnen genieten.
Daarom ook zal de mens zijn brood vooralsnog eten in het zweet zijns aanschijns en zo snijdt het wel degelijk hout om te beweren dat wij onze stoffelijkheid niet mogen loochenen en dat wij onze lichamelijkheid eerst moeten erkennen teneinde die dan gebeurlijk te kunnen overstijgen. Er zijn geen resultaten mogelijk zonder de overeenkomstige inspanningen die zij vergen; er is geen geluk zonder de onverdroten arbeid, geen vrede en geen rust zonder eerst de rusteloze zorgen en de niet aflatende ijver. En reeds inzake het louter fysieke van ons menselijk bestaan, geldt dat wij ons zonder zweet en tranen niet handhaven kunnen, zoals uit het omvangrijke werk van dokter Kris Vansteenbrugge zo overduidelijk blijkt, en dat daar waar wij geloven het gemak te mogen kiezen, alleen ziekte en dood hun opwachting maken, als ware onze rust voorgoed vervloekt.
Tegenover de vele fantastische culturen die op ontelbare manieren het onmogelijke in het vaandel voeren onder allerlei modieuze namen en slogans, staat de eerder realistische en ook wetenschappelijk gegrondveste gezondheidscultuur (5) met haar ijzeren wet dat alleen training en afzien het lichaam sterk en gezond kunnen houden en hetzelfde geldt voor de vorming van het karakter en van de geest. Wie geen slappeling wil zijn, mag geen misprijzen hebben voor een zekere dosis dril omdat de biologie nu eenmaal gehoorzaamt aan primitieve wetten die geen mededogen kennen en waaraan al wie leven hoe dan ook gehoorzaamheid verschuldigd
zijn. Wie zijn denkkracht bij wil schaven, dient zich aan soms slopende geheugentraining te onderwerpen en moet zich talloze, soms oervervelende lessen moeizaam eigen maken en ook beschikken over parate kennis, en hetzelfde geldt voor allerlei kundigheden, vaardigheden en ook kunsten. Achter de makkelijk in de hand liggende computer schuilen gesofistikeerde wiskundige formules, bekomen middels ontelbare jaren van noeste arbeid, zweet en tranen, competitie, ongezien leed en engelengeduld. Kortom: de hemel wordt niet en nooit in een handomdraai bereikt en alleen indien dat wél zo was, konden de hongerstaker en, rapper nog, de zich tot een toorts omtoverende held er in een wip geraken. Alleen aasgieren hebben baat bij deze soms wel heel vergeeflijke menselijke drama's, en misschien spreekt Bradatan in dat verband dan ook over het politieke gebruik dat wordt gemaakt van het stoffelijke overschot van dan toch de slachtoffers bij uitstek van verschrikkelijke wantoestanden. Door hen tot held uit te roepen, kan de misdaad die hen de dood injoeg, jammer genoeg niet ongedaan worden gemaakt, en misschien geldt dat zelfs in zekere zin ook voor de kruisdood van de Heer.
2.
Iets is voor iemand zoveel waard als hij bereid is om daarvoor neer tellen, en zo is het meest waardevolle ook het meest kostbare of datgene wat het grootste offer vergt. Omdat niemand ooit meer kan betalen dan met zijn eigen leven, is het meest waardevolle voor een mens dan ook het equivalent van zijn leven zelf. Het eigen leven is met andere woorden het meest waardevolle voor een mens en de naastenliefde maakt dat ook het leven van de naasten wordt bemind alsof dit het eigen leven zelf was. In feite is het dankzij de naastenliefde dat mensen een zekere vorm van onsterfelijkheid bereiken, aangezien het leven dat wordt weggeschonken aan een ander nimmer meer ontvreemdbaar is of dus gered. Het bewijs voor iemands onsterfelijkheid ligt in feite in zijn bereidheid zelf tot naastenliefde, waarvan hij getuigenis aflegt door een dagelijkse, christelijk charitatieve levenswijze. Het getuigenis op zijn beurt maakt dat de dingen waarvan men aanvankelijk het bestaan slechts kon vermoeden, tot werkelijkheid worden: door getuigenis af te leggen of dus door te leven voor bepaalde zaken, brengt iemand deze zaken in de werkelijkheid naar binnen. Voordien waren zij slechts ideeën, mogelijkheden of kansen. Gezondheid is een kapitaal dat slechts wordt aangeboord door training, en dat is gehoorzaamheid aan koele natuurkundige wetten. Zo ook is menselijk geluk een kans die men niet realiseren kan dan door haar te ontplooien binnen de geëigende kanalen en die houden uiteraard veel meer in dan het pad des doods en de vlammen die in één ogenblik alles wat wij zijn tot as herleiden.
Alles wat bestaat, vergaat. Alle dingen en ook alle wezens hebben een eigen wijze van vergaan en van verbranding en dit vergaan is meteen hun leven en hun bestaan omdat het leven nu eenmaal een langzaam sterven is. Het voor een mens geschikte opbranden of offeren van zijn leven gebeurt door onzichtbare vlammen, evenwel in een heus verbrandingsproces middels zuurstof en brandstoffen in de juiste proporties. Dat proces wordt in goede banen geleid door geschikte menselijke activiteiten en zo geven het goede en het gezonde elkaar in zekere zin de hand waar de specifiek menselijke verbranding 'afvalstoffen' oplevert die zich heel duidelijk onderscheiden van alleen maar excrementen zoals urine en zweet: wij, mensen, brengen immers ook cultuur voort, schoonheid, waarheid en nog andere zaken als we hard ons best doen. Gezondheid is een van die allerbelangrijkste voortbrengselen van een cultuur die aardt in waarheid en die met zorg tot stand gebracht werd, steunend op ondervinding en op vele eeuwen mythisch en ook wetenschappelijk zoeken.
De van gezondheid blakende atleten mannen en vrouwen die in het oude Hellas deelnamen aan de Spelen welke ter ere van de mythische godheden gehouden werden, getuigen allen van een zeer ontwikkelde cultuur en zij stralen die ook uit, zij duikelen niet de dood in of de oorlog die het leven zo abrupt beëindigt, maar zij scheppen kunst en zij veranderen zelfs zichzelf in kunstwerken waar zij zich aan de regels van de wedloop onderwerpen, het speerwerpen, het worstelen. Zij hielden wedstrijden in dichtkunst en in de welsprekendheid en zij eerden ook hún oude poëten door zich hun welluidende verzen eigen te maken ten bate van het nageslacht en ze zodoende te vereeuwigen. En in die verzen wikkelden zij hun inzichten aangaande het mysterie van het leven, in de mythen dichtten zij wat eigenlijk geen mens kan vatten tot een groot verhaal dat vol beloften is en dus vol leven. En de menige helden in die sagen sterven nooit zómaar: als zij de dood ontmoeten, gebeurt dat immer tegen wil en dank en enkel en alleen omdat het kostbare leven waarvan zij de ultieme getuigen zijn, niet wijken wilde voor de obstakels van wie het tegenstaan.
Iets is voor iemand zoveel waard als hij bereid is om daarvoor neer tellen, en zo komt het ook dat wij bereid zijn om voor ons leven, dat immers álles voor ons is, ook álles neer te tellen: waar het om het leven gaat, daar geven wij het leven, misschien wel net zoals men in de wraak een oog neemt voor een oog en een tand voor een tand. Het leven schenkt zich aan nieuw leven en als dat nieuwe leven eenmaal opgestaan is en zich op eigen benen een weg baant door de wereld, legt het oude met een gerust hart zijn kopke neer en sterft. Maar niet voordien. Vandaar dat waar een man zichzelf vernietigt uit protest, hij daarmee misschien aangeeft dat hij eerst een kind gebaard heeft weliswaar een geesteskind: het sterven zelf in alle overgave bevestigt immers heel waarschijnlijk de geboorte van dat kind dat wellicht precies daardoor tot leven komt wie zal het zeggen?
(J.B., 14 oktober 2011)
Noten:
(1) Etienne Gilson, Introduction à l'étude de Saint-Augustin, Paris, Vrin, 1929, pp. 173v. Context: de naastenliefde steunt op de menselijke gelijkwaardigheid, en zij maakt daarom één.
(5) Zie: Kris Vansteenbrugge, Kanker en hartinfarct moeten niet zijn, e.a. werken.
10-10-2011
Geweldloos verzet
Geweldloos verzet
Geweldloos verzet?
Geweldloos verzet?
Mahatma Gandhi of de 'Grote Ziel' Gandhi, was een Indiaas politicus die leefde van 1869 tot 1948. Hij staat bekend als charismatisch leider en voorbeeldige figuur in het geweldloos verzet of de 'satyagraha' als bijzonder wapen in de revolutie. In het essay getiteld "Light for the future: On the Political Uses of a Dying Body" (1) noemt de Roemeens-Amerikaanse filosoof Costica Bradatan hem de man die tegenover de wrede 'kunst van het doden', de vreedzaam geachte 'kunst van het sterven' in de vorm van de hongerstaking heeft geperfectioneerd. Maar de vraag rijst of die nieuwe vorm van vreedzaam geacht verzet in werkelijkheid wel vreedzaam is.
Plato zegde dat het beter is om kwaad te ondergaan dan om het te doen, maar in het geval van vreedzaam verzet in de vorm van hongerstaking, gaat het wel degelijk om een kwaad, met name een kwaad dat men zichzelf aandoet. En aangezien Gandhi een voorbeeldfunctie waarnam, kon men ook zeggen dat hij anderen tot hongerstaking aanzette en derhalve tot het plegen van geweld tegen zichzelf. Zo wordt hier niet het geweld geopponeerd aan de geweldloosheid maar veeleer worden twee vormen van geweld misschien wel al te onkritisch tegenover elkaar geplaatst: het geweld tegen derden en dat tegen zichzelf dat, indien het gebruikt werd door iemand met een voorbeeldfunctie, eveneens als een geweld tegen derden beschouwd kon worden. In wezen gaat het hier eigenlijk over de oppositie van het geweld van de moord aan dat van de zelfmoord of over het vraagstuk van het recht op zelfmoord.
Zelfmoord is verwerpelijk in het licht van het christendom, maar ook op zuiver logische gronden moet zelfmoord verworpen worden als strijdig met het gezond verstand, en de redenen zijn telkenmale overtuigend. In christelijk perspectief vloekt de zelfmoord met het christelijke gebod zichzelf te beminnen. Dat gebod kan worden afgeleid uit drie premissen, met name het gebod van Christus aan zijn apostelen om anderen te beminnen zoals Hij hen heeft bemind, het goddelijke gebod zijn naaste te beminnen zoals zichzelf en het feit dat de godheid nimmer met zichzelf in tegenspraak kan zijn. Uit deze drie premissen volgt uiteraard en met dwingende kracht de logische conclusie dat men zichzelf moet beminnen, zodat de zelfmoord in de christelijke opvatting ongeoorloofd en gewelddadig is.
Maar ook geheel los van het christendom snijdt de verdediging van de hongerstaking, en bij uitstek die van de zelfmoord, geen hout. Sommigen trachten het kwaad dat men zichzelf aandoet, uit te leggen met de stelling dat men zichzelf kan haten terwijl men anderen bemint. Dit is echter een onmogelijkheid om de eenvoudige reden dat het beminnen van een ander niets anders kan betekenen dan dat men zich jegens die ander opstelt zoals tegenover zichzelf. En indien het mogelijk was dat men zichzelf zou haten én de ander beminnen, dan verdween vanzelfsprekend het onderscheid tussen liefde en haat.
De heden wijdverspreide mening dat zelfmoord een menselijk recht zou zijn, verwant aan het recht op zelfbeschikking, heeft zijn wortels in de misvatting dat de mens zichzelf zou bezitten en derhalve vrij zou zijn om met zichzelf te doen wat hij maar wilde. Een bijzonder surrealistische misvatting uiteraard om te stellen dat een mens met zichzelf mág doen wat hij maar wil, alleen al omdat een mens met zichzelf niet eens kán doen wat hij wil: zijn dood maar ook reeds zijn eigen leven heeft hij tegen heug en meug te ondergaan. Alle beperkingen die ons ten deel vallen, maar ook alle vrijheden die wij genieten, worden allerminst door onszelf bepaald. Alle gekregen mogelijkheden zijn niets dan genaden en het gebruik van geweld staat lijnrecht daartegenover. De mens bezit zichzelf evenmin als hij een ander bezit. Waar iemand gelooft dat hij een ander bezit, miskent hij die ander en berokkent hij hem aldus kwaad, en hetzelfde is het geval waar hij gelooft zichzelf te bezitten: daar miskent hij zichzelf, daar houdt hij zichzelf voor een ander dan hij werkelijk is.
In het berokkenen van kwaad aan zichzelf ter gelegenheid van bijvoorbeeld een hongerstaking, wordt in wezen een tweevoudige chantage gepleegd. Vooreerst gebruikt men zichzelf en berokkent men kwaad aan het eigen lichaam. Maar tegelijk instrumentaliseert men anderen door hen op een gesofisticeerde manier van hun vrijheid te beroven. Men dwingt hen immers om keuzes te maken die zij nimmer uit zichzelf zouden maken maar die zij niet laten kunnen omdat die keuzes door de gijzelnemers op een fatale manier aan door hen bepaalde voorwaarden verbonden worden. De hongerstaker laat anderen geloven dat zij het zijn die hem tot de hongerdood kunnen dwingen én ook dwingen, terwijl het op de keper beschouwd net andersom is en het de hongerstaker zelf is die dwang uitoefent op die anderen.
Rest de vraag wat er in feite gebeurt waar men zijn dood of die van een ander aanwendt voor politieke doeleinden. Een schitterende anatomie daarvan vindt men in het hoger genoemde artikel van Costica Bradatan. (1)
In een Delhaizewinkel in het Antwerpse ontstond ter hoogte van de kassa's een dezer enige ophef naar aanleiding van de luidruchtige en merkwaardige uitlatingen van een klant die net zijn boodschappen had gedaan en aan wie men wilde aanleren om zelf de eigen waren in te scannen. Dat is namelijk een proces dat al aan de gang is in de grotere magazijnen en ook de kleinere supermarkten blijken nu dat voorbeeld te zullen volgen. Het is namelijk de bedoeling dat de klant het gekochte product zelf intikt of scant, betaalt en andermaal scant teneinde de afdeling te kunnen verlaten. "Dat is de eerste maar meteen ook de laatste keer dat ik dit traject heb afgelegd!", riep de klant in kwestie: "de volgende keer ga ik terug langs de kassa!" En dan, nog luider: "Begrijpen jullie dan niet dat ze jullie hier buiten willen? Meer automatisme, minder jobs!" Tenslotte met klinkende stem, hoorbaar doorheen gans het gebouw waar intussen al een belangstellende stilte was gaan heersen: "Jullie denken toch niet dat ik hier kassier kom spelen? En dan nog voor niks zeker! Jullie laten je eigen job afpakken!" (1)
De klant in kwestie was een van onze minst bekende doch tevens een van onze grootste bekende Vlamingen. Wat eerst komisch leek, was bij nader toezien werkelijk tragisch, want de opmerking liet niets aan de verbeelding over, het was de naakte waarheid, iedereen kende die maar tegelijk werd zij ook door iedereen verzwegen. En waar de commercie de waarheid verraadde, verraadde de artiest op zijn beurt nu de leugen.
Automatisering is een proces dat al aan de gang is sinds de alleroudste tijden maar sinds de industriële revolutie heeft zij een wel heel snelle vlucht genomen en sinds de nieuwste technologieën is er echt geen houden meer aan. Op zich geen probleem, het is immers de bedoeling dat door het automatiseren van handelingen die aandacht vereisen, die aandacht vrijgemaakt kan worden voor andere en belangrijkere zaken. Wie aandacht zegt, zegt mensen, en wie volhoudt dat bijvoorbeeld het intikken van cijfercodes een interessante bezigheid is voor de mens, is uiteraard niet goed snik. Maar stilaan lijkt mét de automatisering een wel heel onverwachte bijwerking te dagen aan de horizon, want in plaats van de nagestreefde bevrijding van allerlei vervelende technische taken, valt ons iets heel anders ten deel: straks blijkt de hele mensheid van bij het ochtendkrieken tot een stuk in de nacht voor een scherm te zitten, aan een klavier, om daar niets anders meer te dóen dan codes in te tikken!
Het verband lijkt spoorloos omdat het resultaat zo radicaal in tegenspraak is met het nagestreefde, maar wie niet blind is, zal tegen wil en dank moeten vaststellen dat, enerzijds, de ver doorgedreven automatisering van alle menselijke handelingen en, anderzijds, het spenderen van tijd aan de bediening van de automaat bij uitstek die de pc tenslotte is, twee zaken zijn die paralel evolueren. Om het enigszins anders uit te drukken: het proces van automatisering lijkt alleen maar de aandacht te bevrijden van allerlei taken, terwijl die aandacht in werkelijkheid opnieuw wordt opgeëist, maar dan wel met dubbele kracht en bovendien voor taken die nog vervelender zijn dan de reeds geautomatiseerde. Komt daar nog bij dat zowel onze lichamelijke als onze psycho-sociale conditie helemaal niet voorbereid is en ook niet voorbereid kán worden op die plotselinge en ingrijpende transformaties van onze agenda.
De illustratie bij uitstek van het laatst genoemde probleem is het opduiken van de zogenaamde beschavingsziekten ingevolge de zittende beroepen. Stress, hoge bloeddruk en infarcten allerhande zouden immers wegblijven indien de kantoorbediende die van zijn baas een uitbrander krijgt, de kans had om zich fysiek af te reageren zoals dat het geval was in de oertijd bij vechtpartijen en in de jacht. Wij kunnen weliswaar ons gedrag aanpassen aan het proces van automatisering, maar onze constitutie blijft wat ze is want ze ligt verankerd in ons vlees zelf dat, in dit geval, gaat hunkeren naar sport teneinde dit levensbelangrijke tekort enigszins te kunnen compenseren.
En zo zijn we uiteraard weer beland bij het begin, want kijk: was het niet de bedoeling van machines dat ze ons bevrijdden van het werk van onze handen en van de arbeid van ons hele lijf - het werk dat wij gedoemd zijn te verrichten in het zweet van ons aanschijn sinds wij in dit tranendal vertoeven? Voor dat labeur immers zijn wij gemaakt zoals we nu eenmaal gemaakt zijn: met pezen en met spieren die bloed nodig hebben en zuurstof, beweging en ritme, cadans, dag en nacht, zomer en winter en al het werk dat hoort bij de getijden, de opgang en de ondergang, het komen en het gaan, het eeuwigdurend rad. Hoe komisch wordt de mens niet die weigert om te zweten en die gelooft dat het veel beter is als hij zijn pezen en zijn spieren niet langer moet aanspreken? Wat voor een afschuwelijke vergissing begaan wij niet waar wij geloven een slag thuis te halen als wij in een luie zetel kunnen blijven liggen met de voeten in de hoogte, bier drinkend in plaats van water, en de prikkelende rook van tabak verkiezend boven de zuurstof van de heldere lucht? En willen wij meer eten dan wij in onze dagelijkse arbeid verbranden kunnen, dan zal men dat aan ons figuur ook weldra kunnen zien, en ongemakken allerhande zullen ons de vrede ontnemen die de handenarbeid ons anders had geschonken.
De automaat die de mens bedoeld had als zijn knecht, is baas geworden over hem en op die wijze heeft zich andermaal de vloek herhaald waarvan de oudste legenden verhalen: de mens heeft zijn Schepper God willen overtroeven door voor zichzelf schepselen te fabriceren die hem met hun arbeid eren moesten maar die schepselen, helaas, worden naar zijn eigen voorbeeld ongehoorzaam aan hun maker en op hun beurt onderwerpen zij hem aan zich. Warempel, in de machine die de mens verknecht, openbaart zich de wrok van God. En de code tot welke de mens alle dingen wil herleiden teneinde hen eens en voorgoed te kunnen bezitten, keert zich tegen hem. De mens wordt nu gedecodeerd, vervolgens wordt hij herleid tot zijn code, tenslotte wordt hij nietig verklaard want in het licht van de heerschappij van de code is hij niet langer uniek, is hij reproduceerbaar, maakbaar, construeerbaar uit het niets.
"Help!", zo roepen ineens enkele nog niet geheel afgestompte creaturen: "Help! Waar is mijn ziel?!"
(J.B., 2 oktober 2011)
Noten:
(1) Zie het oeuvre van de Vlaamse dramaturg en romancier Dirk Biddeloo.
27-09-2011
Uit het schuim van de zee - een recensie
Een cultuurkanjer ziet het levenslicht:
Uit het schuim van de zee
De Griekse Mythologie in 136 verhalen
door Kris Vansteenbrugge
Dit is het! Dit, hier, is het boek dat ik al in mijn jeugd koortsachtig zocht tot in de rommeligste boekenwinkels, op gezellige oude markten en hoog in het gebinte van ontelbare bibliotheken. Gij zult het niet vinden! zo klonk het t' allen kante: het boek dat gij zoekt, moet immers nog geschreven worden, en wie zal dat doen? Een groot geleerde met pensioen?
Dit hier is die ene, vaak vergeten peiler van de twee pilaren waarop de ganse westerse beschaving rust. Want naast het monotheïstische christendom dat sinds tweeduizend jaar de wereld overspoelde, is dit die andere en nog veel oudere bron, met wel duizend goden en evenveel verhalen: mysterieus en meer dan sprookjesachtig, maar o zo verklarend als wij díe vragen áchter de vragen stellen zoals bij uitstek kinderen dat doen: hoe zijn wij uit de chaos voortgekomen? Waarom verbeeldt onze achillespees de kwetsbaarheid? Kan een man een kind baren uit zijn hoofd of uit een van zijn dijen?
De woorden van de wetenschap zijn niet zomaar uit het Oud Grieks gewonnen: in Hellas ligt de oorsprong der begrippen, de kiem van de rede die ons de moderne wereld schonk. Want het begin der tijden reikt de einder van de toekomst de hand in de beloften van de nanotechnologie, de eugenetica, de megapsyche van het mensdom en Andromeda.
Uit het schuim van de zee, zo luidt het antwoord op de vraag van een oude man die alle leed en lusten heeft gekend: het wonderbare wezen dat uitgerekend door de broosheid die haar schoonheid geeft, moeiteloos alle krachten van de kosmos aan zich onderwerpt om ze dan eindeloos opnieuw te baren, werd zelf geboren uit het schuim der zee:
"Kronos hieuw Ouranos de geslachtsorganen af en wierp ze ver weg in de zee. En waar het zaad van Ouranos zich vermengde met het zeewater begon dit laatste te schuimen en uit het schuim kwam een onbeschrijflijk mooi en lieftallig wezen te voorschijn, Aphrodite, de godin van de liefde, een kind van de hemel en de zee." (p. 14)
Dit is een boek dat weidse velden behoeft met narcissen bezaaid, glooiende dalen vol boterbloemen en koele meertjes in de zon langs wier zanderige oevers een voltallig koor van nimfen danst, scanderend in een heilige vervoering:
"Toen ze met Zeus in het huwelijk trad
kreeg Hera als bruidscadeau van haar grootmoeder Gaia
een gouden appelboom.
Ze plantte de boom in haar eigen tuin,
die zich bevond op de hellingen van het Atlasgebergte,
dat is aan de westelijke kant van de wereld,
waar 's avonds de door paarden getrokken zonnewagen
van de god Helios op de aarde nederdaalt
en waar de weiden zich bevinden
waar de onmetelijke kudden koeien en schapen van Atlas grazen." (p. 19-20)
En dan krijgt dit verhaal een wending die wat herinnert aan de boom des levens uit de joodse heilige schrift: op een dag stelen de Hesperiden de gouden vruchten, en Hera laat de boom bewaken door de honderdkoppige draak Ladon - later nog door redder Herakles geveld.
Edoch, ware redding in het Grieks klinkt wel verrassend anders: toen op een dag de twee zonen van Hera's priesteres de plaats innamen van de zieke ossen die haar kar voorttrokken naar haar heiligdom, vroeg zij aan de godin een beloning voor hen beide. En ziet: Hera liet de twee terstond dood neervallen ter aarde: "Want, zo sprak de godin, de dood is het mooiste geschenk dat een mens kan te beurt vallen!" (p. 21)
Wie weet overigens dat de godin Hera een tempel had "op de heilige grond van Olympia (...) ouder nog dan die van Zeus? Te harer ere werden daar Spelen gehouden, de Heraiën, uitsluitend bestemd voor vrouwen. Maagden, naar men zegt." (p. 21)
Ooit nam Hera wraak op haar ontrouwe echtgenoot door bij zichzelf en zonder tussenkomst van een man, een zoon te verwekken, Hephaistos, die zo lelijk was dat zij hem maar meteen in zee wierp, waar nimfen hem voedden; een dwerg bracht hem later de smeedkunst bij. Uit wraak jegens zijn moeder smeedde Hephaistos haar een gouden zetel die zich om haar heen klemde en die haar zo gevangen zette. In ruil voor haar bevrijding eiste de lelijkaard Aphrodite als gemalin. Uiteraard was zij hem ontrouw en zo werd hij de 'hoorndrager'. (pp. 22-23)
Onder Zeus' kinderen waren de oorlogsgod Ares en ook Athena: zij was een bastaard, haar vader verorberde haar moeder maar kon haar niet verteren. "En ziet: uit het hoofd van Zeus steeg een volwassen vrouwspersoon op, fier en rechtop, gehelmd en geharnast, met lans en schild". (pp. 28-29)
Het verhaal over Erichthonios verklaart waarom Athena de kraai, haar lievelingsvogel, vervloekte en inruilde voor de uil; hij was het immers die haar meldde dat de bewaaksters van baby Erichthonios het verbod hadden overtreden om hem te bekijken: hij was geboren met een kronkelend slangenlichaam. Wie zijn bewaaksters waren, waarom het kind misvormd was en hoe het Erichthonios verder verging, staat allemaal nog in dezelfde paragraaf, compact én vloeiend. (p. 30-32)
Ook de maagdelijke wijsheidsgodin Athena had haar zwakheden. Zo maakte zij blind wie haar naaktheid aanschouwde. Zij leerde Arachne weven doch duldde niet dat haar leerlinge zich beter achtte dan Athena zelf van wie zij de lering loochende. Na een weefduel verhing Arachne zich, Athena kreeg spijt en veranderde de dode in een spin aan wie zij beval eeuwig te weven. (pp. 33-34)
Dan komt het verhaal van Poseidon met zijn burcht op de zeebodem, met zijn drietand en zijn gouden paardenkoets waarmee hij stormen bedwong tijdens zijn tochten over de oceanen. Wie wist dat zijn zoon Triton een 'zeemeerman' was? (pp. 36-38)
Hoe goden het aan boord legden om hun escapades te onttrekken aan het oog van hun jaloerse echtgenote, wordt onder meer verteld in het verhaal van Leto die door Zeus werd bezwangerd. "Sommigen beweren dat Zeus haar en zichzelf tijdens de paring veranderde in een kwartel (...)" (p. 39) Maar wie gelooft dat zij zich zo makkelijk liet verschalken, heeft het mis. Het vervolg van dat verhaal verklaart onder meer hoe de Egeïsche zee aan haar naam kwam, waar zich het middelpunt van de wereld bevindt en hoe de Pythische Spelen van Delphi zijn ontstaan.
Hermes dan, werd amper één dag na de bevruchting geboren en tegen de avond van zijn eerste levensdag weidde hij al de koeien van Apollo in 't gebergte. Uit de darmen van die koeien en uit het schild van een schildpad maakte hij de eerste lier. Hij bestal Apollo maar wist zich voor 't gerecht van Zeus zo geliefd te maken met zijn lier dat hij opgenomen werd als twaalfde god en benoemd tot goddelijke bode alsook tot god van de handel. (pp. 41-43)
Het verhaal van Io, de dienstmaagd van Hera die echter met haar echtgenoot Zeus aanpapte, is betoverend mooi. In een raamvertelling daarin verhaalt een fluitspelende Hermes aan de door Argos bewaakte Io die door Hera in een koe veranderd was, het verhaal van de fluit - andermaal een metamorfose, dit keer van de door Pan op de hielen gezeten nimf Syrinx die de goden om bescherming smeekte. Syrinx' bede werd aanhoord, zij werd veranderd in een rietstengel, waaruit Pan zijn fluit sneed. Hermes hakte nu een ingedutte Argos het hoofd af om Io te bevrijden, maar Hera stuurde een horzel op haar af zodat zij vluchtte en zich in zee stortte - de Ionische Zee. Maar hiermee is het verhaal opnieuw nog lang niet verteld. (p. 44-46)
Verliefd op de koningsdochter Europa, begaf Zeus zich in stierengedaante tussen haar vee en nodigde haar uit om plaats te nemen op zijn rug om haar vervolgens te ontvoeren alover de Middellandse Zee tot op Kreta waar hij weer zichzelf werd en zich met Europa verenigde. Europa kreeg drie zonen, waaronder Minos van Knossos, stamvader van de Minoïsche cultuur. Europa's ongeruste vader stuurde zijn zonen vruchteloos naar haar op zoek. Een van hen was Kadmos, die het orakel van Delphi raadpleegde. Het verdict luidde dat Zeus zelf het spoor verborg en dat hij met zijn mannen een koe moest volgen en een burcht bouwen waar ze strandde. Daar wilden zijn makkers drinken aan een bron, bewaakt door een monsterslang die hen verslond. Maar Kadmos versloeg de slang en Athena voorspelde hem dat hij als slang zou sterven nadat hij eerst een roemrijke stad had gesticht met de hulp van krijgers opgeschoten uit de tanden van de slang die hij op Athena's bevel daar zaaide. Die krijgers moordden elkaar uit, behalve vijf: de Sparti, met wie hij Thebe stichtte. (pp. 47-49)
Kadmos kreeg vier dochters, onder wie Semele, en ook met haar verenigde Zeus zich in de gedaante van een knappe jongeman. Toen hij zich bekend maakte, wilde zij de godheid zien en hij beloofde het haar ook ofschoon hij wist dat niemand god kon zien en blijven leven. Toen hij aan haar verscheen, brandde Semele op, en Zeus riep Hermes ter hulp om met een keizersnede nog gauw haar vrucht te redden en die in te planten in zijn eigen dij, en zo werd Dionysos geboren. (pp. 50-52)
In het verhaal van Ino wordt de oorsprong van de Isthmische Spelen verklaard: zij herdachten Ino en haar zoontje die tragisch om het leven kwamen. En even tragisch verging het haar zuster, Agave. Dionysos werd door vijf nimfen opgevoed, hij maakte wijn, leefde uitbundig en telde onder zijn volgelingen maenaden alsook saters, onder wie Pan. Na omzwervingen terug in Thebe organiseerde hij daar een orgie waarop Agave te gast was. Bedwelmd door de wijn aanzag zij haar zoon voor een wild dier, doodde hem en at van zijn vlees. Toen sprak Kadmos de beroemde woorden: "Prijst nooit iemand gelukkig voor hij zijn laatste dag heeft geleefd". (pp. 56-58)
En ook de zuster Autonoë verging het slecht. Haar zoon Aktaion zag op een keer Artemis naakt baden, waarop deze hem in een hert veranderde, zodat zijn honden hem verscheurden. Zeus bezwangerde de koningsdochter Kallisto - een tempeldienares van Artemis die geslachtsbetrekkingen verbood - en toen Artemis het merkte, veranderde ze haar prompt in een berin, die Arkas baarde, die op beren jaagde. Toen die op het punt stond om zijn moeder te doden, veranderde Zeus ook hem in een beer en van de twee maakte hij de sterrenbeelden Grote en Kleine Beer. (pp. 59-60)
Toen Demeter's dochter Persephone verdween, was zij uitzinnig van verdriet en prins Triptolemos vertelde haar "dat op een naburige weide een meisje was geschaakt door een geweldenaar in een door vurige zwarte paarden getrokken wagen. Daarna was de aarde opengescheurd en had het hele gespan verzwolgen [in het zogenaamde 'hol van Pluto (of Hades)']". Helios, de zonnegod die alles ziet, bevestigde dat Hades de dader der ontvoering was. Zeus werd ter hulp geroepen doch kon niets meer doen aangezien Persephone reeds gegeten had van de granaatappel die een terugkeer uit de onderwereld onmogelijk maakt. Van droefheid verdorde toen de ganse natuur en zo werd een compromis gesloten: een deel van het jaar mocht Persephone bij haar moeder, dan werd de natuur blij en ontlook de lente; het andere deel moest zij bij Hades in de onderwereld leven, dan verdorde alles en werd het winter. Hier rond werden de Eleusische mysteriën gesticht, uitbundige feesten over de levenscyclus. (pp. 61-63)
Betoverd door een jaloerse Aphrodite, deelde de koningsdochter Myrrha met een list het bed met haar vader. Toen die haar herkende, vluchtte zij naar Arabië maar toen zij zwanger bleek, schaamde ze zich zozeer dat ze niets meer wenste te zijn, noch levend noch dood. De goden veranderden haar in een myrrheboom die uit zijn bast welriekende gomhars weent om de verloren eer. Uit de schors werd Adonis geboren, een kind zo schoon dat Aphrodite hem adopteerde die het aan Persephone ter bescherming gaf. Ze kregen ruzie over het kind, en Zeus besloot dat het gedurende een derde van het jaar bij Persephone zou verblijven en een derde bij Aphrodite. Over het laatste derde besliste hij zelf en hij koos voor Aphrodite. Aphrodite werd verliefd op Adonis en de jaloerse Ares, in de gedaante van een ever, doodde hem. Adonis' bloed kleurde een beek rood die via de Styx naar de onderwereld stroomde. Waar het bloed van Adonis de aarde doodrenkte, ontsproten alom anemonen. (pp. 64-65)
Dan is er het verhaal van Tantalos die het allemaal voor de wind ging totdat hij de alwetendheid van de goden op de proef wilde stellen. Hij nodigde hen bij hem aan tafel uit en schotelde hen zijn eigen zoon Pelops voor. Alleen de nog in rouw verkerende Persephone at een stuk van zijn schouder, de andere goden doorzagen en verafschuwden de daad. Tantalos belandde in de Tartaros, de diepste hel, gefolterd door een eindeloze kwelling: staande in het water komt hij om van de dorst en onder altijd wijkende vruchten verhongert hij. Zeus liet de stukken van Pelops lichaam weer samenstellen, alleen het opgegeten stuk schouder ontbrak, het werd vervangen door ivoor. Poseidon werd verliefd op Pelops en schonk hem een stel paarden en een renwagen. (pp. 66-68)
De kunst van het paardenrennen kwam Pelops ten goede toen zijn oog viel op Onomaios' mooie dochter Hippodameia. Onomaios immers daagde elke huwelijkskandidaat uit tot een renwagenwedstrijd en boven de paleispoort hingen de dertien hoofden van Pelops' voorgangers tentoon. Hippodameia echter werd verliefd op Pelops en beraamde het plan om haar vader's wagenmenner Myrtillos om te kopen en zijn wagen te saboteren. Zijn loon: de helft van het rijk en de eerste huwelijksnacht met Hippodameia. Pelops won maar misgunde Myrtillos zijn loon en duwde hem van een rots naar beneden. Myrtillos kon Pelops en diens nageslacht nog net vervloeken. Om voor zijn misdaad vergeving te bekomen van zijn vader Hermes en van de andere goden, stichtte Myrtillos de Olympische Spelen. (pp. 69-71)
Maar hiermee werd de beknopte inhoud van slechts de eerste eenentwintig van de in totaal honderdzesendertig verhalen weergegeven. Ze bestrijken een kleine vierhonderd bladzijden en worden aangevuld met een vooral voor oningewijden bijzonder welkome, overzichtelijke genealogie en ook een uitgebreid trefwoordenregister. De tekst wordt verlucht met grappige pentekeningen van de grafische kunstenaar en cartoonist Kurt Vangheluwe. Het boek ligt vlot in de hand met zijn plooibare doch stevige kaft, de bladspiegel oogt fraai en ook lettertype en lettergrootte komen de leesbaarheid zeer ten goede. Een kanjer dan toch, een unicum in de Nederlandse taal en niet van de eerste de beste, een onschatbare rijkdom aan culturele bagage met eeuwigheidswaarde. Binnen pakweg driehonderd jaar zal men dit boek nog lezen in Vlaanderen en in Nederland, en zonder te overdrijven: als een boek het verdient om vertaald te worden, dan wel deze prachtige parel.
Nog iets over mythologie als ware kennis
Wie de oude, zangerige verzen leest waarin gewag gemaakt wordt van de mythologische oorsprong van de dingen, kan zich niet van de indruk ontdoen dat hij te maken heeft met metaforen verweven met welluidende vertelsels, veeleer dan met wat wij vandaag overtuigingen zouden noemen. De Griekse oorsprongsmythentreffen wij vandaag meestal aan in een of andere moderne taal en in de vorm van een haast redelijk verslag, terwijl ze eigenlijk gebaseerd zijn op de verzen van, in dit geval, vooral, een van de meesterwerken van een groot dichter, namelijk de Theogonia van Hesiodos: een muzikaal gedicht van meer dan duizend verzen dat er geen twijfel laat over bestaan dat hier vooral de menselijke fantasie van eeuwen aan het werk is geweest, vanuit het opzet om in een symfonische vorm het grote verhaal van het ontstaan van de wereld zo indrukwekkend, zo beeldend en zo volledig mogelijk te vertellen ten behoeve van het kind dat zich verwonderd afvraagt waar wij dan vandaan komen. Geen mens is er die zich die vraag niet heeft gesteld, en er is ook geen mens die de vraag van het kind onbeantwoord kan laten. En het dichterlijke antwoord is ook rijk en mistig genoeg om niet ontkracht te kunnen worden, om de fantasie veeleer te voeden dan ze in te tomen, en om zodoende hoop te schenken aan de mens die zich per slot van rekening verloren weet in de oneindige uitspansels van de ruimte en de tijd. Diezelfde rijkdom en mistigheid die onze vragen weliswaar niet onbeantwoord laten, maar die ze tevens verveelvoudigen, vindt men trouwens ook terug in de zogenaamd wetenschappelijke benaderingen van ten slotte exact dezelfde problemen, die nimmer wijken, doch die terugkeren, telkenmale met hernieuwde kracht geladen en met steeds weer onverwachte verrassingen. Het is daarom beslist niet zo, dat mythen prewetenschappelijke verklaringen zouden zijn; veel beter kunnen wij onze wetenschappen als neomythische verhalen bestempelen.
De Grieks-Romeinse oorsprongsmythen zijn ons het beste bekend, maar misschien eerder nog de Joods-Christelijke, en het verwondert ons dan ook terecht wanneer wij vaststellen dat, in tegenstelling tot de Helleense, de Joodse ontstaansverhalen bij velen van ons niet eens in strijd worden geacht met wat de moderne wetenschappen ons leren. Wij noemen de Griekse mythen moeiteloos pre-wetenschappelijk, en als wij zelf aan wetenschap doen, dan beschouwen we het zelfs geheel onbewust als een vanzelfsprekendheid dat wij geloof hechten aan wat de wetenschappen ons aangaande de oorsprong van de dingen leren, terwijl wij de mythologie als een folklore beschouwen. Anders blijkt het gesteld, althans bij velen, wanneer het wetenschappelijke arsenaal aan kennis naast de Joods-christelijke mythologie wordt gelegd. Deze laatste geldt immers zeer vaak als geloof, en ze blijft een eigen bestaan leiden naast het huidige spel van de wetenschappen.
Niettemin gebeurt zulks niet onterecht. Immers, de vragen die aan de basis liggen van de mythen, en deze die de wetenschappen hebben doen ontstaan, zijn in de grond dezelfde. Het wetenschappelijke denken is complex geworden en wegens zijn vele, hoge specialisaties uitgelopen op bijna louter technische aangelegenheden, wat het nadeel met zich brengt dat de oorspronkelijke vragen soms geheel uit het gezichtsveld verdwijnen. In de oude mythen daarentegen, blijven die vragen zelf uitdrukkelijk aanwezig en kunnen de prachtige metaforen principieel zelfs bij volslagen leken onmiddellijk de bijzondere gevoelens losmaken die eigen zijn aan de verwondering waarin het ganse opzet van de grote zoektocht naar verklaringen duidelijk wordt. Scholieren die met louter wetenschappelijke gegevens worden volgepropt zonder eerst terdege kennis gemaakt te hebben met het wonder van de mythen, dreigt het daarom te vergaan zoals de reizigers in de karavaan, uit de nachtmerrie van Kaspar Hauser in Werner Herzogs gelijknamige filmdrama: zij trekken door de leegte van een woestijn, echter zonder kop of staart, zonder oorsprong en geheel onwetend omtrent enig doel. Het schrikbeeld van de volslagen stuurloosheid is ongetwijfeld de allerzwaarste last waarmee de jonge generaties, welke uiteindelijk de toekomst van de mensheid vertegenwoordigen, worden opgezadeld wanneer men hen de schoonheid en de verwondering, zoals deze bij uitstek in de mythen spreekt, onthoudt. En die stuurloosheid is niet alleen een zware last: zij is op de keper beschouwd moordend en onhoudbaar, zowel voor de wetenschappen zelf als voor hun beoefenaars. Immers, de wetenschappelijke bedrijvigheid zelf lijdt er zwaar onder wanneer zij haar beginselen, die haar ziel zelf zijn, moet ontberen, en zo mag het dan ook niemand nog verwonderen dat er wetenschappen ontstaan, of althans bedrijvigheden, die, geheel losgekoppeld van enige oorsprong of enig doel, alleen nog technische complexen zijn die niet alleen geen aarde aan de dijk brengen, maar die bovendien, met een knipoog naar de mythologische toren van Babel, nog slechts energie en tijd verspillen die men dan elders tekort komt, zodat zij verworden tot een alles verslindend, louter spel. De doelen zijn dan middel geworden en het middel werd tot doel verheven, om het te zeggen met de auteur van de toren van Babel, met Christus, met Augustinus, met Marx, met Illich en ook met de postmodernen. Het zijn de mythe van de eeuwige Sisyphus, de Tantaloskwelling, de draad van Ariadne. De zaak is nu dat pas deze oerlegenden ons het licht schenken waarin wij ons bewust kunnen worden van waar we aan toe zijn. (1)
OVER DE AUTEUR
Kris Vansteenbrugge (°Grijsloke, 1940) is arts (chirurg) van beroep, net zoals Tsjechov, Slauerhoff en vele andere getalenteerde schrijvers. Hij is dramaturg, romanschrijver, essayist, dichter en marathonloper. In het spoor van zijn naamgenoot Chrisolius, een Armeense missionaris en martelaar die in de derde eeuw de Vlamingen in Grijsloke tot het Christendom kwam bekeren, bekeerde dokter Kris Vansteenbrugge onze gewesten tot de helende loopcultuur als stichter van Vlaanderen's mooiste loopkoers, Dwars door Grijsloke, die in augustus 2011 aan zijn eenendertigste uitgave toe was. Kris Vansteenbrugge is tevens een kenner van de literatuur en in het bijzonder van de Griekse Mythologie. Met Uit het schuim van de zee - de Griekse mythologie in 136 verhalen - komt hij tegemoet aan een aloude vraag naar een volledige, authentieke en overzichtelijke weergave van de verhalen die de basis uitmaken van de bakermat van de westerse cultuur - een unicum in de Vlaamse letteren, met een gezwinde pen en in een vlekkeloos hedendaags Nederlands. Kris Vansteenbrugge publiceerde eerder onder meer "Dwars door Grijsloke - Kanker en hartinfarct moeten niet zijn", over de nieuwe gezondheidsleer, "De mens... een loopdier - De heksen van Grijsloke", "Grijsloke's Olympiade", over de mythologische oorsprong van de verschillende Antieke Spelen" (Grijsloke 2000), "O jerum jerum jerum" (2006), een autobiografie, en nog een aantal toneelstukken. Voor meer info, zie:
Het is gangbaar om te zeggen dat de jeugd het voortouw neemt en dat men met het ouder worden onherroepelijk achterop gaat hinken en niet meer mee kan met zijn tijd. De daar achter liggende opvatting houdt in dat de tijd vergelijkbaar is met een karavaan die almaar voort raast en die alleen door jonge en snelvoetige mensen bij te houden is. Ouderen komen achterop te liggen zoals een peloton dat hopeloos in de mist verdwijnt - de mist van het verleden: vijftigplussers zijn niet meer bij de tijd, zestigers zijn reddeloos, zeventigers zijn afgeschreven en tachtigers zijn allang niet meer van deze wereld. De conclusie luidt dat de wereld aan de jongeren is, die immers de toekomst vertegenwoordigen, en oud worden heeft reeds de betekenis van het in levenden lijve wegdeemsteren, het vergaan tot een schaduw van zichzelf of, erger nog, het wegkwijnen in de vergeetput.
Het beeld van de vergeetput lijkt wel overdreven maar het is dat allerminst. Vergeetputten hebben echt bestaan en voor wie er in belandden, was er geen genade. Men werd letterlijk door iedereen aan zijn lot overgelaten en vergeten. Wie het begrip 'vergeetput' leert kennen, probeert zich allicht een keertje in te denken wat het wezen moet om moederziel alleen in zo'n put te belanden tot men door de dood zelf uit zijn lijden wordt verlost. Want zo erg is het leed der verstotelingen, dat zij op den duur de dood met open armen als hun ultieme verlosser ontvangen.
Er zijn vergeetputten van steen, gegraven in de diepten van de kerkers, maar er zijn ook vergeetputten van woorden, of beter nog: van onwoorden of van een zwijgen dat een doodzwijgen is. Maar de allerergste vergeetputten zijn misschien wel de monumenten, daar deze zelfs vergeetachtigen dwingen te herinneren aan hen die niet vergeten willen worden en die er ook fortuinen aan besteden om zich aan andermans herinneringen op te dringen. Zo worden alom ten lande maar ook op allerlei feestdagen het hele jaar door, koningen, kardinalen, prinsbisschoppen, pausen, edellieden en presidenten herdacht door heel plichtsbewuste mensen die er niet bij stilstaan dat er aldus geen plaatsen en geen dagen meer overschieten waarop zij hun bloedeigen grootouders en ouders kunnen gedenken.
Maar het beeld van de voortrazende tijd die alleen jongeren in staat zijn te volgen terwijl ouderen achterop moeten blijven, is allesbehalve waarheidsgetrouw. Meer nog: iedereen weet heel goed dat het in werkelijkheid helemaal niet de ouderen zijn die achterop hinken en die van de jongeren te leren hebben - dat ware immers de wereld op zijn kop! Sinds oudsher zijn het de jongeren die door de ouderen worden geschoold om bij de tijd te kunnen zijn! De afzichtelijkheid van een op zijn kop gezette wereld toont zich misschien nog het beste in de perverse ijver van de oudere die zich jonger wil voordoen dan hij is. Het zijn inderdaad de jongeren die de ouderen moeten navolgen en wie het anders verkiezen te doen, verheerlijken de onwetendheid en lopen hun eigen ongeluk in de armen.
De hedendaagse neiging - of is het een dwang - om de kinderen baas te laten en als voorbeeld te stellen, is zeer zeker verwant aan de opvatting dat de pure natuur het beste voor ons allen is en dat de beschaving niets dan leugens brengt. Daar is iets van, want onze 'beschaving', als zij die naam nog waard is, heeft met onverdroten corruptie en met noest bedrog zichzelf in discrediet gebracht. En zeer waarschijnlijk ligt de oorzaak van die jammerlijke aberraties in de verwisseling van interne door externe drijfveren onder de druk van het gouden kalf: het goede dat men doet vanwege een daartoe bewegende liefde, werd de weg versperd door regelgevingen van buitenaf die zich verbinden met beloning en met straf. Conditionering heeft de mens van zijn eigen ziel beroofd, of beter: wie zijn doen en laten aan externe voorwaarden heeft laten koppelen, die heeft zijn ziel verkocht - het kostbaarste wat een mens bezit omdat hij daarmee samenvalt en omdat er niets meer van hem rest dan dode stof waar zij verkwanseld is. Zo'n lege huls heeft monumenten nodig, uiteraard, want iets anders heeft zij niet meer. Een mens die niet meer is, heeft bezit nodig om dat gat van on-zijn mee op te vullen, alleen is er dan niemand meer om zich die goederen toe te eigenen, daar een zielloze er slechts door bezeten worden kan. Daarentegen behoeft een mens mét een ziel helemaal niet te nemen, doch te geven.
Het offer is het wezen zelf van het levende bestaan, en dat houdt heel eenvoudig in dat niets kan leven zonder 't eigen leven door te geven. Wie leeft, wil van nature al het leven dat hij in zich draagt, verspreiden, en dit gehoorzaam aan de wet dat het leven zich vermeerdert waar het zich uitdeelt, en dit zeer in tegenstelling tot het dode. In het dodenrijk bestaat geen vruchtbaarheid en daarom ook willen allen die dood zijn, nemen en bezitten - geheel vruchteloos helaas.
Maar dat niets kan leven zonder 't eigen leven door te geven, betekent ook dat niemand leven kan zonder zijn leven eerst uit de handen van een ander te ontvangen. Jongeren dienen alles wat zij zijn, van ouderen te krijgen die het op hun beurt ontvingen van hun voorzaten. Voeding in de eerste plaats, maar uiteraard ook opvoeding: kennis, levenskunst, tactiek, techniek, methode en geschiedenis. En alleen die jongeren die bij de ouderen in de leer gegaan zijn, zijn ook bij de tijd; de ongeschoolden daarentegen (en men kan zich uiteraard evenzeer buiten de schoolmuren scholen) leven in een onbeschaafd verleden. En tot die groep behoren uiteraard diegenen die geloven dat zij mee zijn met de tijd alleen maar omdát zij jong zijn. Zij vergissen zich in niet geringe mate, want in feite zijn ze - zij het veelal niet door eigen schuld - exemplaren in een steeds gulziger om zich heen grijpend museum van de menselijke soort dat zich op een onverwachte en haast surrealistische manier steeds zichtbaarder met de huidige samenleving vermengt.
(J.B., 21 september 2011)
11-09-2011
De opeising der ultieme productiemiddelen
De opeising der ultieme productiemiddelen
Ten tijde van de Industriële Revolutie was er armoede zoals nooit voorheen in de grootsteden van vooral Engeland en daarna ook in de Europese metropolen. Armoede die er eigenlijk niet had moeten zijn omdat de uitvinding van grote (stoom)machines de mens dan toch ontlastten van het zwaarste werk en zij de productie verveelvoudigden. Edoch, die grote middelen bleken in verkeerde handen: de productiemachines waren geen eigendom van de arbeiders die ze bedienden maar ze hoorden toe aan rijkelui die in hun hebzucht hun kapitaal wel eindeloos wilden verveelvoudigen - en dat ten koste van ontelbare mensenlevens en onnoemelijke ellende. Die tegennatuurlijk aandoende betrachting moet wellicht worden begrepen als een consequentie van het Calvinistisch piëtisme dat aan de mens voorhoudt om boete te doen, wat enerzijds betekent dat hij hard moet werken maar anderzijds ook dat hij niet mag genieten - in casu van de vruchten van zijn arbeid, waaruit zowel de goedkeuring ten aanzien van de menselijke ellende als de tot stand koming van een groot kapitaal wordt verklaard. De adder onder het gras is uiteraard het feit dat de ellende en de rijkdom wel bijzonder ongelijk worden verdeeld: de ene klasse krijgt alle ellende en de andere bezit alle rijkdom. Godsdienst als opium voor het volk?
Een van de voortvarende textielbarons in Duitsland had een zoon die filosofie studeerde en na een stage in een katoenfabriek van zijn vader in Manchester, publiceerde Friedrich Engels in 1845 een rapport, getiteld: "Toestand van de arbeidersklasse in Engeland in 1844". Weinig later dokterde hij samen met de uitgever Karl Marx een theorie uit om aan die wantoestanden een eind te maken. Een niet verwaarloosbaar deel van de wereld (onder meer China, Rusland, Cuba, Noord-Korea, Laos en Vietnam) probeerde die theorie ook toe te passen binnen het zogenaamde communisme maar blijkbaar toch zonder de verhoopte resultaten.
Toch blijft de Marxistische kritiek geldig dat productiemiddelen in vreemde handen een bron zijn van ellende. Aanvankelijk waren die productiemiddelen de grote en dure machines in de mastodonten van de fabrieken maar in de loop der tijd werden zij verfijnd, totdat zij uiteindelijk onder meer de machinaties werden in het zaad zelf van de gewassen waarmede wij ons voeden: door de genetische manipulatie van landbouwproducten eigenen de kapitaalkrachtigen zich dit ultieme productiemiddel toe, dat de onontbeerlijke bron van alle voedsel is. Het zaad der gewassen is niet langer een natuurlijke voedselbron, het werd geprivatiseerd.
Aan het zaad van de mens zelf is nog niet geraakt, maar dat lijkt heel weldra te zullen veranderen. Het eigendomsrecht van een mens op zijn eigen zaad wordt heden fel ter discussie gesteld, zij het in bijzonder sluwe verkappingen. Zo is er, enerzijds en het schandaal van Hitler's Lebensborn ten spijt, het thema van de eugenetica of de verbetering van nu ook de menselijke soort via selectie. In bepaalde westerse landen worden zwangere vrouwen gratis gescreend op de gezondheid van hun vrucht, en de onderzoeksresultaten drukken zich uit in statistische termen. De jonge moeders die zich onderwerpen aan de tests krijgen te horen dat hun vrucht bijvoorbeeld negentig percent kans heeft om gezond te zijn, maar voor hetzelfde geld luidt het 'verdict' dat er een kans van zeventig ten honderd bestaat op bijvoorbeeld het syndroom van Down. De ouders kunnen dan beslissen om de zwangerschap te onderbreken, maar in drie gevallen op de tien aborteren zij zodoende een gezonde vrucht. Zij kunnen er ook voor kiezen om het kind te houden en indien dat dan gehandicapt ter wereld komt en misschien meer zorgen behoeft dan een gezonde baby, zal de staat bijspringen in de kosten. Edoch, die solidariteit is bijzonder voorlopig want er gaan steeds meer beschuldigende stemmen op. Het is namelijk de bedoeling dat gewaarschuwde ouders die een te behoeftig kind op de wereld zetten, in de toekomst die extra kosten zélf dragen.
Maar naast de eugenetica is er nog een tweede luik aan de beroving van de mens van zijn kroost. De discussie over het eigendomsrecht van de mens over zijn eigen zaad- en eicellen verloopt vooralsnog verdoken en is daarom des te verraderlijker. Het kind wordt niet bij de naam genoemd maar men heeft het over een zogenaamde overbevolking die het zelfs noodzakelijk zou maken dat men zich betreffende de eigen procreatie aan opgelegde maatschappelijke regels onderwerpt. Aanvankelijk worden ons onze zaad- en eicellen niet ontnomen, maar we mogen ze wel niet meer aanwenden voor hun natuurlijke doeleinden. Slagen we er niet in om aan die nieuwe wetten te gehoorzamen, dan worden we - weliswaar pijnloos - onvruchtbaar gemaakt, zogezegd voor het eigen comfort. Vergelijk het met een staat die haar burgers intact laat en hen slechts verbiedt om te lopen; als dan blijkt dat menigeen zich niet beheersen kan, steekt de staat het volk een handje toe met een generale amputatie van de benen.
De uitvlucht van de overbevolking is wel bijzonder sluw, want in feite wordt niet zozeer het aantal mensen als zodanig beoogd, maar wel diegenen die niet langer beantwoorden aan de nieuwe normen zoals bedacht door zogenaamd verlichte geesten, zoals bepaalde atheïsten zichzelf graag noemen. Daarentegen zal de kweek van diegenen die wél beantwoorden aan de nieuwe norm worden gestimuleerd met alle mogelijke middelen want hier geldt uiteraard een onderbevolking. Het is een kwestie vergelijkbaar met de door Ivan Illich aangekaarte tegendoelmatigheid: dat wij ons ondanks het gebruik van auto's trager verplaatsen dan weleer, geldt weliswaar wel voor het volk maar zeker niet voor de superrijken die immers geen halve dag per etmaal moeten werken om de dagelijkse verplaatsing met de auto naar het werk te kunnen betalen. De 'vooruitgang' is weliswaar tegendoelmatig voor de massa maar voor de rijken blijft hij voordelig: hij hevelt de energie en de levenstijd over van arm naar rijk. En hetzelfde geldt hier inzake het mensenzaad: het wordt ontnomen aan het volk maar tegelijk doen de regeerders er sowieso hun zinnetje mee.
Wie geloven dat het nog zo'n vaart niet zal lopen, dienen zich goed rekenschap te geven van wat er in het verleden zoal bekokstoofd werd inzake de manipulatie van brave burgers. Het lijstje is lang, de uitwas van de Nazi-concentratiekampen blijkt in zeker opzicht niet eens zo'n uniek geval te zijn.
Doorheen de ganse middeleeuwen regeerde over het Westen het christendom dat samen met de wereldlijke macht het volk onderwierp maar ook opvoedde en zekerheid gaf en rust. De hysterie die vandaag wereldwijd hoogtij viert, was ondenkbaar toen: God schiep de wereld en Hij was meteen ook de eindbestemming van al het bestaande. Zinvragen, twijfels en onzekerheden waren ondenkbaar daar de kerk in de plaats van de mensen nadacht, besliste en verantwoordelijkheid opnam in ruil voor simpele doch volledige gehoorzaamheid. Maar dat recept behoort nu definitief tot een verleden dat alleen nog terug zal keren voor wie zich welbewust aan sprookjes overgeven. De zich verlicht achtende mens heeft Gods plaats ingenomen: hij ontzegt aan zijn schepper het bestaan en zijn eigen leven wijt hij aan een blind toeval waarover hij zich het recht toe-eigent om het op zijn minst wat bij te sturen.
Edoch, die bijsturingen blijken in de praktijk in feite verregaande experimenten te zijn van een vooral financiële, in veel mindere mate intellectuele en in moreel opzicht volstrekt ondermaatse elite - experimenten door zo'n elite uitgevoerd op enkelingen maar ook op ganse volkeren en wel geheel buiten het medeweten van de 'proefkonijnen'. Ongelooflijk misschien, maar het gaat hier helemaal niet om speculaties doch om historische feiten waarvan de kampen van Hitler slechts de best bekende zijn, of moet men veeleer spreken van de slechtst bewaarde geheimen der transhumanisten?
Men weet wat de Verlichting is en hoe zij ontstond en ontwikkelde en het is niet altijd zo'n slechte zaak geweest dat de mens of de staat de verantwoordelijkheid voor het eigen lot als het ware uit Gods handen rukte (of althans uit die van zijn 'vertegenwoordigers') om het zelf mee te gaan bepalen - men denke maar aan de sociale wetten die nu de caritas vervangen maar ook de grenzeloze uitbuiting. Maar wie had ooit kunnen vermoeden dat diezelfde verantwoordelijken die de zorg voor de armen dan toch verbeterden door ze te institutionaliseren in sociale wetten, alras aan 't pleiten zouden gaan tégen die wetten en vóór de terugkeer naar de wet van de natuur of dus naar de algehele wetteloosheid die met de wet van de sterkste samenvalt?
Het is weliswaar zo dat de geneeskunde de zwakkeren in leven houdt, dat zij ervoor zorgt dat ze zich voortplanten en dat zij op die manier aan de volksgezondheid feitelijk geen echte dienst bewijst: had men de natuur zijn gangetje laten gaan, dan waren de zwakken die vandaag de staat tot last zijn, allang weggeselecteerd. Maar is de feitelijke volksgezondheid dan belangrijker dan de zorg die mensen voor elkaar wensen te dragen? - dat is de vraag die weliswaar voor sommigen moeilijk te ontdekken valt maar die dan toch niet in de duisternis van de onwetendheid verdwijnen mag omdat met deze vraag het lot van de mensheid als zodanig is verbonden. Wie anders heeft er baat bij die best denkbare volksgezondheid van morgen als het niet de actueel levenden zijn? En zijn zij het ook niet die willen geholpen worden als zij zwak zijn en lijden? De morgen niet meer bestaande zwakkelingen zullen alvast niet applaudisseren voor de natuurlijke selectie en de sterken die in leven bleven evenmin want zij hebben het nooit anders gekend. Als men vandaag mensen aan hun triestig lot overlaat omdat zij anders de gezondheidsstatistieken van morgen naar beneden zouden halen, dan kiest men vóór statistieken en tégen de mens. Dat die statistieken ook over mensen gaan, is hier uiteraard geheel irrelevant. Er bestaan theoretici van verschillende vormen van historicismen die bereid zijn om alle generaties levenden in dwangarbeid op te offeren voor het heil van ooit al was het slechts één generatie die in een verre toekomst in weelde zou leven. Zij maken dezelfde fout als allen die een gans leven doorbrengen in slavernij om, eenmaal met pensioen, van de vruchten van hun noeste inspanningen te kunnen genieten. Blijkbaar zien zij niet in dat zij aldus de slaaf zijn van zichzelf want in hun jonge jaren werken zij zich te pletter om het wrak dat zij op hoge leeftijd zullen zijn te kunnen dienen. Vaak ontdekken ze hun vergissing veel te laat om die nog te kunnen herstellen.
De geneeskunde houdt de zieken in leven door de ziekten te bestrijden, maar aldus maakt zij de zieken ook gezond genoeg om voort te kunnen leven. Zo ook bestrijden de armenwetten de armoede en niet de armen, en dit geheel in tegenstelling tot wat de heden vaak geciteerde Thomas Malthus publiek maakte: hij klaagde het aan dat de armenwetten de armen creëren die ze bijstaan, terwijl de (voldoende) bijgestane armen uiteraard niet langer arm zijn, net zoals de bijgestane zieken niet langer ziek zijn en de bijgestane hongerlijders niet langer honger lijden. De honger uit de wereld helpen door alle hongerlijders het schavot te geven, is een wel heel doeltreffende methode, althans tijdelijk, maar wie de waanzin daarvan niet inzien, die zullen op den duur ook pleiten voor het doden van de zieken in functie van de volksgezondheid of voor het elimineren van de onwetenden met het oog op een staat met alleen maar geleerde burgers. Dat die waanzin al in opmars is, mag blijken uit de jongste wetten inzake abortus en euthanasie, maar nog veel meer geheel onwettige activiteiten in deze richting hebben allang ingang gevonden en zij kunnen zich voltrekken precies omdat zij dat doen in het grootste geheim voor hun slachtoffers, maar dat is een bijzonder uitgebreid verhaal apart. Want het gaat hier om een waanzin waarbij telkenmale de door het kwaad getroffen slachtoffers het een tweede keer moeten verduren: zij die door ziekten worden getroffen worden een tweede keer getroffen door een tiran die per abuis niet de ziekten doch de zieken uitroeit, of een tiran die de analfabeten uitroeit in plaats van het analfabetisme, de daklozen in plaats van het woningentekort, de hongerigen in de plaats van het voedseltekort en de zogenaamd overtollige mensen in plaats van de overbevolking.
Als er al van overbevolking sprake kan zijn, dan is het uiteraard de vraag wie tot de overtolligen behoren en wie zich veilig mogen weten: de aloude vraag van Plato waar die zich afvraagt of het zijn hoofd is, die de grootste van de twee een kopje groter maakt dan de ander, ofwel zijn benen. Hoe dan ook zien in dit onderwerp vandaag al heel wat gewetenslozen een reden om het niet zo nauw te nemen met het leven van de enkelingen, er zijn immers exemplaren te over van de menselijke soort. En dat is warempel een vorm van snel om zich heen grijpend 'denken' - of ondenken - waarover het laatste woord nog lang niet is gezegd. (1)
Achter de 'officiële' theorie dat bij dementie de hersenen afsterven ten gevolge waarvan de geest wordt vernietigd, gaat de opvatting schuil dat de geest slechts een bijverschijnsel is van de stof, en meer bepaald: dat hij niets anders is dan de werking van onze hersenen. Maar het feit dat bij het afsterven van de hersenmassa ook de geestelijke functies verdwijnen, bewijst de juistheid van die verborgen theorie in geen geval. Het kan immers evenzeer zo zijn dat de hersenwerking alleen maar de verbinding vormt tussen de in dat geval twee verschillende 'dingen' van lichaam en geest, en dan zou een beschadiging van de hersenen de geest als zodanig intact laten terwijl dan de band van de geest met het lichaam - en dus met de buitenwereld - zou worden verstoord. Die verstoring zou dan meebrengen dat, enerzijds, zintuiglijk opgedane informatie niet langer tot de geest doordrong terwijl, anderzijds, ook de fysieke uitvoering van wilsbesluiten bemoeilijkt werd. Deze andere opvatting is nu niet slechts een logische mogelijkheid: zij wordt ook bijzonder plausibel in het licht van de observaties die men kan doen bij Alzheimerpatiënten.
Het is niet zo dat Alzheimer-patiënten die aan afasie gaan lijden - wat wil zeggen dat zij de woorden niet meer vinden om zich uit te drukken, of dat zij de woorden die zij horen niet meer correct herkennen - het is niet zo dat deze afasiepatiënten helemaal geen gedachten meer zouden hebben en derhalve dat zij met een leeg hoofd zouden rondlopen en dat ze zich niet langer bewust zouden zijn van het feit dat ze leven. Het is helemaal niet zo dat deze zieken onbewust bestaan zoals men vaak ook veronderstelt dat comapatiënten zouden bestaan. Het snijdt veeleer hout om afasielijders te gaan vergelijken met mensen die verlamd zijn: zij kunnen wel nog willen bewegen, maar zij zijn niet meer in staat om die wil in bewegingen om te zetten. Op een vergelijkbare manier willen afasiepatiënten wel nog communiceren, maar zij vinden de woorden daartoe niet langer omdat de schakel tussen gedachten en woorden mank loopt. Ja, er is een essentieel verschil tussen, enerzijds, gedachten en, anderzijds, woorden, zoals er ook een wezenlijk onderscheid bestaat tussen, enerzijds, het stoffelijke lichaam en, anderzijds, de onstoffelijke geest.
En toch zijn de twee - geest en stof - zeer zeker innig onderling verbonden en de sterkte van hun band kan misschien wel het beste worden vergeleken met de in deze wereld onlosmakelijke band tussen materie en vorm. Er bestaat in deze wereld namelijk geen materie zonder vorm terwijl er evenmin vorm zonder materie is. In deze wereld wel te verstaan, want in onze gedachten kunnen wij vormen koesteren los van elk substraat, of kunnen wij aan materialen denken zonder dat wij een welbepaalde vorm op het oog hebben. Zo ook kunnen we aan iemand denken die afwezig is en ook aan een persoon die niet langer leeft, wat betekent dat hij niet langer bestaat in deze wereld. Een substraat om met een overleden persoon te communiceren is er weliswaar niet en zo blijft die persoon dan ook afwezig in deze wereld. Maar te beweren dat hij niet langer bestaat, is uiteraard een brug te ver.
In zijn Hersenschimmen laat de Nederlandse schrijver Bernlef een Alzheimerpatiënt een toespraak houden voor een publiek dat er niet is. De zieke spreekt alsof hij toehoorders heeft, en hij gelooft ze zelf ook te zien, terwijl ze er niet zijn. Hij kan dat doen omdat hij zich op dat ogenblik niet bewust is van het feit dat zij er helemaal niet zijn, want mocht hij ook zien dat ze er niet zijn, hij zou hen zeker en vast niet toespreken. In feite handelt hij zoals iemand die droomt, of eerder nog: zoals iemand die slaapwandelt. Gedurende de droom blijft het lichaam vrijwel onbeweeglijk, ook als wij dromen dat we bijvoorbeeld lopen, en dat komt doordat de band tussen onze hersenen en onze spieren werd verbroken: wie slaapt en droomt, heeft in feite zichzelf als het ware verlamd. Bij de slaapwandelaar is die verlamming gebrekkig of onvolledig. Bij de Alzheimerzieke kon men spreken over een verbroken schakel tussen de gedachten en de zintuigen.
Wie een toespraak geeft voor een onbestaand publiek, krijgt niet die informatie binnen dat niemand aanwezig is omdat hij helemaal géén informatie binnenkrijgt op dat moment. Zo ziet een blinde niet dat het nacht is omdat hij sowieso niet ziet, en wat hij in zijn gedachten heeft, is geen nachtzwarte duisternis en een volstrekte afwezigheid van licht doch veeleer een klare blauwe hemel. De man die een toespraak wil houden voor een publiek en die niet langer in staat is om zich ervan te vergewissen of er een publiek aanwezig is, mist de informatie dat er niemand is, als er niemand is terwijl hij gelooft of zelfs maar hoopt of vreest dat er iemand is, maar hij mist evenzeer de informatie dat er iemand is, als er iemand is terwijl hij gelooft of hoopt of vreest dat er niemand is. Is hij zich niet bewust van het feit dat hij geen informatie uit de buitenwereld binnen krijgt, dan droomt hij, zoals ook wij allen onze werkelijkheid bedromen, maar hij droomt dan wel ongeremd terwijl gezonde mensen vrijwel ononderbroken feed-back krijgen van hun zintuigen. Overigens duiden wij de gebeurlijke korte onderbrekingen van die feed-back bij gezonde doch vermoeide mensen aan met de onschuldige term 'verstrooidheid'. Men zou kunnen zeggen dat de zieke die een onbestaand publiek toespreekt, gewoon langdurig verstrooid is, eventueel zonder hoop op een terugkeer uit zijn verstrooidheid naar deze wereld.
Wie uit de psychische afwezigheid van een demente mens de conclusie trekt dat deze zieke nergens meer is, die redeneert even kort door de bocht als de peuter die immers gelooft dat zijn moeder weg is van zodra zij uit zijn gezichtsveld is verdwenen. Kleuters denken dat de wereld verdwijnt als zij met de handen de eigen ogen bedekken. En leugenaars geloven dat zij met hun eigen woorden de waarheid kunnen veranderen of dat zij hem dan toch een beetje kunnen bijvijlen. Maar er zit veel waarheid in die laatste overtuiging, gelet op het feit dat een groot stuk van onze werkelijkheid interpretatie is. Het gaat zelfs zo ver dat de leugen als zodanig bij machte is om het mensdom in zijn greep te houden en om een negatieve werkelijkheid van slechts schijn en toneel - althans tijdelijk - te laten zegevieren over het ware leven en de natuur.
Waar bijvoorbeeld de werkelijkheid van het geld, die de wraak tegenwoordig stelt, regeert, worden gastvrijheid, liefde en de leniging van alle andere noden gekocht en verkocht, echter irreëel en in schijnvormen. De toerist op hotel kan middels de bedrieglijk zachte dwang van het geld zijn gastheer ertoe brengen hem onderdak te geven en hem te voeden, terwijl hij daar zonder geld ongetwijfeld geen voet in huis kon zetten. Het geven en het nemen in eer en dankbaarheid werden gefnuikt door de ersatz van het kopen en het verkopen met het wapen achter de hand en het al dan niet gevoed worden is niet langer een zaak van noden maar van rechten die middels geld worden afgekocht of die bij gebrek aan geld aan de noodlijdende worden onthouden.
De waarheid wordt aldus verdraaid door een leugen die alles bepalend dreigt te worden, terwijl er slechts één waarheid is en de interpretatie ervan slechts een spel kan zijn. Maar de waarheid verdwijnt helemaal niet als wij hem loochenen, de moeder die buiten het gezichtsveld van de peuter valt, is helemaal niet in rook opgegaan en de in deze wereld afwezige psyche betekent helemaal niet dat de mens in kwestie nergens meer is. Wijzelf zijn toch ook nog altijd ergens en wij denken toch ook nog steeds aan bepaalde dingen wanneer wij een tijdlang hebben opgehouden met praten? Of beleven wij dan echt helemaal niets meer als wij onbeweeglijk neerliggen en slapen en in dromen verzonken zijn? Of is een ander dan niets meer dan alleen datgene wat wij van hem of haar kunnen voelen, horen en zien? Hoe aanmatigend zou het zijn om zulks zelfs maar te veronderstellen, zo hoor ik u morrelen, maar waarom dan neemt men wél aan dat een demente een mens is geheel zonder geest?
Er zal nog veel water door de zee vloeien vooraleer men eindelijk aanvaardt wat allang geschreven staat: wat uit stof is, is en blijft stof, en wat uit geest is, is geest. De geest en de stof hebben elk een eigen oorsprong en de wondere schepping van het leven verenigt die twee, zoals ook materie en vorm op wondere wijze zijn verenigd in de schepping van de 'levenloze' dingen. Zo ook zijn de ruimte en de tijd onderling onlosmakelijk verstrengeld, en ook de materie en de golf in de kleinste partikels, en nog ontelbare andere zaken die behoren tot het zichtbare of tot het onzichtbare. Wij mogen alvast nimmer zeggen dat al wat wij zelf niet zien, ook niet kan bestaan, want wij zien slechts wat wij mogen zien, ons zien is warempel gerantsoeneerd zoals ook de dingen die wij mogen eten en drinken, want de inhoud van de menselijke maag is zeer beperkt zoals ook de inhoud van de menselijke geest.
(J.B., 8 september 2011)
26-08-2011
Welcome to the machine!
"Welcome to the machine!"
Het is een historische vergissing als men gelooft dat men het christendom uit de maatschappij kan wegsnijden terwijl men al de rest gewoon overhoudt. Een religie is niet een los element dat men door middel van een in wetteksten gegoten beslissing toelaat, installeert of verbiedt en een maakbaarheidsgeloof dat een dergelijke opvatting ondersteunt, moet wel bijzónder naïef zijn. Een religie is verbonden met een maatschappij zoals onze hersenstam vergroeid is met de rest van onze hersenen en van ons lijf en het verwijderen ervan heeft de dood van het ganse organisme tot gevolg. Deze zaken zijn te ingewikkeld om er haastig mee om te springen, maar toch kan en moet er gewezen worden op het feit dat het onmogelijk is om het christendom af te voeren en om tegelijk de christelijke principes te blijven handhaven alsof zij een voortbrengsel waren van mens en samenleving.
De wet der gewoonte maakt dat wij er niet meer bij stilstaan en dat we het ons niet meer realiseren, maar de principes van het christendom zijn allerminst natuurlijk: ze zijn uiteraard niet tegennatuurlijk maar wel bovennatuurlijk. De wet van de naastenliefde stamt niet uit een puur natuurlijke ontwikkeling en zij onderscheidt zich ook subtiel doch grondig van de solidariteit die zelfs eigen is aan kolonies van insekten of aan de zelfopoffering van ouders voor hun kinderen of van oudjes voor hun jongen, welke allemaal zuiver natuurlijke doeleinden dienen, zoals de handhaving van de soort. Dat kan niet worden gezegd over kinderen die zorg dragen voor hun bejaarde ouders of over mensen die de rechten van gehandicapten verdedigen en van niet ingeburgerd want hetzij papierenloos hetzij nog ongeboren leven. De waan dat de caritas en de liefde in het algemeen even natuurlijk zouden zijn als de wet van de sterkste, is een feit, en de veronachtzaming van dit feit verkapt het geleidelijk doch gestaag afglijden naar een toestand van algehele verdierlijking. Die toestand komt er sneller dan men voor mogelijk houdt en een terugkeer op zijn passen is dan wellicht alras uitgesloten.
De huidige secularisering in het Westen gaat gepaard met de opkomst van een hele reeks van welbepaalde ondoordachte meningen omtrent existentie en ethiek welke zich veeleer via reklametechnieken dan door redelijke overtuiging naar het voorplan werken en ingang vinden bij het volk, dat die denkbeelden dan huldigt - niet uit overtuiging maar uit angst om uit de pas te lopen. Die meningen ontspruiten aan een arrogantie welke zijn oorsprong vindt in een verlies van realiteitszin dat op zijn beurt door arrogantie wordt versterkt. Dit proces is niet nieuw waar het vandaag opduikt: met de regelmaat van de klok keert het terug in de loop van de geschiedenis van ons menszijn dat in wezen een wording is en telkenmale vormt het een bedreiging welke zich wapent met uitgerekend die middelen die voor het goede waren bedoeld.
Het Goede wordt namelijk onzichtbaar wanneer het van zijn bron werd afgesneden, zoals ook de Waarheid en de Schoonheid op de dool zijn waar hun schenker wiens wezen ermee samenvalt, verdwijnt. De Weg, de Waarheid en het Leven zijn immers allerminst objecten: zij vormen daarentegen een goddelijk persoon. Het beste realiseren wij ons dat we onze eigen bron niet kunnen zijn, waar we moeten ondervinden dat we pas in leven kunnen blijven mits het dagelijks tot ons nemen van ander leven dat, zoals de Christus zelf het zegt, met zijn bloed en met zijn lichaam samenvalt. Wat leeft, ontspruit nimmer uit zichzelf, het heeft een bron, een moeder die zich offert of een milde schenker en vandaar ontvangt het ook zichzelf op elk moment. Nooit kan een levende zeggen: en nu heb ik genoeg, dit is van mij, ik maak een hek om mijn reserve heen en voortaan ben ik zelfbedruipend en hoef ik niemand nog te danken of te eren! Niemand is ooit autonoom; al wie leeft, doet dat pas door deel te nemen aan de levensbron, door zich te laven aan het levenschenkend water.
Het goede en het leven dat wordt afgedwongen met de wet, kan nooit het goede of het leven zijn omdat wat goed is en wat leeft, uit zichzelf moet komen en nimmer wordt geboren uit de angst voor dreiging, leed en dood. Indien het goede of het leven wél afdwingbaar was, dan waren uiteraard het kwade en de dood de bron van 't goede en van 't leven, wat absurd was. Daarom kan een afgedwongen goed slechts namaak zijn: het is geen leven maar een pseudo-zijn dat het leven naar de kroon steekt omdat het nu eenmaal zonder zijn bron en helemaal op zichzelf zou willen bestaan. Andermaal: het leven en het goede kunnen afgesneden van hun bron niet zijn.
Waar men gelooft dat het alsnog doenbaar is om allerlei goeds te 'organiseren', daar tracht men hetzelfde te doen als wie proberen om een levend wezen te maken: niet door het te laten geboren worden uit een ander levend wezen of een moeder, maar door het op te bouwen met stenen en met slijk zoals men ook een huis opbouwt. Edoch, wat men dan bekomt, is warempel geen mens doch een golem: een machine, een organisatie, een in wezen levenloze struktuur waarvan niet de levenssappen de motor vormen maar wel de angst voor de sancties die al wie zich geen regels laten opleggen, bedreigen met vernietiging. Dat is immers alles wat de reglementen van een artificieel orgaan kunnen doen om het leven in de pas van het levenloze te laten lopen: het bedreigen met de dood. "Welcome to the machine!", zo klinkt welbekend sinds jaar en dag de kritiek van Pink Floyd. Wat de christenheid organiseert, is daarom geen levenloze regelgeving doch een superleven, met name de bron van het leven zelf.
Waar de Levensbron ontbreekt, is alles aan verval ten prooi en ten dode opgeschreven. Een afgedwongen caritas wordt alras geperverteerd door ons welbekende slogans zoals ze ook al een eeuw geleden weerklonken uit de monden van dictators. Hitler schreeuwde in het rond dat het ongehoord is dat de beste strijdkrachten moeten sneuvelen aan het front om bejaarden en zieken te beschermen. Het klinkt misschien nog vreemd in onze oren, maar op de keper beschouwd is het wars van het christendom inderdaad absurd als een maatschappij zichzelf op die manier verzwakt, daar zij louter van nature enkel streven kan naar de eigen handhaving en versterking. In puur natuurlijk opzicht en wars van elke moraal, zijn concentratiekampen waar de ballast van de maatschappij wordt omgebracht, rendabel en is het wreder om te dulden dat hongerlijders zich voortplanten dan om hen te steriliseren of zelfs af te maken. Edoch, de teleologie van die 'puur natuurlijke' aanpak kan niets anders zijn dan een dol draaiende molen, in hetzelfde bedje ziek als bijvoorbeeld de hebzucht. De sterkste immers is nooit sterk genoeg, de vijand moet tot minder nog dan niets worden herleid, het streven naar macht kent geen grenzen en het bestaan zelf verwordt dan tot een kankergezwel dat groeien blijft totdat het onder het eigen gewicht bezwijkt. Het natuurlijke is met andere woorden ten dode opgeschreven tenzij het uit de dood gered wordt door de bron van 't leven zelf, dat de natuur uitnodigt om zichzelf te overstijgen.
Geboren uit de naastenliefde, worden ouderlingentehuizen alras afgebroken waar zij niet langer rendabel zijn en men gelooft dan in die nieuwe rentabiliteit die veel rationeler zou zijn dan de oude die naar men zegt louter op emoties drijft. Emotie, dat is waartoe de naastenliefde wordt herleid door wie niet weten willen dat zij allerminst natuurlijk is. Zelfs plicht wordt door de zogenaamd verlichte geesten bij de dingen van 't gevoel gekatalogeerd als men die wil vervangen door verzuim verkapt door compromise en door pragmatiek. De nieuwe rede zegt dat zij bejaarden, zieken en gehandicapten wil verlossen uit hun leed met de genadedood, maar zij weet heel goed dat dit voorwendsel niets minder dan een uitvlucht voor die moord kan zijn. De onvoorwaardelijkheid en het gratuïete welke ooit het leven schonken, worden niet meer begrepen waar de liefde zelf ontbreekt, en zo verstrikken zich de mensen in een wirwar van argumenten zonder grond en wordt het doen en laten uiteindelijk weer door de kracht van de natuur gestroomlijnd zoals dat ook 't geval was vooraleer het christendom de wereld aandeed: het recht verdwijnt, alleen 't geweld schiet over, de wreedste onder de wreedaardigen regeren en herleiden al wie leven tot hun handlangers of werktuigen, de slavernij staat weer op, de uitbuiting, het eindeloze leed waarover bibliotheken van aangrijpende romans werden volgeschreven, de wereld wordt de hel en alle hoop is op nu ook de wil ontbreekt om 't anders aan te pakken.
Wat overschiet is inderdaad een golem, een levenloze namaakmens, een pop, een machine, een uit de hand gelopen organisatie die de mens voortaan regeren zal, verdrukken zal vooral en slechts het leven gunt om ook zichzelf te kunnen bestendigen. Het doel is middel geworden, het middel zielloos doel, en reeds de overmacht van het dode geld toont aan allen die nog niet helemaal blind zijn nu reeds het gelaat van die reusachtige onmens die het mensdom zal regeren, ketenen en ten gronde richten. Welcome to the machine:
Non posse peccare - Over het Christendom, de Islam en de vermeende Derde Fase
"Non posse peccare" - Over het Christendom, de Islam en de vermeende Derde Fase
De tijd van de paradox
Hij wordt aangewend bij stoutmoedige pogingen om het godsbestaan te weerleggen - de zogenaamde paradox van de steen, die immers het begrip van de almacht aan het licht wil brengen als zijnde een volstrekte ondenkbaarheid, en mét dat exclusief goddelijke attribuut tevens het godsbegrip en God zelf.
Kan God een steen maken die van die aard is dat Hij hem niet kan optillen? Als Hij hem niet kan optillen, dan is Hij God niet, en kan Hij hem wel optillen, dan missen wij hier de bedoelde steen. God en de onoptilbare steen sluiten elkaars bestaan uit. Tot daar de paradox. Men moet echter opmerken dat de paradox niet volgt uit het wezen van de steen of uit het wezen van God, maar wel uit de door ons gehanteerde definities met betrekking tot onze begrippen: we hebben te maken met begrippen die zo gedefinieerd werden dat, als iets in de werkelijkheid eraan beantwoordt, deze werkelijkheden elkaar uitsluiten. Onze begrippen zijn met andere woorden ontoereikend om zinvol over almacht te kunnen spreken. Almacht is een begrip dat wij in feite evenmin kunnen plaatsen als het godsbegrip. En dat zegt niets over een mogelijk wezen waarheen het godsbegrip tast, welhaast gelijk een blinde die tast naar het licht.
Een voor de hand liggende variant op de paradox van de steen betreft de kwestie dat de almachtige God - hier in de gedaante van zijn Zoon - niet in staat is om te zondigen. Maar opnieuw is hier een opmerking van kracht, met name de tegenwerping dat de onmogelijkheid tot handelen niets afdoet aan de almacht van zodra de handeling ook niet gewild wordt: God wil immers helemaal niet zondigen en dus is de kwestie of Hij het al dan niet kan volstrekt fictief of irrelevant. De hier gestelde vraag zal nooit aan bod komen omdat het willen primordiaal is op het kunnen. God mag dan almachtig zijn, Hij is niet alwillend.
Hiermee belanden we bij het non posse peccare of het niet kunnen zondigen dat wij op grond van Augustinus' theologie in een vroegere tekst bestempelden als de toestand van de mens onder de heerschappij van de islam. (1) In twee woorden: Augustinus kenschetste de toestand van vóór de zondeval als een waarin de mens vrij was om al dan niet te zondigen ("posse peccare" of het "kunnen zondigen"), terwijl hij na de zondeval die keuze verloor, daar hij reeds gezondigd had ("non posse non peccare" of het "niet kunnen niet zondigen"). Gesteld dat de sharia of de moslimwet na de mondiale islamisering de zonde fysiek onmogelijk maakt, dan treedt een derde fase in, namelijk die van het "non posse peccare" of het "niet (meer) kunnen zondigen". Niet onbelangrijk voegden wij daar nog het volgende aan toe: diegenen die niet willen zondigen - de heiligen - zouden dan door die nieuwste wet ook niet in hun vrijheid worden aangetast - overigens net zomin als Gods Zoon - terwijl dit voor alle anderen beslist een ware vrijheidsberoving of ketening zou betekenen.
De doem van de onvrijheid
Vooreerst enkele correcties hierbij. De vrijheid als zodanig kan niet zonder meer gedefinieerd worden als de mogelijkheid om te zondigen ("posse peccare"), aangezien ook God, die niet kán zondigen, als volstrekt vrij moet worden beschouwd. God is vrij maar Hij wil niet zondigen: zoals hoger gezegd is Hij niet alwillend, terwijl al datgene wat zijn wil Hem verbiedt te doen, niet als onkunde bestempeld kan worden. Van wie niet wil deelnemen aan een wedstrijd kan ook niet gezegd worden dat hij de wedstrijd niet kan winnen of verliezen; het kunnen wordt pas van kracht eenmaal het willen feitelijk is. Wat geldt voor de menselijk vrijheid, geldt niet voor de goddelijke, en hetzelfde is waar inzake de wil: Gods wil wordt bepaald door zijn eigen wet waarmee Hij immers samenvalt, terwijl de menselijke wil zich positioneert tegenover de goddelijke wet waaraan hij ondergeschikt is want niemand kan bijvoorbeeld vliegen tegen de natuurwet van de zwaartekracht in. De mens kan willen (in feite: wensen) wat de (goddelijke) wet verbiedt (en dat is zondigen, in casu "posse peccare") en hij kan zelfs willen (/wensen) om niet (meer) te zondigen; maar hij kan die wil (/die wens) niet volgen, zodat hij noodzakelijk zondigt ("non posse non peccare"). Bij de mens bestaat er een kloof tussen het willen (het wensen) en het kunnen: hij wil dingen die niet mogelijk zijn (de zondenloosheid) terwijl hij ook dingen doet die hij niet wil of niet wenst (zondigen). En dit is uiteraard het geval omdat de menselijk natuur sterker is dan zijn wil (/zijn wens). Sinds de zondeval is de menselijke natuur zelf niet meer in overeenstemming met de wil van God - en dat zou dan de erfzonde zijn. Een mens kan niet iets willen dat ingaat tegen zijn natuur. De mens is niet langer vrij om aan de zonde te verzaken, hij is gedoemd tot zondigen, en dit krachtens zijn eigen (gecorrumpeerde) natuur.
Dit laatste zou ons persoonlijk gerust moeten stellen aangezien het ons garandeert dat wij geen persoonlijke schuld hebben aan onze zondigheid. Wij volgen onze menselijke natuur die indruist tegen de goddelijke wet, maar we kunnen ook niet anders, ook al zouden we dat nog zo gaarne willen (/wensen). Maar omdat we niet anders kunnen dan wat we doen, treft ons geen schuld. Als mens daarentegen hebben wij geen enkele reden tot gerustheid, want ofschoon ons persoonlijk geen schuld treft, blijven wij als mens schuldig en worden wij ook als mens gestraft, en wel met de ergst denkbare straf: onze onoverkomelijke dood, het definitieve einde van ons bestaan. En bijna zou men dan de verzuchting slaken: werd de zonde ons maar onmogelijk gemaakt!
De nieuwe paradox: vrijheid door onderwerping?
Ergens zegt de Zoon van God zelf, die niet kan zondigen omdat Hij dat ook niet wil - zondigen zou immers niet stroken met zijn eigen wet of wil - dat het beter was voor een mens dat hij zijn handen afhakte en zijn ogen uitrukte als die hem tot zonde brachten. Het ware immers beter om zónder handen of ogen door het (eindige) leven te gaan dan het eeuwige hellevuur te moeten verduren. Maar als na de zondeval de mens niet langer in staat is om aan de zonde te verzaken omdat hij noodzakelijk zijn natuur volgt die sindsdien gecorrumpeerd is, dan rijst de vraag of hij niet beter af is met een toestand die hem het zondigen (fysiek) onmogelijk maakt, en dus een dwang, uitgerekend zoals deze die uitgaat van een zwaar bestraffende wet zoals bij uitstek de sharia er een is. Wordt op die manier door Christus zelf de dwang en de onderwerping - gebeurlijk in de historische realiteit van de islam - niet vooropgesteld als noodzaak voor ons heil?
Geen illusies
De kwestie is niet simpel, alleen al omdat naast de islam meer ideologieën kandideren voor die functie van ultieme heiland, om niet te zeggen dat ideologieën dat in feite allemáál doen, aangezien het christendom zowat de enige 'ideologie' is die niét dwingt, tenminste waar het haar boekje niet te buiten gaat in allerlei vreemde interpretaties en in de politiek der kerken. Het communisme probeert mensen solidair te maken door hen daartoe te dwingen en het kapitalisme doet in verkapte vormen slechts hetzelfde, zoals menig criticus ons dat aan het licht brengt. (2) De Oosterse religies beweren alle leed te overstijgen door het te miskennen, wat uiteraard slechts een puur suicidale 'oplossing' kan zijn die het kind met het badwater buitengooit. En zo trekken ze allen aan hetzelfde zeel van Christus wég, de ideologieën die wars van de menselijke natuur willen herorganiseren en herscheppen alsof dit ook maar denkbaar laat staan mogelijk zou zijn. Zij vormen een tegenpool van de lastige vrijheid die echter zonder die last niet de vrijheid kan zijn die aan de mens zijn menselijkheid schenkt. Zij vormen in feite een terugkeer naar het Jodendom waarover het christendom zegt dat het met zijn vele verplichtingen en wetten het heil belooft aan wie ze, alles ten spijt, vol scrupules volgen. Maar misschien is dat dan toch een derde fase en een eindfase: de terugkeer naar de plek van oorsprong, de mislukking van een deel der mensheid en de magere oogst van een handvol heiligen, het definitieve verlies van niet alleen de menselijke vrijheid maar tevens het weggewist worden van de menselijke natuur en van de ganse schepping die tenslotte van de mens in dienst staat. Zal ooit over al datgene wat ons vandaag het wondere leven schenkt, de spons worden gehaald zodat het ook verdwijnt alsof het er nooit was? Een droom zal ons bestaan dan zijn geweest, een vluchtige excentrieke gedachte in één kleine goddelijke hersencel door een kleine indigestie ingevolge het eindeloze hemelse tafelen. Wie zal het zeggen?
(2) Een schrijver heeft het over een Oost-Berlijner die in het Westen komt en die versteld staat van de netheid van de toiletten daar. Totdat hij zich in zo'n toilet opgesloten weet en merkt dat hij pas buiten kan als hij eerst de pot doorspoelt. De dwang lijkt slechts afwezig in het vrije Westen.
28-07-2011
Politiek georganiseerde afpersing
Politiek georganiseerde afpersing
Wat betreft de schuldencrisis in steeds meer landen, stellen sommigen als oplossing voor dat alle landen aan elkaar hun schulden gewoon kwijtschelden.
Edoch, het is niet jegens elkaar dat de landen schulden hebben, maar wel tegenover de (multinationale of van de landen onafhankelijke) banken.
De banken nu, dat zijn de rijken, de belangen van de rijken en hun rijkdom. De schuldencrisis is er geen van de landen jegens elkaar: het gaat om de schulden van de armen jegens de rijken.
Ingevolge het zogenaamde Mattheuseffect, moeten rijken almaar rijker worden en armen almaar armer, en dat gebeurt bij uitstek in een systeem waarbij rijken voor zichzelf winstgevende leningen aan armen 'toestaan'. Het werkwoord 'toestaan' staat hier tussen aanhalingstekens omdat de armen daar niet buiten kunnen: de rijken dwingen het van de armen af dat zij bij hen gaan lenen tegen woekerintresten.
Het resultaat is, uiteindelijk, dat de armen hun leningen bij de rijken niet meer kunnen afbetalen. Dat zien wij allang in het verhongerende, straatarme Afrika, waar zelfs geen straten zijn, en in het hele arme Zuiden, maar het breidt zich nu ook uit naar onze streken, naar het Noorden (Europa en Amerika).
De armste landen staan bij de banken in het krijt en dreigen falliet te gaan. Edoch, als zij failliet gaan, dan kunnen de banken fluiten naar hun geld. Dus zorgen de banken ervoor dat die landen niet failliet gaan: zij dwingen de politici tot een praktijk die zij bestempelen als een vorm van 'solidariteit', maar die in werkelijkheid afgedwongen wordt opdat zij zelf (de rijken) aan hun geld (hun rente) zouden geraken.
Het zijn inderdaad de rijken die Europa hebben gefabriceerd, wars van de wil van het volk, en geen enkele Europarlementariër werd dan ook in die functie door het volk verkozen. De europese solidariteit lijkt een onderlinge solidariteit tussen armere en rijkere landen maar dat is slechts kwalijke schijn: zij is in wezen een mechanisme waarmee de rijken de schulden van failliete armen overhevelen op de schouders van àndere armen (die vooralsnog niet failliet zijn), en dit enkel met het oog op hun eigen verrijking en de verdere verarming van de armen. Dit is niets meer en niets minder dan gemene afpersing.
Omdat de hebzucht een zucht is en omdat zuchten nooit bevredigd kunnen worden, zal de afpersing die heden de wereld in de ban heeft, nooit ophouden. Zij zal noodzakelijk uitmonden in de oorlog, die daarom door alle kenners terzake gekenschetst wordt als het verlengstuk van de economie.
(J.B., 28 juli 2011)
19-07-2011
Geld heeft geen geweten
Geld heeft geen geweten
De grootste banken hebben de mond vol over ethisch verantwoord investeren terwijl wij allen heel goed weten dat geld geen geweten heeft en dat winst geen gevolg van liefdadigheid kan zijn. Daarentegen zijn de meest renderende investeringen ook de meest rampzalige: geen belegging is zo winstgevend als de handel in drugs, de wapentrafiek, het boren naar olie ten koste van mens en milieu of het onnadenkend neerpoten van kerncentrales. Het maximale winststreven en de misdaad zijn tweelingbroers; de slogan dat bezit diefstal is, kan niet zonder meer van tafel worden geveegd en de feiten liegen er niet om: een onderzoek door Netwerk Vlaanderen uit 2007 van de investeringspraktijken van onze grootste banken laat er geen twijfel over bestaan. Enkele voor zich sprekende voorbeelden samengevat:
Het Indische mijnbouwbedrijf Vedanta Resources werd herhaaldelijk veroordeeld voor milieurampen; het doet aan illegale kaalkap in Lanjigarh in Orissa en jaagt er de mensen uit hun huizen. Er wordt gewerkt met goedkope doch verouderde installaties die eerst in 2004 in Tamil Nadu, Indië, en dan in 2006, in Zambia, zorgden voor giframpen ingevolge de lozing van koper- en aluminiumafval. Het criminele bedrijf werkt met kapitaal van onder meer ABN Amro, AXA, Citibank, Fortis, Dexia, Deutsche Bank en ING die er in 2007 bedragen van 0,5 tot 39,7 miljoen dollar hadden belegd. (1)
AviChina is een bedrijf dat oorlogsmateriaal produceert en verkoopt aan landen waarop een wapenembargo van de VN rust, zoals China, Soedan (2006), Birma (Myanmar) (1999) maar ook Colombia, Egypte, Namibië, Pakistan, Sri Lanka en Zambia. In die landen worden de mensenrechten geschonden, er zijn dictaturen met kindsoldaten en er wordt gemarteld. Investeerders in AviChina zijn onder meer ING en ABN Amro. En een gelijkaardige geschiedenis geldt voor wapenproducent EADS die ook aan Nepal levert. EADS wordt mede gefinancierd door ABN Amro, Citibank, Deutsche Bank, Fortis en ING, telkens voor bedragen tussen 45 en 145 miljoen euro. Tot de aandeelhouders behoren ook AXA en KBC. (2)
Het sinds de jaren negentig volledig gedestabiliseerde Congo, dat sindsdien al 4 miljoen oorlogsslachtoffers telt, wordt van zijn natuurlijke rijkdommen beroofd door mijnbouwers zoals Anvil Mining en AngloGold Ashanti, die samenzweren met corrupte groeperingen die zich met hun winst bewapenen. De goudhandel is er een bijzonder bloedige aangelegenheid. Van AngloGold Ashanti bezitten ABN Amro, AXA, Citibank, Dexia, ING en KBC elk aandelen tussen 0,5 en 15,4 miljoen dollar. Onder meer Fortis leende miljoenen aan Anvil Mining en Deutsche Bank had er aandelen. (3)
De genoemde banken hadden ook aandelen in de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de giframpen in Peru waar de goudkoorts woedt. Gif (cyanide, kwik...) is namelijk een onvermijdelijk bijproduct van de goudontginning uit het opgegraven gesteente. En de plaatselijke bevolking en het milieu moeten het bekopen. Er zijn massale miskramen en allerlei nieuwe kwalen, alleen al in 2002 stierven in Newmont 63.000 vissers door riviervervuiling met zware metalen. Maar de goudzoekerij breidde nog uit en wie zich ertegen verzette, werd vermoord, zoals bijvoorbeeld Edmundo Becerra Corina in november 2006. (4)
Dan is er de supermarktketen Wal-Mart (jaaromzet: 351 miljard dollar) die de rechten van haar werknemers met de voeten treedt. Onderbetaalde kassiersters zijn vandaag overigens ook hier ten lande aan de orde, maar wat Wal-Mart met haar arbeiders doet, tart de verbeelding: een ethische commissie uit Noorwegen spreekt van onder meer gevaarlijke, ongezonde en onderbetaalde kinderarbeid. Tot de aandeelhouders hier behoren alweer ABN Amro, AXA, Citibank, Deutsche Bank, Dexia, Fortis, ING en KBC. (5)
Vervolgens zijn er nog de milieurampen in Papua, de winning van gas door Total en Petrochina in Birma, de goudwinning ten koste van water in het Andesgebergte, de veronachtzaming van de plaatselijke bevolking bij de goudwinning in Guatemala, de oliewinning zonder scrupules in Tsjaad-Kameroen - bedrijvigheden gefinancierd door de vertrouwde banken die ons bij de ontbijtradio zo vriendelijk in de oren klinken... (6)
Er zijn er die zeggen dat het overdreven is om te stellen dat bezit diefstal is, maar het staat als een paal boven water dat wat de ene mens teveel heeft, het tekort is van een ander. Het gezond verstand zegt ons dat de hebzucht slachtoffers moet maken en dat zij om die reden sinds oudsher als een zonde wordt geboekstaafd. De hebzucht kan niet worden botgevierd tenzij ten koste van andermans leven en welzijn. Het principe zelf waarop onze banken teruggaan - het maximale winststreven - is crimineel van aard. Door diefstal komt men nu eenmaal veel sneller en ook veel makkelijker aan rijkdom dan door noeste arbeid. Beleggen in misdaad is daarom veel rendabeler dan beleggen in eerlijke activiteiten en onvermijdelijk zijn de grootste banken dan ook de meest misdadige. Dat zij zich tegelijk uitgeven voor instellingen met hoge ethische standaarden die wetenschappelijk onderzoek en ook kunst en schoonheid financieren, mag ons niet verwonderen eenmaal wij immers weten dat dieven tevens leugenaars en bedriegers zijn. En als zij 'kunst' al geld toestoppen, dan is het zwijggeld uiteraard: "Wiens brood men eet, diens woord men spreekt", vraag dat maar aan die moedige onderzoekster aan de K.U.Leuven die onlangs nog op staande voet ontslagen werd omdat zij een waarheid sprak die een sponsor van de universiteit niet zinde. (7)
Een machtsinstelling die aan haar onderdanen begint uit te leggen wat ze allemaal aan het doen is en waarom, is een geheel verloren zaak. Men kan dit uit ondervinding weten of louter intuïtief, maar in feite is het niet anders mogelijk dan dat een gezag dat zich ertoe genoopt weet om zich tegenover haar volgelingen te verantwoorden, diep aangetast is in haar kern en in feite zichzelf zodoende alleen maar verder opheft. En hier vindt men dan ook de reden waarom bijvoorbeeld de religies als machtsinstellingen zo ongehoord hardnekkig zijn; zij leggen immers helemaal niets uit, ze lappen alle redelijke beschouwingen aan hun laarzen en zij beperken zich ertoe om bevelen uit te delen en dat te blijven doen. Het uitdelen van bevelen is overigens ook de enig mogelijke bestaansreden van machtsinstellingen.
Het is niet minder dan een historische vergissing vanwege een welbepaald type van zich verlicht achtende geesten, dat zij de uitleggerij die zij met de rede vereenzelvigden, zijn gaan beschouwen als de grondslag van het denken zelf, alsof gedachten zich ook maar iets lieten gelegen zijn aan verantwoordingen of aan toehoorders. Maar bij uitstek figuren in de geest van Voltaire en met hem een ganse schare zichzelf als intellectuelen bestempelende 'encyclopedisten' werden mede door de aanslag die zij pleegden op gevestigde machten enkel bekrachtigd in de zielige blindheid van la Raison - die in feite niet meer voorstelt dan een abstrahering van de arrogante gesprekken van een rentenierende burgerij met grootheidswaan.
Elke uitleggerij baadt sowieso in een zweem van leugens wegens de enorme discrepantie tussen, enerzijds, redenen en, anderzijds, beweegredenen of motieven, drijfveren: de eersten verkappen de laatsten in ruil voor de eer die de redenen dankzij de beweegredenen geheel onterecht kunnen blijven opstrijken: la Raison wordt gekoesterd door wie tuk zijn op uitgelezen wijn en dure spijzen met exquise gezellen en het is dan ook de fijnproeverij of het geheel redeloze genot dat aan la Raison zijn raison d' être schenkt - de maag als behoeder der gedachten en, uiteraard, vice versa want het ene plezier is het andere waard.
Maar naast die paradox speelt uiteraard vooreerst de taal, waar omheen alle dingen draaien zoals de planeten cirkelen rond de zon. Het bevel immers heeft geen redenen te geven - die zijn daar evenmin op hun plaats als argumenten dat waren ter staving van de schoonheid van de dingen. Anderzijds blijken redenen op hun beurt en noodzakelijk, uiteindelijk wél te moeten verwijzen naar de werkwoordsvorm die buiten zich geen diepere grond meer heeft, en dat is nu eenmaal het bevel dat men terugvindt in de stenen tafelen van wie heersen.
Wie beveelt, hoeft immers geen uitleg te geven aan zijn onderdanen, aangezien hij hen als geheel de zijne beschouwt, precies zoals de hersenen zonder meer het lichaam kunnen gebieden om bijvoorbeeld op de loop te gaan omdat het nu eenmaal de hersenen van dat lichaam zelf zijn. Uiteraard moet de heerser zijn onderdanen dan wel, zoals gezegd, effectief beschouwen als de zijne: zijn zorg voor hen moet dezelfde als zijn zelfzorg zijn en tussen hem en de zijnen moet altijd een volstrekt vertrouwen heersen. Valt dat eenmaal weg, dan is de eenheid zoek die ook de voorwaarde voor de samenwerking was en dan is er verder tot gehoorzaamheid geen enkele reden meer.
Alle uitleggerij is steeds en noodzakelijk een uitleggerij van feiten, terwijl feiten zaken zijn waaraan niemand kan ontkomen, wat hen dan ook op het talig niveau tot zuivere imperatieven maakt. Als het een feit is dat het regent, dan zeggen wij wel: "Het regent", alsof het ging om een daad van een instantie welke eventueel door een andere beïnvloedbaar was. Maar van beïnvloeding kan hier nimmer sprake zijn, alleen al omdat er geen instantie is die beïnvloed kon worden, en daarom is het feit dat het regent gelijk aan een bevel zonder meer: er valt niet aan te tornen want het is absoluut, het stamt uit een andere wereld die deze der gewone werkwoorden overstijgt.
Gewone werkwoorden worden bemand door individuele actoren zoals paarden worden bereden door ruiters: als men de naam van een ruiter roept, dan brengt die zijn paard tot stilstand en dan zal hij gebeurlijk rechtsomkeert maken. Maar bevelen worden niet op hun beurt door derden bestuurd omdat zij zelf het nu zijn die sturen. Waar wij bevelen ontvangen, zijn we immers zelf de paarden onder het juk der ruiters, en wat wij uitschreeuwden ten gehore van de andere paarden, zou ons toch niet baten want waren wij paarden dan spraken wij niet.
Waar instanties afgezakt zijn naar de uitleggerij, hebben zij hun onderdanen reeds voorgoed verloren, en het feit dat zij aan hen ook uitleggen wat zij doen en waarom dan wel, toont dit onmiddellijk aan. En in dat schuitje zitten nu eenmaal alle instellingen die zijn voortgekomen uit de Verlichting en uit het tijdperk van de rede: met de rede geloofden zij aanhangers te kunnen maken, en zo zijn zij reeds van bij hun prille begin ten prooi geweest aan het diepst mogelijke verval.
Dat machtsinstellingen mét macht zonder meer bevelen geven, betekent echter niet dat ze die activiteit niet kunnen verkappen: als zij niet van gisteren zijn, dan zullen ze dat ook doen, en niet in het minst onder de dekmantel van uitgerekend... uitleggingen allerhande! En het schoonste voorbeeld vinden we warempel hier bij ons, met name in ons gouden kalf, de Europese instellingen met aan het hoofd de banken. Europa functioneert ten langen leste als verzekeringsinstelling voor de banken: als een land, dat sowieso zichzelf moet lenen en eindeloos afbetaalt, in het failliet dreigt te belanden zodat de banken aan wie het zichzelf afbetaalt naar hun centen dreigen te zullen mogen fluiten, welnu, als de nood zo hoog wordt voor het kalf, dan springen de andere landen bij - ziedaar de ultieme bedoeling van de Europese Unie. Zij is een samenzwering, niet van landen maar van banken en dus van een anoniem en alles beheersend kapitaal. Geld, aanvankelijk een betaalmiddel, is doel geworden en meer dan dat: geld beveelt, geld vaardigt de wetten uit, geld is God.
In het welhaast ondraaglijke licht van de trieste waarheid van onze dappere nieuwe wereld staan alle uitleggingen dan ook ten dienste van die ene leugen van het geld die al het andere verteert. Waarheden spreken niet langer vanzelf: zij worden het zwijgen opgelegd en ándere waarheden worden met subsidies gepromoot. Dankzij subsidies worden nieuwe waarheden gescandeerd en dan herhaald, precies gelijk bevelen, immer zonder uitleg, en vraagt men uitleg, dan staat men nooit voor een muur van stilte doch wordt men steeds vergast op een orkaan van explicaties zonder einde.
Of dan toch mét een einde, want ook orkanen krijgen niet het laatste woord: na hen is er immers nog de dood. Want ook het feit bij uitstek waartegen geen verhaal is, is een imperatief. Is het niet hier dat alle andere machten hun mosterd halen?
(J.B., 19 juni 2011)
06-06-2011
Schimmige kwalen en dure kuren
Schimmige kwalen en dure kuren
Nu een KUL-onderzoekster en verdedigster van de Wetterse actievoerders tegen de promotie van genetisch gemanipuleerde aardappelen ontslagen dreigde te worden na kritiek op de sponsor, wordt het tijd om aan te kondigen dat reeds op 31 maart 2011 de firma Monsanto door duizenden boeren, gegroepeerd in de Public Patent Foundation, in New York voor de rechtbank werd gedaagd: genetisch gemanipuleerde gewassen die in weerwil van hun beloften helemaal niet vruchtbaarder en sterker zijn dan voorheen en die bovendien mens en milieu vergiftigen, kunnen immers onmogelijk gepatenteerd worden. (1)
Dat genetisch gemanipuleerde gewassen ongezond zijn, mag blijken uit wetenschappelijk onderzoek naar bijvoorbeeld transgene maïs. (2) Maar dat onafhankelijk onderzoek systematisch door corrupte politici tegengehouden werd, is nog een ander paar mouwen. (3) Vervolgens blijkt er helemaal geen sprake van de beloofde verhoogde opbrengst van de genetisch gemanipuleerde gewassen tegen allerlei ziekten, evenmin als van een grotere resistentie tegen ziekmakers.
Monsanto, een chemiereus genoemd naar de vrouw van de stichter en patenteerder van honderden gewassen, startte in 1901 met de productie van de kunstzoetstof saccharine, die werd afgenomen door Coca-cola, en is tevens de producent van het kankerverwekkende ontbladeringsmiddel 'Agent Orange' dat in 1960 door de USA in de Vietnamoorlog werd ingezet en ten gevolge waarvan aldaar ook vandaag nog kinderen gehandicapt ter wereld komen, waaronder duizenden gevallen van de gevreesde open rug of ' spina bifida'. (4)(5) Het Amerikaanse bedrijf heeft ook in België fabrieken, met name in Gent, Antwerpen en Waver. Het is overigens niet het enige chemische bedrijf dat zich bezig houdt met gentechnologie; andere bekende firma's in dat genre zijn onder meer Nestlé, Bayer en BASF. En dat het hier gaat om bijzonder veel geld mag blijken uit het feit dat in de lijst van de koplopers met (alvast in onze contreien) de grootste jaaromzet de chemiereuzen (chemische plus farmaceutische industrie) nog torenhoog uitsteken boven hun opvolgers, zijnde de industrieën van de voeding, de bouw en de auto's. (6)
Of de genetische manipulatie van gewassen hun productie en kwaliteit kan verbeteren, is op zijn zachtst uitgedrukt nog zeer de vraag, en het ziet er naar uit dat dit probleem zich herhaalt in tal van andere sectoren welke zich aanbieden als verbeteraars van het leven in al zijn vormen en als bestrijders van kwaad en kwalen. Als men steeds vaker ziet dat garagisten uit winstbejag aan motoren gaan knoeien, en computerdeskundigen meehelpen aan het verspreiden van virussen, dan hoeft het ook niet te verwonderen dat de dichter bij ons lijf staande zorginstellingen op deze regel geen uitzondering vormen, zoals reeds Ivan Ilich dat aantoonde, inmiddels al een halve eeuw geleden. (7) Wij worden bestolen door de slijters van antidiefstalsystemen, we geraken ondervoed door de schuld van de voedingsindustrie, op school leren we het af om ons verstand te gebruiken en we worden ziek gemaakt door de geneeskunde.
Die laatst genoemde vaststelling komt niet uit de lucht vallen: dat de levensverwachting van geneesheren ettelijke jaren lager ligt dan die van de doorsneeburger, roept op zijn minst vragen op. Trouwens samen met de eigenaardige vaststelling dat in de buurt van nierklinieken meer nierpatiënten wonen en nabij hartklinieken, meer hartlijders. Gelijkaardige verbanden vindt men trouwens ook tussen locaties met ouderlingentehuizen en dementerende bejaarden of tussen verblijven van onbeholpen kinderen en locaties waar crèches en scholen gevestigd zijn: de hulp komt niet alleen de nood tegemoet maar zij voedt hem ook omdat zij de zelfredding dwarsboomt, en op die manier vragen mensen er uiteindelijk om, bedrogen te worden in de leniging van hun noden. Eenmaal het perverse handeltje een voet in huis heeft, is de stap naar de creaties van (mits fikse vergoedingen te lenigen) schijnnoden nog bijzonder klein, en hetzelfde geldt dan uiteraard voor de behandeling van schijnziekten.
De zeer sterk overtrokken heisa rond de zogenaamde Mexicaanse griep ligt ons nog vers in het geheugen, en nu dreigt men met de hersenkanker-verwekkende gsm-straling en de dure schijnremedies daartegen (zoals vorig jaar die kostelijke grap van Omega Pharma), ofschoon beweerd wordt dat de straling van de TV-antennes van weleer ontelbare keren sterker was dan deze die uitgaat van de huidige gsm-masten. Maar wat gezegd van enkele 'alternatieve' theorieën over werkelijk epidemische ziekten zoals aids en kanker? Zij stellen namelijk dat deze ziekten helemaal niet bestaan, of dan tenminste toch dat hun bestaan heel anders is dan aan het publiek wordt voorgehouden.
Zo schrijft de Vlaamse, in Colombia en Guatemala werkzame ingenieur Guy Denutte, lid van Rethinking Aids, dat Aids wellicht geen overdraagbare virusziekte is maar een immuniteitskwaal ingevolge heel andere oorzaken. Tevens zou het nu ook vaststaan dat de vroeger gebruikte aidsremmer AZT, het immuunsysteem ondermijnt in plaats van het te versterken. (8)
Deze theorie doet hoe dan ook heel sterk denken aan de eveneens het immuunsysteem vernietigende hedendaagse kankertherapieën met chemo en bestraling, welke volgen op een diagnose die de niets vermoedende patiënt die zich te goeder trouw aan een preventieve test heeft onderworpen, geheel van zijn stuk brengt: "Meneer, mevrouw, u hebt geluk dat we het misschien nog tijdig in de gaten kregen, maar u hebt kanker en u gaat dood, tenzij u nauwgezet onze behandeling volgt en dit met onmiddellijke ingang!" Doodsbenauwd laat vervolgens een zich zopas nog kerngezond voelende patiënt zich behandelen met gif dat hem doodziek maakt want het ondermijnt uitgerekend de afweer welke hij in feite broodnodig heeft tegen de kanker die men hem misschien alleen maar heeft aangepraat.
Maar radiologen op rust durven al eens uit de biecht te klappen en dan vertellen zij in allerlei weekbladen dat wij eigenlijk allemaal kankercellen in ons hebben, maar dat ons immuunsysteem het aantal daarvan binnen redelijke perken houdt. Overigens wéét men helemaal niet, zo verklappen zij ons, welke weg zelfs een kwaadaardige kankercel op zal gaan: zij kan immers ingekapseld worden of gewoon verdwijnen en worden afgevoerd; zij hoeft helemaal niet te ontwikkelen tot een dodelijk gezwel of uit te zaaien naar het hele lichaam; en dat hangt grotendeels af van de gezonde werking van... ons immuunsysteem. Bovendien, zo zeggen zij, kunnen wij op Röntgenfoto's eigenlijk maar weinig zien en moeten wij bijgevolg interpreteren, gegevens samenleggen, overleggen en beslissen of we een behandeling zullen overwegen. Het is allemaal niet zo zwart-wit hoor, zo zeggen zij: het is meer een zaak van statistische gegevens, percenten, kansen.
En dat is met meer ziekten het geval, maar dus ook met de grote hedendaagse killers zoals aids en kanker en dat maakt het natuurlijk allemaal wel heel luguber, aangezien het verschil tussen leven en dood zo vreselijk abrupt is, terwijl een diagnose een zaak blijkt van twijfel, wikken en wegen, en tenslotte een knoop doorhakken, wat eigenlijk een vorm is van blind gokken.
Eén grote zekerheid speelt door dit ganse verhaal en pas deze zekerheid die nimmer twijfel duldt, laat ons in deze geschiedenissen soms met een misselijk makende kater achter: de zekerheid namelijk dat de kosten voor de kuren, ook als zij niet helpen kunnen, tot de laatste eurocent aan de belovers van mogelijke genezing en van beterschap betaald zullen worden, door wie dan ook.
Overtrokken, zegt u? Onmogelijk dat mensen tot dit bedrog in staat zijn? Nog onmogelijker dat mensen zich in die mate zouden laten bedotten? Welnu, amper een halve eeuw geleden, toen hier nog niet de wetenschap maar wel de kerk het voortouw nam en heilig was, kon men het volgende in de biechtstoel horen: "Meneer, mevrouw, u hebt zeer zwaar gezondigd maar wat een geluk dat we het nog tijdig in de gaten kregen: uw ziel is er zeer erg aan toe en, als we de hel kunnen vermijden, wordt dit alvast een zeer langdurig vagevuur. Edoch, als de nood het hoogst is, is de redding nabij; u kunt namelijk aflaten kopen en dat scheelt direct een slok op de borrel!" En meneer of mevrouw die zich tot dan toe van geen kwaad bewust was, stond nu doodsangsten uit, omwille van die zwarte ziel, en haastte zich om gauw die schulden af te kopen die hem of haar misschien alleen maar waren aangepraat.
ISBN 0-394-71245-5 (In het Nederlands vertaald door D. L. Uyt den Bogaard en verschenen onder de titel: Grenzen aan de geneeskunde: het medisch bedrijf - een bedreiging voor de gezondheid? - Bussum, Wereldvenster, 1975 plus herdrukken).
Heil Hitler! - de groet aan de dictator aan wie alle heil wordt toegewenst, lijkt te behoren tot een ver verleden, maar bij nader toezien blijkt niets minder waar dan dat: allang immers hebben andere en meer verborgen dictaturen zijn plaats ingenomen - dictaturen die er even goed in slagen om van vrijwel alle onderdanen alvast in 't openbaar de volle steun en instemming af te dwingen en, zoals altijd, beseffen de onderdanen nauwelijks of helemaal niet dat het onder dwang is dat zij groeten, steun betuigen en desnoods de tegenstanders 'afmaken'. Het zal meer nieuwslezers opgevallen zijn dat de reacties op de acties in het Wetterse veld met genetisch gemanipuleerde aardappelen, bijzonder eendrachtig waren en ook even onnadenkend en zelfs plat. Maar wat meer is: wie oplette, kon ook zien hoe in de ochtend van 31 mei, kritische en doordachte lezersreacties gewoon van het net verdwenen zónder dat zij leugenachtig of beledigend waren.
We weten dat de media gemanipuleerd worden door de machthebbers. In 1990 noemde de - nota bene linkse! - filosoof Jaap Kruithof in zijn colleges Ethica het toen nog niet door het Vlaams Blok ingenomen 't Pallieterke "het enige onafhankelijke blad in Vlaanderen". Verworden tot een roddelblad, helaas, want ook daar circuleren slechts anonieme meningen; het anonieme waarbij men zelf immers niks risceert, heeft iets van het laffe terrorisme. Over de andere kranten, tijdschriften en radio- en TV-zenders weten wij sinds lang dat hun agenten in handen zijn van enkelingen die het kapitaal beheren en die de media dan ook in dienst daarvan stellen, wat in de praktijk neerkomt op desinformatie via het achterhouden van de waarheid en het verspreiden van leugens op manieren die de wet niet kan bestraffen. Het relatief nieuwe medium internet lijkt aan de informatievervalsing door potentaten vooralsnog te kunnen ontsnappen, maar een lang leven blijkt die nieuwe vrijheid jammer genoeg niet beschoren, als men ziet hoe de oude en gecontroleerde media hun best doen om dat nieuwe nieuwsveld te bezetten, de kritiek incluis, en dat zijn de lezersreacties, de vrije mening en tenslotte ook de waarheid. En ook inzake het bedrog der genetische manipulatie van planten, blijken de machthebbers hun uiterste best te doen om het debat in de kiem te smoren en, als dat niet lukt, om de waarheid daaromtrent te beletten aan het licht te komen.
"Quod est veritas?" - aldus wimpelde Pilatus Christus af toen deze zegde dat Hij gekomen was om van de Waarheid te getuigen, en blijkbaar begreep de vertegenwoordiger van de wereldse macht ook toen al niet dat de waarheid nergens anders zijn kracht kan halen dan precies uit het getuigenis dat men bereid is daarvoor af te leggen. Niet door terreur te zaaien maar daarentegen door alle kwaad ten spijt de waarheid aan het licht te laten komen - al is deze uitdrukking hier nog ontoereikend aangezien de waarheid het licht zélf is, en dus datgene wat de dingen tot hun recht laat komen.
De waarheid omtrent genetische manipulatie van landbouwgewassen is helemaal niet zo moeilijk te achterhalen, alleen zorgt corruptie, ook binnen de vooralsnog heilig gewaande wereld van de wetenschap ervoor dat feiten worden verdonkeremaand. Herinner u die geldgroep die metalen niemendalletjes ter grootte van een muntstuk voor de prijs van 50 euro via de apothekers op de markt wilde brengen: niemendalletjes die kwade gsm-straling zouden neutraliseren. Geen enkele apotheker protesteerde, geen enkele agent uit de medische sector kloeg de zoveelste op til zijnde volksplundering aan, totdat een Leuvense professor voor de camera voor jan met de pet in drie tellen aantoonde dat het inderdaad ging om puur bedrog. Als Milgram reeds in de zestiger jaren wetenschappelijk want experimenteel aantoonde dat driekwart van alle mensen zonder onderscheid van rang of stand bereid zijn om voor winst te moorden als zij niet zullen worden vervolgd, dan mag het ons eigenlijk niet meer verwonderen dat het overgrote deel der mensen met het oog op winst bereid zijn om anderen te bestelen waar zij dat kunnen. Als zij bovendien daartoe de naam van de wetenschappen gebruiken, dan brengen zij aan de wetenschap onnoemelijke schade toe.
Wie herinnert zich niet de zaak rond de Roemeense augurken die hier het nieuws haalde in april 2007, nadat Roemenië was toegetreden tot de Europese Unie? Die zaak van
genetische manipulatie in politieke handen, zat als volgt in elkaar. De Roemeense boeren zijn - of waren - meesters in het kweken van augurken. Tot voor kort waren Roemeense augurken de meest smaakvolle ter wereld. Maar sinds dit land lid werd van Europa, kwam daar verandering in: de cultuur van de uiterlijke schijn herleidde de trots van de nieuwkomer nu tot een welgevormde doch smaakloze en fletse vrucht. Aan de boeren werd voortaan namelijk gemanipuleerd augurkenzaad opgedrongen dat dergelijke mooi ogende en dus goed verkopende doch waardeloze vruchten opleverde. Bovendien: het gemanipuleerde zaad leverde augurken op die zelf geen bruikbaar zaad meer voortbrachten, zodat de boeren telkenjare verplicht werden om het dure zaad her aan te kopen bij hun Europese leverancier. (1)
Wat er met de genetische manipulatie van aardappelen aan de hand is, is een vergelijkbaar euvel. Wetenschapslui die de techniek van de genetische manipulatie der gewassen verdedigen, beseffen vaak niet dat zij meehelpen aan een schromelijke misleiding van het publiek. Zij doen dat door het punt van discussie te verkappen met een geheel vals item, want dat de gentechnologie een forse (en noodzakelijke) verbetering van de landbouwgewassen kan betekenen, wordt door het merendeel van het publiek geloofd. Het punt van discussie is echter dat de door rijk én arm gefinancierde wetenschap in handen van de industrie en van de handel, andermaal zal resulteren in het groter worden van de kloof tussen rijk en arm.
En die kloof zal groeien omdat wij allemaal verplicht worden om genetisch gemanipuleerde gewassen te kweken - de oude gewassen kunnen immers niet concurreren met de nieuwe. Maar op de nieuwe moeten wel auteursrechten worden betaald aan wie aan de oorspronkelijke genen hebben gesleuteld. Dit alles, afgezien van het feit dat het hier gaat om onterechte rechten omdat sleutelen aan genen zeker niet betekent dat men iets schept. Er worden patenten toegekend die eigenlijk de plant zelf betreffen, alsof de manipulator inderdaad de schepper was. Deze behandeling van planten is vergelijkbaar met de huidige politieke behandeling van mensen: wij worden als mens ondergeschikt gemaakt aan ons burgerschap, aangezien wij niet eens als mens worden erkend als wij geen bewijzen van burgerschap kunnen voorleggen. Men herinnere zich het Europese strafhof dat nog niet zo lang geleden een vrouw die haar kind aborteerde in het gelijk kon stellen met het argument dat het kind nog niet geboren was en dus nog geen burgerrechten genoot. Niet het leven, doch het burgerschap wordt beschermd: de arrogantie van politici bestaat erin dat zij zich gedragen alsof het leven van het burgerschap afhankelijk was. Dat laatste proberen zij inderdaad te bereiken, al kunnen zij dat nooit doen op een scheppende manier, wel immer op een vernietigende manier, met name door het leven dat niet wil buigen voor het gouden kalf, om te brengen.
In twee woorden hebben bepaalde wetenschapslui het misschien wel goed voor met die aardappelen die zij moeten verbeteren, zeker met het uitblijven van een oplossing voor het probleem van de overbevolking in het vizier, en het publiek ziet ook wel in dat dit op zich geen kwaad kan zijn. Maar andermaal wordt blijkbaar noch in wetenschappelijke kringen noch daarbuiten goed beseft hoe gevaarlijk goede dingen in verkeerde handen kunnen zijn, of beter: hoe de goede dingen al bijna onherroepelijk in die verkeerde handen zijn terechtgekomen, aangezien het middel doel geworden is en het doel, middel.
Overigens is de middel-doelomkering allerminst de enige stelling van Karl Marx, die daarmee op zijn beurt voorafgegaan wordt door niemand minder dan Sint-Augustinus die dit euvel al meer dan duizend jaar eerder aankaartte: ook de stelling over de diefstal van de productiemiddelen is Marxistisch én niet nieuw. De stelling luidt summier dat uitbuiting bestaat waar niet de arbeider doch de bezitter der productiemiddelen de vruchten van het werk plukt. Ten tijde van Marx, en dus in de tijd der Industriële Revolutie, werden onder productiemiddelen de dure stoommachines verstaan, die de fabrieken deden draaien. Maar kijk, wie had ooit kunnen denken dat het meest eenvoudige en oorspronkelijke productiemiddel van de landbouwer hem zou kunnen worden ontvreemd: het zaad waarmee de boer zijn land bezaait?
Van de hand van de Russische kunstschilder Nikolai Ge bestaat er een schilderij uit 1890 met daarop afgebeeld Christus voor Pilatus. Christus heeft zopas gezegd dat Hij komt om te getuigen van de Waarheid (Joh. 18, 37), waarop een gesticulerende Pilatus antwoordt: "Quod Est Veritas?" - "Wat Is (de) Waarheid?" (Joh. 18, 38).
De waarheid is een zaak die uitgesproken wordt, ze behoort tot de uitgesproken dingen. Ook leugens behoren tot de uitgesproken dingen maar met die twee zaken zijn niet alle uitgesproken dingen genoemd, er zijn immers ook nog de bevelen, de vragen, de aanzoeken en zo meer. Die laatste uitspraken zijn noch waar noch onwaar want het zijn veeleer daden en van daden kan men niet op een betekenisvolle manier zeggen dat ze waar of onwaar zijn. Maar misschien zijn ook ware en onware uitspraken daden?
Waarheden en leugens zijn niet zozeer uitspraken die al dan niet in overeenstemming zijn met datgene waarover iets gezegd wordt. Immers, werd de waarheid zo gedefinieerd, dan ging men ervan uit dat de toestand waarvan sprake, op zichzelf bestond en dus onafhankelijk van een waarnemer. Maar dat is nimmer het geval. Vandaar moeten de waarneming en de waarnemer betrokken worden in de definitie van de waarheid, en zij klinkt dan veeleer als volgt. Wie de waarheid spreekt, vertelt aan een ander datgene waarvan hij zélf gelooft dat het werkelijk is - behoudens wanneer hij zich vergist; wie daarentegen liegt, vertelt aan een ander iets anders dan datgene waarvan hijzelf gelooft dat het werkelijk is - al kan hij ook per vergissing en dus ongewild de waarheid spreken. En deze definitie relateert de waarheid, die steeds een uitgesproken zaak is, aan het vertrouwen dat men al dan niet kan hebben in diegene die de uitspraak doet.
Als men de waarheid (van een ander) moet vernemen - en dat is per definitie het geval aangezien de waarheid steeds een uitspraak ís - dan ként men hem uiteraard ook niet en dan rest slechts het vertrouwen in die ander. De waarheid brengt aldus onafwendbaar het vertrouwen mee, en zo ook de onzekerheid. Waarheid en zekerheid kunnen derhalve nooit samengaan. De waarheid is een uitspraak en dus een mededeling - per definitie door een derde, in wie men zijn vertrouwen dient te stellen. Edoch, als de waarheid uitspraken betreft over dingen die men onmogelijk zelf kan waarnemen, dan geeft zij samen met de onafwendbare onzekerheid ook kennis die men niet uit zichzelf kan opdoen.
Over datgene waarvan ik geloof dat ik het zelf kan vaststellen, hoef ik geen uitspraken te doen omdát ik het rechtstreeks kan ervaren. Als het regent, dan ervaar ik dat en dan hoef ik niet nog eens tot mezelf te zeggen dat het regent. Die ware uitspraak is pas nodig als ik aan een ander die dit niet zelf kan ervaren, wil mededelen dat het regent. Zolang er geen derden zijn aan wie de waarheid medegedeeld moet worden - derden die per definitie niet zelf kunnen ervaren dat het bijvoorbeeld regent - is de waarheid een volstrekt overbodige zaak. De waarheid betreft derhalve altijd de ervaringen van een ander, ervaringen welke worden medegedeeld.
Als ik de waarheid zoek, dan houdt dat in dat ik geïnteresseerd ben in ervaringen die ik zelf moet missen. Door over ervaringen die ik zelf moet missen, in uitspraken te vernemen, kan ik mij een idee vormen over die ervaringen bij anderen, en dus ook over die anderen. De waarheid is dan iets dat mij met die anderen, die hem spreken, verbindt.
Zeggen dat de waarheid een uitspraak is die in overeenstemming is met de realiteit, is beweren dat uitspraken buiten de realiteit staan. Het zogenaamde congruentiecriterium ter bepaling van wat waarheid is, is derhalve onzinnig. Waar immers zou men moeten gaan staan om vast te kunnen stellen of een reële zaak al dan niet overeenkomt met een zaak die buiten de realiteit stond? Andermaal: de waarheid is geen zaak van congruentie; de waarheid is een zaak van verbinding of van eenmaking van personen.
Als Christus van zichzelf zegt dat Hij de waarheid is, dan zegt Hij derhalve dat Hij de verbinding is tussen verschillende personen, de eenmaking van personen. Hij zegt dan van zichzelf dat Hij een (ware) uitspraak is die door een ander wordt gedaan. Zo wordt duidelijk wat het betekent dat het Woord Vlees geworden is: Jezus is het Woord (of de Naam) van God (de Vader). Om het met een analogie te zeggen: zoals een mens zijn woorden spreekt, zo spreekt God zijn schepselen.
Bekijken we andermaal het schilderij van Nikolai Ge, dan zien we een wereldse machthebber die geheel blind blijkt voor de Waarheid. Omdat hij in de Waarheid geen kwaad kan vinden, levert hij die over aan de massa welke hij vertegenwoordigt: zij immers kiest voor het bedrog, zij wil de Waarheid dood. Derhalve is de leugen datgene wat alle samenhang ontbindt. De waarheid is het leven, de leugen is de dood.
(J.B., 14 mei 2011)
03-05-2011
De macht van de lach
De macht van de lach
Op de eerste rij zitten politici die hier de commissie tegen kindermisbruik in de kerk hebben opgericht. Op de eerste rij bij de plechtigheid van de zaligverklaring. De zaligverklaring van de man die het kindermisbruik binnenskerks en uit de handen van het gerecht wilde houden. Zij zitten op de eerste rij, overigens geflankeerd door een ander staatshoofd dat voor gelijkaardige feiten wordt vervolgd en dat vooralsnog moet wachten op zijn zaligverklaring. Trouwens net zoals vadertje Stalin, met miljoenen doden op zijn geweten, wiens gebalsemde lijk nog dagelijks door tallozen wordt bezocht: men zegt dat hij als sint het tanende geloof wel eens uit het slop zou kunnen halen. En voor de slechte verstaanders nog dit. Met betrekking tot de zaligverklaarde gaat het overigens niet over valse beschuldigingen of insinuaties: in de Verenigde Staten hebben de slachtoffers van kindermisbruik het Vaticaan jaren geleden wegens verdoezeling van kindermisbruik voor de rechter gedaagd en gelijk gekregen, de kerk heeft miljarden dollars aan schadeclaims betaald, er is geen twijfel mogelijk.
Zo tart de plechtigheid van de dag werkelijk alle verbeelding en hier en daar vraagt men zich af hoe dit dan mogelijk is. Maar kijk, een reporter steekt de micro onder de neus van vier, vijf bezoekers uit de miljoenenmassa die daar samentroept in een onwereldse extase, en allen zeggen ze hetzelfde: "Sancto subito voor deze paus, want hij is sympathiek, hij lacht!" Vraagt dan de reporter of ze de huidige paus niet zien zitten. "Die hoeven wij niet, hij is immers een zuurpruim!", zo klinkt prompt de motivatie.
En ja, ook Stalin had een brede lach, en ook dat staatshoofd op de eerste rij daar lacht zijn tanden bloot.
We hoeven alvast niet langer te wachten op het tweede wonder, de heiligverklaring kan zo meteen van start gaan.
(J.B., 3 mei 2011)
20-04-2011
Een vijfde raadsel van de sfinx: Pasen
Een vijfde raadsel van de sfinx: Pasen
We weten al dat een kapitalistische economie gebouwd is op een asociaal concurrentiemodel dat veel meer verliezers creëert dan winnaars en dat het 'geluk' reduceert tot een kwestie van sociale vergelijking. En winnaars willen vooral tonen dat zij geen schooiers zijn, met andere woorden: dat zij bij anderen geen schulden hebben. Maar omdat de rijkdom een te verdelen taart is, zijn diegenen die overvloed kennen verantwoordelijk voor het tekort van de armen. De conclusie luidt dat uitgerekend zij die zonodig hun schuldenloosheid willen tonen, de eigenlijke schuldigen zijn. De vraag rijst uiteraard of deze paradox alleen betrekking heeft op louter financiële zaken, ofwel of ook in bredere zin sprake kan zijn van schuld en schuldenloosheid.
Om te beginnen krijgt de evangelische waarschuwing: "veroordeelt niet opdat gij niet veroordeeld wordt!", al even weinig navolging als het gebod: "bemint uw vijanden!" Maar over het principe van de vergeving dat in het christendom in de plaats zou treden van dat van de wraak, hebben wij eerder kunnen betogen dat dit beschaafde beginsel geenszins gratuït is. Christelijke vergeving is immers pas mogelijk in Christus' naam, en wel omdat de Heiland reeds met zijn bloed in onze plaats betaalde voor de menselijke zonden. De schuld wordt met andere woorden dus helemaal niet zomaar weggeveegd alsof ze er niet was; het tegendeel is waar: vergeving geschiedt uitdrukkelijk in de naam van het Lam dat de wraak immers al onderging.
In één adem echter wordt het geslachtofferde Lam genoemd met de onschuld, wat wil zeggen dat onrecht geschiedt ten bate van de schuldigen. Maar dit is uiteraard onmogelijk tenzij het allemaal uitgaat van ónschuldigen die uit vrije wil de schuld van anderen op zich nemen, dragen en betalen. Dat laatste doen uiteraard alleen zij die de schuldigen nog meer beminnen dan zichzelf; zij die geen onderscheid meer maken tussen zichzelf en hun beminden, en zij doen het ook graag omdat zij hierdoor tegelijk aan anderen de liefde die zij voelen, kunnen tonen.
Wie geloofden dat een veroordeelde die schuld aflost, ook schuldig en misdadig ís, kunnen zich dus flink vergissen. Immers, voor hetzelfde geld heeft wie aan 't kruis gaat hangen slechts hartstochtelijk de eigenlijke misdadigers lief. De veroordeling en de straf die in primitieve ogen enkel een teken waren van een wetsovertreding, blijken in werkelijkheid ook een signaal te kunnen zijn van een veel hoger staande wet die met die van schuld en boete helemaal geen uitstaans meer heeft. Is het dan onmogelijk dat in deze wereld de Messias die ons uitnodigde om Hem te volgen, intussen zoveel volgelingen heeft dat menig veroordeelde vandaag dat enkel is in schijn, terwijl hij wezenlijk een christen is die van die hogere wet getuigt door het Lam te volgen op dat moeilijke maar enig zaligmakende pad, dat echter geheel onzichtbaar blijven zal voor ogen die zich zonder schulden wanen?
(J.B., 20 april 2011)
Naar andere vormen van samenleven
Naar andere vormen van samenleven
De onmenselijkheid aan de winnende hand?
"De normale doorsneemens wenst zijn buurman niets kwaads toe. Hij verlangt rijkdom, welvaart. Hij verlangt echter geen armoede van zijn naaste. Desondanks schaadt hij zijn naaste voortdurend, want in de huidige organisatie betekent welvaart van de een altijd armoede van iemand anders. Wat de een wint moet de ander verliezen. Het streven van een ieder gaat niet naar gemeenschappelijke arbeid, maar naar persoonlijke winst",
aldus Frederik van Eeden in paragraaf 13 van zijn De geestelijke verovering der wereld, een tekstuit 1933.
Op een duidelijkere manier kan men niet zeggen dat rijkdom is zoals een te verdelen taart. In een kapitalistische wereld die drijft op concurrentie wordt de taart niet verdeeld, maar ligt zij te grabbel voor wie er het rapste bij zijn. Concurrentie zou een gezonde onderlinge wedijver moeten zijn, zoals het voorvoegsel 'con' (van 'com') suggereert, dat immers 'samen' betekent: een wedijver met als doel het beste uit alle deelnemers te halen. Maar in de praktijk is concurrentie gewoon een ander woord voor het recht van de sterkste.
De uitdrukking 'recht van de sterkste' is in feite een contradictio in terminis omdat de wet van de sterkste geen andere rechten kent dan deze die men zich toe-eigent met geweld. Vandaar heeft de wedijver in een concurrentiële economie in wezen geen menselijk karakter en kan het doel dat haar zou moeten rechtvaardigen slechts een leugenachtig alibi zijn. Als menselijkheid wordt gekenmerkt door medemenselijkheid, dan brengt concurrentie niet het meest menselijke naar boven maar daarentegen datgene wat het eigen belang kan dienen.
Omdat de rijkdommen van de aarde beperkt zijn, zal wat de ene teveel heeft, het gebeurlijke tekort van de ander betekenen. In een humaan perspectief wil dat zeggen dat de verantwoordelijkheid voor de menselijke noden een gedeelde kwestie is: voor de nood van de ene moet de ander verantwoording afleggen; het recht van de ene is de plicht van de ander; het tekort van de ene is het teveel van de ander. Een systeem van concurrentie staat de menselijkheid a priori tegen omdat het nastreven van de eigen winst onvermijdelijk gepaard gaat met het zoeken van de nederlaag van de tegenstrever, wat bezwaarlijk kan harmoniëren met de wil om voor de ander zorg te dragen. Waar in een concurrentieel systeem sociale zekerheid wordt ingebouwd, kan het derhalve slechts de zorg betreffen om de aan gang zijnde concurrentie te continueren, wat iets heel anders is dan de naastenliefde. De arme wordt in stand gehouden omdat hij voor de rijke onontbeerlijk is.
Tot de beperkte rijkdommen van de aarde behoort onder meer en in feite in de allereerste plaats het nageslacht, en zo zegt en zingt men alom ook dat onze kinderen onze grootste rijkdom zijn, terwijl ook die rijkdom noodzakelijk beperkt zal wezen. Omdat humaniteit een eerlijke verdeling van de rijkdommen der aarde vereist, mag ook inzake het recht op een nageslacht niet gediscrimineerd worden.
Het systeem van onderlinge concurrentie tussen mensen is per definitie onbegrensd, en zo wordt het ook geïntroduceerd in wat men de wereld van de 'pre-mensen' kon noemen: het ene genetische materiaal gaat als het ware een wedloop aan met het andere, maar dan wel in wedstrijden waarvan de regels worden bepaald door een overkoepelende wereld waarin de maatstaven feitelijk onmenselijk zijn. De onmenselijkheid van het recht van de sterkste wordt dan als het ware in de genen van een volk of van de hele mensheid ingebouwd als ideaal, en wat niet beantwoordt aan het vereiste criterium, wordt de toegang tot het bestaan ontzegd, en dus al van voor er sprake kan zijn van daadwerkelijke wedijver.
Het recht van eenieder op een nageslacht kan niet worden gerespecteerd in een concurrentiële economie omdat verwacht wordt dat 'zwakkere' kinderen de levensnoodzakelijke winsten zullen kelderen. Onvermijdelijk zal zwakheid met menselijkheid worden geïdentificeerd, wat dan moet resulteren in de verdere marginalisering van het menselijke.
Deugdzame wedijver?
Het menselijke lijkt niet verenigbaar met het concurrentiële terwijl, anderzijds, het totaal verdwijnen van elke wedijver een lethargie voedt die aan het leven alle nieuwheid onttrekt, zoals in de steriele vormen van het socialisme. Er moet dus worden uitgekeken naar een methode welke toelaat dat die twee - menselijkheid en concurrentie - kunnen coëxisteren.
Tot dusverre bestáát die methode ook, zij het binnen de goed afgebakende grenzen van een spel, met name als datgene wat wij kennen als de sport. Tenminste daar waar het gaat om nog 'sportieve' takken van de sport: sporten die vooralsnog gevrijwaard bleven van de onmenselijke wedijver die uiteindelijk corrumpeert; spelen die nog echt 'sportief' zijn.
Het is niet zo eenvoudig om sportiviteit te definiëren maar nog veel moeilijker blijkt het om haar ingang te doen vinden in het maatschappelijke leven, vooral dan omdat sportiviteit niet te simplifiëren valt tot de bereidheid om zich aan afgesproken regels te houden. Sportief zijn omhelst het zich voegen naar afgesproken regels maar het is ook veel meer dan dat alleen, aangezien zelfs in een onmenselijk concurrentieel systeem regels moeten worden gevolgd, vaak tot in het absurde. Er is duidelijk een substantieel onderscheid tussen, enerzijds, sportiviteit en, anderzijds, wat mensen doen als zij bijvoorbeeld middels advocaten regels volgen en hanteren om de eigen rechten te vrijwaren. Paradoxaal genoeg heet het soms sportief als men tegen de regels ingaat, met name als die niet stroken met een 'gevoel' voor wat recht en krom is. En dan begint maar pas de discussie over de legitimiteit van dat rechtvaardigheidsgevoel, want net zoals het gevoel voor schoonheid, blijkt het onzelfstandig en intercultureel verschillend.
Het lijkt er dan sterk op dat het behoud van een gezonde portie wedijver en tegelijk het aan banden leggen daarvan, een evenwichtsoefening is welke doet denken aan de Helleense deugden: zij bevinden zich volgens de leer van Plato immers elk in het midden tussen twee extremen, zoals bijvoorbeeld de dapperheid die zich noch aan de lafheid noch aan de roekeloosheid bezondigt.
Het recht van het weerloze
Over rechten kan men pas spreken als men het zogenaamde recht van de sterkste laat varen en als men ruimte geeft aan andere troeven naast die van de sterkte. Brute kracht, als geweld, is één zaak, maar ook de schoonheid herbergt een kracht, subtieler doch niet per definitie krachtelozer dan de eerste, en soms veel sterker. De kracht van de waarheid kan het natuurgeweld overtreffen en er zit kracht in de kunst en in nog vele andere zaken die zich daarom niet direct laten benoemen. Maar ook in de zwakte huist een kracht, soms zo groot dat zij elk ander geweld met zijn grenzen confronteert, zoals de zwakte van een weerloos kind, of die van de oprechte goedheid. Al die krachten dienen te worden erkend, wil men het beste dat het leven te bieden heeft, niet fnuiken; zij wedijveren onderling immers niet, zij vullen elkaar aan omdat zij zo sterk verschillen. Als mensen er maar in slaagden om deze krachten bijvoorbeeld als engelen te beschouwen aan wie wij een voorbeeld konden nemen, dan was er misschien ergens enige hoop op een nieuwe en een meer humane vorm van samenwerking die de wedijver naar de middeleeuwen verwees.
De weg als doel
Misschien is het resultaatgerichte denken wel de grote oorzaak van de verwording van de menselijke samenwerking tot een wedloop welke uiteindelijk slechts één winnaar toelaat, wat betekent dat, op die ene na, allen daar verliezers zullen zijn. Dat resultaatgerichte denken is teleologisch, doelgericht en eigen aan een welbepaalde vorm van geloof, die o.i. echter niet verward mag worden met de oorspronkelijke christelijke ethiek. Het naar een eschaton gerichte denken dat alles in functie van een ultieme uitkomst beschouwt, is in hetzelfde bedje ziek als het historicisme in al die politieke systemen welke het geluk van alle generaties in feite opofferen aan dat van de allerlaatste die dan de hemel op aarde zal beleven. Het is immers allang een schromelijke illusie gebleken dat het zich opofferen van vele generaties aan een uiteindelijk ideaal nakomelingschap, op enige dankbaarheid of zelfs maar goedkeuring zou kunnen rekenen van diegenen die er door bevoordeligd worden. En stilaan lijkt ook het besef te groeien dat ontwikkeling een doel op zich kan zijn: niet het zaadje is het eindproduct van de boom, evenmin de bloesem of de appel, laat staan het geld dat hij opbrengt op de markt. Zaad, bloesem en appel zijn stadia in een cyclus die begin noch einde heeft. Niemand kan zinnig zeggen dat de kip er is omwille van het ei of omgekeerd, er bestaan slechts cycli met talloze stadia en daarmee moeten wij vrede leren te nemen. Het geloof in een eschaton, een uiteindelijke 'uitkomst', lijkt hoe langer hoe meer een bedrog waarvan de bittere smaak alleen aan de winnaar niet te beurt valt. De wil om persoonlijk de anderen te overwinnen is dan ook wat opgegeven dient te worden in functie van die andere aanpak, die misschien wel veel meer vervulling schenkt aan het bestaan.
(J.B., 10.03 en 17.04.2011)
19-04-2011
Een vierde raadsel van de Sfinx: schuldenloosheid als bewijs van schuld
Een vierde raadsel van de Sfinx: schuldenloosheid als bewijs van schuld
Er bestaat een extreem linkse organisatie die de slogan hanteert dat bezit diefstal is. Een beetje bij het haar getrokken, zo mag men wel zeggen en, in tegenstelling tot een mogelijke schijn, allerminst christelijk. Immers, het christendom zegt wel dat men zijn bezittingen met de armen moet delen, maar het zegt ook dat men niemands goed mag begeren, wat dus betekent dat daar wordt erkend dat men terecht aanspraak maakt op eigen bezittingen. Bezit is geen diefstal, maar in een christelijke en zelfs in een louter humanistische context kan ook worden gezegd dat wie tevéél bezitten, verantwoordelijk zijn voor wie tekorten lijden, heel eenvoudig omdat onze rijkdommen beperkt zijn.
Voedsel en ook alle andere goederen ter bevrediging van de menselijke noden zijn niet onuitputtelijk voorhanden: zij dienen eerlijk te worden verdeeld. Waar bepaalde mensen teveel hebben terwijl anderen gebrek lijden, is de kans groot dat de verdeelsleutel oneerlijk is, en dan lijkt het er wel op dat daar de rijken de armen bestelen. Hoe dan ook getuigt een overdreven luxueus bestaan in een land waar armoe troef is, niet van veel tact, om het op zijn allerzachtst te zeggen. Omdat inmiddels de wereld één groot dorp werd en omdat zowat de helft van de wereldbevolking nog steeds gebrek lijdt, zit er aan luxe sowieso een geurtje.
Dat rijkelui vandaag beschuldigd kunnen worden van oneerlijkheid, is in een heel ander daglicht eigenlijk een wat paradoxale situatie, want het aantrekkelijke van de rijkdom schuilt voor een groot deel precies in het kunnen etaleren van zijn schuldenloosheid, aangezien het recht dan toch verhindert dat niemand in een overvloed kan leven terwijl hij schulden heeft. Het kapitalistische bestel draait op basis van concurrentie en een vrije markt, en geldelijke winst staat in de navenante economie zowat het allerhoogste aangeschreven. Wie winst maakt, kan uiteraard goed leven en hij onderscheidt zich op dat vlak dan ook van de verliezers; meer bepaald doet hij zich opvallen door een meer dan gewoon verteer en hij koopt statussymbolen waaraan men zien kan dat hij rijk is en dus helemaal geen schulden heeft, wat hem als het ware tot een 'heilige' maakt volgens de normen van het gouden kalf.
De burger die goed boert, wil ook graag laten zien dat hij geen schooier is, en dat kan hij alleen door de tering naar de nering te zetten. Hij wordt verplicht om uit te geven wat hij heeft verdiend, alvast wanneer hij mét zijn verdiensten, zijn schuldenloosheid aan anderen wil kenbaar maken. Edoch, omdat in het heersende bestel verdiensten feitelijk bijna uitsluitend in de gedaante van geld of andere bezittingen zichtbaar worden, zal wie verdiensten heeft tegelijk diegene zijn die men met de vinger wijst waar zijn medeburgers armoe lijden. Moet men dan niet besluiten dat het heersende bestel iets bijzonder bedrieglijks heeft? Iets dat zozeer onwaar is dat het zelfs het redelijke denken daarover corrumpeert?
(J.B., 19 april 2011)
31-03-2011
Een derde raadsel van de Sfinx: het kwaad.
Een derde raadsel van de Sfinx: het kwaad
De concentratiekampen van het Nazi-Duitsland zijn een verschrikking zonder weerga en zij blijven een smet op het ganse mensdom tot het einde der tijden. Tenminste, als zij niet in de schaduw worden gesteld van nog ergere zaken. Want dat erger dan onmogelijk is, mag men niet zeggen sinds het niet langer een geheim is dat de realiteit onze stoutste fantasie ver overtreffen kan.
Wij blijken inderdaad te lijden aan een tekort aan fantasie als het erop aan komt om de toekomst in beeld te brengen, en dan vooral de toekomst van het kwaad. De Vlaamse geschiedkundige en moraalfilosoof Gie van den Berghe wees erop dat wij het kwaad, dat zogezegd onze stoutste fantasie te boven gaat, misschien wel beter zouden begrijpen indien wij een poging ondernamen om het te gaan bekijken vanuit het oogpunt van de dader in plaats van te blijven focussen op de slachtoffers en hun leed. (1)
De zorg voor het slachtoffer van het kwaad is uiteraard primordiaal maar wie er door verblind worden, verliezen het volledige perspectief waartoe ook die daderspositie behoort. In het Nazi-Duitsland met zijn concentratiekampen was het misschien evenmin de bedoeling om te moorden als ten tijde van de katholieke inquisitie die immers het goede wilde redden door het kwaad te lijf te gaan en het met wortel en tak ook uit te roeien. Dwarsboomden immers de armoedzaaiers, de misvormden, de criminelen en nog vele andere soorten van sukkelaars de droom niet van de meest begoeden - die droom over een supermensenras, een held en zelfs een godmens? Stond de aarde niet de hemel in de weg?
Maar dat aldus het kwaad vermenigvuldigd werd, drong te laat door tot het besef. De zelfvergoddelijking volgde immers niet het voorbeeld van de nederige Christus, en dat mag spreken uit de zinnebeelden die ook in de kunst verschenen in tijden van de zogenaamde hubris of de overmoed.
Laten we er eens van uitgaan dat onze bedoelingen wel altijd goed zijn, zoals trouwens ook de Oude Grieken dat stelden bij monde van grote denkers zoals Socrates: geen mens doet opzettelijk kwaad om het kwaad, hij doet het altijd omwille van het goede daarin - ja, de mens doet kwaad, enkel en alleen omdat hij door een overvloed aan goeds wordt verblind! Een dief steelt niet omdat de diefstal laakbaar is; hij steelt omwille van de winst die daaruit voor zichzelf volgt. En de boze is dan als het ware diegene die al te gevoelig voor het goede blijkt: zijn prikkelbaarheid voor de goede dingen is danig groot dat hij het kwaad over het hoofd ziet. De boze gelijkt op de genotzuchtige die zozeer hunkert naar genietingen dat hij niet langer ziet hoe ze hem ondermijnen: de drugsverslaafde die de schaduw van zijn lust kent in zijn eigen ondergang en de hongerige die zich voedt maar dan wel mateloos zodat hij in zijn maaltijd stikt; de vrek, van zijn bezit bezeten. Maar met de levende die hoe dan ook de schaduw van het leven in de dood ontmoeten zal, ontkomt wel niemand aan het kwaad dat als een keerzijde aan 't goede is verankerd.
Wij leven niet om dan zelf dood te gaan en evenzo is er geen mens die steelt om aan een ander kwaad te doen: wij leven om de lust van 't leven zelf, de dood ten spijt, en wellicht steelt de dief alleen omwille van het hebben, de diefstal met zijn blaam ten spijt. Alleen stappen wij niet zelf het leven in, terwijl een dief wel steelt op zijn initiatief. Een hongerige eet ook te veel omdat hij dat nu eenmaal wil, en zo gedragen allen zich die geen maat kennen of geen regelmaat. De goede maat, de juiste regelmaat, het evenwicht, de dosis blijken veel voornamer nog dan dat wat wij genieten; zozeer zelfs dat een kleine mate van vergif, een lekkernij kan zijn of zelfs een levenschenkend medicijn, terwijl een overmaat aan goeds kan ziek maken en doden.
Een vorm van mateloosheid die wij blijkbaar moeilijk onderkennen is de overdrijving in de vorm van het perfectionisme. Het perspectief dat deze mateloosheid biedt, spreekt over een slechts voorlopige wereld en over een nog onaffe mens. Citius, altius, fortius, zo klinkt de leuze van de moderne Spelen op de hoge Olympos, want de mens van morgen wil altijd sneller, hoger, sterker zijn dan die van het verleden; hij wil niet van gisteren zijn, hij wil zijn afkomst met de voeten treden door zijn doel heel ver daar vandaan voorop te stellen, alsof hij redenen had om zich over zijn schamele komaf te schamen. Het is warempel daarom dat hij zo zijn best doet en zo hoog mikt: de vooruitgang is aan zijn kennelijk mateloze schaamte zelf te danken, die op die wijze wonderwel versmelt met eerzucht.
Men zegt dat het een kenmerk is van 't christendom: die wereld die nog groeiend is naar het punt Omega waaraan het allemaal moet opgeofferd worden zoals het lam aan onze zonden: de lusten van de wereld, het tijdverdrijf en het vermaak, de schoonheid der seizoenen en de liefde voor muziek. Het heden immers is voorlopig en het telt niet mee, het smelt als sneeuw voor onze ogen in het licht van wat moet komen, en zo ook herstelt de biecht 't verleden dat niet in de pas liep van het Eschaton, zodat wij alsnog opmarcheren kunnen naar de Troon waarop het Lam zal prijken dat daar dan voor eeuwig zal bezongen worden. Vandaag is daarom bijzaak, morgen pas komen wij echt tot leven; onze geboorte is een duistere vloek en pas de hergeboorte in de opstanding zal ons voorgoed verheffen uit de donkere krochten van de dood. En op die wijze laken wij het niet perfecte, verachten wij onszelf en streven wij naar wie wij niet zijn, wie wij worden willen, of tenminste wensen, want wat vertoeft in de sfeer der woorden staat meestal mijlenver van dat der daden.
De mateloosheid van 't perfectionisme is de grond van onze zelfverachting en zo ruilen wij het vlees en bloed van onze lijven voor een ijle streving ooit in verre en toekomstige visioenen die alleen op oude schilderijen leven, of althans versteend staan, en dan hopen wij dat wij het zijn die daar op prijken en dat op een dag die stenen tot ontdooiing zullen komen en dat ons hart - dit keer van supervlees - opnieuw aan 't kloppen gaat. De mens, hij was een wezen, ontevreden met het leven en voor immer hunkerend naar een of ander bovenaards bestaan. Het loopt nog slecht af, zo zeg ik u, dat hunkeren naar watten wolken en dat kolken in een of andere Latijnse brij van toverwoorden; dat wetenschappelijk gedoe met pillen en pastilles, witte kielen en Achilleshielen. Het zal zich nog ten kwade richten, dat stichten van een nieuwe mens en het begraven van de oude, 'k zeg het u: hij zal nog niet met aarde zijn bedekt of daar, verrekt, zal hij al uit zijn grafstee opstaan zoals een ochtendmens bij 't krieken van de dag zijn bedsponde verlaat, zich opricht en aan 't werk gaat. Achtervolgen zal hij u, uw Adam, tot het einde van de tijden; nimmer rusten zult gij doen en vluchten totdat hij u inhaalt, ja, gewis: totdat de kanibaal zijn harpoenen naar u uitwerpt en u tot buit maakt, kookt of braadt of stooft met uien, look en boter en u weer tot zich neemt, gij die tenslotte voortgekomen zijt uit hem.
Wij willen geen nieuwe mens, zo zal hij zeggen: wij willen blijven wie wij zijn en nimmer kijven om 't venijn daar in de staart. Wij willen dat de mens zichzelf bewaart! Geen zonen en geen dochters meer, die ons vermoorden met akkoorden welke enkel samenzweringen kunnen zijn. Wij willen daarentegen geheel kinderloos leven zoals ook de zaligen en de heiligen in de hemel. Wij willen voorgoed alle streven beëindigen want nu zijn wij eindelijk tevreden met wat en wie wij zijn!
Uiteraard kan dit niet. Uiteraard is dit de reinste onzin. Uiteraard zal niemand deze strofe zingen die nog bij zijn verstand is en ook bij zijn zinnen! Uiteraard! Tinnen soldaatjes ruilen wij alras voor echte strijders en zo trekken wij ten oorlog, ter bevechting van het kwaad. Het kwaad dat, zoals hoger werd gezegd, en wel in strijd met Augustinus, helemaal geen tekort is aan het goede maar dat veroorzaakt wordt door een tevéél aan goeds dat ons verblindt! Het kwaad is niets tenzij de overdaad, want onder de hemel van een goede God, dat wisten wij allang, kunnen er geen kwade dingen zijn: het goede is zo grenzeloos dat wij er somtijds in verdrinken. Precies zoals een man met eetlust in zijn al te rijke maaltijd stikt, een dorstige die zich aan frisser gerstnat laaft totdat hij doodgedronken neervalt als een blok op straat, een vrouw die door de liefde helemaal verblind, trouwt met de duivel of een koning Midas die al wat hij beroert, omzet in goud. Die overdaad, mijn beste lezer, willen wij: wij vinden pas in 't eindeloze snakken zelf voldoening voor ons reikhalzen en hunkeren. Wij kennen helemaal gaan maat omdat we nu eenmaal van geen ophouden weten: ophouden is immers stoppen, sterven en bijgevolg niet meer bestaan; het leven zelf is overtreffing van wat is of overmaat. Het leven zelf dat is de overvloed aan goeds, dat is het kwaad!
(J.B., 31 maart 2011)
Noten
(1) Gie van den Berghe, De mens voorbij, Meulenhof/Manteau, Antwerpen 2008.
25-03-2011
De Biecht van Dirk Biddeloo
H E D E N D A A G S T O N E E L
De Biecht van Dirk Biddeloo(°)
De tragie-komedie in een autodestructieve wereld
Van Plautus' Amfitruo, over De ingebeelde zieke van Molière, tot De vagebond van Chaplin zijn de grote tragie-komedies te tellen op de vingers van twee handen. Na Chaplin lijkt het genre te verzanden in het absurdisme van Pinter, Becket en Ionesco. Maar er is ook werk dat aan die artistieke dodendans ontsnapt, en dan nog wel Vlaams werk. Dirk Biddeloo - de meester bij uitstek van de tragie-komedie - is een dramaturg van alle eeuwen maar tegelijk is hij bijzonder actueel, bij uitstek met zijn satirische thriller, De Biecht. De onomkeerbare situatie van een mensdom dat in staat is om zichzelf te vernietigen - afgrijslijk hoofdkenmerk van het huidige tijdperk - vormt zonder omwegen de kern van deze eenakter.
De tragie-komedie is zowat het allerdankbaarste maar tegelijk ook het allermoeilijkste genre in de literatuur. Zij is zo zeldzaam als een parel en de grote tragie-komische werken zijn even zeldzaam als grote parels. Het toneelwerk en de film lenen zich het best voor dit sublieme scheppingstype.
De Biecht is geen China Syndrome, geen rampenstuk, geen bombastisch opgeblazen apocalyps of Armageddon waar de Hollywoodindustrieën bol van staan. De Biecht brengt niet langer de sensatie van het artificiële genot omtrent hetwelke Oscar Wilde in zijn The Picture of Dorian Gray nog kon zeggen: "Treur om Julia of om Euridice, want zij zijn échter dan dat lief van jou dat zich gezelfmoord heeft". De Biecht ontsnapt aan "het griezelige vermogen van onze cultuur om zelfs haar onverzoenlijkste tegenstanders in zich op te nemen en onschadelijk te maken (...), ten gevolge waarvan alle intellectuelen, die hun kritische functie serieus nemen, voor de steeds hardere uitdaging komen te staan, namelijk het vermogen van de cultuur om hun protest te smoren, te overtreffen", zoals Martin Jay verklaart. De door deze cultuurfilosoof gestelde uitdaging gaat Biddeloo onverschrokken aan. Met De Biecht treedt de kunstenaar binnen in de ziel van de toeschouwer; hij verleidt hem ertoe zich met zijn personages te identificeren en die identificaties komen het publiek soms duur te staan. Daarom ook is dit kunst die de haar consument daadwerkelijk voedt, waarbij voeding de betekenis heeft van verandering.
Van dit werk is de toeschouwer niet langer consument; hij is niet diegene die geniet van een gekocht vermaak. Men herinnere zich het oordeel van Bertolt Brecht, en met hem dat van de 'nieuwe wijzen', dat sinds de katastrofen van de tweede wereldoorlog, die zich vandaag blijven vermenigvuldigen, de kunst als louter vermaak of poëzie alleen maar de naam van barbarij verdient. Het 'schone' is immers allang niet meer het 'mooie'; een niet-geëngageerde kunst kan enkel nog escapisme zijn. De mens mag lachen en genieten van het leven dat maar even duurt, maar dit rechtvaardigt geenszins de struisvogelpolitiek van de verwende bourgeois.
Sartre's 'salaud' wordt hier in het nauw gedreven; hij kan zich niet verliezen in de massa die het medium consumeert. Het medium werpt hem op zichzelf terug, houdt hem een spiegel voor, en neemt hem de biecht af.
Iets over de auteur en zijn werk
Dirk Biddeloo, geboren in het voormalige Belgisch Kongo en werkzaam in België, schreef talloze novellen, toneelwerken en romans, waarvan de meest bekende publicaties: Van het Goede te Weinig (kortverhalen rond het thema van de ingeburgerde schizofrenie van deze 'samenleving'), De Broeders van het Vincentiusklooster (roman die het instituut van de kerk op een bijzonder vriendelijke wijze op z'n plaats zet), Hotel Los Machos (tragie-komedie over Latijns-Amerikaanse wantoestanden).
Het aanvankelijk absurdisme werd in Biddeloo's jongste werken door een indringend sociaal engagement geaccapareerd (zie bijvoorbeeld de novellebundel De Schaduw van het Gordijn). Aldus wordt Becket bij de kraag gevat en wordt het louter tragie-komische overstegen. Menig waardevol criticus vergeleek Biddeloo met niemand minder dan Chaplin. Zelf waardeert hij nog het meest (onbekende, maar niet onverdienstelijke) Russische auteurs, zoals Avertjenko, in wiens tragie-komisch werk een diepe weemoed schuilgaat. Zo verbindt Biddeloo nostalgie met tragie-komedie zoals die verschijnt in het lustige wijsje van een achteloze zuipschuit dat men opvangt bij het sterfbed van een Emma Bovary.
De Biecht: verhaallijn en thema
In een klein Italiaans restaurantje zitten Muller en Jaro te gekscheren bij het zoveelste glas. De corpulente Muller is manager van de chemiereus Prochimal. Hij is een smulpaap, sentimenteel, katholiek en hypocriet. Eigenlijk is hij een witteboordencrimineel. Muller heeft Jaro ontmoet rond zaken en ze zijn hier schijnbaar toevallig afgezakt. Voor Muller is Jaro een korte verpozing, een vrijblijvende, kortstondige en amusante 'compagnon de route'. Vittorio, een Zuiderse dertiger, verbitterd idealist, is de chef van de zaak. Z'n hulpje, Gianni, is eeuwig bezig in de keuken.
Muller houdt z'n beroep verborgen maar kent tegelijk dat van Jaro niet. Jaro, een cynische vrijbuiter, clownesk en labiel, is na een ellendige jeugd in de misdaadwereld terecht gekomen.
Jaro tapt moppen over de biecht. Met zachte dwang drijft hij Muller in het nauw; hij wil hem de biecht afnemen. Het wordt ernst wanneer Jaro aan Muller de foto toont van een hem onbekende man. Een gewezen arbeider in Mullers bedrijf, die daar een fatale kanker opliep en op sterven ligt. Maar de stervende arbeider wordt door diens broer gewroken. Jaro blijkt niemand minder dan de huurmoordenaar.
Muller doet een beroep op Jaro's eergevoel. Maar Jaro beschouwt zichzelf als een stipte, plichtbewust militair. Niet een militair in dienst van het vaderland: Jaro staat in dienst van de Gerechtigheid. Vandaar ook geeft hij Muller de kans om zich te rechtvaardigen. Muller probeert Jaro om te kopen, maar dat botst met Jaro's beroepsfierheid.
Nu eens lijkt het een kostelijke grap, dan weer lijkt het ernst. Als Muller tenslotte vergiftigd in elkaar stort, kan de toeschouwer onmogelijk medelijden opbrengen voor hem, want Jaro zegt ten afscheid aan Vittorio: "Het spijt me van je broer. Echt".
De tragiek, de tragie-komedie en De Biecht
Tragiek is zeldzaam omdat het tragisch karakter zo vaak wordt miskend. We hadden de tragedie van de Grieken met Aeschylos, Sophocles en Euripides; het Franse classicisme met Racine; in Engeland was er Shakespeare en dan in de twintigste eeuw het absurdisme van Becket. De tragiek berust in het failliet van een cultuur, ze offert een cultuurheld op. In het geval dat het heldendom niet meer volstaat om de cultuur te redden, breekt het absurde door: de algehele teloorgang van de zin, van de cultuur. Ze vindt haar hoogste uitingsvorm in de tragie-komedie.
In het bijzonder in de tragie-komedie verwijzen de esthetische categorieën op de meest pregnante wijze naar universele waarden. Eénmakende contrasten en het convergeren van vorm en inhoud resulteren middels een geslaagde uitbeelding in het kunstwerk zelf. Dit kunstwerk heeft, niettegenstaande cultuur-historisch gebonden expressies, een fundamentele structuur, een antropologisch-axiologische basis. Invalshoeken zijn historisch gebonden en brengen afwisselend andere categorieën op het voorplan. Zo verdringt vandaag het absurdisme de tragiek. Het traditionele kunstbegrip is failliet maar de esthetische categorieën blijven constanten doorheen de hele geschiedenis. De tragiek als actiestructuur is universeel, ontisch gefundeerd.
De held, die borg staat voor de tragiek, is vandaag gesneuveld. In De Biecht van Dirk Biddeloo is hij de koelbloedige moordenaar. En de moord op zich heeft er niet langer een tragisch karakter, want hij blijkt het laatste antidotum tegen de suicide van het mensdom zelf.
Uitgerekend het zo prangend en dringend karakter van de problematiek, maakt dat het tragische ook komisch klinkt. Maar hier is het komische niet langer onschuldig, zoals dat nog het geval was bij Molière: de wrek of de misantroop zijn slachtoffers, maar ze blijven enkelingen, en de komische noot zou volgens sommigen ontstaan uit het gevoel de dans te ontspringen: "Gij, niet ik!" Het lot van deze slachtoffers is vergelijkbaar met dat van de zelfmoordenaar die meestal geen gevoelens van medelijden wekt.
Maar vandaag tekent de algehele suicide van het mensdom zich af als een gebeuren waaraan zelfs de hardnekkigste struisvogel zich niet meer kan onttrekken. Het behouden of het creëren van een afstand tegenover de andere (het slachtoffer) is onmogelijk geworden omdat de toeschouwer het lot deelt van dat slachtoffer dat immers de hele mensheid is. En zo dwingt de zelfbehoudsdrang de toeschouwer om zich te vereenzelvigen met de moordenaar... die nu het karakter krijgt van een held. Hij is echter niet de held die redding brengt; hij brengt slechts de schamele troost van de wraak.
De vijand van de enkeling is het mensdom zelf geworden en tegelijk is de vijand van het mensdom de enkeling. Het mensdom is vijand als participant aan de uitwassen van een monstrueus kapitalisme. Maar deze participatie wordt geïndividualiseerd door vertegenwoordigers, managers die zich met het monster identificeren, corpulente smulpapen die hun ziel hebben verkocht aan het gouden kalf. Zo is de enkeling die zich gecorrumpeerd heeft met het moorddadige systeem, de vijand van het mensdom.
Maar de identificatie van de manager met het moorddadige systeem schreeuwt om een tegenpool. Dus identificeren zich de vertegenwoordigers van alle slachtoffers van het systeem met het mensdom als zodanig. In de wraak die voltrokken wordt door een Jaro, wreekt zich de mensheid die zich verzet tegen haar eigen suicidale tendenzen.
Waar ogenschijnlijk alleen maar de enkeling tegenover de enkeling optreedt, zijn het eigenlijk twee mensdommen die elkaar bevechten, met enerzijds het kapitalistische, waarvan de motor draait op mensenbloed en waarin de ene het bloed van de andere drinkt. Dit mensdom heeft zichzelf ten dode opgeschreven maar pleegt struisvogelpolitiek: zijn leden zijn sentimenteel, zelfs katholiek en gekant tegen moord: het zijn koelbloedige moordenaars die geen bloed kunnen zien.
Maar intussen vloeit het bloed van de verdrukten, de netjes omgebrachten volgens de regel van de wet, en uit het zaad van hun bloed ontspringt een ander mensdom: de doden verrijzen in het geweten van hun soortgenoten, en ze nemen wraak op de Mullers.
Mullers zullen vervangen worden door telkens weer nieuwe Mullers, zoals Muller in het stuk zelf argumenteert, maar zijn argument is niet van vlees en bloed. Het klinkt verachtelijk in de oren van diegene wiens bloed al heeft gevloeid. En de toeschouwer moét zich identificeren met de moordenaar, want hier heeft het Recht niet de Dood, maar het Leven overwonnen.
Het recht op moord op de enkeling die, zich corrumperend met een moordend systeem, het leven van allen in gevaar brengt. En de moord maakt duidelijk dat het systeem geen alibi kan zijn.
Geïnstitutionaliseerde misdaad, witteboordencriminaliteit, 'onzichtbare' moord, maar dit maakt moord niet minder erg, want dood is dood: "Het spijt me van je broer. Echt", zegt Jaro, Vittorio de hand schuddend ten afscheid.
De dode keert niet weer, het slachtoffer is afgeslacht, alleen in de solidariteit kan de laatste hoop in leven worden gehouden.
Wie kan nog treuren om een Muller!? Wie kan deze moord nog misdadig noemen zonder medeplichtig te worden aan het plegen van een inbreuk op de Gerechtigheid zelf die áchter het instituut van het (gecorrumpeerde) recht overeind blijft, zelfs over de grenzen van de dood heen, en dit dankzij de solidariteit?
Het komische in De Biecht
De lach als fysiologische reactie zal (uitgezonderd als gevolg van gekittel) uiting geven aan datgene wat de banaliteit transcendeert, zodat het banale het middel bij uitstek is om díe banaliteit te belichten waaraan wij gewend geraakt zijn. De kracht van de overdrijving schuilt in het accentueren van het 'normale' waardoor zijn banaal karakter aan het licht wordt gebracht. De ernst bij het afleggen van examens kan zichzelf dermate opschroeven, dat ze als banaal verschijnt, zodat ze het taboe van de lach (een taboe dat bestaat op straffe van het verlies van de ernst die nodig is om te slagen) (tijdelijk) ontkracht.
In De Biecht wordt in eerste instantie de uitermate grote spanning ingevolge de ernst van de zaak, benut in functie van het komische. Maar het gaat hier om een komisch element dat omzeggens 'ontmaagd' is, want het komische, hoe sterk het bij momenten ook op de voorgrond treedt, moet onderdoen voor de ernst van de zaak. De toeschouwer is zelfs niet in staat om z'n toevlucht te zoeken in de afstandelijkheid van weleer waar een publiek zich kon verzadigen met een lach en een traan, om na die verzadiging weer op z'n poten te vallen met een geruststellende zucht: "Het was toch maar toneel; het heeft deugd gedaan". Geen loutering hier: het publiek kan slechts voorwaardelijk een stap terug zetten. De toeschouwer blijft uiteindelijk met het gebeuren in z'n maag zitten, omdat het toneel waar hij zit naar te kijken, een toneel is waarvan hij persoonlijk deel uitmaakt. Op de scène speelt zich het toneel van de wereld zelf af, en in de wereld waartoe de toeschouwer behoort valt het doek niet vooraleer zijn eigen dood zijn intrede doet.
Biddeloo speelt met deze discrepantie tussen schijn en realiteit; een discrepantie die, paradoxaal genoeg, zelf schijn is. In de genese van het stuk wordt de toeschouwer beurtelings verleid tot de hoop dat alles nog terecht zal komen, dat een 'happy end' hem zal verlossen van de band die hij met de tragische personages is aangegaan. Een ijdele hoop, maar de mens is een meester in het zelfbedrog, en voedt zijn hoop alleen maar door te kiezen voor de lach van zodra de constellatie van de actiesequensen zich daartoe leent.
De ernst van de auteur toont zich hierin, dat hij weigert om zijn publiek die loutering van een "end good, all good" te laten ondergaan, want hiermee zou hij weliswaar de sentimenten van de gemoederen tevreden stellen, maar tevens zou hij aldus zijn publiek bedriegen. Aan een dergelijk bedrog verzaakt de auteur, en zijn stuk ontleent zijn geloofwaardigheid precies aan het feit dát hij hieraan verzaakt. Hij weet heel goed dat de consument gewend is om waar te krijgen voor zijn geld, maar de waar die hij zijn publiek aanbiedt is geen tranquillizer, geen geruststelling, geen gewetenssussing, maar een vermaning. Alleen hij die de waarde van de vermaning apprecieert boven het zoete bedrog, waarvan hij beseft dat het een bittere nasmaak heeft, zal in staat zijn het stuk te appreciëren.
Het werk van Biddeloo biedt weerstand aan de tijdsgeest van het zelfbederf. Vandaag is men er immers zozeer aan gewend geraakt dat men ten allen tijde zijn gelijk kan kopen, dat men gelooft een waarheid die het eigen ongelijk impliceert, te kunnen verwerpen. Het klant-is-koningprincipe moet onderdoen voor een werkelijkheid die het karakter van een absolute mogelijkheidsvoorwaarde heeft. Het consumentendom tracht ons ervan te overtuigen dat álles - en dus ook de waarheid - voor geld te koop is, en jammer genoeg werkt ook de kunstwereld aan de fabricage van deze kapitalistische leugen mee. De mens wil bedrogen worden. Maar nu het bedrog niet langer de enkeling aantast doch het hele mensdom dreigt te vernielen, wordt het werk van Dirk Biddeloo brandend actueel. Om voor de hand liggende redenen happen de sponsors niet toe: zij handelen niet strijdig met het marktprincipe dat het winstprincipe huldigt, dat buigt voor het gouden kalf, en zich corrumpeert met het algemeen bedrog. Maar nu zal het bedrog fataal zijn: niet zomaar 'een' cultuur gaat haar ondergang tegemoet; het verhaal toont overduidelijk dat heel het mensdom op het spel staat.
Biddeloo verkoopt de lach niet, hij gebruikt hem enkel in functie van een hoger doel dan het onmiddellijke genot van deze zelfbevrediging. Zijn tactiek bestaat er wellicht in het kwade ten goede aan te wenden: de genotzucht en de hunker naar de lach die nog resteren in onze afgestompte consumentenzielen worden aandewend voor een hoger doel, een waarschuwing en een terechtwijzing, een convocatie, een regelrechte strijd tegen de leugen. Dat deze tactiek getuigt van de moed der wanhoop, tekent de artiest als een aristocraat in de authentieke woordbetekenis. In tegenstelling tot de vroegere dramaturgen, die enkel hun personages op het schavot brachten, bindt hier de auteur zelf de strijd aan met de dreiging van de ondergang en zo valt hem het heldendom te beurt. Zoals dat het geval was bij de monarch van eertijds, verbinden zich in het werk van Dirk Biddeloo zijn job met zijn persoon. Niet het succes is hier de motor, maar de plicht, ook als die het succes dwarsboomt. De Biecht is daarom geen op maat gesneden stuk naar het recept waarop de massa tuk is; het is veeleer een schreeuw, een noodkreet en een profetie; de uitnodiging tot een confrontatie van de mens met zichzelf; geen vleierij maar een vermaning, een broodnodige kaakslag.
Dit alles staat niettemin het artistieke genot niet in de weg, want evenzeer als Chaplin dit doet, beheerst Biddeloo de gevoelens van zijn publiek. Hij gaat niet abrupt en onbezonnen tewerk. Hij doseert de lach en de ernst, laat het tragische komisch worden, het komische tragisch. Hij houdt de toeschouwer in zijn ban. Laat hem tenslotte vrij om al dan niet tot daadwerkelijk inzicht te komen, precies zoals ook de werkelijkheid van alledag, hoe tergend ook, geen mens ervan weerhoudt om geen 'salaud' te zijn. De toeschouwer is vrij te interpreteren en te selecteren. De schoentjes worden op de planken gezet en wie ze passen, trekken ze aan. Het publiek krijgt de kans om zonder gezichtsverlies te lijden, na te denken over het geheel, en zichzelf aldus bij te schaven in een duidelijk aangegeven en onweerlegbaar gestoelde richting. Dit aanbod uitgaande van de planken is een zeldzaamheid in deze tijd van postmodernistisch nihilisme en totaal relativisme dat enkel nog absurdisme meent te kunnen produceren. Biddeloo overschrijdt daadwerkelijk het absurdisme. En dat is uitgerekend wat vandaag zo nodig is, want het absurdisme sluit een lafheid in terwijl de tragie-komedie de moed bevat om die te overstijgen. De voorgestelde waarden zijn overtuigend op straffe van de aanname van de totale zelfvernietiging in een zichzelf verlammend defaitisme.
De Biecht spreekt de voor het eerst door Dante gepropageerde taal van het volk. Haar elitair karakter zit niet in de oppervlakkigheid van een complexiteit die enkel gepriviliseerde cultuurfreaks kunnen smaken, maar in de diepgang van haar boodschap. Zoals allen kunnen lachen en zich bezinnen over The Great Dictator, zo ook geldt dit betreft De Biecht. En vele lagen spelen door elkaar in een spel dat, zelf van in ontzaglijke complexiteit opgebouwd, in al zijn eenvoud, helder, duidelijk en ondubbelzinnig straalt.
TOEMAATJE: Het Schone in De Biecht. Theorie, ethiek en esthetiek. Een benaderingspoging op grond van de esthetische theorie van Karel Boullart, gekoppeld aan het denken van Emmanuel Lévinas
Esthetische categorieën drukken eigenschappen of kenmerken van kunstwerken uit. Met Lévinas merken we nu op dat er dingen zijn die enkel attributen hebben in de gebiedende wijs, zoals de wet. (*) Als we nu zeggen dat een natuurwet 'schoon' is, in ethische zin, dan kan dit 'schone' onmogelijk rechtstreeks op die gebiedende attributen slaan. Waarom dit zo is, ligt voor de hand: het is irrelevant om geboden al dan niet te appreciëren - tenminste, als het om wetten gaat die tegelijk mogelijkheidsvoorwaarden zijn voor het handelen - en dus ook voor de vrijheid tot appreciatie. Zo bijvoorbeeld is het irrelevant om het feit dat de dingen naar beneden vallen, al dan niet positief te appreciëren (**). Het 'schone' in de uitspraak: "Deze natuurwet is schoon", slaat dus niet op de natuurwet maar op de appreciatie zelf. De schoonheid zit hem hier in de act van het-zich-neerleggen-bij, en dus in de 'wijsheid' van deze act, dit wil zeggen: in het niet-contradictorisch en dus in het harmonieus of het esthetisch karakter van deze act.
Met betrekking tot De Biecht geldt zodoende dat wanneer we zeggen dat De Biecht schoon is, deze schoonheid niet rechtstreeks slaat op (een eigenschap van) het toneelwerk als zodanig, maar op de auteur, namelijk daar waar hij samenvalt met zijn activiteit die in dit geval een engagement is.
Herinneren we er nu aan dat in De Biecht de held niet langer een personage is, doch de auteur zelf, dan betekent zulks dat in de (aangetoonde) verschuiving van personage naar auteur, er tegelijk een verschuiving plaatsvindt met betrekking tot het esthetische: waar dit vroeger in het kunstwerk zelf gesitueerd werd, moet het hier noodzakelijkerwijze gesitueerd worden in de menselijke activiteit (van de kunstenaar).
Met andere woorden: voorbij het absurdisme, heeft, (zoals eerst de ethiek dat deed - cf. Lévinas (***)), nu ook het esthetische zich als een basiscategorie van de werkelijkheid zelf bewezen. Analoog aan Lévinas kunnen we dus zeggen dat in het hier besproken werk van Biddeloo, het Schone niet een tweede kenbron is. In tegendeel: voor iedere theoretische uitspraak moet het ethische verondersteld worden en, op zijn beurt, moet voor het ethische het esthetische verondersteld worden.
J.B.
Noten
(°) Deze tekst is gebaseerd op: Jan Bauwens 1994: 1.24.1 waar gepoogd wordt om de stelling van professor K. Boullart aangaande het tragie-komische te illustreren aan de hand van het genoemde werk van Dirk Biddeloo.
(*) E. Lévinas, Een Godsdienst van Volwassenen, (voordracht van Lévinas in Tioumliline, Marokko), opgenomen in: E. Lévinas, Het Menselijk Gelaat, Ambo, Baarn, 1969, p.42: "De attributen van God zijn niet in de aantonende wijs maar in de gebiedende wijs gegeven". (Vertaling: Ad Peperzak). Merken we op dat hier met "God" de "Thora" of de "Wet" bedoeld wordt.
(**) In de "Indische Wijsheid" wordt dit uitgedrukt in de raadgeving van Brunton: "Betreur het onvermijdelijke niet".
(***) E. Lévinas, Het Ik en de Totaliteit, o.c., p. 128: "Geloof of vertrouwen betekent hier niet een tweede kenbron, maar wel iets dat door iedere theoretische uitspraak verondersteld wordt boven het zoete bedrog, waarvan hij beseft dat het een bittere nasmaak heeft." -------------
22-03-2011
Noam Chomsky
Noam Chomsky op 8 maart 2011 over militaire interventie in Lybië
Zeer onlangs noemde de gouverneur van Tokio de aardbeving met de tsunami van afgelopen vrijdag, 11 maart 2011, een straf van God. Hij is niet alleen met zijn helderziende oordeel, want naarmate aan de wereld steeds vaker een apocalyptisch karakter wordt toegeschreven, duiken deze profeten in steeds groteren getale op.
Het is wezenlijk immoreel om de gedupeerde andermaal te raken door hem te beschuldigen, meer bepaald door het kwaad dat hem zonder aanwijsbare reden overkomt, te benoemen als een straf. Paradoxaal genoeg blijkt het een menselijke neiging te zijn die verbonden is met uitgerekend het religieuze denken welke ons tot de natrappers der vertrappelden maakt. We kennen het verschijnsel misschien wel het best in het vooral Aziatische reïncarnatiegeloof, dat verbonden is met het begrip karma of schuld. Wie geboren wordt als arme drommel kan niet over toeval spreken: hij moet de schuld daarvoor zoeken in zijn eigen vorig bestaan. De opvatting is wezenlijk immoreel omdat zij de mens verhindert zijn naaste in nood bij te staan, daar hij hem aldus van een mogelijk herstel door boete zou beroven.
Het immorele geloof dat ongelukken goddelijke bestraffingen zijn, ook al zijn de gedupeerden kleine kinderen die nog van de duivel geen kwaad weten, vindt zijn oorsprong vreemd genoeg in een diep verlangen naar rechtvaardigheid. De mens kan als het ware niet verdragen dat hij onschuldig wordt gestraft en dat een God, zo wreed dat hij zulks toeliet, onze schepper was. Als ons een groot ongeluk overkomt, dan vinden wij het blijkbaar minder erg dat dit een straf van God was voor begane zonden - ook al waren wij ons daarvan niet bewust - dan dat een onrecht ons te beurt kon vallen. De ontdekking dat wij buiten ons eigen besef zondigden, achten wij blijkbaar minder erg dan de ontdekking dat God onrechtvaardig was of dat Hij zelfs helemaal niet bestond. Beschuldig mij dan maar van het allerergste en straf mij met de dood, zo schreeuwt de religieuze mens, maar durf niet aan mijn God te raken!
Wij verlangen de bestraffing van het kwaad en de beloning van het goede, omdat wij naar rechtvaardigheid verlangen. Straffen dienen om het kwaad af te schrikken, beloningen moeten het goede aantrekken. Edoch, waar het rampen betreft, is het kwaad geheel onpersoonlijk en kán er van beoordelingen - laat staan van rechtvaardige beoordelingen - helemaal geen sprake zijn. De natuur is geen persoon, alleen in het primitieve denken dat klaarblijkelijk nog steeds diep in onze zielen huist, worden natuurkrachten gepersonifieerd, en hebben wij Thor, de god van de donder, of Neptunus, de god van de zee.
Andermaal: het vreemde is dat uitgerekend het rechtvaardigheidsverlangen de rechtvaardigheid zelf in de weg blijkt te staan, aangezien het geloof in de ramp als straf zijn oorsprong in dat rechtvaardigheidsverlangen vindt, terwijl het in se onrechtvaardig is om aan onschuldigen de blaam te geven. Maar het menselijk denken beukt wel vaker tegen de muur aan van de contradictie als het zijn perken te buiten wil gaan. En doet het dat niet waar het botst met feiten die geen oren hebben - laat staan oren naar redenen en argumenten?
2. Religie en goddeloosheid: tweemaal hetzelfde
Rampen worden beschouwd als goddelijke straffen opdat ook al de goede dingen als goddelijke beloningen zouden kunnen worden beschouwd. De mens kan blijkbaar niet zonder 'ouders'. Het kind staat ten opzichte van zijn ouders zoals de mens staat ten opzichte van zijn goden. Dat suggereren ons zelfs de tempels met poorten die ongetwijfeld voor reuzen zijn gemaakt. De mens blijft ook als volwassene ouders nodig hebben omdat hij de verantwoordelijkheid niet kan dragen voor zijn bestaan eenmaal hij zijn ouders moet missen. De oudere draagt natuurlijkerwijze verantwoordelijkheid of zorg voor zijn kinderen, maar hij kan - eveneens natuurlijkerwijze - niet zorgen voor zichzelf. Hij heeft dus religie nodig, ook ethisch: kinderen die voor hem gaan zorgen als hij oud is, doen dat als het ware onder toezicht van de goddelijke ouders (- en dat doen dieren niet die immers ook geen godsdienst beoefenen).
De mens beschikt blijkbaar over het bijzondere vermogen om schuld op zich te nemen; gaat er iets mis dan zal hij niet concluderen dat er geen beschermende God bestaat, hij zal wat fout gaat veeleer wijten aan zichzelf en als volgt besluiten: er bestaat een rechtvaardige God die mij nu straft, dus erken ik mijn schuld, ook al ken ik ze (nog) niet. De schuld die hij op zich neemt, is aldus feitelijk de tol waarmee hij de goddeloosheid afkoopt. Onze God kost met andere woorden precies zoveel als de schuld waarmee we onszelf moeten opzadelen als we Zijn bestaan erkennen. We betalen voor onze God met de aflossing van de schuld welke we op ons nemen wanneer we alles wat fout gaat aan onze eigen zonden wijten [- en is dat bovendien niet exact wat ook Christus doet?]. In wezen betekent dit dat godsdienst niets anders is dan een verschijningsvorm van het menslijke vermogen om schuld op te nemen en in te lossen en dus het vermogen om de wereld te verbeteren. En zo is godsdienst eigenlijk hetzelfde als zelf voor God spelen - wat goddeloosheid is.
(J.B., 15 en 16 maart 2011)
09-03-2011
Ethiek?
Ethiek?
Het geeft te denken dat vooraanstaande ethici zich niet bewust blijken te zijn van het feit dat zij discrimineren en tot geweld aanzetten wanneer zij publiekelijk de sterilisatie van uitgerekend de armen aanprijzen als oplossing voor het probleem der overbevolking, waarbij zij dan ook nog eens de methodes van omkoping en afpersing aanbevelen, als zij suggereren dat die 1000 euro die voor noodhulp op Haïti is bestemd maar beter kan gegeven worden aan elke Haïtiaanse vrouw die zich wil laten steriliseren. (1)
Armen hebben honger en zij happen daarom vaker gretig toe om een eigen nier te verkopen, om voor een hen onbekende rijkaard een kind ter wereld te brengen of om gevaarlijk werk te doen in radioactieve installaties, in de prostitutie of in milieus van drugshandel en misdaad. De autosterilisatie tegen betaling past in exact hetzelfde plaatje en is daarom vanwege de aanbieder bijzonder immoreel.
Als deze aanbieder die uiteraard geen arme drommel zijn kan, zijn actie bovendien beschouwt als een stap in de goede richting inzake de overbevolkingsproblematiek, dan slaat hij de bal ook hier helemaal mis. Een simpele berekening volstaat immers om vast te stellen dat het verteer van een rijke westerling het duizendvoudige bedraagt van dat van een arme Haïtiaan, terwijl de overbevolking precies vanwege de verspilling zo problematisch is geworden, en die verspilling moet men nu eenmaal niet gaan zoeken bij kinderen met waterbuikjes die in plaats van school te lopen, dag in dag uit vijsjes en ijzerdraadjes sorteren op onze gigantische, stinkende vuilnisbelten.
De 'redenering' welke de genoemde, gruwelijke ingrepen wil rechtvaardigen en ingang wil doen vinden, en dan nog via democratische kanalen, getuigt niet alleen van een schromelijk tekort aan empathie: zij verraadt zonder meer een criminele inborst, en zij vindt haar gelijke enkel in de uitlatingen waarmee Hitler een onnadenkende massa intimideerde. Zoals dat verwijt aan het adres van het christendom, dat er zogezegd voor zorgt dat de beste krachten aan het front moeten sneuvelen om het leven te redden van thuisblijvende zieken en andere lastposten.
Er bestaat een bijzonder gevaarlijke kaste van 'wereldverbeteraars'. Volgens hun logica kan wat zijzelf 'mensonwaardig' achten, worden geëlimineerd, eenvoudigweg door alle naar hun maatstaven 'mensonwaardige mensen' te elimineren. Met concentratiekampen zal dat dit keer misschien niet meer lukken, maar wel met abortering en met euthanasie, en nog het liefst met sterilisatie, welke men immers van de armen af kan dwingen zoals men ook de slavenarbeid van hen af kan dwingen... met name middels geld - het geld vervangt de zweep van weleer. Het lijkt moreel verantwoord maar het is dat evenmin als het stilzwijgen van zogenaamde ethici over nog heel wat zaken die om een stem ten hemel schreeuwen.
(J.B., 9 maart 2011)
Noten:
(1) Etienne Vermeersch, in het vrt-programma Terzake d.d. 8 maart 2011, stelt voor dat het geld bestemd voor de noodhulp aan Haïti, besteed zou worden aan de 'vrijwillige' sterilisatie van arme Haïtiaanse vrouwen aan wie dan ter compensatie 1000 euro zou aangeboden worden. In feite wordt zodoende een aalmoes gesuggereerd in de plaats van de sociale zekerheid waar ook de armen recht op hebben. Volgens de antikapitalist wijlen Jaap Kruithof is het overbevolkingsprobleem vooral een derde wereldprobleem omdat daar de sociale zekerheid en vooral dan het pensioen ontbreekt.
Kanker en de tijd
Kanker en de tijd
Kanker is de naam die wij geven aan allerlei ziekten welke gekenmerkt worden door het optreden van gezwellen die maar blijven woekeren, gebeurlijk tot de dood. Een kankergezwel doet denken aan een parasiet die zich vet vreet ten koste van zijn gastheer: de gastheer mergelt uit terwijl de ongenode gast steeds dikker wordt en zich op de koop toe vermenigvuldigt. Edoch, zeer in tegenstelling tot een parasiet, is een kanker niet zozeer iets dat wij er in ons lichaam bij krijgen, maar veeleer is het iets dat ons ontbreekt. In die zin gelijkt een kanker dan ook op het wezenlijke van het kwaad zoals bepaald door Augustinus: het kwaad heeft geen eigen identiteit, zo zegt de heilige: het is niets anders dan een tekort aan het goede. En kijk, kanker lijkt inderdaad geen indringer van buitenaf: het is immers een woekering van eigen lichaamscellen. En de oorzaak van die ongeremde groei ligt binnenin onszelf, in de kern van ons bestaan, in de kernen van de lichaamscellen die immers de breinen van de cellen zijn. Een gezwel lijkt een teveel maar is in feite een tekort binnen het celbrein, het is een tekort aan orde in de kern van de cel die dan niet langer naar behoren wordt bestuurd. Een eigen lichaamscel verwordt tot een kankercel van zodra zij haar verstand verliest. Zij blijkt dan vergeten wat haar eigen taak is in het grotere geheel van weefsels, van organen en tenslotte van het lichaam, en zij denkt nog slechts aan zichzelf, aan haar eigen groei en bloei. Een eigen lichaamscel verandert in een kankercel wanneer zij egoïstisch wordt of egocentrisch, wanneer zij niet meer weet dat zij in functie staat van wat haar allemaal omringt, wanneer zij blind werd voor het feit dat zij in dienst staat van iets anders en iets hogers. In feite is een kankercel een cel waarvan de groei horizontaal geworden is, een cel die nog slechts in de breedte groeit, die niets meer opbouwen kan dat groter is dan tot waar zij zelf kan reiken. Ofschoon zij zich heel gretig deelt, is een kankercel eigenlijk een asociale cel, een cel die geen gezag gehoorzaamt. Men zou ook kunnen spreken van een ketterse cel, een goddeloze cel, een cel die god noch gebod kent. En als er voor kanker al een behandeling voorhanden is, dan bestaat die enkel in het doden van al die eigenzinnige cellen, want iets anders dan ze uit te roeien valt er met gek geworden cellen vooralsnog niet te doen.
Uiteraard worden onze lichaamscellen niet zómaar gek, blind, egocentrisch, asociaal of goddeloos: als zij aldus gaan disfunctioneren, dan komt dat alleen doordat er op hen een aanslag werd gepleegd van buitenuit. Weliswaar is het kwaad een tekort aan goede dingen, zoals Aurelius Augustinus het zegde, maar de heilige was geen geneesheer en ook geen man van de wetenschap. Zijn theorieën hadden weinig voeling met de werkelijkheid van het leven, waarin het ene wezen ten prooi kan vallen aan het andere, alleen al omdat het zwakker is, terwijl het andere honger heeft en de enige natuurwet die is van de sterkste. Kanker wordt veroorzaakt door welbepaalde stoffen waarvan wij vermoeden dat zij kanker veroorzaken en die wij daarom ook kankerveroorzakers noemen - cancerogenen. Als kanker al een tekort was aan goede zaken, dan ontbrak het in de lichaamscellen van mensen, dieren of planten met kanker, feitelijk aan 'bestrijders' van cancerogenen, wat voor stoffen dat ook mogen zijn. Gebeurlijk beschikken wij wel over cancerogenenbestrijders, maar worden die op hun beurt verzwakt of zelfs omgebracht door nog andere vijanden, en zo kan die strijd wel eeuwig doorgaan en aldus verworden tot een pure woordenstrijd. Of het kwaad dan een bestaande vijand is ofwel gewoon een tekort aan goeds, is een vraag die dan evenmin hout kan snijden als die aloude kwestie van de kip en het ei.
Wat men wél over kanker kan zeggen, is dat het een ziekte is waarvan de kans om ze te krijgen, toeneemt met het ouder worden. Dat men het daarom heeft over een ouderdomskwaal, is echter niet zo vanzelfsprekend, in acht genomen het feit dat de krijgkansen van élke kwaal mettertijd slechts kunnen toenemen. Wie slechts één dag heeft geleefd, had een kans die 365 keer kleiner was dan wie een jaar oud werd - om kanker te krijgen. Maar zijn kans om ongeacht welke andere ziekte te krijgen was evenééns 365 keer geringer, en zo ook zijn kans om te verongelukken met de trein, zijn kans om het groot lot te winnen of zijn kans om een zondvloed, een zonsverduistering of gewoon een volle maan mee te maken. Als zij niet nul zijn, dan kunnen onze kansen mettertijd alleen maar toenemen, wat zij dan ook mogen betreffen - zo leren ons de meest eenvoudige berekeningen die men zich maar indenken kan. Zelfs voor doden kan de kans om te verrijzen alleen maar rijzen mettertijd, en exact hetzelfde geldt voor al diegenen die nog niet hebben bestaan. Als de tijd maar eindeloos blijft doorgaan, dan zal ooit alles gebeurd zijn wat men maar voor mogelijk kon houden, en zelfs het onmogelijke ontsnapte dan misschien niet aan die dans. En is dat niet waar allen naar verlangen die ooit kanker kregen bij zichzelf of bij hun naaste getrouwen: dat zich ooit het eens onmogelijke alsnog realiseren zal? Het verdwijnen aller kwalen is gewis een kwestie van alleen maar tijd.
(J.B., 8 maart 2011)
07-03-2011
Verkapte aanslagen
Verkapte aanslagen
Duizend per uur: dat is de snelheid waaraan mensen van de honger sterven.
Soms is honger quasi onvermijdelijk. Neem nu de uitbarsting van de Tambora in Indonesië: in 1816-1817. Dat was het zogenaamde 'jaar zonder zomer'. Alle oogsten mislukten door een aanhoudende duisternis over bijna de hele aardbol. Of neem de opeenvolgende tegenslagen in Ierland, met de hongerjaren van 1845 tot 1850. De Ierse bevolking werd gehalveerd. Eerst was er de aardappelziekte, vervolgens droogte, dan tyfus, dan weer de aardappelziekte en tenslotte cholera.
Rampen brengen honger, maar in het merendeel der gevallen volgt hongersnood uit opzettelijke menselijke fouten. In de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) was er lange tijd honger. In 1923 en in 1933 was er hongersnood in Rusland en in de Oekraïne met aldaar de zogenaamde Holodomor of Hongermoord met 10 miljoen doden. Die ramp had plaats onder Stalin: hij dreef de boeren naar de staatsbedrijven maar velen weigerden, waarop miljoenen onder hen gedeporteerd werden naar Siberië. Vandaag wordt dat beschouwd als een bewuste volkerenmoord. Ook de allergrootste hongersnood ooit werd veroorzaakt door een politiek regime: in het China van 1959-1961, tijdens de zogenaamde 'Grote Sprong Voorwaarts', verhongerden naar schatting 43 miljoen mensen. Andermaal veroorzaakt door oorlog was de Libanese hongersnood van 1916-1918, waarbij aldaar een kwart van de bevolking omkwam. Op Java was er honger in 1876-1878 en in 1944-1945 eiste de honger 2 miljoen mensenlevens in Viëtnam. In Noord-Korea sleept de hongersnood aan sinds zowat twintig jaar. (*)
Afrika is veruit het meest door honger getroffen continent. (**) De oorzaken aldaar zijn uiteenlopend en zowel het klimaat als de politiek en de oorlogen spelen een rol, maar ook de uitbuiting door de rijke landen en het aidsprobleem: één op negen Afrikanen onder de Sahara heeft aids. Schrijnend is de marktpolitiek van het rijke Noorden dat in Afrika producten invoert en onder de prijs verkoopt om de producenten aldaar te kelderen. Zo importeert men daar goedkope melk(poeder) zodat de lokale boeren hun melkkoeien moeten slachten. Met honger worden ook opstanden onderdrukt. En derde wereldlanden kunnen hun schulden aan het rijke Noorden nooit aflossen.
Het merendeel van de hongerdoden (zowat 90 percent) sterft aan chronische ondervoeding. Anno 2008 stierven dagelijks nog 24.000 mensen van de honger en dat is één van elke vijftien mensen die geboren worden. Duizend per uur.
Honger gaat gepaard met een vreselijk lijden, maar nóg minder draaglijk dan de honger is de dorst. Het menselijk lichaam bestaat voor zo'n 70 percent uit water - hetzelfde percentage water dat de aarde bedekt - en drinken wij niet tijdig, dan drogen wij uit. In extreme weersomstandigheden kan een mens geen etmaal zonder water. Normaal behoeven wij een tweetal liter water per dag. In de woestijn verliest men 7 tot 15 liter, afhankelijk van wat men doet, en in minder dan een halve dag kan men er uitdrogen. Van wie verdorsten, is op den duur de maag niet groot genoeg meer om nog voldoende vocht op te kunnen nemen. Het drinken van zout water lest de dorst niet en ook overmatig drinken (bijvoorbeeld ingevolge suikerziekte) kan uitdroging veroorzaken. Wie een tiende van zijn lichaamsvocht verliest, kan niet meer op zijn benen staan: de huid krimpt en de zintuigen falen; de tong wordt dik, de mond gevoelloos, het bloed dikt in, het lichaam geraakt oververhit, er volgen stuipen en het hart begeeft.
Zevenennegentig percent van al het water op aarde is zout en dus ondrinkbaar. Zeewater is immers zout, en het wordt pas zoet bij de verdamping omdat de zouten niet mee verdampen. Waterdamp vult de luchten welke meer water kunnen bevatten naarmate ze warmer zijn. Bij afkoeling condenseert de waterdamp (de zeer kleine, verstoven damppartikels vormen samen waterdruppels) en gaat het regenen, hagelen of sneeuwen. Het zoet water komt terecht in de rivieren of dringt doorheen de grond die het filtert tot drinkbaar water. Het (zoet)waterverbruik bedraagt bij ons meer dan 100 liter per persoon per dag terwijl een van de meest prangende milieuproblemen het drinkwatertekort is.
Paradoxaal genoeg is watersnood een tevéél aan water, bijvoorbeeld ingevolge overstromingen. Het dichtst bij de deur kennen wij de ramp na de dijkbreuk in Nederland van 1953, waarbij 165.000 hectare land werd overspoeld, 1795 mensen en ook veel vee verdronken; er waren honderdduizend daklozen. (In België kwamen toen 28 mensen om, in Engeland vielen 307 slachtoffers en ook 220 zeelieden vonden de dood.) Onze stoutste fantasie werd echter overtroffen door de tsunami op tweede kerst van 2004 in Sumatra met 300.000 slachtoffers, waarvan zelfs een paar honderd in Oost-Afrika. En in 2005 veegde een orkaan New Orleans van de kaart, met 1800 doden. Overstroming treedt ook op na hevige regenval, zoals onlangs in Pakistan; ingevolge watersnood en het drinken van besmet water kunnen dan epidemieën uitbreken, zoals cholera, die voor uitdroging zorgen. (***)
Evenals honger en dorst kunnen hitte en koude ons leven bedreigen. Het menselijk lichaam heeft een temperatuur van zowat 37 graad Celsius (35,5 tot 38,5). Een lichaamstemperatuur beneden 30° of boven 42° is dodelijk. Onderkoeling en oververhitting kunnen vele oorzaken hebben, extreme weersomstandigheden zijn er slechts één van en naar verluidt komen zij steeds vaker voor ingevolge de opwarming van de aarde. De grote hitte, normaliter voorbehouden aan de Sahara, doet vandaag steeds vaker streken aan die door de band genomen gematigd waren qua klimaat, en de woestijnen breiden uit. Vandaag moeten grote delen van Spanje kunstmatig worden bevloeid omdat zij anders volledig onvruchtbaar zouden zijn door droogte. En de kracht van de warme golfstroom is nu met bijna de helft afgenomen, zodat de koude winters amper nog getemperd worden en West-Europa steeds vaker Siberisch aandoet.
Honger, dorst, hitte en kou: het lijken natuurlijke aandoeningen of rampen, maar meestal delen wij in de schuld als zij doden. Wat in feite wil zeggen dat wij het moorddadige effect van deze verschijnselen feitelijk ongedaan konden maken: waar we daaraan verzaakten, gebruikten we de natuur eigenlijk als moordwapen. Zoals reeds lang geleden gescandeerd, zijn de honger en ook al die andere kwalen geen tegenslagen doch aanslagen.
(J.B., 7 maart 2011)
Noten:
(*) Andere perioden van hongersnood waren er reeds in de Oudheid, met name in Egypte en Klein-Azië (dit is Anatolië of het Aziatische deel van Turkije). In West-Europa was er drie keer relatief kortstondig hongersnood: in 1124-1125, in 1315-1317 en in 1816-1817 (waarover hoger). China kende nog hongersnood: in 1333-1337 vielen daar 4 miljoen doden, op het eind van de negentiende eeuw was er drie keer honger met samen 17 miljoen doden, in het begin van de twintigste eeuw was er twee keer honger: in 1920-1921 stierven 500.000 mensen, in 1928-29 waren dat er 10 miljoen.
Indië kende een zevental hongerperioden met telkens miljoenen doden. In 1630-1631 was de toestand zo erg dat mensen elkaar gingen opeten. Bij de honger van 1770 in Bengalen stierven meer dan 6 miljoen mensen. Op het einde van de negentiende eeuw verhongerden alles samen enkele tientallen miljoenen Indiërs. In 1943-1944 was er opnieuw honger in Bengalen, in 1966 in Bihar.
(**) Men herinnert zich Biafra (de oorlog van 1967-1970), de Sahel (1968-1974 en 1984-1985), Ethiopië (1973 en 1984-1985), Somalië (1990-1995), Zuid-Soedan (1990-2000), Zimbabwe (2000), Darfoer (2003), Niger (2005) en de Hoorn van Afrika (2006).
(***) http://nl.wikipedia.org/wiki/Dorst
http://nl.wikipedia.org/wiki/Water
http://nl.wikipedia.org/wiki/Drinkwater
http://nl.wiktionary.org/wiki/watersnood
http://nl.wikipedia.org/wiki/Epidemie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Watersnood_van_1953
http://nl.wikipedia.org/wiki/Overstroming
http://nl.wikipedia.org/wiki/Cholera
http://nl.wikipedia.org/wiki/Katrina_(orkaan)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Lichaamstemperatuur
http://nl.wikipedia.org/wiki/Hypothermie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Koorts
http://nl.wikipedia.org/wiki/Hyperthermie
07-02-2011
Het christendom of de dood
Het christendom of de dood
Neem het christendom weg, en er schiet alleen een wereld over vol met haat. Logisch, als je bedenkt dat het christendom de enige religie van de onvoorwaardelijke naastenliefde is. Er zijn religies die gelijken op het christendom, akkoord, en ook zij dragen hier en daar een vorm van caritas uit. Maar dat doen zij dan wel bijzonder selectief, wat betekent dat zij alleen maar de leden van de eigen godsdienst zonder voorwaarden kunnen, willen of mogen liefhebben.
Er bestaat dan zoiets als de 'sjacher' of de verantwoorde uitbuiting van wie niet tot de eigen groep behoren. Ofwel een 'heilige oorlog' waarin andersgelovigen mogen of zelfs moeten worden omgebracht. En naast de 'religies van het boek' heb je dan nog het boeddhisme dat zo vredig lijkt dat je op den duur zou gaan geloven dat het beter was dan het christendom. Of wat dacht je van een vleugje hindoeïsme?
Helaas zit er aan het reïncarnatiegeloof een bijzonder kwalijke weerhaak: mensen worden namelijk herboren totdat zij vrij van schuld geworden zijn, en zich van schuld bevrijden doet men door te boeten. In dat licht is het dragen van andermans lasten vanzelfsprekend uit den boze voor wie zijn naaste het allerbeste toewenst: de christelijke naastenliefde ontneemt hem de lasten die hem bevrijden. Zo groeit uit het geloof in karma en in wedergeboorte onvermijdelijk een kastenmaatschappij met, enerzijds, de onaanraakbaren en, anderzijds, de vooraanstaanden. De rijken mógen dan de armen niet eens helpen.
Zelfs het katholicisme werd besmet met die dan toch zo wereldse idee die gebaseerd is op 't betaalverkeer en de ethiek van schuld en boete: een oog voor een oog en een tand voor een tand, de moraal van straf en van beloning, het goed en het kwaad in het licht van de regeltjes van de wet. Zo'n moraal zal uiteindelijk leiden tot het ideaal van de hebzucht of de verafgoding van de mammon, want pas de rijken kunnen middels hun exuberant verteer ook etaleren dat zij bij niemand in het krijt staan en derhalve schuldenvrij of 'heilig' zijn. Hebzucht, heiligheid en spilzucht gaan daar hand in hand en uiteraard regeert de verachting van de armen door de rijken.
Niet anders gaat het er aan toe in de leer van het humanisme, die wel mooi oogt en vooral verlicht, maar bij nader onderzoek schijnt daar allerminst de klaarte van een zonovergoten dag. Het humanisme immers drijft op het principe van de solidariteit en dat is een uitgebreid egoïsme, dat in elk banditisme het cement is van de groep - het is alvast iets heel anders dan de onvoorwaardelijke liefde.
De grenzen van systemen die berusten op berekening liggen altijd in de rekeningen zelf, die immers moeten kloppen en die daarom nooit gratuit zijn. Gegroeid vanuit de christelijke caritas, verkeren vandaag die instellingen welker bestaansreden ligt in het tegemoet komen aan de hulpbehoevenden, prompt in hun tegendeel, en zij baten hospitalen uit en buiten zieken, ouderen, gehandicapten en zelfs kleine kinderen uit.
De Jezuïet Ivan Illich toonde reeds een halve eeuw geleden aan dat de geneeskunde in een op het winstprincipe ge-ente maatschappij onvermijdelijk winstgevend moet zijn en dat zij derhalve ziek zal maken omdat het tenslotte de zieken zijn die hun behandeling betalen en die aldus renderen. Ouderlingentehuizen worden vandaag geprivatiseerd waar zij winstgevend zijn en armere bejaarden dreigen te worden gedumpt, net zoals zieken en gehandicapten die niet alleen een zorg met twee snelheden zien arriveren (pensioen- en hospitalisatieverzekeringen exclusief voor de rijken) maar tevens de dreiging van euthanasieklinieken. In de greep van een wild kapitalisme, moeten scholen, teneinde het eigen voortbestaan te kunnen verzekeren, hun leerlingen aanzien als klanten, aan wiens wensen zij tegemoet moeten komen, ook als die wensen niet zozeer de lastige opvoeding en het veeleisende onderwijs betekenen maar veeleer het gemak waarmee men zijn diploma haalt. Scholen krijgen bloed aan de handen, net zoals autokeuringsbedrijven die steekpenningen aanvaarden die immers in meer verkeersdoden resulteren.
De kille planning en de 'nuchtere' ordening van een goddeloze wereld is niet van gisteren, de hele geschiedenis staat er bol van. Maar dat volledige ontmenselijking het onafwendbare deel is van een ontgoddelijkte wereld, is een werkelijkheid die helaas niet méér kan doen verkillen in de mate dat de ontmenselijking reeds ingetreden is: de gevoeligheid voor het kwaad neemt immers af naarmate men daaraan deelachtig is geworden. Luguber wordt het wel voor wie nog weerstand bieden en zo ook wordt weerstand lastiger mettertijd, haast metterdag.
Adolf Hitler propageerde een hel van haat met de slogan dat in een christelijke maatschappij de beste krachten sneuvelen aan 't front om de thuisblijvende lafaards te beschermen. Dat waar de naastenliefde heerst, de sterksten sneuvelen om de zwaksten in leven te kunnen houden, is een zuivere oorlogslogica die makkelijk ingang vinden kan bij wie zelf niet tot nadenken in staat zijn. Het is een logica die veel belooft en die ook zuiver klinkt in oren van simplisten, maar de werkelijkheid is niet zo simpel en zo is die logica ook een logica van verderf en dood.
Lang voor de tijd van Hitler al, beraamden megalomane potentaten moordplannen onder de dekmantel van de gezondmaking en de versterking van de staat. Wij telen planten en ook dieren door bewuste en nauwkeurige selectie, zo klaagden zij de christelijke ethica via achterpoortjes aan: ten dienste van de welvaart selecteren wij flora en fauna doch wij vergeten zowaar de mens! Op het telen van een superras rust een volstrekt redeloos taboe! De concentratiekampen waar het 'afval' werd verbrand, blijken bij nader toezien slechts het topje van een ijsberg in een geschiedenis die bol staat van een waanzin voortgekomen uit een zich god wanende mens die telkenmale contraproductief blijkt te ageren.
Ontevredenheid is misschien wel de diepste oorzaak van het verderf dat heden, afgedekt met pracht en praal, zonder te verpozen om zich heen grijpt: de mens, ondankbaar met het geschenk van het leven, wil plaatsnemen waar de Schepper troont. Eva luistert naar de listige slang die haar en Adam de vergoddelijking belooft, als zij maar ontrouw worden aan hun Schepper, en zij happen toe, helaas. Zij eten van de kennis, en zij zien. En zo zien zij ook zichzelf zoals ze zijn: naakt, wat zeggen wil, tot een dier herleid - gedegradeerd.
Emancipatie is geen slechte zaak als men zich emancipeert van válse vaders, leiders die misleiders zijn, potentaten, dictators en megalomanen die alleen het eigen goed beogen. Hun onderdanen laten zij geloven dat zij hun kinderen zijn, maar ze eten hen op, zoals Kronos deed met zijn kroost - niet Jahweh. Van zijn echte vader emancipeert men zich niet omdat men hem niet naar de kroon wil steken om dan aan hem gelijk te worden, daar men nu eenmaal aan zijn natuurlijke vader gelijk is want men komt voort uit hem. De drang om zich van zijn God te emanciperen kan daarom allerminst natuurlijk zijn: hij wordt ingegeven van terzijde door een vreemde die het helemaal niet goed bedoelen kán.
Neem die wat vreemde leefregel weg, die zegt dat men zijn vijand moet beminnen, en je zal zien: de wereld wordt herschapen in een hel. Je hoeft niet eens het kwaad in de vaan te dragen: de kracht, bijvoorbeeld, op de plaats waar het embleem van de liefde hoort te prijken, volstaat al om de vrede te verdrijven en dan neemt angst de plaats in van de hoop.
Wij zullen de staat versterken, zo scanderen de regeerders, en zij doden al wie overtollig is en lastig: ongeboren kinderen die immers nog geen burgerrechten genieten, met gehandicapte foetussen voorop, of dan toch vruchten waarvan de scanner als twijfelachtig bestempelde beelden toont die doen besluiten dat de slaagkansen onder het toegelaten percentage liggen, en wie niet luistert zal voortaan de 'brokken' zelf betalen.
De staat moet hard besparen, zo zeggen onze potentaten, want de banken bij wie het land in 't krijt staat, willen zich daarvan verzekeren dat zij de eeuwige intresten zullen kunnen blijven innen van de schuldenaren die zich burgers wanen. Dus moeten alle niet langer nuttige elementen worden opgeruimd: de ouderen mogen zich euthanaseren, alsook de gekken, én de kinderen, als zij dat wensen. Zo zeggen het de nieuwe regeerders, die immers heel goed weten dat de wil van dementerenden, krankzinnigen en onvolwassenen labiel genoeg is om in een volstrekt onbeschermde omgeving tot niets minder dan tot de zelfdoding over te gaan. En zij stellen het voor alsof 't een recht was en een zege op de dood, als men zich zo stortte in het eigen graf. Er is geen derde weg naast het christendom en de dood.
(J.B., 7 februari 2011)
04-02-2011
Vijfduizend jaar Egypte
Vijfduizend jaar Egypte
Menachim Begin, Jimmy Carter en Anwar Sadat bij de Camp Davidakkoorden te Washington in1978.
In een museum in Palermo ligt een met hiërogliefen beschreven steen, genaamd 'de steen van Palermo', afkomstig uit een tempel in het Oud-Griekse Memphis. Die steen vertelt ons dat god de schepper, Ptah genaamd of ook nog Peteh, een pottenbakker was die de mens schiep uit klei, en de wereld uit zijn gedachten en zijn woorden. Ptah is de personificatie van het verrezen land (Tathenen) ofwel het ondergelopen land (Tanen), waaronder uiteraard verstaan wordt: het vruchtbare gebied aan de monding van de Nijl die daar zeer sterk uitwaaiert in de zogenaamde Nijldelta. In dat gebied woont de geest (ka) van Ptah, het is het huis van de geest van Ptah of het Hwt-ka-Ptah, evenals die tempel zelf. Verbasterd naar het Grieks klinkt Hwt-ka-Ptah als Αι γυ πτος ofwel Ae-gu-ptos, Egypte. (1)
De geschreven geschiedenis van Egypte begint meer dan 5000 jaar terug in de tijd: in 3000 voor Christus werd Egypte één land onder één koning, de farao. Niet minder dan 31 dynastieën volgden welhaast 3 millennia lang elkander op totdat in de vierde eeuw voor Christus (in 332) Alexander de Grote het land onderbracht in zijn rijk. Dan volgde een bijna zeven eeuwen durende Grieks-Romeinse periode (tot 395 na Christus) en een Byzantijnse tijd (tot in de zevende eeuw). Amper zeven jaar na de dood (in 632) van de profeet Mohammed viel Egypte onder een islamitisch bestuur voor de duur van bijna duizend jaar, namelijk tot 1517. Dan lijfden de Turken Egypte in, in het Ottomaanse Rijk. In 1798 was het de beurt aan Napoleon die daar nog in datzelfde jaar door de Brit Horatio Nelson werd verjaagd. Enkele jaren later kwam Mohammed Ali in Egypte aan de macht met een dynastie die het uithield tot in 1952.
Gedurende die tijd (in 1869) groef Ferdinand de Lesseps aldaar het Suezkanaal, maar de toenmalige Egyptische vorst (Ismail) verkocht zijn aandelen daarin aan de Britten om zijn schulden te kunnen afbetalen, zodat de Engelsen er voet aan wal kregen. Ze onderdrukten opstanden van Egyptische militairen tegen buitenlanders en in 1882 plaatsten zij Egypte onder het Britse protectoraat. Ze reorganiseerden het Egyptische leger, verklaarden in 1922 Egypte onafhankelijk maar bleven er tot aan de Egyptische revolutie in 1952 [- de Britten gebruikten Egypte als uitvalsbasis in W.O.II; in 1947 trokken zij zich uit Suez terug].
Vijf verschillende Egyptische groepen dongen tussen 1922 en 1952 naar de macht: de Egyptische nationalisten die de Britten weg wilden, de door de Britten geïnstalleerde koning Fouad, de Britten zelf, de communistische partij en het moslimbroederschap (dat later illegaal werd omdat politieke partijen op religieuze basis werden verboden).
In 1952 wierp Nasser (met de medewerking van Sadat) de Britsgezinde koning Farouk (geweldloos) omver en ontstond de republiek Egypte met Ali Mohammed Naguib als eerste president. Na één jaar nam Nasser zijn plaats in: hij werd aldus de tweede Egyptische president, in 1970 opgevolgd door Sadat die lid was van het Islamitisch Congres én van de Arabisch-Socialistische Unie. Sadat regeerde tot hij in 1981 werd vermoord door Islamitische Jihadstrijders. Sadat had zich namelijk na de oktoberoorlog (Jom Kipoeroorlog) in 1973 met Israël (toen onder Begin) in Washington (in de aanwezigheid van president Carter) verzoend in de zogenaamde Camp-Davidakkoorden van 1978-'79 waarvoor de twee de Nobelprijs voor de Vrede ontvingen, en dat was kennelijk tegen de zin van de fundamentalistische Islamieten. Zij sloten Sadats Egypte uit de Arabische liga buiten en ook in Egypte zelf verafschuwde men daarom Sadat, die daarop massaal aanhoudingen verrichtte, wat hem uiteindelijk het leven kostte.
Sadat werd opgevolgd door Mubarak in 1981. Mubarak wist Egypte opnieuw aanvaardbaar te maken voor de andere Arabieren (Egypte werd in 1989 weer toegelaten tot de Arabische Liga) en tegelijk hield hij zich aan de vredesafspraken met Israël (zoals vastgelegd in de Camp-Davidakkoorden). Tevens kreeg hij iets te zeggen in de VN. Sinds 1991 werkte Mubarak aan sociaal-economische hervormingen in de richting van meer privatisering, maar de oppositie die tegen al te sterke staatsinmenging is, was tot nog toe te zwak, en het Moslimbroederschap werd zoals gezegd bij wet verboden. Bij de eerste presidentsverkiezingen in 2005 haalde Mubarak 88 percent van de stemmen... (2)
In januari 2011 komt in Tunesië het verarmde volk in opstand en alras volgt Egypte. Te zien aan de vlaggen met daarop de beeltenis van Ché maar ook met islamitische symbolen, worden de opstandelingen die zichzelf aldus bevrijden, door het panislamisme geïnspireerd: een islam versterkt met communistische krachten. In Egypte kanten zij zich uiteraard tegen Mubarak die het moslimbroederschap niet al te gunstig gezind is en die tevens de invloed van de communistische landen wil bannen. Maar Mubarak is anderzijds ook diegene die de door fundamentalistische moslims verafschuwde vrede met Israël onderhoudt en als het ware garandeert. Is het daarom niet een tikkeltje onbegrijpelijk waarom Obama prompt Mubarak nu wil zien vertrekken en niet in september en ook niet morgen? Is de vrees van Amerika voor een herhaling van 9/11 dan groter dan de vrees voor oorlog in het Midden-Oosten? En gelooft Amerika dan niet meer dat de wereld één geheel is en dat de Midden-Oostenvrede dezelfde als de wereldvrede is? Of is het net andersom? Of is het juist daarom?
"Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon"
- aldus Matteüs 6:24. Ziedaar reeds een Evangelische uitspraak die geen twijfel over laat inzake het haaks op elkaar staan van, enerzijds, de wereldse of de duivelse en, anderzijds, de goddelijke machten. Men hoeft niet om vijanden gevraagd te hebben: het bestaan blijkt van die aard dat wie vrienden heeft, ook vijanden zal hebben, en houdt dat niet in dat de strijd inherent is aan het leven?
Alleen gaat het hier om een strijd die sterk verschillend is van de struggle for life, de natuurlijke strijd om het bestaan, die ook de dieren kennen. In het dierenrijk immers heerst het recht van de sterkste, en de strijd die daar gevoerd wordt, is onmenselijker nog dan die waarin men oog om oog en tand om tand vecht: de grotere dieren verorberen de kleinere zonder meer, en zij doen dat niet uit wraak, zij stellen zich daarbij geen vragen, zij doen het onnadenkend en gewoon omdat ze het ook kúnnen. De strijd die christenen voeren, is nu precies het gevecht tegen die natuurlijke strijd zelf; het is een zich afzetten tegen het recht van de sterkste, dat een zuiver egoïsme is, en een aanprijzen van het gelijkheidsbeginsel in het principe van de naastenliefde. In het christendom stelt het 'ik' zich krachtens de liefde ten dienste van de ander en dit geheel in contrast met de natuurlijke of dan toch dierlijke neiging om de ander uit te buiten of te doden, en hem dan al dan niet op te vreten.
In tijden dat de wereld in de ban raakt van macht en rijkdom, welvaart en ook eigenwaan, welke niet verwonderlijk gepaard gaan met goddeloosheid en ook met vijandigheid tussen de mensen onderling - in zo'n tijden krijgt het christendom het altijd zwaar te verduren, precies omdat de christelijke principes deze van de mammon in de weg staan. Dat de aanbidding van een maximale welvaart met het christendom volstrekt onverenigbaar is en dat men derhalve dat liedje van het zogenaamde 'goede leven' mag vergeten als men Christus wenst te volgen, mag genoegzaam blijken uit het strijdig zijn van alle consequenties van, enerzijds, het machtsstreven en, anderzijds, een christelijk geïnspireerd bestaan.
Zo bijvoorbeeld kon Adolf Hitler de egoïstische massa naar zijn hand zetten wanneer hij propageerde dat in een christelijke maatschappij de beste krachten sneuvelen aan het front om het leven der onnuttige thuisblijvers te redden. De welvaartslogica van de tiran offert namelijk personen op aan de 'gezondheid' van een anonieme staat en voor hem zijn bijvoorbeeld zieken en ouderlingen niets minder dan staatsvijanden of rotte appels in de mand, gezwellen welke nu eenmaal weggesneden moeten worden als men de staat gezonder maken wil. In diezelfde logica bestaan er zaken zoals 'overbevolking' en kunnen mensen overtollig zijn of ongewenst door de staat aan wiens 'wil' men zich moet onderwerpen. Abortus voor de overtolligen of de onnuttigen en ook euthanasie voor wie geen winst meer zullen opleveren, spreken dan vanzelf. Mensen met ongewenst genetisch materiaal dienen zich onvruchtbaar te laten maken en wanbegrippen zoals 'levenskwaliteit' veroveren de markt: mensen gaan dan eisen stellen aan het leven, en voldoet het leven niet aan de gestelde wensen, dan wordt het genadeloos afgebroken alsof het leven een middel in de handen van de levende was! Dat de eindwaarde van een welvaartsmaatschappij een volstrekte idiotie is, blijkt geen mens te storen.
En het ultieme doel van een welvaartsstaat is ook echt een absurditeit: welvaart immers wordt bereikt door concurrentie en de winnaars van dit economisch spel manifesteren zich niet anders dan door een exuberant verteer. Bezit zonder het verteer daarvan zou dat bezit immers banaliseren, en daarom ook manifesteert rijkdom zich noodzakelijk door groot verteer. Op die wijze is het einddoel van de welvaartsstaat noodzakelijk de maximale verspilling. Rijkdom leidt dan recht naar spilzucht en vervuiling - de voorboden van de dood.
Dat ons leven allerminst een middel is in onze handen, leert ons alleen het christendom: het leven is namelijk een geschenk, het komt uit de handen van een ander en wij participeren eraan zoals wij ook deelnemen aan een feest of aan een concert. Mensen zijn niet in staat om hun eigen leven te begrijpen, laat staan om het te maken, en derhalve bevinden wij ons binnen het leven in een gebied dat niet het onze is, dat wij niet kennen kunnen en dat we slechts binnen de voorgeschreven banen moeten houden, precies zoals een chauffeur een wagen veilig door 't verkeer kan loodsen zonder dat hij kennis van motoren heeft. Het is immers niet omdat wij in staat zijn om het leven te vernietigen, dat wij er ook macht zouden over hebben: die hebben we niet omdat we geen leven kunnen scheppen.
De bescherming van de zwaksten is in de ogen van een potentaat die streeft naar rijkdom en naar welvaart, een belemmering precies omdat althans op materiëel gebied de zwaksten ons de meeste zorgen baren. Maar andere werelden dan de materiële zien de machtswellustelingen niet, daar zij ook niet beseffen willen dat stoffelijke rijkdom niet het hoogste is, dat aan elk aards leven vroeg of laat een eind komt en dat bijgevolg de grootste wereldlijke macht gedoemd is om ooit op te houden zodat het dan zal zijn alsof hij nooit bestaan had. Zij die blind zijn voor die waarden die veel verder reiken dan bijvoorbeeld de betaalmiddelen waarmee men rechten afdwingt zolang die in een staat door mogelijk geweld worden gedekt, die kennen ook geen andere machten dan het ordinair geweld dat wel vernietigen maar nimmer scheppen kan. Zij die slechts het materiële willen kennen, loochenen het ware, het goede en het schone dat zelfs de dieren en de planten, ja de stenen vieren in het licht van onze zon.
Niemand kan twee heren dienen - niet God én de mammon - en dat die heren elkaars vijanden zijn, maakt ook dat zij elkaar belagen. Een wereldlijk bestaan dat streeft naar macht en rijkdom, staat het zieleleven in de weg en het geluk dat alleen mensen kunnen kennen als zij ook bereid zijn om het beste van zichzelf te geven. En het christendom dwarsboomt uiteraard die levenswijze die slechts leidt naar meer verspilling en vervuiling, ondergang en dood. Ja, het leven en de dood moeten elkander vrezen, en zo ook worden de christenen vervolgd door smulpapen en machtswellustelingen, terwijl die laatsten door de christenen dreigen te worden bekeerd.
(J.B., 7 januari 2011)
06-01-2011
Wat is er van de Kerk en 't Christendom?
Wat is er van de Kerk en 't Christendom?
Ziet het er niet naar uit dat vandaag alweer de christenen vervolgd worden, zoals zij al zo dikwijls zijn vervolgd in de loop van een geschiedenis van twee millennia? Waarom anders immers focust men in 't dagelijkse nieuws herhaaldelijk op die schandalen ergens in een klooster, zestig jaar geleden, waar een non een onuitlegbare wasdrang zou hebben gehad, althans volgens één nu stokoud 'slachtoffer' dat beweert door haar tot tweemaal toe te zijn afgedroogd? Of die zaak van ergens een pastoor aan 't andere eind van de wereld die naar men zegt beschuldigd wordt van ongepaste aanrakingen? Zij bestaan, weliswaar: de genoemde gevallen, en nog veel erger, en geen ervan mag worden gebanaliseerd. Maar in nog veel en veel grotere aantallen bestaan zij ook buiten de kerk, omdat zondaren en misdadigers nu eenmaal geen eigen geloofsbelijdenissen hebben, evenmin trouwens als helden en filantropen. Waar immers vinden criminelen een beter schuiloord dan in het huis van God zelf dat zich dan toch makkelijk boven elke verdenking kan verheffen? Of vergat men dan de verhaaltjes over prinsen die zich voordeden in de gedaante van kikkers of net andersom: wolven die hun poten dopen in een zak met meel en die ook honig eten om de stem zoetjes te doen klinken en aldus mensen met gebrek aan argwaan om de tuin te leiden? Of heeft Onze-Lieve-Heer verhinderd dat men Hem met een kwade list beschuldigen kon, bespotten, martelen en tenslotte doden? Ook de Schepper zelf bleek niet listiger te willen zijn dan de slang in de tuin van Eden, en aan geen der martelaren werd een geringer troost geboden dan die van de verrijzenis. Slachtoffers van boze listen zijn allerminst misdadigers en dat zij principieel vertrouwen stellen in elkeen, kan hen alleen maar sieren. Neen, men moet de heer des huizes niet beschuldigen voor de inbraken op zijn adres! Waar men aan het slachtoffer de schuld geeft voor het kwaad dat hem of haar wordt aangedaan, draait zich gewis de rechtspraak binnenstebuiten!
Het is een bekende maar ook al te vaak over het hoofd geziene paradox dat slachtoffers vaker worden beschuldigd van wat hen door misdadigers werd aangedaan, zoals zij ook alras worden verguisd wanneer de bliksem hun huizen aan de vlammen voert of als een zondvloed of nog een andere natuurramp hen kon treffen. De achterliggende gedachte dat God zijn getrouwen niet zal straffen, is bijzonder primitief en eigenlijk zeer vreemd aan 't christendom te noemen. Het christendom immers kent een andere logica, waarin met name leed en straf niet altijd samenvallen, en de Zoon Gods zelf demonstreerde er het wezen van in de gestalte van de bedelaar die Hij ook wilde zijn: het Lam dat wordt geofferd om de zonden van de wereld weg te nemen.
Ja, bij uitstek in Christus zelf wordt het slachtoffer beschuldigd en gestraft teneinde de dáder te kunnen verlossen: vatte wie het vatten kan! In de persoon van de Oud-Testamentische Job, wordt Gods getrouwe op de proef gesteld, want zo ook heet het leed dat hem werd aangedaan en dat hij alvast niet als straf verdiende. Edoch, toont het voorbeeld van Christus zelf niet dat leed niet altijd straf hoeft te zijn, en dat de lasten die men voor elkander draagt, het bewijs uitmaken van een grote naastenliefde en daarom ook de weg tot het geluk en dat zij derhalve allerminst lastig zijn doch daarentegen grote zoetheid in zich bergen?
En wordt nu evenzo de Kerk niet tot het Lam Gods zelf, daar toch geschreven staat dat zij het Lichaam is van de Verrezen Heer? En is de Heer zelf nu niet teruggekomen in zijn Kerk die, nu de tijden zich voleindigd hebben, haar identificatie met zijn goddelijke Persoon voltooien moet door ook in 't leed en in de dood in zijn allerheiligste voetsporen te treden die toch uitmonden in de Verrijzenis?
(J.B., Driekoningen 2011)
01-01-2011
Op naar een Gestapo-jeugd?
Op naar een Gestapo-jeugd?
We vernamen al dat voortaan winkeliers zullen functioneren als registreerders van wanbetalers, maar de jongste maatregel van de minister gaat werkelijk alle perken te buiten: Turtelboom zadelt de jeugd op met een plicht om vermoedelijk extremistische jongeren bij de overheid te melden teneinde zodoende de terreur te kunnen bestrijden. Blijkbaar beseft zij niet eens dat zij aldus de jeugd terroriseert op een manier waarop terroristen nooit ofte nimmer in staat zullen zijn dat te doen. Zij initieert onbetaalde kinderarbeid en meer bepaald met taken die in de regel voor specialisten zijn bestemd. Aldus stalt zij slechts een paniekreaktie uit en een verregaande onbekwaamheid om de veiligheid van de burgers te waarborgen.
De terreur van een verklikkingsmaatschappij is ons welbekend uit de communistische landen - de ontwrichte Roemeense samenleving is daar een jong en nog lang niet geheeld voorbeeld van - maar zij bestaat evenzeer in het zogenaamde vrije westen. De Big brother who is watching you perverteert het handelen immers grondig, daar daden welke positieve doelstellingen beogen, door voortdurende registratieangst worden omgebogen tot vermijdingsgedrag door anticipatie en, meer nog dan dat, tot pogingen om verborgen registreerders te misleiden. Menselijke interacties verliezen op die manier hun transparantie en zij worden aldus niet slechts gecompliceerd maar bovendien volledig leeggemaakt van hun eigen inhoud, wat betekent dat de voor het leven zo broodnodige communicatie feitelijk uitvalt ingevolge een alles overheersend wantrouwen.
Vandaag kunnen wij nog duidelijk inzien dat de oorsprong van dat letterlijk moordende maar ook suicidale wantrouwen gelegen is bij onbekwame beleidvoerders, maar morgen zal de vertrouwensbreuk danig huis gehouden hebben dat gevreesd mag worden dat de brokken niet langer te lijmen zullen zijn. Alleen simplisten kunnen niet vatten dat er geen goodies en baddies bestaan en dat ethische kwesties het louter persoonlijke ver te boven gaan: daden en bij uitstek daden met een morele lading zijn geen acties maar het zijn per definitie interacties, handelingen van personen jegens elkaar in complexe maatschappelijke contexten die getekend worden door economische, ideologische en nog anderssoortige invloedssferen. Een minister dient die zaken te studeren, te kennen en vervolgens te beheersen - daartoe is zij verkozen en daartoe krijgt zij ook de middelen. Onbekwamen laten aanblijven in bestuursfuncties is nefast voor allen, het falen op dat niveau moet zonder uitstel worden berecht.
Allochtonie, werkloosheid, criminaliteit en politiek
Allochtonie, werkloosheid, criminaliteit en politiek
Uit een Nederlands onderzoek zou zijn gebleken dat de criminaliteit groter is onder allochtonen dan onder autochtonen; nieuw onderzoek van Belgische makelij beweert dan weer de Hollanders te corrigeren en zegt dat niet de allochtonie doch de werkloosheid de schuldige is en dat men eigenlijk moest zeggen dat in een stad de criminaliteit groter wordt naarmate de werkloosheid toeneemt. Het eerste onderzoek schoof de zwarte piet naar de allochtonen toe, maar het tweede onderzoek, dat beweert dit recht te zetten, doet evenzeer aan demonisering: het schuift de schuld in de schoenen der werklozen.
Met statistieken moet men altijd heel goed oppassen. Intussen bijna een halve eeuw geleden planden enkele Belgische politici het om een nieuwe wet voor te leggen aan het parlement: auto's met een rode kleur zouden worden verboden. Er was immers een bijzonder statistisch verband vastgesteld: rode auto's zijn vaker in verkeersongevallen betrokken. Deze politici geloofden werkelijk dat een verbod op de kleur rood het aantal ongevallen zou doen dalen.
Ook bij het zoeken naar de oorzaken van criminaliteit, speelt blijkbaar de misleidende invloed van de statistiek, die echt tot absurde conclusies en beslissingen kan leiden. Het is overigens zeer de vraag of die dure statistische onderzoeken die in handen van onbekwamen dan nog tot heel foute conclusies leiden, niet beter vervangen werden door een portie gezond verstand.
In dit geval kon het zogenaamde gezond verstand wel eens menen te weten dat, ingevolge (jeugd)werkloosheid, een overschot aan ongekanaliseerde energie bij jongeren sowieso zal zorgen voor, op zijn minst, minder productieve activiteiten. Dit omdat werk de kanalisering is van energie, mede gestuurd door derden, vooral daar waar mensen niet zelfstandig kunnen werken. Maar omdat de verregaande specialisatie van vrijwel elke job vandaag de volledig autonome arbeid zo goed als onmogelijk maakt, ligt de verantwoordelijkheid voor wantoestanden die uit de werkloosheid zouden voortvloeien, niet bij de enkelingen doch bij de maatschappij die immers verplicht is om de nodige sturing aan te bieden daar waar zij verantwoordelijk is voor de verregaande specialisatie en de navenante heteronomie van haar werkende burgers.
Maar ook het zogenaamde 'gezond verstand' brengt vaak geen soelaas, want het aantal verborgen factoren is in dergelijke complexe kwesties meestal veel hoger dan het aantal zichtbare. Bekijken we nogmaals de conclusie uit het onderzoek: in een stad is de criminaliteit hoger naarmate de werkloosheid hoger is. Er zijn dus meer criminelen waar meer werklozen zijn, zo zegt het onderzoek.
De conclusie dat werklozen misdadigers zijn, is gauw getrokken, maar zij snijdt helemaal geen hout en het is zelfs andersom: werkloosheid is immers helemaal geen misdaad, het is daarentegen een gevolg van een misdaad. Werkloosheid is een resultaat van ongelijkheid of van onrechtvaardigheid en werklozen zijn slachtoffers van onrechtvaardige werkverdelers, ook wel werkgevers genaamd. Werklozen ondergaan hier zelfs een dubbel onrecht: een eerste keer daar waar hen een job onthouden wordt; een tweede keer daar waar de schuld voor deze 'straf' hen op de koop toe in de schoenen wordt geschoven.
De conclusie van dat statistisch onderzoek kon bijgevolg veeleer als volgt luiden: er zijn meer criminelen in een stad met onrechtvaardige werkgevers. Het staat dan iedereen nog vrij om daaruit al dan niet te concluderen dat die criminelen wellicht de onrechtvaardige werkgevers of politici zijn.
(J.B., 6 december 2010)
29-11-2010
Over het referendum en over het buiten kieperen van vreemdelingen
Over het referendum en over het buiten kieperen van vreemdelingen
Sinds de zeventiger jaren en dus lang voor de tijd dat fabrieken vol hingen met camera's of dat er sprake was van meldpunten voor pesten, schminkte de Duitse undercoverjournalist Günter Wallraff zich totdat hij er zoals een echte Turk uitzag, om vervolgens te gaan solliciteren in de Duitse industrie die toen veel gastarbeiders tewerk stelde. Ganz unten (1985),in het Nederlands verschenen als Ik, Ali, onthulde mensonterend misbruik van ondergeschikten van buitenlandse origine en vervulde eenieder met grote verontwaardiging. Gastarbeiders verdienen onze dankbaarheid maar zij bleken door sommigen als minder nog dan als honden te worden behandeld.
Ook vandaag nog mogen gastarbeiders wat betreft het onrecht dat zij nog steeds te verduren hebben, rekenen op de steun van deze bijzondere mensenrechtenactivist, die uiteraard geleerd en genuanceerd genoeg is om in te zien dat religieuze eisen die vloeken met de mensenrechten niet van de immigranten zelf afkomstig zijn doch vanwege moslimextremisten die er echter wel blijken in te slagen om steeds meer druk op hen uit te oefenen. Dat blijkt onder meer uit een interview van 5 november 2010 dat Wallraff gaf aan Ursula Rüssmann voor de Frankfurter Rundschau naar aanleiding van de zaak Sakineh Aschtiani.
Deze Iraanse werd conform het moslimrecht (en volgens velen op de koop toe onterecht) veroordeeld op beschuldiging van ontucht en zij zou ook omgebracht worden, aanvankelijk door steniging, later door ophanging, zoals geopperd werd. In het genoemde interview zegt Wallraff dat het hem grote zorgen baart dat ook gewone moslimverenigingen zich niet uitspraken tégen die middeleeuwse praktijken. De leden van die verenigingen, aldus Wallraff, komen zich bij hem beklagen dat ze onder druk staan. En ook Wallraff zelf getuigt van die pressie: toen hij in Keulen opkwam voor de bouw van een moskee en hij dan ook werd uitgenodigd om te zetelen in een raad van de moskee, prepareerde hij voor die gelegenheid een tekst ter voorlezing uit Salman Rushdee's Duivelsverzen. De vereniging stemde toe, maar de oversten in Turkije staken daar direct een stokje voor. (1)
Er is uiteraard moed nodig om zich uit te spreken tegen onrecht, ook al gaat het om onrecht waarvan men zelf het slachtoffer is. De reden daarvoor ligt in het feit dat men zich niet tegen de boosdoener te verzetten durft omdat die het wel eens allemaal nog veel erger kon maken. Vaak spreekt men in dat verband over het Stockholm-syndroom: niet onterecht, want ook hier zijn de slachtoffers in wezen gijzelaars die hun verzet misschien wel met hun leven moesten bekopen. De vrees van deze gegijzelden is, gezien de bewezen boosaardigheid van de fundamentalisten, allerminst ongegrond. En men kan zich dan in alle ernst de vraag stellen of de moslim in de straat er niet heimelijk op hoopt dat zijn gastland het extremisme harder aan gaat pakken in plaats van het te tolereren, zogezegd in de naam der godsdienstvrijheid.
Onlangs spraken de Zwitsers zich in een referendum afwijzend uit inzake de bouw van minaretten in hun land. Er was fel wat tegenstand, ook vanwege 'rasechte' Zwitsers, maar gezien de feitelijkheid van de hoger genoemde 'druk' kan men de vraag stellen of die eis om minaretten dan van de Zwitserse moslims zelf afkomstig was ofwel van extremisten die hen gijzelen en die er heel andere bedoelingen op na houden dan de vrije beoefening van godsdienst. Temeer daar die extremisten in eigen land bijzonder fel tégen de vrijheid van godsdienst gekant blijken - zo fel dat zij andersgelovigen gewoon stenigen.
Dat het merendeel der Zwitsers de misdadigers van vreemde origine het land uitgezet willen zien, is nog een heel andere kwestie die slechts ten dele aan de eerste kon verwant zijn. Het hanteren van verschillende strafmaten voor autochtoon en allochtoon spreekt het gelijkheidsbeginsel tegen en suggereert dat allochtonie misdadig zou zijn, wat uiteraard absurd is. Gelet op wat het werk van Wallraff aan het licht bracht, ware een omgekeerde maatregel veel rechtvaardiger: een beetje begrip voor weliswaar illegaal gedrag dat echter deels kon volgen uit het doorstane onrecht.
Bovendien is er de vraag of een referendum wel geschikt is om veroordelingen uit te spreken. Een volksraadpleging lijkt weliswaar het tegendeel te zijn van een dictatuur, maar volgens sommigen is het slechts een andere vorm daarvan: een dictatuur van de massa. In een gezonde democratie regeren niet zonder redenen afgevaardigden van het volk en zij nemen principieel ook geen beslissingen zonder een voorafgaand wetenschappelijk onderzoek en een onderbouwd publiek debat. En dit los van het feit dat daar van een voor de democratie onmisbare scheiding der machten al helemaal geen sprake meer kan zijn.
Er wordt heel wat gepraat en geschreven over sex en sex wordt uiteraard ook duchtig bedreven, maar op de keper beschouwd weet eigenlijk geen mens wat sexualiteit precies is. Principieel iedereen ondergaat zijn geslachtelijkheid zoals men zijn leven zelf ondergaat en ook zijn dood, maar doorgronden doet men die zaken allerminst, ze blijven mysterieus en duister.
Louter technisch kon men sex als voortplanting definiëren, meer bepaald als voortplanting middels twee verschillende geslachten (de zogenaamde geslachtelijke voortplanting), want sommige planten kan men 'afleggen' en er bestaan ook diertjes die zich delen om zich aldus te vermenigvuldigen (de ongeslachtelijke voortplanting). Welnu, als men dát beschouwt als sex, dan is de term homosexualiteit een contradictio in terminis: het kan geen sexualiteit zijn want er is geen voortplanting mee gemoeid. Sommige clerici benadrukken dit dan ook voortdurend: sex is voortplanting en het mag want het kan ook niets anders zijn dan dat...
De verliefden
Tegenover die definitie dat sex voortplanting is, staat nu dat vrijwel geen normaal mens zal trouwen, laat staan verliefd worden met de bedoeling kinderen te verwekken, en dit alleen al omdat verliefd worden niet iets is wat men beslist te doen. Dit kan vreemd klinken daar wij danig gewoon geworden zijn, enerzijds aan de verwisseling van drijfveren met redenen en, anderzijds, aan het identificeren van een geordend historisch proces met de noodzaak ervan.
Dat laatste toont zich in onze neiging om causale verbanden te induceren in louter opeenvolgende gebeurtenissen - een denkfout waarop onder meer de grote wijsgeer David Hume heeft gewezen. Indien mensen zouden vrijen met de bedoeling kinderen te verwekken, dan waren voorbehoedsmiddelen uiteraard overbodig en ook zou het aantal abortussen dan fors slinken. Eveneens zou in dat geval de zogenaamde homosexualiteit vanzelfsprekend helemaal niet bestaan, evenmin als de sexualiteit met onvruchtbaren - van nature of door ziekte onvruchtbaren, nog niet vruchtbaren of dus kinderen en niet meer vruchtbaren of bejaarden, en bij uitstek bejaarde vrouwen.
Maar wie beweren dat mensen sex hebben om kinderen te verwekken, miskennen niet alleen het bestaan van allerlei vormen van sex waarbij voortplanting uitgesloten is. Zoals gezegd verwisselen zij tevens redenen, of redelijke argumenten, met drijfveren, beweegredenen of motieven, en zij doen dat wel zodanig dat hun redenen daardoor tot drogredenen verworden, wat wil zeggen dat zij worden gemotiveerd door drijfveren die zij niet redelijk verstaan, terwijl zij tegelijk redelijke argumenten genereren die uiteindelijk geen hout snijden maar die zij aanwenden als een soort van beveiligende dekmantel die er voor zorgt dat de blinde of redeloze lusten zich kunnen botvieren.
Evenwel mag hier niet voorbijgegaan worden aan een bijkomende realiteit waarvan vandaag vermoedelijk nog niet zo heel veel wordt begrepen, en dat is wat men zou kunnen aanduiden als een objectieve, natuurlijke redelijkheid welke dan uiteraard het menselijke begrip te boven ging. Zo'n veronderstelde realiteit zou dan het vermoeden voeden dat de natuur altijd 'redenen' te over had om schepselen met specifieke aandriften op te zadelen, daar deze immers in dienst stonden van die hogere, natuurlijke 'rede' die overigens ook de menselijke redenen in haar schaduw zou stellen. (1) Kortom: er wordt door de band niet gevrijd of getrouwd om kinderen te verwekken, terwijl men aan sex en aan de instelling van het huwelijk wél die bedoeling toeschrijft. En zo ook ondergaat men de verliefdheid, zeker in zijn jeugd, precies zoals men zijn eigen bestaan en zijn dood moet ondergaan.
Op zich is dat reeds mysterieus, denk maar aan de overtuiging van de verliefde dat hij de ander om zichzelf bemint, terwijl wij heel goed weten dat die ander eigenlijk om het even wie had kunnen zijn. Geliefden blijken soms bijzonder verwisselbaar, terwijl zij nochtans overtuigd aan elkander de volstrekte uniciteit toedichten. Weliswaar is elke mens uniek, in die zin dat een persoon als persoon - bijvoorbeeld een overleden geliefde - nooit door een ander kan worden vervangen. Maar tegelijk kan men zeggen over ongeacht welk koppel dat, indien zij elkaar nooit hadden ontmoet, zij hoogst waarschijnlijk wel een ander hadden gevonden. Alle koppels kunnen best geloven dat zij verliefd zijn op de unieke persoon van de ander, maar alvast de statistieken blijken dat geloof hoe dan ook geen kracht te willen bijzetten, aangezien maar bitter weinig princessen met schooiers huwen, hetero's met homo's of zwaar mentaal of fysiek gehandicapten met 'gezonde' mensen. Het ziet er dan veeleer naar uit dat de verliefdheid niet zozeer de persoon betreft doch een welbepaald natuurlijk type, en het zijn dan ook niet de personen die elkaar uitkiezen, doch die natuurlijke typen, die welbepaalde eigenschappen, die haast onkenbare scheikundige processen die zich voltrekken... ondanks de betrokken personen. Al te vaak immers ziet men koppels uiteen vallen van zodra de natuur haar werk heeft verricht en zich de personen áchter de typen met elkaar op een soms ontnuchterende wijze geconfronteerd weten.
Als dus verliefdheid iets te maken heeft met voortplanting, dan moeten we stellen dat dit, alvast vanuit het menselijke perspectief, vermoedelijk geheel toevallig zo zal zijn, want indien verliefdheid niét leidt tot voortplanting, maar bijvoorbeeld wel tot een gewisse dood, bijvoorbeeld als zij bij onwetenden daaromtrent zou leiden tot een vrijpartij met hiv-besmetting, dan zou zij helemaal niet ophouden te bestaan, en ze zou ook niet anders worden beleefd. De verliefdheid trekt zich er vaak zelfs niets van aan of zij zal leiden tot sociale aanvaarding ofwel tot sociale verwerping: de band van de tweeheid lijkt vaak krachtiger dan het deel uitmaken van een grote groep. En schijnbare verliefdheid blijkt ook te kunnen leiden tot verkrachting en zelfs tot moord, al spreekt men dan uiteraard niet langer van verliefdheid en van liefde, maar van (egoïstische) lust, van genotzucht en van moordlust. Dit gehele gebied blijkt bijzonder donker en mistig.
Sexualiteit en scheikunde, huichelarij en ethiek
Als men het nu heeft over homosexualiteit, dan is het wel duidelijk dat men het niet heeft over sex in de zin van voortplanting; wel bedoelt men dan het gebied dat zich geheel wars van de procreatie ontwikkelt, vaak eerst als verliefdheid en eventueel ook als liefde, en verliefdheid is het ondergaan van iets, het is een betoverd worden of een zich laten betoveren, al dan niet met gekende wenselijke of onwenselijke gevolgen. De gebeurlijke overgang van verliefdheid naar liefde is dan een stap welke apart kon worden besproken.
Men moet hier vooraf toch wel de nadruk leggen op het feit dat de ethische uitleggingen die hieromtrent vaak worden verkocht, meestal bijzonder huichelachtig of ongeloofwaardig blijken, en laten we het houden bij slechts een enkel maar wellicht genoeglijk overtuigend voorbeeld.
Toen in de jaren zestig en zeventig de geslachtsziekten overwonnen werden met een simpele pil of een spuit antibiotica, ontstond de ethiek van de vrije liefde. Het vreemde daaraan was nu dat de argumenten voor de vrije liefde niet verwezen naar die pillen, maar daarentegen naar een wereld van mysterie en mystiek!
Men gelooft dit niet natuurlijk, maar kijk: enkele decennia later steekt aids de kop op en wat ziet men? Prompt ontstaat een nieuwe sexuele ethiek, meer bepaald wordt nu het huwelijk weer gepropageerd. Andermaal spreekt die propaganda helemaal niet over het ontoereikend geworden zijn van de antibiotica - welneen: zij heeft het enkel over idealen van trouw, over het gezin en over nog veel hoogdravender mystiek.
Er is dus iets bijzonder huichelachtigs inherent aan deze zaken: verliefdheid, sexueel genot en voortplanting blijken soms in verband te staan met elkaar, maar wij weten niet hoe dan wel en die verbanden blijken bovendien door ons niet anders dan als toevallig te moeten worden omschreven. Zoals men er niet voor kiest of men een man is of een vrouw, zo ook is men sexueel bepaald. De fysieke of de chemische rollen die de natuur door blinde doch feilloze selectie blijkt te hebben toegekend aan mannen, vrouwen, sexuele typen en zo meer, komen niet of niet noodzakelijk overeen met de bestaande sociale of maatschappelijke rollen van verschillende individuen, en het rollenspel zal afhankelijk van de wisselende context mee veranderen.
Het onderverdelen van mensen in sexuele typen (homo, hetero...) lijkt overigens nogal lomp, het doet denken aan die allang achterhaalde typologieën van Kretschmer en anderen in het begin van de voorgaande eeuw.
Sexualiteit en maatschappij: het recht van de sterkste versus de wet van de naastenliefde
Op zich (i.e. biologisch) al zo complex, wordt de zaak echter nog ontelbare keren complexer als zij gaat raken aan andere gebieden, zoals het sociale leven. We moeten ons hier noodgedwongen beperken tot een enkel voorbeeld: de verstoting van homo's.
Vooreerst gebeurt deze discriminatie niet omdat men zou inzien dat homosex minderwaardig was aan heterosex maar, heel wat simpeler dan dat, bestaat de neiging om homo's achter te stellen omdat zij nu eenmaal een minderheid vormen. Om dezelfde reden kregen linkshandigen slaag op de kneukels, en niet omdat ze schreven met de hand van de duivel (de manu sinistra). Opnieuw om dezelfde reden moeten allochtonen het ontgelden. En ook de praktijk van abortus oogst succes om geen andere reden dan omdat een foetus zich niet kan verweren. Om dezelfde reden maken terroristen winst - van zodra namelijk het Stockholmsyndroom gaat spelen waarbij gijzelaars gaan sympathiseren met hun gijzelnemers: omdat zij angst hebben voor die criminelen, sluiten ze zich bij hen aan. Tegen dat recht van de sterkste reageert nu het christendom. En hier zijn we vermoedelijk beland bij een mogelijke verklaring waarom er zoveel homo's onder de clerus te tellen zijn.
Van nature wordt de minderheid der homo's (tot de dood toe) vervolgd in een heterowereld en die vervolging is wel veel fataler dan velen denken. Het mechanisme dat daar voor zorgt, gaat als volgt.
Homo's vormen een minderheid en worden daarom gelaakt. Maar homosexualiteit is relatief onzichtbaar. Ze wordt echter wel zichtbaar bij tekenen van sympathie: wie een homo helpt, wordt er op zijn beurt van verdacht een homo te zijn. Iedereen schuwt het dus om homo's te helpen. Wie echter een homo vervolgt, verstevigt zijn positie als hetero.
Dit lijkt debiel, maar men moet goed weten dat de ruime meerderheid van de bevolking niet veel hoger scoort dan iemand met de ontwikkelingsleeftijd van een (jong) kind. (2) Bovendien werd inmiddels aangetoond dat de vervolging van minderheden een activiteit is welke vooral beoefend wordt door lui die van die minderheden zelf deel uitmaken, meer bepaald wanneer zij de eigenschappen die hen tot de bewuste minderheidsgroepen doen behoren, voor de buitenwereld willen verborgen houden. Het mag worden opgemerkt dat het aan het licht brengen van deze waarheid uiteraard een gedragsverandering teweeg zal brengen bij de betrokkenen, al dan niet gevolgd door een wijziging van de onderliggende attitude.
Het christendom reageert tegen het blinde recht van de sterkste (en dus ook tegen de blinde voortplantingsdrang, paradoxaal genoeg) en zou dan in de plaats de naastenliefde moeten stellen, wat hier dus die 'verliefdheid' is die niet doelt op vermenigvuldiging of op eventueel andere natuurlijke 'voordelen' maar die louter 'gratuit' is - een graag gebruikte term onder christenen.
De verborgen afspraak
Maar tegelijk neemt het christendom als kerk nog een ander voordeel te baat: zij verenigt homo's terwijl zij voorhoudt dat dezen niet ongehuwd zijn omdat zij homo zouden zijn, doch om een heel andere reden, namelijk omdat zij de sexualiteit waarmee zij anders een gezin hadden gesticht, sublimeren, vergeestelijken en als het ware omtoveren in een liefde voor de hele mensheid of voor de maatschappij: de liefdadigheid volgt als het ware uit zelfopoffering om niet te zeggen zelfcastratie.
En pas op dit moment heeft dan de rest van de maatschappij (de heteroclan, de meerderheid) een reden om die homo's niét aan te vallen. Zij worden gespaard omdat zij winstgevend zijn: ze verzorgen de ouderen, de zieken, de kinderen en op die manier nemen ze vele soms vervelende en verlieslatende taken van hetero's op zich. Hieraan moet ter vervollediging nog worden toegevoegd dat niet alleen homo's geneigd zijn om de clerus te gaan vervoegen, maar ook heel wat andere menstypen die vaak om heel uiteenlopende redenen niet direct geïnteresseerd zijn in het stichten van een eigen gezin. Bovendien bestaan er naast de kerk nog andere organisaties waar om gelijkaardige redenen homo's relatief sterk vertegenwoordigd zijn, zoals bijvoorbeeld het leger en, meer bepaald, de marine. Het zal voor elkeen duidelijk zijn dat bijvoorbeeld een vaak maandenlang verblijf op zee, ver van huis en vaak ook in groot levensgevaar, niet de aangewezen job kan zijn voor jonge vaders.
Heel ongenuanceerd uitgedrukt, is de kerk zodoende het resultaat van een gesloten handeltje tussen hetero's en homo's waarbij men voor elkaar graag wat door de vingers ziet omdat de twee partijen daar garen bij spinnen zoals de oude Hollanders het zegden. Vandaag echter is er sociale zekerheid en dies meer, wat liefdadigheid zowat overbodig maakt, en dus ook de kerk verliest alvast voor de buitenstaanders haar zin en haar recht van bestaan. Wellicht is het om die reden dat buitenstaanders er niet langer voor terugschrikken om de clerus aan te vallen, want dat is tenslotte wat vandaag gebeurt. De mistoestanden binnen de kerk waarover men nu bericht, bestonden vroeger immers evenzeer - uiteraard.
Zelfveroordeling?
Nog een woord over de discriminatie van homo's door de kerk - uitgerekend die organisatie die als geen andere homo's groepeert. De afkeuring van homosexueel gedrag door de kerk is immers makkelijk te begrijpen in het kader van wat zij voorwendt jegens de rest van de maatschappij, namelijk de gelofte van het celibaat, welke rechtstreeks volgt uit het geloof dat men zijn sexualiteit kan sublimeren of transformeren in liefdadigheid: de liefde van de geestelijke verdwijnt niet in het niets, maar zij richt zich voortaan niet langer op een echtgeno(o)t(e) doch op God zelf die krachtens de leer van het christendom met de naaste wordt geïdentificeerd.
Maar hieraan dient onmiddellijk een correctie te worden toegevoegd: de afkeuring van homosexualiteit en van promiscu gedrag in het algemeen door de kerk, mag echter slechts de clerici als zodanig betreffen, daar alleen zijzelf het zijn die in de genoemde sublimatie voorhouden te geloven. Daarentegen: over de sexualiteitsbeleving van de homo's die niet tot de clerus behoren, mag de kerk uiteraard niet oordelen omdat leken geen geloften hebben afgelegd. Nog veel minder mag zij oordelen over deze dingen waar het mensen betreft die niet tot het katholieke geloof behoren.
Vervolgens moet de sublimatie van de sexualiteit een richtsnoer blijven en dat is, met andere woorden, niet zomaar een verplichting doch een ideaal. Niet het niet bereiken van het ideaal kan dan als zijnde zondig worden bestempeld, maar wel het niet langer nastreven ervan en, andermaal, alleen op voorwaarde dat men tegelijk zelf en vrijwillig voorhoudt dit ideaal na te streven want alleen dan verkeert men met zichzelf in tegenspraak.
Waar daarentegen de kerk de homosexualiteit (dood)zondig noemt, veroordeelt zij onvermijdelijk en meteen alle homo's zelf, terwijl die veroordeling, krachtens het sociaal karakter van de kerk, eveneens een maatschappelijk karakter heeft en in feite neerkomt op excommunicatie. Het betreft dan meer bepaald niet slechts het buitensluiten van mensen uit de kerkgemeeenschap: omdat de kerk ernaar streeft iederéén te bekeren, worden zodoende mensen principieel uitgesloten uit de maatschappij zonder meer. Omdat wij ons mens-zijn exclusief danken aan onze intersubjectiviteit, houdt sociale uitsluiting niets anders in dan regelrechte moord. De moordenaar in kwestie beseft dat hijzelf ongestraft zal blijven omdat bij dit type van moord de fysieke doodslag achterwege blijft of wordt overgelaten aan het slachtoffer, wat de misdaad des te wreedaardiger maakt. Wanneer nu de clerus de discriminatie van homo's aldus bevordert met de verborgen bedoeling om zelf buiten schot te blijven, kan het wezen, het bestaansrecht en de ware aard van de kerk terecht in vraag worden gesteld.
De zaak anders bekeken
Het onderwerp werd hiermee vanzelfsprekend allesbehalve afdoende behandeld, en meer vragen rijzen. Zo bijvoorbeeld de kwestie of en in hoeverre het zich aansluiten van homo's en andere menstypen bij de kerk een geplande activiteit is. Vervolgens ook de vraag of die al dan niet bewuste organisatie van de maatschappij dan wel zo'n slechte zaak is en of er daarvoor dan betere alternatieven bestaan.
Onmiskenbaar is er maatschappelijke organisatie van bovenaf - denk maar aan de beruchte woorden: "Houdt gij ze dom, wij houden ze arm". Maar tegelijk komt die organisatie heel waarschijnlijk tegemoet aan een lacune, aan een nood aan ordening en meer bepaald: een nood aan ontwikkeling en aan welstand. Het volk zoekt met andere woorden wel naar leiding maar die blijkt niet altijd naar behoren te worden ingevuld. De democratie lijkt het best mogelijke regime om mistoestanden ingevolge dictaturen te voorkomen, maar tegelijk kan zij zelf verworden tot een dictatuur van de massa die, zoals hoger vermeld, maar al te dikwijls geen bijster verstandige antwoorden te bieden heeft op de grote uitdagingen van deze tijd. Zij lijdt in feite een beetje aan hetzelfde euvel als de vrije markt, die voortdurend wordt geconfronteerd met de gevaren van de middel-doelomkering, de vraag- en aanbodomkering en de contraproductiviteit in het algemeen - allemaal deviaties welke te wijten zijn aan een tekort aan die leiding die daarentegen in de dictaturen al te nadrukkelijk aanwezig is en al te machtig.
Het menselijke handelen, op persoonlijk en maatschappelijk vlak, technisch, wetenschappelijk, religieus en noem maar op... is en blijft een fantastische improvisatie; onze wereld blijkt een compositie die soms aan een kunstwerk denken doet, maar soms ook aan een machine. Het is hoe dan ook niet altijd feest voor iedereen en hoe om te gaan met de medemens, de wereld en het leven, is een vraag die in het licht staat van antwoorden op grote levensvragen - antwoorden die, bijzonder halsstarrig, hetzij afwezig blijven, hetzij zeer ambigu zijn. Wat er te doen valt en te laten, is zoals al het andere aan evolutie onderhevig. Naast het brede terrein van nauwkeurig gereglementeerde doelstellingen en acties, bestaat er altijd ook een marge waarin de dingen minder vast liggen, als het ware vloeibaarder zijn en ook onzekerder. Daar zijn geen voorschriften voor elk van onze handelingen; daar wordt van ons gevergd dat wij zelf keuzen maken, en die vaak ongemakkelijke situatie is tegelijk de vrijheid - het summum van al 't menselijke waar vele anderen die in zekerheden geloven te leven, in wezen naar verlangen.
En zo komt het allemaal zo lang als het breed is, zoals men dat in de volksmond zegt: kritiek op bestaande gebeurtenissen, toestanden en organisaties kan terecht zijn, maar het blijft een louter theoretische aangelegenheid, die alleen daarom al maar weinig recht van spreken heeft. De beste stuurlui staan altijd aan wal, woorden kunnen afschrikwekkend of enthousiasmerend zijn, maar zij missen spierkracht, zij kunnen geen huizen bouwen, hun greep op de stoffelijke werkelijkheid blijft vaak zeer beperkt. Theorieën missen daarom ook ervaring, wat ze a priori geheel waardeloos maakt. En misschien is ook de huidige kritiek van woorden op het instituut van de aloude kerk in die zin veeleer onvruchtbaar en ook onterecht. Dat de kerk overigens alleen in het 'beschaafde' westen blijkt te wankelen terwijl zij het in nog onontwikkelde gebieden bijzonder goed doet en zij aldaar zelfs groeit, doet tevens het vermoeden rijzen dat haar verzwakking wel eens het gevolg zou kunnen zijn van het feit dat de meer ontwikkelde staten essentiële functies van haar overnamen, en dan vooral sociale functies die alles te maken hebben met caritas, liefdadigheid of noem het sociale zekerheid.
Staten met een uitgebreid ontwikkelde sociale zekerheid, hebben de behoefte aan de liefdadigheid, die anders kerken kunnen bieden, niet meer nodig. Eenmaal het vangnet van de menslievendheid vervangen werd door een systeem dat burgers welhaast machinaal verzekert tegen honger, kou en zelfs tegen onwetendheid, verliest de religie een groot stuk van haar aantrekkingskracht. Het voordeel van die 'afschaffing' der armoede, om het zo maar te zeggen, ligt hierin dat men bij niemand nog moet gaan bedelen om in leven te kunnen blijven. Het nadeel echter is dat men op den duur niet meer geven kán omdat alle behoeften automatisch worden bevredigd door de staat: de vrije menselijke interactie werd vervangen door een strikt gereglementeerde en haast machinale activiteit tussen enerzijds het staatsapparaat en anderzijds de burgers. De ziel dreigt volledig te vervluchtigen in een wereld waarin, samen met allerlei belemmeringen, ook de vrijheid werd weggewerkt.
Menstypen die hun liefde niet natuurlijkerwijze aan een gezin schenken, worden in die omstandigheden ook niet langer gestimuleerd tot de transformatie van hun zorginstincten in de richting van de behoeftige medemens, die in een verzorgingsstaat immers niet meer bestaat - alvast theoretisch - omdat hij wordt opgevangen door beroepsverzorgers die voor hun werk worden betaald, wat wil zeggen dat zij zullen staken als hun loon uitblijft. Het gouden kalf dreigt daar met andere woorden elke plaats in te zullen nemen waar voorheen een mens aan 't werk was die handelde vanuit het binnenste van zijn ziel: hij hielp omdat hij er nood aan had te helpen - omdat hij er nood aan had om mens te zijn - terwijl hij van nature niet bestemd was om die zorg aan een eigen gezin te geven. Een verschuiving dreigt dan op te treden van het levend organische, dat te maken heeft met menselijke klieren, zorg en ziel, naar het institutionele, dat aanvankelijk door plichten geregeerd werd maar dat nu steeds afhankelijker wordt van geld, dat op zijn beurt niet langer verwijst naar zorg en ziel, maar veeleer naar een principieel onbevredigbare hebzucht: de nood om te helpen wordt dan vervangen door de weigering van hulp van zodra de geldelijke vergoeding of de sanctionering achterblijft, wat concreet betekent dat hulp niet langer wordt beschouwd als een genade - waarbij men blij mag zijn dat men iemand helpen kán - maar als een last - waarbij men 'vergoed' wordt, met name voor het (materiële) nadeel dat men al helpende gebeurlijk ondervindt. En als het loon uitblijft, dan staakt men die hulp, wat betekent dat men geconditioneerd werd - in niet mis te verstane termen: afgericht, zoals een dier.
Want dat is wat geld met het volk doet: het africhten, zoals het vee wordt afgericht. En africhting lijkt ons alvast een heel wat groter kwaad dan opvoeding. Opvoeding is het bijbrengen van begrip of inzicht, met name in de noodzaak van de dingen, en uitgerekend dat is vrijheid, zou Spinoza zeggen. Edoch, beter nog dan africhting en opvoeding is liefde, meer bepaald dan naastenliefde. En als de caritas nu kon gewonnen worden op een degelijk bewerkt veld van aanvankelijk ongeordende aandriften en relatief blinde verlangens: wat kon er dan op tegen zijn om haar te telen? Het dunkt ons dat geen patriarch haar niet te baat zou nemen als hem die kans geboden werd. En was het niet de kerk die aan de wereld een dergelijk compromis aanbood doorheen de tijden? Wie zal het zeggen!
(J.B., 10.11.2010)
Noten
(1) In wezen gaat de natuurlijke 'redelijkheid' aan de menselijke vooraf, wat inhoudt dat het niet zozeer de natuur is die nadenkt, doch veeleer ons verstand dat 'natuurlijk selecteert'. Denken immers is anticiperen, het is een (onvolmaakte) vorm van natuurlijke selectie, het is logische mogelijkheden op een rijtje zetten en ze toetsen aan (opgeslagen) ervaringen om de ongeldige te elimineren en de geldige over te houden. De natuur doet hetzelfde, maar dan niet in gedachten anticiperend op de werkelijkheid, doch in de werkelijkeheid zelf.
(2) Zie het onderzoek van Yerkes in 1921, USA, bij 160.000 volwassen Am. rekruten in het leger. Bron: Gie van den Berghe, De mens voorbij, pag. 233.
03-11-2010
Commotie rond een aartsbisschop
Commotie rond een aartsbisschop
Sie gehen daher wie ein Schemen
und machen ihnen viel vergebliche Unruhe;
sie sammeln und wissen nicht,
wie es kriegen wird.
Johannes Brahms, Ein Deutsches Requiem.
De commotie rond aartsbisschop Léonard is een steekspel waarvan men zich kan afvragen of het dan niet typerend is voor het schipperen in de mediatieke vaarwateren. Een even wanstaltig precedent van een strategie welke men eigenlijk niet langer met 'schipperen' kon bestempelen, leverden de media in het evolutionisme-creationismedebat in
het VRT1-programma De zevende dag van 2 oktober 2005, alwaar enkele woordvoerders van vooraanstaande katholieke instellingen openbaar verklaarden niet te erkennen dat God de 'eerste oorzaak' of de schepper is, en dit in weerwil van de katholieke geloofsbelijdenis, die immers start met de woorden: "Ik geloof in God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde...".
Meer bepaald werd bij die gelegenheid, in een gesprek met sciëntist Johan Braeckman, de scheppingsleer geloochend door de toenmalige rector-theoloog van de K.U.L. - een universiteit onder het patronaat van toenmalig aartsbisschop en kardinaal, Godfried Danneels. Men moet opmerken dat een kardinaal zich in het rood kleedt ten teken van zijn principiële bereidheid om het eigen bloed te vergieten voor het geloof. Maar de katholieke gezagsdragers zetten toen hun gelovigen zonder meer te kijk, daar zij hen zodoende en zo geheel onvoorbereid confronteerden met het 'nieuwigheidje' dat het betreffende, allereerste, katholieke geloofspunt 'allang' uit de tijd was! Uiteraard zat het probleem toen in de onbekwaamheid van die vooraanstaande katholieken om hun geloof nog langer te verdedigen tegenover gestudeerde atheïsten: zij kozen voor de gemakkelijke doodsteek aan het katholieke christendom, en dit ten aanschouwe van gans televisiekijkend Vlaanderen.
Edoch, wanneer vandaag een nieuwbakken aartsbisschop de verloochenden van weleer soelaas wil bieden, blijkt het gros van hen zich helaas al te hebben verzoend met die vreemdsoortige contradictie: het geloof in een schepper die dat slechts symbolisch is, aangezien het kleinste kind u zal vertellen dat alles begon met de 'big bang'.
Het was ter gelegenheid van een huistaak 'verhandeling' op het college dat de klaspater mij op zijn kamer ontbood alwaar ik een onzachte uitbrander te verwerken kreeg inzake onze geloofsbelijdenis. In het bewuste opstel stond namelijk dat ons hiernamaals uiteraard geen letterlijkheid kon zijn, terwijl de jezuïet mij er attent op maakte dat wij wel degelijk de opstanding van het vlees belijden. Dat is alles waar ons geloof om draait, verklaarde hij op scherpe toon: zonder dat verliest het katholicisme zijn reden van bestaan! Een lange tijd nog heb ik nagedacht over die kwestie en, inderdaad: een geloof zonder een hiernamaals kan gewoon niet katholiek meer zijn: wij belijden wel degelijk de opstanding en wel - wat anders immers? - de opstanding van het vlees.
Men kan niet half geloven, zoals men ook niet half kan leven, en de katholieke leer, die niet alleen de Openbaring van de profeten en van Christus is, maar tevens de lering van de heiligen die na Hem kwamen, laat er geen enkele twijfel over bestaan: wij zijn verworpenen ingevolge onze eigen schuld, die echter door de menswording van God wordt opgeheven - als wij tenminste bereid zijn om in Hem te geloven. Dan wordt de dood teniet gedaan in de verrijzenis.
Men hoeft overigens geen theoloog te zijn om het zo jammerlijke menselijke lot te kunnen vaststellen: wij worden geboren, wij lijden en wij moeten sterven, en dat geldt voor ieder van ons. De conclusie is verder rap getrokken dat wij die miserie toch niet zonder enige reden kunnen hebben verdiend, en dat er bijgevolg ooit iets heel grondig moet zijn misgegaan waarvan wij de gevolgen dragen: een grote zonde, ja, een erfzonde weegt op ons bestaan. En een uitweg wordt ons voorgehouden door God zelf: een smal en moeilijk pad - de enige terugweg naar het herstel van de oorspronkelijke staat.
In de zogenaamde heilsgeschiedenis is onze aardse wereld helemaal geen experimenteerterrein voor wetenschappers en geleerden die het leed beloven weg te nemen, en uiteindelijk ook de dood, om tenslotte van de armzalige mens een enige god te maken. Welneen, de wereld die des duivels is, kan voor ons slechts een beproeving zijn: de pijn zal ons niet verwonden en niet doden, maar uitgerekend het te dragen kruis kan vervolmaken en voor eeuwig laten leven.
Is het dan niet de taak van een katholieke bisschop dat hij deze onveranderlijke waarheid predikt, zodat gelovigen hem ook horen kunnen uit zijn mond? Of moet hij dan gaan liegen omdat de waarheid hard is en men het vandaag nu eenmaal verkiest om kleffe leugens voor de waarheid te gaan houden? Mogelijkerwijze zijn de inzichten veranderd sinds de dood van Jezus Christus, maar als Hij verrezen is, dan is alvast dit uitzicht sinds zijn verrijzenis noodzakelijk hetzelfde. Niets immers in de ganse wereld kon ooit tippen aan die extase van het leven zelf dat zich met Christus' kracht verheft boven een weggekwijnde dood. En omdat ook bewijzen uiteindelijk op ervaringen berusten, kunnen ervaringen hun bewijzen gerust missen.
(J.B., 3 november 2010)
23-10-2010
Ontbinding
Ontbinding
Op een keer kwam ik binnen ten huize van mijn schoonouders en daar zaten zij in de veranda aan tafel in het gezelschap van twee heren in een kraaknet pak en met een streng ogende das.
- Twee minuutjes, zo excuseerde zich mijn schoonvader, en dan kom ik eraan. Het kan immers niet langer wachten, anders grijpen we naast een superkorting van zo maar eventjes zevenduizend euro!
- Een alarminstallatie, fluisterde mijn schoonmoeder mij ter verduidelijking in het oor: vanaf morgen geldt de korting niet meer. Zevenduizend euro is niet niks he...
- Zevenduizend euro korting? Verduiveld, hoeveel kost die installatie dan wel, als ik dat mag vragen?
Mijn schoonvader zat al te popelen om de papieren te mogen ondertekenen maar ik legde mijn hand op zijn arm en doorbladerde het stapeltje drukwerk. Een sensor met een belletje, echt geen sikkepit waard, hier en nu voor maar liefst... zestienduizend euro!
Het duurde verder geen twee minuten meer of de heren waren er met de stille trom vandoor. Zonder twijfel of scrupules, op naar het volgende slachtoffer.
De tactiek is zo oud als de straat: maak eerst de mensen doodsbang, in dit geval voor inbrekers. Bewijs hen vervolgens dat, eenmaal blut, zij op niemands hulp nog zullen kunnen rekenen. Presenteer hen tenslotte de feilloze redding uit die hoogste nood, en dan nog aan halve prijs. En welke man zou dan nog durven tegenwerpen dat de kostprijs ter beveiliging van zijn ega al te hoog is? Bovendien is er haast mee gemoeid want de volgende dag al vervalt de korting.
Een pluspunt is het voor die 'zakenlui' als de klant dement is, maar onwetendheid omtrent electronica volstaat meestal om moeiteloos de malafide koop te kunnen sluiten.
De verkoopstactiek is een paard van Troje: zij die u laten geloven de inbrekers de das om te doen, gaan met het laatste spaargeld aan de haal.
De staat kan noodlijdenden sanctioneren als die zich met geweld andermans bezit toe-eigenen, maar zij kan geen mens verbieden om een vrijwillig aangeboden som te weigeren, vooral ook omdat diezelfde staat van elke (wettige) transactie haar deel opeist en daarvan ook leeft.
Anders wordt het echter waar de staat zelf noodlijdend wordt omdat zij moet gaan concurreren met bijvoorbeeld privé-instellingen. In dat geval zal zij zich ter zelfverdediging alras laten verleiden tot het te baat nemen van die verfoeilijke, in de privésector beproefde verkoopstactieken, die gelijk Trojaanse paarden paraderen op de markt.
Niet eens zovele jaren geleden was ik eens op een lerarenvergadering die door de directeur werd geopend met de mededeling dat al het aldaar besprokene geheim diende te blijven, waarna hij het lerarenkorps waarschuwde dat elke leerling zowat anderhalf lesuur waard is: mild quoteren en geen eisen stellen was de boodschap voor al wie niet wilde afglijden naar een parttime job of, erger nog, naar de werkloosheid. Waar ooit de volwassene - hier als school - ten dienste van het kind stond, beschouwde hij nu blijkbaar de opvoedeling als een klant - een klant die men wel eens zou kunnen verliezen als men het vergat om te anticiperen op zijn gebeurlijke grillen. Het kind staat dan in dienst van de job van de leraar, ook al moet dat aan het kind zijn lering zelf kosten. Eens zo ver gekomen onderscheidt de staat zich uiteraard in niets meer van welke leurder ook.
Het paard van Troje is inmiddels alomtegenwoordig in allerlei gedaanten, maar het bedrog tast niet alleen het recht aan, het gaat veel verder dan slechts de zaak van goed en kwaad. Want in de kern van het bedrog schuilt het verraad van de rede, die immers telkenmale wordt voorgewend terwijl verborgen en allerminst redelijke motieven de eigenlijke handel drijven. De rede van de doorsnee politicus vraagt ons om voor hem of haar te stemmen, ter verdediging immers van de belangen van de kiezer, doch het verborgen motief blijkt keer op keer weer plat eigenbelang en de kiezer zelf blijft in de kou. Arbeid verdient een redelijke vergoeding maar zonder concurrentie, waarvan de motor schaarste is, zou een constante en eenzijdige druk zorgen voor een minimaal product aan een maximale prijs. Wat zich aanbiedt op de markt, eist tegelijk een geldsom, en de verhouding van de waarde van het product tot zijn prijs moet voor zowel koper als verkoper voordelig zijn of het tenminste lijken opdat het geld zou blijven rollen. Scholen profileren zich als verstrekkers van opvoeding, wat een redelijk argument is om hun bestaan te verantwoorden, terwijl zij feitelijk afglijden naar instellingen die er slechts op uit zijn om onder het mom daarvan aan klantenbinding te doen, en dat louter ter zelfverrijking. Verkopers van alarmsystemen doen zich voor als bestrijders van dieven terwijl zij deze laatsten te kijk zetten op een heel andere manier dan men eigenlijk mocht verwachten.
In elk van die gevallen is de redelijkheid niet langer heilig: zij is verworden tot een middel, een dekmantel, een paard van Troje, dat allerminst redelijke zaken binnenbrengt. Na de eeuw van de Verlichting, eist die van de Verduistering haar bestaansrecht op. Want de rede werkt en zij blijft werken, ook als zij tot een paard van Troje is verworden, omdat zij het allerultiemste is waarop men zich verlaten kan vooraleer af te glijden naar bruut geweld. Er is geen alternatief meer voor de chaos dan de rede, en waar de rede de knecht wordt van verborgen en geheel irrationele beweegredenen, plooit zij dan ook onze werkelijkheid letterlijk binnenstebuiten, wat de essentie is van ontbinding. En dit is geen zaak meer van goed of kwaad, dit is een zaak van zijn of niet zijn.
(J.B., 23 oktober 2010)
19-10-2010
Overbevolking: mensheid, kwaliteit en kwantiteit
Overbevolking: mensheid, kwaliteit en kwantiteit
Stel eens dat gij samen met uw man of vrouw een huishouden hebt met acht jonge kinderen en hun vier grootouders, allen samen veertien in getal. Bovendien is moeder waarschijnlijk in verwachting van een nummer vijftien. Op een dag komt er een verzekeraar langs voor het updaten van de polis, en die begint te tellen, van één tot veertien, en dan andermaal, en ook nog een derde keer, en dan zegt hij: "Veertien, beste mensen, dat is in feite voor de polis al te veel, ziet u. Maar geen nood, er is een marge en ik zal het voor een keertje door de vingers zien. Maar nu zit ge wel aan het plafond natuurlijk: wilt ge er nog eentje bij, dan zult ge eerst wel moeten wachten totdat er eerst twee van jullie dood gaan". Wedden dat gij die verzekeraar onmiddellijk de bons zoudt geven?
Toegegeven, het voorbeeld is wat ver gezocht, maar in het wereldbevolkingsprobleem is dit wel degelijk aan de orde: de botsing tussen, enerzijds, de warme mens en, anderzijds, de kille kwantiteit. Een vergissing is het immers om te denken dat die kwantiteit betrekking kon hebben op elk van de individuen afzonderlijk en dus op een of andere mens als zodanig: een kwantiteit betreft een groep, een aantal, en een aantal is geen mens. Als iemand zegt dat een aantal te groot is of te klein, dan zegt hij in feite helemaal niets over de dingen of de personen die geteld worden. Hun aantal is een kenmerk dat van elk van de getelde personen even ver af staat als bijvoorbeeld hun bloeddruk. Niemand hoeft zich beledigd te voelen als een dokter zegt: "Meneer, mevrouw, uw bloeddruk is te hoog", want ofschoon zijn bloeddruk een persoon in grote mate kan beïnvloeden, blijft de kloof tussen een mens en zijn fysieke eigenschappen feitelijk onoverbrugbaar, zeker als het gaat om kwaaltjes: niemand vindt dat zij passen bij zichzelf of bij zijn beminden, en ook zijn ergste vijanden wenst men ze vaak niet toe. Maar een dokter weet dat hij het nu eenmaal over iemands gezondheid moet hebben: een kwaliteit, die hij vervolgens nog eens moet kwantificeren om die vast te kunnen stellen: hij moet er een getal op plakken, wil hij die kennen en, eventueel, verbeteren.
Men wordt weliswaar geen beter mens als men zijn bloeddruk verbetert door bijvoorbeeld minder zout te eten, maar gezonder wordt men wel; blijft men teveel zout eten tegen het advies in van de arts, dan gedraagt men zich nalatig. Een goed mens zal dus toestaan dat men hem op zijn gezondheid punten geeft. Hij zal met andere woorden erkennen dat de mogelijkheid om mens te zijn, afhangt van op 't eerste gezicht nogal banale zaken. Het zou niet mogen dat het leven ziek kan worden door toevallig voorbijtrekkende bacteriën of dat de dood zijn intrede kan doen ten gevolge van een blikseminslag bij heldere hemel, maar het is vooralsnog helemaal niet anders: wij zijn van vlees en bloed en de mens moet warempel wachten op de verrijzenis van het vlees om te ontkomen aan de greep van dat soort van kwaad, dat sinds vele duizenden jaren het erfkwaad wordt genoemd. Elkeen van ons dient trouwens zijn afhankelijkheid van externe zaken ook voortdurend te belijden door regelmatig te eten en te drinken, door te ademen, aandachtig te zijn, te leren en te werken. Op de keper beschouwd zijn wij niets anders dan één ononderbroken en meervoudige belijdenis van onze heteronomie. En wie het waagt om ook maar één van die belijdenissen te onderbreken, die onderbreekt zichzelf of, erger nog, die breekt zichzelf áf, en wel voorgoed.
Sommigen drukken dit uit door te zeggen dat het leven niet gemaakt is voor de dood, dat het niet gemaakt kán zijn om na een korte wijl voorgoed te sterven, en daarom geloven zij ook in de verrijzenis, in de opstanding van het vlees en in het verheerlijkt lichaam dat zich voor altijd losgemaakt zal hebben van de stof, zodat dan het verhoopte zal in vervulling gaan. Dan zou het leven niet langer moeten onderdoen voor die banaliteiten die het immers kunnen en zullen blijven wegmaaien zolang het van de stof afhankelijk is. De belediging die wij voelen als wij voor ziekte en dood de duimen moeten leggen, vooral als zij ons worden aangedaan door mensen, is in feite een verschijningsvorm van ons verrijzenisgeloof: onze ziel wil voor de stof niet plooien omdat zij weet dat zij die bij de gratie van de Christus eenmaal overwinnen zal.
Alleen wanhoop rest als dit vooruitzicht ons ontnomen wordt, want dan dienen wij ons bij onze vergankelijkheid neer te leggen, en dus ook bij de overmacht van ziekte en van dood, wat uiterst pijnlijk wordt als die ons niet door ongelukken of toevalligheden doch gewild door mensen worden aangedaan, omdat wij daar de duimen moeten leggen voor het brute recht van de sterkste. Dan zou het leven dat verlangt naar het Ware, het Goede en het Schone, in de handen blijken van alleen maar leugenaars en moordenaars, en wie kon zich ooit met die rechteloosheid verzoenen zonder zijn menswaardigheid zelf op te geven? Zonder die hoop op de opstanding van het vlees, die reeds gewild wordt door ons protest vanbinnen tegen onrecht en banaliteit, kunnen wij geen mens zijn en vallen wij volstrekt samen met de slechte punten die wij halen als men bijvoorbeeld onze gezondheid meet. En vallen wij als onze tijd gekomen is ook samen met het ronde nulletje van de dood.
De bevolkingsdruk is nu een eigenschap zoals de bloeddruk, en even ver staan ze beiden af van de mensen of de personen die eraan onderhevig zijn, terwijl zij het hen tegelijk dan toch mogelijk of onmogelijk kunnen maken om te functioneren naar behoren. Op zich is er niets mis met het meten van die druk in functie van dat functioneren, alleen is er geen vaste maatstaf die dicteert hoe groot die druk dan wel moet zijn. Onze bloeddruk mag best klimmen als wij hardlopen of zwemmen en in dat bijzondere geval van grote lichamelijke inspanning moét hij dat ook doen; hij mag best dalen als wij neerliggen of slapen en ook verschilt hij fel van mens tot mens, bijvoorbeeld afhankelijk van onze lichaamslengte of van ons gewicht. Waarmee gezegd is dat vaste normen niet bestaan, terwijl gemiddelden uiteindelijk van weinig waarde zijn.
Wellicht is de bevolkingsdruk in precies hetzelfde bedje als de bloeddruk ziek, alleen heeft men in het geval van de bevolkingsdruk nog veel en veel minder benen om op te staan, aangezien men niet een zeer groot aantal werelden tot zijn beschikking heeft, elk met een andere bevolkingsdruk, waarbij men dan zou kunnen meten welke druk een demografisch infarct - of iets in die zin - waarschijnlijk maakte. Wat men echter wél weet - per definitie - is dat bevolkingsdruk een zaak is van de draagkracht van de aarde, wat betekent dat men zich daar afvraagt hoeveel mensen zij kan voeden en van energie voorzien. Maar het vraagstuk wordt plotseling heel wat ingewikkelder als men ook rekening moet houden met het feit dat alle mensen elk eigen manieren hebben om te eten en te verteren: de ene mens leeft in Bombay en verbruikt om zeggens niets tenzij een handvol rijst per dag; de andere is een rijke inwoner van het Vatikaan die welhaast dagelijks in een privé-jet rond de wereld reist, die er een ganse hofhouding op nahoudt en wiens veiligheid en gezondheid door gespecialiseerde ploegen van lijfwachten en lijfartsen in de gaten wordt gehouden. Uiteraard kon onze aarde veel meer schooiers huisvesten dan pausen: reeds van een paar miljoen van deze laatste soort zou zij als 't ware moeten kotsen, terwijl zij ettelijke miljarden paria's verteren kon alsof het waterdruppels waren.
Een objectieve maatstaf om te oordelen of er al dan niet teveel mensen op de wereld zijn, moeten wij missen, en wel omdat dit oordeel zelf veel meer omvat dan enkel maar het aantal van de aardbewoners. Wie namelijk oordeelt dat er nu al teveel mensen zijn, die geeft ook impliciet te kennen dat de huidige bevolkingsdruk alleen wegwerkbaar is door op de een of andere manier het aantal mensen in te perken. En zeer zeker is een dergelijke benadering volstrekt oneigenlijk omdat het aantal mensen slechts één enkele factor is in die bevolkingsdruk, naast vele andere, zoals daar onder meer vooral zijn: de grote interindividuele en interculturele verschillen in nood, verbruik, verspilling en efficiëntie. Houden we het hier bij een enkel voorbeeld. In de wetenschap dat meer dan 90 percent van alle menselijke krachten vandaag worden besteed aan bewapening en aan destructie, kon men gerust zeggen dat een verandering op dit - ethische - vlak misschien wel de beste ingreep was om de bevolkingsdruk te doen dalen. Dit zou alvast een veel groter effect hebben dan pakweg het wegmaaien van de helft van ons. Ja, het is een paradox die ons begrip wel op de proef kon stellen.
(J.B., 19 oktober 2010)
15-10-2010
Gerechtigheid
Gerechtigheid
Als God in deze wereld het goede beloonde en het kwade bestrafte, dan zouden wie in luxe, jeugd en gezondheid leefden, als door God beloonden moeten worden beschouwd, en de armen, de anders-validen en alle andere 'sukkelaars' (want dat zijn zij in de ogen van een oppervlakkige, wereldse wereld) als door God bestraften. In sommige geloofssystemen mag die opvatting dan al populair zijn - aan het Evangelie is zij volstrekt vreemd en zelfs compleet tegengesteld. Jezus zegt dat men moet investeren in het immateriële, dat men zich van geld en rijkdom moet ontdoen, dat men elkanders lasten moet dragen. Zoals Damiaan van Molokaï dat deed, overigens geheel naar het voorbeeld van Jezus Christus, wiens fysieke maar ook psycho-sociale marteling en dood het werk was van het kwaad en niet dat van God, die aldus alleen maar het lijden verhief tot een weg naar de verrijzenis uit al het vergankelijke. En een heilsweg is zowaar iets heel anders dan een straf: het is bij uitstek leed dat (alvast persoonlijk) onverdiend doch dapper wordt gedragen. Ook reeds in het Oude Testament komt deze thematiek aan bod, bijvoorbeeld in het boek Job: Jobs geloof wordt door God zelf beproefd die immers toelaat dat de duivel zelf hem martelt. Want pas in de beproeving wordt de liefde gewogen en komt zij ook echt tot bestaan. Trouw is immers makkelijk zolang men daar alleen maar bij te winnen heeft. Indien de mens op deze wereld loon ontving naar werken, dan waren de verrijzenis en het hiernamaals helemaal niet nodig. En een katholieke aartsbisschop zou toch wel moeten weten dat het uitgerekend de opstanding van het vlees is welke zin geeft aan zijn geloof. Misschien is het wel een vorm van immanente gerechtigheid wanneer dit niét zo blijkt te zijn.
(J.B., 15.10.2010)
11-10-2010
Het recht is voor de doden. Over overbevolking, agressie en depressie.
Het recht is voor de doden.
Over overbevolking, agressie en depressie.
De gedachte dat de overbevolking op aarde reeds een feit geworden is, tast ons persoonlijk op een bijzonder dramatische wijze aan. Het teveel aan individuen van eenzelfde soort, maakt dat men agressie ontwikkelt die zich dan richt, ofwel tegen anderen, ofwel tegen zichzelf. In het laatste geval voelt men zich overbodig en verglijdt men in depressies; in het eerste geval concurreert men of voert men oorlog. Het veiligheidsgevoel verdwijnt, men bewapent zich, men gaat elkaar wantrouwen.
Concurrentie is in het beste geval wedijver middels goede zaken: prestaties en producten, nuttige en kunstzinnige dingen. Het ware, het schone en het goede putten zich onder de zachte druk der competitie uit, die aldus zeer positief wordt aangewend en elkeen ten goede komt. Minder fraai wordt concurrentie waar de prestaties en de producten niet langer waar, schoon en goed zijn, doch vernietigend: de constructieve strijd wordt vervangen door destructie-ijver, gericht op het ombrengen van de tegenstander totdat een monopolie ontstaat en een dictatuur. Alle ruimte voor vrijheid en vooruitgang wordt gefnuikt.
Autodestructie ontstaat waar men de strijd met anderen niet aangaat omdat men er niet in geloven kan - vaak omdat men het geweld zonder meer verwerpt en men de dood verkiest boven een leven in mensonwaardige omstandigheden. Maar om exact dezelfde reden gaan anderen dan weer de oorlog aan: zij werpen zich liever in de strijd en gebeurlijk in de armen van de dood dan een tirannie te moeten gedogen.
Depressie ontstaat waar agressie zich noch in strijdvaardigheid, noch in zelfvernietiging om kan vormen. Alle voorradige energie wordt gefnuikt en men wordt als het ware in zijn eigen sop gestoomd. De krachten slinken en ook de spanning van het zich klaar houden voor de actie verliest haar elasticiteit en instorting is dan nog slechts een kwestie van tijd.
Menselijke personen kunnen niet bestaan zonder een minimum aan veiligheid, maar er zijn methoden van belaging die volstrekt ontsnappen aan het oog en aan de arm der wet en die in staat zijn om op termijn ongeacht wie feilloos te kelderen door de uitputting welke zij bij hun slachtoffers veroorzaken. De dreiging en het gevoelen van onveiligheid zijn momenteel nog even onstrafbaar als eertijds het aftappen van elektriciteit. Elektriciteit werd in het wetboek niet als een materiële zaak omschreven, terwijl ontvreemdbare zaken materieel dienden te zijn. Evenzo blijven vandaag dreigingen en onveiligheidsgevoelens zweven in een zekere mist, een niveau van de werkelijkheid dat vooralsnog moeilijk definieerbaar is. Handelingen zoals het pesten, onttrekken zich alsnog aan de categorieën waaraan wij gewend zijn en zij blijken, alvast in de vorm van de spot, even moeilijk te omschrijven als de humor. Een klopjacht op meer gesofisticeerde vormen van belaging zou bovendien onvermijdelijk meteen resulteren in een onwelkome verenging van onze culturele bewegingsvrijheid, en uitmonden in een overgereglementeerde en steriele politiestaat. De toegestane vrijheid wordt zowel voor goede dingen benut als voor het kwaad en intenties zijn en blijven vaak geheel onzichtbare zaken.
Maar hoe men het ook draait of keert: depressie, de kwaal van onze tijd die op haar beurt een dan niet meer te stoppen trein van andere kwalen op gang trekt, is de druk die uitgaat van een veel te dicht geworden populatie. Depressie is daarom gelijk het gif waarmee vissen elkaar om trachten te brengen als het aquarium waarin zij leven al te klein wordt voor hun aantal. Depressie komt uit het verlorenheidsgevoel dat ook uit al te grote eenzaamheid ontstaat omdat overbevolking en eenzaamheid op bijzondere manieren onderling vervlochten zijn. Een overbevolkt gebied creëert immers heel spontaan een systeem van klassen, en dat zijn een soort van verdiepingen, gebouwd op de begane grond waarop niet allen meer kunnen staan, zodat alleen de bovenste lagen nog zonlicht kunnen genieten terwijl de onderste in 't donker moeten leven en onder het gewicht van alle hogere lagen. En dat gebeurt niet zo doorzichtig: de werkelijkheid der verdrukking verbergt zich meestal achter allerlei oogverblindende scenario's.
Neem nu de giframp in Hongarije, waar een megacontainer met afval van giftig aluminium is gebarsten en in de Donau loopt. Het doet denken aan Bhopal en aanverwanten. In rijke landen zijn dergelijke rampen welhaast uitgesloten, bij ons zijn er immers die strenge milieuwetten die ginds ontbreken. Wie rap rijk wil worden, start zijn giftige zaakjes op in streken waar de armoe aan de inwoners geen keuze laat, en zij lokken zo industriëlen zonder scrupules om, tenminste op (heel) korte termijn, niet met de bedelstaf te hoeven zeulen. Maar de boemerang keert terug; de eerst geheel abstract aandoende verdrukking die slechts een zaak van wetten lijkt en schikkingen met dure woorden die geen werkmens verstaat, kruipt alras in drinkwater en lucht en zo ook in de longen en de botten van de lieden die daar hun krotten hebben liggen. De rijken blijven op het droge uiteraard, zij sturen 'hulp' naar het getroffen gebied en halen dan verdronken kalveren uit vieze sloten die zij als een heldenbuit aan heel de wereld tonen.
De agressie zit in het verbergen van de hele mensenhandel achter die milieuschandalen, want zo listig wordt de schuld geschoven in de schoenen van de armen zelf die immers helemaal geen andere keuze hadden dan zichzelf ten prooi te gooien aan vergif door eigen wetten te verzwakken zodat een weinig werk het land in kwam en met het werk een kleine boterham - een wijle uitstel van executie. De schuld in de schoenen van de slachtoffers, en de eer aan de boosdoeners die immers ter hulp snellen na de ramp, zoals het weldenkende lieden past. Onmogelijk dat daar op den duur geen depressie van komt, van een dergelijke agressie. Maar even onmogelijk is het dat zich een dergelijk onrecht niet wreekt. Niet meer in deze wereld, uiteraard, die immers aan de duivel toebehoort: het recht is voor de doden.
(J.B., september-oktober 2010)
05-09-2010
Wat is er van de overbevolking?
Wat is er van de overbevolking?
1.
Een volk is een verzameling van individuen van eenzelfde soort. Van een gebied zegt men dat het bevolkt is als er een volk woonachtig is. Overbevolkt wordt een gebied genoemd dat zijn bevolking niet meer kan dragen.
In de natuur heerst zelfregulatie: de natuur regelt zichzelf uit pure noodzaak, en ze doet dat ook inzake de bevolking van leefgebieden. Op een stuk weiland kunnen een beperkt aantal koeien grazen en het aantal van de kudde groeit zolang er gras in overschot is. Van zodra er een tekort ontstaat, sterft het teveel aan koeien af door honger. En met de menselijke bevolking van leefgebieden gaat het er niet anders aan toe. Tenminste zolang men niet aan planning doet, wat betekent dat men de natuur een handje 'helpt'.
Waar een leefgebied met mensen verzadigd is, kan men denken aan emigratie of aan intensivering van de landbouw. Zijn echter die uitwegen uitgeput of onmogelijk, dan rest een volk nog slechts de zelfbeperking. Opnieuw zijn hier meer mogelijkheden.
Het moderne New York, qua grootte vergelijkbaar met Seoel, Mexico-City, Delhi, Bombay en Sao Paulo (alle 21 à 24 miljoen inwoners) is niets meer vergeleken bij de nieuwste Aziatische metropolen die vaak nog niet opgenomen zijn in de klassieke lijsten. Tokio telt 36,5 miljoen inwoners en de nieuwste Chinese steden, heden in aanbouw, beloven nog gigantischer te worden.
Afgezien van de methode van de 'zelfbeheersing' (1)
met het oog op de geboortebeperking, kan de zelfbeperking slechts bestaan in het doden van het overschot aan individuen. In principe is hier geen wezenlijk verschil met het recht van de sterkste dat zich natuurlijkerwijze doorzet waar geen plaats (meer) is voor iedereen. Het enige wat men nog doen kan, is de methode van doden 'verfijnen'. Dat kan betekenen dat de destructie gecamoufleerd wordt; het kan zelfs zo ver gaan dat men ook van die nood een 'deugd' tracht te maken. Edoch, dit spel kan pas doorgaan op voorwaarde dat men ook gelooft dat men de natuur een handje helpen kán.
De vernietiging van individuen binnen een volk en door datzelfde volk, gebeurt met het oog op de bestrijding van tekorten, zo argumenteert men: het is om de hongersnood voor te zijn, dat men zijn aantal inperkt. En als men dan toch individuen moet doden, waarom dan zou men de gezonden doden en de zieken in leven houden, als het de zieken zijn die door onnut en zorgbehoevendheid drukken op het volk? Doodt men de zieken, dan moet men bovendien heel wat minder slachtoffers maken om tot het gewenste resultaat te komen. (2)
Maar de 'verfijning' is hiermee nog lang niet voltooid. Men hoeft immers helemaal geen burgers te doden, als men nu eenmaal de beschikking heeft over individuen die nog geen burgerrechten genieten omwille van het feit dat zij nog niet geboren zijn. En met betrekking tot de vraag hoe men dan moet selecteren, dringt de argumentatie van zo-even zich weer op: waarom gezonde vruchten doden als men voor hetzelfde geld de zieke wegwerken kan? Vangt men dan immers niet twee vliegen in één klap?
Anno 2008 verspreidde een Nederlandse anti-abortusgroep plastic poppetjes ter grootte van een tien weken oude foetus om tonen dat daarin reeds de ganse mens herkenbaar is.
Deze methode lijkt bovendien veel meer greep toe te laten op de bevolkingsplanning dan de verschillende methoden van vruchtbaarheidsbeperking, zoals die bijvoorbeeld decennialang in Zuid-Amerikaanse landen werden toegepast. Zonder het medeweten van de bevolking werden via het dagelijks voedsel alom vruchtbaarheidsbeperkende middelen toegediend, maar op die manier gebeurt de selectie blind en verliest men het voordeel van de gelijktijdige 'opruiming' van de zieken. Wordt echter het beperken van de vruchtbaarheid aan de betrokkenen zelf overgelaten, dan kan worden vastgesteld dat de meest verstandige en solidaire, en dus ook de meest nuttige mensen, bereid blijken om de groei van hun gezin in te tomen. De meest zelfzuchtige individuen laten het probleem der overbevolking niet aan hun hart komen, tenminste als zij zich sowieso al niet veel vaker dan de doorsnee-burger 'per abuis' voortplanten.
Een wereld met minder mensen maar dan mensen van hogere kwaliteit dat was het resultaat van de beschreven ingreep. De ingreep bestreed armen, zieken, misdadigers en ongewensten in het algemeen niet door hen te doden maar door te verhinderen dat zij ooit het levenslicht zouden aanschouwen. Een ingreep welke volgens de nieuwe technologen niets meer was dan het ernstig nemen van planning en overleg in functie van optimale resultaten. Andermaal: dit alles, gesteld dat de mens inderdaad in staat wás om de natuur een handje toe te steken.
Gezien de geschiedenis van de menselijke bemoeienissen met de natuur, blijkt het allerminst overbodig om de vanzelfsprekendheid daarvan in vraag te stellen. Niet zozeer omdat menselijke ingrepen uiteindelijk tegendoelmatig blijken (zoals in het voorbeeld van de gezondheidszorg met haar paradoxaal resultaat van steeds meer zieken) maar veeleer omwille van de volstrekte afwezigheid van absolute waarden welke dan de navenante, even vanzelfsprekende doelstellingen zouden kúnnen funderen.
Is een wereld met mensen die een tikkeltje gezonder lijken dan voorheen, een verbeterde wereld? Het lijkt er alvast op dat men zo'n wereld verkrijgt door alle zieken, armen en immorelen uit te moorden, maar de bijhorende (immorele, zieke of van grote armoede
De toegangspoort tot het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in Polen, opgezet door Nazi-Duitsland, waar 1,1 miljoen doden vielen.(Naar een foto)
getuigende) moordpartijen mag men dan uiteraard niet tussen haakjes plaatsen of beschouwen als een eenmalige opruiming of 'grote kuis'. De waanzinnige Adolf Hitler had zo'n propere wereld voor ogen, welke echter per definitie wordt ontsierd door de verbrandingsovens in de talloze concentratiekampen.
Een propere wereld, maar het ongeluk kan nooit worden buitengesloten omdat absolute veiligheid niet bestaat en microben kunnen niet verboden worden zich te delen en zich aan te passen: alleen al om die reden blijft er almaar meer 'schroot' aanspoelen. En wat gedaan met onze oude dag? Want gelooft men dan al dat aan zogenaamd 'onvolkomenen' de toegang tot het leven kan ontnomen worden zelfs de allervolmaaksten, of althans diegenen die zich in dat geval wanen, worden oud, takelen af, krijgen een geheugen als een zeef en breken botten bij de vleet; zij worden langdurig en ongeneeslijk ziek en bedlegerig, ze kosten fortuinen aan de staat en gaan tenslotte toch dood, en wel zonder één enkele uitzondering. (3)
Een wereld met opruimsystemen voor de onvolmaakten welke niet door voeding, supplementaire voeding, opvoeding of heropvoeding kunnen verbeterd worden, huldigt niet de mensen die er deel van uitmaken, maar huldigt zichzelf àls wereld.
Niet het zieke individu wordt daar verzorgd, maar wel de gezondheidsscore van de totaliteit waaraan het zieke individu uiteindelijk moet opgeofferd worden om ze te kunnen blijven halen en verbeteren. (4)
Zo'n wereld is niet menselijk, hij is hooguit 'wereldlijk', al vergeet hij dan meteen dat hij ook áls wereld gedoemd is tot een vlugge ondergang, alleen al omdat het dwarsbomen van de natuurlijke diversificatie zich wreken moet.
Gevangenen in Auschwitz (Naar een foto).
Dat cijfers en gemiddelden hoog aangeschreven worden door een niet gering deel van allerlei 'deskundigen', is een zeer betreurenswaardige realiteit. Het inzicht lijkt vaak volkomen te ontbreken dat beslissingen welke het resultaat zijn van een stemming, ten langen leste niet voortspruiten uit argumenten doch uit de blinde macht van de meerderheid (5) die, zoals de geschiedenis bewijst, het slechts zelden bij het rechte eind heeft. Niet de meerderheid doch de uitzondering doet uitvindingen, brengt inzicht en spreekt recht. De massa is laks, de uitzondering daarentegen moet niet alleen arbeiden en presteren, maar dient zich bovendien op te offeren teneinde mét het offer van zijn eigen vlees en bloed zijn gelijk plausibel te maken, want de massa verstaat geen waarheid en huldigt helemaal geen waarden, zij gehoorzaamt haar leider blindelings. Die leider blijkt bovendien de meest gevreesde onder allen te zijn, de tiran der tirannen: hij is niet supermenselijk, maar wild en gewetenloos.
De manier waarop de alleenheerschappij van welbepaalde statistieken de mensen door de strot geramd wordt, is een staaltje van dwingelandij. In bepaalde westerse landen wordt anno 2010 aan in verwachting zijnde moeders een gratis prenataal onderzoek van het kind aangeboden, waarna de resultaten daarvan aan de ouders worden bekend gemaakt. Het opmerkelijke daaraan is dat de resultaten de vorm hebben van percenten, en dat ze derhalve geheel onduidelijk zijn en een zwevend en welhaast onwerkelijk bestaan leiden: "Mevrouw, mijnheer: uw kind heeft 70 percent kans om een hersenaandoening te ontwikkelen". Zij slepen de ouders van het ongeboren leven in een gelijkaardige irreële cijfersfeer mee en ze betoveren en bezweren hen. Ten slotte zetten zij een flink percentage van hen onder grote druk om over te gaan tot het doden van hun nog ongeboren kinderen. Dat wordt dan immers de enige manier geacht om te ontsnappen aan de dreiging van een onbeschrijflijk noodlot.
In een volgende fase zal ontegenzeggelijk die dwang tot het doden van de eigen ongeboren kroost nog worden versterkt door de ouders te beheppen met een bijzonder lastige en uiteindelijk volstrekt onmogelijke keuze welke bovendien aan schuld zal gekoppeld worden. Vooreerst is de keuze voor of tegen het leven van het nog ongeboren kind onmogelijk omdat een mens niet over het leven van een ander mens beslissen kán en mág. Dat hij daarentegen beslissen moét, wordt hem aangepraat door anderen die zich gezondheidszorgers laten noemen terwijl zij feitelijk aan onwetende ouders zeggen dat dezen verantwoordelijk zullen zijn voor de handicap van hun kind in geval zij het laten geboren worden, en dit van zodra zij uit medische bron vernemen dat de kans op fysieke 'afwijkingen' een vastgelegde norm overschrijdt. Die beschuldiging zal dan beklonken worden door de beslissing van de ouders te verbinden met de financiële last voor de gebeurlijk gehandicapte die zodoende feitelijk door de maatschappij verworpen wordt. Het is ook duidelijk dat zo'n beschuldiging met een beboeting onmiddellijk zal leiden tot een verplichting tot abortering van de 'zorgbehoevende' omdat slechts weinigen financieel in staat zullen blijken om de vereiste zorgen van de 'waarschijnlijk hulpbehoevende' zelf te bekostigen. (6)
De waarden of onwaarden die impliciet vervat zitten in de geschetste handelwijze zijn bijzonder zorgwekkend. Natuurlijke sterkte en gezondheid of fysieke volmaaktheid wat dat ook moge inhouden worden vereisten voor de toetreding tot de wereld, wat feitelijk absurd is aangezien aldus de bestaansreden van de wereld zelf wordt opgeheven, want het recht van de sterkste kan opperbest zonder de wereld bestaan. Nog zorgwekkender echter is het feit dat de waarde van de staat of de wereld hoger wordt geacht dan die van de persoon, zodat de laatste in dienst van de eerste staat en niet andersom. Het menselijke burgerschap overstijgt aldus in geen enkele zin het lidmaatschap van, bijvoorbeeld, individuele mieren van hun kolonie: de mens valt dan samen met zijn functie binnen de staat, wat betekent dat hij perfect vervangbaar is. Ook schenkt de mens zichzelf zodoende de goddelijke status aangezien hijzelf het is die maatschappelijke functies creëert welke dan 'nog slechts' ingevuld dienen te worden door vakbekwame exemplaren van een principieel eindeloos vermenigvuldigbare soort. De rol wordt dan belangrijker dan de persoon er achter en het (beheersbare) rollenspel of het spel tout court verheft zich boven de werkelijkheid van de ernst welke per definitie onbeheersbaar is want grondeloos, oneindig en principieel volstrekt onkenbaar.
2.
Te geloven dat de mens de natuur haar gang maar moet laten gaan en dat zijn ingrijpen nefast is voor de algemene gang van zaken, is tot spijt van wie het benijdt een bijzonder kostelijke illusie. Maar meer nog dan dat verkapt zowel die overtuiging als haar tegendeel (namelijk het geloof dat de mens wél moet ingrijpen in de natuurlijke gang van zaken) een andere en dieper liggende stellingname, met name het geloof dat de mens geheel buiten de natuur stond, om niet te zeggen er boven. De discussie over het al dan niet ingrijpen in het natuurlijke verloop der gebeurtenissen waartoe de bevolkingsaanwas behoort is een discussie welke gevoerd wordt tussen gelijkgezinden: mensen die het er over eens zijn dat zij boven de natuur staan en dat zij principieel in staat zijn om de natuur hetzij haar gang te laten gaan, hetzij te gaan sturen. Zij zijn het er duidelijk over eens dat wat zij doen, of eventueel niet doen, iets bovennatuurlijks is. Zij zijn het er onderling over eens dat zij goden zijn.
Acht de mens zichzelf dan een god in het diepst van zijn gedachten, dan zal hij toch tamelijk rap uit die groteske droom worden weggerukt door bijvoorbeeld een ontstoken tand, laten we zeggen mét abces. We kunnen aan onszelf de illusie verschaffen dat we boven onze zintuigen en zo ook boven de wereld staan, door de vingers in onze oren te stoppen wanneer een bom ontploft of door onze ogen te sluiten voor wat we zien. Edoch, die onwil die aan de grondslag ligt van de illusie van onze vrijheid en verhevenheid wordt alras overschaduwd door een fatale onkunde wanneer nu eens níet door ons eigen toedoen ons het licht uit onze ogen wordt weggeroofd of het geluid uit onze oren. Samen met die vermeende vrijheid, onafhankelijkheid en verhevenheid, berust eveneens ons ganse denken op de genoemde onwil of negatie, en bezitten wij slechts de illusie van een geest. Wij kunnen de natuur niet sturen maar we kunnen haar ook niet haar gang laten gaan, heel eenvoudig omdat we zelf van de natuur in geen enkel opzicht onderscheiden zijn: alles wat we zijn, is ons gegeven en is derhalve in geen enkele zin van het natuurlijke verschillend.
De aanpak van het probleem van de overbevolking is in geen enkel wezenlijk opzicht onderscheiden van de aanpak van elk ander probleem, tenzij dan in het eigenaardige gegeven dat hier de mens in feite op een zeer nadrukkelijke manier zijn eigen probleem geworden is. De mens moet zichzelf beginnen te doden om te kunnen overleven. Het gevecht dat zich met hoge urgentie aanbiedt, is dat tussen het individu en de massa; het is de strijd tussen de ene en zijn vele evenbeelden. Maar in zekere zin is het ook het zich in de wereld openbarende conflict tussen het subject en het object in de strikt filosofische betekenis van de termen.
In het verhaal Aan de ontbijttafel (van de hand van de auteur dezer), splitst het subject zichzelf eindeloos in objecten op helemaal niet ondenkbaar en zelfs plausibel, om redenen die zich in het verhaal verduidelijken.
Het subject kent zijn object reeds in zijn eigen lichaam waarvan het zich distantieert: bij René Descartes wordt het cogito, het je pense, het subject in de gedaante van het denken, gekoppeld aan het bestaan, en niet het lichaam, dat duidelijk tot de uitgebreidheid of tot het object behoort: cogito ergo sum; je pense donc je suis; ik denk dus ik besta. In de duizenden jaren oudere filosofie van de Indiërs, zoals beschreven in de Veda's, worden eveneens subject en object onderling onderscheiden maar, ofschoon lang voor Descartes' tijd, behoort daar ook het denken tot de uitgebreidheid of tot het object, terwijl het subject louter Zijn is, hetwelk eigenlijk, à la limite, samenvalt met het Niets. Het lijkt erop dat het subject dat tot zelfbewustzijn wil komen en dat daarin God wil ontmoeten en zich met Hem verenigen en zo de volmaaktheid wil bereiken, alles waarvan het ook maar enigszins kon verschillen, van zich wil afstoten om uiteindelijk nog slechts de essentie over te houden. Dit gebeurt via meditatie en contemplatie waar men zich van de gedachten bevrijdt als van vreemde aandoeningen. Maar hetzelfde proces voltrekt zich ook in het sociale leven, waar men de vervuilende hebzucht ruilt voor het zuiverende wegschenken. Ten slotte ziet men het eveneens aan het werk in het fysieke leven waar het zuiverende vasten de plaats inneemt van het zich overgeven aan spijs en drank. Anorexie kan gezien worden als een streving die in een vergelijkbare geest wortelt welke tegendraads is aan die van het zich voeden, het naar zich toe trekken, het verzamelen, de zelfzucht en uiteindelijk ook het natuurlijke leven. Niet de dood is de bedoeling achter dit 'zelfvernietigende' gedrag, maar precies het tegendeel, namelijk het zich ontdoen van alles wat het zuivere zijn van het zelf in de weg kan staan, en daartoe behoort in de eerste plaats het eigen lichaam dat de aandacht van het wezenlijke afleidt en dat de mens naar de wereld en naar het wereldse toetrekt. De bedoeling van dit zich trachten te ontdoen van het (vermeende) object, is niet de dood doch het bereiken van een super-leven, een goddelijk bestaan, en dit vanuit een onvrede met het aardse zijn dat problematisch is en onstandvastig, geplaagd door ziekten en ook eindig. Het object, dat het subject verleidt, uitput en tenslotte diep ontgoochelt, gaat na de grote ontgoocheling die wezenlijk een ommezwaai teweeg brengt, afstotend werken. Herinner u de gang van de rups, de pomp, het ritme van de stap, de golfslag van het water in de branding de hartslag van het zijn.
Heel anders dan in de oude oosterse filosofieën, wordt in het westerse denken dat onder meer door de wetenschappelijke bedrijvigheid maar ook door het christendom werd bevrucht, het object niet zomaar afgestoten maar daarentegen bemind en begeerd. De wereld is onderzoeksobject en tevens is hij, in de natuur, één van de drie grote manifestaties van God zelf, naast de openbaringen in de heilige schrift en in de ziel. We hebben niet een lichaam, maar we vallen ermee samen, we zijn ons lichaam zelf, en wel in die mate dat het einde van dat lichaam ook het einde is van ons bestaan zonder meer. Een nieuw leven komt er niet spontaan en ook de geest leeft niet door zoals een essentie die van overtollige ballast is ontdaan: leven na de dood doen wij pas een tweede keer door een verrijzenis uit die dood welke ons door een verlosser is bereid die ons is voorgegaan. En zelfs in dat vernieuwde, eeuwige leven, zijn wij niet zonder lichaam: we zullen een verheerlijkt lichaam hebben maar niettemin een lichaam. In het Westerse denken is de gedachte gerijpt dat subject en object onderling onverbrekelijk vervlochten zijn, dat subject en object geen aparte werkelijkheden zijn maar dat ze slechts bestaan in onze begrippen waarmee wij, op een zeer versimpelde manier, iets van ons bestaan proberen te vatten.
Het conflict dat zich ontvouwt in wat wij het probleem van de overbevolking noemen, zal onvermijdelijk te maken hebben met onder meer het probleem van subject en object, al zou het bijzonder delicaat zijn om hier omtrent verregaande uitspraken te doen. Maar het heeft uiteraard ook zeer te maken met de nieuwste wetenschappelijke vondsten in de genetica waar de studie van het DNA er alvast geen twijfel laat over bestaan dat lichaam en ziel, als zij al niet samenvallen, dan toch zoals elkaars dubbelgangers zijn.
De genen of de genencombinaties die de ogen blauw maken en de benen lang, maar die tevens vorm geven aan het karakter en die de scherpte van de geest bepalen, zijn niet alleen werkzaam binnen eenzelfde individu: zij verspreiden zich welhaast zoals bomscherven in het rond en zij bepalen in geen tijd de eigenschappen van tallozen mee. Ha, wie zegde daar dat het leven eindigde met de dood? We zijn zopas terug van de begrafenisplechtigheid van tante Sylvia, ze was stokoud en al jaren aan het zicht van elkeen onttrokken omdat zij was ondergebracht in een instelling ver van haar geboorteplaats vandaan. In de kerk stond de urne met haar as, we konden haar derhalve niet meer voor een allerlaatste keer zien. Edoch, daar vervoegde iemand de rouwstoet, iemand die ik nooit eerder zag doch die ik geloofde te herkennen; een jonge vrouw nog, rijzig van gestalte, ingetogen, gekleed in het zwart, de lange zwarte vlechten opgebonden in de nek. Ik herinnerde mij haar van toen ikzelf een kind was: het was op een hete zomerdag en ik liep mee in een rouwstoet aan de hand van moeder; voor ons uit liep zij, gekleed in het zwart, rijzig, ingetogen, de lange zwarte vlechten opgebonden in de nek: tante Sylvia in haar jonge jaren. Verast is ze nu, maar daar is ze terug, en meer dan eens, zo stel ik nu vast, want wat verderop in de stoet loopt een tweede deerne, een nicht van de eerste, en ook zij gelijkt sprekend op tante Sylvia, alleen zijn nu de dikke vlechten blond. En waar zit nu de ziel die na de dood van 't lichaam verder leeft? Of is het dan het lichaam zelf dat na de dood van het lichaam verder leeft? Eén keer, twee keer, duizend keer? En is het dan uiteindelijk niet slechts één lichaam waarvan wij allen evenbeelden zijn, of tenminste één DNA, één soort, één ziel?
En nu is het omtrent het zich voortzetten van die ene soort dat bevolkingsdeskundigen aan de alarmbel zijn gaan trekken. De dood van de individuen wordt immers al te gul gecompenseerd door hun verrijzenissen, die op hun beurt niet eeuwig zijn doch weer nieuwe verrijzenissen noodzakelijk maken, en dan weer nieuwe zonder ophouden, alsof wij bang waren ons niet genoeg te zullen vermenigvuldigen en zo ons eeuwig leven in 't gedrang te brengen. Welnu, zo zeggen de bevolkingsdeskundigen: als wij ons zo ijverig voortplanten uit angst te zullen vergaan, dan zouden wij tenminste tot het besef moeten komen dat zo'n maximale voortplanting een paniekreactie is die net het tegendeel bewerkt van wat wij beogen. Om ons voortbestaan te kunnen garanderen, moeten we immers onze procreatie intomen!
De natuurlijke remedie tegen honger is eten: de honger wordt gestild door te eten. Als andere dieren in de buurt zijn, hebben dieren de neiging om met eten door te gaan, ook als zij allang verzadigd zijn. Ze hebben angst dat anderen het voedsel dat zij zelf nodig hebben, zullen opeten, en dus eten zij het zelf op terwijl zij het (nog) niet nodig hebben, zo kunnen ze hun rivalen tenminste verzwakken. De beste (doch jammer genoeg vaak vergeten) stimulans om verzwakte mensen te doen eten, bestaat erin hen te laten tafelen in het gezelschap van anderen, want "zien eten doet eten": de natuur laat ook voor de mens geen uitzondering toe. Het is moeilijk en praktisch onmogelijk om een rem te zetten op natuurlijke aandriften of zelfs om deze met de rede binnen levensnoodzakelijke perken te dwingen. En dat is niet alleen moeilijk, het is bovendien 'onredelijk', omdat ten langen leste alle ware argumenten teruggaan op waarden, die op hun beurt gevestigd zijn in de waarheden van het leven en de dood zoals deze diep in ons aller vlees gekerfd zijn. Zelfs als wij, mensen, redelijkerwijze moeten aannemen dat wij op een welbepaalde manier moeten handelen in dit geval met betrekking tot bevolkingsplanning dan zullen wij ons waarschijnlijk wel akkoord verklaren, maar of wij ook zullen hándelen overeenkomstig die redelijke inzichten, blijft altijd zeer de vraag. Het lijkt er sterk op dat er, ergens in de hersenen, tussen het redelijke inzicht en de daad, een wachter staat die de spontane link van het ene naar het andere met een bijzondere beslistheid verhindert. Die wachter is uiteraard het wantrouwen waarmee alle wezens zich natuurlijkerwijze wapenen tegen invloeden die van meer intelligente wezens afkomstig zijn, die hen alleen maar willen verschalken. Het zal niemand verwonderen dat de angst om verschalkt te worden wel bijzonder groot zal zijn waar men gevraagd wordt om de overlevingskansen van het volk te helpen optimaliseren door zijn groei te gaan beknotten.
3.
Over de draagkracht van het leefgebied van de aarde met betrekking tot het bevolkingsaantal hebben we het reeds uitgebreid gehad in "Overbevolking?" (7)
De conclusie aldaar luidt dat niet zozeer het aantal mensen, doch de vervuiling en het verbruik van een kleine minderheid van superverspillers drastisch naar beneden moet. Het zijn niet de miljarden armen in de derde wereld die voor overbevolking zorgen, maar wel het paar miljoen rijken in het kapitalistische systeem, dat immers geen alternatief biedt om zich te manifesteren naast het kampioenschap der verspilling.
Een geringer aantal aardbewoners met elk een grotere levenskwaliteit dat is het doel van de geboortebeperkers die, nota bene, zelf behoren tot de superrijken. Zij vergeten dat hun exuberante rijkdommen exclusief te danken zijn aan de afmattende dwangarbeid van massa's superarmen, zoals reeds Frederik van Eeden dat heeft aangestipt. In een toespraak gehouden in 1899 en getiteld: "Waarvoor werkt gij?", zegt deze beroemde Nederlandse schrijver en psychiater dat wij geloven geld te willen, doch dat geld een middel is, terwijl ook alles wat wij met geld kunnen kopen, slechts middelen zijn. Wat we uiteindelijk nastreven, is bevrediging of vrede, eeuwigdurende blijdschap. Maar de rijke leeglopers hebben de werkende klasse in hun macht, alleen omdat de armen op de rijken willen gelijken. De armen begeren en lenen dus het geld van de rijken; ze maken schulden waarop de rijken woekerwinsten maken. De rijken weten dat het enig echte bezit, grondbezit is, en zij betalen arbeiders een hongerloon, wat veel te weinig is om grond te kunnen kopen. Uit die impasse kunnen de armen zich pas bevrijden als zij ophouden met werken voor de rijken, als zij in plaats daarvan gaan werken voor elkander en zodoende onafhankelijk worden van de geldhandel aldus Frederik van Eeden. Maar meer dan honderd jaar na van Eeden zijn toespraak (8)
, zijn we kennelijk van de regen in den drop beland, en wel omdat wij ons door het gouden kalf hebben laten blijven verblinden. Het ideaal van "een geringer aantal aardbewoners met elk een grotere levenskwaliteit" is een van de allerlelijkste uitwassen van dit gigantische onverstand waarin geluk domweg met verbruik, koopkracht of geld wordt geïdentificeerd, terwijl men vergeten blijkt te zijn dat deze middelen op zich geen enkele inhoud hebben: los van de specifieke sociale uitbuitingsstructuren hebben zij zelfs geen middelwaarde meer.
De zich in het kapitalisme opdringende reductie van de levende aarde tot een te consumeren 'product' is verantwoordelijk voor de wanbeschrijving van de bevolkingsdruk in termen van verbruik per kop. Teneinde alle bezit zoveel mogelijk naar zich toe te trekken, hebben de rijken die dit begrippenapparaat lanceerden, de schuld proberen af te schuiven op aantallen mensen in plaats van op buitensporig verspillende individuen. Maar aantallen mensen kunnen niet schuldig zijn, en zeker niet aan een bestaan waar ze niet zelf hebben om gevraagd; individuen daarentegen kunnen wel schuldig zijn, meer bepaald als zij meer verbruiken dan redelijk is, en zeker en vast als ingevolge hun overdadige verbruik de fundamentele levensnoden van anderen onbevredigd moeten blijven. Met hun in een ethisch kleedje verpakte roep om de bevolking te beperken, eisen de rijken feitelijk de legalisering van een handelwijze waarbij zij zich het recht toe-eigenen op het leven van de arme massa, meer bepaald door de energie die voor het overleven van deze mensenmenigte noodzakelijk is, zelf op te souperen. En zij doen dat nota bene niet omdat zij deze energie nodig zouden hebben om te leven, maar om zich in een nog meer onbeperkte mate luxe en genot te kunnen verschaffen. De rijken zijn nu ook letterlijk kannibalen geworden; kannibalen die bovendien willen doorgaan voor 'redders van de planeet'.
Het zogenaamde probleem van de overbevolking is derhalve geen zaak van een teveel aan mensen en ook geen zaak van een te groot energieverbruik per kop, want met dat laatste wordt een gemiddeld energieverbruik per kop bedoeld en, zoals hoger reeds ter sprake gebracht, brengt het uitdrukken van feiten in termen van gemiddelden en percenten geen aarde aan de dijk omdat het ons in werelden doet belanden die volstrekt irreëel zijn. De taal liet immers net zo goed toe om in plaats van over een gemiddeld verbruik per kop, te spreken over een gemiddelde kop per verbruikseenheid. Maar er bestaat niet zoiets als een gemiddelde mens: als we honderd mensen tellen, waarvan er vijftig groot zijn en de andere vijftig zijn klein, dan zeggen de statistici dat in die groep de gemiddelde mens een gemiddelde lengte heeft, en hoe moet men er dan aan beginnen als men kleren moet kopen voor die honderd? Alles wat men kopen kan, is de totale hoeveelheid benodigde stof, maar met het snijden ervan kan men nimmer beginnen.
Over "een gemiddelde kop per verbruikseenheid" heeft men het impliciet als men concludeert dat er mensen teveel rondlopen op onze planeet, want dan bekokstooft men dat het maximaal verbruik vast ligt en dat er voor de gemiddelde kop te weinig energie voorradig is. Vervolgens beweert men dat de eliminatie van een deel van de koppen zou resulteren in een bevredigende hoeveelheid energie per gemiddelde kop. Zeer zeker zou dat kloppen indien alle koppen evenveel energie verbruikten, maar in werkelijkheid zijn de individuele verschillen zoals gezegd bijzonder groot en verbruiken rijke westerlingen meer dan het honderdvoudige van eenvoudige Indiërs. Bovendien zijn niet de Indiërs maar wel de westerlingen ontevreden met de hoeveelheid energie die zij te verbruiken hebben. Uiteraard moet de reden daarvoor gezocht worden in de denk- en doe-systemen waarvan zij deel uitmaken. Andermaal: iedereen verbruikt wel wat, maar in het kapitalisme valt bestaan zowat met verbruiken samen en manifesteert men zich enkel nog als kampioen der verspilling.
Het kapitalistische systeem determineert de ganse ethiek van alle ingezetenen, of tenminste van dezen die zich niet tegen dat systeem verzetten: de begrippen 'voldoende' en 'genoeg' zijn daar vreemde eenden in de bijt, omdat het systeem essentieel gekenmerkt wordt door de onverzadigbaarheid die ook de lust en het genot kenmerken die daar als lokazen fungeren. Het schone aan the American dream is uiteraard de vrijheid, en die is kostbaarder dan men geneigd is te denken als men er zelf geen gebrek aan heeft. Maar er is geen vrijheid zonder verantwoordelijkheid, en dat laatste is plicht of gebondenheid, en zo blijkt uiteindelijk alles zijn prijs te hebben. De verleiding bestaat erin de vrijheden opzichtig te etaleren en tegelijk de plichten te onttrekken aan het oog. Men zou nu kunnen denken dat wie verleid werden, op tijd en stond wel hun les wel zullen leren, maar dat blijkt een al te optimistische verwachting: in werkelijkheid blijkt op de verleiding niet zo heel vaak een ontnuchtering te volgen, maar meermaals een verslaving, en zo rijdt men zich te pletter in een systeem waaraan tenslotte elk zelfcorrigerend vermogen ontbreekt. Wie zijn lusten wil botvieren, moet dat in alle vrijheid kunnen doen, zo zegt het systeem, want dat is tenslotte verbruik, en verbruik moet aangemoedigd worden want de economie moet draaien en zij moet groeien, onbeperkt. Eenmaal de gevreesde "grenzen aan de groei" opdoemen, is het liedje uit. En het systeem dicteert: niet het verbruik moet worden teruggeschroefd maar wel de mensen; het verteer moet verzekerd worden en daarom moet het aantal mensen worden teruggeschroefd. En niet de doorjagers worden geliquideerd, maar de armen, de niet-verslaafden, want hun massa staat het grenzeloze genot van de enkelingen in de weg. Het gouden kalf is er tenslotte bij de gratie van zijn aanbidders.
Er zijn grenzen aan de groei, zoals het Bariloche-rapport voor de club van Rome dat heeft verduidelijkt in een geschrift d.d. 1978: de toren van Babel houdt op met groeien van zodra alle aangevoerde grondstoffen voor het onderhoud alleen moeten worden benut. En vanaf dat ogenblik kan de toren tot niets meer dienen, hij wordt volstrekt nutteloos en hij bestaat nog slechts omwille van zichzelf. Maar gesteld dat zulks de mensheid overkomt, wat is dan nog het probleem? Bestaan wij immers niet omwille van ons bestaan zelf, dat niets anders dan zijn eigen doel kan zijn?
Zullen de grenzen zichzelf niet vaststellen? Zal een gebeurlijke verdere aangroei van de bevolking ons niet nopen tot een spaarzamer verbruik van grondstoffen en energie? Zal het natuurprobleem dat zich aldus aandient ons morele bewustzijn niet wekken? Want ontegenzeggelijk is het bevolkingsprobleem allereerst ethisch van aard. Technologisch en wetenschappelijk gezien kunnen onze mogelijkheden weliswaar verder worden uitgediept, maar de kern van het hele vraagstuk is en blijft de vraag naar een waardige verdeelsleutel voor het goed van het bestaan. En die zaak is niet alleen met passen en meten op te lossen.
4.
Anno 2010 blokletterden enkele kranten dat zeven uur slaap aan iedereen aangeraden wordt, want zeven uur slaap is het gezondste. Zij halen die zekerheid uit een grootschalig onderzoek waarin werd vastgesteld dat wie slechts zeven uur slapen, gemiddeld langer leven dan wie acht uur onder de dekens liggen. Blijkbaar ziet men het onzinnige van zijn beweringen niet in: als er al een overeenkomst mocht blijken tussen zijn levensverwachting en het aantal uren dat iemand slaapt, dan kan die nooit gemeten worden, omdat één en dezelfde persoon niet zijn leven een aantal keren opnieuw kan leven, telkens met een ander aantal slaapuren per etmaal. En daarbij werd nog niet eens gerept van de uitsluiting van talloze andere factoren (ontelbare miljarden!) bij de bepaling van de levensverwachting. Begaat men echter de supplementaire slordigheid om te geloven dat aan dit euvel kon worden verholpen door een groot aantal personen in het onderzoek te betrekken en bij hen dan de verhoudingen tussen de levenslengte en het aantal uren slaap onderling te vergelijken, dan getuigt de conclusie die men feitelijk trok van een volslagen gebrek aan wetenschappelijk inzicht: de causale relatie tussen levenslengte en aantal uren slaap is op zich al inductief, maar de richting van die relatie kan middels de voorhanden zijnde gegevens onmogelijk worden bepaald. In twee woorden kan men voor hetzelfde geld beweren dat mensen die lang leven, gezonder zijn dan anderen en dat zich dat ook veruitwendigt in het feit dat zij met heel wat minder slaap voort kunnen. Zo zegt men dat mensen die aan sport doen, gezonder zijn: is het de sport die hen gezond maakt, of doen zij aan sport precies omdát zij zo gezond zijn? Angstige mensen hebben vaker hartziekten, maar is het de angst die het hart ziek maakt, of krijgt men daarentegen angstgevoelens als het hart niet naar behoren functioneert? Willen wij niet graag geloven dat het overwinnen van angsten kon volstaan om een ziek hart gezond te maken en dat elke dag een uurtje beweging of zelfs een uur vroeger uit de veren, ons leven met een jaar of zeven kon verlengen? En verblinden deze wensen ons dan niet, zodat wij de kar daar voor het paard gaan spannen?
Zowat een halve eeuw geleden stonden enkele Belgische parlementairen op het punt om een bijzonder wetsvoorstel in te dienen, met name het verbod op rode auto's. Er was namelijk statistisch vastgesteld dat rode auto's vaker in verkeersongevallen betrokken zijn. Blijkbaar geloofden deze politici dat het verbieden van de kleur rood het ongevallencijfer zou doen dalen. Dit toont aan dat statistische rapporten en de zogezegd wetenschappelijke gefundeerde aanbevelingen die op grond daarvan de ether in gaan, met een grote korrel zout moeten worden genomen. En dan werd nog met geen woord gerept over de hardnekkige fouten en onwaarheden die de tand des tijds beter tarten dan de wijsheid zelf. Zo werd in het midden van de voorgaande eeuw bij het registreren van het ijzergehalte van spinazie in de mineralentabellen, een komma per abuis één rang opgeschoven, wat deze groente op slag beroemd maakte. Toen kort daarop de kommafout ontdekt werd, was echter de Popeye-campagne al gelanceerd, met het gevolg dat bijna een eeuw later men nog steeds kinderen met spinazie vol wil proppen, terwijl deze groente feitelijk zoveel oxaalzuur bevat dat ze de opname van kalk verhindert, wat voor baby's nefast kan zijn. (9)
Eenmaal een leugen vleugels heeft gekregen, is zij nog moeilijk in te halen.
Hetzelfde gebeurt misschien wel waar sommigen beweren dat de aarde met mensen overbevolkt is: wensen wie dat bewerenalleen maar dat dit het geval was? Dan hadden zij immers een reden om anderen om te brengen. Willen zij feitelijk niet meer plaats voor zichzelf alleen, en wie hen daarbij in de weg staan, gewoon verjagen? Er is immers helemaal geen teveel aan mensen; wel is het zo dat de som van alle energieverbruik een veel te groot getal is. Edoch, om dat getal naar beneden te halen, hoeven helemaal geen mensen te sneuvelen: het volstaat dat de superverbruikers op de vingers worden getikt. Kregen de verspillers en dat zijn bij uitstek de voorstanders van de bevolkingsinperking hun zin, dan ware dat een gigantisch onrecht vergelijkbaar met het onrecht dat geschiedde ten tijde van de inquisitie, of het onrecht van de slavenhandel.
Overigens staat de waarheid van de jongste 'wetenschappelijke' bevindingen inzake de opwarming van de aarde ook niet als een paaltje boven water. Reeds kort na de algemene zogeheten 'bewustmakingscampagne', stonden enkele wiskundigen op om aan te klagen dat men hier wel heel ver ging met zijn zogenaamde wetenschappelijke uitlatingen over de stijging van de gemiddelde temperatuur van de aarde. De gemiddelde temperatuur van de aarde kan niet eens worden gemeten, zo waarschuwden zij: hoe in Gods naam kon men dan ooit vaststellen dat dit gemiddelde steeg? (10)
De hele campagne bleek gebouwd op drijfzand en bij nader toezien zou het opwarmings-item niets anders blijken te zijn dan een zoveelste ordinaire politieke stunt. De campagne zou aangestuurd worden door communistische ideologen die terecht het gebrek aan duurzaamheid bij de kapitalistische producten aanklaagden, en die dan later geschaakt werden door het kapitalistische deel van de wereld dat er de Aziaten mee op de knieën probeerde te krijgen. Op de milieuconferentie te Kopenhagen in 2009 wenste het Westen immers dat (bij uitstek Oosterse) ontwikkelingslanden hun ontwikkeling zouden staken in naam van het milieu; zij duldden immers geen inhaalbeweging vanwege de achtergestelde gebieden die nu aan dezelfde maatregelen werden onderworpen als de rijke landen...
De waarheid wordt verdraaid, en dat is ook wat de Amerikaanse economiste J.R. Kasun aanklaagt in haar geschriften die zich fel kanten tegen wat zij de mythe van de overbevolking noemt. (11)
Mensen worden gedwongen gesteriliseerd (zo bijvoorbeeld in Peru) of genoodzaakt tot abortus (in China), en ook het Westen moedigt abortus aan naast allerlei vormen van anticonceptie. Dat terwijl in de driehoek Gent-Antwerpen-Brussel een onooglijk stipje op de wereldbol de ganse wereldbevolking rustig kan picknicken. De bevolkingsaangroei neemt ook snel af, schrijft Kasun. Er wordt duchtig gelogen omtrent de overbevolking. Gewezen vice-president Al Gore schrijft de opwarming van de aarde aan de overbevolking toe, wat de wetenschappelijke bevindingen van de NASA (Leibzig, 1995) volkomen tegenspreekt. Ook de armoede heeft geen uitstaans met de 'overbevolking'; armoede wordt veroorzaakt door wanbeleid. Bepaalde regimes (zoals in Ethiopië) verkopen hun voedsel om met de opbrengst wapens te kunnen kopen. Er is overigens meer honger en ook meer oorlog in het vijf keer dunner bevolkte Afrika dan in Europa; er is minder honger in het vijf keer dichter bevolkte Taiwan dan in de rest van China; hetzelfde geldt voor het dichtbevolkte Korea en Maleisië. Landen die daarentegen aan geboortebeperking doen, zoals Ecuador, Uruguay en Bulgarije kampen met economische recessie aldus Kasun. Maar waarom dan die leugens? Dr. Kasun neemt geen blad voor de mond: "De wereldwijde beweging die geboortebeperking promoot, is een machtige organisatie. Ze werkt samen met de UN, de nationale regeringen, allerlei stichtingen en niet gouvernementele organisaties. Ze investeert vele miljarden dollars in onderzoek. Zij zetelt in werkgroepen voor gezinsplanning, in internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank, in kantoren voor buitenlandse betrekkingen en ontwikkelingssamenwerking en in onderzoekscentra zoals het World Watch Institute. Haar ideologie domineert de programma's op scholen en op universiteiten. Maar haar macht berust alleen op de uiteindelijke onwetendheid van het publiek"...
Anno 2010 worden in het Westen wetenschappelijke bevindingen in de doofpot gestopt van zodra zij de zogenaamde politieke belangen wel eens in de weg zouden kunnen staan, en dat is niet alleen het geval inzake de kwestie van de overbevolking. Bij de ramp in Tsjernobyl in mei 1986 hebben onder meer Belgische politici de bevolking voorgelogen over het radio-actieve besmettingsgevaar van de overdrijvende stofwolken uit de verwoeste atoomcentrale. Zij dwongen onder meer de weerman om over deze levensgevaarlijke toestand het televisiepubliek voor te liegen. (12)
De link met de enorme stijging van het aantal gevallen van lymfeklierkanker in Europa in de daarop volgende decennia werd zoals gewoonlijk onbewezen geacht door dezelfde verantwoordelijken. Nog anno 2010 worden de onderzoeksresultaten over de invloed van genetisch gemanipuleerde gewassen op het milieu en op de volksgezondheid door Westerse politici van tafel geveegd en de betrokken wetenschappers worden het zwijgen opgelegd, zoals zij getuigden in een televisie-uitzending. (13) Nu bekend raakt dat België het wereldrecord op zijn naam heeft inzake het voorkomen van borstkanker, kan men niet anders dan toegeven dat de zogenaamde preventieve aanpak daar misschien wel voor iets tussen zit: de jaarlijkse doorlichting van de borsten met röntgenstralen zou mede verantwoordelijk kunnen zijn voor een toename met enkele procenten van de gevreesde ziekte. Tevens zou de curatieve bestraling van vermeende tumoren wel eens kankerverwekkender kunnen zijn dan altijd werd verhoopt. Eveneens inzake borstkanker wordt nu gedacht aan een verband met bepaalde, gedurende vele jaren massaal voorgeschreven medicijnen die het behoud van de vrouwelijkheid ook na de menopauze moesten garanderen. Deze enkele voorbeelden, bovendien beperkt tot enkele recente voorvallen op het gebied van de volksgezondheid, tonen dat de informatie van overheidswege niet noodzakelijk met de waarheid strookt. (14) En als men liegt of zwijgt over het milieu en over de volksgezondheid, die toch iedereen aanbelangen, waarom dan zou men de waarheid vertellen over het bevolkingsaantal en over de draagkracht van de planeet? Het lijkt daarentegen veel waarschijnlijker dat vanaf een welbepaalde limiet, de bevolkingsdruk de greep van de huidige machthebbers of politici op het volk, aantast, en dat dit de reden is waarom zij een verdere toename van de bevolking vrezen. Het zou best wel eens zo kunnen zijn dat vanaf een bepaalde waarde van de bevolkingsdruk, de klassieke politieke machtsuitoefening gewoon niet meer werkt, zoals ook een klomp samengeperste aarde uiteen valt als zijn massa te groot wordt. Worden de aarde, de natuur en de mens zelf trouwens samen met de rest van het dieren- en het plantenrijk en met de bodemschatten niet steeds vaker en drastischer in de schaduw gesteld van een volkomen geprivatiseerde wereld waarin men eerst burger is en dan pas mens? Een wereld waarin het dierenrijk herleid werd tot louter vee en de plantenweelde tot onkruid? En hoe kon in zo'n wereld ooit plaats zijn voor mensen die niet vooreerst telbare en beheersbare burgers waren met elk een eigen nummer en gedoemd om bij de dragen tot de macht van het getal van het Beest?
J.B., Augustus 2010
*
Noten:
(1) Het begrip 'zelfbeheersing' wordt hier bedoeld in de zeer ruime betekenis van op anticonceptie gericht gedrag.
(2) Toen de Nazi's in Duitsland aan de macht kwamen, werden honderdduizenden gehandicapten onder dwang gesteriliseerd. Later stierven zij in de kampen de zogenaamde genadedood. In De mens voorbij legt Gie van den Berghe uit hoe deze "modernste aller genociden" begonnen is met de radicale Verlichting waarin na de dood van God, de mens zijn eigen schepper wordt: nu Darwin's 'survival of the fittest' niet langer waar is, en de 'minderwaardigen' zich evengoed voortplanten als de sterken, moet de mens zelf gaan snoeien in zijn soort.
(3) Men moet inderdaad Adolf Hitler heten om te kunnen geloven dat men zelfs de dood overwint door na zijn overlijden zijn lijk te laten overgieten met benzine en het dan in brand te laten steken. De verassing krijgt nu overigens de totale chemische vernietiging van het stoffelijke overschot tot concurrent, en wel onder de uitvlucht dat men aldus heel wat brandstof bespaart een argument dat scoort in de nieuwe milieureligie, maar ook een vals argument wegens het feit dat de olie nodig om het eigen lijk te verbranden zelfs niet het honderdduizendste deel bedraagt van de olie die men in zijn ganse leven heeft verbruikt. Indien dergelijke 'besparingsargumenten' in de 'zuinigheidsreligie' waartoe de milieugodsdienst voor een groot stuk te herleiden is, ook hout sneden, dan was het beste helemaal niét te leven het beste ware dan de dood voor allen.
(4) De schijn is belangrijker geworden dan de werkelijkheid tot die jammerlijke perversie is ook dit euvel te herleiden. In dit geval weet de schijn zich wel bijzonder geslaagd te camoufleren: zij laat blijkbaar vele geloven dat er een evenredig verband bestaat tussen de 'gezondheid' van het volk en die van de enkelingen die daar deel van uitmaken en ze doet dit door te verdoezelen dat een volk pas in overdrachtelijke zin een gezondheid kan hebben, met andere woorden: door de onvergelijkbaarheid van beider 'gezondheden' impliciet te miskennen.
(5) Elkaar onderling tegensprekende standpunten tot stand gekomen op grond van argumenten, kunnen slechts de volstrekte waardeloosheid van die argumenten aan het licht brengen. Rest dan nog slechts te beslissen op grond van het meerderheidsprincipe, wat hetzelfde is als het 'recht' van de sterkste. Er bestaat geen enkel verband tussen de argumenten en de stemming: de stemming zelf miskent en vernietigt zodoende de betekenis van de argumenten en aldus ook de zin van de rede. Het stilzwijgende akkoord met deze gang van zaken die nefast is voor alle redelijk overleg, haalt haar kracht uit het feit dat reeds de zogenaamde redelijke argumenten de facto strijdig zijn met de eigenlijke beweegredenen, wat betekent dat zij eigenlijk dekmantels zijn, en dus schijn, en derhalve niet waard om ernstig te worden genomen.
(6) Het gevreesde toekomstbeeld inzake 'gezinsplanning' is allerminst imaginair: afgezien van het feit dat het reeds werd en wordt in de praktijk gebracht, steken analoge problemen vandaag de kop op in bijvoorbeeld de maatschappelijke solidariteit (het pensioenstelsel, de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de werkloosheidsproblematiek...) en in het verzekeringswezen. Ziekenfondsen, welke per definitie hun bestaansrecht halen uit het principe van de solidariteit met zieken, zoeken zich te onttrekken aan de plicht om uitgerekend diegenen in te schrijven die een relatief grote kans hebben om ziek te worden, en zij bedienen zich, behalve van de schending van de privacy, ook nog van de nieuwste gentechnologie om hun klanten te selecteren. Hetzelfde doen verzekeringsmaatschappijen, en vandaag worden naast het pensioenstelsel ook de zorgen voor ouderen geprivatiseerd uiteraard met het oog op winst wat de belofte inhoudt dat wie het niet betalen kan, geen recht op zorg meer krijgen zal. De natuurlijke nood wordt met andere woorden vervangen door een welbepaald recht een voor het kapitalisme typerende pervertering, nodig voor haar chantage.
(7) Jan Bauwens, Overbevolking, 2009.
(8) Frederik van Eeden schreef toen in de geest van het motto: "Arbeiders aller landen verenigt u"; toen Marx stierf, was van Eeden drieëntwintig, bij de dood van Engels was hij vijfendertig; Marx en Engels publiceerden het "Communistisch manifest" te Brussel twaalf jaar voor van Eeden zijn geboorte, in 1848.
(9) Cf.: van Aaken, Ernst, Programmiert für 100 Lebensjahre. Wege zur Gesundheit und Leistungsfähigkeit, Pohl-Verlag, Celle, 1975: 135-136.
(10) In het artikel: "Does a Global Temperature Exist?" d.d. juni 2006 bewijzen Christopher Essex (wiskundige, van de University of Western Ontario), Ross McKitrick (Econoom van de University of Guelph) en Bjarne Andresen (van het Niels Bohr Institute of Copenhagen) dat er noch fysische, noch wiskundige, noch proefondervindelijke gronden bestaan om inzake het vraagstuk van de vermeende opwarming op een zinnige manier te spreken over een "globale temperatuur van de aarde" en zo is het ook onzinnig om uitspraken te doen over enige verandering daarin. Als er al zoiets zou bestaan als de "globale aardtemperatuur", dan ware die zelfs niet bij benadering vast te stellen, aldus het team van onderzoekers.
(11) J.R. Kasun, The War against Population: The Economics and Ideology of World Population Control, Ignatius, 1988.
(12) De weerman van de VRT toen nog de BRT werd door de toenmalige politiek verantwoordelijke gedwongen om zijn weerbericht te vervalsen. Op het einde van zijn leven heeft de weerman deze feiten voor het televisiepubliek opgebiecht.
(13) Het betreft getuigenissen in het VRT-programma Terzake d.d. 16 augustus 2010.
(14) Voor een grootscheeps kritisch onderzoek met betrekking tot de door het winstbejag verrotte medische sector sinds de jaren '60 en '70 van de voorgaande eeuw, cf.: Ivan Illich, Grenzen aan de geneeskunde.
**********
13-08-2010
Leefloners en afpersing
Leefloners en afpersing
Leefloners verplichten om onkruid te wieden op straffe van verlies van hun leefloon, is afpersing.
Het leefloon dat armen ontvangen, ontvangen zij omdat zij daar recht op hebben. Het recht op noodzakelijke levensmiddelen is een mensenrecht, het is onvoorwaardelijk: elk mens heeft recht op voedsel en op onderdak - of hij nu minister is, armeluis of zieke, maakt niets uit. Zelfs een gevangene kan uiteindelijk niet verplicht worden om in ruil voor kost en inwoon te werken. Het verbod op dwangarbeid staat in artikel 4 van het Europees mensenrechtenverdrag.
Zijn er bepaalde werkzaamheden die moeten gebeuren, zoals het wieden van onkruid, en verkiest men het om de een of andere reden om voor die job voorrang te verlenen aan leefloners, dan dient men die leefloners in te schrijven als volwaardige arbeiders, wat wil zeggen dat zij arbeidsbekwaam moeten bevonden worden voor de specifieke job, bijvoorbeeld qua gezondheid, dat zij een minimumloon dienen te ontvangen, dat zij verzekerd moeten zijn tegen ziekte en ongevallen en dat zij pensioenrechten dienen te genieten.
Verplicht men leefloners te werken op straffe van verlies van hun leefloon, dan is dat afpersing of chantage: men gebruikt dan elementen zoals de honger(dood) als dwangmiddel.
Dat vandaag een krant bloklettert dat de stad Antwerpen er ernstig over nadenkt om leefloners onkruid te laten wieden, stemt tot nadenken en zegt vooral iets over de mentaliteit van de stad zelf, meer bepaald over een toenemende onverdraagzaamheid waarbij de zwaksten het mogen bekopen, alsook over de dreiging van een toenemend onverantwoordelijk gedrag bij de beleidvoerders.
Geeft men hier aan toe, dan opent men de weg naar een kastenmaatschappij, wat wil zeggen dat de basisrechten inzake onderdak, arbeid en zo meer niet langer voor iedereen dezelfde zijn. De gelukkigen zullen dan werken tegen een (minimum)loon, wat een positieve sanctionering is, terwijl de minder gelukkigen zullen werken omdat zij in het andere geval gemarteld worden - in dit geval met onder meer de honger. Maar dat zijn arbeidscondities die dateren uit de tijd van de slavernij. Men dient er goed over te waken dat de slavernij niet via een achterpoortje heringevoerd wordt. Niet alleen in de derde maar ook in de vierde wereld.
En wie zegt dat er geen middelen zijn om onkruidwieders in een normaal wettelijk statuut te laten werken, liegt: er zijn middelen daartoe zolang er arbeiders zijn die een loon ontvangen dat groter is dan het wettelijk minimumloon.
(J.B., 13 augustus 2010)
18-07-2010
Het hek van de dam?
Het hek van de dam?
Misbruik van en machtsmisbruik jegens kinderen kunnen nimmer worden geminimaliseerd: niet als het vergrijp geschiedt door de hand van een bisschop, maar evenmin als dit het werk is van 'clowns'.
Deze laatsten zijn er om kinderen te laten lachen, niet om hen te leren hoe zich met andermans leed te vermaken, en nog veel minder om hen te gebruiken in een hoog spel van wraak dat zich allerminst van humor bedient maar des te meer van spot.
Wie kinderen opleiden in leedvermaak, lang nog voor zij kunnen beseffen dat zij aldus leren proeven van de wraak, die gebruiken hen als circusdieren in een machtsspel dat hen ver te boven gaat. En die vertoning speelt zich niet af in de feesttent die daar staat om toeschouwers te beschermen tegen de warme zon, maar in een foor van een gans ander kaliber waarin alles draait om die andere, kille zon van macht en geld, waar men niet kraait om een soldaatje meer of minder. Een foor, versluierd door gesofistikeerde indoctrinatie nu, maar veel werkelijker dan het zeil van stof daar in de wind.
Een rechtsstaat die in dezer met monnikenijver de gangen nagaat van een kardinaal, doch die de andere kant opkijkt wanneer niet slechts verdenkingen doch daden van het gelaakte soort door clowns worden gesteld, is aan bevraging toe.
Edoch, wij weten dat de macht van de media ontzaglijk is: zij is de macht van de massa, de wereldse macht, de macht van 'Legioen'. Wie weigeren om het vuur van de spot waarmee het slachtoffer wordt verteerd, mee aan te wakkeren, die maken zichzelf verdacht en worden mee omgebracht want het geweld kent geen nuance en geen rede.
Kijk maar rond naar elders en naar ooit: waar dit gebeurt, verlaat zij met de stille trom het land - de vrede - en doet hij met veel ornaat zijn intrede - de oorlog - en komt hij altijd te laat - de tijd van bezinning en van inkeer die het tij moest keren. Daar is cultuur nog louter vertier, daar wachten de zotskappen, de dood lacht hier.
(J.B., 18 juli 2010)
13-07-2010
Armoede als eerste christelijke plicht
Armoede als eerste christelijke plicht
Blijkbaar begrijpen heel wat mensen niet waarom wereldse rijkdom dan verwerpelijk is - althans vanuit de christelijke optiek - en de katholieke clerus vormt hierop geen uitzondering.
Men geeft zich er al te weinig rekenschap van dat het bestaan in deze wereld een zaak is van macht en van geweld. Dit feit wordt echt duidelijk van zodra men opmerkt dat reeds van nature bij uitstek wie gevaarlijk zijn, zullen worden opgemerkt; zij die daarentegen helemaal geen bedreiging vormen, worden over 't hoofd gezien.
In de natuur is dit gedrag weliswaar heel rationeel: het beantwoordt perfect aan het economiciteitsprincipe en ook aan dat van het zelfbehoud, maar dat doet het koele doden van de vijand eveneens.
De zaak is dat het christendom breekt met die wet van de sterkste: zij is natuurlijk maar onmenselijk. De mens overstijgt het dier (in zichzelf): hij dient het niet na te apen zoals in de perversies van de nieuwste tijden wel eens wordt bepleit; hij dient het daarentegen naar zijn hand te zetten.
Dat de vogelen des velds, onbekommerd over zaaien en maaien, toch beter getooid zijn dan wie dan ook van ons, illustreert slechts de zorg van de schepper voor al datgene waarvoor men hem blindelings vertrouwen moet.
In de wereld is erkenning oorspronkelijk meestal angst voor bedreiging en gevaar. Wat gevaarlijk is, is voor het eigen leven van belang en het belang van het gevaarlijke is derhalve net zo groot als het eigenbelang. Zo worden wie gevaarlijk zijn erkend zoals men ook zichzelf erkent. Wie een bedreiging voor een ander vormt, dwingt immers erkenning van die ander af op straffe van zijn ondergang en die vorm van erkenning is dan ook in het geheel niet bewonderenswaardig, hij is natuurlijk afgedwongen, rationeel, berekend, en daarmee uit. Het dierlijke wordt pas overstegen waar men de ander erkent om wie hij is, en niet omdat hij een bedreiging vormt. En dat humaan gedrag snijdt uiteraard pas hout waar men de ander ziet als medeschepsel, en waar men dus de schepper - God - erkent. Zonder God kan de mens het dier niet overstijgen; zonder God achten mensen zichzelf god, en vechten zij onder elkaar uit wie de oppergod zal zijn. En uiteraard is een oppergodschap dat door de sterkste buit gemaakt wordt, de tirannie bij uitstek. De erkenning van de ander omwille van hemzelf kan niet bestaan zonder het godsgeloof.
Een humaniteit wars van alle godsgeloof is mogelijk, maar zij kan slechts wederzijdse erkenning op grond van berekening en van conditionering zijn, als het ware in een solidariteit waarin men het eigen 'ik' slechts 'overstijgt' om het te kunnen verzekeren en dus om het nog sterker te maken dan het was. Niet een liefde eigen aan kinderen onder het gezag van ouders, maar een koele, afgesproken eendracht met het oog op nog meer macht, vormt er de motor van. Precies zoals de motor van de economie die daaruit volgt, niet het goed is van de ander dat men wil bewerken, doch slechts het eigen voordeel dat in het spel der concurrentie of der onderlinge tegenwerking wordt beoogd. De discrepantie tussen de subjectieve bedoeling (elkeen wil individueel voordeel halen) en het objectief bereikte doel (het ganse volk vaart daar wel bij), is de sociale truuk bij uitstek, de geniale hefboom waarop, alle natuurlijke egoïsme ten spijt, de objectieve samenwerking berust en de totstandkoming van een solidaire humaniteit. Maar nogmaals: de vormen van erkenning die dit geheel dragen, worden bepaald en uiteindelijk ook begrensd door eigenbelang: zij overstijgen het dierlijke niet.
De kloof tussen wat men bedoelt (het eigenbelang) en wat men bereikt (het gemeenschappelijke belang) wordt gedicht door een sociaal systeem dat zichzelf dankt aan, maar ook verraadt in een weerspiegeling van die kloof in haar geplogendheden waaruit de leugen onwegwerkbaar is. Activiteiten die feitelijk bedoeld zijn voor het eigenbelang, dienen zichzelf in de gemeenschap aan te prijzen als zaken die het belang van allen ten goede komen, terwijl dat eigenbelang tegelijk wel nog getolereerd moet worden in de gedaante van de winstmarge, die niet een randverschijnsel is, maar wel de eigenlijke motor van het economische gedrag. Die kloof is er uiteraard ook tussen, enerzijds, het loon dat men opstrijkt voor zijn werk en, anderzijds, de geleverde prestatie als zodanig: er is hard labeur dat onderbetaald wordt en er zijn lieden die zichzelf riante vergoedingen toekennen om helemaal niets te doen. De tegendoelmatigheid of de contraproductiviteit waarover Ivan Illich heeft geschreven, is de keerzijde van dit systeem dat aldus gedoemd is om zichzelf op te heffen: het louter humane met een eendracht die omwille van de macht wordt beoogd en die stoelt op solidariteit als berekende samenlevingsvorm, ontmoet bij uitstek in die tegendoelmatigheid zijn grenzen.
Wereldse rijkdom is verwerpelijk omdat het kopen een opeisen is waaraan het krijgen en het danken niet alleen vreemd zijn maar door de koopact tevens worden verkracht. Wat God aan zijn schepselen aanbiedt op de akkers, wordt in beslag genomen en verkocht, wat wil zeggen dat men het zich toe-eigent middels macht, dat men het aan anderen middels geweld ontneemt, en dat men het pas aan die anderen, die het nodig hebben, teruggeeft... als zij betalen, wat wil zeggen: als zij het op hun beurt gaan opeisen. De verkrachting van het geven en het nemen berust in het onmogelijk maken ervan: op straffe van de totale armoede wordt men gedwongen om mee te werken aan een onmenselijk systeem dat op geweld berust.
Verzet tegen die onmenselijkheid wordt dan ook door armoede gekentekend, zoals ook Christus' verzet tegen het kwaad zijn hele verschijning tekende tot het onuitwisbare beeld dat wij van de godmens hebben. Onuitwisbaar, tenminste zolang er martelaarschap bestaat: de persoonlijke weigering van een goddeloos bestaan.
(J.B., 13 juli 2010)
11-07-2010
Imago of Waarheid
Imago of Waarheid
Verhalen zoals dat van de goede moordenaar indachtig, is een bisschop die biecht en die dan het boetekleed aantrekt misschien wel heiliger dan een kardinaal die weigert om onschuldig aan het kruis te hangen.
Onschuldig aan de schandpaal staan is wat de Christus deed, die alle kardinalen zeggen na te volgen, getuige de rode kleur van het gewaad en van de mijter welke het bloed symboliseert dat zij aldus bereid zeggen te zijn om voor de Heiland te vergieten.
Dat kan dan alvast hun eigen bloed niet wezen want onschuldig lijden in naam van het geloof - ook martelaarschap genoemd - is hoe dan ook niet besteed aan wie hun reputatie zo hoog achten. Want de reputatie, het imago, het beeld dat van hen wordt opgehangen in de media, de schone schijn achten zij hoog terwijl zij in de Waarheid, welke dan toch naar zijn eigen zeggen Christus zelf is, helemaal geen vertrouwen hebben.
Voor wie het niet volstaat dat God de waarheid kent, is er immers helemaal geen God - dat is de logica zelf. Van geloof kan hier geen sprake zijn en alle mooie woorden over dat geloof kunnen dan alleen nog maar imago zijn. Die meer geven om hun reputatie, geloven hoe dan ook niet meer dat, ongeacht hoezeer men er ook over liegt, de waarheid altijd zichzelf zal blijven.
Wat een contrast tussen, enerzijds, Christus die, om ons te redden, onze zonden op zich neemt en ze ook uitboet zonder klacht, geheel onschuldig en, anderzijds, een kerkvorst die met een zonde welke hij niet de zijne acht zelfs niet geassocieerd wil worden.
Kan zo iemand troost bieden aan wie onrecht moeten lijden? Wat immers moet een schare van verschoppelingen met het voorbeeld van een man die zich dankzij samenzwering met de beste advocaten kan omringen om zijn imago te vrijwaren van de smaad en de hoon die bij uitstek het aangezicht van Christus sieren? Of verwacht hij dan dat de volgelingen van het Lam in de rij zullen staan om door hem te worden opgeleid en gewijd?
Zoals de heilige geschriften zelf het zeggen en herhalen, is de pretentie van de eigen heiligheid misschien wel de grootste zonde. Maar de geschiedenis toont aan dat het verkondigen van de waarheid vaker met het eigen leven wordt betaald. Christus' martelaarschap werd voorafgegaan door dat van Socrates die aantoonde dat de pretentie van kennis erger is dan de onwetenheid, en de openbaring van die conclusie werd ook zijn dood. Talrijk zijn intussen de volgelingen van deze grote mensen, die men niet bepaald moet zoeken onder diegenen die bij de rechtbanken staan aan te schuiven met een geblutst blazoen onder de arm. In hen die aanschuiven voor een snee brood herkent men Christus heel wat beter.
(J.B., 11 juli 2010)
06-07-2010
Bij de duivel te biechten gaan?
Bij de duivel te biechten gaan?
Bij de duivel te biechten gaan, dat is alvast waarvoor een bisschop zich hoeden zal. En of hij dezer dagen met de duivel zelf te maken heeft, is een kwestie die zich oplost van zodra blijkt of die 'biechtvader' dan niet de afschaffing van de biecht beoogt. De biecht is, nota bene, het sacrament dat het mirakel van de vergeving herbergt - de kern van het christelijke geloof. Het kelderen van die geloofskern kán niemand meer beogen dan de duivel zelf. Wat voor de ene groep gelovigen een geloofskern is en een heilig geheim, zal voor een andere groep misschien botweg als samenzwering moeten bestempeld worden... en ook bestreden. Het principe van de vergeving dreigt hier als nooit voordien fataal te botsen met dat van de wraak, zoveel is zeker. Na de kruisiging van Christus en zijn verrijzenis in zijn mystieke lichaam, dat de kerk is, dreigt op zijn beurt dat mystieke lichaam aan de schandpaal terecht te komen. Zal dan, zoals eeuwig - in zonde - het kind uit de moeder geboren wordt, ook niet de Christus herrijzen - ter vergeving der zonden - tot in de eeuwen der eeuwen?
(J.B., 6 juli 2010)
10-05-2010
Wordt 2010 een jaar zonder zomer?
Wordt 2010 een jaar zonder zomer?
Alvast in Noord-Europa kan men opmerken dat, de opwarming van de aarde ten spijt, de lentebloei van 2010 een flink stuk later kwam dan gewoonlijk. Voor Europa zou het trouwens geen primeur in de geschreven geschiedenis wezen mocht er in 2010 van een zomer helemaal geen sprake zijn. De uitbarsting van de IJslandse vulkaan Laki van juni 1783 tot februari 1784 deed wereldwijd de temperatuur met gemiddeld 1° Celsius dalen, en wie zal zeggen of de periode van grote koude ten tijde van de schilders die naar de naam van Brueghel luisterden, ook niet aan een boertje van moeder aarde was te wijten?
Het is hoe dan ook een feit dat de slechts enkele minuten durende schaduw in gevolge een volledige zonsverduistering, ter plekke voor een plotselinge afkoeling kan zorgen die meerdere graden Celsius bedraagt. Het temperatuurverschil tussen dag en nacht is uiteraard aan de zon te wijten. En het verschil tussen zomer en winter is helemaal niet toe te schrijven aan het schommelen van de afstand van de aarde tot de zon: de zomer wordt door niets anders gemaakt dan door de rechtere invalshoek van de zonnestralen, de wisselende afstand tot de zon ten spijt. Het broeikaseffect dat wij kennen uit de milieurapporten van de jongste jaren illustreert hoe serres opwarmen door invallende zonnestralen en niet door de temperatuur van de lucht. Ook gewone wolkenvelden kunnen in de zomer soms voor tijdelijke verkoelingen van wel tien graden verantwoordelijk zijn. Dit alles slechts om te zeggen hoe invloedrijk de zonnestralen zelf zijn inzake opwarming; stralingswarmte blijkt heel bijzonder.
Het kost niet eens zo heel veel tijd om te becijferen hoeveel calorieën een aswolk van een bepaalde grootte en dichtheid aan onze planeet onttrekt waar zij de zonnestralen verhindert om door te dringen tot het land of tot de zee. Zonder in details te treden kan niettemin met zekerheid worden gezegd dat een hardnekkige vulkaanuitbarsting die een tijdlang aanhoudt, volstaat om de temperatuur plaatselijk zo fel te doen dalen dat een ijselijke winter en/of een echt kille zomer daarvan het gevolg zijn. Uiteraard zal een aan aswolken te wijten zomerloos jaar altijd in de schaduw staan van andere en veel ergere gevolgen zoals aardbevingen, overstromingen, zwavelvergiftiging, veesterfte, misoogsten en hongersnood, die in het verleden herhaaldelijk vele honderdduizenden slachtoffers maakten. Wordt 2010 voor ons een zomerloos jaar? Alleen de wind weet het.
J.B., 10 mei 2010
09-05-2010
Over de zuigkracht van de noodzaak en de overbodigheid van politiek
Over de zuigkracht van de noodzaak en de overbodigheid van politiek
Het gerucht doet de ronde dat steeds meer mensen zich afkeren van wat wij de beschaving zijn gaan noemen. In Japan zouden jongeren, kinderen nog, zich opsluiten in hun kamertje en het ook niet meer willen verlaten om bijvoorbeeld naar school te gaan. In Europa spreekt men over hyperkinetische kinderen en ADHD, over spijbelaars en over concentratiescholen. Het verschijnsel van jongeren die geen les meer willen, verspreidt zich snel en ook almaar meer volwassenen blijken niet langer interesse te vertonen om aan het werk te gaan. Het aantal verslaafden aan drugs, kansspelen en computerspelletjes neemt gestaag toe zoals trouwens ook het aantal work-o-holics.
In tegenstelling tot wat men geneigd is te geloven, zijn workoholics helemaal niet geïnteresseerd in de arbeid als zodanig. Evenmin trouwens als veelvraten geïnteresseerd waren in de kracht van voedsel. Veelvraten eten niet omdat zij zich wilden voeden maar omdat zij zich anders toch vervelen. Workoholics werken niet om te presteren maar omdat het hen aan een alternatief ontbreekt. Als workoholics aan het maatschappelijke leven participeren, dan is dat niet dankzij hun ogenschijnlijke ijver, maar bij de gratie van een ander die hun bezigheden in nuttige banen leidt. Immers, voor hetzelfde geld zit een workoholic dag in dag uit te blokken, te kaarten of te gokken, om niet te zeggen dat hij voor hetzelfde geld een álkoholic was. Althans zo lijkt het.
Workoholics ageren in geen andere werkelijkheid dan deze van het spel: zij zijn spelers, wat wil zeggen dat zij niet geven om de gebeurlijke uiteindelijke bestemming van hun activiteit. Een workoholic gaat in zijn werkzaamheid op zoals een slaper opgaat in zijn dromen, en wakker worden is het laatste wat hij wil; dat zijn dromen helemaal gaan aarde aan de dijk zetten, laat hem koud. Maar een workoholic kan tevens een verwoed verzamelaar zijn, een verzamelaar van geld bijvoorbeeld, en die twee spelletjes samen suggereren ineens wél een band met de realiteit. Het lijkt er dan althans op dat de noeste werker doelt op de poen, die immers nodig is om te leven, en dat is zelfbehoud, en gebeurlijk om een gezin te onderhouden, en dat is soortbehoud.
Maar veel vaker werken man en vrouw in symbiose zoals de blinde die de lamme op zijn rug meedraagt, waarbij zij elkaars benen en ogen lenen en dan is meneer bijvoorbeeld workoholic terwijl mevrouw graag centen opspaart. Beiden zijn zij dan verslaafden - de ene werkt zich dol, de andere heeft verzamelwoede - maar de natuur stuurt al wat zij niet laten kunnen door de zuigkracht van de noodzaak. De jongen in het nest houden immers niet met piepen op totdat hun maagjes zijn gevuld, en zo worden ook stuurloze verslavingen uiteindelijk ongewild te baat genomen. Volgens sommigen bestaat er ergens een onzichtbare hand die zelfs de meest deviante bewegingen in racebanen kan leiden. Elke regendruppel belandt weer in de oceaan.
De natuur kent geen afval en dat komt pas aan het licht nu er menselijke beschavingen zijn opgestaan die voor het eerst in de geschiedenis wél afval produceren. Met afval wordt hier bedoeld: de ongewilde bijkomstigheden van onze voortbrengselen die niet tijdig of zelfs helemaal niet meer weggewerkt kunnen worden. Plastics zijn zo'n voorbeeld; plastieken verpakkingen, die weggeworpen worden, die bijvoorbeeld in zee belanden, terechtkomen in de voedselketen en uiteindelijk in de cellen van alle levende wezens op aarde, die zij dan met kanker en met nog veel andere ziekten dreigen uit te roeien.
Uiteraard kunnen vulkanen zolang spuwen totdat de hoeveelheid as in de atmosfeer voor duisternis gaat zorgen zodat de bladgroensynthese ophoudt en alle zuurstof uit de lucht verdwijnt nog vooraleer misoogsten en hongersnood de kans krijgen om mensdom en dierenrijk voorgoed van de kaart te vegen. Maar afgezien van dergelijke grote katastrofen die zich inderdaad ééns in een tijdspanne van enkele honderdduizenden jaren voordoen, kent de natuur geen afval in de betekenis van vergif. De natuur recycleert alles, wat heel letterlijk wil zeggen dat zij alles terug in de cyclus brengt, in de kring dus, waarmee zij samenvalt. En dat toont zich misschien nog het beste in de architectuur van onze boerderijen van weleer: zij lagen middenin de landerijen waarop de gewassen werden geteeld; die werden opgegeten en wat restte na het verteringsproces, belandde op de binnenkoer van het erf op de mesthoop, om vervolgens weer uitgevoerd te worden naar de landerijen en daar als noodzakelijk voedsel voor de gewassen dienst te doen.
Er is de kringloop van het voedsel, er is de kringloop van het water, er is de kringloop van het leven, er zijn beslist talloze kringlopen van even talloze elementen of zaken die eindeloos kunnen worden hersteld, herwonnen of gerecupereerd. Maar blijkbaar kent onze beschaving helaas geen kringloop van de producten die zij zich heeft toegeëigend, zoals de energie, om maar iets te noemen. Energie, zo zeggen de geleerden, die in hun machines geloven - machines waarvan de wetenschap er eentje is - energie kan slechts vervallen tot steeds lagere vormen, totdat uiteindelijk het ganse heelal in de warmtedood vergaat. En kijk maar, zo waarschuwen zij nu in koor: de aarde zelf warmt al gevaarlijk op...
Een mens bevindt zich zoals elk ander levend wezen en zoals elk deeltje stof, altijd middenin allerlei kringlopen waartegen hij zich niet verzetten zal als hij verstandig is. De cel die deel uitmaakt van ergens een stukje van de nieren, doet haar werk zonder te zeuren en zelfs zonder de zin daarvan in vraag te stellen. Als zij daarentegen staken zou, en haar buren volgden haar voorbeeld na, dan kwam het leven van de bezitter van die nieren misschien wel in gevaar, en zo ook het voortbestaan van die ene, stakende cel. Op die manier is het misschien wel het beste dat wij doorgaan met werken, ook al werken wij blindelings, kennen wij de eindbestemming van onze producten niet en begrijpen wij allerminst waarom wij werken. Misschien is blindelings werken wel verkieslijk boven een zogenaamd politiek gestuurde activiteit, en valt er aan workoholics, spaarders en verzamelaars en nog andere 'spelers' die de link van hun spel met de realiteit niet zien, helemaal niets te verwijten. In tegendeel zelfs, zouden zij diegenen zijn die in alle nederigheid hun ding doen zonder zich te laten meeslepen door een grootsheidswaan die met de beste bedoelingen slechts een nimmer in te tomen hellevaart bespoedigt.
(J.B., 9 mei 2010)
02-05-2010
Het kwaad en de dubbele negatie
Het kwaad en de dubbele negatie
Het ware kwaad heeft het bijzonder lugubere kenmerk dat er een gigantisch taboe op rust om het als zodanig te erkennen. Zo bijvoorbeeld jaagt Roman Polanski's Rosemary's baby ons zoveel angst aan omdat de achtervolging door het kwaad noodlottig wordt van zodra elke poging om die te benoemen en vervolgens af te kunnen wenden, als waanzin - 'achtervolgingswaanzin' - van de hand gedaan wordt. Sinds de vroegste beschavingen lopen helden zoals Oedipus, die hun noodlot willen ontvluchten, het alleen maar in de armen.
Het ware kwaad is dàt kwaad dat niet als zodanig benoemd kàn worden: het kwaad zelf legt haar verraders meteen het zwijgen op want elk kwaad heeft het karakter van een al dan niet verkapte samenzwering. Het ware kwaad kan niet als kwaad worden benoemd omdat al wie zich aan die benoeming wagen, zich tevens schuldig maken aan de veroordeling ervan, terwijl al wie het kwaad veroordelen, dit tevens met zichzelf doen omdat niemand helemaal vrij is van het boze. De erfzonde verwijst precies naar het kwaad als kluwen, als infectie, als mega-epidemie die geen mens ontziet. De ene besmet de andere zoals de ene moet zwijgen voor de andere.
Op die manier geraakt ook niemand van het kwaad verlost en moeten allen die het wagen om tegen het boze op te staan, daaraan op hun beurt geofferd worden. Om diezelfde reden zal een messias of iemand die ons allen van het kwaad bevrijden kon, noodzakelijk onschuldig zijn gelijk een lam. Alleen zo immers wordt de boze verschalkt: hij doodt het lam, doet dat gezien de onschuld van het lam volstrekt ten onrechte, en komt zo in het krijt te staan bij al diegenen voor wiens heil het lam optrad. Een oog voor een oog en een tand voor een tand, zo zegt het de wet: bloed in ruil voor bloed.
Het ware kwaad is dat kwaad dat niet bestrijdbaar is - niet omdat het onherkenbaar was, maar wel omdat het niet aan 't licht gebracht kan worden. Wie het kwaad zien, die moeten de ogen er voor sluiten; ofschoon zij ziende zijn, moeten zij zichzelf verblinden. Het kwaad ontneemt ons daarom letterlijk het licht uit de ogen. Ze hebben ogen en ze kunnen niet zien, zo luidt het in de Schrift: ze hebben oren en ze horen niet. Wie het kwaad zien, die worden blind; die het horen, worden doof; die het kwaad verrichten, moeten sterven. Maar tevens kan ook niemand God zien en in leven blijven.
Maar het kwaad bestaat ook bij de gratie van een satanische spiegeling of een verdubbeling die het zodoende een betoverende macht geeft, precies zoals een blik zich in de ogen van een ander spiegelt, ziet, gezien wordt, weet dat z'n 'zien' gezien wordt en zo eindeloos verder. Want de leugen zelf dient zich als waarheid voor te doen en zo liegt zij tweevoudig. Een eerste keer liegt zij door een leugen te vertellen. Maar die leugen maakte uiteraard niet de minste kans op succes indien zij zich niet tevens voor de waarheid zelf uitgaf.
Het kwaad manifesteert zich daarom in de dubbele negatie die wij kennen uit het spel van wiskunde en logica. Edoch terwijl in 't spel de dubbele negatie een ontkenning is welke zichzelf ontkent en aldus opheft, doet zij dat in de ernstige werkelijkheid allerminst. Het kwaad bestaat in de wereld op dezelfde manier waarop de hond er is die zijn tanden in onze kuiten plant, of de kanker die het kind, ofschoon pas in de lente van zijn leven, het leven weer ontneemt. Het kwaad is niet zomaar een tekort aan het goede, zoals de dappere Aurelius Augustinus dat zo graag wilde geloven: het is een realiteit, zo gigantisch als de duivel, die misschien wel een persoon is, trouwens net zoals de Waarheid.
Het ware kwaad verbergt zich omdat het niet verborgen kwaad slechts een vergissing zijn kan of een ziekte, een ongerijmdheid, toe te schrijven aan bijvoorbeeld slaapgebrek, onwetendheid of nog een andere overmacht. Het ware kwaad wéét van zichzelf dat het niet goed is: de leugen weet van zichzelf ook dat ze liegt, de blindheid dat ze niets ziet en de doofheid dat zij nimmer horen kan. En toch verkiest het kwaad de leugen, de blindheid, de doofheid, de onwetendheid, kortom de duisternis boven het licht, omdat het kwaad geen licht verdraagt, geen openbaarheid en geen waarheid. Het licht zou immers die tweede component van 't kwaad zonder welke het niet zijn kan, weg doen smelten. Het zou beletten dat de leugen zich voor waarheid uitgaf, het zou haar aldus ontkrachten. De leugen zou haar kracht verliezen en een farce worden, een grotesk toneel; zij zou haar publiek niet langer bedriegen doch enkel aan het lachen brengen.
Waar de boze heerst, wordt om die reden 't licht geschuwd. Alles wat verduistert en verdonkeremaant, wordt daar gezocht en geprezen met dezelfde intensiteit waarmee hongerigen naar voedsel zoeken. Verdovende middelen maar ook en vooral de verdoving van het spel dat ons de uiterst bedrieglijke indruk geeft dat wij ons aan de werkelijkheid zelf konden onttrekken. De benaming 'hasjasjins' of 'assassijnen' staat zowel voor 'hasjrokers' als voor 'huurdoders' en het Franse 'assassin' betekent ook 'publieke moordenaar': hasj is namelijk een middel dat genoeg verdooft om zonder scrupules te kunnen moorden. Hasj is gedeeltelijk door geld vervangbaar en Stanley Milgram bewees in 1963 dat, als zij dat maar straffeloos konden doen, vier vijfden van alle mensen bereid zijn om anderen te doden met het oog op winst.
Een leven in waarheid zoekt naar voedsel maar verdoving en vergif gaan hand in hand met leugens en met kwaad. Dat het bemachtigen van voedsel om te kunnen leven, afhankelijk werd gemaakt van het bezit van geld, betekent niets minder dan dat de boze zich tussen de mens en zijn God in heeft geplaatst, precies zoals de maan doet als zij de zon verduistert. De duivel eist van de mens zijn tol en hij haalt dat 'recht' uit het bedrog dat hij jegens hem pleegt en dat een soort van 'recht van de sterkste' is, want heerschappijen en machten kunnen meer dan wat in het vermogen van een mens gelegen is. De bevrediging van natuurlijke behoeften werd afhankelijk gemaakt van de eer gebracht aan een keizer, die zich van de natuurlijke middelen welke die behoeften moeten bevredigen, meester heeft gemaakt. Het dankgebed tot God volstaat niet voor een mens die zich wil voeden met de vruchten van de aarde: hij moet eerst knielen voor de heerser van de wereld die zich de schepper waant en die zijn tol eist. De wereldheerser kent zichzelf het recht toe om het leven te ontnemen aan al wie weigert om hem de eer te brengen die alleen aan God toekomt.
Het ware kwaad schuilt hierin dat het niet aan het licht gebracht kan worden: de mens gaat knielen voor de potentaat die immers, als hij dat maar wil, zijn leven kan beëindigen met één zwaai van zijn zwaard. Geen mens kan zich veroorloven om niét te buigen voor Napoleon omdat hij die weerspannigheid met zijn leven zelf bekopen zou. Geen mens is immers opgewassen tegen het geweld van een gans leger omdat het leven zelf zo weerloos is en broos, zoals trouwens alle dingen die van waarde zijn. Het kwaad haalt al zijn macht uit onze afhankelijkheid van het broze leven dat het zó vernietigen kan en zál, als wij de boze tegenstaan. Vandaar de dwang tot samenzwering, waaraan wellicht niemand zonder kleerscheuren ontsnapt. Ook op het verzaken aan het kwaad blijkt een soms hoge prijs te staan; niet-collaborateurs moeten het ontgelden.
Het kwaad verbergt zich op gesofistikeerde manieren; vaak heerst het reeds vooraleer zijn aanwezigheid werd bespeurd. Het maakt zijn entree bijvoorbeeld met de spot die eerst wordt gedreven met mensen met welbepaalde kenmerken waarover zij geen meesterschap hebben. Als men vervolgens de bespotte kenmerken zelf blijkt te vertonen, is men reeds door zichzelf veroordeeld. Bij de vaststelling dat er kwaad opzet in het spel is, heeft het kwaad reeds toegeslagen. De ogen merken het onthoofde lichaam pas op vanuit de onder de guillotine rollende kop. Zo zijn er pubers die hun zwangerschap voor iedereen verborgen houden totdat zij uiteindelijk misschien een ongeluk begaan - tegen zichzelf of tegen hun kind - omdat zij moeten vrezen voor de eigen familie die immers altijd al de spot dreef met dergelijke situaties als zij zich élders voordeden; het kwaad heeft hen immers blind gemaakt en angstig. Om dezelfde reden linken gezagsdragers van de kerk het kindermisbruik binnen het eigen instituut liever aan homofilie zonder meer, dan dat zij zouden moeten toegeven dat sowieso een meerderheid van de celibataire clerus een homofiele aanleg heeft - mensen met een heterofiele aanleg verkiezen immers geheel vanzelfsprekend het huwelijk boven het kloosterleven. Het kwaad is altijd listig.
Het ware kwaad verbergt zich en het kan ook niet ter sprake komen omdat reeds zijn verslaggevers betrokkenen zijn en nimmer vrij te pleiten van partijdigheid. Want wie het kwaad verslaan, die doen onthullingen: zij stropen het boze de kleren van het lijf, terwijl het boze zich kan wreken aangezien er principieel geen mensen bestaan die hun naaktheid niet onttrekken willen aan het (boze) oog. Het kwaad verbergt zich en het onverborgene is het goede, het is het niet bezwaarde, datgene dat niet door een geweten wordt geplaagd. En raken ook hier de uitersten niet aan elkaar?
*
Als gezegd wordt dat iets waar is, dan worden niet één doch twee stellingen geponeerd: de eerste stelling zegt dat iets waar is, maar er is ook nog een tweede, namelijk deze die zegt dat de eerste stelling zelf waar is. Die tweede stelling is niet overbodig: zij moet garanderen dat er niet gelogen wordt, dat diegene die de uitspraken doet, te goeder trouw is. Als iemand zegt dat iets waar is en hij is niét te goeder trouw, dan kan men antwoorden dat wat hij zegt, niet noodzakelijk waar is. Het zou weliswaar zo kunnen zijn dat wat hij zegt, ook klopt, maar als dat zo is, dan is dit zeker niet een gevolg van de goede trouw van de betrokkene; leugenaars verdraaien de waarheid immers niet per definitie doch enkel en alleen wanneer het in hun kraam past. Indien leugenaars de waarheid altijd verdraaiden, dan zou het volstaan dat men wist dat zij logen opdat men ook in staat zou zijn om de waarheid te kennen. Maar vaak kénnen leugenaars de waarheid niet eens ofwel stellen zij er geen belang in: ze zeggen wat hen goed uitkomt en daarmee is de kous ook af.
Als dus gezegd wordt dat iets waar is, dan kan de negatie hiervan op verschillende zaken slaan. Ofwel betekent zij dat het niet waar is dat door iemand gezegd werd dat iets waar is. Ofwel betekent zij dat door iemand gezegd werd dat iets onwaar is. Tenslotte kan zij ook nog betekenen dat men niet wéét of door iemand gezegd werd dat iets waar is. Maar hiermee is echter nog steeds geen uitsluitsel gegeven omtrent het feit of dit alles telkenmale al dan niet door een leugenaar werd gezegd. Van zodra men zich op de zogenaamde meta-niveaus begeeft, bevindt men zich op drijfzand en is het einde zoek.
Voor het kwaad moet men de ogen sluiten, en soms gaat dat zo ver dat van een echte blindheid sprake is. In De nieuwe kleren van de keizer zien alle betrokkenen dingen die er niét zijn omdat zij zich met de leugenaars compromitteerden, en dingen die er wél zijn, zien zij niét. Om dezelfde reden applaudisseren in De avonturen van Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak, de hovelingen voor een leeg doek. Maar wat ons in de wereld van de kunst soms overduidelijk lijkt, is evengoed daarbuiten aanwezig in het alledaagse en het schijnbaar vanzelfsprekende. Omwille van papieren geld wordt brand gesticht en wordt gemoord. De waarheden worden voortgebracht door wie de toon aangeven, en dat zijn diegenen die men het ergste vrezen moet; zij die geen kwaad doen daarentegen, worden helemaal niet opgemerkt.
Iedereen weet dat, als twee mensen in het bijzijn van een hond met een bal naar elkaar gooien, de hond dan opspringt naar de bal. Spelen zij hetzelfde spel, maar zónder bal, en doen zij dus alsóf ze gooien met een bal, dan blijft de hond opspringen alsof er nog steeds een bal was. De regel luidt: als baasje de bal ziet, dan is die bal er ook en dan zal de hond daar naar handelen of hem ook zien. En uit het feit dat ook honden zich aan die regel houden, blijkt dat hij in het kuddebeest zit ingebakken: kuddegeest is geen cultuurproduct maar een primitieve, dierlijke wet, zoals ook die van het zelfbehoud.
Kuddegeest houdt niet op bij een oppervlakkige en ondoordachte volgzaamheid. Zoals blijkt uit proeven waarin ook dieren worden betrokken, blijkt het volgzame individu niet eens in staat om de realiteit waar te nemen zoals die is: de kuddemens heeft een leider nodig om die waarnemingen in zijn plaats te doen. De kuddemens kan niet vaststellen of het regent, hij wacht totdat een daartoe bevoegd individu een oordeel velt en hij handelt dan volgens dat oordeel van die ander. Maar als reeds op het vlak van zogenaamd louter objectieve waarnemingen, de zaken zo onbeslist blijken te zijn, hoeveel te meer zal dat dan niet het geval zijn inzake bijvoorbeeld morele waarnemingen en oordelen die immers ver van de direct zintuiglijke waarnemingen af staan.
Of iets al dan niet moreel goed is, kan worden uitgemaakt door het geweten, zo zegt men. Maar in de vergelijkende cultuurwetenschap wordt aangetoond dat het geweten gevormd wordt door de cultuur waarvan men deel uitmaakt: het geweten blijkt het geheel van de geïnterioriseerde leefregels uit de cultuur. De oordelen waarvan wij dachten dat ze afkomstig waren uit het diepste van onze ziel en die wij toeschreven aan de faculteit van ons geweten, blijken wetten waaraan wij ons hebben onderworpen onder aanhoudende sociale druk.
Als de leider van een groep, 'goed' is in moreel opzicht, dan zal in principe ook de ganse groep die toch zijn voorbeeld volgt, goed zijn. Maar is de leider van een groep een 'boze', dan zal zijn voorbeeld ook zijn volgelingen besmetten. Edoch, het moet nu duidelijk wezen dat deze stellingen heel gammel dreigen te worden in het licht van de reeds gedane vaststellingen: een boze leider met boze wetten zou het zogenaamde goede via de pervertering van de normen, eveneens perverteren: kan goed, kwaad worden en omgekeerd? Of bestaat er alsnog een objectiviteit welke verbiedt dat de wet van de dubbele negatie uit de logica ook in de werkelijkheid van toepassing kan zijn? Verbiedt het kwaad met andere woorden dan niet zichzelf?
In de logica slaat de dubbele negatie echt nergens op, aangezien aldaar alle uitspraken a priori gedesubjectiveerd werden, wat wil zeggen: ontdaan van diegene die ze doet. De logicus doet immers alsof uitspraken een bestaan hadden op zichzelf: dat ware uiteraard nonsens, maar de logicus blijkt nu eenmaal blind voor deze vanzelfsprekendheid. Van op zichzelf staande oordelen kon men probleemloos de negatie maken - "Het regent" werd dan zonder meer "het regent niet". Maar van zodra men ook diegene die de uitspraak doet, in acht moet nemen, blijkt men met tenminste twee waarheidsniveaus geconfronteerd te worden. Neemt men die in rekening, dan gaat het immers om een uitspraak welke expliciet luidt dat Jan zegt dat het regent, en de ontkenning daarvan luidt niet dat Jan zegt dat het niet regent, maar wel dat Jan niet zegt dat het regent, en dat is iets heel anders. De negatie van de uitspraak "het regent" is met andere woorden de uitspraak dat we helemaal niet wéten of het al dan niet regent. Immers, niemand blijkt uitsluitsel te hebben gegeven over het feit of het al dan niet regent, en we hebben er dus het raden naar. Maar in geen geval kunnen we besluiten dat de ontkenning zou betekenen dat het niét regende. De logica is simplistisch, ze is een spel en ze heeft uit zichzelf geen enkele band met de werkelijkheid, precies omdat het subject dat de uitspraken met de werkelijkheid verbindt, ontbreekt.
Ook in het kwaad verbergt zich uitgerekend dit subject dat hetzij waarheid spreekt, hetzij liegt. De leugen kan gedijen bij de gratie van de onzichtbaarheid van de leugenaar. Valt zijn verkapping weg, dan wordt de leugen krachteloos, want zij verandert in een grap. Het beste verbergt zich het subject nog in de kudde, in het napraten van wat een leider voorzegt, in het blinde navolgen van een norm welke als heilzaam of als alleenzaligmakend voorgehouden wordt. De hypocrisie van het kwaad openbaart zich in de goddeloosheid die in de verkrachting van de waarheid schuilgaat: in het lelijke toneel waarin de spelers voorhouden de waarheid te proclameren, terwijl zij slechts de machthebber napraten teneinde zichzelf veilig te stellen. Desnoods doen zij dat op de koop toe ten koste van mensen die zich met het eigen bloed borg stellen voor de waarheid, of voor God, wat sinds oudsher het martelaarschap wordt genoemd. Het goede kan immers in deze wereld niet overleven zonder de losprijs van het bloed dat de boze sinds oudsher opeist. Het christendom is daarom een bijzonder bloederige en in zekere zin ook bloeddorstige religie waartoe niet alleen zaken zoals het lijden en de dood behoren maar ook het vampirisme, het martelaarschap en het kannibalisme. Het christendom is immers een bijzonder organische religie, in die zin dat zij mens en God, precies zoals moeder en kind, met levend bloed en vlees verbindt.
De levende band, het leven zelf en het organische, ontbreken nu volkomen in het kwaad. Het kwaad gedijt zoals gezegd bij de gratie van een subjectloosheid welke de dubbele negatie een satanisch spel kan laten spelen dat de werkelijkheid verwringt. Het kwaad zal noodgedwongen het leven door namaak vervangen, zoals het ook God vervangt door de mammon: het spontane spel van de natuurlijke geboden en verboden welke ontspruiten aan de noodzaak, wordt opgeblazen en vervangen door een regelgeving of een wetboek, ontsproten aan het verstand van een of andere potentaat, of misschien veeleer aan diens onverstand. Een zielloze machine acht zich de meerdere van een levend organisme en de machine legt het organisme wetten op, ze houdt het in de ban. De golem overheerst zijn schepper, de mens wordt door zijn instrumenten in gebruik genomen, middel en doel worden onderling verwisseld en zo worden tevens alle waarden in diezelfde beweging geperverteerd.
Niet langer zijn nood bepaalt waarop iemand recht heeft, maar wel zijn bezit, hoe paradoxaal het ook klinkt: bezit geeft recht op nog meer bezit; nood kan slechts leiden tot nog meer nood. Zo zal de hongerige, zijn hoge nood ten spijt, spijs en drank moeten derven, vaak tot de dood volgt, terwijl de rijke, ofschoon die geen enkele nood heeft aan voedsel of aan drank, het recht krijgt om het voedsel in te palmen (en als hij dat wenst zelfs te vernietigen) - het voedsel dat de noodlijdende in leven houden kon. Het ontbreken van het levende en het organische leidt ertoe dat de nood niet langer wordt gelenigd, doch recht naar de dood van de noodlijdende leidt. Aan de hongerige wordt het goede voedsel onthouden, en wie verzadigd zijn, verbrassen wat toekwam aan de doden. Het natuurlijke signaal van de noodlijdende wordt niet langer beantwoord door het natuurlijke medelijden, maar het ontlokt aan de geperverteerden van de huidige heersende cultuur, een afkeer in plaats van een empathie, terwijl spilzucht en verbrassing niet langer de afkeer wekken maar daarentegen een vreemd soort van aantrekkingskracht uitoefenen. Maar het is een aantrekkingskracht die na een grondige analyse een verkapte vorm van jaloezie blijkt te zijn. In een systeem dat geënt is op de hebzucht en op het egoïsme, manifesteert men zich tenslotte niet anders dan middels een maximaal verteer.
Op die wijze is het kwaad ook uitermate destructief, en die vernietigingskracht kan dit keer niet meer worden ingetoomd omdat elke organische feedback ontbreekt: op de hebzucht staat geen grens, de hebzuchtige bezit nooit genoeg en derhalve kunnen de wedstrijden waarbij men om het meest verteert, nooit een halt worden toegeroepen. De fuif van de ene kost duizend euro, een volgende overtroeft hem met een fuif van tweeduizend euro en een derde ziet zich genoodzaakt om weer een groter bedrag uit te geven want in een wereld van hebzucht en concurrentie is verliezen taboe. De illusie van het onbeperkte en het oneindige volgt uit de onverzadigbaarheid die eigen is aan de illusies of de leugens die de zuchten of de zonden tenslotte zijn. Zij nemen van bij het prilste begin de mens op sleeptouw, niet naar een of andere hoge bestemming, doch steeds verder weg van zijn doel, dat ten slotte sowieso in een of andere vorm van bevrediging ligt. Bevredigd kunnen de zuchten immers niet worden: zuchten zorgen voor steeds grotere hiaten en het jojo-effect dat ze op gang brengen, gaat door totdat het organisme, dat verondersteld wordt om dit alles maar te kunnen blijven dragen, crasht. Het organisme van het individu, het organisme van de mensheid, het organisme van het levende en het organisme van de totaliteit. Het kwaad vernietigt en blijkbaar houdt het met deze werkzaamheid niet op zolang er nog dingen recht staan.
Vergat men dan dat het goede niet vanzelfsprekend is, dat het gemaakt moet worden en dat het grote en blijvende inspanningen vraagt om het in stand te houden?
(J.B., 2 mei 2010)
*
17-04-2010
Stof en as -
Stof en as
"De vierde engel blies op zijn bazuin. Een derde deel van de zon, van de maan en van de sterren werd getroffen, waardoor dat deel verduisterd werd. Een derde deel van de dag en ook van de nacht was er dus geen licht."
(Openbaring 8,12)
In de oudste tijden, lang nog voordat de uilen spraken, ging in de darmen van de aarde, de aarde zelf aan het koken: de stenen smolten tot een hete brij. De brij kolkte en omdat de aarde haar eigen brouwsel niet meer kon inhouden, spuwde zij het uit door vele monden, hemelwaarts. Maar ook de hemelen weigerden het spuwsel en het viel weer neer: gloeiende lava overdekte de aarde, stroomde, stolde en vormde bergen. Op één van die bergen - Vesuvius, nabij Napels - zetten zich per schip voorbijtrekkende Osken en daarna ook Etrusken neer en zij stichtten Pompeï, een stad bestemd voor de eeuwigheid.
Dat gebeurde omstreeks 700 jaar voor Christus. Pompeï groeide zeven eeuwen lang totdat in 79 na Christus de Vesuvius weer in barensnood verkeerde. De kleine Plinius, een neef van de geleerde Plinius, was ooggetuige en beschreef de ramp. (1)
Uitgerekend daags na de feestdag van Vulcanus (in het Grieks: Hephaistos; bij het Etrusken: Sethklans), de god van het vuur aan wie de vulkaan zijn naam ontleent, en dat was op 24 augustus van het jaar 79 om één uur 's middags, vestigde de moeder van Plinius' oomzegger in de haven van Misenum waar Plinius commandant was van de vloot, zijn aandacht op een grote wolk in de gedaante van een parasolpijnboom, die verscheen boven het gebergte van Pompeï. Hij wilde het verschijnsel bestuderen, toen hij net een brief ontving met een dringende vraag om hulp vanwege Rectina, de vrouw van ene Cascus, die op die onheilspellende plaats verbleef en die nog slechts via de zee weg kon van daar.
Oom Plinius liet zijn onderzoek voor wat het was en stak van wal met grote schepen richting Pompeï, om er de noodlijdenden te redden. Hete as viel neer op de schepen die de haven naderden welke moeilijk bereikbaar leek en zij zetten koers naar Stabiae waar Plinius' vriend Pomponianus woonde. Plinius trachtte de bange Pomponianus gerust te stellen terwijl grote vuurzeeën verrezen tegen de nachtlucht welke hij toeschreef aan brandende villa's. Maar terwijl Plinius sliep, viel er zoveel as dat men hem moest wekken om weg te vluchten en men moest kussens vastbinden op het hoofd tegen de vallende puimstenen. De aarde beefde en op die plaats wilde het geen dag worden. Een felle tegenwind maakte de afvaart onmogelijk en oom Plinius, die al aan asthma leed, werd in zijn slaap door de zwarte rook bevangen en stierf.
Intussen was de neef van wijlen de geleerde Plinius in Misenum gebleven met zijn moeder, en daar waren al dagen lang ongewoon zware aardschokken. Die bewuste ochtend noopte instortingsgevaar hen de stad te verlaten. Ze vertrokken en werden gevolgd door een grote menigte. De zee trok zich terug, het ongewoon brede strand lag vol met zeedieren. Over de zee zag men het licht van vuur en lava in de duisternis. Alras verdween Misenum in een rode wolk. Er viel as en een zwarte nevel doemde op achter de grote vluchtende mensenzee. Het werd pikdonker, weeklachten weerklonken, sommigen dachten dat het einde van de wereld aanbrak en dat het nooit meer dag zou worden. Er viel meer as. Later verscheen uiteindelijk een loodkleurige zon. Bij de terugkeer huiswaarts - naar Misenum - leek alles met grauwe sneeuw overdekt.
Vulkanen houden er blijkbaar van hun feestdag te vieren: op 27 augustus van het jaar 1883, barstte de Krakatau uit, een vulkaan in de zee-engte tussen Java en Sumatra, en dit veroorzaakte een klap die zelfs 600 km verderop te horen was. De vorige uitbarsting dateerde van 535, en uit beschrijvingen daarvan blijkt dat die zo groot was dat ze het toenmalige Indonesische eiland in twee deelde, waardoor Java en Sumatra ontstonden. Maar ook uit de uitbarsting uit 1883 ontstonden nieuwe eilandjes. We hebben daar beschrijvingen van in onze eigen taal omdat toentertijd de streek door de Nederlanders gekoloniseerd werd. Uit de ooggetuigeverslagen blijkt de immensiteit van de uitbarsting, welke gevolgd werd door een tsunami die nog veel krachtiger blijkt dan deze die in 2004 aan bijna 300.000 mensen het leven kostte.
Bij de uitbarsting van de Krakatau in 1883 viel er bijzonder veel puin, en de beschrijvingen van neerkomende gloeiende asse, doen aan de ramp van Pompeï denken. Het begon al in mei en van het anders zo prachtige, groene eiland, bleef algauw slechts een verbrande berg over, geheel ontbladerd en grauw...
"Toen kwam de uitbarsting van 26 Augustus, zoo ontzettend in haar verschrikkelijke gevolgen. De slachtoffers kunnen bij tien duizenden geteld worden, en de materieele schade is zoo groot, dat zelfs een benaderende schatting nog niet gemaakt kan worden. Alleen in het district Bantam zijn 21.538 personen omgekomen of vermist, terwijl de schade op ruim 6 millioen gulden wordt geschat." (2)
's Maandags trad de duisternis in, viel er as uit de hemel en werd het koud. De as viel tot in Cherbon, op 85 uur van de vulkaan vandaan. Alras bleek dat de uitbarsting een ramp was, vooral ook door de daarop volgende tsunami die in de straat van Java 12 tot 27 meter hoge vloedgolven veroorzaakte, Te Batavia rees de zee 5 meter, en de golf plantte zich voort tot op de Afrikaanse en de Amerikaanse kusten. Ganse dorpen werden weggevaagd, koraaleilanden opgetild en kilometers landinwaarts weer neergezet, duizenden lijken en kadavers verwekten een vreselijke stank. En ook waren er hemeltergende taferelen:
"Een moeder is met levensgevaar met haar kind, een knaapje van een jaar of drie, aan den vloed ontkomen. Zij drukt het krampachtig aan haar hart, terwijl zij radeloos haar man in zijn pogingen, om iets van zijn have te behouden, voor haar oogen met het woedende element ziet worstelen, en eindelijk in den poel reddeloos ziet verzinken. Ten minste is mijn lieveling gered, denkt de moeder; maar als zij het kussen wil, bemerkt zij, dat zij het in haar angst heeft doodgedrukt." (3)
Foto hieronder: de Gunnung Bromo en andere vulkanen in de buurt van de Krakatau. (Foto: Fraser en Belinda, november 2013)
Bij de historische uitbarsting in 1669 van de Siciliaanse Etna (na de Stromboli de actiefste vulkaan van Europa en met zijn 3323 meter tevens de op één na de hoogste van Europa), stroomde de lava tot in de stad Catania.
Op de scheur tussen de Amerikaanse en de Europees-Afrikaanse tectonische plaat, ligt IJsland, een vulkanisch eiland overdekt met 60 miljoen jaar oude gesteenten. Het 'maanlandschap' aldaar getuigt ervan dat het eiland in feite één grote vulkaan is: geen groen op IJsland, wel warmwaterbronnen, de zogenaamde geisers, gletsjers, besneeuwde bergtoppen, watervallen en... actieve vulkanen.
De vulkanen op IJsland zijn van het langdurig spuwende type, wat wil zeggen dat zij maanden en soms jaren aan een stuk actief kunnen blijven, en in het verleden barstten zij vaker gezamenlijk uit. Bij de uitbarsting van de Laki in 1783 overdekte de lava een oppervlakte van meer dan 500 vierkante kilometer en de gassen en de zure regen, die zelfs de huid irriteerde, maakten IJsland steriel en er kwam hongersnood: een vierde van alle IJslanders stierven, 10.000 mensen in totaal, alsook een groot deel van het vee. In Engeland kwamen 23.000 mensen om.
IJsland is één grote vulkaan met meer dan honderd kraters, onophoudelijk spuiten geisers alom hete waterdamp de lucht in en vullen zich daar waterbekkens, ganse meren, met warm water. Na een rust van 187 jaar, is de Eyjafjallajökull op 20 maart laatst leden weer actief geworden en er valt weinig goeds te voorspellen, wetende dat zijn vorige uitbarsting, in 1821, zomaar eventjes 13 maanden aanhield. Bovendien is de kans volgens sommige geologen vrij groot dat deze vulkaan ook zijn buur zal aansteken... die zowat tien keer krachtiger is.
In één dag tijd - van 14 tot 15 april 2010 - vormde zich boven de Eyjafjallajökull [eigenlijk de Guðnasteinn (*)] een aswolk met de oppervlakte van Engeland (ongeveer 130.000 vierkante kilometer). Wetende dat het aardoppervlak (land én zee) zo'n 500 miljoen vierkante kilometer bedraagt, volstaat het althans in theorie dat onze vulkaan 10 jaar ononderbroken rook uitblaast opdat het overal pikkedonker zou worden. Maar voor zijn buur, die immers tien keer krachtiger is, ware één jaar ruimschoots voldoende om de eeuwige duisternis te bewerkstelligen.
"Hij opende die put, waaruit rook opsteeg als uit een grote oven. De zon en de hemel werden verduisterd door de rook uit de put." (Openbaring 9,2 - NBG 2004/2007).
(J.B., 17.04.2010)
Noten:
(1) De ooggetuige Plinius Minor beschreef de uitbarsting op vraag van de geschiedschrijver Tacitus, die wilde weten hoe Plinius (Minor) zijn oom, die een geleerde was, omkwam, samen met tallozen in meerdere omliggende steden (Plinius Minor, Epistula VI 16), en ook wilde hij weten hoe Plinius Minor zelf die periode doorstond (Plinius Minor, Epistula VI 20). Een versie van de tekst van deze brieven, vertaald naar het Nederlands, vindt men hier: http://satura-lanx.telenet.be/Vita%20Romana/04_Vita%20Romana_Pompei/04_2C.htm .
Een tweede bedenking naar aanleiding van het artikel
Een tweede bedenking naar aanleiding van het artikel "De islam en de hoofddoek in België" van Etienne Vermeersch (°)
Als scholieren de hoofddoek onder dwang dragen, dan zal een wettelijk verbod hen tegen die dwang beschermen, zo argumenteert Vermeersch. Edoch, als hier géén dwang in het spel is, dan is zo'n verbod een ongeoorloofde vrijheidsberoving.
Analoog ligt de nadruk op discretie ("'low profile' inzake het continu publiek uiten van de eigen opinies"), omwille van de rechtvaardigheid ("Opdat alle opinies en gevoeligheden in dezelfde mate aan bod zouden komen (...)"), maar zodoende gaat de gevierde 'neutraliteit' ook naar oppressie neigen, daar blijkt dat zij slechts kan overleven als zij haar "alles mag" van weleer, nu bereid is te vervangen door het "niets mag".
Het is duidelijk dat die 'neutraliteit' zich in die groteske 'gedaanteverandering' feitelijk ontdoet van de redelijkheid zelf waarvan zij oorspronkelijk beweerde een kind te zijn. Of kan het recht dan zegevieren waar iedereen moet zwijgen? Schept de stilte dan gelijkheid? Dit lijkt meer op een gesofisticeerde variant van een allang aan de gang zijnde struisvogelpolitiek.
Het is bevreemdend dat uitgerekend de voorstanders van de open debatcultuur het "gewenst [achten] dat geen enkele opinie op een bijzondere wijze in de kijker loopt" en dat zij aldus confrontaties vermijden die tot discussies zouden kunnen leiden.
In wezen duikt ook hier de door sommigen gezochte neutraliteit op als een hersenschim ontsprongen aan het naïef realisme van een reductionistisch wereldbeeld dat de zelfreferentieproblematiek miskent en de onmogelijkheid van een uit de menselijke machtswil geboren objectivisme. Het wetenschappelijk experiment als basis voor de ware theorie berust hoe dan ook op parameters die uiteindelijk naar onze zintuigen verwijzen, terwijl perceptie op haar beurt mede door de theorie bepaald wordt. Bovendien kunnen waarden nooit in termen van waarheden worden uitgedrukt, terwijl het omgekeerde noodzakelijk is: de keuze voor een maatstaf waarmee waarheid wordt gemeten is per definitie een waardering; waarheid is een specifieke waarde maar niet andersom.
Naar aanleiding van het artikel "De islam en de hoofddoek in België" van Etienne Vermeersch (°)
De wijze waarop dieren hun territoria afbakenen is afhankelijk van de soort en bij de mens is dat een complexe zaak geworden. Sommigen zien zelfs in de dracht van welbepaalde kledingstukken door vrouwen, een vorm van culturele territoriumafbakening gepleegd door mannen, middels hun vrouwen. Wrevel ontstaat uiteraard van zodra argwaan rijst over een mogelijke tekenwaarde van klederdracht, heel eenvoudig omdat zij dan kan worden beschouwd als provocatie, invasie of oorlogsverklaring onder de dekmantel van onschuldige kledij.
Maar provocatie dient dubbelzinnig te zijn, wil zij maximale efficiëntie hebben: zij wacht op uitgerekend die interpretatie van de tegenstander die hem medeplichtig maakt aan het uitbreken van het conflict, in de wetenschap dat het kwaad, evenmin als het teken, op zichzelf bestaat. Het kwaad zetelt immers niet (exclusief) in het beeld, maar (ook) in het oog van de toeschouwer en evenzo wordt een kledingstuk, of eender wat, pas door de synergie met een eventueel uit te lokken interpretatie, een teken. Waar de waarnemer niet meewerkt, ontbreekt het vuur waarop de olie wordt gegoten en missen aanstokers of aanstekers onherroepelijk doel.
In dat laatste geval zal bijvoorbeeld een bepaalde klederdracht oppervlakkig worden nagebootst door lieden die van de eventueel onderliggende lading, tekenwaarde of cultuur geen benul hebben. Alleen al door mode te worden, kunnen die zaken hun tekenwaarde spontaan verliezen omdat zij ophouden een discriminerende kracht uit te oefenen: zij kleden dan om het even wie aan. Derhalve zou een verbod op de dracht van de kledij in kwestie, de impliciete beschuldiging inhouden aan het adres van diegenen voor wie zij een tekenwaarde had, dat ze die kledij monopoliseerden, wat dan inhield dat zij de dracht ervan aan anderen zouden verbieden. Dat is het geval met bijvoorbeeld politie-uniformen en eretekens, maar niet met hoeden, sjaals of sokken die immers dienen als beschutting tegen kou en wind.
Er bestaat gelukkig nog altijd geen auteursrecht op kledij, omdat kledingstukken niet in de eerste plaats woorden zijn en omdat zij daartoe ook niet mogen worden herleid: al wie dat nodig hebben, moeten zich onbelemmerd kunnen kleden. Kledij kan pas maatschappelijk worden verplicht waar het ontbreken ervan de maatschappij kon ontordenen, en pas om diezelfde reden mag zij ook worden verboden. Waar mensen aan het dragen van bijvoorbeeld schoenen specifieke culturele connotaties vastknopen, is dat hun eigen zaak, en ze zijn geheel vrij om dat te doen zolang zij anderen maar niet verplichten om blootvoets te gaan lopen. Anders krijgen we alras absurde toestanden zoals onlangs nog in de zaak van de zogenaamde "omstreden borstnummers" voor voetbalspelers: nummers die wel eens aan de initialen van bijvoorbeeld Adolf Hitler konden herinneren, stel je voor! En men hoeft geen wiskundige te zijn om in te kunnen zien dat dit een straatje zonder einde is.
Vertonen velen onder ons dan niet de neiging om de wereld te vervangen door het internet ofwel door nog een andere fictieve constructie? Komt het leven van sommigen niet in functie te staan van het foto-album of de video? Primeren de afbeeldingen niet op de mensen zelf welke zij afbeelden zodat het leven plaats moet maken voor het acteren of voor de pose? En waarom dan? Waarom laten sinds oudsher farao's, koningen, keizers en pausen zich beeldhouwen ten voeten uit of schilderen en portretteren?
Een paus die zich naar buiten begeeft, moet op zijn kleren letten, op zijn hoed, zijn kraag en op zijn ganse houding, op zijn woorden ook, want elk van zijn stappen wordt nauwkeurig vastgelegd, elk gesproken woord gewogen en van commentaar voorzien, geen van zijn blikken ontsnapt aan die van talloze miljoenen. Alles wat hij doet, is toneel; zijn bestaan lijkt herleid tot de materiële schijn daarvan.
Schrijvers transformeren zichzelf in lettertekens, zinnen, paragrafen, hoofdstukken en boeken: zij leven niet meer echt, alsof ze het licht van de zon en de wind die met de takken speelt, misprezen. Tekenaars en beeldhouwers zetten al hun bewegingen om in beelden, componisten maken van hun allerlaatste ademteugen klanken en acteurs verwisselen het eigen bloed voor rollen onder de spots op scène of op het witte doek. Daartoe ook dient een mens, zo leggen zij geduldig uit: om zichzelf te transformeren middels die processen of ook middels zijn arbeid, want enkel zo kan men zichzelf verheffen, aan de anderen ten geschenke geven maar vooral voortleven als het einde is gekomen.
Op dat voortleven na de dood richt zich alle aandacht, alsof dit bestaan onecht was, voorlopig en een spel. Het begint pas op het ogenblik dat het definitief beëindigd werd, zo geloven velen terwijl het nog aan de gang is, en daarom laten zij zich afbeelden in steen, op doek, op video, ofwel veranderen zij zichzelf met noeste arbeid in een geheel van lettertekens, vormen, klanken die de tijd trotseren.
Een exponent van deze dan toch ontegenzeggelijke manie waarin men alles wil omvormen tot iets dat de zaak zelf overleeft, een essentie die het omhulsel te boven gaat, een ziel, een distillaat, vindt men in Het parfum van Patrick Süskind (1), waarin een gek de ziel der dingen identificeert met slechts hun geuren: als hij die geur eerst uit de dingen haalt, zijn ze voorgoed gered; hun omhulsel wordt dan bijzaak.
Want in de optiek van de moordenaar uit de genoemde roman, worden zijn slachtoffers niet vermoord doch gered. Al wie onwetend blijven omtrent die ultieme 'waarheid' - dat onze ziel samenvalt met onze lichaamsgeur - zullen nooit in staat zijn om de edelste bedoelingen en handelingen te begrijpen: zij zien een moordenaar waar een messias aan het werk is, iemand die het leven in een elixir voorgoed bewaren wil en aan de zo vergankelijke stof onttrekt.
Maar streven wij allen niet wezenlijk hetzelfde na als wij de dingen identificeren met, bijvoorbeeld, alleen maar hun vorm, en als wij aldus geloven mensen te vereeuwigen door afgietsels van hen te maken? Afgietsels van hun lichaam, van hun genen en zelfs van hun geest? Want waarom anders leren wij afbeeldingen te maken, beschrijvingen en reportages? Waarom neigen we ertoe om het levenloos geschreven woord zoveel hoger te achten dan de gesproken taal en dan het leven zelf, zoals dat bij uitstek blijkt uit de veronachtzaming van de rechten der papierlozen? Waarom anders werken wij, elk op zijn wijze en met zijn eigen talenten, dan om onszelf tot de vermeende essentie te herleiden?
In de wereld van Süskind's moordenaar is die essentie niets dan geur. Een krankzinnige en verfoeilijke kijk, kortzichtig, ziek en misdadig - zo oordeelt elk van ons onmiddellijk. Maar wat dan wordt in onze huidige wereld als de essentie der dingen aanzien? Wat is datgene waartoe elkeen wordt herleid en waartoe men ook elkaar herleidt, klaarblijkelijk geheel vanzelfsprekend? Wat is het distillaat waarin alles en iedereen wordt omgezet? Wat anders dan... geld?
(J.B., 11 maart 2010)
Noten:
(1) Patrick Süskind, Das Parfum, 1985.
10-03-2010
De massa en de mensheid
De massa en de mensheid
Mao zei dat de macht komt uit de loop van een geweer en als dat klopt, is macht te danken aan geweld of aan de dreiging daarvan. Dat is dan zo omdat het leven uiterst kwetsbaar is: het vraagt miljoenen jaren van ontwikkeling om een levend wezen en uiteindelijk ook een mens ter wereld te brengen, maar al wie of wat leeft, is van vlees en bloed; een simpele slag van een stok, kan doden. Ons leven hangt af van toevalligheden, gunsten en genaden; het is onzeker en in de regel nooit vrij van dreigingen.
Wie macht wil uitoefenen over een ander, kan dit doen door die ander schrik aan te jagen, en dat weet elkeen reeds uit de ervaringen van zijn kindertijd. Wat echter niet zo makkelijk tot het besef doordringt, is dat het meest efficiënte voorwerp van de angst, de angstige zelf is: macht over anderen wordt vooràl bereikt door die anderen bang te maken... voor zichzelf.
Het klinkt paradoxaal maar het is allerminst een tegenspraak: pas als iemand een ander bang kan maken voor zichzelf, kan hij bij die ander de vertrouwenspositie inpalmen die voordien natuurlijkerwijze aan diens eigen persoon toekwam. In wat andere bewoordingen gaat de ander dan zichzelf wantrouwen omdat hij zichzelf is gaan vrezen. Voortaan zal hij dan niet langer bij zichzelf te rade gaan, maar wel bij de indringer die hem belooft hem te zullen beschermen tegen zijn eigen zelf waarin hij immers niet langer kan vertrouwen omdat die indringer het in discrediet bracht. Zodoende dringt die indringer binnen tot in de kern van de persoonlijkheid van zijn slachtoffer, waar hij zonder enige tegenstand het roer overneemt.
De hellepreken uit de kerk zijn mooie voorbeelden van hoe macht op de beschreven manier verworven wordt. Een in een kerkgebouw verzamelde mensenmassa krijgt een donderpreek te horen, bij voorkeur over sex. Het argument ten spijt dat zonder sex binnen de kortste keren alle leven van de aardbol zou verdwijnen, weet de prediker de massa zodanig met woorden te bewerken, dat niemand eraan denkt te protesteren als de 'herder' sex gelijkstelt aan doodzonde.
De prediker valt de natuur van de mens zelf aan. Wat zeg ik? Hij valt de natuur van het leven als zodanig aan, doet het leven twijfelen aan zichzelf en zo ook alle gelovigen. Meteen benut hij ook nog eens de kuddegeest die protest - vanwege de enkeling - bijzonder bemoeilijkt en feitelijk onmogelijk maakt.
Op die wijze wordt de massa gedwongen tot zelfverraad: in het openbaar veroordeelt de prediker hen allen, en allen houden ze hun mond, waardoor zij op hun beurt openlijk zichzelf veroordelen. Voortaan zal wie weerstand durft te bieden aan die openbare 'uitspraak', door de massa zelf op passende wijze worden bestraft.
Het inpalmen van een ander is weliswaar onmogelijk als die ander niet eerst zichzelf verraadt. Maar van zodra hij dat doet, is hij uiteraard verloren. Het ondermijnen van de persoonlijke autonomie is dan ook de eerste en de belangrijkste taak van de machtswellusteling.
Het zelfverraad nu, wordt in de hand gewerkt door, enerzijds, de kuddegeest en, anderzijds, de massamanipulatie van de machtswellusteling. Teneinde aan het zelfverraad te kunnen ontsnappen, moet men derhalve aan de kuddegeest kunnen weerstaan. Aangezien nu de kudde gestuurd wordt door de machtswellusteling, moet al wie aan de kuddegeest effectief wil kunnen weerstaan, eerst kennis hebben van de middelen waarmee de machtswellusteling de kudde manipuleert en, vervolgens, in staat zijn om daartegen in het geweer te komen en, meer bepaald, met bétere middelen.
Meestal verloopt het verwerven van macht relatief gemakkelijk als vooraf diegene die op macht aast, de durf heeft om naar voren te treden en het woord te nemen, of zich als gezagsvol leider te profileren. In de praktijk wordt aan de opbouw van iemands gezag door machtige instituten gedurende vele jaren, zoniet eeuwen, gewerkt. Maar dat iemands gezag feitelijk al van lang voor zijn geboorte wordt gevormd, betekent meteen dat deze gezagvoerder niet het eigen gezag voert, doch dat van wéér een ander. Zo dankt een pastoor zijn gezag aan een kerk die zijn eigen leeftijd met bijvoorbeeld tweeduizend jaar overschrijdt; het gezag dat de pastoor uitoefent, is derhalve niet het zijne, het behoort toe aan het instituut waarvan hij een gewillig instrument geworden is.
Instituten regeren enkelingen en de macht die via hen over massa's mensen uitgeoefend wordt, wordt niet langer door mensen uitgeoefend doch door instituten. Instituten worden door mensen bemand, maar het zijn zelf geen mensen. Instellingen zijn oorspronkelijk bedoeld als middelen voor mensen, maar omdat die middelen de mensen over het hoofd zijn gegroeid, zijn ze de mensen zelf gaan beheersen, en dat is dan het aloude verhaal van de golem: de dienaar die zijn meester naar zijn hand zet. Instituten zijn klonters van reglementen en regels, geboden en verboden, echter niet gesproken door een persoonlijke mond, maar gefabriceerd door lieden die zich middels hun golem willen 'opwerken'. De golem is iets dat eruit ziet zoals een persoon, maar het is dat allerminst. De golem is een marjonet die gemanipuleerd wordt door een samenzwering van lieden die op de massa pogen te parasiteren. Samenzweringen zijn geen personen en ze overtreffen het persoonlijke ook niet, omdat zij ageren zoals bendes dat doen. Het zijn 'kleine' bendes die de meer omvangrijke en logge bendes - de massa's - beheersen. Personen hebben in dit spel volstrekt geen plaats, zij worden uitgerangeerd.
Mensen zijn kwetsbaar en daarom ook onzeker. Potentaten maken hiervan misbruik: ze doen mensen aan zichzelf twijfelen, ze maken mensen bang voor zichzelf, en zo zorgen ze ervoor dat mensen het eigen oordeel opschorten en voortaan bij de potentaten te rade gaan. Op die wijze besturen machthebbers de massa, en ook zijzelf gaan samenscholen zodat ze in bende opereren, wat wil zeggen: geheel onpersoonlijk. Aldus regeren kerkvorsten gelovigen en politici burgers, maar zo ook ontnemen zogenaamde 'pedagogen' de natuurlijke moeders en vaders hun taak en hetzelfde doen allerlei anderssoortige 'wetenschappers', die zoals elkeen weet de hogepriesters zijn van de nieuwe tijd. Mensen verliezen hun autonomie, zij worden afhankelijk gemaakt en vervolgens tot slaaf van systemen of tot onderdeel van machinaties die hen niet ontzien.
Op de valreep van de totale overgave van de mens aan de onmens - 'het systeem' - werd aan de alarmbel getrokken door filosofen, kunstenaars en andere revolutionairen: de dreiging van bijvoorbeeld George Orwell's Big brother uit zijn 1984 werd zo reëel, dat bewegingen ontstonden die een heel andere koers wilden varen, richting meer autonomie. Die koers werd uiteraard bijzonder bedreigend geacht door en voor machthebbers, die immers bij de gratie van de heteronomie van de massamens bestaan, en zo moesten alle aanhangers van de tegenbeweging gebrandmerkt worden als maatschappelijk gevaarlijk. Zodoende kwam de maatschappij tegenover het individu te staan, alsof het om twee tegengestelde krachten ging die welhaast per definitie elkaars voorbestaan in de weg stonden. Er ontstond een troebele mist die het maken van een onderscheid tussen de uitersten van, enerzijds, het onpersoonlijke, diabolische systeem of de golem en, anderzijds, de zogenaamde mensheid, quasi helemaal onmogelijk maakte.
In acht genomen het feit dat onze fysieke kwetsbaarheid garant staat voor de uitholling van het persoonlijke en de vorming van bendes, massa's en onpersoonlijke systemen, lijkt het er sterk op dat de mensheid zich nimmer in de stoffelijke wereld kan vestigen, en dat alle samenscholingen die daar aanspraak op maken, hooguit samenzweringen kunnen zijn.
(J.B., 7 maart 2010)
23-02-2010
Christendom, wraak en vergeving
Christendom, wraak en vergeving
De inhoud van een religie kan soms fantastisch klinken - in de zin van sprookjesachtig of gefantaseerd - maar het vreemde is nu dat die vermeend fantastische zaken niet zelden gekoppeld worden aan reële data en namen.
Zo ligt op 38 kilometer van de Turkse stad Urfa vandaan, het dorp Harran, ook wel Haran of Carrhae genoemd. Men vindt daar nog de ruïnes van een meer dan 1000 jaar oude moskee. En 4000 jaar geleden leefde op diezelfde plaats Abraham. Hij stamde uit het geslacht van Noach, die ongeveer 5000 jaar geleden werd geboren, en die met zijn vrouw, zijn drie zonen en hun vrouwen, als enige mensen de zondvloed overleefden (2400 jaar geleden). Nog eens 1000 jaar vóór Noachs geboorte - en dat is dan 6000 jaar geleden - werd Adam geschapen. Laat men de tijdrekening bij Adam beginnen, dan zou in het jaar 8 de zondeval hebben plaatsgehad: Adam en Eva werden uit het aards paradijs verdreven, en zij zouden toen gevlucht zijn naar... Harran. Andermaal: Harran is geen Disneyland, het is geen verzinsel: het is een dorp nabij Urfa in het Zuid-Oosten van Turkije.
Adam en Eva kwamen in Harran terecht omdat ze door de Schepper verjaagd waren uit het aards paradijs wegens een zonde die alle mensen van hen erfden, en die daarom de erfzonde werd genoemd: tegen het verbod van de schepper in, aten zij van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Maar die verdoemenis was niet noodzakelijk fataal: Jahweh beloofde verlossing door het zoenoffer van zijn eigen Zoon: allen die in Hem geloofden, zouden door zijn ter vergelding vergoten, onschuldig bloed, van alle schuld worden bevrijd.
Toen Adam op zijn sterfbed lag - zo staat te lezen in het Evangelie van Nicodemus - kreeg zijn zoon Seth van de aartsengel Michaël een tak van de boom van de kennis van goed en kwaad, om daarmee zijn vader te genezen. Maar toen Seth met de tak bij zijn vader aankwam, was die al dood, en daarom plantte hij hem op diens graf. Uit de tak groeide een grote boom die vele jaren later het hout leverde voor het kruis van Christus.
Het werd ons zo vaak verteld dat we er op den duur echt doof voor werden: de mens staat sinds de zondeval bij zijn Schepper in het krijt, en die zint op wraak, Hij eist vergelding. Edoch, de zoon van God betaalt die schuld in onze plaats, en zo wordt zijn bloed vergoten voor ons heil. Dat mysterie wordt gevierd in de Heilige Mis.
Talloos zijn diegenen die zich door het christendom aangesproken voelen omwille van het bijzondere principe van de vergeving dat in de plaats treedt van de wraak. Waar in het Oude Testament en in de heilige boeken van de joden de vergelding voorop staat met de vuistregel: "een oog voor een oog en een tand voor een tand", brengt de Messias ons de verlossing met het gebod van de vergeving. Kwaad wordt niet langer met kwaad vergolden, zo luidt het, en daaruit kan men ook makkelijk verstaan dat het kwaad in de vergelding zelf moet liggen, en het goede in de vergeving. Jezus gaat nog verder waar Hij het paradoxale gebod uitvaardigt: "Bemint uw vijanden!"
De goedheid die spreekt uit de religie van de vergeving, lijkt op het eerste gezicht niet het monopolie van het christendom te zijn: zij wordt ook aan beoefenaars van andere godsdiensten toegeschreven, en ze komt zelfs voor in atheïstische wereldbeschouwingen die helemaal los van het christendom opereren. Men zou zowaar gaan denken dat men niet eens hoeft te geloven om een 'goed' mens te kunnen zijn in de christelijke zin, teneinde aan anderen schuld te kunnen vergeven of door andermans vergevingsgezindheid van de schuld jegens hen verlost te kunnen worden. Kwijtschelding lijkt alvast algemeen menselijk, de vergeving lijkt een zuiver humaan principe, alleen al omdat aan het spel van wraak en weerwraak principieel geen einde kan komen en het doden niet ophoudt zolang er mensen overschieten. Kortom: God lijkt hier op de keper beschouwd eigenlijk helemaal overbodig. Meer nog: als men de zaken van dichterbij bekijkt, dan lijkt de christelijke God de vergeving zelfs aardig in de weg te staan. Maar dat blijkt nu juist een kolossale vergissing, want geheel in tegenstelling tot de intuïtie, blijken de principes van wraak en vergeving allerminst onderling tegenstrijdig; veeleer zijn ze innig met elkaar verbonden. Zou men echt geen kippenvel krijgen als men in de bijbel het volgende leest:
"Volgens de wet wordt inderdaad vrijwel alles met bloed gereinigd, want als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats". (1)
Waarmee gezegd is dat vergeving zonder vergelding - alvast in het Paulinische christendom - geheel onmogelijk is. Jawel, de vergeving die men spontaan in zijn gedachten had als de christelijke tegenhanger van de natuurlijke wraak, blijkt gewoon een spook te zijn. En allen die zich door het christendom lieten bekoren omwille van het edel ogende principe van de vergeving, kunnen bij dezen kennis nemen van het feit dat zij zich jammerlijk hebben vergist: zij hebben geloofd in iets dat veel te mooi was om waar te zijn, iets dat alleen voor het goddelijke was weggelegd. Maar er is meer.
Aan allen die hier nog zouden hopen op soelaas, en die zich de aansporing zouden te binnen roepen dat wij onze vijanden dienen te beminnen, zegt Paulus inderdaad:
" Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet. //(...) Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen. / Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven." (2)
Maar in de tekst die onmiddellijk daar op volgt, klinkt iets heel anders door, met name dat de eigenlijke reden voor die schone vergevingsgezindheid niets te maken heeft met menselijke goedheid, maar veeleer met het alleenrecht dat God blijkt te hebben over de wraak. Paulus zegt immers:
"Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden." (3)
De overwinning op het kwade - de vijand - door het goede, zit hem dus hier in, dat het goede de vijand méér vermurwt dan het kwaad dit vermag te doen, en zo luidt het vervolg van deze brief:
"Maar als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd. / Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede." (4)(5)
Volgens de inzichten van Etienne Vermeersch "is hier uiteraard opnieuw het wraakprincipe aan de orde, zoals in overigens heel de opvatting over de hel, en later het vagevuur. Omdat dit dan weer strijdig leek met de stelling dat Christus de verlossing garandeerde, kon dat vagevuur weer worden gereduceerd via de aflaten... het is een spel van intern contradictorische gevoelens en principes." (6)
De brieven van Paulus worden algemeen beschouwd als de eigenlijke kern van het christendom; het zijn de oudste documenten, ze zijn ouder dan de Evangeliën, het zijn de meest betrouwbare bronnen. En als men Paulus ernstig neemt, dan lijkt het ons dat men een gebeurlijk naïeve visie op de schoonheid van de christelijke goedheid moet herzien, want in de leer van Paulus valt vooral op dat de 'toverkunst' van de vergeving, waarbij de schuld wordt weggetoverd, helemaal niet kan bestaan, dat het een mooie inbeelding is maar in de eerste plaats een inbeelding, een illusie, iets dat onrecht zou doen aan de rechtvaardigheid en daardoor ook aan de werkelijkheid zelf.
Vergeving blijkt pas mogelijk mits het onderpand van de vergelding. Ik kan kaas kopen in een winkel en het nalaten om de winkelier te betalen... op voorwaarde dat deze mij toestaat dat ik mijn schuld op de rekening van een ander deponeer, iemand die dit voor mij wil en kan betalen. De winkelier vergeeft mij mijn schulden niet, en dat kon hij ook niet doen, hij kan immers niet leven van de hemelse dauw: het is die ander die mijn schulden overneemt en betaalt. De gratuïte vergeving blijkt krachtens de woorden van Paulus zelf een spook, en allen die het christendom een warm hart toedragen omwille van een gemakkelijke 'liefde' die als het ware geheel gratis uit een eindeloos spuitende bron lijkt te komen, dienen zich bij dezen op zijn minst eens goed te bezinnen.
Talloze boeken werden geschreven over het gratuïte van het christendom, over datgene in deze wonderbare leer, dat de menselijke rechtvaardigheid zelf overstijgt: de werkers van het elfde uur ontvangen hetzelfde loon als deze van het eerste uur - dit schaadt de laatst genoemden immers niet. Hetzelfde geldt voor de verloren zoon die spijt betuigde nadat hij zijn fortuin verkwist had en over wie gezegd wordt dat zijn bekering meer vreugde in de hemel brengt dan al het andere. De overspelige vrouw wordt ongestenigd weggestuurd met slechts de aanmaning niet meer te zondigen omdat niemand van de omstaanders de eerste steen kan gooien, daar deze voorbehouden wordt aan wie niet gezondigd heeft. Maar hij die niet gezondigd heeft, is telkenmale Christus, en Hij vergeldt niet, Hij vergeeft. Paulus legt ons nu uit dat die vergeving niet van mensen komt en ook niet gratis is: de Heer heeft voor onze verlossing met zijn leven moeten betalen. Andermaal: "(...) als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats" (1).
Zonder de kruisdood ware de vergeving onmogelijk - dat is wat òòk in de christelijke boodschap vervat zit. Mensen die jegens elkaar onrecht plegen, zijn niet in staat om dit onrecht aan elkander te vergeven: zij kunnen zich slechts wreken omdat zij het rechtvaardigheidsprincipe niet kùnnen overstijgen; mensen zijn immers geen goden. Men zou nu kunnen opwerpen dat mensen alsnog hartstochtelijk kunnen liefhebben en derhalve zonder wraak kunnen vergeven, maar de christelijke leer wil dat zij dat pas kunnen doen als participanten aan de liefde van Christus zelf. Zonder Christus zou daarvan met andere woorden gewoon geen sprake kunnen zijn.
Volgens de leer van Paulus is de vergeving het alleenrecht van de christenen en bijgevolg kunnen ongelovigen aan elkaar nimmer vergeving schenken: het kwaad dat zij berokkenen, blijft. Het hoopt zich op, het wacht op vergelding, het belooft niets goeds, alleen wraak na wraak, doodslag na doodslag. Wanneer ongelovigen alsnog afzien van de wraak, dan doen zij dat niet uit liefde, doch uit berekening. Dat is wat volgt uit de Paulinische leer. Het inzicht dat het wraakprincipe schadelijk is voor iedereen, kan vredesbestanden in het leven roepen, maar die zijn in het beste geval slechts tijdelijke onderbrekingen van het in de praktijk brengen van de wraakgevoelens. Soms ook houden deze gevoelens op, alleen om die reden dat zij mensen op den duur gaan uitputten.
Als Paulus gelijk heeft, dan is er geen heil buiten het christendom, omdat alleen de kruisdood van God zelf ons kan verlossen van het kwaad. Zonder die verlossing is de mens ten prooi aan het kwaad: zijn leven zelf wordt hem door het kwaad ontnomen. Het pleit voor Paulus dat geen ongelovige redenen heeft om te geloven in een opstanding uit de doden. Voor dat soort van leven - eeuwig leven - wordt immers de liefde van God zelf vereist die onze schepper is en die, als Hij dat wil en als wij dat beamen, ons "voor hetzelfde geld" een tweede keer kan scheppen. Want niemand die in God gelooft, twijfelt aan zijn bestaan als zijnde door God geschapen, en bijgevolg heeft hij ook geen enkele reden om elke verdere scheppingskracht aan zijn schepper te ontzeggen.
Maar als Paulus gelijk heeft, geldt eveneens dat de vergeving binnen het christendom nimmer kan opgevat worden als een zo gemakkelijke zaak dat mensen haar door simpele nabootsing eigen zouden kunnen worden: vergeving wordt betaald met leed als deelgenootschap aan het lijden van Christus, en eeuwig leven wordt slechts betaald met het onschuldig bloed van Christus zelf. In het laatste geval is sprake van het licht van de goddelijke liefde; daarvan kan de menselijke liefde in het beste geval slechts een weerschijn zijn, zoals het licht van de maan niet zijn eigen bron is doch een weerkaatsing van het licht van de zon.
De vraag blijft of Paulus gelijk heeft, en dat is de vraag naar de mogelijkheid van vergeving en dus ook van liefde, geheel buiten het christendom. Maar wie doorgaat met vragen, kan ook nog de kwestie stellen of de mens zich ueberhaupt wel buiten het christendom kan begeven. Iemand kan weigeren om een kerkgebouw naar binnen te gaan of zelfs om de leer van een of andere kerk te onderschrijven. Maar wie zegt dat hij niet de voeten van Christus zelf wast als hij zich over daklozen ontfermt of als hij de treurenden troost en de dorstigen laaft? Wie immers kan verhinderen dat Christus zelf zich voor ons heil in onze eigen naaste verplaatst en daar wacht totdat wij hem tegemoet komen in zijn nood die immers ook de onze is? Wie zal het zeggen of de ultieme vergeving niet samenvalt met de belijdenis van de volstrekte wanhoop en verlatenheid, die toch elke mens moet voelen als hij sterft, en dan roept, op zijn moeder, of op zijn God? Wie immers zal iemand die om een brood vraagt, een steen geven?
Blijft de logische mogelijkheid dat God niét bestaat en dat Paulus derhalve ongelijk heeft, wat dan betekent dat het christendom het principe van de wraak niét overschrijdt doch slechts wat meer gesofisticeerd uitwerkt. Tot die interpretatie geeft Paulus overigens zelf aanleiding waar hij insinueert dat ook de vergelding van het kwade met het goede, een vorm van wraak is omdat deze handelwijze de vijand van zijn stuk brengt. In dat geval is 'echte' vergeving slechts buiten het christendom mogelijk, en onder 'echt' moet dan worden verstaan: "niet door een onderliggende vergelding geconditioneerd".
De ongelovige vergeeft niet in Christus' naam of omdat Christus borg stond voor het wegnemen van de schuld, maar hij stelt zichzelf daar borg voor, eventueel door de daaraan verbonden nadelen zelf te ondergaan. Andermaal: niemand kan verhinderen dat de ongelovige zijn naasten troost, laaft of bevrijdt, en dat zich in dit ogenschijnlijk louter intermenselijke gebeuren, grootse dingen afspelen waarvan alleen zij die ze beleven ondervinden kunnen dat zij warempel 'bovenmenselijk' zijn, in die zin dat zij het louter persoonlijke voordeel en zelfs het eigen louter fysieke leven in hun schaduw stellen.
Maar spreekt in dat geval God zelf niet doorheen het alledaagse, in die zin dat men het banale in de genoemde intermenselijke ervaringen zelf niet anders dan overstijgen kan? Heeft daar de wraak niet opgehouden te bestaan, tegelijk immers met het 'recht', dat tenslotte niets meer te betekenen kan hebben waar men door de ander uitgenodigd wordt om te geven om niets, alleen omdat die ander nood heeft en men die nood zelf voelt en inlost omdat de nood van de ander op een haast wonderlijke manier de eigen nood is? En verdwijnt daar niet de wraak in de vergeving, daar pas in het vergeven van de naaste, de eigen schuld kan weggenomen worden? Het zijn tenslotte allemaal dingen die ons verstand te boven gaan; we kunnen het daar eens over hebben, maar blijkbaar blijven alle antwoorden de vorm van vragen hebben.
(J.B., 21 februari 2010)
Noten:
(1) Hebreeën II:22
(2) Romeinen XII: 14 en 17-18.
(3) Romeinen XII: 19.
(4) Romeinen XII: 20-21.
(5) F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, nr. 1237,W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk), zegt hierover het volgende: "Vurige kolen op iemands hoofd hoopen (of stapelen), ontleend aan den Bijbel, n.l. aan Spreuken XXV, 22: Want ghy sult vyerige kolen op sijn hooft hoopen: ende de Heere sal 't u vergelden; met de kantteekening: ghy sult hem daer toe dryven, dat hy de vyantschap, die hy tegens u heeft, haest van hem werpe; gelijck yemant die gloeyende kolen op 't hooft gelecht souden werden, de selve terstont soude afschudden. Ofte, ghy sult sijn herte vermorwen, ende gedweech maken, dat hy van sijn ongelijck overtuycht sal sijn, gelijck de Smeden het yser met gloeyende kolen vermorwen. Vgl. ook Rom. XII, 20: Indien dan uwen vyandt hongert soo spijsight hem: indien hem dorst soo geeft hem te drincken. Want dat doende sult ghy colen vyers op sijn hooft hoopen. De beteekenis van deze woorden is, volgens Zeeman, 329 door een edelmoedig betoon van barmhartigheid zijnen vijand van schaamte en leedwezen doen gloeien. Van der Palm verklaart deze uitdrukking aldus, dat men daardoor zijnen vijand aandoet, wat hem het ondragelijkst moet vallen, en strenge wraak aan hem oefent, die hem al zijn ongelijk smartelijk zal doen gevoelen en dus het beste middel tot zijne verbetering wezen zal. [In de Leidsche Bijbelvertaling wordt als toelichting gegeven: Dit is een voor den beweldadigde pijnlijk gevolg van des anders grootmoedigheid; de drijfveer houdt niet meer in dan: zoo neemt gij de gevoeligste wraak.... Dat de pijnlijke gewaarwordingen den beweldadigde tot berouw over zijn vijandschap nopen, wordt er licht bij gedacht, maar ligt er eigenlijk niet in. Zie ook Germ.-Rom. Monatschr. II, 248; 679; III, 246.] (...) [ Zie ook: http://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_1258.php ]
(6) Etienne Vermeersch: mondelinge en schriftelijke lering, Universiteit Gent 2010.
*
26-01-2010
De ondergang door overvloed
De ondergang door overvloed
Een van de hallucinante aspecten van het kapitalisme is dat het wordt in stand gehouden door uitgerekend diegenen die het verdrukt. In de jongste paar jaren kwam zoals zelden voorheen de intrinsieke waardeloosheid van de zogenaamde waardepapieren, de aandelen of het geld aan het licht. Ten gevolge daarvan manifesteerde zich het Mattheüseffect met een tot de verbeelding sprekende dwangmatigheid. Dat de staat het bankwezen redde, betekende immers dat de schulden van de rijken voortaan door rijk én arm werden afgelost; het schaarse bezit der armen werd opgeëist om daarmee de aandelen of het bezit der rijken te herstellen, en aldus de kloof tussen rijk en arm in stand te houden. Het kapitalisme wordt gered door wie erdoor tenonder gaan, precies zoals de diefstal overleeft bij de gratie der geplunderden.
Hoewel eenieder het onrecht aan den lijve ondervindt, blijft elk verweer daartegen uit. Weeklachten weerklinken in zowat alle woonplaatsen van 't land, edoch zij hebben geen effect omdat zij enkel bínnenskamers klinken. Binnenskamers speelt nochtans ook bij de allerarmsten oorverdovend de teevee - het middel bij uitstek om onrecht aan te klagen. Ware het niet dat geen der armen bij de televisie ook maar één enkele vinger in de pap heeft. Het telecommunicatiemiddel spreekt immers precies zoals George Orwell in zijn 1984 al vreesde dat het zou gebeuren: in slechts één enkele richting, namelijk van de dictator naar het volk toe. In een centrale wordt bedisseld welke illusies het volk dienen te worden ingelepeld, uur na uur, en dat met wetenschappelijke nauwgezetheid. Televisie is hersenchirurgenwerk onder hypnose voor het ganse volk.
De wereld is lang nog niet ééngemaakt. In landen waar democratie alsnog een droom is, wordt het volk door een 'elite' uitgebuit. Maar eenzelfde lot bedreigt sinds kort ook die landen waar de democratie omzeggens aan 't vergrijzen is. De bevolking durft daar wel eens vergeten dat het ook anders kon, en dat sociale rechten niet uit de lucht zijn komen vallen. Die vergetelheid, of is het dementie, dreigt heden een 'elite' aan te grijpen om tot plunderingen over te gaan zoals we die alleen nog kennen van dictatoriale regimes. 'Elite' staat hier andermaal tussen aanhalingstekens omdat de bedoelde lui wel bijzonder eenzijdig uitgelezen zijn, namelijk in de sector van de economie of het geldwezen, overigens een bijzonder doortrapt en verraderlijk terrein, zoals mocht blijken uit de hoger aangehaalde, jongste beurscrash.
Inzake het kapitalistisch bestel werd reeds de paradox genoemd van het Mattheüseffect. Nog een eigenaardigheid van die economie is dat zij haar eigen ondergang bewerkt, onder meer door overproductie. Het kapitalisme is wezenlijk een perversie, met name in de middel-doelomkering, want winst is einddoel geworden waar geld oorspronkelijk slechts (ruil)middel was. Winst groeit samen met onder meer productie, wat onvermijdelijk leidt tot overproductie: er wordt meer gemaakt dan nodig is, er zijn op den duur kopers tekort. Men probeert dat op te vangen door zaken te maken die rap verslijten: kapitalisme is nefast voor kwaliteit, voor duurzaamheid en uiteraard ook voor milieu. De afvalbergen groeien. Maar met die overproductie gaat nog een ander euvel hand in hand, en dat is sociale achteruitgang en ondermijning van de democratie.
In dictatoriale regimes zuigt een elite het volk uit: een elementaire bescherming in de vorm van een sociale wetgeving ontbreekt, met volstrekt mensonterende toestanden tot gevolg. Zij die nog werken, doen dat aan een hongerloon dat niet door sociale lasten wordt verzwaard. Dictatoriale regimes met goedkope werkkrachten brengen ook goedkope producten op de markt en zo dreigen zij de sociaal-democratieën weg te concurreren.
Een uiteraard volstrekt foute reactie van de sociaal-democratieën ware dat zij het inhumane voorbeeld van de dictaturen gingen volgen, want aldus zou men vergeten dat die overproductie alleen nog kan verergeren. Als werklui nergens nog een menswaardig loon ontvangen, wie immers zal dan de producten van hun werk nog kopen? Warempel, het zijn niet de tekorten die ons parten spelen: het tevéél wordt weldra onze ondergang. Wij kunnen pas vooruit als we met heel wat minder tevreden leren zijn!
(J.B., 26 januari 2010)
21-01-2010
Bij de inhuldiging van een nieuwe aartsbisschop
Bij de inhuldiging van een nieuwe aartsbisschop
Zonden zijn overtredingen van de goddelijke liefdewet en derhalve daden of nalatigheden die uiteindelijk objectieve schade toebrengen aan personen. Ens et bonum convertuntur, zo zeiden de kerkvaders: het goede valt samen met wat bestaat. Het kwaad is derhalve een mankement of een tekort aan Zijn, een niet-Zijn. Liegen, bijvoorbeeld, is de waarheid die per definitie samenvalt met al wat is, verbergen achter onwaarheden en zodoende het bestaan zelf verduisteren.
De waarheid is één, de leugen meervoudig; een vraagstuk kent slechts één waar antwoord, het aantal foute antwoorden is oneindig. In tegenstelling tot de waarheid die kiest voor het ene daglicht of de openbaarheid waarbij hij tevens garen spint, zijn de methoden van verduistering talloos. Men liegt als men zwart zegt tegen wit, maar ook als men de waarheid verzwijgt. Een analfabeet die ziekten bestrijdt met gebeden is onschuldig, maar een arts die kwakzalft, liegt en pleegt - uiteindelijk - doodslag door schuldig verzuim. Het ethisch besef kan hier overigens de religieuze inspiratie missen.
Alle mensen zijn verschillend en in een samenleving is dat een troef: ieder munt uit in zijn job, elk heeft een specialiteit en een verantwoordelijkheid. Artsen moeten waken over de gezondheid; leraren brengen kennis bij; architecten zorgen voor stevige gebouwen. Specialisatie ontstaat precies waar niemand nog alles kan kennen en kunnen. Samenwerken is elkaars werk en verantwoordelijkheden respecteren.
De arts die er middeleeuwse praktijken op na houdt, verzaakt aan zijn plicht. Maar een even groot kwaad is zich andermans job en plichten toe te eigenen. Met een ziek kind bij een priester gaan om het te laten belezen, kan zijn dood betekenen en de opvoeding laat men niet over aan ongeletterden. Wie zich kennis en verantwoordelijkheid aanmeet over aangelegenheden waarvan hij geen verstand heeft, misleidt al wie hem vertrouwden en is derhalve een charlatan. Hij verduistert de waarheid en berokkent moedwillig kwaad.
In onze moderne democratieën schenkt het ontwikkelde en mondige volk, overeenkomstig de rede, gezag aan een zijns inziens waardige leider die dan opkomt voor het welzijn van allen. Reeds in het jaar 396 werd Augustinus op die manier tot bisschop verkozen te Hippo. In meer primitieve tijden stoelde autoriteit op bruut geweld en dreiging. Spreekrecht verwierf men toen niet door bekwaamheidsbewijzen: zoals ook alle andere rechten ontving iemand zijn spreekrecht en zijn autoriteit van hogerhand en meer bepaald van de tiran, aan wie hij dan uiteraard op zijn beurt lippendienst diende te bewijzen. 'Autoriteiten' hadden geen moeite met liegen aangezien niet de waarheid hen van hun voetstuk kon halen, doch enkel de macht, die de waarheid verkrachtte, waardoor het liegen heilige plicht werd. Wie het lef hadden om alsnog voor de waarheid te kiezen, deelden in het lot van Giordano Bruno die in 1600 door de inquisitie levend werd verbrand. Pas in 1999 - ruim vier eeuwen nadat het heliocentrisme wetenschappelijk was bewezen - zegde een kerkvorst deze moord te betreuren.
De leer dat de aarde het centrum van de kosmos is omdat zich in het midden daarvan de hel bevindt die uiteraard het verste af staat van God en de hemel, was één van de talloze bizarre theorieën die mensen uitbroedden en geloofden. En de waanbeelden bleven komen en werden aangehangen tot zelfs in deze tijd: omdat ze in een zeker kraam pasten, ofwel uit pure onwetendheid.
Eén van de intussen ontmaskerde architecten van vervalste theorieën was de Oostenrijks-Hongaarse psychiater Sigmund Freud. Zijn wetenschappelijke artsenopleiding ten spijt, draaide de uitvinder van de psychoanalyse de experimentele methode om: in plaats van op grond van vaststellingen aan theorievorming te doen, schuwde Freud het niet om eerst zijn theorieën uit te denken en vervolgens gevalstudies te verzinnen die dan de eerste verzinsels moesten 'staven'. (1) Het bedrog werd pas relatief recent ontdekt, wat wil zeggen: toen Freud al lang internationale faam genoot, en blijkbaar speelt die faam de waarheid her en der nog steeds parten. Edoch, van vandaag geschoolde deskundigen mag worden verwacht dat zij de dieptepsychologie en de psychoanalyse uit die vervlogen tijd weten te relativeren: harde positieve wetenschap is immers in de plaats gekomen en heeft de ingewikkelde verhaaltjes van weleer over ontwikkelingsstoornissen, wilskacht en wat al niet meer, naar sprookjesland verwezen. Precies zoals de astronomie de plaats innam die zich de godsdienst lange tijd onterecht toe-eigende, kwam de simpele mathematica van een zuivere genetica in de plaats van een hoogdravende maar onwelriekende dieptepsychologie.
Het wil wel vaker gebeuren dat mensen met macht, wetenschappelijkheid voorwenden en aldus schaamteloos het volk bedriegen dat immers in de wetenschap zijn nieuwe God aanbidt. Het gebrek aan terughoudendheid waarmee wetenschapslui - maar eerder nog politici die zich op de wetenschap beroepen - het milieuvraagstuk aankaarten en aanwenden - voor vooral het eigen heil - zegt al genoeg. Ook de wetenschap moet in bepaalde kringen niet langer de waarheid dienen maar wel de macht, en zo is een terugkeer te bespeuren naar het tijdperk der tirannen: zij die spreekrecht hebben, ontvangen dit niet langer van het volk, doch van de oppertiran - het gouden kalf. Waarheid is verworden tot wat geld in 't laatje brengt en liegen spreekt vanzelf omdat niet de waarheid in het geding is maar wel de macht.
Dankzij de genetica weten we nu dat het syndroom van Down te wijten is aan een fout op een bepaald gen, maar voor de ontdekking van Lejeune in 1959 sprak men over 'mongolisme' - een welhaast ethnische classificatie op grond van onder meer schedelmetingen. In de voorgaande eeuwen werden kinderen met deze handicap door hun ouders in de steek gelaten of in krankzinnigengestichten opgesloten. Epileptici en dementerenden maar ook mensen van een vreemd ras werden soms levend verbrand, zoals op de heksenprocessen van Salem omstreeks 1700. De negerslavernij, die eeuwenlang tientallen miljoenen slachtoffers maakte, werd door sommigen gerechtvaardigd met het verhaal dat negers geen ziel hebben, wat dan ook hun zwarte huid verklaarde. Schrijven met de linker hand was tot voor kort nog verboden op katholieke scholen omdat de linker hand de manu sinistra heette, wat wil zeggen: hand van de duivel. Handicaps, ongeluk en tegenslag gelden in vele religies nog steeds als straf en als middel om eigen schulden uit te boeten, wat een moraal van "elk voor zich" goedpraat, en dat is het principe van de wraak die ook in de kern van het katholicisme zit: ofschoon Gods Zoon de vergeving predikt, eist de vader genoegdoening voor het kwaad van Adam door het bloedoffer van het onschuldig Lam: een oog voor een oog, een tand voor een tand.
God schiep hen, man en vrouw, zo staat het in Genesis, maar moeten gelovigen dan andermaal hun ogen sluiten voor de wetenschap - dit keer de genetica - die naast mannen (XY) en vrouwen (XX) ook andere, zij het eerder uitzonderlijke combinaties toelaat van geslachtschromosomen, zoals: X, XYY, XXY, XXXY, XXXXY, XXYY en XXX? En wat doet men met de mensen die niet in het simplistische bijbelse plaatje passen? Moeten zij dan worden geaborteerd? Zal men hen opsluiten? Beschuldigen? Hun ouders beschuldigen of hun verre voorouders? Dit ware ethisch onaanvaardbaar doch dat is wat alsnog gebeurt. De arrogantie van de religie gaat soms zo ver dat zij gelooft te mogen overgaan tot de fysieke verminking van weerlozen, zoals dat hier tot voor enkele generaties gangbaar was bij de castratie van koorknapen en zoals dat nu nog gebeurt in de clitorectomie bij nog piepjonge meisjes. Psycho-sociale verminking dan, is niet minder gruwelijk en zij wordt volop gepraktiseerd in discriminaties welke er paradoxaal genoeg in slagen om zich te legitimeren door zich op bepaalde 'vrijheden' te beroepen, waarvan de zogenaamde 'godsdienstvrijheid' niet de geringste is.
In hedendaagse moraalfilosofieën worden morele en bij uitstek godsdienstige systemen ontmaskerd als georganiseerde methoden van psychosociale druk en controle, daar waar gedragsbeheersing alsnog ontoereikend blijft middels de burgerlijke wet. Van hogerhand opgelegde ethische regels en normen die worden bekrachtigd middels sociale uitsluiting en nog meer gesofisticeerde sancties, worden door de gelovigen geïnterioriseerd en na verloop van tijd spontaan aan het eigen geweten toegeschreven, waardoor de tiran zelf onzichtbaar wordt: hij is gaan postvatten in het hart van elk van zijn slachtoffers die dan zichzelf als diens aanhangers gaan beschouwen en zelf staat hij dan voorgoed buiten schot. Dat duurt uiteraard slechts zolang die tiran zelf geen rivalen heeft, wat wil zeggen: totdat rivaliserende geloofssystemen tot coëxistentie worden gedoemd. Ervan overtuigd dat ze het objectief goede verdedigen, doen de leden van rivaliserende geloofsgroepen niets anders dan elk de door hun eigen tiran opgelegde wetten verdedigen, wat op den duur tot oorlog leidt. Pas na verloop van tijd kan bij de meest verlichte geesten onder hen de waarheid dagen. Maar de hardnekkigheid van het geloof, gekoppeld aan de menselijke hardleersheid, mondt in de regel uit in uitzichtloze conflicten.
Om tal van redenen kunnen geloofssystemen worden geschuwd, maar anderzijds is het bestaan vaak dermate meedogenloos dat men gaat smeken om verlossers en profeten, welke mensen zijn die beschikken over de zeldzame gave om eenieder daarvan te overtuigen dat dit ellendige bestaan slechts illusoir en voorlopig is en dat wij niet ter dood zijn veroordeeld doch uitverkoren voor een eeuwig en een goddelijk hyperleven. De pijn en de wanhoop ingevolge de lugubere combinatie van een niets ontziend levenslot met een onontkoombaar besef daarvan, doet klaarblijkelijk bij velen onder ons een zekering in het hoofd springen, zodat wij tegen alle redelijkheid in gaan kiezen voor een houvast waarvoor wij bereid blijken met ons gezond verstand zelf te betalen. Als dan lieden met veel minder scrupules en die veeleer immuun bijken voor die door merg en been snijdende smart van het Zijn, op die kar gaan springen die naar nergens leidt, dan kan het narrenfeest pas goed beginnen. Wij kunnen monseigneurs met reusachtige, flikkerende mijters, met edelstenen bezette tiara's en met kromstaffen uit ivoor, uitjouwen als het ons goed gaat, maar in tijden van doodsangst, oorlog en pest, zijn wij zelf het die deze tovenaars scheppen, aankleden, op een voetstuk plaatsen en smeken dat zij onze wanhoop verhullen onder hoogdravende gezangen, opgeblazen gebaren en nog veel meer allerzwierigste wind. Eenmaal van zijn ouders beroofd, smeekt de mens weer kind te mogen worden en desnoods zal hij met zijn allerlaatste munten de duivel zelf betalen om die rol op zich te willen nemen en nog eenmaal de illusie van de onschuld te kunnen ondergaan alvorens de stugge dood te moeten smaken.
Hard zijn deze tijden, want ons lot is zonneklaar zoals nooit voorheen in de geschiedenis het geval was. We kunnen nu het leven zien dat - niettemin het onze dat wij zelf bestaan - een onverholen rimram blijkt van enkele mathematisch geordende verzen of structuren, genetica en DNA, eiwitketens, cellen, water, koolstof, stof en as. De formules die ons, die van louter stof nog zijn, tot leven wekken, blijken toverformules zonder meer, al waren wij sinds lang de tijd ontgroeid dat wij in tovenaars geloofden. Het leven is een licht dat aan is en dat uit zal gaan als 't op is - zo simpel als dat. Onze hoop werd uit ons merg gezogen door niets anders dan de eigen nieuwsgierigheid die zich gewis wist voor te doen als machtige wetenschap, verstand en geest, natuurbeheersing, kennis en geheugen, alle ingekleed in goudomzoomde en dieprode mantels, pelsen en fluwelen kussens zonder plooien. Naakt staan wij in de vrieskou te beven, nu de zon voorgoed verging, de ijskap smolt, de zeeën een nieuwe zondvloed moeten baren, een ijstijd of een windhoos die alle talen ooit gesproken door een rietje op zal zuigen en voorgoed zal doen verdwijnen in een kosmisch gat aan het plafond van het trompetterende firmament, alleen nog getooid met ezelsoren.
En zo komt het dat wij hen volgzaam laten begaan, als de tijd is gekomen van hun komst, de allereerbiedwaardigste kanunniken en kardinalen, de aartshertogen naar wie lommerrijke lanen zijn genoemd, de pausen en de prinsbisschoppen uit Venetië en uit Rome. In stoet trekken zij voorbij, schoorvoetend, schrijdend, en wij kijken toe, onze monden vallen open, quasi tandenloos, en wij gaan plaatsnemen op de voorste rij om al was het slechts één druppel van hun zegeningen te ontvangen. Hoog steken hun mijters boven alle hoofden uit, als waren zij torens die tot aan de zevende hemel reikten, lansen strijdend om 't rijk Gods, hun gebaren glijden traag als onweerswolken door de luchten, zij zwijgen in volstrekt alle talen en worden derhalve door niemand misverstaan.
Maar zeg mij dan slechts dit, als hij zijn intrede doet en toegejuicht wordt door het volk, of uitgefloten, of wat dan ook: is hij de Christus in zijn schamel kleed, een kroon van doornen op het hoofd, en zit zijn rug vol bloedige striemen van de geselingen, zweet hij bloed en tranen in Getsemane en zal hij gekruisigd worden samen met de moordenaars en rovers? Of is hij diegene die de Christus oppakken doet, van op zijn onaantastbare troon, en die Hem ver vandaar verjaagt, Hem aanmaant om nooit weer te komen, Hem eraan herinnerend dat Hij nu eenmaal de sleutels van het paradijs aan mannen van de wereld overhandigd heeft, en dat Hij zich maar aan de afspraken moet houden? Kijk slechts toe met aandacht, en zeg mij wie van de twee gij daar ziet, en zeg mij ook waarom, en ik zal u geloven.
J.B., 20.01.2010
Noten:
(1) Verschillende auteurs over psychoanalyse hebben het inzake Freud over pseudowetenschap, illusies, mystificaties, charlatanisme en bedrog. Enkele tot de verbeelding sprekende titels waarnaar verwezen wordt in prof.
Jacques Van Rillaers artikel, getiteld: Verborgen winsten van de psychoanalyse (http://users.telenet.be/allemeesch/KlinPsy/publi/VerborgenWinsten.htm ) luiden: Les Illusions de la psychanalyse (Jacques Van Rillaer, 1981); Souvenirs dAnna O. Une mystification centenaire (Mikkel Borch-Jacobsen, Paris 1995); De Weense kwakzalver. Honderd jaar Freud en de freudianen (Han Israëls, Amsterdam 1999); Mensonges freudiens. Histoire dune désinformation séculaire (Bénesteau J., Belgique 2002); Bruno Bettelheim ou la fabrication dun mythe, alsook: Freud and the question of pseudo-science en: Le Freud inconnu. Linvention de la psychanalyse (Pollak R., Paris 2003, 1998 en 1998(1973)); Was Freud a liar ? (Frank Cioffi, New York 1998 (1974)); The experimental study of freudian theories (Eysenck, H. & Wilson, G., London 1973); Der Fall Freud. Die Geburt der Psychoanalyse aus der Lüge (Israëls H., Hamburg 1993); Folies à plusieurs (Borch-Jacobsen M., Paris 2002); Psychoanalytic politics. Freud's French Revolution (Sherry Turkle,The MIT Press, 1978); Anonymity, neutrality, and confidentiality in the actual methods of Sigmund Freud : A review of 43 cases, 1907-1939 (Lynn D. & Vaillant G., American Journal of Psychiatry 1998).
06-01-2010
Religie
Religie
Religie is aanbidding. Waarom aanbidden mensen goden? Er is een tijd geweest dat mensen dieren aanbaden en op bepaalde plaatsen doen zij dat nog: de heilige olifant, de heilige koe, de heilige aap... Zijn dieren immers niet onafhankelijker dan mensen? Onafhankelijker is volmaakter, en dat wil zeggen: heiliger of goddelijker. Ooit brachten mensen offers aan hun goden, de dieren. Zelfs mensenoffers. Maar deden zij dat in de hoop om in hun gunst te komen en zelf ook, zoals zij, onafhankelijker te worden, heiliger en volmaakter? Beslist niet. Men zegt dat de mensen de dieren vereerden om geen andere reden dan omdat zij uit hen hun levenskrachten putten! Drinken wij sinds oudsher niet de melk van koeien en eten we niet het vlees van runderen, varkens en geiten?
Edoch de mens werd afgunstig op zijn goden, hij stak hen naar de kroon, wilde zelf ook zoals zij worden vereerd en zo offerde op een bepaald moment de mens zichzelf aan zijn medemensen op, als was hij een lam, hét Lam, wiens vlees men voortaan at en wiens bloed men drinken zou, tot het einde van de tijden. De mensen aanbaden sindsdien de mens - zoals kannibalen dat doen. Sindsdien putten mensen hun levenskrachten ook uit medemensen. Sommigen spelen vrijwillig voor goden; anderen worden tot het godendom veroordeeld: zij worden veroordeeld om hun leven lang in werkkampen te slijten.
Wij zegden het al: onafhankelijkheid is een teken van volmaaktheid; hoe meer hulpstukken een wezen nodig heeft, des te onvolmaakter is het. Derhalve zijn de meest eenvoudige wezens ook de meest volmaakte. Helemaal onderaan op de trap naar de volmaaktheid staat de mens, die zelfs een pels mist, hoeven, klauwen, vleugels - noem maar op. Ver bovenaan staan de insecten, daarboven de bacteriën en de virussen en, helemaal bovenaan, de engelen of de geesten die immers enkelvoudig zijn met, alles overstijgend, de godheid zelf, waarvan sommigen zeggen dat Hij dermate volmaakt of behoeftenvrij moet zijn dat hij zelfs zichzelf kan missen. Kwatongen konden derhalve beweren dat het godsonbestaan en derhalve het atheïsme slechts attributen van de goddelijke volmaaktheid waren.
Edoch, vandaag blijkt onze godheid een mens, en zo worden de dingen helemaal op hun kop gezet. Geen wonder dat Lucifer, eens de stadhouder van de Heer, in opstand kwam en waarschuwde tegen een chaos die de hemelse hiërarchie bedreigde. Aldus beschrijft Vondel's Apollion aan Belzebub "de gedaante en 't wezen van de menschen":
Wie zou ons Engelsdom voor 't menschdom willen wenschen,
Wanneer men schepsels ziet, die 't al te boven gaan,
En onder wiens gezag alle andre dieren staan.
Ik zag den ommegang van honderdduizend dieren,
Die op het aardrijk treên, of in de wolken zwieren,
Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewend,
En leven schept in zijn bijzonder element.
Wie zou een ieders aard en eigenschappen ramen
Als Adam? want hij gaf ze op eene rij haar namen.
De bergleeuw kwispelde hem aan met zijnen staart,
En loech den meester toe. De tiger lei zijn aard
Voor 's Konings voeten af. De landstier boog zijn horen,
En d'olifant zijn snuit. De beer vergat zijn tooren;
Griffoen en adelaar kwam luistren naar dien man,
Ook draak, en Behemoth, en zelfs Leviatan.
Nog zwijg ik welk een lof den mensch wordt toegezongen
En toegekwinkeleerd van 't lustpriëel, vol tongen;
Terwijl de wind in 't loof, de beek langs d'oevers speelt,
En ruischt op een muziek, dat nimmer 't hart verveelt.
Had zich Apollion in zijnen last gekweten,
Hij had ons Hemelrijk in Adams Rijk vergeten.
(1)
De daarop volgende beschrijving van het mensenpaar is, zo mogelijk, nog aangrijpender:
Geen schepsel heeft omhoog mijn oogen zoo behaagd
Als deze twee omlaag. Wie kon zoo geestig strengelen
Het lichaam en de ziel, en scheppen dubbele Engelen
Uit kleiaarde en uit been! Het lichaam, schoon van leest,
Getuigt des Scheppers kunst, die blinkt in 't aanschijn meest,
Den spiegel van 't gemoed. Wat lid mij kon verbazen,
Ik zag het beeld der ziele in 't aangezicht geblazen.
Bezit het lijf iet schoons, dat vindt men hier bijeen.
Een Godheid geeft haar glans door 's menschen oogen heen.
De redelijke ziel komt uit zijn tronie zwieren.
Hij heft, terwijl de stomme en redelooze dieren
Naar hunne voeten zien, alleen en trotsch het hoofd
Ten hemel op naar God, zijn Schepper, hoog geloofd.
(2)
De "omkering van alle waarden" waarover in de negentiende eeuw de oudheidkundige en wijsgeer Friedrich Wilhelm Nietzsche sprak, dateert al van het begin der tijden. Vandaag wordt men als volmaakter beschouwd in de mate dat men ook méér accessoires of hulpstukken bezit. De mystieke stilte werd voorgoed vervangen door een concours van symfonieën die elkaar naar de kroon blijven steken in eeuwig durende oorlogen, welke reeds door Herakleitos "de vaders van alle dingen" werden genoemd. En wie niet blind is, die kan in Vondels verzen lezen dat toentertijd de mens de god van de godheid zelve was. Gods volmaaktheid bleek zo groot dat Hij zichzelf kon missen, maar leven zonder god, dat kon Hij niet. Geen wezen - het goddelijke inbegrepen - kan zonder de aanbidding leven.
(J.B., Driekoningen 2010)
Noten:
(1) en (2) Joost Van Den Vondel, Lucifer, treurspel, eerste bedrijf.
02-01-2010
Evolutie, (evolutie)theorie en 'adaequatio rei et intellectus'
Evolutie, (evolutie)theorie en 'adaequatio rei et intellectus'.
Evolutie of Intelligent Design? Zijn de levende wezens geëvolueerd doordat ze zich voortdurend diversifiëerden, waarna dan de minst aangepasten of de zwaksten weggeselecteerd werden terwijl de best aangepasten of de sterksten telkens overbleven, of heeft een verstandige Schepper onmiddellijk elke soort volledig afgewerkt ontworpen?
Dat deze vraag ons meteen op het verkeerde been zet, wordt duidelijk als men in acht neemt dat intelligent handelen of nadenken in feite hetzelfde is als anticiperen op diversificatie en selectie.
Bij diversificatie en selectie moeten voortdurend individuen opgeofferd worden. Maar bij anticipatie zijn die risico's nemende individuen vervangen door gedachtenexperimenten, en zo blijft het (adequaat) denkende individu zelf gespaard.
Gesteld dat de Schepper zou nadenken over hoe zijn schepselen in deze wereld te construeren, dan zou hij pas volmaakt kunnen anticiperen op diversificatie en selectie, door deze natuurlijke processen ook effectief plaats te laten grijpen. Of hij dit dan zou laten gebeuren binnenin zijn hoofd, ofwel in de natuur zelf, zou dan nog weinig verschil uitmaken met betrekking tot het resultaat. Precies zoals het per slot van rekening ook irrelevant is om te kunnen stellen of ons bestaan al dan niet door God wordt gedroomd.
(J.B., 02.01.2010)
26-12-2009
De dingen naar zijn hand zetten
De dingen naar zijn hand zetten
De feiten zijn één zaak, de perceptie ervan is een andere zaak, maar een derde en niet minder reële zaak is het naar zijn hand zetten van de dingen. Die laatste twee kunnen zelfs maken dat de feiten zelf er echt niet meer toe doen.
Een van de meest actuele voorbeelden van die welhaast paradoxale ontwikkelingen der dingen is de manier waarop machthebbers in een mum van tijd de ganse heisa rond het milieu naar hun pijpen hebben laten dansen. Ja, zij die in dit scenario eerst aangevallen werden, wisten de 'agressor' niet alleen te ontwapenen maar tegelijk maakten zij hem belachelijk door in het offensief te gaan met exact die wapens waarmee zij eerst zelf werden bestreden.
Wie herinnert zich niet 1984 met de ramp te Tsjernobyl die eigenlijk de door alle milieuactivisten onverhoopte druppel was die de emmer deed overlopen en die de voorstanders van de zo gevaarlijke en op lange termijn fataal alle leven vergiftigende atoomenergie eindelijk zou doen inbinden? Edoch, anno 2009, amper vijfentwintig jaar later, worden met een gigantisch enthousiasme bij ons te lande maar ook elders in de wereld, kerncentrales heropgestart, en de wegbereiders daartoe blijken nu niemand minder te zijn geweest dan de milieuactivisten zelf met hun jarenlange bewustmakingscampagnes inzake het broeikaseffect.
Fossiele brandstoffen doen het koolstofdioxidegehalte in de dampkring stijgen, die aldus verandert in een serre, met de gevreesde opwarming van de aarde tot gevolg, zo legden de milieumensen het ons uit. Het antwoord van de aandeelhouders van de kerncentrales luidde onverwijld: Precies! En alleen kernenergie kan ons nog redden! En prompt ziet men nu alom reclame in de media en in 't straatbeeld van de 'schone' energie die trein en tram doet rijden; geen woord meer over de tijdbom van de zoutmijnen, al overvol met nu reeds lekkende vaten hoogradioactief afval. Of zijn dat dan kerstcadeautjes aan het adres van onze kleinkinderen?
Het was eigenlijk al te vrezen van zodra de vos de passie begon te preken: een gewezen presidentskandidaat ging prompt de milieutoer op om iedereen te waarschuwen voor de opwarming van de aarde. Hoe kan die man nu geloven wat hij zelf vertelt, zo klonk alras menige kritische stem, als zijn persoonlijk energieverbruik het twintigvoudige bedraagt van dat van de doorsnee Amerikaan en het duizendvoudige van dat van de Indiër!?
Edoch niet alleen de beleggers in kerncentrales konden hier bij nader toezien garen gaan bij spinnen: het mislukken van de milieutop in Kopenhagen, in december 2009, uitgerekend door het protest van de Chinezen tegen de voorgestelde inspanningen, laat de vraag niet langer zwijgen of die zogenaamde maatregelen, die in feite milieuwetten zijn met een niet onaardige impact op de ganse economie, geen verkapte remmen zijn op de nu immers terecht gevreesde want gigantische ontwikkeling van de Aziatische derde wereld welke het Westen nu reeds onder de voet loopt. Men weet toch wel dat de Chinese werkman vrolijk rondkomt met amper een paar euro per dag, terwijl de westerse fabrieksarbeider staakt als hij voor 't zelfde werk het tien- of twintigvoudige niet krijgt. En de tijd dat de fabrieken om die reden konden verhuizen naar ontwikkelingsgebieden is stilaan voorbij; men wist in 't Westen immers goed genoeg dat dit niet kon blijven duren en dat China en ook India in 't spoor van hun verkapte satellietstaat Japan zouden gaan lopen, die met perfecte namaak aantoonde onze meerdere te zijn. Kapen oosterlingen immers niet de grote prijzen weg op bijvoorbeeld vooraanstaande westerse muziekconcours terwijl, omgekeerd, westerlingen de muziek van 't Oosten niet begrijpen kunnen?
Of is het achterdocht vanwege al wie dat beweren? Zijn het dan kwatongen die het gerucht verspreiden dat de vernietigers van moeder aarde, de milieucritici met hun koolstofdioxide- en opwarmingsitems als een inmiddels beresterk geworden trekpaard voor de o zo giftige wagen van de kernenergie spannen? En dat zij dan meteen ook maar dat paard inzetten om gans Azië een rad voor de ogen te draaien en moreel tot stilstand te dwingen? Een feit is dat de nog steeds niet geluwde ruzie in Kopenhagen draaide om exact die kwestie: het Westen wil dat China minder uitstoot, ook al is die uitstoot veel geringer dan de westerse. China daarentegen wil eerst op het welvaartspeil van 't Westen komen vooraleer het de broeksriem aanhaalt. Het probleem is alleen dit: als alle Chinezen plus alle Indiërs een autootje voor de deur zullen hebben staan, dan zullen zij en wij gezamenlijk stikken. Dus moeten wij hier weer àchteruit!
Mensen een rad voor de ogen draaien om hen moreel tot stilstand te dwingen op het ogenblik dat men dit niet langer met geweld kan doen: dat is een kunst waarin ook de religies bijzonder ervaren zijn. "Vriendschap met de wereld is vijandschap jegens God", zo evangeliseerde de maatschappijcriticus die Jezus Christus heette. Maar hij was nog niet goed en wel vermoord, verrezen en ten hemel opgenomen, of reeds werd het christendom aan het Romeinse Rijk verkocht en kreeg deze eens zo linkse beweging het statuut van officiële staatsgodsdienst.
Een instrument in de handen van de wereldse macht is trouwens de islam onverkapt middels haar sharia die het maatschappelijke leven geheel regelt. En ook het boeddhisme en het hindoeïsme werken systeembestendigend en handhaven sociaal onrecht met hun geloof in karma en reïncarnatie: in het geloof dat elkeen in exact die situatie terecht komt welke hij ook heeft verdiend, terwijl men zich niet verbeteren kan tenzij door zelf zijn zonden uit te boeten, vindt men alras een goede reden om de armen over te laten aan hun lot - hun straf - en zich te vergenoegen in de eigen weelde die dan immers de betekenis van de welverdiende beloning heeft.
Tenslotte, waar de religies falen omdat inzake deze systemen heel wat mensen op den duur de schellen van de ogen zijn gaan vallen - heel gewoon omdat mensen vandaag wat langer leven dan in het industriële tijdperk -, neemt een gedeelte van de zogenaamde wetenschap het van de godsdienst over, dit keer niet langer zwaaiend met de hemel en de hel, doch met de vooruitgang welke contrasteren moet met 's mensen leed. In de toekomst zal het allemaal beter zijn - zo aapt de wetenschap nu de religie na: niet de toekomst in de hemel, maar wel deze hier op aarde. Edoch, men hoeft niet eens zo slim te zijn om direct te verstaan dat als die toekomst maar ver genoeg ligt hier vandaan, het dan nog bitter weinig uitmaakt of zij dan de hemel aangaat dan wel de wereld, aangezien zij in dat geval alle twee even fictief blijken te zijn.
Van de regen kan men een reden maken om binnen te blijven, maar voor hetzelfde geld verplicht de regen ons om naar buiten te gaan dansen, en ook met de zon kan men twee kanten op, als men het feit maar naar zijn hand kan zetten. Zo kunnen feiten op zichzelf ons op den duur helemaal niets meer vertellen omdat tussen onze reine zintuigen en de gebeurtenissen in, door allerlei handige mensenbeheersers, argumenten werden geplaatst die interpreteren, doen concluderen en uiteindelijk dwingen in een welbepaald gareel. En het is geen sinecure meer om daaruit nog te ontsnappen; wie dat vandaag nog wagen, worden vaak gewoon als 'teugelloos' beschouwd; terecht, uiteraard, maar ook connotaties zitten in allerlei garelen gevangen; ook connotaties heeft men op de een of andere manier wel naar zijn hand gezet...
J.B., 26 december 2009
25-12-2009
Kenosis
Kenosis
Volgens de woordenboeken is kenosis een theologisch begrip dat teruggaat naar het Grieks en dat zoveel betekent als: leegmaking van zichzelf, afstand doen van het zelf. De incarnatie of de menswording van God, zou volgen uit Gods afstandname van zichzelf, waardoor Hij dan volledig aan de mens gelijk zou worden, behalve in de zonde.
Maar er is ook een omgekeerde kenosis: tegenover de menswording van God, staat namelijk de Godwording van de mens, meer bepaald door zijn kenosis of zelfverloochening. De mens geeft dan de eigen wil op om de wil van God te doen: hij wordt een instrument in goddelijke handen. Bij uitstek de priester is zo'n goddelijk instrument, meer bepaald waar hij de sacramenten toedient, want in het sacrament handelt hij niet langer zelf, maar Christus handelt dan door hem: de priester handelt in Gods naam.
De kenosis in de hier eerst genoemde zin, is een bijzonder moeilijk begrip en ons inziens kunnen wij daar met onze vleselijke hersentjes niet bij: God werd mens om als onschuldig lam te worden geofferd, zodat de menselijke schuld aan God zelf zodoende kon worden vereffend. Wie immers is bij machte om te verklaren waarom God, bij wie wij in het krijt staan wegens fouten van onze verre voorouders, zou zweren bij het wraakprincipe, als immers zijn geïncarneerde persoon - God de Zoon - het verving door de vergeving? (*)
De kenosis in de betekenis van de menselijke zelfverloochening, blijkt al even lastig. Het opgeven van de eigen wil om die van God te doen, volgt namelijk uit de navolging van Christus, die nota bene als eerste de eigen menselijke wil opzij zette om de wil van de Vader te volbrengen. Maar Christus kon dit op zijn beurt pas doen nadat de Vader zelf Hem dat had voorgedaan: de Vader heeft namelijk eerst afstand moeten doen van zijn eigen goddelijkheid om Zoon - mens - te kunnen worden.
Alles op een rijtje blijkt de geschiedenis vreemd verlopen. God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis, met een vrije wil. Maar klaarblijkelijk wilde de mens wat God niét wilde, terwijl er slechts één goddelijke wil kan zijn, en zo vernietigde hij zichzelf: hij werd sterfelijk. Een herstel was zonder Gods hulp onmogelijk en dus gaf God zijn goddelijkheid op, werd mens en bracht dan zijn menselijke wil in overeenstemming met die van de Vader. Die bestond er vooreerst in dat de Zoon boete deed in onze plaats. Vervolgens gebood Hij de mens - de mensheid - om Hem daarin na te volgen.
Kenosis
of het afstand doen van het eigen zelf: het is en blijft een mysterieuze zaak. Vooreerst omdat zij spontaan aan de slavernij herinnert. Slavernij volgt immers uit het niet langer voltrekken van de eigen wil en het onderworpen zijn aan de wil van een ander, wiens bezit men is en door wie men bevolen wordt. Het verschil tussen de kenosis en de lijfeigenschap is dat wie de goddelijke wil voltrekken, dit vrijwillig doen, terwijl slaven onvrijwillig van de eigen wil beroofd zijn.
Het is alweer niet makkelijk te verstaan, want hoe kan men dan vrijwillig de eigen vrije wil onderwerpen aan die van een ander - in dit geval God? Kan iemand wel geheel vrijwillig afstand doen van zijn eigen wil?
Waarschijnlijk is dit mogelijk, maar dan wel pas op voorwaarde dat men a priori het bezít is van die ander. En dat houdt in dat iemands zogenaamde "eigen wil" in feite niét de zijne is. In wat andere bewoordingen moet men dan zeggen dat God beter weet dan de mens zelf, wat goed voor hem is. Is de mens immers niet een schepsel van God?
Het jammere van de ganse zaak lijkt ons de kwestie of die goddelijke wil, welke in een aantal wetten aan ons zou zijn gegeven, ook wérkelijk de wil van God is. Te meer aangezien religies, zoals bij uitstek het katholicisme, vaak samenwerken met wereldse machten terwijl, anderzijds, Christus zelf zegt dat vriendschap met de wereld, vijandschap is jegens God.
De vraag die roet in 't eten gooit, luidt dus of wij niet onszelf bedriegen als wij ons onderwerpen aan wetten waarvan wij niet zeker weten of die wel van God zelf afkomstig zijn. Het lijkt er sterk op dat wij, mensen, daar wij tenslotte kuddedieren zijn, ons verlangen te onderwerpen aan het gezag van een leider terwijl er, anderzijds, ook een daaraan tegengestelde impuls leeft, die namelijk aanzet tot zelfstandigheid en redelijkheid. Als wij onszelf met vermeend goddelijke wetten bedrogen, dan werden wij op onze beurt bedrogen door wie die wetten uitvaardigden onder het voorwendsel dat zij van goddelijke oorsprong waren. Tenminste dit kon men hier dan tegenover stellen, dat ook onze rede een goddelijke gift is, en dat wij haar moeten laten spreken, zeker als wat zij gebiedt, strijdig lijkt met wetgevingen die derden toeschrijven aan God of aan de goden.
Kerstmis is het feest van de incarnatie, die de goddelijke kenosis is: God hangt zijn goddelijkheid als het ware aan de haak, en wordt mens onder ons, om ons de weg terug te tonen via een kenosis die onze menselijke wil aan die van God gelijk moet maken. Het begrip is duizelingwekkend, de theologie die eraan vast hangt is - andermaal - klaarblijkelijk niet voor onze vlezige hersentjes bestemd, en daarom ook vieren wij dit feest niet met onze neuzen in de boeken. Wij braden daarentegen gewoon een grote kalkoen totdat ie een bruin korstje krijgt, we vullen hem op met gehakt en met allerlei pasteitjes, en dan eten wij hem gezamenlijk op terwijl we lachen met Comedy Capers op TV.
***
Niettemin kunnen wie het verkiezen om alsnog met de neuzen in de boeken te duikelen, zich troosten met het feit dat het geloof een gave is, en men derhalve bezwaarlijk als schuldig kan worden beschouwd als men die gave mist. Snijdt het geloof dan redelijk gezien geen hout: ongeloof en rede doen dat evenmin, zoals trouwens de beroemde fabel over Augustinus het ons leert. Wandelend aan het strand, ziet de heilige een kind druk met een schelpje in de weer om alle zeewater over te hevelen in een kuiltje. Als Augustinus opmerkt dat dit niet kan lukken aangezien de zee te groot is voor dat kleine kuiltje, zegt het kind dat wat de theoloog doet, eender is: de waarheden immers over wereld, hemel en hel zijn veel te groot om in zijn kleine hoofd te passen.
Ook het ongeloof is een geloof, voor geen van beide bestaan argumenten, alleen de twijfel blijft. Al gaat de dichter nog een stapje verder waar hij verst (**):
Het leven vlood en d'as blijft in onz' handen. (***)
Waarmee gezegd is dat niet zozeer de twijfel zeker is, maar wel de as: de zekerheid van al wat wàs en niet meer is. Hoeveel keren verschrikkelijker is immers niet het "niet meer zijn" dan het "niet zijn"? Derhalve is de mens zonder een redder, een Messias die het eeuwig leven schenkt, zeer zeker voorgoed verloren. En kijk nu wat een andere dichterziel, in gesprek met God, zelfzeker schrijft:
Daar zoudt Ge mij, mijn leven,
Wat ge mij éens gaaft dadelijk nogmaals geven. (****)
Want men kan weliswaar sceptisch staan tegenover de verrijzenis - het tweede leven - edoch: is 't leven dat wij heden leven dan minder mysterieus? Waar immers blijft de redelijke grond om 't ene aan te nemen en tegelijk het andere te verwerpen?
***
Maar keren we nu terug naar het begrip kenosis en beperken wij ons hier tot de tweede betekenis, daar de eerste ons petje sowieso te boven gaat. Als nu, zoals eerder gezegd, de kenosis in de tweede betekenis, de menselijke zelfverloochening is met het oog op de vereniging met God, dan kan zij zich in de mens pas voltrekken als hij zijn wil verenigt met de wil van God, en daartoe dient hij uiteraard Jezus Christus na te volgen die de mensgeworden God is, omdat er geen discrepantie kan zijn tussen de (volgzame) wil en de (volgzame) daad. Waar immers de wil niet tot de daad leidt, kan er geen sprake zijn van de wil maar dan is er een wens in het geding; de wil onderscheidt zich namelijk van de wens doordat de eerste zich onderwerpt aan de wetten waaraan ook de ganse mens onderworpen is, terwijl de tweede zich aan die realiteit onttrekt. Maar voor zijn 'droom' betaalt de wens dan ook de zware prijs van zijn eigen werkelijkheidsgehalte: een wens heeft geen waarde, geen gewicht; hij kost immers niets, is geheel vrijblijvend en miskent de noodzaak van het getuigenis. Dit zeer in tegenstelling tot de waarheid, waarvan de kracht immers door het getuigenis wordt gemeten. Giordano Bruno werd levend verbrand omdat hij liever zijn leven prijsgaf dan de waarheid, die in dit geval inhield dat de aarde rond de zon draait in plaats van andersom; Bruno stond met zijn leven borg voor de waarheid omdat hij besefte dat er buiten de waarheid geen (waarachtig) leven mogelijk is. In deze wereld verkeert de mens voortdurend in de verleiding om met anderen samen te zweren tegen de waarheid en om dan uit dat complot gezamenlijk persoonlijk 'voordeel' te halen. Uiteraard voor zolang dat kan duren, want leugens hebben geen ander fundament dan dat van de samenzwering, en eenmaal de samenzweerders hebben opgehouden te bestaan, ontbinden uiteraard ook hun luchtkastelen en dan rest alleen nog de waarheid die immers geen mensen nodig heeft om zichzelf te kunnen zijn.
Van kenosis kan voor een mens pas sprake zijn als hij de wil van God voltrekt, wat zoals gezegd ook inhoudt dat hij Gods wil doet of Christus navolgt. Er is namelijk geen wil naast de daadwerkelijkheid, zoals ook goede intenties louter schijn zijn als zij de consequenties van de daad negeren, omdat men niet iets goed bedoelen kan los van de harde realiteit. Daarmee is ook het raadsel van de wil volkomen opgelost, of dan toch voldoende opgelost in functie van wat wij daarmee uiteindelijk allemaal kunnen of moeten aanvangen: willen is doen, en waar iemand zegt dat hij wil lopen, terwijl hij het kan, maar hij blijft zitten, moet men besluiten dat hij liegt. Hij wil dat immers niét, en het bewijs van zijn onwil is het feit dat hij het niet doét. Wie gelijk aan God wil worden, die moet handelen zoals God.
Kenosis
is dan nog louter navolging; meer bepaald is het de navolging van Christus. Edoch, het navolgen onderscheidt zich grondig van het na-apen: het laatste betreft het nadoen van uiterlijke gebaren, het eerste betreft het nadoen van innerlijke gebaren. Geen sinecure, zoals onmiddellijk zal blijken.
Het na-apen is het nadoen van gebaren. Zo kan men iemand nadoen die in de handen klapt, evenwel zonder te participeren aan de extase welke dat gebaar teweegbrengt. Men kan zijn lach maken, krokodillentranen wenen, aandacht of eender welke geestesgesteldheid veinzen of doen alsof, wat wil zeggen: doen alsof men ook meende wat men deed. Bij het na-apen meent men immers niet wat men doet, men heeft het gebaar van zijn motief ontkoppeld.
Oppervlakkig gezien zou men wel eens in de verleiding kunnen komen om te gaan besluiten dat ook acteurs of toneelspelers dit doen: uiterlijke gebaren na-apen zonder daarbij ook maar iets te voelen. Niets is echter minder waar dan dat. De leugen die goede acteurs verkopen, zit namelijk een niveau dieper dan deze die zich op het loutere na-apen verlaat. Goede acteurs apen niet de gebaren na, maar de gevoelens, waaruit gebaren dan spontaan opwellen, zodat toeschouwers niet langer merken dat het spel niet wordt gemeend. En wellicht zijn ze daarvoor in de leer gegaan bij de 'goede bedriegers', van wie gezegd wordt dat ze met de gevoelens van anderen spelen, precies door deze na te bootsen. Ze leven zich in gevoelsmatig in de wereld van een ander in en dat spel houden ze vol totdat ze hun slag thuis kunnen halen. Pas dan blijkt dat hun gevoelens nooit gemeend waren: zij waren slechts een spel dat zich voor werkelijkheid uitgaf. En op die manier verspelen bedriegers letterlijk hun ganse leven.
Dit slechts om duidelijk te maken dat ook inzake de kenosis, de nabootsing van de gevoelens die aan bepaalde daden ten grondslag liggen, helemaal niet volstaat om over zelfverloochening te kunnen spreken. In tegendeel vormen gevoelens daar gebeurlijk zelfs een hinderpaal en is het plichtmatige handelen op louter redelijke gronden vaak verkieslijker. Talloos immers zijn de voorbeelden van lieden met 'vrome' gevoelens, die er tegelijk wonderwel in slagen om het eigen overvloedige bezit op te potten, aldus het christelijke gebod weerstrevend, eerst zijn bezit te verkopen en de opbrengst uit te delen aan de armen, vooraleer Hem ook maar te kùnnen volgen. Even talrijk zijn zij wellicht als al diegenen die verliefde gevoelens verwisselen met de liefde zelf.
***
Edoch, tot welk een allereigenaardigste conclusie leiden deze bevindingen ons nu, want als de navolging van Christus oprecht moet zijn om ook écht te kunnen zijn, en als zij niet een louter na-apen mag zijn, dan is het duidelijk dat wij eerst Christus zelf zouden moeten zijn teneinde Hem écht te kunnen navolgen, en dat is ongetwijfeld een volstrekte absurditeit! Teneinde de mogelijkheid van de kenosis niet als a priori onmogelijk te moeten bestempelen, rest ons bijgevolg alleen nog aan te nemen dat nabootsing zou kunnen worden beschouwd als een efficiënt middel om als het ware van de schil af door te dringen tot de kern, en om het aldus als mogelijk te beschouwen dat men zich, achtereenvolgens, iemands uiterlijke gebaren eigen maakt - namelijk door het na-apen ervan - en dan zijn innerlijke gebaren of zijn gevoelens, en aldus tenslotte ook zijn wezen zelf.
Wat betreft de eerste stap, welke inhoudt dat men zich via de nabootsing van uiterlijke gebaren ook van innerlijke gevoelens eigen maakt, moet worden toegegeven dat niet alleen in toneelscholen maar ook in de hedendaagse filosofie én pedagogie deze stelling heel wat steun vindt. Jonge kinderen dringen immers niet tot de psyche van hun moeder en van anderen door, tenzij via het nadoen van gebaren en meer specifiek ook van mimiek, en zij kaatsen dan de bal terug door op hun beurt innerlijke gevoelens kenbaar te maken middels allerlei lichaamsbewegingen en gelaatsuitdrukkingen die wel universeel lijken en die dus waarschijnlijk ook ingeboren zijn, net zoals ons taalvermogen dat is.
Blijkt dat wij via het uiterlijke innerlijk verbonden zijn én dat dit uiterlijke feitelijk uit het innerlijke afkomstig is, zodat het maken van ook maar enig onderscheid tussen uiterlijk en innerlijk geheel onwettig is. Uiterlijke bewegingen zijn een echo van innerlijke bewegingen, maar ook andersom hebben uiterlijke bewegingen een weerslag op het innerlijke reilen en zeilen van de ziel. De vraag of onze uiterlijke bedrijvigheid in functie van het innerlijke staat, ofwel of onze ziel, die onze innerlijke activiteit is, slechts een onderbouw is van alles wat zich naar buiten toe manifesteert, is dan wellicht zeer onterecht: het innerlijke onderscheidt zich slechts schijnbaar van het uiterlijke en het doet dat op louter conventionele gronden; een barrière tussen die twee is louter artificieel; zowel het ene als het andere zijn niets dan gebeurtenissen en activiteiten waarover wij soms iets te zeggen hebben maar even dikwijls hebben zij hun zegje over ons. Kenosis of navolging door zelfverloochening kan dan niet veel anders meer betekenen dan op de een of andere manier - de duivel mag weten hoe - belanden in de invloedssfeer van hetzij een Goede Herder, die ons dan boven onszelf verheft, hetzij een totalitarist, die allen en alles alleen maar wenst op te slorpen.
J.B., 23-28 december 2009
Noten:
(*) Geef ons dan maar pater Schillebeeckx, over wie G. de Vries in een artikel n.a.v. het overlijden van de theoloog, de kerkhistoricus Jacobs citeert: "
(**) "Verst", van het werkwoord "verzen", afgeleid van "verzinnen".
(***) Felix Timmermans, Adagio, 1945-'46.
(****) San Juan de la Cruz, Geestelijk Hooglied, Carmelitana Gent, 1980, strofe 37.
16-12-2009
Overbevolking?
Overbevolking?
Het milieu gaat om zeep, zo wordt gezegd, en niemand kan daar nu nog omheen want Antarctica gaat aan diggelen en als in een wraak der natuur stevenen gigantische ijsbergen gelijk nooit geziene Titanics op onze schepen af. De Noordpool smelt weg, de zeehonden verdrinken, de golfstroom valt stil en in Noord-West Europa staat een ijstijd voor de deur. Tegelijk is onze flinterdunne dampkring, van koolstofdioxide oververzadigd, een broeikas geworden en ingevolge de opwarming van de aarde verdampen zeeën vol water in luchten die aldus worden bezwangerd van een nieuwe zondvloed. Een van de grote boosdoeners zou volgens sommigen de overbevolking zijn.
In 1798, lang voor het poolijs aan het smelten ging, voorspelde de Britse predikant en econoom, Thomas Robert Malthus (1766-1834), dat de lineair toenemende voedselproductie alras achterloopt op de exponentieel toenemende bevolkingsdruk, en dit uiteraard met massale sterfte door hongersnood tot gevolg. Malthus stelt als oplossing voor dat armen verhinderd zouden worden om nog kinderen te krijgen.
In zijn boek getiteld
An Essay on the Principle of Population, schrijft hij: "Het is noodzakelijk dat men alle kinderen doet verdwijnen welke geboren worden bovenop het bevolkingsaantal dat gevoed kan worden, en dit moet men doen zolang als de overlijdens voor hen geen plaats hebben gemaakt." (1)
Kort daarop pleitten Malthus' volgelingen (de zogenaamde neomalthusianisten) voor anticonceptie en legden zij de grondslag voor een door de overheden gesubsidieerde en op geboortebeperking gerichte, nieuwe sexuele moraal die niet langer steunt op de religie en die, naast een strijd tegen de strafbaarheid van abortus en van buitenhuwelijkse betrekkingen, ook de eugenetica voorstaat en, meer bepaald, de rasverbetering middels het opleggen van Malthus' 'baringsverbod' voor de 'proletariërs' avant-la-lettre. Dit begrip dat de armsten omschrijft die slechts hun 'proles' of hun kroost bezitten, was nog niet geboren, toen reeds een begrip nodig was ter benoeming van hen die op de koop toe kinderloos moesten blijven. Malthus zijn pleidooi gaat zelfs in de richting van het ontzeggen van medische hulp aan deze armen, zodat de natuur beter haar werk kon doen, meer bepaald: selecteren. Dat begrip stond centraal in het werk van Darwin, die een drietal jaren voor Malthus' dood van wal stak met zijn Beagle.
Malthus voorzag de naar hem genoemde catastrofe al in de 19de eeuw, maar hij kon uiteraard niet weten dat na zijn dood de Industriële Revolutie zich echt zou doorzetten, met massaproductie ingevolge de uitvinding en het gebruik van (stoom)machines, waardoor (althans in principe) ineens veel meer mensen gevoed konden worden. Die 'redding' kwam in hoge nood want tijdens Malthus' leven verdubbelde het aantal Europeanen, namelijk van 130 miljoen in 1750 tot 260 miljoen in 1850.
In The Population Bomb van 1968 vergiste ook de beroemde demograaf Paul Ehrlich zich met zijn voorspelling van een catastrofaal voedseltekort met honderden miljoenen doden nog in de zeventiger jaren. Voor 1980 voorspelde hij zelfs een miljard doden en in 1985 zou de wereld op haar grondvesten kraken. De geschiedenis zelf gaf Ehrlich onverwijld ongelijk, maar de man blééf vreemd genoeg een autoriteit inzake demografie: wellicht dankzij een overmaat aan bangeriken onder ons, hangen wij onheilsprofeten aan de lippen. (2)
Volgens de gegevens van de Verenigde Naties, kunnen alle aardbewoners van vandaag makkelijk wonen in de staat Texas. En het wereldbevolkingsaantal zou nog toenemen tot 8 miljard in 2040 om daarna weer af te nemen. (3)
Biedt de nieuwe (onder meer sexuele maar vooral atheïstische) moraal een oplossing aan het probleem van de wereldbevolkingsdruk en zo ook aan het prangende milieuprobleem dat de wereld gijzelt, of hoeft er helemaal niets te worden opgelost en is het al dan niet vermeende populatie- en/of milieuprobleem slechts een alibi voor de ontkerstening van de wereld - als het van sommigen afhangt... door de duivel zelf?
Het paradoxale van het hele geschil ligt wellicht hierin dat de nu onderling strijdende religieuze seksuele ethiek enerzijds, en de seksuele ontvolkingsmoraal anderzijds, hetzelfde doel hebben: hygiëne, gezondheid en dus overleving van het individu maar vooral ook van de soort. Zoals het woord zelf het zegt, streeft de kuisheidsethiek de zuiverheid na, ook en vooral in de meest letterlijke betekenis van 'onbesmetheid'. Steriliteit valt dan als het ware samen met heiligheid en wie besmet worden met ziektekiemen, gaan ijlen: over hen werd niet gezegd dat microben in hen huisden maar wel boze geesten. Kuisheid - ook in de letterlijke betekenis - vergde zelfbeheersing en huwelijkstrouw en onder meer via haar kon de bevolkingsdruk als het ware van bovenaf worden (bij)gestuurd, al was ook het huwelijk op zich reeds een krachtig middel in functie van datzelfde doel, bijvoorbeeld via gezinsplanning en financiering. Het stichten en uitbreiden van gezinnen werd aangemoedigd in het kader van de versterking van het volk.
Nu de wereld klein geworden is en de volkeren als het ware door de mensheid zelf worden onttroond, geloven sommigen - terecht of ten onrechte - dat de mensheid bedreigd wordt door overbevolking, en ook zij grijpen naar de moraal als een probaat middel om vat te krijgen op de bevolkingsdruk. Edoch, waar het ideaal van de grote gezinnen vervangen wordt door dat van de geboortebeperking, is ook de moraal aan een vernieuwing toe en, naast de propaganda voor anticonceptiva, tracht men van hogerhand abortus en euthanasie van een verschrikkelijk taboe om te buigen naar bijna een 'must'. Het is nu reeds 'not done' om een gehandicapt kind te laten geboren worden en straks worden hoogbejaarden met de vinger gewezen, als waren zij schuldig aan het zich toeëigenen van al te veel levenstijd op de kap van de rest van de maatschappij. Euthanasie gaat 'zelfbeschikking' heten en abortus 'geboorteregeling'. Zij worden gekoppeld aan de zogenaamde nieuwe 'eugenetica' die we nog kennen uit das Dritte Reich en die hand in hand gaat met de hoogmoed welke altijd aan de val vooraf gaat.
In de nieuwe moraal, meer bepaald in de seksuele ethiek, wordt nu de zogenaamde 'sex' - in de betekenis van het gebruik van de genitale lusten - ontkoppeld van de 'voortplanting', en wel omdat men de mening is toegedaan dat de voortplanting vandaag niet langer in functie van de overleving staat, doch daarentegen de grootste bedreiging vormt voor het soortbehoud. De ontkoppeling in kwestie is niet uniek en kan bijvoorbeeld vergeleken worden met de opsplitsing van de vroegere jacht in, enerzijds, de voor de gezondheid noodzakelijke beweging en, anderzijds, de hedendaagse, vaak sedentaire arbeid. Ingevolge de vertechnisering van de maatschappij, ontstaat meer zittend werk, maar ons biologisch organisme blijft ten achter op de vooruitgang met een primitieve bewegingsbehoefte waaraan dan wordt tegemoet gekomen via de sport. Men kan het volk zijn beweging niet ongestraft ontnemen want dan ontstaan allerlei zogenaamde beschavingsziekten zoals hoge bloeddruk, zwaarlijvigheid, hartinfarct en kanker. Analoog kan men het volk niet van zijn seksuele activiteit beroven van zodra overbevolking dreigt: men moet deze afsplitsen van de voortplanting omdat zij sowieso het voortbestaan niet langer bevordert doch dwarsboomt. Die situatie is op zijn minst vreemd te noemen, maar indien de overbevolking inderdaad dreigt met een catastrofe, dan is zij eerder realistisch dan vreemd. Sportbeoefening werd ooit door een meerderheid als pervers beschouwd, maar het duurde slechts enkele generaties tot het algemeen inzicht in de zin ervan doorbrak. Hetzelfde zou dan gelden met betrekking tot de veranderde seksuele ethiek. Waar de Kerk zei en nog steeds zegt dat de seksualiteit pas eumoreel is waar zij de procreatie op het oog heeft, moet de procreatieve seksualiteit door de nieuwe moralisten strikt aan banden worden gelegd en wordt tegelijk de recreatieve sex beoefend, bijna zoals de sport van weleer.
Toch is dit "gebruik der lusten", zoals Michel Foucault het noemt in zijn Geschiedenis van de seksualiteit (4), wellicht veel minder pervers dan een andere ontregeling die daarmee samengaat, met name het hardnekkig identificeren van elk nieuw leven met de meest dreigende doodsoorzaak. Waar men het geloof aanhangt dat er al teveel mensen leven, is de nieuwgeborene niet langer het Kerstekind maar veeleer de Satan. Waar mensen geloven te moeten vrezen dat zij door hun naasten onder de voet zullen worden gelopen, zullen zij hun naasten sowieso demoniseren. In de legalisering van abortus voltrekt zich niets anders dan de bestraffing met de dood van de meest weerlozen onder ons voor de schuld van hun bestaan die per definitie nooit bij hen zelf kan liggen aangezien niemand zichzelf verwekken kan.
Een Amerikaans katholiek priester en exorcist oppert in verband met abortus de theorie dat deze slachting der onschuldigen, welke sinds kort massaal over de ganse aardbol wordt verricht, het werk is van demonen die een groot deel van de mensheid in hun bezit hebben genomen. Hij spreekt over rituele slachtingen welke mensenoffers aan de duivel zijn - de duivel hier bijvoorbeeld in de gedaante van het gouden kalf, want heel wat mensen plegen abortus omdat zij het leven van hun kind herleiden tot een stuk van het eigen bezit, hetwelke ze 'wegdoen' als ze het voor zichzelf waardeloos achten. Het is alvast een waarheid als een koe dat bij elke abortus een levend kind wordt gedood nog vooraleer het de baarmoeder verlaten heeft, en indien de vrouw bredere heupen had zodat zij haar zwangerschap niet voortijdig hoefde af te breken - wat nu het geval is bij de mens - dan werden onder de noemer 'abortus', kinderen wellicht gedood tot aan hun eenentwintigste levensmaand in plaats van tot aan hun negende.
In een wereld die steeds meer uitgesproken het bezit wordt van het gouden kalf, moet op den duur niet slechts voor de bestaansmiddelen maar ook voor het bestaan zelf worden betaald en zullen de armsten ook op dit gebied aan het kortste eind gaan trekken. Het wordt geoorloofd om al diegenen te doden die hun verblijf in het rijk van het kalf niet betalen kunnen, en dat recht wordt zelfs een plicht jegens de 'gemeenschap', waaronder moet worden verstaan: de bende der samenzweerders die zich na het verdrijven van de godsdienst, de aarde hebben toegeëigend en zichzelf tot heerser daarover hebben verheven. Zoals Malthus het reeds voorschreef, ruim twee eeuwen geleden, moeten de armen het ontgelden, maar het argument dat Malthus hanteert is bijzonder oneigenlijk: hij gelooft dat steun aan de armen hun aantal alleen maar zal doen toenemen.
Hoe ondoordacht dit argument wel is, wordt duidelijk wanneer men zich rekenschap geeft van het feit dat het de rijken zijn die het milieu uitputten; een relatieve toename van het aantal armen en een inperking van het aantal rijken zou dan uiteraard het milieu in alle opzichten alleen maar ten goede kunnen komen.
Meningen en overtuigingen zijn één zaak, maar een andere zaak zijn de feiten, en één van die feiten is het volgende. De stelling dat er op deze aarde teveel mensen leven, is grondig immoreel omdat wie ze verkondigen, zich impliciet neerleggen bij de gangbare levenswijze van dat gedeelte van de wereldbevolking dat zich te buiten gaat aan een exuberant verbruik van energie en grondstoffen. Eenvoudiger uitgedrukt: in acht genomen het feit dat het energieverbruik en de afvalproductie van Amerikanen het veertigvoudige bedraagt van dat van de Indiase paria's, terwijl het verbruik van bijvoorbeeld 'milieuactivist' Al Gore nog eens het twintigvoudige is van dat van een doorsnee Amerikaan, volstaan amper tien miljoen Al Goortjes om de wereld zogezegd te overbevolken, want hun verbruik zal gelijk zijn aan het huidige verbruik van de ganse huidige wereldbevolking van welhaast zeven miljard mensen. Al Gore's verbruik is het duizendvoudige van dat van een povere Indiër; gesteld dat er op aarde zoveel mensen leefden als er Belgen zijn, maar zij zouden elk zoveel vervuilen als een superrijke, dan was het milieu er met tien miljoen mensen even erg aan toe als nu het geval is. Het is meer dan duidelijk dat niet die tien miljoen mensen maken dat de wereld hen niet meer dragen kan, maar wel hun spilzucht.
Elders hebben wij betoogd dat spilzucht of bovenmatig energieverbruik in wezen een ziekte van het kapitalisme is, net zoals, onder meer, overproductie en de dwang om alsmaar te groeien. Spilzucht is namelijk de ultieme mogelijkheid tot manifestatie van zijn macht, in een systeem waarvan niet de samenwerking maar wel de concurrentie de motor vormt; wie zich in het westen opgewerkt hebben naar de top, die willen daarvoor ook erkend worden, en er rest hen daartoe geen ander middel dan dat zij hun bezit en macht uitstallen, wat door de band slechts ondubbelzinnig zichtbaar wordt in een relatief hoog verbruik. (5) Wie vandaag spreekt van overbevolking en dan de redenering van Malthus volgt, is duidelijk immoreel bezig: hij geeft de voorrang aan een buitensporige levenswijze voor de (schuldige) rijken, boven het bestaansrecht voor de armen - die in de praktijk bovendien kinderen en derhalve onschuldigen zijn. En in dat licht is het zeker niet overdreven wat de hoger genoemde exorcist vertelt, zelfs al was die man waanzinnig: hij stelt namelijk dat in de algemene abortuspraktijk onschuldig leven wordt opgeofferd aan het gouden kalf en dus aan de duivel.
Onze conclusie mag nu duidelijk zijn: de vervuiling en het verbruik moeten naar beneden, en dan kunnen er nog heel wat mensen bij. Maar om dat te bereiken, moet er samengewerkt worden want concurrentie is uit den boze. Daartoe is geen wetenschap nodig of techniek, maar wel een fundamentele wijziging van ethische aard. Het alternatief doemt vandaag reeds voor onze ogen op.
(J.B., 15-16 december 2009)
Noten:
(1) Book IV, Chapter V § 1: Of the Consequences of pursuing the opposite Mode. Oorspronkelijk: "All the children born, beyond what would be required to keep up the population to this level, must necessarily perish, unless room be made for them by the deaths of grown persons". Zie ook:
In twee woorden lijkt de speech van de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede 2009 een geloofsbelijdenis in de rechtvaardigheid en in de kracht van de menselijke tussenkomst in de geschiedenis. (
"Our actions matter, and can bend history in the direction of justice.") Een weigering van het fatalisme, een ode aan de rede. Maar hoort men dan niet plotseling een valse noot? Het luidt immers ineens dat ook de rede haar grenzen heeft en dat daar het geweld het van haar moet overnemen. ("To say that force is sometimes necessary is not a call to cynicism - it is a recognition of history; the imperfections of man and the limits of reason.") Het gebruik van geweld is namelijk noodzakelijk en zelfs moreel gerechtvaardigd als een land wordt aangevallen en zichzelf dan moet verdedigen. Zo was zonder een militaire tussenkomst Hitler niet te verslaan en sinds W.O.II werden ook afspraken gemaakt om de wereldvrede te bestendigen. En dat is ook goed gelukt, gelooft Obama. Uiteraard vergt elke oorlog offers, maar als we ons vrijheidsideaal niet verdedigen, dan verliezen wij onze vrijheid ook en wat is vrede zonder vrijheid waard? Wie de mensenrechten genieten, die hebben ook de plicht om ze elders te doen naleven: de overtuiging dat alle mensen uiteindelijk hetzelfde willen, namelijk persoonlijke vrijheid en geluk, rechtvaardigt de militaire tussenkomsten ter verdediging daarvan, als zij door regeringen met de voeten worden getreden. Echte vrede vereist dat afspraken en regelgevingen moeten kunnen afgedwongen worden met sancties en zonodig met geweld. Zo is er de noodzaak om de verspreiding van atoomwapens tegen te gaan en ook volkerenmoorden binnenin naties en schendingen van mensenrechten vereisen en rechtvaardigen ingrepen van buitenaf. De afwezigheid van openlijk geweld is nog steeds geen vrede: rechtvaardige vrede vereist vrijheid voor allen en respect voor de mensenrechten. Tenslotte vereist echte vrede ook economische stabiliteit, nodig voor ieders ontwikkeling en geluk. Obama citeert Kant als hij zegt dat elke religie hetzelfde nastreeft, met name de wil om anderen te bejegenen zoals ook wij wilden dat zij ons bejegenden. We zijn onvolmaakt, zo besluit hij, maar we kunnen tenminste naar de perfectie streven: alleen zo ontsnappen we aan het fatalisme en zetten we het verhaal van de menselijke vooruitgang verder.
"Verantwoorde oorlog"
Barack Obama, president van de Verenigde Staten van Amerika, ontvangt op 11 december 2009 te Oslo de Nobelprijs voor de Vrede en bij die gelegenheid verdedigt hij het begrip van de "verantwoorde oorlog" ("the concept of a just war"): een oorlog die màg én moét. Maar is dat geen contradictio in terminis?
Zelfverdediging is gerechtvaardigd, en zo ook oorlog uit zelfverdediging, zo weerklinkt het door de eeuwen, zelfs door de mond van heiligen zoals Thomas Aquinas, de allergrootste katholieke kerkvader. Maar dit doet niets af van het feit dat oorlog geweld is. Geweld is niets anders dan het tot de hoogste wet verheffen van het recht van de sterkste. En voor wie er nog mochten aan twijfelen: het recht van de sterkste is de volstrekte wettelóósheid. De koopwaar van Obama is bijzonder precair maar wat zijn de alternatieven?
Burgers de oorlog insturen
Wanneer vrouw en kind worden bedreigd door een niets ontziende vijand, moet de man niet op de loop gaan, althans niet zonder vrouw en kind. Men kan vluchten voor een vijand zoals men ook vlucht voor een tornado, een aardbeving of een andere naderende natuurramp. Vluchten is geen lafheid voor een kapitein die eerst iedereen in veiligheid brengt en die tot de laatste man aan boord blijft.
Terugvechten is minder verkieslijk dan vluchten van zodra men daarbij datgene risceert dat men, koste wat het wil, tegen de vijand wil beveiligen . In het geval men zich de sterkste weet, rijst de vraag hoevéél sterker men wel is: is men absoluut de sterkste zodat men niemand van zijn manschappen risceert? Of is men slechts sterker in die zin dat men op een eindzege mag hopen met relatief wéinig slachtoffers?
In het eerste geval is het beslist niét gerechtvaardigd om de vijand preventief uit te schakelen want van zelfverdediging kon dan bezwaarlijk sprake zijn. Bij het tot wet worden van het recht op preventieve oorlog, kon geen mens zich ooit nog veilig voelen. En als terugvechten zonder 'offers' onmogelijk is terwijl de vlucht geen optie meer kan zijn, dan kan men beter spreken over 'risico's' dan over 'offers', aangezien 'offer' een term is die veeleer past in het kader van kamikaze of van zelfmoordterreur. Risico's daarentegen kunnen uit het leven niet worden uitgesloten. Zelfs bij het slapen stellen we ons bloot aan gevaren die we hadden kunnen voorkomen indien we maar wakker waren gebleven. Veel prangender is de vraag of wij risico's mogen nemen waarvan niet wijzelf de dupe kunnen zijn, maar derden: onze eigen kinderen, maar gebeurlijk ook de vijand... en zijn kinderen.
De goede herder
In de parabel van de goede herder, vertelde inmiddels tweeduizend jaar geleden Jezus Christus het verhaal van een verloren schaap dat door zijn herder wordt teruggehaald uit de woestenij. De Zoon Gods spreekt van een goede herder omdat die, om amper één van zijn schapen te redden, zijn eigen leven op het spel zet en de rest van de kudde achterlaat.
De zaak is deze, dat de schapen aan de zorg van deze herder werden toevertrouwd en dat hij daarover bijgevolg verantwoording zal moeten kunnen afleggen: over de kudde, maar evenzeer over het lot van élk van de schapen. Wat er met hém gebeurt als hij zich in de woestenij begeeft om een verloren schaap terug te halen, is dan niet langer zijn zaak: dat is de verantwoordelijkheid van zijn opdrachtgever.
Een herder die bij het tellen van zijn schapen merkt dat hij er eentje tekort komt, maar die zich er makkelijk vanaf maakt met het argument dat hij er nog genoeg overhoudt, kan beslist géén goede herder zijn. Immers, als zijn opdrachtgever hem zou vragen waarom hij dat ene verdwaalde schaap niet terug ging halen: wat anders kon hij antwoorden dan dat hij zijn eigen leven niet op het spel wilde zetten voor een schaap? Edoch, in dat antwoord zou hij uiteraard zijn opdrachtgever beledigen, en die zou hem terecht wijzen met de woorden: hoe zou ik u een taak opdragen waarvan ik wist dat ze uw leven in gevaar bracht!? Dan bracht ik immers meteen de kudde in gevaar die ik u had toevertrouwd!
"Bemint uw vijanden!"
Het is beslist niet zo dat Obama zijn schapen de woestenij in stuurt. Veeleer is het omgekeerde waar en wil hij verloren schapen - die weliswaar aan àndere herders toebehoren - in de woestenij gaan redden: in Irak, in Bosnië en op nog tal van andere plaatsen. Maar dat doet hij niet eigenhandig zoals de goede herder uit de parabel. Hij zend daarentegen zijn schapen uit en hij vraagt hen om voor herder te gaan spelen in den vreemde. Voorwaar deed Christus dat ook met zijn apostelen, en de Kerk doet dat nog met haar zendelingen vandaag, maar Christus gaf wel eerst zelf het voorbeeld en zijn volgelingen handelen uit vrije wil. Zolang de vrijheid van de missionarissen wordt gerespecteerd, lijkt die handelwijze sluitend. Is het immers niet omwille van de vrijheid dat troepen worden uitgestuurd?
Een ander probleem duikt op waar aan zendelingen gevraagd wordt dat zij zouden doden. Christus vroeg aan zijn apostelen dat zij hun leven zouden geven voor hun naasten, zoals Hij zelf hen dat had voorgedaan. Omtrent de vijand zegde hij niét dat die gedood moest worden: "Bemint uw vijanden!" was zijn devies en is dat niet het tegendeel van doden? Stelde Obama Jezus Christus in zijn schaduw als hij beweerde dat het verlangen naar vrede niet volstond om die te realiseren, en dat derhalve geweld soms nodig was? Volgens Christus immers kan vrede niet het resultaat van oorlog zijn ("Wie het zwaard hanteert, zal omkomen door het zwaard"); volgens Hem is vrede een vrucht van de liefde.
Mag een herder zijn schapen de wildernis in sturen met de opdracht daar herder te gaan spelen over de schapen van een ander? Als die andere herder dat niet wil, dan brengt de eerste zodoende zijn eigen schapen toch alleen maar in gevaar? En dat lijkt tenminste iets heel anders dan zijn eigen leven te risceren voor één schaap, of niet? Een leger wordt niet beduidend zwakker bij het verlies van slechts één soldaat, zoals ook een politicus zijn job niet zal verliezen als hij slechts één stem moet missen, maar zijn mensen dan te herleiden tot de kudde die ze vormen en dus tot het aantal waartoe ze trouwens ook ter gelegenheid van de verkiezingen worden herleid?
Het bestaan van het kwaad rechtvaardigt volgens het christendom de oorlog niet omdat het kwaad - alvast in de analyse van de heilige Augustinus - geen identiteit en zelfs geen entiteit is die men doden kon: het kwaad is daarentegen een tekort, meer bepaald is het kwaad niets anders dan een tekort aan het goede. Het wordt derhalve pas bestreden door het goede zelf, en dat is dan ook perfect in overeenstemming met het gebod: "Bemint uw vijanden!" De tragiek van de oorlog ligt hierin, dat door de identificatie van het kwaad met bepaalde personen - 'vijanden' - die men dan doodt, men zichzelf terstond transformeert in de moordenaar die men bestrijden wilde, en zo plant het kwaad zich alleen maar voort.
Of Obama het bij het rechte eind heeft met zijn 'gerechtvaardigde oorlog', is onzeker: dit zijn immers bijzonder moeilijke kwesties, zaken die het loutere denken te boven gaan. Zeker is wel dat er godsdiensten bestaan die zich veel beter lenen tot de ondersteuning van dat concept van een 'gerechtvaardigde strijd', dan het christendom.
De vijand binnenin
Maar er doet zich vandaag nog een andere bijzonderheid voor inzake oorlog; een verontrustende zaak die misschien wel de eigenlijke doch verborgen vijand aan het licht kon brengen en die daarom niet mag veronachtzaamd worden. Men ziet immers dat de crisis, ook in het thuisland, een grote groep mensen treft die voordien welstellend waren. Deze slachtoffers lijden honger en kou. Armoe is geen schande, maar toch zijn zij vooral voor de oneer op de vlucht, en zij zien zich genoodzaakt om aan het front te gaan vechten in de hoop aldus hun families bij te kunnen staan. De nood is immers zo groot dat deze burgers uit hun woningen worden verjaagd. Maar het zijn geen vreemde en vijandige volkeren die hen de straat op jagen; welneen: het zijn hun eigen landgenoten die dat doen! Meer bepaald zijn het de kapitaalkrachtige burgers - de eigenaars van de woningen waarvoor zij niet langer de huur kunnen betalen - die hun medeburgers meedogenloos in de kou laten staan, en die zich aldus als hun vijanden ontpoppen...
Want is het niet verbluffend hoe gedwee allen knielen voor het gouden kalf dat feitelijk het egoïsme vertegenwoordigt dat misschien wel onze grootste vijand is? Is het niet verbazingwekkend hoe volslagen kritiekloos elkeen zich neerlegt bij de orde van het geld? En met welk een vanzelfsprekendheid het brute egoïsme zijn rechten opeist, óók al zijn de schuldeisers de medeburgers van de schuldenaren en treft hen geen verwijt inzake een crisis die de vrijheid in de weg staat en die tenslotte een kind is van de ongebreidelde hebzucht?
(J.B., 12-13 december 2009)
07-12-2009
Het leven als losprijs voor de Liefde
Het leven als losprijs voor de Liefde
Als het inderdaad zo is dat deze wereld des duivels is, dat de dienaren van het gouden kalf het hier voor het zeggen hebben en dat bijgevolg de misdaad loont, dan is voor de rechtvaardige het loon van de wereld ondank, zoals het aloude spreekwoord zegt.
Edoch, ook al zullen aan gene zijde van de dood de onrechtvaardigen hun loon al ontvangen hebben: aan deze zijde is voor wie zich niet met de afgod compromitteren, de term 'ondank' veel te zwak om uit te drukken wat zij te verduren krijgen.
Het zich borg stellen voor waarden die verder reiken dan het onmiddellijke voordeel, eist immers een tol die hier en nu betaald wordt met het derven van uitgerekend al die zaken waarop de duivel sinds de zondeval het monopolie zegt te hebben verworven.
Wie verzaken aan geld, macht en lusten, vergissen zich als zij geloven dat zij dan verder maar met rust gelaten zullen worden want de mammon wordt ferm beledigd door wie niet voor hem knielen willen en hij zal dan ook niet nalaten om zich te wreken overeenkomstig zijn (niet geringe) arrogantie.
Hij heeft het immers zo geregeld dat zonder zijn wereldse goederen men ook louter natuurlijkerwijze niet leven kan, heel eenvoudig omdat het kalf de bevrediging der natuurlijke behoeften op een bijzonder doortrapte manier voorwaardelijk heeft gemaakt.
Vraag dat bijvoorbeeld maar eens aan mensen zonder papieren of, eenvoudiger nog, aan mensen met een hongerig kroost en geldgebrek: geldgebrek is gebrek aan voedsel en aan leven sinds de duivel het leven op aarde aan zich onderworpen heeft en hij middels dit leven in zijn klauwen gelooft de godheid te kunnen sarren.
Ooit werd de kop van de wereldheerser op de klinkende munten afgebeeld, omdat uiteindelijk hij het is die borg staat voor de waarde der betaalmiddelen. Hij staat er borg voor omdat al wie de waarde van het geld niet respecteren, door hem met geweld daartoe gedwongen zullen worden.
Zo zullen reeds al diegenen die het nalaten om geld te verwerven - ongeacht of zij dat middels zweet en tranen doen ofwel door leugen, diefstal en bedrog - niet alleen maar dat geld moeten derven: zij zullen op de koop toe honger lijden, kou en onrecht.
En zij die geld willen verwerven teneinde de honger, de kou en het onrecht te ontvluchten, zullen daarvoor betalen met gelijke munt, wat wil zeggen dat zij in het zweet des aanschijns zullen wroeten: zo immers zullen zij wéér honger lijden, kou en onrecht.
Behalve uiteraard als zij hun toevlucht nemen tot het overtreden van de goddelijke wet, want pas dan zullen zij in het kalf dat immers de godheid naar de kroon steekt, hun ware bondgenoot hebben gevonden.
En zo komt het dat wie getuigen willen voor waarden die het onmiddellijke voordeel overtreffen - zoals bij uitstek de liefde dat doet - daarvoor met leed betalen moeten en uiteindelijk ook met het leven zelf.
Alleen op die manier kan gewicht in de schaal geworpen worden dat haar doet overhellen in het voordeel van wie daar recht op hebben.
De liefde immers staat geheel boven het leven: zij is het die het leven levend maakt; zonder haar is het voor al diegenen die in leven zijn eender of zij leven want zonder haar zijn zij feitelijk al dood.
En dat ondervinden zij ook, in die laatste dagen, in het eschaton van de geschiedenis, als immers de grote verkoeling over de wereld komt nadat de cherubijnen de laatste kinderen Gods zullen hebben teruggehaald.
(J.B., 6 december 2009)
18-10-2009
Mirakels en geloof
Mirakels en geloof
Ter gelegenheid van de heiligverklaring van pater Damiaan van Tremelo, wordt her en der weer over mirakels gesproken omdat een heiligverklaring, trouwens evenals een zaligverklaring, een mirakel vergt door toedoen van de heilige in kwestie. Met betrekking tot het mirakel dat het licht op groen zette voor de heiligverklaring van Damiaan, werd in oktober 2009 door een Vlaamse televisiezender een reportage uitgezonden over het mirakel in kwestie en daarbij werden ook enkele kritische vragen gesteld die beslist niet bevorderlijk zijn geweest voor het geloof in wonderen. Maar betrokken priesters antwoorden daarop dat de term 'mirakel' afkomstig is van het Latijnse 'mirum', wat verwijst naar al wat wonderbaarlijk is en niet zozeer naar wat perse de natuurwetten zou tarten.
Met de term 'natuurwet' komen we overigens in een vaarwater terecht dat in feite veel chaotischer kolkt dan het beekje van alle wonderen tesamen. Natuurwetten bestaan immers niet: zoals de ongelovige David Hume het nauwkeurig becijferde en verklaarde, zijn die wetten niets meer dan afgeleiden uit de zogenaamde "wet der gewoonte": wie gewoon is te zien dat op aarde alle stenen vallen, die leidt daaruit de valwet af, en daarmee is principieel alles over natuurwetten klaar en duidelijk gezegd. Op de keper beschouwd, zo merkt Hume op, is de overgang van onze ervaring (dat stenen vallen) naar de zogenaamde wet (die de valwet is), feitelijk ongeoorloofd want niet helemaal correct. Het is niet omdat ik tot op heden elke morgen wakker ben geworden en ben opgestaan, dat ik dit tot een wet mocht uitroepen en mocht besluiten dat ik elke ochtend wakker worden zal. Sowieso zit er op zijn minst een zekere speling op die zogenaamde natuurwetten, en vaak worden zij door verborgen variabelen vroeg of laat onderuit gehaald.
Een wonder is uiteraard geen onmogelijkheid, aangezien het zich tenminste nu en dan toch voor iedereen zichtbaar blijkt voor te doen en in feite doet het zich voortdurend voor, zoals er geregeld wel iemand is die de lotto wint of zoals tallozen 'toevallig' op dezelfde dag verjaren. Dat deze 'toevalligheden' zich voordoen, verschijnt vanuit het globaliserende standpunt van de kansrekening zelfs als een noodzaak en op die manier is het ook wegens de beperktheid en wegens het voorlopigheidskarakter van onze kennis noodzakelijk dat er speling zit op alles wat wij voor waar en voor onmogelijk houden.
Verwondering is overigens ver te zoeken waar onze geest er niet voor open staat: daar zal die immers evengoed wegblijven als de beelden en de geluiden wegblijven uit blinde ogen en uit dove oren. Want aan een tekort aan zonlicht is het zeker niet te wijten dat de blinde niet kan zien, en een tekort aan geluiden maakt ook niet dat doven niet horen kunnen. En verder gebeurt het ook veelvuldig dat, op klaarlichte dag, ogen die gezond zijn, niets hebben gezien, of dat oren die horen kunnen, van een ganse uiteenzetting niets lijken te hebben vernomen, alleen omdat die ogen niet keken en die oren niet luisterden. Het kijken en het luisteren onderscheiden zich van het zien en het horen hierin, dat zij naast het licht en het zien, naast de geluiden en het horen, ook nog de aandacht hebben, welke de wakkerheid is van de persoon met betrekking tot datgene wat aan hem zintuiglijk of anderszins verschijnt.
Sommigen onder ons kunnen zich nog de tijd herinneren dat er geen televisie bestond. Toen de eerste toestellen in omloop kwamen, sloegen zij alle mensen zonder uitzondering met verbazing of verwondering. Maar vandaag is er geen kind meer dat zich afvraagt hoe het mogelijk is dat wij beelden zien van mensen in een ander land. Hetzelfde geldt voor de telefoon, de auto, en uiteindelijk voor elk van onze uitvindingen. Maar uitvindingen zijn geen menselijke maaksels: de elektriciteit heeft een eeuwigheid op ons gewacht in de bliksems van het ontij om door ons gekanaliseerd en gebruikt te kunnen worden; hij was altijd een mogelijkheid, die zich door toedoen van omzeggens één man (in dit geval:Benjamin Franklin) opeens realiseerde en dan een verworvenheid was voorgoed. Op dezelfde wijze was er steeds de ether en de mogelijkheid om daar beelden doorheen te sturen, en alles wat zich ooit realiseert, heeft uiteraard steeds al als mogelijkheid bestaan. De verwondering is er altijd wel, heel in het begin, maar zij verdwijnt, om nooit meer weer te keren, wellicht ingevolge een arrogantie waarin de ondankbare mens geneigd is om alles wat goed is, toe te schrijven aan zichzelf.
En zo hebben wij uiteindelijk mirakels meer dan nodig: nieuwe prikkels die ons heel even doen opkijken, die onze aandacht wakker maken voor een ogenblik en die ons voor dat moment bevrijden uit de kerker van zelfvoldaanheid, van ondankbaarheid en zelfs van solipsisme waarmee we onszelf van het licht van de grote dag beroven. Mirakels zijn welbeschouwd niets anders dan tekenen van genade en zij bieden ons zelfs de mogelijkheid om niet slechts datgene wat zij een ogenblik belichten, maar principieel al het goede van het leven, weer in het licht van hun nieuwheid te zien.
(J.B., 18.10.2009)
16-10-2009
Droom en werkelijkheid, goed en kwaad
Droom en werkelijkheid, goed en kwaad
Van Rembrandt is bekend dat hij zich voor zijn kunstwerken vaak inspireerde op vage en chaotische schimmelvlekken en schaduwen op muren en plafonds. Men hoeft trouwens geen artiest te zijn om bijvoorbeeld in de wolken een fraai gezicht te zien. Menig fabrieksarbeider zal getuigen dat uit het constante lawaai van machines op den duur een melodie te voorschijn komt, en de hit "To the machine" van de legendarische popgroep Pink Floyd is, zoals elkeen dat kan horen, ontegensprekelijk rechtstreeks uit het machinegeraas zelf geboren. De Schepper van hemel en aarde tenslotte, bracht volgens het ontstaansverhaal in Genesis de wereld helemaal niet uit het niets tot stand, doch uit de chaos en de woestenij die in het begin der tijden heerste. Op de keper beschouwd is het niets zelf trouwens ook niet anders denkbaar dan als een 'chaotisch iets'.
De cruciale vraag luidt nu of uiteindelijk niet alles wat er is - of dan tenminste toch alles waarvan wij kunnen veronderstellen dat het er is, wijzelf inbegrepen - voortgekomen is door de projectie van dromerige fantasieën op het niets of op de chaos. Toegegeven, het is een ietwat vreemde vraag die denken doet aan de mythische slang die zichzelf in de staart bijt, maar het is niettemin een vraag die zich menigmaal opwerpt en die vaak ook talloze vermeend realistische wereldbeelden naar de prullenmand heeft verwezen.
Zogenaamde realisten zullen immers geneigd zijn om aan te nemen dat dromen afgeleiden uit de werkelijkheid zijn en dat zij dus de werkelijkheid nodig hebben om te kunnen bestaan, zoals ook de illusie van Magritte's "pipe", die immers van verf op doek is en daarom "pas une pipe", wél echte verf nodig heeft om zich te manifesteren. Evenzo, zeggen zij, kunnen dromen niet bestaan zonder echte en klare gedachten... in echte (lees: materiële of stoffelijke) hersenen.
Edoch, sinds geruime tijd moet hierbij worden opgemerkt dat niet alleen de droom vaag en chaotisch is: ook schijnbaar klare gedachten zijn dat, en zelfs hersenen: de stof waarvan naïeve realisten lange tijd geloofden dat zij solide was, blijkt als men ze van wat naderbij nauwkeurig observeert, louter chaos.
Stof immers kan niet zonder vorm bestaan - om te beginnen - en vorm is chaos totdat een wezen zoals u en ik daarin iets gaan herkennen. Een wezen zoals u en ik, maar ook de schepper van hemel en aarde speelt hier mee want hij kan uiteraard tenminste presteren wat ook zijn schepselen doen. Een kristal heeft een chaotische vorm totdat u en ik daar 'rechte' en 'meetkundige' 'vormen' in herkennen... maar uiteraard zijn die vormen ook los van onze waarneming een feit, maar dan alleen omdat God ze als zodanig herkent.
Die laatste opmerking mag dan vreemd lijken: zij is van het allergrootste belang en de ganse geschiedenis van het ernstige menselijke denken heeft daar ook nooit omheen gekund. Als het bestaan van vormen afhangt van bewuste herkenning of dus van bewustzijn, en als zodoende een vorm geen zijn heeft zonder een bewustzijn... terwijl uiteraard geen enkel stukje stof zonder vorm kan bestaan... dan betekent zulks meteen dat stof los van bewustzijn onbestaande is. Wie dan nog blijft geloven in het solide karakter van de materie, die moet uiteraard ook aannemen dat er, naast de vergankelijke mens, een onvergankelijk wezen is in wiens bewustzijn de stof voortleeft wanneer de mens en de andere bewuste schepselen er niet (meer) zijn of er nog niet waren. En is dat laatste niet in twee woorden wat bisschop Berkeley beweert?
Wat op het eerste gezicht ingewikkeld lijkt, kan ook eenvoudig worden gezegd: er bestaat geen stof zonder vorm, daarmee zal elk weldenkend mens het eens zijn. Maar er bestaat uiteraard ook geen vorm zonder vormherkenning. Wie in een welbepaalde vorm een huis ziet, die doet dat omdat hij dat huis herkent en dus ook als zodanig kent. Een huis, een cirkel, een welbepaalde kleur en noem maar op. Zelfs een beweging kan niet worden waargenomen zonder wezens die benul hebben van het tijdsverloop, en men zou zelfs gaan denken dat tijd pas kan beginnen met bestaan als er eerst wezens bestaan die hem meten.
Geen stof zonder vorm, geen vorm zonder vormherkenning en dus zonder een wezen dat zich van vormen welbewust is. Als materie zonder de mens blijft voortbestaan (en dat is wat materialisten geloven, want zij beschouwen mensen als wezens die uit de materie geboren zijn) dan kan dat alleen dankzij het goddelijke bewustzijn. Een materialist die niet in god gelooft, spreekt bijgevolg zichzelf hard tegen. Maar hier zit uiteraard nog heel wat meer in dan wat nu gezegd kan worden...
De werkelijkheid van een kunstwerk is uit de droom ontstaan en dat geldt ook voor de werkelijkheid van zowat élk menselijk maaksel: het komt voort uit onze fantasie die echter niet geheel losstaat van de realiteit: elke fantasie moet zich aan de werkelijkheid voeden ofwel inspireren, evengoed als de werkelijkheid zich inspireert aan wat fantastisch is. Er ligt een land van onbepaaldheid tussen het echte en de droom, dit land kan groeien ofwel krimpen, het vormt een grens die gevaarlijk is als drijfzand, want het is zowaar een bron - dé bron - van al wat is en niet is. Dit grensgebied is onbepaald maar tegelijk bepalend voor datgene wat het afgrenst, het is gevaar omdat het niets dan onzekerheid is, het is een tol die men betalen moet op straffe van het wegzinken van alles in het niets.
Maar wat dan gezegd als wij aannamen dat er géén god was en dat, bijgevolg, het bestaan van al het stoffelijke volgde op dat van ons bewustzijn? Met andere woorden: wat gedaan indien de stof hetzelfde statuut had als de droom, en indien er aldus geen onderscheid was tussen beide?
In dat geval zou de fantasie waarvan de inhoud immers per definitie van fantaserende wezens afhankelijk is, nimmer eenduidig kunnen zijn, aangezien elkeen het zijne wel bedenkt en samenhang dan heel ver te zoeken was, ja, geheel onmogelijk werd. Het onderscheid tussen werkelijkheid en droom is nodig voor het voortbestaan van onze vrijheid zelf, zo blijkt aldus, en zoals die grens vaag is, die het echte en het gedroomde uiteen houdt, zo ook is onze vrijheid zelf niet voor de volle honderd procent eenduidig. Onze vrijheid én ons eigen Zijn: ze zijn er niet, ze zijn er veeleer bijna, en of ze er ooit helemààl zullen zijn, lijkt wel af te hangen van de inspanningen die wij ons getroosten, allen samen, om de grenzen te eerbiedigen tussen wat echt is en wat niet. Weliswaar zijn wij daar ietwat blind of dom, maar wellicht precies daarom transponeren wij 't probleem van echt en onecht naar dat van goed en kwaad dat daar uiteindelijk zeer diep mee samenhangt.
(J.B., 16.10.2009)
15-10-2009
Geloof en toeval
Geloof en toeval
Men kan mensen niet opdelen in wie zichzelf gelovig en ongelovig noemen, of wie daarvoor doorgaan; mensen zijn veeleer te verdelen in, enerzijds, zij die de lijdenden de rug toekeren en, anderzijds, zij die het voor hen opnemen
. Dat is het oordeel van de Franse Rooms-katholieke priester en stichter van de Emmaüsbeweging die armen en daklozen bijstaat, Abbé Pierre (1912-2007).
Deze filantroop was werkzaam o.m. bij de clochards in Parijs en onlangs nog werd hij door het televisiepubliek verkozen tot derde grootste Fransman aller tijden. Zijn ethiek is die van de Barmhartige Samaritaan.
Edoch ook de ethiek van de atheïstische Gentse moraalfilosoof Etienne Vermeersch (Universiteit Gent, de school van Leo Apostel) , die vecht voor de legalisering van abortus en van euthanasie, noemt zich graag een Barmhartige Samaritaan-ethiek, en Vermeersch deinsde er niet voor terug om Barmhartige Samaritanen zoals bijvoorbeeld de zaligverklaarde stichteres van de Zusters van Naastenliefde en Nobelprijswinnares voor de Vrede in 1979, Moeder Theresa, geboren Agnes Gonxha Bojaxhiu, te bekritiseren omdat zij al die miljoenen "ongewenste sukkelaars" die zijns inziens beter niet hadden bestaan, in leven wilde houden. (1)
In dit ongemakkelijke debat wordt hoe dan ook duidelijk wat reeds de Ouden wisten: iedereen is ethisch in die zin dat iedereen het goede wil. De beslissende vraag is alleen wat het goede dan wel mag zijn. Die vraag blijkt niet simpel te beantwoorden met eeuwig geldende, pasklare antwoorden: zij vergt daarentegen ontzag voor 'de' waarheid die zélf niet eenvoudig blijkt doch die voortdurende studie, toewijding en volgens menigeen aldus een wetenschappelijke aanpak vereist, die dan ook uitmondt in een zeer voorlopige regelgeving, een Cartesiaanse 'morale provisoire'.
Een misschien wel vernietigende kritiek op het atheïstische standpunt luidt dat ethische imperatieven, of dus waarden, niet op waarheden gebaseerd zijn, terwijl het omgekeerde wel en altijd het geval is: een waarheid berust op een waarheidscriterium, en dat is sowieso een waarde. Het goede is niet waar of onwaar, maar het ware is wel goed en de leugen slecht. Trouwens net zoals het schone noch waar noch onwaar is, terwijl over het ware wel gezegd kan worden dat het schoon is, en over leugens dat ze dat niet zijn.
Het goede en het schone lijken dichter bij elkaar te liggen: het stoort ons alvast niet of nauwelijks als we zeggen dat het goede, schoon is en het schone, goed. De omgang met het schone, bijvoorbeeld in de muziek of in de poëzie, heeft haast geen uitstaans met het wetenschappelijke, terwijl men toch terecht spreekt van kennis inzake componeren of inzake kunst in het algemeen. Kunst vergt wel veel kennis (en kunde) maar het verwerven van louter kennis vergt geen kunstenaarstalent, en dat toont aan dat kunst veel méér is dan alleen maar kennis. Zo ook is het goede zeker niet van waarheid verstoken, maar het goede herbergt veel méér dan waarheid alleen. Wetenschap is goed, maar het goede bevat naast de wetenschap nog duizend en één andere, zeer waardevolle dingen. Het volstaat niet dat een arts zijn vak goed kent: als hem de goede intenties ontbreken, heeft zijn kennis voor ons geen nut, in tegendeel. Waar wetenschap in dienst staat van de productie van massavernietigingswapens, heeft men aan haar waarheden niets. Waar kennis in dienst staat van bedrog, ware er beter onwetendheid.
Anders dan geloofd wordt door sommige sciëntisten ofwel mensen die belijden dat de wetenschappen het laatste woord dienen te hebben inzake het ultieme wereldbeeld, is het geloof als zodanig volstrekt niet herleidbaar tot een arbitraire, irrationele en private onderneming die louter op de gevoelswereld betrekking zou hebben. Geloven in de eigenlijke zin heeft niet zozeer met kennis te maken maar wel met het handelen waarin het zich onlosmakelijk geïntegreerd weet. Bovendien is het geloof niet exclusief aan zogenaamde 'gelovigen' eigen: het geloof betreft iedereen zonder uitzondering, om de heel eenvoudige reden dat handelen zonder geloof onmogelijk is, terwijl het zogenaamde ongeloof op de keper beschouwd nog steeds, en ook onafwendbaar, een welbepaald geloof is. Wie beweren niét te geloven, die mogen dan al niet geloven in een welbepaalde zaak: tegelijk geloven zij onvermijdelijk in een andere.
Zogenaamde gelovigen halen er de bijbel bij of nog een ander boek waarvan zij geloven dat het de goddelijke geboden bevat die het goede van het kwade onderscheiden. Naar gelang het gebruikte geloofsboek, verschillen die geboden dus, en zo ook wat goed en kwaad zal heten. De ene god wil dat zijn volgelingen wereldse overwinnaars zijn, een andere beveelt hen dan weer te dienen. Maar ook onder de zogenaamde goddelozen verschillen de regels onderling naar gelang de subgroep: er zijn er die menen dat zonder god alles is geoorloofd, terwijl anderen een ethiek funderen op humaniteit, op biodiversiteit of zelfs, heel simpel, op onmiddellijk nut en bruikbaarheid. Uiteindelijk zijn zij allen, gelovigen en ongelovigen, zoveel soorten als er daarvan zijn, gewoon overgeleverd aan blinde willekeur zoals ook al wie gokken.
Is het levensdoel dan veel te schoon om middels een worp van teerlingen of dobbelstenen bepaald te worden, dan staat daar tegenover dat de natuur zelf niets doet dan blindelings gokken en, bovendien, dat wat er in onze hersenen gebeurt wanneer wij geloven na te denken, in feite een bijzonder complex spel met de roulette is. Redeneren is mogelijkheden aftasten: het is diversifiëren en vervolgens schrappen of selecteren, en tenslotte: overhouden wat hout snijdt. Reeds 'de apostel' gaf aan ons allen de goede raad om alles te beproeven en dan het goede te behouden. En is dat in beginsel niet wat ook een gokker doet?
"Hoe zorgen wij het best voor onze planeet met behoud van onze levenskwaliteit?" Dat is de bedrieglijke slotvraag van het nu alom op het internet opduikende reklamefilmpje van de lobby voor kernenergie. Bedrieglijk, want blijkbaar stelt de lobby energieverbruik zomaar gelijk met levenskwaliteit, terwijl de twee met elkaar pas binnen zeer bepaalde perken iets te maken kunnen hebben.
Zoals de kernenergielobby zelf dat moet erkennen, is de hoeveelheid beschikbare energie op aarde beperkt, precies zoals de hoeveelheid voedsel en de hoeveelheid grond beperkt zijn. Alles is immers eindig, en wie zich daar niet bij neerleggen, die nemen tot zich wat aan een ander toekomt, want élke aardbewoner lust wel een stukje van de koek. Als wij aan pakweg de Afrikanen en de Aziaten een plaatsje gunnen onder de zon, dan moeten we sowieso ons huidige energieverbruik hier in het Westen drastisch gaan beperken.
Maar zoals elke kapitaalgroep, is het ook die kapitaalgroep die de energie uitbaat helemaal niet te doen om moeder aarde, om wereldburgerschap of om gelijkheid en om naastenliefde. Dat kunnen weliswaar al dan niet handige of obligate voorwendsels zijn, overigens sinds oudsher bekend aan elke de passie predikende vos: het eigenlijke motief van deze groepen is en blijft gewoon ordinaire winst, om de heel eenvoudige reden dat onze economie nu eenmaal kapitalistisch is.
Vandaar ook moet de staat geregeld optreden om de excessen van het kapitaalspel in te tomen en om te vermijden dat de motoren van het bestel uiteindelijk bezwijken aan tegendoelmatigheid. In dit geval zou het niet ongepast zijn, mochten de kernenergielobbies erop gewezen worden dat zij het volk (en dan nog op z'n eigen kosten) geen zand in de ogen horen te strooien.
(Jan Bauwens, 15.09.'09)
14-09-2009
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
De mijnheer van de bank heeft het gezegd: Wij nemen geen hoofddoeken in dienst, een beetje respect voor onze rituelen alsjeblieft!
Ik weet niet of hij het op die manier gezegd heeft, maar het was wel iets in die zin. Hij droeg een maatpak, een wit hemd en een das. Zonder twijfel een merk-maatpak, een merk-hemd en een merk-das, en dat allemaal wellicht uit de nieuwe collectie. De mijnheer verdient wellicht een pak geld, maar de kosten die hij moet maken voor zijn dagelijkse verkleedpartij zijn ongetwijfeld navenant. De obligate deodoranten, de implantaten, de plastische chirurgie. De verplichtingen van de echtgenote waarmee hij zich dient te vertonen op de obligate samenkomsten. Het verplichte salon dat wel ingericht dient te zijn om er de beste klanten te ontvangen, en de wagen die moet passen bij dit alles. De eventuele kroost dan van deze hedendaagse mensen van de wereld: we weten dat ook zij dienen te passen in het hele prentje. Want een prentje is het. Echt is anders.
De tijd dat het ten strengste verboden was om scheten te laten, komt gestaag terug, ook al weet men nu met wetenschappelijke zekerheid hoe ongezond het is om zijn winden op te houden. De tijd dat dames hoeden moesten dragen in de kerk lijkt, evenals de kerk, voorbij, maar een nieuwe kerk legt hen nu het blote hoofd op.
Ik kom zelden of nooit in banken binnen. De laatste keer is zeker vijftien jaar geleden. Maar ik herinner me dat ik een ogenblik dacht dat ik de verkeerde deur had genomen: ik waande me in een kerk - wat zeg ik? Een kathedraal. Deuren op de maat van reuzen, glanzend marmer, een onbestemde geur die een heel klein beetje nog aan wierook denken deed, offerblokken, communiebanken, biechtstoelen, priesters, en vooral: die stilte waarin je de minste voetstap, het geringste kuchje kon ontwaren. En alle bezoekers in hun beste pak, een beetje paranoïde om zich heen kijkend, nooit lopend, altijd schrijdend.
God is er nog steeds onzichtbaar, doch Hij is niet meer dezelfde als weleer. Hier voel je je pas religieus als je rekening tijdig wordt gespijzigd. Heb je niets meer, dan schaam je je om de tempel te betreden. Het kalf drinkt dagelijks je heetste hartebloed, want water en bloed moet je zweten om er blijven bij te horen; vroeg opstaan voor dat steeds meer eisender toilet; en in je luttele vrije uren is het shoppen geblazen, met vrouw en kroost, want ook zij dienen zich te conformeren.
Kortom, de mijnheer van de bank heeft het allerminst gemakkelijk. Het is dus begrijpelijk dat hij ook aan anderen het gemak niet gunt. De mijnheer moet zich in allerlei moeilijke bochten wringen, en van zijn ondergeschikten eist hij nu hetzelfde. De mijnheer doet niet meer wat hij wil, hij moet nu eenmaal gehoorzamen aan het kalf, dat immers van goud is, en geen spotternijen duldt. Neen, mevrouw, zegt de mijnheer: het kalf is nu de nieuwe god, en het kalf verfoeit die hoofddoeken; weg dus met dat laken, en maak dat je bij de kapper bent voor een moderne snit met pieken en wat blauw, een koppel valse wimpers en wat lippenrood. Wie niet gehoorzaamt ik kan het ook niet helpen komt bij het kalf in ongena, en je weet wat dat betekent? Juist, stempelen, smeken, de OCMW. En denk eens goed na: wie zal je nog groeten, als jij weigert om voor het kalf te buigen? Heb je kinderen, mevrouw?
Jan Bauwens, 18 juni 2006
12-09-2009
Moeilijke vrijheid
Moeilijke vrijheid
Het volk verdraagt geen onzekerheid; mensen willen liever strenge maar ook duidelijke regels en wetten dan meer vrijheid ten koste van het veiligheidsgevoel. Vrijheid immers vergt behendigheid en creativiteit, aangezien het ruimte laat voor al het onverwachte en het nieuwe; vrijheid vereist inventiviteit en ook innovativiteit want ingevolge de vrijheid neemt de divergentie toe: een veelheid van keuzemogelijkheden wordt gerealiseerd en geëvalueerd, de toekomst is niet langer eenduidig, en de gemeenschap wordt veelzijdig in plaats van uniform. Uit de logge, de saaie en de onvermijdelijk beknotte massa, wordt dankzij de vrijheid een ruimte geboren voor het zich manifesteren van individualiteit en van persoonlijkheid. Maar persoonlijkheid is naast verrijking uiteraard ook onvoorspelbaarheid terwijl bekrompenheid geen onvoorspelbaarheid aankan en evenmin onzekerheid. Wat bekrompen is, wil liever aan de ketting liggen of, zoals het vee, opgesloten maar dichtbij een volle voederbak. Voorspelbaarheid gaat samen met wantrouwen; vernieuwing daarentegen vereist vertrouwen. Edoch, de wantrouwigen vergissen zich als zij geloven dat zij zich verzekeren tegen mislukkigen door aan de veelheid van (mogelijkerwijze wispelturige) personen alle krediet te ontzeggen; noodgedwongen geven zij dan immers carte blanche aan het volstrekt onpersoonlijke, en dat is een welbepaald systeem, gaande van de wetenschappelijk ogende organisatie tot de loutere lotto, het casino of nog een andere gokkerij zoals de vrije markt. Want ook de volstrekt ongebreidelde vrijheid is een gok; het systeem dat drijft op hebzucht, is wezenlijk hetzelfde als zijn tegendeel dat drijft op angst, en zo reiken de totaal vrijgelaten markt en het volledig door de staat gecontroleerde handelen elkaar de hand in de bijzonder nauwe verwantschap van angst en hebzucht - twee ondeugden die elkaar aanzwengelen: angst immers maakt hebzuchtig en het schrapen probeert de angst voor het tekort tot bedaren te brengen... terwijl wij allang weten dat zuchten onverzadigbaar zijn en daarentegen op den duur gaan woekeren. Uit hebzucht komt daardoor nog meer angst voort en zo bijvoorbeeld geven het kapitalisme en het communisme elkaar de hand en kunnen zij niet eens bestaan als zij elkaar niet tot antagonist hebben. Samen vormen zij de beweging waarmee zich de rups verplaatst - trouwens de oervorm van élke voortbeweging - en die bestaat uit de afwisseling van, enerzijds, een samentrekking en, anderzijds, een zich uitstrekken, uiteraard gecombineerd met een steeds wisselend steunpunt.
Het tweespan der antagonisten marcheert, maar die voortbeweging is allerminst vloeiend; in de praktijk verloopt zij middels opstanden en oorlogen die, op de keper, wat zij eerst moeizaam hebben opgebouwd alras grotendeels teniet doen, zodat het rendement in feite ver beneden de werkelijke mogelijkheden ligt. Beter ware het uiteraard gehoor te geven aan de raad der Ouden - en wij hebben hier warempel Hellas op het oog - en zodoende de extremen te vermijden en meteen de onlusten die deze onderling verbinden. In plaats daarvan bewandele men dan de gulden middenweg die hier zowel de absolute vrijheid als de door de staat gewaarborgde zekerheden schuwen zoals een schipper Skylla en Charibdis schuwt. En dat is - het woord is intussen al geboren - 'schipperen'. En schipperen betekent: het absolute laten gaan, compromisen sluiten, water bij de wijn doen, het zogenaamde 'heilige' schuwen als de pest, vaste meningen en systemen bij het afval kieperen en, zo mogelijk, de systeemloosheid zelf tot een absolute wet verheffen. Al zal vermoedelijk ook dat laatste uiteindelijk zichzelf de das omdoen, maar die doem ligt klaarblijkelijk in het wezen van alle dingen besloten en het is overigen nog een lange weg tot daar.
(J.B., 12 september 2009)
10-09-2009
Christus en de god van Noach
Christus en de god van Noach
Toen Jahweh zag dat de mensen allen slecht waren en dat ook alles wat ze uitbroedden, slecht was, kreeg Hij spijt dat Hij hen gemaakt had, en Hij besloot hen samen met alle andere dieren van de aarde weg te vegen, op uitzondering van Noach, zijn drie zonen, Sem, Cham, Jafet en hun vrouwen. Aan Noach beval hij een grote ark te bouwen met drie verdiepingen, om daarin, behalve mondvoorraad, van alle dieren één koppel onder te brengen dat Hij aldus wilde redden van de zondvloed die zou worden uitgestort over de aarde, veertig dagen en nachten lang. Aldus geschiedde en het regende en alle bergen verdwenen onder de zee waarop de ark dreef, alle leven vond de dood en honderdvijftig dagen lang werd de aarde bedekt door water. Daarna zakte het water en liep de ark vast op de 5137 meter hoge berg Ararat in het Oosten van Turkije, in wiens geologische structuur volgens sommigen de 310 meter lange bootvorm nog zou te ontwaren zijn. Tussen haakjes: de eerste beelden daarvan werden in 1949 gemaakt door satellieten van de Amerikaanse luchtmacht - ze werden jarenlang geheim gehouden.
Na een verblijf van alles samen meer dan een jaar in de ark, liet Noach een raaf los en vervolgens een duif, die eerst terugkeerde met een olijftak in haar snavel maar die tenslotte wegbleef: er was land. De aarde droogde op, God beval allen de ark te verlaten en de aarde te bevolken. Uit Sem kwamen de Semieten voort, uit Cham de bewoners van Afrika, uit Jafet de Europeanen. Noach bouwde een altaar voor de Heer en bracht offers die Hem welgevallig waren. God beloofde het leven nooit meer alzo te zullen vernietigen en als teken van dit nieuwe verbond verscheen voortaan na elke stortbui een regenboog die haar beëindigde. Dat alles staat beschreven in het boek der wording, Genesis. Als de joden een regenboog zien, zeggen ze nu nog een kort dankgebedje.
Wie er mocht aan twijfelen of er inderdaad een zondvloed is geweest, kan nagaan dat niet alleen in de Joodse geschiedenis maar in de historie van zowat alle gekende culturen van een zondvloed sprake is. Logisch ook, als tenslotte niet alleen het land der Joden maar de ganse wereld onder liep. Hoewel, volgens de Koran strafte God niet de ganse wereld maar alleen het land van het ongehoorzame volk Nuh (dit is: Noach). Ook daar gaat het verhaal van de ark en van het bergen van koppels van alle soorten in de ark.
Exact hetzelfde verhaal geven het Gilgamesj-epos (*) en ook het Atrahasis-epos (**). In Afrika hebben de Masai een eigen zondvloedverhaal; de duif is er vervangen door een gier en er zijn vier regenbogen in plaats van één. Ook in de Indische Veda's wordt het verhaal van de zondvloed verteld; op grond daarvan kan men berekenen dat die ongeveer 5000 jaar geleden moet hebben plaatsgehad. Anderen verklaren de zondvloed door een grote overstroming van Tigris en Eufraat in Mesopotamië. In de versie van de Eskimo's weigerden de mammoeten plaats te nemen in de ark omdat zij geloofden dat hun poten lang genoeg waren om boven water te kunnen blijven; die hooghartigheid werd hen fataal. Ook in het Altaï-gebergte (in Mongolië) bestaat het zondvloedverhaal en volgens de Spaanse missionarissen bleken eveneens de Indianen van Amerika het te kennen. (***)
Nu is er niets mis met verhalen, met mythen en met religie, zo lang die niet al te letterlijk worden opgevat. En vooral in het geval van het zondvloedverhaal zou een al te fundamentalistische interpretatie wel eens voor problemen kunnen zorgen. Op grond van de teksten zelf, zullen bepaalde gelovigen immers geneigd zijn om aan te nemen dat zo'n cataclyps zich niet meer kan herhalen. Dat is immers een goddelijke belofte die het nieuwe verbond inluidt tussen de Schepper zelf en het ganse mensdom, getuige het verschijnsel van de regenboog. Een weerman zal zijn schouders ophalen, maar het verdient de aandacht dat zelfs positieve wetenschappers naast hun vak heel vaak nog een eigen geloof koesteren met alles behalve redelijke gronden. En wie denkt dat een tweede zondvloed uitgesloten is, zal lastige en dure milieumaatregelen ertegen wellicht overbodig achten.
Neen, het is geen grapje: men staat er echt van te kijken hoe talrijk de groten der aarde zijn die hun beslissingen over oorlog en vrede, leven en dood, afhankelijk maken van koffiedik en sterren. Dat mensen op grond van dit fantastisch verhaal geloven dat het afsmelten van de poolkappen niet zal plaatsvinden terwijl het al goed bezig is, is één zaak. Een andere, en misschien veel ernstigere kwestie is, dat zij het verhaal van de zondvloed ook echt geloven.
Ongetwijfeld zijn er in het verleden overstromingen geweest en het is eveneens zo goed als zeker dat daar serieuze watersnoodtoestanden bij waren, met talloze slachtoffers. In de nieuwjaarsnacht van 1953 verloren 1835 Nederlanders het leven ingevolge dijkbreuken. Veel recenter, op Tweede Kerst van het jaar 2004, maakte een vloedgolf nabij Sumatra in één enkele klap driehonderdduizend doden. Dat die catastrofen echter zouden toe te schrijven zijn aan een boze god, is een 'geloof' dat wel elke verbeelding tart. God keurt af wat de mens doet en uit wraak moordt Hij zijn schepselen uit!?
En toch geloven velen daarin. Een verklaring voor zo'n bizar geloof zou wel eens kunnen luiden dat men minder moeite heeft om een boze God te aanvaarden die onze zonden met de dood bestraft dan het blinde toeval of het noodlot dat toeslaat ongeacht goed en kwaad. Ja, heel wat mensen worden blijkbaar liever ter dood veroordeeld voor hun zonden dan te moeten leven in een wereld die geen 'rechtvaardigheid' kent in de zin van 'vergelding'. Geen wonder dat de door Christus gepredikte vergeving en het gebod tot het beminnen van zijn vijanden zo uniek zijn en zo nieuw. Met de God van Noach kan Christus alvast helemaal niets te maken hebben.
(J.B., 09.09.'09)
Noten:
(*) Het Gilgamesj-epos is een van de oudste literaire werken, uit Sumerië (Mesopotamië, waar de Tigris en de Eufraat in de Perzische golf uitmonden) d.d. 2100 voor Christus.
(**) Het Atrahasis-epos situeert zich in Babylonië.
De positieve wetenschappen steunen op de empirie en op de rede, zo beweert men, en zodoende worden wetenschappelijke uitspraken beschouwd als algemeen geldig: principieel elkeen kan ze op hun waarheidsgehalte controleren, ze behoren tot de wereld der wakkeren en zo onderscheiden ze zich van het individuele, het vage en het onwerkelijke van de inbeelding of van de droom, die slechts door toeval waarheid kan bevatten.
Maar nu blijkt er ook met die positieve wetenschappen iets aan de hand: iets lijkt ze aan te tasten, alsof ook zij niet vrij waren van inbeelding, alsof ook zij iets dromerig hadden, iets onwerkelijk en iets geheel oncontroleerbaar. De mot lijkt namelijk in de rede te zitten, én in de waarneming, en vandaar ook in de zogenaamde positieve wetenschappen. Het leveren van een eenduidig bewijs is in vele gevallen onmogelijk geworden, deels omdat het de eenvoud heeft verloren van de ooit zo klare Euclidische meetkunde, welke zelfs als voorbeeld diende voor de wijsbegeerte van Spinoza en die van nog andere 'verlichte' geesten. Meer dan ooit lijkt wetenschap vandaag zoniet een verwarde zaak, dan toch een aangelegenheid die nogal eens verwarring sticht.
De meetkunde van Euclides was altijd al een bijzonder grote vreugde voor de menselijke geest op zoek naar waarheid en vooral naar zekerheid en zij leek hem ook exact datgene te bieden wat hij zocht. Maar eigenlijk speelde zij met hem een spel zonder dat hij dit goed besefte: Euclides' meetkunde onderscheidde zich immers principieel niet van om het even welk ander spel, al was dit spel wel heel bijzonder, vermakelijk en bovendien schijnbaar diepzinnig. Een spel bleef het echter, aangezien het werkte met aannamen - axiomata - welke geheel onwerkelijk waren, omzeggens wereldvreemd. Vlakken bestaan immers niet los van de ruimte en ruimten bestaan niet los van de tijd; ook rechten zijn volstrekt ondenkbaar, en punten, en ook lengten die immers moeten afgemeten worden aan een geijkt prototype dat ergens in de werkelijkheid moet bestaan. Deze en nog andere zaken definiëren niettemin een spel dat dermate spannend kan ogen dat men zich algauw bereid toont om ze erbij te nemen, die "leugentjes om bestwil", zoals men de fundamentele onmogelijkheden van die meetkunde maar al te verschonend noemt.
Men kan een Euclidisch vlak niet zomaar op de echte aarde plakken, bijvoorbeeld om een oppervlakte te berekenen in functie van de verkoop van een stukje land. Soms lijkt dat wel praktisch en kunnen meetfouten herleid worden tot quasi nul. Het probleem is echter dat een oppervlakte van papier geen levende aarde is, dat elk stuk land zijn eigen waarde heeft en dat die waarde veel beter kan worden uitgedrukt in de opbrengsten van dat landgoed dan in zijn oppervlakte. Land dat de oever vormt van een beek of een rivier, is vruchtbaar slib dat mogelijkerwijze vele keren meer renderen zal dan een stuk van dezelfde grootte eventjes verderop. De oever die de zuiderzon loodrecht op zich laat schijnen zal bovendien vruchtbaarder zijn dan de daar tegenover liggende oever. Aarde die wegvloeit met het water mee, zal uiteraard haar vruchtbaarheid verliezen, en dat zal ze ook doen als ze met zout water wordt bevloeid of als ze uitdroogt voor een veel te lange tijd. Een steile bergflank in de buurt kan voor een dagelijkse schaduw zorgen die door dat gebrek aan licht de meest vruchtbare grond geheel en al waardeloos maakt en ook erosie, aanhoudende bedekking van de bodem met stenen of nog vele andere zaken kunnen de waarde van een stuk land mede bepalen: de oppervlakte alleen zegt bijna niets, Euclides' meetkunde behoort veeleer tot een wereld die niet de echte is waarin wij leven.
Een spel is altijd zeer verleidelijk om spelen, daar het ons voor een welbepaalde tijd van de werkelijkheid verlost die niet zo simpel is. Het verlicht het gemoed om zaken die verward maken en die zo zwaar wegen, die ingewikkeld zijn en die niet ophouden met veranderen, voor te kunnen stellen onder een meer eenvoudige vorm, een naam, een nummer, een getal. In het spel worden de regels van de werkelijkheid zelf, die oneindig talrijk zijn, die ontelbare uitzonderingen kennen en die nooit ophouden met veranderen, gereduceerd tot een bijzonder overzichtelijk en eenduidig reglement, alsof nu alle dingen zoveel simpeler, overzichtelijker en beter voorspelbaar werden dan ze feitelijk zijn. Het spel is een ludiek bedrog dat ons de onverteerbare waarheid aanvaarden doet, maar waardoor we feitelijk ons eigen doodvonnis onderschrijven. En elke wetenschappelijke benadering van de levende werkelijkheid is zo'n spel, is zo'n vertekening die ons slechts aanzet tot onnadenkendheid, alsof wij plotseling hadden opgehouden met verantwoordelijk voor onszelf te zijn, alsof het spel onze verantwoordelijkheden in onze plaats kon dragen.
Het spel, en ook dat spel dat in de wetenschappen wordt gespeeld, heeft lange tijd de mensheid in haar greep gehad, heeft ons betoverd en heeft ons zelfs geheel hervormd. Maar dat spel heeft grenzen en daar botst het op, hoe langer hoe meer. Met het ten einde lopen van de tijden en met de vele stroomversnellingen die de eindtijd meebrengt, lijkt het spel in duigen te vallen en kan het ons niet meer bekoren zoals het dat ooit deed. Van het spel zien wij nu steeds vaker de grenzen en ook de averechtsheid, wij hebben geleerd dat elke winst uiteindelijk elders betaald moet worden omdat niets uit niets voortkomen kan. Het aan zijn laarzen lappen van de wetten welke ons individueel wat intomen ten bate van de gemeenschap, rendeert niet zonder dat die wetten devalueren en daarmee ook de mogelijkheid op het maken van winst die immers van de menselijke samenwerking afhangt en derhalve van het gehoorzamen aan die wetten. Dat alles uiteindelijk zo lang uitvalt als het breed is, maakt ons van het holle karakter van onze kennis zelf bewust en zelfs dat bewustzijn kan ons uiteindelijk niet baten. In de tijden waarin wij beland zijn, lijken de betoveringen van weleer verbroken, de sluiers opgelicht, de verrassingen helemaal uitgepakt, de kreten van verwondering gesmoord door een vreemde zelfvoldaanheid. De mens heeft het wonder uitgedaagd, hij heeft de Schepper uitgedaagd om bovenop het wonder dat hij niet meer zien kon, uit te pakken met een wonder op maat en nu krijgt hij het deksel op zijn neus, de werkelijkheid klapt dicht, de droom verdwijnt in een dichte mist en wat blijft, is lege tijd. De werkelijkheid verdwijnt immers van zodra die helemaal spel geworden is. Is dit dan het niets, of is het de geest of is het geen van beide?
(J.B., 23 augustus 2009)
13-08-2009
Is er (weer) een grote burgeroorlog op komst? (delen 1, 2 en 3)
Is er (weer) een grote burgeroorlog op komst?
1.
Wie zegt dat er oorlog komt, heeft altijd gelijk en evenzeer is het waar dat we die volgende oorlog steeds meer nabij komen. En laten we daar aan toe voegen: als er oorlog komt, dan zal het waarschijnlijk een burgeroorlog zijn. Deze laatste stelling wint trouwens aan geloofwaardigheid als wij erin slagen om zoniet alle dan toch de grootste onder de oorlogen als burgeroorlogen voor te stellen.
Burgeroorlogen ontstaan waar (in eenzelfde streek) voornamelijk op grond van etnie, politiek of religie onderscheiden groepen elkaar gaan bevechten. Burgeroorlogen zijn door de band zeer geladen, langdurig en bloedig.
Er bestaat een theorie - van de hand van de historicus Ernst Nolte - volgens welke in het Europa van de voorgaande eeuw niet zozeer twee wereldoorlogen hebben gewoed, maar wel één lange, aanslepende burgeroorlog, meer bepaald tussen communisten en fascisten. (1) Volgens die (oorspronkelijk marxistische) theorie is het fascisme een antimarxisme dat strijd voert met een tegengestelde ideologie maar met dezelfde (wrede) methoden. (2) Nolte en de zijnen beweren dat al die ellende het resultaat is van het supervoorbeeld van terreur, namelijk Robespierre in de Franse revolutie. (3)(4)
Realistischer lijkt mij de theorie die voorhoudt dat oorlog het verlengstuk is van de economie - een theorie die dus stelt dat wij voortdurend in een staat van oorlog verkeren: voor het merendeel van de tijd bestrijden wij elkaar louter economisch en is het geweld geïnstitutionaliseerd; nu en dan echter grijpen we naar de wapens. Vrede is dan middels maatschappelijke spelregels gekanaliseerde oorlog. Die zogenaamde vrede is nog steeds oorlog, maar dan wel een oorlog die nog uitsluitend de verliezers stoort en niet langer diegenen die aan de winnende hand zijn. Deze laatsten leven immers in vrede omdat zij bezitten wat de eersten vooralsnog hopen te zullen verkrijgen. Maar die hoop geraakt op, de schellen vallen de gedupeerden van de ogen en het geweld breekt uit...
Vrede is een vrucht van vertrouwen, maar slechts een deel van de bevolking is dat vertrouwen waard - het andere deel misbruikt het door diegenen die vertrouwen in hen stellen, middels dat vertrouwen zelf te ondermijnen. De bedrieger wint altijd omdat zijn bedrog pas zichtbaar wordt nadat het hem zijn winst heeft opgeleverd. De gedupeerde slaat in zijn ogen alleen maar een mal figuur en wordt door hem feitelijk uitgelachen. De rechtvaardigheid is zoek waar spelregels mensen onderverdelen in verstandigen (zij die de regels niét volgen) en naïevelingen (zij die dat wél doen), en waar goedheid een synoniem van domheid geworden is en het kwaad wordt bejubeld als was sluwheid een kenmerk van hoge intelligentie. Bovendien bewerkt de algemene lafheid dat de sluwen worden gesteund door wie geloven of hopen onder hun mantel te zullen kunnen schuilen. Al die zaken maken dat de vrede een hoogst labiele toestand is, dat een oorlog onder burgers altijd onderhuids zal blijven broeden en nu en dan ook echt zal uitbreken in al zijn hevigheid.
Het wordt echter mettertijd onduidelijker welke politieke opvattingen al dan niet elkaars opponenten vormen in hun pogingen om de vrede te handhaven of om dus een maatschappij in dan toch een zeker evenwicht te bewaren en haar te laten ontwikkelen. Fascisme staat niet tegenover communisme, alleen al omdat deze bestuurssystemen allebei hun gezag ontlenen aan het feit dat ze stokken (in het Latijn: 'fasces') achter de deur hebben staan. Zelfs de democratie kan zonder die stokken geen kant op. Een groot Russisch auteur beschrijft in een kortverhaal waarom ondanks de afwezigheid van staatscontroleurs, de WC's in het zogenaamde vrije Westen altijd zo proper zijn: een vernuftig mechanisme verbindt daar de hendel voor het doorspoelen met het deurslot en, zolang men niet doorgespoeld heeft, blijft men in de WC opgesloten zoals een crimineel in zijn cel. (5) Het schijnbaar plichtsbewuste gedrag in de zogenaamd vrije landen is met andere woorden niet het gevolg van inzicht en het resulteert evenmin uit een vriendelijk verzoek of een bevel: het is daarentegen een dwang die in de maatschappelijke structuren zelf is ingebouwd en die derhalve even genadeloos is als de brute natuur. Die genadeloosheid die aan het extreem liberalisme eigen lijkt te zijn, zorgt voor de schrijnende bedelarij, voor allerlei verslavingen, voor het afzichtelijke 'plezier' (lees: het verteer en de spil- en speelzucht) van de rijken en uiteindelijk ook voor het geweld dat de samenleving ontmenselijkt. Tolerantie in de zin van het vermogen om te verdragen dat er buiten de lijntjes wordt gekleurd en dus in de zin van vergevensgezindheid, is niet oneindig uitrekbaar doch kent grenzen welke worden opgelegd door de drang tot zelf- en soortbehoud.
Politieke systemen lijken wel herleidbaar tot elkaar, ze lijken in wezen niet verschillend, behalve dan misschien dat ene systeem van de democratie, mits het een soort van systeemloosheid blijft verzekeren, wat wil zeggen: een onafgebroken opheffing van het bekomen systeem. Democratie lijkt wel voorlopigheid, systeemloosheid maar géén anarchie, omdat de systeemloosheid als zodanig een (geldig) beginsel is. En indien democratie nu maar eens en voorgoed gedefinieerd werd als een systematische systeemloosheid, dan konden misschien ook op langere termijn die gevaren worden weggewerkt waarvoor heden allerlei mensonwaardige cordons sanitaires dienen uitgevonden te worden. Dat lijkt een reusachtige opgave weliswaar, maar misschien is het de enige nog te bewandelen weg naast die snelweg die recht naar steeds weer nieuwere oorlogen voert...
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10.08.'09)
Noten:
(1) Het betreft hier de opvatting van de in 2000 door de rechtervleugel van de christendemocratische CDU met de Konrad-Adenauerprijs gelauwerde verdediger van het Hitlerregime, Ernst Nolte, met
Der europäische Bürgerkrieg 1917-1945: Nationalsozialismus und Bolschewismus, Herbig Verlag, München 1986.
(2) Stephane Courtois e.a. schrijven in Le livre noir du communisme. Crimes, terreur, répression, Ed. R. Lafort, 1997, over o.m. de Goelags (de Russische strafkampen met dwangarbeid), de hongersnood van 1932-'33, de vervolgingen van duizenden en de 'zuiveringen', de repressies gedurende het ganse bestaan van de Sovjets, ook in Oost-Europa (Hongarije, Tsjechoslovakije), in China, Cambodja, Noord-Korea, Cuba, Afghanistan - kortom: een terrorisme dat volgens sommigen, want de cijfers worden betwist, met zowat honderd miljoen doden nog moordender was dan het naziregime...
(3) Deze leider der Jacobijnen maakte gretig gebruik van de guillotine die in Parijs alleen al veertig duizend koppen deed rollen, waaronder die van koning Lodewijk 16 en diens vrouw.
(4) Cf. Wikipedia, respectievelijk onder de zoektermen "burgeroorlog", "europese burgeroorlog", "Ernst Nolte", "Jakobijnen", "Maximiliaan de Robespierre" en "Guillotine".
(5) Michail Zojstjenko met het verhaal: Waarom Duitsers de WC doortrekken. Zojstjenko (1885-1958) was een dissident schrijver uit het Sovjet Rusland die in 1946 publicatieverbod kreeg. (Met dank aan Dirk Biddeloo).
2.
Er zijn historici die geloven dat in de voorgaande eeuw niet twee wereldoorlogen woedden maar veeleer één langdurige burgeroorlog, meer bepaald tussen communisten en fascisten. Die twee ideologieën zijn weliswaar onderling tegengesteld, maar hun methodes zijn gelijkaardig, en dit wil zeggen: allebei even wreedaardig. Qua wreedheid lijken tenslotte àlle politieke systemen in hetzelfde bedje ziek, behalve dan misschien de democratie, maar dan op voorwaarde dat zij de systematische systeemloosheid belichaamt. Het kwaad blijkt immers telkens in het systeem zelf te zitten: niet in welbepaalde systemen, maar in élk systeem: het kwaad is de systematisering, en daarom ook zegt Friedrich Nietzsche niet toevallig: Der Wille zum System ist ein Mangel an Rechtschaffenheit." (6)
Vertrouwen, daar draait het in wezen om wanneer oorlog en vrede ter sprake zijn. Want indien het vertrouwen algemeen was, dan waren de regelgevingen en de wetten volstrekt overbodig. Nu zitten zij ons op de hielen, als waren zij de argusogen van onze medemensen zelf. Regels en wetten worden des te meer nodig geacht naarmate het wantrouwen groter is: zij regelen de economie als het ware "exact tot op de centiem" en er is ook geen rust als in de calculus op het eind van de dag een kwartje overschiet. De vrede wordt als het ware door een bonte variëteit aan regels en aan wetten onderstut, precies zoals een enorme schuur aan alle kanten en zijden onderstut wordt door ontelbare staken en pilaren. Maar het wantrouwen verlicht de arbeid niet, het maakt die slechts lastiger omdat het een groot stuk van de voorradige energie opslorpt terwijl het verder toch altijd geheel onproductief blijft. Wantrouwen schept wantrouwen, en zo blijft deze tumor groeien, totdat hij tenslotte àlle voorradige krachten naar zich toe trekt en er niets meer overschiet voor het eigenlijk werk dat de gemeenschap in leven moet houden en moet laten groeien. Het systeem wordt dermate log dat het de dood betekent van al datgene in wiens dienst het oorspronkelijk placht te staan. Precies omdat het systeem werd ontworpen uit argwaan, terwijl argwaan nog meer argwaan schept, is systematisering uit den boze.
Voor de staatsvorm die 'democratie' heet, bestaan heel wat omschrijvingen, maar als men het wezen ervan onderzoekt, dan moet men tot de bevinding komen dat de kern ervan ligt in haar redelijkheid, welke immers fel contrasteert met het geweld van, bijvoorbeeld, dictatoriale systemen. Toegegeven dat in verkiezingen en stemronden de rede als zodanig dan toch enigszins de mist ingaat aangezien het maar zelden het geval blijkt dat de meerderheid het bij het rechte eind heeft: aan democratisch genomen beslissingen gaan hoe dan ook onderzoeken, tellingen en debatten vooraf welke allemaal principieel open staan voor de kritiek van de burger. Het grootste gevaar voor de democratie bestaat misschien wel in het feit dat enkele grote partijen als het ware de dictatuur onder elkaar gaan verdelen, terwijl zij in de verkiezingen de individuele burgerlijke stemmen feitelijk opvreten en afvlakken. Immers, door het feit dat politieke partijen vaak geen andere inhoud hebben dan de naam waarmee ze zich onderscheiden van hun politieke rivalen, ontdoen ze eigenlijk alle individuele stemmen van hun inhoud, zodat aldus van de aanvankelijke redelijkheid uiteindelijk nog heel weinig overschiet.
In geval van eerlijke verkiezingen resulteert een verkiezingsoverwinning uit een getal dat een aantal kiezers vertegenwoordigt. En een eerste vraag hierbij kan luiden: hoeveel percent van die kiezers, kiezen op grond van redelijke argumenten? Edoch, direct daarbij aansluitend moet men ook vragen naar de grond van die redelijkheid, welke immers zichzelf teniet doet als de onderliggende motieven egoïstisch en geheel ónredelijk zijn... en dat blíjken ze ook vaak te zijn. Een kiezer stemt bijvoorbeeld voor een partij die alle snelheidsbeperkingen in het verkeer wil opheffen, en die daarvoor ook allerlei schijnargumenten aanbrengt, zoals bijvoorbeeld de theorie dat een toename van de gemiddelde snelheid zorgt voor minder verkeer op de baan. Edoch het motief van die kiezer is gebeurlijk louter sensatiezucht: hij bezit bijvoorbeeld een snelle wagen waarmee hij zijn frustraties afreageert. Zodoende functioneert de zogenaamde redelijke argumentatie in dit politieke spel nog louter als alibi, als dekmantel voor volstrekt redeloze beweegredenen van egoïstisch ingestelde individuen. Al wie deze vrees een ogenblik aan enkele concrete situaties toetst, zal algauw merken dat het hier allerminst om uitzonderingen gaat maar veeleer om de regel. Net zoals dat het geval is in het bedrijfsleven met de zogenaamde "dubbele boekhouding", of in de juridische wereld met de wetten die soms nog uitsluitend lijken te bestaan om hun achterpoortjes te verbergen, blijkt het op meer vlakken vaak de algemene tendens dat het redelijke verworden is tot een louter rookgordijn waarachter zich dan de volstrekt arbitraire zaken aan het oog onttrekken. De rede die oorspronkelijk in dienst staat van een openheid welke het wantrouwen de wind uit de zeilen moest nemen, blijkt vaak zelf nog slechts als rookgordijn te functioneren.
Om te vermijden dat een democratie aldus wordt uitgehold, dienen dan ook àlle systemen gewantrouwd te worden, inbegrepen het systeem van de rede. Dat redelijkheid en logica allerminst klaar en duidelijk zijn, wordt aangetoond door de onvergankelijke successen van welsprekendheid en reklame, welke steeds kunstiger balanceren op de grens van waarheid en leugen. De leugen is tot een 'kunst' uitgegroeid, of tot een 'wetenschap' van het bedrog, en de door prof. Charles Strickley reeds in 1955 gepubliceerde gegevens over psychopolitiek (7) zijn slechts voorbeelden onder vele andere die aantonen dat de vrees terzake allerminst zonder grond is. Edoch, wat rest ons dan nog als wij ook de rede moeten wantrouwen, wiens licht volgens talloze verlichte geesten de beste remedie tegen het wantrouwen vormt? Want als wij ons niet vergissen is hiermee een uiteindelijk probleem onder (uiteraard nog veel te schamele) woorden gebracht: het licht van de rede blijkt niet altijd dat van de waarheid te zijn...
(wordt vervolgd)
(J.B., 13 augustus 2009)
Noten:
(6) Götzen-Dämmerung, Sprüche und Pfeile, 26.
(7) Het betreft de New Yorkse uitgave getiteld: "Brainwashing: A Synthesis of the Russian Textbook on Psychopolitics".
3.
De redelijkheid en de waarheid zijn elk andere zaken, zoals ook de logica en de waarheid verschillend zijn, en zoals de wiskunde en de waarheid dat zijn, of de zintuiglijke ervaring en de waarheid: oppervlakkig bekeken lijken die dingen elkaars evenbeelden doch bij nader onderzoek gaan ze vaak over heel verscheidene terreinen. De waarheid is (slechts) één van de vele mogelijke waarden, naast bijvoorbeeld de goedheid en de schoonheid waarmee zij een soort van Platonisch driemanschap vormt. Maar in Aristotelische zin zijn daar ook nog categorieën zoals de hoeveelheid, de hoedanigheid, het waardoor en het waarom en zo meer - twaalf in totaal. Anders dan in die Aristotelische categorisering, geloven wij niet dat de waarheid en de waarde nevengeschikte categorieën zijn: ons inziens is de waarheid een waarde, doch niet andersom. Het ligt trouwens voor de hand dat de waarheid een specifieke waarde is: het is namelijk die waarde waarvoor de waarheid het waardecriterium vormt. Over de waarheid immers kunnen wij zeggen dat zij waardevol is, terwijl het zinledig is om over een waarde te zeggen of zij al dan niet waar is. Ook het goede en het schone zijn niet waar of onwaar; ze zijn echter wél waardevol. En zo ook kan de redelijkheid haar schoonheid hebben en kan men spreken over de elegantie van een wiskundig bewijs of over de schittering van een redevoering. Een wiskundig bewijs kan waar zijn, doch (binnen een welbepaald kader) tegelijk volstrekt waardeloos in het leven van alledag. Een redevoering kan meeslepend zijn precies omwille van haar doortastende argumentatie, maar daarom hoeft zij nog niet te stroken met de waarheid. Door de eeuwen heen werden de meest fantastische theorieën, vaak stammend uit de wildste fantasieën en uit het wensdenken van het primitiefste mensdom, welhaast wetenschappelijk onderbouwd met quasi meetkundig bewezen stellingen, denk maar aan de systematische theologie van het genie van Thomas Aquinas dat duizend jaar en langer de machtigste kerk ooit heeft geschraagd. Het empirisme, de theorie van Berkeley en talloze andere filosofische systemen zijn elk voor zich volstrekt verdedigbaar zonder dat ze onderling verzoenbaar zijn en terwijl ze elkaar zelfs radicaal tegenspreken. Een gedrag kan al dan niet redelijk worden genoemd maar het is niet waar of onwaar. Sommigen kiezen voor de rede, de ratio, en zij plaatsen deze op een hoge trap en brengen haar eer; anderen daarentegen verkiezen het om de gevoelens belangrijker te achten, en nu en dan laten zij de rede dan ook voor wat ze is. Over gekken wordt trouwens gezegd dat zij nog slechts over hun rede beschikken, al worden zij in een ander perspectief geïdentificeerd met die mensen die volstrekt redeloos zijn. Analoog kan men beweren dat het zoeken naar waarheid onze zekerheden versterkt terwijl, in een heel ander perspectief, kan aangetoond worden dat de waarheid geen zekerheid verdraagt en ook andersom: het ware kan nooit worden verwoord, het is onmeetbaar, en het meetbare en het zegbare zullen altijd veel te bekrompen zijn om ooit het ware te kunnen benaderen.
Omdat de waarheid veel omvattender is dan de redelijkheid, kunnen zelfs de meest uitgebreide (redelijke) systemen haar nimmer ten dienste staan: zij verminken haar onvermijdelijk. Uitleggen waarom iets schoon is, is een aangelegenheid die slechts tot hilariteit kan leiden, en zodoende illustreert de rede haar eigen kortzichtigheid. Het gedrag van opvoedelingen kan niet berekend worden of geconditioneerd naar de wens van de opvoeder, die dan zou degraderen naar het niveau van de dierentemmer, en de opvoedeling naar het niveau van het dier of zelfs naar het peil van het bestuurbare mechanisme. En zo ook kan men van mensen niet verwachten dat zij zich aan regels en wetten ondergeschikt maken - tenminste niet als zij niet overtuigd kunnen worden van hun noodzaak of zin. De waarheid is een heel ander paar mouwen dan alle trucs en systemen samen die haar aan zich wensen te onderwerpen.
Misschien om die reden zijn parlementaire discussies en gesprekken zo geladen met zaken die heel anders nog dan wiskundig, logisch, vakkundig en correct zijn. Politici dienen naast vakbekwaam ook eerlijk te zijn, betrouwbaar vooral en bedeeld met gaven die de intellectueel meetbare kwaliteiten overtreffen en die er niet en nooit toe terug te voeren zullen zijn. Om dezelfde reden baat het niet om de raad te vragen van een ingewijde inzake een probleem waarmee men worstelt, als deze ingewijde niet tegelijk een goede inborst heeft - in casu: de bedoeling om hulp te bieden veeleer dan het oogmerk om uit andermans problemen winst te slaan. Kennis kan niet baten als zij niet door goedheid wordt bestuurd, maar bijvoorbeeld door naijver, haat of vernielzucht, zoals ook alle getuigen van de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki dat zullen hebben beaamd. Geniale medici kunnen zich overgeven aan praktijken zoals biologische oorlogsvoering en daarom ook wordt van medici verlangd dat zij de eed van Hippocrates afleggen vooraleer zij aan de slag gaan - in feite zou voor elk maatschappelijk relevant beroep zo'n eed moeten bestaan. Wat steeds weer vaststelbaar is, is wel dat de menselijke wreedheid vaak te maken heeft met een onwrikbaar vertrouwen of geloof in eender welke systemen, alsof zij in staat waren om de menselijkheid van de mens over te nemen en die in zijn plaats op hun schouders te torsen. Edoch, wat menselijk is kan niet door domme en gevoelloze systemen worden gedaan omdat systemen louter dingen zijn. Mensen zullen nooit ofte nimmer hun menselijke verantwoordelijkheid van zich af kunnen schudden; het zal ons nooit toegestaan worden dat wij ons van de last van ons geweten ontdoen door datgene wat er op drukt, naar systemen over te hevelen. IJdel is de hoop die verlangt naar een wereld waarin goed en kwaad niet meer zouden bestaan omdat zij bijvoorbeeld tot gezondheid en ziekte herleid zouden zijn geworden. Het streven dat de ziel en de motor uitmaakt van elk menselijk zijn en handelen, kan nooit worden weggeduwd zonder het leven zelf van de adem te benemen. Van een menswaardige politiek moet daarom worden geëist dat hij onophoudelijk in beweging blijft en nimmer stagneert. Veeleer dan wetten en regels, zullen het de lopende gesprekken en de vele samenwerkingsverbanden zijn die oriënterend moeten werken voor het algemeen gedrag. De imperatieven van ooit dienen zich om te smeden tot uitnodigingen, welke op hun beurt om antwoorden verzoeken die gesprekken op gang brengen, en in die gesprekken als zodanig voltrekt zich dan al dan niet het gebeuren dat naar maatschappelijke relevantie streeft.
(wordt vervolgd)
(J.B., 13 augustus 2009)
04-08-2009
'Ouderen' en 'jongeren'
'Ouderen' en 'jongeren'
Wie vijftig wordt en werkloos is, wordt door de arbeidsbemiddelingsdienst opgeroepen voor een re-evaluatie of een heroriëntatie: wij worden oud, maar we blijven optimist, zo zegt zegt een instructrice het aan de opgeroepenen voor: we gaan dus eens kijken wat we allemaal nog wél kunnen! Op het internet heten vijftigplussers ronduit senioren en vijftig is ook de leeftijd waarop het aanvaardbaar begint te worden om op rust te gaan. Ofschoon zestigers dan weer aangemoedigd worden om aan de slag te blijven, maar dat komt doordat gepensioneerden uit een andere kas worden betaald dan werklozen - een kas waarvan de bodem in zicht is geraakt nadat politici jarenlang met die gelden op de beurs hebben gespeeld. Als het maar geld in 't laatje brengt, dan scandeert men zelfs dat het leven pas met vijfenzestig begint, of zelfs met zeventig, en de clerus blijft hardnekkig volhouden dat het ware leven aanvangt na de dood. Groot lijkt dus het optimisme van sommigen, al blijkt het daar bij nader onderzoek veeleer om verholen hebzucht te gaan. Waar elkeen lijkt te scanderen dat het leven pas met zeventig begint, daar denken ze allen tegelijk dat vijftig oud is, en wie het nog niet is, die wil zelfs geen veertig zijn. Andermaal tegelijkertijd wil iedereen wel honderd worden.
Maar de grootste onzin inzake leeftijden hoort men uit de mond van meestal jonge mensen, al zijn er ook wel ouderen die zich hier aan vergrijpen, waar zij zonder nadenken beweren dat er in de maatschappij twee groepen bestaan, met name jongeren en ouderen. Twee groepen, eventueel aangevuld met overgangsgroepen, zoals de kaste van de 'middelbare leeftijd' en die van de 'hoogbejaarden'. En zij die dit beweren, behoren op het ogenblik dat zij die bewering doen dan meestal tot de groep die zij als de 'jongeren' beschouwen, ook al zijn ze vijfendertig. Het ontgaat hen blijkbaar dat de tijd nimmer te stoppen is, dat het stilstaan van de leeftijden een illusie is voor wie er van houden zichzelf te bedriegen en dat wie zich vandaag bij de jongeren rekenen, door anderen reeds als hopeloos oud worden afgeschreven en door hen ook worden afgevoerd.
Niemand is ofwel jong, ofwel oud: elkeen begint bij nul en eindigt op de leeftijd van het eigen overlijden. In die tussentijd veroudert men - de enen al sneller dan de anderen - ook al zegt men dat men groeit en bloeit. De lichamelijke groei komt eerst, zo geloven sommigen, en de geestelijke groei komt pas als de lichamelijke aftakeling al een tijdje op gang is. Edoch, wetende dat de geest een puur lichamelijk gebeuren is, kan men alras vermoeden dat niet de geestelijke top doch het toppunt van bijvoorbeeld een carrière wat later komt dan in de bloeitijd van zijn leven. Zoals trouwens ook de oogst met al zijn vruchten intreedt in de oogstmaand - augustus - als de dagen reeds geruime tijd korter aan het worden zijn.
Wij geloven dat wij een welbepaalde leeftijd kunnen hebben, maar uiteraard is dit een illusie zoals een andere: er zijn geen leeftijden die dan, bijvoorbeeld, om het jaar zouden veranderen; er bestaan geen mensen die jaarlijks ouder worden, er zijn er zelfs geen die ouder worden met de dag: het ouder worden daarentegen is het proces van het leven zelf en indien dit proces, al was het maar één fractie van een seconde, zou stoppen, dan hield men ook voorgoed met leven op. Leven is verouderen omdat het leven zich niet afspeelt in een vermeend 'nu', een 'heden', een 'vandaag', 'dit jaar' of 'deze tijd', doch immer tegelijk zichzelf nalopen en verliezen moet: wie of wat ook leeft, verlangt naar het ogenblik dat komt en, eenmaal dat moment er is, glijdt het door de vingers gelijk zand of water. Verdwaasd kijkt men dan op wat was, terug en, eenmaal weer tot relatieve rust gekomen, blikt men dan opnieuw vooruit en de beweging herbegint. De beweging die doet denken aan de klimbeweging die een made maakt wanneer zij zich verplaatst: zij trekt haar achterste tot bij haar kop, haar staart raakt haar kop en zo vormt zij met haar lijf een lus; vervolgens werpt zij haar kop weer voor zich uit en vormt haar lijf een lijn: lus, lijn, lus, lijn, lus... totdat zij eensklaps verdwijnt in de bek van een mus.
Is het de bek van de mus die wij schuwen als wij maar liever jong wilden blijven, of is het de aftakeling van de oude dag? Vrezen wij voor de dood zelf of maakt het langzame sterven dat eraan voorafgaat, de oude dag zo weinig benijdenswaardig - althans in de ogen van velen? Hoe dan ook is leven sterven, om de reeds genoemde reden: het leven is een proces dat met het ouder worden samenvalt. Wie wil leven, wil ook sterven - andermaal omdat de twee geheel en al ononderscheidbaar zijn. Alleen het perspectief op de zaak zorgt voor hetzij de vrees, hetzij 't verlangen dat ons nooit neutrale bewustzijn begeleidt: wij willen leven waar wij naar morgen verlangen en wij vrezen de dood waar wij daarentegen terug willen naar wat gisteren was en vooral naar wie wijzelf gisteren waren.
Dat laatste te willen is weliswaar waanzin: niemand immers kan bij zijn volle verstand in de richting van het verleden willen gaan. Maar die waanzin, helaas, is zeer weids verbreid, en dat bewijzen alleen al de fortuinen die worden gemaakt door beloftes van eeuwige jeugd en reeds door allerlei producten die de nostalgie koesteren en voeden. Retro, antiek, musea, noem maar op: alle modes en trends keren om de haverklap terug, en dat lijkt wel vooral het geval met de muziek waarmee men immers zijn gevoelens van het moment associeert: muziek die speelde toen men jong was en verliefd, lijkt ons weer jong en verliefd te maken als wij ze in onze oude dagen opnieuw horen weerklinken, en dan kopen wij die plaatjes, cd's of wat het intussen ook mogen zijn, in de stille doch waanzinnige hoop dat wij aldus ook onze jeugd herwinnen.
Driewerf helaas, want de tijd kent slechts één enkele richting. En toch is en blijft dat een zeer goede zaak - andermaal: omdat leven en sterven in wezen hetzelfde zijn. Oud worden is het lot van al wie bestaan omdat bestaan per definitie oud worden is: men wil steeds langer bestaan en hoe langer men heeft bestaan, des te ouder is men ook geworden. De term 'jongeren' kan in dit licht dan alleen nog maar betekenen: mensen die door de band nog veel meer tijd met oud worden zullen spenderen dan diegenen die het al zijn.
(J.B., 2 augustus 2009)
01-08-2009
Het plaatsgebrek en de duivel
Het plaatsgebrek en de duivel
Niets kan bestaan als het niet een eigen plaats heeft. Neem nu een zweefvlieg: zij heeft een eigen stekje in de lucht, een stekje dat van haar is, en zij hangt daar ook de godsganse dag te zweven om het voor indringers te bewaken. Slechts met korte flitsen verlaat zij haar stek om er onmiddellijk weer terug te keren. Belandt deze vlieg op een bepaald ogenblik geheel onverwacht in de snavel van een zwaluw, dan komt haar stekje vrij. Maar niet voor lang: binnen de kortste keren wordt die plaats ingenomen door een kersverse zweefvlieg.
Het aantal plaatsen is beperkt, niet de zweefvliegen: die zijn er in overvloed en zij zitten alleen maar aan te schuiven, in de hoop dat ze ooit eens aan de beurt kunnen komen. En zo gaat het met alle levende wezens en kortom met alles wat het bestaan naar binnen wil. Op het eerste gezicht immers, zou men denken dat een uiterst vernuftige constructie zoals een zweefvlieg, ontelbare keren waardevoller is dan het plekje waar zij hoort te zweven: dat plekje lijkt immers helemaal niets meer te zijn dan een lege ruimte, waardeloos op zich, en wachtend naar het ene of andere dier of ding om daarmee enigszins opgevuld te worden. Maar niets is minder waar: als puntje bij paaltje komt, blijken zweefvliegen aan de lopende band geproduceerd te kunnen worden: zweefvliegen, bomen, mieren, maar ook katten, honden en zelfs mensen. Plaats of ruimte daarentegen kan niet worden uitgebreid: een kubieke meter kan zich niet vermenigvuldigen, een ruimte kan zich niet in twee delen opsplitsen die dan elk weer zouden groeien zodat ze samen dubbel zoveel plaats zouden betekenen dan hun 'voorouder'. En gesteld dat zij dat tòch konden doen, dan namen zij alleen maar dubbel zoveel plaats ín.
Evenmin trouwens kan er al was het slechts één enkele minuut worden toegevoegd aan de bestaande tijd, en met de tijd is het trouwens nog veel erger gesteld dan met de ruimte, want zeer in tegenstelling tot de ruimte, waarvan wij aannemen dat ze blijft wat ze is, kunnen wij niet verhinderen dat de tijd op de koop toe ook nog eens vergààt.
Alles heeft zijn plekje: het klinkt zoals "op elk potje past een dekseltje", maar het is feitelijk een grove leugen. Indien wij de waarheid geen geweld wensten aan te doen, dan zouden wij moeten zeggen: alles wat een plekje heeft, bestaat. En dat is precies het omgekeerde van wat wij geloofden het geval te zijn, namelijk dat alles wat bestaat, een plekje heeft. Andermaal: om te kunnen bestaan, moet men eerst een plekje hebben, want niemand of niets kan bestaan geheel buiten de ruimte om en wars van alle plaatsen. (*)
Dat ondervinden vandaag zelfs de mensen, ingevolge een overbevolking die binnenkort - als wij de statistici en de demografen mogen geloven - alle perken te buiten dreigt te zullen gaan. Nu reeds krijgen mensen te horen dat er geen plaats voor hen is, zodat ze hun land moeten ontvluchten. Maar dan komen ze terecht in een ander land, waar ze om asiel verzoeken en, u raadt het al, daar krijgen ze precies hetzelfde te horen: "Het spijt ons, meneer, mevrouw, maar er is geen plaats meer voor u". En die mensen zonder plaats worden vervolgens als het ware samengeperst, zoals men dat ook met het huisvuil doet, dat immers na de samenpersing veel minder plaats inneemt dan voordien, zodat het alsnog op de kar kan geladen worden. En dit in afwachting van een definitieve 'verdwijning' van die asielzoekers, wat deze ook moge inhouden: een terugkeer naar het land van herkomst, waar hen de vervolging wacht en een gewisse dood; verstoppertje spelen in de onderwereld waar zij, hoewel nog steeds plaats innemend, alvast onzichtbaar worden voor al wie wél een stekje hebben; aan de bedelstaf in de straten van de stad, op drukke kruispunten en verkeersaders met een plastic bekertje of een rammelende, ratelende tinnen kroes, want ook dat is een vorm van onzichtbaarheid en van geen plaats innemen...
Zelfs voor de doden is er geen plaats meer, de huur op de kerkhoven wordt elk jaar weer duurder en van steeds meer mensen wordt na hun heengaan het stoffelijke overschot verbrand tot as, die immers nog weinig plaats inneemt, ook al omdat as verstrooid wordt en dus zowat overàl terecht kan komen, ook en vooral op plaatsen die daar eigenlijk niet voor bedoeld zijn. Maar dat is uiteindelijk het geval met alle 'afval'. En zolang het afval tijdig gerecycleerd kan worden - àls het al recycleerbaar is - blijven de problemen wel binnen de perken. We weten onderhand wel dat plastic afval via het vuilnisbelt, de zee en de vissen, tot in al onze lichaamscellen verstrooid zit, waar het dan zonder pardon met een of andere kanker op zijn beurt ons uit de weg ruimt.
Dingen en dieren, planten, zelfs mensen zijn er in overvloed, maar het aantal plaatsen is beperkt, en zo komt het dat de lege ruimten veel kostbaarder zijn geworden dan alles wat hen opvullen kan. Een wel heel bijzonder gevolg hiervan is dan dat bezittingen, die immers ook plaats innemen, steeds meer geld gaan kosten. Enerzijds lijkt het er dan op zij méér waard worden omdat zij net zoals levende wezens, die men immers dagelijks moet te vreten geven, pakken geld gaan kosten om ze in zijn bezit te houden. Anderzijds blijken zij steeds vaker slechte investeringen te zijn, precies omdat zij hun bezitters op den duur verarmen in plaats van hen te verrijken, wat aanvankelijk toch de bedoeling was van het kapitaal. Inderdaad, het plaatsgebrek maakt dat op den duur het kapitalisme, dat teert op de meerwaarde van het bezit, binnenstebuiten wordt gedraaid: bezit levert immers geen rente meer op, zodat de rijken spontaan gaan verarmen, en dit in tegenstelling tot de armen, die daardoor spontaan worden verrijkt. Of lopen wij hier van stapel?
Een andere zaak die voortvloeit uit die 'omkeringen' is de volgende, en nu moeten we ons andermaal wenden tot de kunst - de hedendaagse en de andere, het doet er niet zo heel veel toe. Ruimte wordt steeds duurder omdat er steeds meer plaatsgebrek is voor mens en dier en ding, zo hebben we gezegd. Vooral in steden ziet men huurprijzen de hoogte in gaan, in de centra kost een pand van amper enkele vierkante meter, fortuinen. En dan ziet men daar ineens... die musea, waar ruimte in overvloed is, hoge plafonds en licht en parken vol bomen in de weidse omgeving. Daar lijkt er ineens een overschot aan plaats te zijn - een overschot aan plaats om bijvoorbeeld een doek met zonnebloemen van Vincent Van Gogh tentoon te stellen, een doek ter waarde van een paar miljard. Het lijkt wel alsof het doek vanuit zichzelf ruimte uitstraalt om zich heen. En dat lijken niet alleen kunstvoorwerpen te doen, maar ook mensen met veel geld: als men hen van bovenuit zou in de gaten houden, dan zou men zien hoe slechts heel zelden de ruimte die hen spontaan lijkt te omgeven, zeer tijdelijk inkrimpt.
Geld schept ruimte, en op dezelfde manier schept geld ook tijd, en zo komt het dat de zogenaamde rijken onder ons geen gebrek hebben aan tijd en ruimte, waar alle anderen nood aan hebben. Geld, aanvankelijk een materieel goed en symbool ook van al wat van stof was, lijkt een specie te zijn geworden die nu geheel aan de tijd en alvast aan de ruimte ontsnapt, en wel in die zin dat geld niet langer ruimte inneemt maar daarentegen voortbrengt. En hier lijkt het er zelfs op dat de natuurwetten buigen voor de duivel, dat de duivel zelf zich meester poogt te maken van de natuur, en dat hij dit doet via de zonde van, in dit geval, de menselijke hebzucht die als het ware een gat in die natuurwetten gaat vreten waardoor hij zich een weg baant naar een troon die aan de dood zelf lijkt te ontsnappen.
De wereld wordt geleidelijk een plaats met plaatsgebrek voor al wie niet in het bezit is van een toegangspasje, precies zoals ooit zovele plaatsen op de wereld ontoegankelijk werden voor wie geen ticket kopen kon. De wereld is stilaan volledig in het bezit geraakt van 't gouden kalf, en straks zal de waarde van een mensenleven uitsluitend afgemeten worden aan wat dat individu aan geldelijke middelen bezit. Wie niets bezitten, zullen ook geen plaats meer krijgen en zij zullen worden samengeperst, verast en uitgestrooid. En zij die bezitten: rondom hen zal zich, gelijk als uit een stralend centrum, een veld vormen van ruimte en van tijd, waarvan de grootte evenredig zal zijn aan het bezit dat zij vertegenwoordigen. Alles immers zal gekocht worden en verkocht, precies omwille van dat plaatsgebrek, dat er dankzij een overvloed aan leven is gekomen. En zo wordt ook de overvloed tot een tekort, en keert ook hier het goede in zijn tegendeel, geeft de goddelijke schepping uit op wat de duivel lief is, en is de tegendoelmatigheid de opperkoning die als een vloek rust op alles en allen.
(Jan Bauwens, 1 augustus 2009)
Noten
(*) In de kluizen van een groot Antwerps museum rust het unieke copie van het Lam Gods van de hand van Coxie, de hofschilder van Filips II. Het ligt er, weliswaar achter professionele grendels, helemaal verkommerd bij, zoals de vele kunstwerken die onze musea rijk zijn, en waarvan er slechts een fractie kan worden tentoon gesteld... wegens plaatsgebrek. Het originele Lam Gods van de gebroeders Van Eyck uit 1432 hing tot voor enkele decennia nog quasi onbeschermd in het licht van de zon... door plaatsgebrek. Honderden, zoniet duizenden van onze beste kunstwerken op doek, waarvan prenten zijn afgedrukt in internationale catalogi, hangen in de vorst in tochtige en vochtige kloostergangen... door plaatsgebrek.
Over de grote Johann Sebastian Bach weten wij dat hij als kapelmeester elke zon- en hoogdag nieuwe muziek schreef voor zijn koor en zijn orkest; die muziek werd gecopieerd met een soort stencilmethode, waarbij het notenschrift in koperbladen werd gegraveerd, en ook daar deed zich plaatsgebrek voor: elke week werden de beschreven koperbladen platgeklopt en hergebruikt, koper was immers te duur om daarop Bach's muziek te bewaren...
Indoctrinatie, misleiding en psychopolitiek
Indoctrinatie, misleiding en psychopolitiek
1. Hersenspoeling in het communisme
Niet langer dan vierenvijftig jaar geleden - in 1955 - maakt de New Yorkse professor Charles Strickley de inhoud van een bijzonder boek wereldkundig. Het ging om een Russisch handboek dat zou gebruikt worden op ondergrondse communistische scholen - een leerboek over praktijken van hersenspoeling en psychopolitiek. (1) Het boek bevat een strategie om de geestelijke gezondheidszorg aan te wenden als dekmantel voor politieke overreding en psychosociale of zelfs fysieke uitschakeling van politieke tegenstanders. De verantwoording luidt dat het rationalistische communisme de beste staatsvorm is, het westerse kapitalisme de meest verziekte. De staat is zoals een lichaam: dat functioneert pas gezond als alle organen en cellen samenwerken. Tegenwerkende delen maken op den duur het ganse lichaam ziek; daarom ook zijn alle middelen die hen in het gareel kunnen dwingen, gerechtvaardigd. De "operante conditionering" van Pavlov geldt als basis voor de tactiek van de hersenspoeling. Als voorbeeld vertelt het bevreemdende handboek hoe de Kozakken een wild paard plegen te temmen: om zijn wil te breken en gehoorzaamheid af te dwingen, slaan zij een fles vodka aan scherven tegen zijn kop zodat de alcohol inbrandt in de ogen van het dier. Voortaan zal het gehoorzamen als een lammetje.
Psychopolitiek doelt op de onderwerping van andermans gedachten en strevingen en op de verovering van de vijand middels zogenaamde geestelijke gezondheidszorg. Die moet in de cultuur van de vijand een maximale chaos creëren. Lavreti Pavlovitsj Beria verklaarde in een toespraak aan de Amerikaanse studenten van de Lenin Universiteit in 1936, geheel overeenkomstig het Sovjet handboek:
"IJver tot op het punt dat elk psychologieleraar, onder de dekmantel van het vak 'psychologie', bewust of onbewust, de communistische doctrine onderwijst. (...) IJver totdat alle dokters en psychiaters hetzij bewuste psychopolitici zijn geworden, hetzij onbewust onze doelen dienen. (...) Op die manier kunnen onze vijanden gelijk insecten verdelgd worden (...) Leiders kunnen gedwarsboomd worden door hun families met drugs te verzieken. Jullie kunnen hen dan van de kaart vegen door hen krankzinnig te verklaren. En werken ze teveel tegen, dan laten onze technologieën het toe hen tot krankzinnigheid te brengen." (2)
Tegenstanders moeten in diskrediet worden gebracht en aangezet worden tot zelfmoord - wie door een arts tot krankzinnige gestigmatiseerd wordt, verliest alras alle krediet. De loyaliteit aan zichzelf wordt vernietigd door iemands zelfvertrouwen te kelderen; de familie-eenheid kan vernietigd worden door de familieleden onderling financieel onafhankelijk te maken, door het huwelijk te degraderen en scheidingen te vergemakkelijken; de loyaliteit van vrienden en omgeving wordt vernietigd door hen te beschuldigen van het verspreiden van geruchten; de loyaliteit aan de kapitalistische staat wordt vernietigd door intolerantie tegenover de jeugd, die zich dan zal keren tegen die staat.
"Door allerlei drugs makkelijk verkrijgbaar te maken, door aan tieners alcohol te verschaffen, door onbeschoft gedrag aan te moedigen, door hen te prikkelen met pornografische literatuur en door bepaalde seksuele praktijken bij hen aan te prijzen via de voorlichtingsbureaus, kan de psychopoliticus een attitude van chaos, ijdelheid en waardeloosheid creëren, waarin dan het communisme opduikt als dé oplossing die de jeugd op elk gebied de volledige vrijheid schenkt." (3)
Psychopolitici zijn werkzaam op universiteiten, bijvoorbeeld als psychologiedocenten, en zij moeten aan hun studenten de communistische leerstellingen aanbieden zonder dat zij dit beseffen, namelijk onder het mom van moderne wetenschappelijke principes die leren dat mensen dieren zijn. De macht van de religie moet gebroken worden en religiositeit moet als neurotisch gedrag worden bestempeld en religieuze families moeten aldus in diskrediet worden gebracht. Bekwame gezondheidszorgers moeten belasterd worden als onbekwaam en uitgerangeerd worden; psychopolitici moeten hun plaats innemen.
"Van al wie proberen om de psychotherapie te ontmaskeren als een psychopolitieke activiteit, kan men nog het beste de geestelijke gezondheid ter discussie stellen. (...) Psychopolitici moeten moord en geweld vermijden, tenzij binnen de muren van het krankzinnigengesticht en jegens personen wiens krankzinnigheid bewezen werd. (...) Hoe gewelddadiger een zieke behandeld wordt, des te hopelozer zal zijn krankzinnigheid uitschijnen. De maatschappij moet zodanig worden bewerkt dat elke opstandeling voor de rechter kan worden gebracht en dan toegewezen kan worden aan een psychopoliticus, die hem vervolgens met een electroshocktherapie tot volstrekte volgzaamheid kan brengen voor de rest van zijn dagen." (4)
"Tegelijk moet men het volk voorliegen dat het aantal gekken onrustwekkend stijgt. Zo wordt een noodsituatie geschapen waarin de psychopoliticus kan optreden als de reddende engel, en na verloop van tijd verwerft hij zodoende een leidende positie." (5)
Handlangers in de sector van de geestelijke gezondheidszorg kunnen worden aangezet tot (heimelijk registreerbare) seksuele perversiteiten, welke dan als chantagemateriaal worden gebruikt om hen tot het uitvoeren van bevelen aan te zetten.
"Omdat de psychopoliticus aldus de zeggenschap verkrijgt over krankzinnigen waarvan velen misdadige trekken vertonen, kan hij hen eventueel in zijn plannen betrekken. Die gekken zullen immers blindelings alle destructief werk verrichten dat hen wordt opgedragen, als zij maar op de juiste manier straffen en implantaten krijgen toegediend. Zo wordt het ook echt kinderspel om de jeugd van het betrokken land te bederven, de leiders te belasteren en de rechtbanken in te nemen." (6)
Het monopolie van de kerk over de geestelijke gezondheidszorg moet worden gebroken; zij moet in diskrediet worden gebracht. En verder:
"Schrijvers die het aandurven om aan het licht te brengen dat de maatschappij onder het juk ligt van complete geestelijke controle en dwang, moeten worden aangezet tot schande of tot zelfmoord, zodat hun werk in diskrediet wordt gebracht. (...) De verspreiding van de communistische sociale orde verloopt overal voortreffelijk. De verspreiding van het communisme heeft overigens nooit geweld of strijd gevergd, ze is gebeurd door de verovering van de geesten. In de psychopolitiek werd die verovering tot in de details verfijnd. (...) Het doel wettigt de middelen. Het degraderen van een volk is minder wreed dan haar vernietiging met atoombommen, want voor een dier dat slechts eenmaal leeft, is elk leven zoeter dan de dood". (7)
Huiveringwekkend, maar volgens het handboek zelf zou de methode tienduizenden keren beproefd geworden zijn. Enerzijds lijkt de ontdekking van politieke gevangenenkampen de geloofwaardigheid van die zaak te ondersteunen. Anderzijds ziet het er naar uit dat politici - ongeacht hun kleur - niet om leugens verlegen zitten als het gaat om oorlogspropaganda.
2. Hersenspoeling in het kapitalisme
Uiteraard bezitten de communisten allerminst het monopolie over propagandatechnieken. Zo kreeg ook de CIA, de Amerikaanse inlichtingendienst, vrij spel in psychiatrische ziekenhuizen en in gevangenissen om mensen aan verregaande proeven inzake hersenspoeling te onderwerpen. Meerdere keren werden zelfs onwetende burgers, waaronder Amerikaanse militairen, als proefpersonen gebruikt.
Onder de dekmantel van terrorismebestrijding en dus in het teken van de algemene veiligheid en vrijheid, dreigen de burgerlijke vrijheden heden ten dage danig ingeperkt te worden dat in het westen staten dreigen te ontstaan die op politiestaten gaan gelijken. De burgers zijn zich vaak allerminst bewust van het feit dat er met hun privacy gelachen wordt door de huidige autoriteiten. Zeer onlangs nog (namelijk in juli 2009) zag het Nederlandse gerecht zich genoodzaakt om de veiligheidsdiensten aldaar op de vingers te tikken omdat zij systematisch de communicaties van journalisten afluisteren. En in het Belgische parlement werd enkele jaren geleden tijdens het vernieuwen van de vloerbekleding nog een uitgebreide installatie van afluisterapparatuur gevonden... van Amerikaanse makelij.
De reclamewereld kennen wij inmiddels, maar niet alleen de reclame hypnotiseert burgers en zet ze aan tot het gewenste gedrag: ook de zogenaamde wetenschappelijke berichtgevingen en het onderwijs zijn feller dan ooit voordien gekleurd met religieuze, antireligieuze of politieke boodschappen. In een wereld waar het goede vereenzelvigd wordt met datgene wat winst oplevert, zijn bedrog en hypocrisie de regel en het huwelijk tussen die twee resulteert in opgedrongen werkelijkheidspercepties die elkeen die zich poogt te informeren, alleen maar doen duizelen. Reclame en propaganda verbergen zich in shows, in soaps en in andere zogenaamde ontspanningsprogramma's, en regelen aldus het burgerlijke gedrag tot in de kleinste details. Via de media wordt bepaald wie geloofwaardig en kredietwaardig zijn en wie niet, en zij maken of breken personen, organisaties, culturen, normen, waarden, wetten en staten zonder dat er ook maar één kanonschot dient te worden gelost.
3. Het geloof in eigen leugens
De leugens die onder de heerschappij van het gouden kalf voor waarheden doorgaan, zijn niet te tellen; zij beheersen alle sectoren van het maatschappelijke leven - de gezondheidszorg, het onderwijs, het verkeerswezen en de administratie incluis, zoals vooral Ivan Illich dat indertijd overtuigend en bijzonder gedocumenteerd heeft aangetoond. Maar sinds korte tijd heeft de leugen zozeer aan kracht gewonnen, dat zij de werkelijkheid zelf dol heeft doen draaien. De twee polen - het kapitalisme en het communisme - hebben elkaar zozeer belogen door het voorwenden van het tegendeel van hun wezen aan elkaar, dat ze eensklaps in elkaar zijn overgegaan: de aloude communistische staten, zoals bij uitstek China, zijn door de voorwending van een westers, kapitalistisch imago, nu ook echt kapitalistisch geworden, terwijl heel wat westerse staten die een kapitaalkracht hebben voorgewend die zij helemaal niet bezaten, door de mand vielen en via een noodgedwongen protectionisme, feitelijk communistisch werden want volkomen beheerst door de staat.
Het lijstje van de hersenspoelers is ellenlang, maar wat meer is: aan dat lijstje kan nooit een einde komen omdat uiteindelijk niets of niemand niét op dat lijstje staat. Religies indoctrineren, en niet alleen 'sekten' doen dat, zoals de eigen religie haar concurrenten noemt. Maar ook de zelfverklaarde atheïsten hangen een vorm aan van geloof: de ijver en het fanatisme waarmee zij het niet bestaan van God propageren, laat daar geen enkele twijfel over bestaan. Oorlog in naam van de vrede en in naam van God; het pakt tussen de wereldlijke en de geestelijke heerser verpersoonlijkt in de keizer; massa-indoctrinatie onder de noemer van opvoeding; inquisitie en vervolgingen waaraan alle geheime diensten ooit een voorbeeld konden nemen; de veroordeling van de waarheid zelf in de terechtstellingen van wetenschappers en in de volgehouden negatie van experimenteel bewezen stellingen; het goedpraten en aanmoedigen van racisme, verdrukking en slavernij. Deze indoctrinaties zijn zo verregaand dat wie ze ondergaan nog nauwelijks beseffen dat hun geloofsijver en hun godvrezendheid jegens goden of afgoden van dezelfde makelij zijn als de angst die zij in zekere tijden ook hebben voor een tiran.
Staten eisen van hun soldaten dat ze - in tijden van oorlog - doden in hun naam, en soldaten vinden ook dat dit hun heilige plicht is: jonge vaders uit land A - en ingevolge de vrouwenemancipatie nu ook moeders - trekken naar het front en mikken daar met scherp op jonge vaders uit land B, door wie zij op hun beurt worden onder vuur genomen. Die vaders proberen elkaars kinderen vaderloos te maken of tot wezen, en zij geloven dat dit hun heilige plicht is en dus een daad waar zij trots op moeten zijn. Mijn eigen grootvader die nog aan het front vocht in de Tweede Wereldoorlog, vertelde me dat hij altijd boven de hoofden mikte: "Ik had zelf kinderen", zegde hij, "ik wilde ook niet dat mijn kinderen hun vader alleen van zijn graf zouden gekend hebben". Zeventig miljoen doden zijn er in die Tweede Wereldoorlog gevallen. Zeventig miljoen kogels uit plichtsbesef die tot eer strekken? Naar mijn bescheiden mening kunnen die afgrijselijke moordpartijen helemaal niets met plicht en trots te maken hebben; zij kunnen alleen maar het gevolg zijn van de meest verschrikkelijke indoctrinaties en hersenspoelingen. Ter herinnering: de straf op desertie is de dood met de kogel. De strijdliederen van weleer behoren tot ons culturele patrimonium, zegt u? Zij zijn niets meer dan een dun laagje vernis bovenop de meest beestachtige conditionering die maar denkbaar is. Geef ons dan maar de liederen van Bertolt Brecht: Erst das Fressen, dann die Moral. Zij zijn bruut, zegt u? Inderdaad, maar zij zijn tenminste nog de meest brute waarheid.
Men zegt dat de oorlog het verlengstuk is van de economie. De economie is wreed en berust op de principes van wraak en hebzucht, concurrentie en dus onderlinge tégenwerking in plaats van samenwerking. Moord is in de economie verboden, maar het vernietigen van andermans levensmiddelen is dan weer wél toestaan en wordt zelfs aanbevolen, het is een plicht voor wie wil slagen of rijk worden. Geen geld betekent geen brood op de plank, en dat is honger of dus de bedelstaf - is dit niet altijd de fysieke dood, dan is het alvast de maatschappelijke doodsteek en die leidt niet zelden tot de zelfmoord omdat mensen nu eenmaal groepsdieren zijn, niet van brood alleen leven, of een leven dat slechts een dierlijk overleven is, categoriek weigeren. Maar er is meer: de economie is namelijk het verlengstuk van de natuur, en zo komt het dat de oorlog uit de natuurlijke orde der dingen voortvloeit zoals water uit zijn bron. Van die oorlog maken de indoctrinatie, de hersenspoeling en de misleiding alom, gewoon deel uit en deze feitelijkheid verplicht al wie zijn leven lief is, om tot datzelfde kwaad jegens anderen zijn toevlucht te nemen.
Tenzij men uiteindelijk tot het inzicht kan komen dat alle mensen er bijzonder veel baat zouden bij hebben als zij ophielden met elkander te bestrijden en als zij gingen samenwerken, één groot blok gingen vormen en als mensheid gingen opereren. En is dat niet de bedoeling, uitgerekend van... het communisme? Is het dan niet die absolute noodzaak van intermenselijke samenwerking en van de stichting van één grote mensengemeenschap, die hier en daar wat pressie en wat dwang rechtvaardigt teneinde de logge massa mee te krijgen op dat ene, grote schip dat tenslotte haar grootste heil tegemoet zal varen? Of is ook dat een leugen, en misschien wel de ultieme leugen, namelijk dat de mens in staat zou zijn om de natuur te overstijgen terwijl hij er voor zijn bestaan tegelijk toch compleet afhankelijk van is? Wie zal het zeggen!
Noten:
(1) De vertaling van dit zogenaamde Sovjet handboek droeg de titel: "Brainwashing: A Synthesis of the Russian Textbook on Psychopolitics". Naar verluidt werd het verspreid als openbare waarschuwing (voor de wreedheden van het communisme)...
(2)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-intro.shtml :"You must work until every teacher of psychology unknowingly or knowingly teaches only Communist doctrine under the guise of "psychology". (...) You must labour until every doctor and psychiatrist is either a psychopolitician or an unwitting assistant to our aims. (...) With it you can erase our enemies as insects. (...) You can cripple the efficiency of leaders by striking insanity into their families through the use of drugs. You can wipe them away with testimony as to their insanity. By our technologies you can even bring about insanity itself when they seem too resistive."
(3)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-2.shtml: "By making readily available drugs of various kinds, by giving the teen-ager alcohol, by praising his wildness, by stimulating him with sex literature and advertising to him or her practices as taught at the Sexpol, the psychopolitical operator can create the necessary attitude of chaos, idleness and worthlessness into which can then be cast the solution which will give the teen-ager complete freedom everywhere - Communism."
(4)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-4.shtml : "Should anyone attempt to expose psychotherapy as a psychopolitical activity, the best defence is calling into question the sanity of the attacker. (...) Psychopolitics should avoid murder and violence, unless it is done in the safety of the institution, on persons who have been proven to be insane. (...) The more violent the treatment, the more hopeless insanity will seem to be. The society should be worked up to the level where every recalcitrant young man can be brought into court and assigned to a psychopolitical operative, be given electric shocks, and reduced into unimaginative docility for the remainder of his days. (...)
(5)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "The society, at the same time, must be educated into the belief of increasing insanity within its ranks. This creates an emergency, and places the psychopolitician in a saviour role, and places him, at length, in charge of the society."
(6)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "In that the psychopolitician has under his control the insane of that nation, most of them have criminal tendencies, and as he can, as his movement goes forward, recruit for his ranks the criminals themselves, he has unlimited numbers of human beings to employ on whatever project he may see fit. In that the insane will execute destructive projects without question, if given the proper amount of punishment and implantation, the degradation of the country's youth, the defamation of its leaders, the suborning of its courts becomes childishly easy."
(7)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "Authors of literature which seek to demonstrate the picture of a society under complete mental control and duress should be helped toward infamy or suicide to discredit their works. (...) An extension of the Communist social order is everywhere victorious. The spread of Communism has never been by force of battle, but by conquest of the mind. In Psychopolitics we have refined this conquest to its last degree. (...) The end thoroughly justifies the means. The degradation of populaces is less inhuman than their destruction by atomic fission, for to an animal who lives only once, and life is sweeter than death."
29 juli 2009
14-07-2009
Adieu, welvaart?
Adieu, welvaart?
De geschiedenissen van de kosmos, die van het leven en tenslotte ook die van het mensdom, zijn weliswaar niet precies gekend, maar onze hypothesen benaderen de werkelijke gang van zaken waarschijnlijk goed genoeg om daarover te kunnen zeggen dat zij alles behalve rechtlijnig, gepland of doelgericht verlopen zijn. Alles wat gegroeid is, lijkt daarentegen veeleer de vormen aan te nemen van de takken aan de bomen: er zit wel een zeker patroon in, maar niemand is in staat om te voorspellen waar de volgende scheut zal ontkiemen en of dan die twijg naar links of naar rechts zal nijgen, of hij naar boven zal reiken of veeleer ter aarde neer zal buigen. Wij kunnen zeggen hoe een eik eruit ziet en we kunnen hem herkenbaar tekenen met potlood op papier, maar van geen enkele individuele, echte boom zijn wij in staat om de vorm van ook maar één van zijn takken te voorspellen. Hetzelfde geldt voor gezichten van mensen: een oneindig aantal gezichten kunnen we vanuit onze verbeelding tekenen, ragfijn en nauwelijks te onderscheiden van foto's, zodat niemand die ze bekijkt, kan weten of het de portretten zijn van mensen die ook echt bestaan, die echt hebben bestaan of die ooit zullen geboren worden. Op dezelfde manier kunnen landschapschilders door Simon Vinkenoog bejubelde wolkenvelden in olieverf op doek creëren en weidse landerijen, heuvelruggen en bossen die nergens bestaan, bestonden of ooit zullen te betreden zijn. Landschappen, maar ook huizen en steden, torens en onderzeeërs, vissoorten en zelfs gevleugelde paarden. Wat niet bestaat, kunnen wij niettemin verzinnen, maar van wat verzonnen wordt, kunnen wij vaak niet zeggen of het al dan niet kòn bestaan. En dat komt precies doordat wij helemaal onwetend zijn omtrent die al dan niet vermeende 'wetten' welke de mogelijkheden en de noodzakelijkheden verbonden met al wat is, zouden regelen. Daarom ook kunnen wij met betrekking tot de toekomst enkel gissen, waarbij we ons dan ook meestal gewoon ver-gissen. Edoch, andermaal: over bepaalde zaken kunnen wij het min of meer eens zijn, en dat is ook inzake een welbepaald onderdeel van onze geschiedenissen het geval.
Mensen zijn dieren die circa twee miljoen jaar geleden rechtop zijn gaan lopen. Schijnbaar hulpeloos en naakt, uiterst kwetsbaar en aangewezen op allerlei kunststukken, zoals kledij, huizen en allerlei infrastructuren, anders dan door de natuur gegeven, wordt al in de oudste mythen over onze soort gezegd dat bij haar schepping alle andere dieren hartsgrondig huiverden: ze sloegen een kruis avant-la-lettre. Maar niet alleen de andere diersoorten hoefden de mens te vrezen, want hij bleek alras op de koop toe nog de ergste vijand van zijn eigen soort. Dat betekent het wanneer gezegd wordt dat de meeste mensen niét omkomen ingevolge ziekten of een natuurlijke dood: zij sneuvelen in zelf gestichte economische en andere oorlogen, of ook nog door individuele, al dan niet acute agressie tegen zichzelf.
Nog vers in het geheugen - tenminste in het geheugen van diegenen die nog konden genieten van het regime dat het vak geschiedenis toestond in de scholen - ligt het tijdperk van de (West-)Europese kolonialisatie sinds de vijftiende eeuw waarin, grosso modo, het Noorden via zeeroutes en aanvankelijk ook middels houten schepen, het Zuiden leeg roofde van grondstoffen maar ook van mensen, welke dan op de markt werden verkocht. (*)
(*) In 1415 veroverden de Portugezen Ceuta in Marokko, zogezegd in het teken van de strijd tegen de Moren en zij maakten ook nederzettingen in West-Afrika, Amerika en Azië. De Spanjaarden palmden Cuba en Hispania in alsook het rijk van de Azteken in Midden-Amerika en dat van de Inkas in Zuid-Amerika, waarna zij op de Filipijnen en de Caraïben plantages exploiteerden middels in Afrika gekochte slaven. In 1596 veroveren de Nederlanden Java en andere gebieden in Azië, Afrika en Amerika. In 1607 palmen de Engelsen Noord-Amerika in maar daar ontstaan opstanden en in 1776 worden de grondslagen gelegd van de USA. Engeland drijft ook handel met India sinds 1757 maar Afrika wordt nog grotendeels ongemoeid gelaten omwille van de wildernis en de woekering van tropische ziekten. In de 19de eeuw gaat het Europees bevolkingsoverschot zich vestigen in kolonies in Amerika, Australië en Kaapstad. Na de afschaffing van de slavernij worden de kolonies waardeloos maar het kolonialisme breekt door en houdt voor dat beschaafde volkeren het recht hebben om onderontwikkelden te exploiteren, wat ze doen in naam van de beschaving en de christianisering. Frankrijk koloniseert Afrikaanse staten; België, onder Leopold II, annexeert Congo; de V.S. palmen Hawaï in.
Deze wereldwijde roof nam gigantische proporties aan, de rijkdommen die zij voortbracht waren exuberant. Maar zo ook de na-ijver en, perfect voorspelbaar omdat weinigen in staat zijn om de weelde te dragen, ontvlamde in het Noorden de waanzin van de grote oorlogen die dan ook wereldoorlogen werden genoemd. Dezen speelden zich vrijwel uitsluitend in het Noorden af, het waren immers oorlogen onder de rijken, waarbij het uiteindelijk draaide om al dat gestolen goed, en zij maakten ettelijke miljoenen slachtoffers. (**)
(**) In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) vielen 15 à 17 miljoen doden onder de soldaten en de burgerbevolking. Telt men daar de slachtoffers bij op van de Spaanse griep die uitbrak in 1918, dan komt het dodental op 119 miljoen. In de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) sneuvelden 50 à 70 miljoen mensen, waarvan twee derden burgers waren. Van die burgers werden er 11 miljoen vervolgd en systematisch omgebracht in uitroeiingskampen.
Een algemene walg volgde op die spektakels met een nasleep van eindeloze kerkhoven waarop kruisjes, evenzeer als alle andere consumptiemiddelen in massa geproduceerd, en wrange naweeën die slechts door een algemeen verbeten, bitter zwijgen konden worden onderdrukt. De roof ging echter gewoon door, nu efficiënter dan ooit tevoren, want middels modernere apparatuur en infrastructuur. Het politieke luik moest niet onderdoen want deze diefstal werd voortaan ook goedgepraat en ging ongestoord zijn gang onder de welbekende noemer van 'ontwikkelingshulp'.
De luxe explodeerde als het ware in de zogeheten 'golden sixties', welke een verschijnsel waren van uitsluitend het noordwestelijk halfrond: de jeugdigen wilden zich dringend distantiëren van de voorgaande generaties die zij beschuldigden van hebberigheid en roofzucht maar tegelijk soupeerde diezelfde jeugd ook de ganse roversbuit in een handomdraai op. De rijkdom werd bovendien niet langer besteed aan stichtende zaken zoals opvoeding en ontwikkeling, maar zij ging in steeds grotere porties naar de aanschaf van drugs, zodat het goud, behalve een rode, ook een zwarte kleur kreeg. In het systeem van de hebzucht geldt immers de regel dat uitsluitend het rendement, het goede bepaalt terwijl welhaast niets het rendement van de drugshandel overtreft.
Drugs, tot snoep verworden voedsel, tot lawaai verworden muziek en tot verfklodders degenererende schilderijen. Opvoeding moest opkrassen ten voordele van entertainment, omdat ook scholen niet aan de wet van de vrije markt ontsnappen en de weg van de geringste weerstand de meest succesvolle blijkt - althans op korte termijn. In de hippiebeweging vermengde zich het allerbeste wat het leven en de culturen kunnen bieden - zoals kunst en mystiek - met het meest jammerlijke op aard, zoals drugsverslaving. Het afgrijselijke vroeg de schoonheid ten dans die niet weigerde omdat zij ook de goedheid in zich had. De domheid ging een gesprek aan met de wijsheid welke zich verkeek op de simplismen waar zij, uit principieel doch - objectief beschouwd - misplaatst respect, verborgen schatten achter zocht. De malafiden deden met gemak de lichtgelovigen in de doekjes en het sprookje van De wolf en de zeven geitjes herhaalde zich.
Wat bleef, was een protest tegen het onrecht dat op den duur diegene die zich daarmee verrijken wilde, vanbinnen aanvreet en uitholt, totdat nog slechts een droge korst overschiet die verpulvert, wegspoelt met de regen en verdwenen is alsof hij nooit bestaan had. De herverdeling van de rijkdommen werd een hoofdgerecht op het menu in het rijke Noorden, maar allerlei alibi's deden de goede voornemens stollen zodat zij niet werden uitgevoerd doch plannen bleven: louter vormen, schetsen en plaasteren beelden welke thuishoren in musea voor hedendaagse kunst. Als antwoord daarop herhaalde zich de millennia oude geschiedenis van de vleespotten van Egypte, en nooit geziene volksverhuizingen gingen van start, dit keer van Zuid naar Noord en van Oost naar West. In een tijdspanne van nauwelijks enkele decennia en dus binnen één enkel mensenleven observeerbaar, kregen in de Noordelijke steden de straten letterlijk een andere kleur. Eerst verdwenen de blonde haren en vervolgens verdonkerde de huidskleur en alle rassen vermengden zich onderling in een feest dat nog in de sixties was ontketend. Maar daar bleef het vanzelfsprekend niet bij.
Egalisering van de rijkdommen betekent ook egalisering van de armoedes: Europa, aangedreven door de persoonlijke hebzucht van egoïstische politici, hief alle grenzen op. Door geen enkele wet beschermde werklui pikten tegen hongerlonen de jobs van rijke westerlingen in. De werkloosheid nam toe evenredig met het zwartwerk, wat eigenlijk neerkomt op een overgang van sociaal beschermde arbeid naar een systeem van louter schnabbels zoals de havenarbeiders het altijd hebben gekend: men biedt zich aan in de ochtend op de markt, men wordt op zicht gekeurd en aangenomen voor één dag, ofwel afgewezen. Geen ziektekosten, pensioengelden, vakantiegelden, kinderbijslagen of, wat dacht u, zwangerschapsverloven voor vaders: Poolse bouwvakkers die van de stellingen naar beneden vallen, worden ongezien vereeuwigd in het beton van funderingen waarop gebouwen rusten die daar binnen honderd jaar nog zullen staan, geheel onbekwaam om te spreken, zodat hun huurders onwetend moeten blijven omtrent het feit dat zij eigenlijk de bewoners zijn van reuzezerken. Terug naar de middeleeuwen en naar de slavernij. De beul gaat onder de hakbijl.
Het analfabetisme neemt alom toe, en niet in het minst onder de rijken, die immers over voldoende geld beschikken om ook die inspanningen die het leren lezen, schrijven en rekenen vergen, af te kunnen kopen, want zo ver gaat de gemakzucht uiteindelijk, die zoals elke andere ondeugd van bij de aanvang haar eigen ondergang in zich draagt. Steeds meer mensen zijn tegelijk financieel rijk en cultureel arm: zij hebben geld om wereldreizen te maken maar verder dan de zonnestranden reikt hun interesse niet, van de cultuurgeschiedenis hebben zij zo goed als geen benul en zij bekennen zonder blozen dat ze nooit een boek lezen. Mensen werken hard teneinde op den duur op hun lauweren te kunnen teren en niets meer hoeven te doen en op die manier zijn ze slaaf van zichzelf, maar ook meester. Opgesplitst in meester en slaaf is elke welvarende westerling aldus niet langer een individu - 'individuum' wil zeggen: 'ondeelbare eenheid' - maar voortaan een tweevoud of een 'dubbelmens', die wekelijk twee keer een grondige gedaanteverandering ondergaat: eenmaal de maandagmorgen en een tweede keer op vrijdagavond. Meestal voltrekt zich die transformatie in het klein ook dagelijks: eenmaal 's morgens als de wekker rinkelt en een tweede keer om vijf uur als het werk erop zit. Het individuum daarentegen is voltooid verleden tijd: de landbouwer die leefde met zijn trekpaard, die geen afscheid nemen kon van zijn land en die, stokoud, op zijn prachtige akkers doodviel, is niet meer. De smid die luidkeels zong om het verzengende vuur te bezweren en die ijzer smelten deed en het omsmeedde tot ploegscharen zoals zijn voorouders hem dat naar het voorbeeld van Hephaestos sinds de aanvang van de ijzertijd hebben voorgedaan, hamert en zingt niet meer: zijn aambeeld is nu hedendaagse kunst geworden en trekt de aandacht van stedelingen met behandelde neuzen, geverfde haren en bijgewerkte borsten in door gangsters uitgebate musea.
In weerwil van haar heiligste principes wordt China kapitalistisch, Europa en de Verenigde Staten zijn via een gedwongen protectionisme ongewild aan de heroprichting begonnen van het ooit door hen zo fel bestreden communisme. Gehoorzamend aan de meest algemene wet van het bedrog, hadden de twee hadden zich immers al opgesplitst in, enerzijds, een kern en, anderzijds, een daaraan volstrekt tegengestelde buitenkant of een façade, waarbij Chinezen alleen nog qua façade communistisch zijn doch in wezen grondig door het gouden kalf bezeten en Europeanen het kapitaal niet langer kùnnen dienen om de heel eenvoudige reden dat ze het niet meer hebben. Het Oosten springt zwart Afrika bij en sluit pakten met Arabische mogendheden om aldus volop uit alle bodemschatten - kostbare ertsen maar ook olie - te kunnen putten. Zuid- en Midden-Amerika staan op, alle pogingen om deze opstand neer te slaan - incluis de zogenaamde 'Mexicaanse griep' - van zich af schuddend. En terwijl alle aardbewoners naar adem snakken en een volgende zondvloed dreigt, ruziën de grootmachten - zoals ze zichzelf onverdroten blijven noemen - voor het eigenaarschap van Noord- en Zuidpool en van de woestijnen op de Maan en op Mars.
Het wordt steeds moeilijker om het allemaal op een rijtje te krijgen en voorspellingen te gaan doen - dat leren ons ook de weerman en de weervrouw die met hun predicties zelfs het volgende uur niet meer geloofwaardig kunnen halen zodat zij hun uitspraken al even bizar en wendbaar moeten laten klinken als die van de Pythia te Delphoi, drieduizend jaar geleden. Dat alles wellicht ingevolge het gebruik van steeds meer gesofisticeerde wetenschappelijke en technische apparatuur. De toren van Babel heeft, zoals voorhanden ligt, een hoofdrol in dit ganse theater en toneel waarvan de schrijver steeds angstvalliger en dringender wordt gezocht. Het is dan ook steeds meer het theater van de tegendoelmatigheid, het drama van de ondeugden die precies dankzij dit kenmerk, ondeugden zijn, hetwelke de poppen van de wereld aan het dansen zet. De chaos is vooralsnog onvoltooid en totdat hij voltooid zal zijn, zal de orde tegenspartelen, precies zoals de vis dat doet die nimmer op het droge stranden wil, zoals de stervende zich vastklampt aan het leven en zoals de hoop op leven, het leven zelf is en volstrekt niets minder is dan dat. Misschien zal de welvaart hier verdwijnen, hij zal wispelturig zijn en blijven, schichtig van hier naar daar vluchten, alle onheil wijs ontwijken of, integendeel, zijn eigen ondergang bewerken - wie zal het tenslotte zeggen? Want zijn woorden zijn nog niet koud of ze worden door het tegendeel gelogenstraft - zo wispelturig is de wereld en zal hij beslist ook blijven.
Maar zeg nu eerlijk: is dat uiteindelijk geen goede zaak, dat onze toekomst, net zoals het weer, zich nimmer grijpen of voorspellen laat? Dat elke ochtend weer een verrassing kan worden geboren en dat het absoluut ondenkbare klaarblijkelijk een eeuwig leven toegewezen kreeg? Is het geen geluk dat elke volgende haverklap geheel onkenbaar blijft tot op het ogenblik dat hij zich voordoet? Meer nog: dat hij ook dàn geheel en al mysterie blijven zal? Hoe arm zouden wij niet zijn - men trachtte zich de jammer voor te stellen - indien wij wisten wat ons morgenvroeg te wachten stond en ook de dag daarna, het jaar dat volgen zou en, verder nog, indien wij wisten waar ons leven zelf een eind zou nemen, en ook de wereld, die beslist na ons nog verder draaien zal?
(J. B., 12 juli 2009)
11-07-2009
Illustraties bij 'hedendaagse kunst'
Illustraties bij 'hedendaagse kunst':
30-06-2009
Een beknopte beschouwing over 'hedendaagse kunst'
Een beknopte beschouwing over 'hedendaagse kunst'
De essentie van het kwaad van het kapitalisme bestaat in de pervertering van de waarden die het teweeg brengt, voortgedreven door de hebzucht als ultieme motor: het Hebben verdringt het Zijn, middel en doel werden onderling verwisseld. Geld is niet langer het ruilmiddel dat toelaat zijn overschot aan aardappelen kwijt te raken en er graan voor in de plaats te krijgen: geld is voortaan het doel en de aardappel, het graan en alle andere waardevolle producten zijn verworden tot de middelen om het geldbezit te vermeerderen.
Een direct en onvermijdelijk gevolg van die perversie is vanzelfsprekend dat de kwaliteit van de producten op de markt naar beneden zal gaan. Iedereen wil immers zo groot mogelijke winstmarges, en de grootte van de winst hangt af van het verschil tussen de prijs van datgene wat men in het product geïnvesteerd heeft (aan tijd, aan grondstoffen, aan kennis...) en de prijs die men ervoor krijgt op de markt. Om de winstmarge te vergroten, moet de potentiële koper misleid worden door hem, onder meer, waren aan te smeren die hun prijs bijlange niet waard zijn.
Onwetendheid en desinformatie reiken hier elkaar de hand. Voor een boek met een kunstlederen kaft wordt welhaast meer geld gevraagd dan voor hetzelfde boek met een echte lederen kaft en dat kan ook, onder meer omdat de koper de waarde van die grondstoffen niet meer kent; vaak gelooft hij zelfs dat kunstleder kostbaarder is dan leder zonder meer omdat zijn kennis van het Nederlands of van de taal in het algemeen schromelijk tekort schiet.
In een kapitalistisch bestel wordt elkeen er toe genoopt zich steeds weer af te vragen hoe hij of zij de ander "zo goed mogelijk" kan bedriegen: hoe kan de leugen zich in de waarheid verkleden? Hoe kan wat slecht is, doorgaan voor goed? Hoe kunnen wij maken dat de ander zich verkijkt op wat wij hem of haar voorhouden? Hoe maken wij de ultieme illusie die de ander te kijk zet en die ons het nakijken geeft? In twee woorden: hoe dood ik zonder zelf geraakt te worden?
De vraag naar bezit is in de eerste plaats de vraag naar geld, en zij klinkt heel simpel als volgt: hoe maak ik geld? Hoe trek ik geld naar mij toe? In een kapitalistisch bestel is geld noodzakelijk om te kunnen overleven maar tegelijk wordt het ook onmogelijk om zijn bezit te vermeerderen zonder de ander te bestelen, want dat doet men als men hem zaken aansmeert die hun prijs lang niet waard zijn. In het kapitalisme moet al wie wil leven, bereid zijn om anderen te doden, en dat is het recht van de sterkste, de volstrekt cultuurloze, meedogenloze natuur.
De analyse van Karl Marx laat zien hoe in het geldsysteem, de rijken almaar rijker worden en de armen almaar armer. De rijken worden rijker omdat zij hun geld kunnen beleggen, zodat hun kapitaal blijft aangroeien zonder dat zij daarvoor noemenswaardige inspanningen hoeven te doen. In werkelijkheid chanteren zij de niet-bezitters die immers niet verder kunnen zonder het geld dat nodig is om hun elementaire behoeften te bevredigen. Deze laatsten worden dan genoodzaakt om zichzelf te verkopen, of tenminste hun arbeid. Zij worden verplicht om al hun energie te investeren in werk, in ruil waarvoor zij precies genoeg geld ontvangen om aan de slag te kunnen blijven. Hebben zij tegenslag, bijvoorbeeld met hun gezondheid, dan hebben ze gewoon brute pech, want zolang er een overschot bestaat aan arbeidskrachten, wordt natuurlijke selectie aldaar meer dan alleen maar getolereerd.
Aan geld komen kan men door het te beleggen als men het heeft, en moet men het ontberen, dan mag men blij zijn als men kan arbeiden. Zij die paraderen, zullen dankzij het systeem van het gouden kalf kunnen blíjven paraderen, en zij die zwoegen en zweten, zullen dat helaas tot het bittere einde moeten blijven doen. Geld heeft men of men heeft het niet.
Maar er zijn vanzelfsprekend ook allerlei trucs en achterpoortjes die op zijn minst de hoop kunnen voeden dat bijvoorbeeld iedereen president kan worden van het land waar het kalf koning is.
Diefstal is het meest gemene van die trucs maar diefstal verschilt in feite slechts weinig van het bedrog waarin men anderen besteelt zonder dat zij dat goed beseffen. De dief is in feite eerlijker dan de corrupte handelaar omdat hij tenminste nalaat om zijn slachtoffer ook nog te gaan beroven van het beséf dat hij bedrogen wordt. Diefstal kan zodanig gesofisticeerd en verbloemd worden dat zij resulteert in het belonen van de dief en in het toezwaaien van lof en eer aan zijn adres, en dat is iets heel anders dan boete of gevangenisstraf. Er bestaan charlatans die doorgaan voor 'cultuurministers' en die de miljoentjes van eerlijke en hard werkende belastingbetalers uitdelen aan bevriende fraudeurs die zich bijvoorbeeld 'literatoren' laten noemen en die er aldus niet alleen in slagen om zich andermans goed toe te eigenen, maar die bovendien de kunst verstaan om zich daarvoor op de koop toe nog eens vet te laten betalen. De kunst van het bedrog is de enige die zij verstaan en die zij ook met gretigheid beoefenen: zij behoren tot de 'krijgers', zoals ooit een groot Jezuïet deze bedriegers noemde - een categorie van lieden welke van de zogenaamde 'gevers' onderscheiden dient te worden, en hij bezwoer ons, die zijn leerlingen waren, er over te waken dat we onszelf altijd tot de 'gevers' konden rekenen. Het kapitalistisch systeem drijft dit dilemma in feite op de spits.
De truc bij uitstek om aan geld te komen bestaat in het verkopen van prullen die hun geld bijlange niet waard zijn. Vreselijk is het wanneer aldus bijvoorbeeld nepvoedsel voor voedsel wordt verkocht; wanneer allerlei gebruiksvoorwerpen verschijnen op de markt die, van zodra ze aangewend worden, uit elkaar vallen; wanneer verslavende artikelen zoals schadelijke en soms ook dodelijke drugs en spelletjes zich een weg banen naar steeds nieuwe prooien, tot onschuldige kinderen toe; wanneer uiteindelijk zelfs de liefde en de vele andere diepmenselijke gevoelens nog slechts worden voorgewend of ingezet in functie van persoonlijke winst. De echte doelen van het leven en zijn diepste waarden verworden tot nog slechts alibi's voor criminele activiteiten; het goede is nog slechts nuttig als het verhullende kleed van het kwaad.
Aan geld komt men door dingen te verkopen die hun prijs niet waard zijn. Die dingen zal uiteraard niemand kopen die over zijn volle verstand beschikt - zo zou men denken. Maar de feiten tonen aan dat, als puntje bij paaltje komt, dit zogenaamde 'volle verstand' een bijzonder wendbaar zaakje is. Mensen kunnen meer bepaald onder allerlei vormen van druk worden gezet, en het uiterst duur verkopen van prentjes aan de daarop afgebeelde in een compromitterende situatie is heus niet de enig denkbare vorm van chantage en ook lang niet de enig bestaande. In feite behoort het genoemde nog tot de primitieve chantagetechnieken, al even voorbijgestreefd als mensenhandel en prostitutie, nu er immers een onvergelijkbaar veel meer renderende orgaanhandel bestaat.
Zo worden mensen door criminelen schulden aangepraat en vervolgens verplicht om die ongezien in te lossen op allerlei manieren. Onlangs stond in een officieel rapport te lezen dat heden reeds een belangrijk percentage van de Europese kinderen, via de computer die zij voor Sinterklaas nog kregen, zich in grote schulden pokeren op het net, of althans dat zij geloven dat te doen, en dat zij vervolgens onder druk worden gezet om die vermeende schulden af te betalen, wat uiteraard onmogelijk is tenzij door, bijvoorbeeld, drugshandel.
Pa en ma geloven dat de kleine een studiereisje maakt, zij het plotseling dan wel naar het andere uiteinde van de aardbol, maar het kind slikt 'bolletjes' en het zwijgt dat het zweet, angstig hopend dat de zon nu slechts voor heel eventjes ondergaat en dat alles onopgemerkt weer goed zal komen. Wat uiteraard een volstrekt onrealistische hoop is aangezien criminelen hun slachtoffers pas loslaten als deze niets meer te bieden hebben, terwijl kinderen zich pas aan het prilste begin bevinden van die weg, enkele richting naar de hel.
Hoe die misdadigerswerelden ineen zitten, weet niemand, aangezien de waarheden daaromtrent pas jaren na datum worden onthuld, tenminste àls ze niet voor eeuwig verborgen blijven, wat klaarblijkelijk meestal het geval is. Maar één van de 'problemen' waarmee criminelen uiteindelijk kampen, luistert naar de vaak gehoorde naam 'witwaspraktijken': wij denken dan aan een veeleer onschuldige witwas van zwart geld, aan een deugnieterige belastingontduiking of zelfs aan water en aan zeep. Zelden dringt het tot ons door dat witwasoperaties in feite de cruciale assen van de georganiseerde misdaad betekenen, de breekpunten waarin, op een haast magische manier, het kwaad zich in onze wereld als het goede komt manifesteren, en daartoe blijkbaar ook alle middelen krijgt. De witwasoperaties staan inderdaad voor een van de meest griezelige handelwijzen die aan mensen eigen kunnen zijn, want door deze uiteindelijke inbreuken, worden moordenaars onze koningen en vaders, komen piraten aan het roer van de wereld te staan, gaan gangsters de geschiedenis herschrijven en worden pooiers en dieven met eretekens getooid. Maar ook alle waarden perverteren zich dan: wat schoon is, wordt lelijk; wat afstotelijk is, oogst lof; het goede wordt versmaad en het kwaad wordt verheerlijkt. En het is ook relatief makkelijk om te begrijpen hoe dat alles mogelijk is en zelfs onvermijdelijk.
Andermaal: om aan geld te komen, dient men anderen te bestelen. Zoals gezegd bestaan er allerlei trucs om dat onopgemerkt te kunnen doen of, wat nog veel straffer is, om dat openlijk te kunnen doen en daar op de koop toe nog geld en lof voor te ontvangen. Gebruiksvoorwerpen die niet deugen duur verkopen, is een bijzonder primitieve bedrogspraktijk die bovendien geen lang leven is beschoren; het is een bedrogstechniek voor de minder begaafden, zo zou men het kunnen stellen, maar ook dezen komen dus aan hun trekken in het systeem van het kalf dat immers de dief beloont, de grote én de kleine.
Veel meer plezier en ook onvergelijkbaar veel meer winst maken een meer gesofisticeerd soort van criminelen, die zaken verkopen waarvan het gebruik bijzonder ondefinieerbaar en abstract is, zoals bij uitstek kunstvoorwerpen. Sinds Immanuel Kant's geest door de beschaafde wereld waart, weten wij dat kunst wellicht grotendeels een zaak van smaak is, en dat deze smaak, precies omwille van zijn abstract karakter, wel eens bijzonder wendbaar kan zijn. Het smaakoordeel blijkt immers niet alleen corrupter dan elk ander oordeel: het doortrapte karakter van het smaakoordeel kan zich als geen ander ook verbergen. En uiteraard is dit voor de goede verstaanders ter zake een ongedroomde bron van duizelingwekkende winsten: kunst is vrij, wendbaar, veranderlijk, van smaak afhankelijk en, uiteindelijk, is een kunstwerk ook waard... wat iemand er voor neertelt!
Een ding is waard wat iemand ervoor betaalt: als dàt geen kapitalisme is; het is het vrije marktbeginsel bij uitstek in zijn meest elementaire vorm. En precies dit beginsel laat toe dat de zwartste duivels wit gewassen worden totdat zij eruit zien zoals de meest glimmende, heilige engeltjes. Hier wordt de waarde van het hoogste wat een mens kan scheppen, en waarvan menigeen beweert dat het wordt ingegeven door de engelen of zelfs door de goden zelf, bepaald door het slijk der aarde, ja, door de satan zelf! Of moet hier een tekeningetje bij worden gemaakt?
Walter, een groot crimineel, verkoopt een partij drugs aan Willy, een even groot misdadiger. Willy betaalt Walter met een grote som geld, zijnde tien miljoen euro, want Walter verkoopt die drugs uiteraard omwille van dat geld waarvoor hij in feite helemaal niet werken moet. Walter wordt rijk ofschoon hij niet werkt, en de mensen zouden over Walter zeggen dat hij 'zaken doet' en dat hij een gewiekst zakenman is, en de vrouwen zouden vallen voor hem, ware het niet dat Walter aan de wereld niet kan tonen dat hij rijk is. Er is trouwens ook nog iets zoals de fiscus, en die zou Walter alras op de hielen komen te zitten wanneer die grote sier zou maken, en hem vragen waar al dat geld vandaan komt waarmee hij zijn sjieke feestjes bouwt. Vandaar is Walter verplicht om zijn drugsgeld, dat bloedgeld is, en daarom ook zwart zoals de dood, wit te wassen. Maar zwart geld wit wassen is uiteraard geen sinecure: het is wellicht een van de moeilijkste klussen in de ganse carrière van de crimineel. Gelukkig bestaan er rookgordijnen waarachter hij zich kan verschuilen, en een van die gordijnen is dat van de zogenaamde 'hedendaagse kunst'.
Walter met zijn drugsgeld blijft niet bij de pakken zitten: hij wil kunnen uitleggen aan de fiscus waar hij het vandaan heeft, en daarom wordt hij voor de gelegenheid 'hedendaags kunstenaar'. 'Hedendaagse kunst', zoals de richting zichzelf noemt, onderscheidt zich van alle andere kunst in het bijzonder op het punt dat zij geproduceerd wordt in een handomdraai en vrijwel zonder middelen, terwijl het prijskaartje dat eraan kleeft, doet duizelen. Maar even belangrijk aan de hedendaagse kunst is, dat zij door 'ingewijden' tot kunst dient uitgeroepen te worden. In feite zijn die ingewijden diegenen die de beschikking krijgen over de macht om de inhoud van een vuilnisemmer uit te roepen tot een 'hedendaags kunstwerk', wat betekent tot een object met een duizelingwekkende geldwaarde.
De 'ingewijden' zijn met andere woorden niets anders dan 'geldmakers'. Zij hebben invloed en macht en zij wenden die aan om ervoor te zorgen dat hun klaarblijkelijke waanzin ernstig zal genomen worden. Zij zijn het die de spreekwoordelijke kleren van de keizer maken uit het in feite bijzonder griezelige sprookje van Hans Christiaan Andersen; zij zijn de Uilenspiegels die een ganse hofhouding kunnen laten applaudisseren voor een leeg doek; zij zijn voorwaar de ultieme handlangers van de duivel, die immers zonder blikken of blozen en eveneens zonder omwegen de toegangskaartjes tot de wereld verkopen aan allen die bereid zijn om daar met hun ziel zelf voor te betalen. Meesmuilerij, leugens en allerlei bedrog: wie daartoe bereid zijn, mogen mee-eten van de koek.
En zo komt het dat Walter in de huid kruipt van een 'hedendaags kunstenaar', of althans: dat hij ook de kunst zal misbruiken om zijn ding te doen. Hij neemt een doek, kwakt daarop een pot rode verf leeg, vervolgens giet hij er wat geel over en nog wat zwart, laat het geheel dan drogen, en verkoopt het 'hedendaags kunstwerk' aan Willy voor de prijs van, wat dacht u? Tien miljoen euro. Zogezegd, uiteraard, want dat geld heeft hij natuurlijk al ontvangen voor die partij drugs. Het verschil is nu wel dat het aanvankelijke zwarte geld middels die artistieke schakel helemaal wit gewassen is. En Walter is niet langer een crimineel; hij is daarentegen een gevierd artiest en alom beijveren zich recensenten om zijn doeken aan te prijzen. Alom ten lande maar ook in het buitenland gaan mensen er prat op een 'Walter' in het salon te hebben hangen. Walter verkoopt, hij is een handelsmerk, een gewiekst zakenman of wat dan ook, maar rijk is hij in elk geval en zijn gevolg is talrijk, de wereld behoort hem toe.
En daar duikt zoals verwacht een kritikaster op: hij verwijst deze historie naar de prullenmand, daagt ons uit één enkel concreet voorbeeld te geven van de beschreven gang van zaken die hij "bij de haren getrokken" noemt, irrealistisch en typerend voor bepaalde vormen van waanzin die nog net nuttig genoeg zijn om er wat vreemdsoortige, paranoïde verhalen uit samen te stellen, verhalen die zich op de koop toe uitgeven voor waarheidsgetrouwe artikels - foei! Tja, indien de mensen nog boeken lazen, dan volstond het nu om te verwijzen naar de histories over de befaamde doctor Faustus. Maar de mensen lezen niet meer, we moeten naar andere middelen op zoek...
(Jan Bauwens, juni 2009)
11-04-2009
Opstanding
Opstanding
Er zijn er die zeggen dat zij niet begrijpen hoe het dan mogelijk zou kunnen zijn dat wij na onze dood heropstaan. Daaruit besluiten zij dan dat de opstanding onmogelijk is. Maar indien deze lieden consequent waren, dan zouden zij hetzelfde moeten zeggen over het leven, waarvan zij immers evenmin begrijpen kunnen hoe het mogelijk is. En zeggen zij dan dat zij dàt wél begrijpen? Welnu, dan liegen zij dat ze zwart zien!
(J.B., Paaszaterdag 2009)
27-03-2009
Schuld en bezit
Schuld en bezit
Zijn hebzucht en geldzucht soms moeilijk te begrijpen, dan komt dat wellicht doordat zij de verschijnselen waarover het in wezen gaat, binnenstebuiten bekijken. Als sommigen niet begrijpen waarom er geen maat staat op het willen hebben, terwijl overbodig bezit tenslotte nog slechts ballast kan zijn eenmaal alle behoeften werden bevredigd, dan duidt dit onbegrip enkel op een foute invalshoek. Wie de onbevredigbaarheid van de bezitsdrang willen vatten, die moeten deze verzuchting ook echt van binnenuit bekijken, en dan verschijnt die niet zozeer als het zinloze, mateloze nalopen van bezit maar veeleer als het volgehouden ontvluchten van schuld. Immers, terwijl men van bezittingen op zich een keer genoeg kan hebben, is de druk van schulden en zo ook de druk van mogelijke schulden een veel wakkerdere motor van de zogenaamde hebzucht dan het vooruitzicht op een immer toenemend vermogen.
In dat opzicht kan men de last van schulden in feite goed vergelijken met die van pijn: schuld verhoudt zich tot bezit zoals pijn zich verhoudt tot gezondheid. Zoals het niet de gezondheid op zich is die men eindeloos nastreeft, maar wel het vrij zijn van ziekten - omdat gezondheid niet anders gedefinieerd kan worden dan als de afwezigheid van ziekten - zo ook streeft men niet het bezit op zich na maar wel het vrij zijn van schuld. Bezit is voor ons weliswaar nog iets anders dan schuldenloosheid, maar het heeft alleen betekenis als zichtbaar bewijs van het vrij zijn van schulden, terwijl al wat daar bovenop komt op de keper beschouwd slechts betekenisvol kan zijn als een buffer tegen mogelijke schulden. Waar de pijn als overwonnen wordt beschouwd, ontleent het bezit zijn betekenis nog slechts aan de schuld.
Rijkdom en bezit - o, paradox - worden nagestreefd omdat zij de ultieme getuigen zijn van de schuldenloosheid van wie deze attributen sieren. Wie rijk is, heeft geen schulden en omdat schulden in laatste instantie eigenlijk zonden zijn, is de rijkdom het schrijn van de heiligheid. De drang naar rijkdom en bezit - de hebzucht - is feitelijk op de heiligheid gericht.
Maar uiteraard is hier overduidelijk een anomalie in het spel. In onze wereld immers blijken hebzucht, rijkdom en bezit allerminst deugden en tekenen van heiligheid: veeleer zijn het zonden en bewijsstukken van medeplichtigheid aan misdaad of van schuld. Blijkbaar heeft de stroom van de existentie ergens een bijzonder vreemde bocht gemaakt, waardoor àlle grote dingen van het leven binnenstebuiten werden gedraaid: gelijk hebben blijkt het tegendeel van gelijk krijgen, de leugen regeert en heeft bijgevolg ook de waarheid in haar macht, en rijkdom en bezit wijzen niet langer op heiligheid maar, zoals een beroemd Frans schrijver zegt, schuilt achter elk fortuin een grote misdaad.
Wellicht om al die redenen kan alleen nog de religie van het christendom de waarheid in zich bergen: haar god is immers rijk noch machtig en daarom schuldenvrij. De christelijke god is uiteindelijk de enige ter wereld waarmee het gouden kalf wedijvert. Het christendom zegt klaar en duidelijk dat er twee heren zijn - de wereldse en de hemelse - en dat wij allen voor een onoverkomelijke keuze staan, want dat men de twee tegelijk niet kan dienen: de vriend van de wereld is zonder meer de vijand van god. Het gouden kalf wil vrijgepleit worden van alle schuld - de zoon van god neemt daarentegen alle schuld op zich. De wereld trekt alle macht naar zich toe - de godheid schenkt met milde hand de vrijheid aan de geringsten onder ons. De keizer laat zich door allen dienen - de zoon van god is de dienaar van allen. De wereldse machthebber neemt - de godheid geeft.
En zo is niet de hebzucht doch de vrijgevigheid het kenmerk van de zondeloze. Wellicht zijn de hebzuchtigen niet zozeer van kwade wil, en vergissen zij zich alleen maar in hun 'strategie': zij willen beslist bezit verwerven om het daarna te kunnen uitdelen, in de mening dat men niet vrijgevig zijn kan als men niet eerst vele zaken bezit. Edoch, zij zien daarbij over het hoofd dat het kostbaarste wat men bezitten kan, noodzakelijk uit zichzelf voorkomt en dat het pas tot leven komt als het geschonken wordt - ja, dat het zich door wegschenking vermenigvuldigt, zoals bij uitstek ook het woord. Men heeft schuld zolang men zijn bezit niet heeft vermenigvuldigd. Maar wellicht moet men dit nog anders zeggen...
Het wordt ons opgedrongen via alle mogelijke kanalen, dat er goed is en kwaad, en dat er deugden zijn en ondeugden, en dat al het kwaad dient ontvlucht te worden en dat men zijn toevlucht moet zoeken in het goede. Edoch, er schort wat aan die wetten, die ethische regels, die voorschriften en die geboden - er schort wat aan, want ze blijken niet naar behoren te werken. Ons beeld van goed en kwaad strookt helemaal niet met de werkelijkheid.
Neem nu het Goede in de vorm van het 'heilige', wat betekent: dat wat 'heel' gemaakt is, het 'voltooide'. Tot voor kort nog werden kinderen opgevoed om 'heilig' te worden en in de eigenlijke betekenis van het woord is dit nog altijd het geval: opvoedelingen worden 'heel' gemaakt; zij moeten zich ontwikkelen en vervolmaken op school, middels allerlei cursussen en lessen. En bij het begin van hun weg naar vervolmaking, worden voorbeelden gesteld. Een muziekschool draagt bijvoorbeeld de naam 'Mozartcollege' en een bronzen standbeeld van het muzikale genie prijkt in de inkomsthall van het instituut. Verder sieren portretten van grote componisten alle gangen en lokalen van het schoolgebouw, er wordt een jaarlijkse 'Mozartprijs' uitgereikt aan de beste leerlingen. En er zijn nog talrijke andere manifestaties die de namen dragen van die grote voorbeelden in de edelste der schone kunsten. Zij zetten aan tot vervolmaking, zo zegt men, het enorme belang van de goede voorbeelden onderstrepend.
Maar het mag dan wel een deugd zijn om op te kijken naar de heiligen: een cruciale vraag luidt hier echter of de zogenaamde goede voorbeelden de verwachte uitwerking zouden hebben zonder dat snuifje naijver bij de leerlingen die vol bewondering opkijken naar Amadeus, Ludwig en Johann Sebastian. En er is misschien wel een beetje meer dan alleen maar een snuifje naijver mee gemoeid, in de eerste plaats dan bij de ouders van die opvoedelingen, die immers middels die roemrijke voorbeelden met hun kinderen naar die instituten trekken. Warempel, met die voorbeelden worden zij daar allen heen gelókt. Beloven zij hen immers niet om van hun kinderen grote componisten en geniale musici te zullen maken naar het voorbeeld van de groten? Prikkelen deze voorbeelden dan niet de fantasie en gaan zij in die fantasie niet reeds de buren, de familieleden en het grote publiek zien applaudisseren voor hun kroost? Naijver, maar ook concurrentie treden op de voorgrond, als daar de jaarlijkse competitie is en zij zich middels hun gaven allen meten aan elkaar, en de ouders zich onderling meten middels hun kinderen. Er kan slechts één primus zijn, dat is de logica zelf van de strijd: elke winnaar vereist een verliezer en in een competitie zijn, op die ene winnaar na, àlle deelnemers op voorhand veroordeeld om verlies te leiden en om dan een beetje ongelukkig te zijn. Het grote geluk van de winnaar eist vanzelfsprekend zijn tol - er is ook geen lottopot van vele miljoenen als niet tallozen meedingen naar die prijs en het verlies dan maar lijden dat gepaard gaat met de ijdele hoop.
Geen ijver zonder naijver, want het naäpen blijkt de motor of de drijfveer van de arbeid, en is dat niet de zogenaamde 'mimetische begeerte' van René Girard? Zou iets aantrekkelijk zijn en tot inspanningen aansporen indien het niet ook door anderen en het liefst nog door velen, of zelfs door allen werd begeerd? De ordinaire hebzucht is niet weg te denken uit het zo edel ogende cultuurspel, uit de sportieve sport of uit de vooruitgang zelf van gans de wereld: zoals iedereen kan vaststellen, vormt deze ondeugd er daarentegen de eigenlijke motor van.
Maar bekijken we nu eens het streven naar het Schone, wars van competitie, concurrentie, naijver en jaloezie: kan men in alle ernst volhouden dat de vervoering bij het aanschouwen van pakweg de Zonnebloemen van Vincent Van Gogh - een der duurste doeken aller tijden - ondeugden zoals naijver een rol gaan spelen? Is de bewondering die ons bij het zien van deze kunstwerken overvalt, dan niet echt en gemeend, geheel onbezoedeld door competitie en concurrentie?
En was dat maar waar! In zijn hele carrière heeft Vincent Van Gogh niet één doek verkocht en zelfs die dokter uit de streek die hij meermaals portretteerde blijkt na grondig onderzoek helemaal geen kunstliefhebber te zijn geweest en nog veel minder een filantroop, maar daarentegen een aasgier aan wie Vincent helemaal niets te danken had: een ordinaire dief die zich na de dood van de schilder, in te bevragen omstandigheden, nog rap meester maakte van de doeken die zich in zijn bereik bevonden omdat hij geld begon te ruiken. Ha, dat wij vandaag de dag zoveel meer verstand van kunst zouden hebben zodat wij nu allen Van Gogh naar zijn waarde wisten te schatten, dat gelooft toch zeker geen redelijk mens! Van Gogh is geld waard omdat hij begeerd wordt door velen tegelijk, maar of zijn kunst daarom een enkele cent meer waard is, dat geloven uiteraard alleen domoren.
En het schone - of alvast het schone van het genoemde kaliber - kan niet zonder het lelijke bestaan. Als er doeken in zwaar bewaakte musea hangen, dan liggen er ook tekeningen als het ware midden op de straat - kunstwerken waarvoor niemand zich zal bukken om ze op te rapen of, erger nog: vuilnis waarvan men zich afvraagt welke lomperd het daar dan achterliet! Hetzelfde lot ondergaan immers de échte zonnebloemen die groeien in de greppels langs de zijkant van de weg: gemeentelijke werklieden ruimen die 'smurrie' op met een enkele hak van de schoffel of, eerder nog, middels een spuit met onkruidverdelger.
Het Ware dan, als derde en laatste in de reeks van de einddoelen waarheen de deugden gezegd worden ons heen te voeren: is het streven naar het Ware dan niet deugdzaam zonder meer? En dat wil zeggen: zonder dat daar leugen en bedrog zijn mee gemoeid!? Edoch, wie de waarheid op het spoor wil komen, moet vaak geweld gebruiken - dat is wat de ondervinding leert: om de waarheid aan de praat te krijgen, moet men ondervragen en wie ondervraagd wordt moet, teneinde waarheid te spreken, van de leugen afgehouden worden. Maar hoe anders kan men iemand ontmoedigen om te gaan liegen dan door hem tenminste een of ander onheil voor de ogen te houden in geval hij de waarheid alsnog verzwijgt? Liegen doet men immers omwille van het eigen voordeel en als men iemand de kans op liegen wil ontnemen, ontneemt men hem uiteraard eveneens dit voordeel, en dient men hem een ander en een groter voordeel voor te spiegelen als hij dan de waarheid spreekt, ofwel een nog groter nadeel als hij dan nog durft te liegen. Wie liegt, handelt immers met zekerheid geconditioneerd en slechts het aanbrengen van nog meer condities kunnen iets van de waarheid uit hem halen. Van wie daarentegen de waarheid spreken, mag men dat niet zeggen, al blijft het op de keper beschouwd onzeker of de waarheid dan al dan niet onder de invloed van sancties naar boven komen zal.
Werkzaamheid is deugdzaam maar alleen uit liefde voor de naaste en dus zonder loon ofwel ongeconditioneerd zullen in de omstandigheden van de hedendaagse wereld slechts weinigen aan de slag willen gaan of werkzaam blijven. Zorgzaamheid en voorzichtigheid zijn nog zo'n deugden die eigenlijk slechts gedijen op een bed van angst en vrees - ondeugden uiteraard, die ook de dapperheid in de weg staan, ook al helpen ze de roekeloosheid te bestrijden. En als men ze allemaal zou onderzoeken, de deugden, dan stelde men gewis ook vast dat zij immer door ondeugden werden begeleid. En zo zal op den duur het Griekse beeld van de moraal opdoemen uit die mist van vragen en onzekerheden en van gammele regels, voorschriften en geboden - de ethiek van het Oude Hellas, welke het allemaal niet zo zwart-wit voorstelt en die ook zin toont voor nuance, waar gezegd wordt dat de deugd, gelijk een schip dat moeizaam moet laveren tussen Skylla en Charibdis, altijd het midden houdt tussen twee ondeugden, net zoals maat het midden houdt tussen twee extremen.
En met dat Oud-Griekse model zijn we beslist beter af dan met het model van de zogenaamde 'mimetische begeerte', want of daar hetzij goede hetzij slechte voorbeelden het streven voeden, blijft in wezen eender, want bijvoorbeeld ook anorexia nervosa, zoals de ziekelijke magerzucht in het medische jargon ook heet, ontstaat vanuit het naäpen van voorbeelden. Slechte voorbeelden uiteraard, maar die zijn niet te weren en ze zijn in deze wereld ook ontzaglijke keren talrijker dan de goede, terwijl daarenboven het maken van dat onderscheid tussen wat goed is en wat kwaad, een vrijwel compleet willekeurige bedoening is. Neen, geef ons maar de simpele regel van het moeilijke evenwicht en van het schipperen en het laveren. En duikt dan ooit nog hier of daar het zogenaamde 'absolute' op, of het 'sublieme', of hoe men het ook noemen wil, dat hoogstaande en alles overtreffende goed waarop wij altijd hoopten, dan is er op dat moment nog altijd tijd om te wisselen van kamp. Voorlopig echter houden we ons best bij het voorlopige...
(J.B., 20 maart 2009)
19-03-2009
Het experiment van Milgram - Deel 4: Milgram, de autoriteitscrisis en de recessie...
Het experiment van Milgram -
Deel 4: Milgram, de autoriteitscrisis en de recessie...
Het blinde vertrouwen in autoriteiten is voor het merendeel van de mensen klaarblijkelijk vrijwel grenzeloos - onder meer dat kan men uit het bekendste experiment van Stanley Milgram besluiten. Als de autoriteiten aan mensen vragen om, zogezegd bij wijze van experiment, medemensen te folteren, dan zien vier van de vijf deelnemers daar helemaal geen graten in - tenminste als de context een aanvaardbaar alibi verschaft. Wij pijnigen overigens ook geheel probleemloos onszelf als gezagsdragers ons verzekeren dat dit het beste is voor onszelf en voor de ganse maatschappij, bijvoorbeeld waar we hard studeren, werken of trainen.
Lijden in de betekenis van knielen voor het gezag, wordt door dat gezag beloond en elk loon betekent op de een of andere manier altijd een vorm van wereldse erkenning. Erkend worden is dan weer genieten en op die manier wordt leed met genot betaald. Andersom wordt overigens ook onterecht naar zich toegehaald genot bestraft of dus met leed betaald, en het lijkt er dan heel sterk op dat het in evenwicht houden van die bijzondere balans van pijn en plezier een maatschappelijke kwestie is van de hoogste prioriteit.
In feite representeert de autoriteit de mensheid als zodanig: een koning is als het ware een vader van zijn volk en in nog primitieve stammen waar de sterkste mannen heel wat vrouwen hebben en, bij die vrouwen, talloze kinderen - in feite een gans volk - is hij ook letterlijk de vader of de stamvader. Een koning heeft gezag over zijn volk zoals een vader gezag heeft over zijn kinderen: zijn gezag is natuurlijk en berust bij de zekerheid dat wat hij aan zijn kinderen beveelt, ook het allerbeste is voor hen, aangezien hij natuurlijkerwijze van hen houdt, want zij zijn heel letterlijk zijn eigen vlees en bloed, zij zijn het die zijn bestaan voortzetten als hij zelf sterft en intussentijd heeft hij zijn macht en kennis aan hen over te dragen - in de vorm van bevelen. Ongehoorzaamheid aan de vader, aan het stamhoofd of aan de koning, is daarom tegendoelmatig: het is de macht en de kennis welke nodig zijn voor het voortbestaan, weigeren. Het gezag van de autoriteit is daarom natuurlijk, vanzelfsprekend en noodzakelijk, en het heeft niets te maken met de verknechting door derden - zeer in tegendeel zelfs.
Zij die mensen opruien om zich tegen hun natuurlijke gezag te verzetten, doen dat door geheel bedrieglijk dit gezag voor te stellen als een vorm van verknechting zoals die kan geschieden wanneer vreemde indringers zich meester willen maken van een volk. Zij stellen het dan voor alsof gehoorzaamheid aan bevelen per definitie de onderwerping aan vreemden zou betekenen en het prijsgeven van de eigen zelfstandigheid. In de gehoorzaamheid aan het eigen vaderlijke gezag is er daarentegen sprake van precies het tegenovergestelde, met name het verwerven van de eigen zelfstandigheid, meer bepaald door het aanvaarden van de middelen daartoe, welke in de vorm van kennis, en dus als bevelen, worden overgedragen van ouder op kind. De bijzonder belangrijke vraag luidt hier echter of de vele vormen van gezag en overheersing die zich vandaag aan ons voordoen, allemaal even natuurlijk of terecht zijn. En het begint uiteraard met de vraag of de koning van een land, de president of eender welke leider, 'natuurlijk' is, het vaderschap verdient en ook zoals een vader handelt, ofwel of hij slechts doet alsof, teneinde, zoals een ordinaire parasiet, op de krachten van dat volk te kunnen teren. Ingewikkelder wordt het nog met de democratie waarin leiders enkel nog volksvertegenwoordigers zijn, zodat daar een volk in feite zijn eigen koning of vader is...
Gehoorzaamheid bieden aan de autoriteit betekent in wezen niets anders dan de macht van die autoriteit overnemen, de machtsoverdracht beamen. Edoch, in het geval men te maken heeft met een valse autoriteit, die in feite vergelijkbaar is met het paard van Troje, krijgt men slechts de illusie van een machtsovername terwijl men door de vreemde indringer feitelijk van alle macht wordt beroofd: men wordt verknecht en van zijn macht ontdaan, alsof men als het ware door pseudokinderen werd bezet en leeggeroofd. Vooral sinds de industriële revolutie en de opgang van het kapitalisme zijn dit pseudovaderschap en dit pseudokindschap in feite de grote plagen van de beschaving geworden. Het zijn immers niet langer de natuurlijke vaders die hun kinderen bevelen wat goed voor hen is teneinde het geslacht op de best mogelijke manier voort te kunnen zetten: het zijn zonder meer parasieten die zich middels hun bevelen als vaders of als leiders voordoen, en die in plaats van hun macht aan de jongeren door te geven, deze jongeren beroven om daar zelf beter van te worden. En hier wordt de aloude overdracht van de ene generatie op de andere, als het ware plotseling omgekeerd, zodat zij ook ophoudt te bestaan. Uiteraard dreigt dan onmiddellijk het gevaar van een algehele stuurloosheid.
Milgram toont aan dat wij bijzonder autoriteitsgevoelig zijn, maar wat ons misschien niet direct in het oog springt aan zijn experiment, is de kwestie of die autoriteitsgevoeligheid per definitie wel een goede zaak mag heten. Autoriteitsgevoeligheid is er van oudsher, maar een kritische houding tegenover die instanties die zich aandienen als 'vaders' of als 'autoriteiten' is zeker sinds de opgang van het kapitalisme wenselijk en zelfs noodzakelijk geworden. Volgzaamheid aan autoriteiten is niet langer per definitie een welkome houding en van langs om meer lijkt die zelfs te gaan wijzen op een jammerlijke onwetendheid. Mensen die klakkeloos het gezag volgen, worden stilaan beschouwd als mentaal ten achter - en terecht: zij handelen welhaast instinctief volgens een oud, natuurlijk gehoorzaamheidspatroon dat alvast sinds een paar eeuwen - maar gebeurlijk al veel langer - algemeen geïnvadeerd werd door parasitaire instanties, en daardoor ook geheel geperverteerd. Een systematische herhaling van het Milgramexperiment, bijvoorbeeld eens om de vijf jaar, zou ons daarom kunnen tonen of er gebeurlijk een evolutie merkbaar is in die autoriteitsgevoeligheid, welke uiteraard een parameter is voor het wantrouwen in het gezag. Hoe dan ook brengt Milgram op die wijze impliciet een misschien wel bijzonder cruciaal probleem van deze tijd te berde, een probleem dat mede aan de basis ligt van de wereldwijde malaise die niet alleen te maken heeft met suprastructurele zaken en met oppervlakkige golfslagen, maar ook met fundamentele en zelfs met louter economische motoren. Het sputteren van de wereldeconomie in het jongste jaar, is wellicht een crisis welke met het genoemde en door Milgram impliciet naar voren geschoven probleem geheel vervlochten is.
(Jan Bauwens, 19 maart 2009)
18-03-2009
Het experiment van Milgram - Deel 3: Milgram, ethica en de heiligheid van het leven...
Het experiment van Milgram -
Deel 3: Milgram, ethica en de heiligheid van het leven...
Eenzelfde gedrag kan vele uiteenlopende motieven hebben, en zo kan het experiment van Milgram ons niet veel vertellen over de inborst van de deelnemers. Wat Milgram ons wél leert, is dat het merendeel van ons blijkbaar zeer zwaar tillen aan gezagsargumenten. En daar zijn ook goede redenen voor: volgens de moderne, niet-confessionele ethica is het zogenaamde geweten een product van het zich eigen maken van maatschappelijk via de autoriteiten opgelegde wetten, normen en waarden. Maar als niet een of andere zielekern of een persoonlijkheidsonderdeel, doch de aan ons externe, maatschappelijke autoriteiten het ultieme richtsnoer van ons handelen zijn, dan zal ons zogenaamde 'geweten' zich 'aanpassen' van zodra de richtlijnen van de autoriteiten veranderen. En dat zal des te meer het geval zijn naarmate ons 'geweten' redelijker is, wat wil zeggen: naarmate het veeleer steunt op overreding dan wel op conditionering. De autoriteiten zullen weliswaar goede argumenten moeten hebben als zij hun moraal veranderen, maar dat lijkt alles behalve onmogelijk waar redelijkheid geldt als een product van maatschappelijke consensus. Bovendien weten we dat in de politiek zo'n consensus overigens eerder wordt bereikt via allerlei duistere compromissen dan op grond van de rede, en dit geheel afgezien van het feit dat het meerderheidscriterium op zich doof is voor redeneringen en slechts stomme tellingen toelaat. Dat laatste hoort ons bezorgd te maken, want het houdt in dat het richtsnoer voor ons handelen op zijn beurt onderhevig is aan volstrekt amorele factoren of dus aan invloeden die met ethica niets meer te maken hebben. Het lijkt wel alsof de ethica, in het spoor van het geweten, een naïeve illusie was, een huisje dat helemaal niet zo heilig kan zijn als wij dat graag hadden gewenst.
Neem nu abortus, en dat is: het doden van mensen - kinderen - nog vooraleer zij geboren worden en dus nog vooraleer zij het burgerschap hebben verkregen. Het gros van de dieren buiten beschouwing gelaten, kampen ongeboren kinderen evenals volwassen papierlozen met de verwisseling van het menszijn met het burgerschap ingevolge een bijzonder arrogante en agressieve politiek die immers eist dat men eerst burger is vooraleer men aanspraak kan maken op erkenning als mens. Pas in dat (duistere) licht is een embryo nog geen mens, en in datzelfde perspectief is zijn moeder ook nog geen moeder, zodat hij - of moet men zeggen 'het'? - uit haar kan worden weggesneden alsof hij slechts een overbodige aanwas was, net zoals de appendix, of een schadelijke aanwas, vergelijkbaar met een kankergezwel. Maar pasgeborenen verschillen in fysiologisch opzicht slechts weinig van oudere embryo's en de groei naar het volwassen menszijn is een continu proces dat per definitie nooit af zal zijn, zodat ook maar het spreken over een begin van menszijn, nonsens is. Dringt het door dat het menszijn per definitie een menswórding is, een geschiedenis waarin sowieso geen enkele fase overbodig is? Waar dat inzicht ontbreekt, heerst een misvatting vergelijkbaar met die van het essentialisme, dat evenmin inziet dat opvattingen, overtuigingen en oordelen geen onwrikbare en onveranderlijke onderzoeksresultaten zijn doch processen, per definitie veranderlijk en dynamisch, onaf, welhaast levend. Een embryo van twee maand oud is niet hetzelfde als een kind van twee jaar oud - uiteraard niet - zoals ook een eikel nog geen eikeboom is: een embryo kan niet lopen en niet spreken, een kind van twee begint dat wel te kunnen. Maar wat dan gezegd van een volwassene die wij een eerste keer beschouwen in volle actie en een tweede keer verzonken in een diepe slaap of in een coma: kunnen wij dan ook over deze slapende niet zeggen dat hij helemaal niet dezelfde is als de man in volle actie? Hij zal actief worden als we hem wakker maken, maar voorlopig slaapt hij. Geeft zijn nog-niet-wakker-zijn ons dan het recht om hem te doden? Inderdaad, in tegenstelling tot een embryo, heeft hij vele relaties met zijn omgeving en met anderen, en sommigen zeggen dat het menszijn precies dit relationele is dat men niet verbreken mag en er zijn zelfs lieden die geloven dat het menszijn volkomen binnen de sfeer van het politieke ligt, zoals hoger al gezegd... Edoch, al die relaties zijn toch inactief als de persoon in kwestie slaapt?! Hoe dan ook: over iemand die al jaren in een toestand verkeert van diep coma, oordelen de voorstanders van abortus dan ook geheel consequent dat hij gebeurlijk maar best kan worden ge-euthanaseerd.
De moderne, niet-confessionele ethici geloven dat het geweten geen persoonlijke zielekern is, doch een reeks opgelegde regels die men zich eigen maakt en die veranderlijk zijn, waarmee politiek gemarchandeerd kan worden. Het is denkbaar dat abortus tot een misdaad en zelfs tot moord wordt verklaard van zodra het geboortecijfer gevaarlijk laag wordt voor het voortbestaan van de soort, precies zoals het niet langer als een crimineel feit wordt beschouwd waar de overbevolking problematisch werd. Of hebben die twee elementen dan principieel niets met elkaar te maken? Aan de flower-power van mei '68 met haar progressieve sexuele moraal hebben niet een aantal theoretische bespiegelingen een einde gemaakt, maar wel het uitbreken van H.I.V. Tegelijk wordt de nieuwe en strengere moraal, vooral dan binnen de religieuze sfeer, weerom met theoretische bespiegelingen onderbouwd en niet met het simpele argument van het besmettingsgevaar. Dat een zo hooggeachte kwestie als ethiek haar bestaan enkel kon rechtvaardigen op grond van bijzonder stoffelijke aangelegenheden zoals hygiëne, wordt blijkbaar niet geduld: de hoogstaande principes willen niets te maken hebben met de stank van stront, terwijl zij uiteindelijk geen andere reden van bestaan blijken te hebben dan die soms levensbedreigende onaangenaamheden uit het beschaafde leven te verbannen.
Het leven is niet langer heilig waar de plaag van de overbevolking toeslaat. Van zodra er teveel kauwen zijn, wordt de jacht op deze vogels geopend, maar eenmaal ze met uitsterven bedreigd zijn, gelden fikse boetes op het neerschieten van zo'n beest en zwaait men algemeen met ethiek omtrent dieren. Bepaalde vormen van abortus en van euthanasie worden ondenkbaar eenmaal er te weinig mensen zijn maar ze worden aangeprezen en desnoods verplicht waar de economie de overbevolking niet langer kan dragen. In die gevallen is het zelfs niet ondenkbaar dat burgers buiten hun weten en dus ook buiten hun toestemming om, onvruchtbaar worden gemaakt of zelfs worden gedood van zodra zij economisch niet langer rendabel zijn. Zo'n 'moord-ethiek' kon immers redelijk perfect worden onderbouwd van zodra kon worden aangetoond dat er niet voldoende middelen voorhanden waren om iedereen te blijven voeden, en abortus en euthanasie konden dan gelden als preventieve maatregelen welke immers bijzonder verdedigbaar waren ter voorkoming van meer drastische acties die mensen van hun vrijheid zouden beroven.
Als het leven niet langer heilig is, blijven wel nog de bruut natuurlijke krachten gelden van het zelfbehoud en van het soortbehoud: zij worden weliswaar niet opgelegd door maatschappelijke autoriteiten, maar het gevaar bestaat erin dat ze wel maakbaar zijn in de zin van vernietigbaar of onderdrukbaar. Middels een selectief permissieve houding tegenover druggebruikers kan de zelfbehoudsdrang van ganse bevolkingsgroepen worden aangetast: 'zelfmoord' wordt dan in de hand gewerkt in economisch niet rendabele of alleen al in ongewenste bevolkingsgroepen of regio's. Die 'zelfdoding' ziet er niet als zelfdoding uit; ze gebeurt ook schijnbaar met de toestemming van de verslaafden, die in de praktijk kinderen zijn, die dan zogezegd door niemand verplicht worden om zichzelf om te brengen en zolang niemand hen dat ook verhindert, blijven deze vormen van moord bestaan, nemen zij uitbreiding en worden de grenzen van wat daaromtrent mogelijk is, verder afgetast. De dood knaagt aan het leven gelijk de muizen knagen aan de kaas, die immers niet langer heilig is.
Milgram laat zien dat wij door de band bijzonder gehoorzaam zijn aan onze oversten - ja, dat wij, mensen, echte kuddedieren zijn. Vanzelfsprekend zijn we dat niet allemààl want, enerzijds, zien we dat dan toch zo'n twintig percent van de deelnemers aan zijn experiment altijd voortijdig zullen blijven afhaken en, anderzijds, dat er behalve volgzame kuddedieren uiteraard ook kuddeleiders zullen zijn. De volgzamen en de leiders vormen daarenboven bijzonder onstabiele groepen, bijvoorbeeld alleen al omdat volgzaamheid en leiderschap binnen eenzelfde individu uiteraard voortdurend wisselen. Ik ben volgzaam waar ik een brood ga kopen bij de bakker, die hier leider is, maar ik ben zelf leider waar ik aan anderen les geef in de beenhouwersstiel. Ik ben volgzaam aan de raadgevingen van de geneesheer waar ik ziek ben, terwijl ik hem tegelijk leidt aangezien ik, naast zijn patiënt ook zijn cliënt ben en dus zijn werkgever, die hem voor zijn raadgevingen financieel vergoedt. En het is duidelijk: indien wij niet zo volgzaam waren als uit de proef van Milgram blijkt, dan ware het maatschappelijke verkeer totaal onmogelijk. Verder: indien de moraal bleef volharden in de boosheid (lees: indien zij volhardde in de hoogmoed van iets anders te willen zijn dan wat ze feitelijk is), dan werd het mensdom binnen de kortste keren uitgeroeid ingevolge een tekort aan hygiëne, overbevolking, bevolkingsschaarste en welke plagen al niet meer. Maar de vraag wat er dan uiteindelijk intrinsiek waardevol is en blijft, is blijkbaar gedoemd om zelf onbeantwoord te blijven. Zeker is alvast dat wij het intrinsiek waardevolle niet kunnen missen, terwijl we het anderzijds ook niet bezitten, tenzij dan als een verlangen. En misschien vertrouwen wij ons daarom zo gemakkelijk en zo graag op autoriteiten: omdat hun bestaan het voor ons mogelijk maakt dat we kunnen blijven hopen dat alvast zij het antwoord op onze ultieme vragen kennen. En we eisen dat antwoord ook niet op, wellicht teneinde een mogelijke confrontatie te vermijden met het uiteindelijke gebrek daaraan. Misschien is de hoop dan toch het laatste intrinsiek waardevolle wat we hebben.
(Jan Bauwens, 18 maart 2009)
17-03-2009
Het experiment van Milgram - Deel 2: Milgram in het licht van de niet-confessionele ethica...
Het experiment van Milgram -
Deel 2: Milgram in het licht van de niet-confessionele ethica...
Vooreerst doen we de volgende vaststelling: wat een deelnemer aan het experiment van Milgram beslist te doen, kan volgen uit volstrekt tegenovergestelde motivaties en is daarom principieel nietszeggend.
Iemand kan 'meewerken' omdat hij zich niets aantrekt van de ware toedracht van het experiment: hij verlaat zich op de autoriteiten die deskundigen terzake zijn, en hij verleent hen zijn medewerking in de hoedanigheid van welwillende burger die zijn meerderen hoogacht zoals het hoort. Verder doet hij in alle bescheidenheid wat van hem verlangd wordt en aanvaardt hij nederig de hem toegekende onkostenvergoeding. Het is zelfs mogelijk dat iemand zich van de proef als zodanig niets aantrekt en dat hij slechts bezorgd is, enerzijds om zijn deelnemersvergoeding en, anderzijds, om zijn eigen aansprakelijkheid. Van zodra hij ervan verzekerd is dat hij geen enkele andere verantwoordelijkheid draagt dan deze waarvoor hij betaald wordt - zijnde: het stellen van vragen en het sanctioneren van de antwoorden zoals voorgeschreven - is hij vrij van zorgen. Maar iemand kan ook 'meewerken' omdat hij goedkeurt wat de onderzoekers doen - of tenminste: hij keurt goed wat de onderzoekers zelf beweren goed te keuren, ofschoon zij de deelnemer hierin buiten zijn weten om beliegen. In dat geval kan die deelnemer bijvoorbeeld oordelen dat de maatschappij als geheel belangrijker is dan de enkelingen en dat het gerechtvaardigd en misschien zelfs noodzakelijk is om enkelingen op te offeren teneinde de maatschappij, waarvan tenslotte alle enkelingen in hun bestaan afhankelijk zijn, te redden of vooruit te helpen. Hij aanvaardt het principe dat leed in functie van een hoger doel gerechtvaardigd kan zijn.
In principe heeft de deelnemer die zich niet meer zaken behartigt dan strikt nodig, het bij het rechte eind - in principe. Deelnemers die gaan tegenstribbelen omdat zij niet akkoord zijn met wat zij geloven te zien, moeien zich feitelijk met zaken waarvan zij op de keper beschouwd geen kennis hebben. Maar ook hier zijn de motieven niet eenduidig. Het is mogelijk dat deelnemers geloven dat zij het recht hebben om te protesteren tegen wat zij geloven dat het geval is gedurende het experiment. Als zij geloven dat mensen daar gefolterd worden, dan hebben zij als mens zelfs de plicht om zich daartegen te verzetten, en dan zullen ze niet alleen hun eigen deelname aan de proeven staken maar bovendien zullen zij de zaken aanklagen bij de rechtbank om uiteindelijk te bekomen dat de folterpraktijken welke doorgaan onder het mom van wetenschappelijke experimenten, stopgezet worden. Andere deelnemers kunnen denken dat zij zich vergissen in wat zij geloven waar te nemen, en wel omdat zij het voor volstrekt onmogelijk houden dat geheel openlijk en in een dergelijke context, door wettelijk bevoegden, onrecht zou geschieden. Zij geloven dan dat wat zij zelf te zien krijgen, slechts een klein facet is van de ganse prent, en dat zij de prent ook vervormd waarnemen precies omdat ze die niet volledig zien. Zij kunnen bovendien denken dat kwaad opzet uitgesloten is precies omdat het leed dat zij te zien krijgen, niet aan het oog van de deelnemers wordt onttrokken, wat dan volgens hen niets anders kon betekenen dan dat de autoriteiten klaarblijkelijk niets te verbergen hadden. Met protest zouden zij zich dan alleen maar belachelijk maken - dat is alvast wat zij konden denken. Maar er zijn nog talloze andere mogelijkheden, teveel om op te sommen. Ze leren ons slechts dat een welbepaald gedrag vele uiteenlopende betekenissen kan hebben en dat het beoordelen van mensen op grond van alleen maar hun gedrag, bijzonder voorbarig is. Omwille van volstrekt tegengestelde motieven kunnen mensen meewerken aan het genoemde experiment ofwel weigeren dat te doen. De vaststellingen die gemaakt worden - de zogenaamde resultaten van het experiment - zeggen daarom twee keer niets.
Als iemand komt aandraven met het verhaal dat op grond van het experiment van Milgram moet besloten worden dat het merendeel van de mensen het eigen geweten onderschikken aan dat van de autoriteiten, dan kon een 'tegenverhaal' luiden dat het onderschikken van de eigen meningen aan het oordeel van de autoriteiten, het regelrechte gevolg van een gewetensbeslissing is. Maar er is iets nog veel ergers aan de hand met deze proef. En hiermee komen we tot het eigenlijke onderwerp.
We situeren het experiment van Milgram voor de gelegenheid in de sfeer van de niet-confessionele ethiek. Geheel in tegenstelling tot wat in de religies meestal wordt beweerd, gaat de niet-confessionele ethiek ervan uit dat een persoonlijk geweten een maatschappelijke constructie is, iets dat wordt bijgebracht aan de leden van een bepaalde cultuurgemeenschap en dat daarom ook naar gelang de cultuur nogal verschillend kan zijn. Het zogenaamde geweten zou volgens de niet-confessionele zedenleer meer bepaald ontstaan door de persoonlijke interiorisering van maatschappelijk opgelegde wetten, waarden en normen. In de kindertijd kent men het verschil niet tussen goed en kwaad; men wordt echter geleidelijk geconditioneerd door een methode van beloning en straf en verder wordt men gevormd door overreding. Op den duur maakt men zich de maatschappelijk opgelegde normen en waarden eigen: het voelt dan aan alsof die normen en waarden vanzelf spreken of vanzelfsprekend zijn en uit de ziel van elke persoon afzonderlijk voortkomen. Ze zijn daar niet ingeplant door god, zo zegt de niet-confessionele ethica, maar wel door de een welbepaalde maatschappij, een welbepaalde cultuur, en dit via haar autoriteiten. Vandaar ook ziet men dat die waarden intercultureel nogal eens kunnen verschillen, en dan spreekt men over cultuurrelativisme, over subjectieve waarden, over niet-absolute normen of zelfs over arbitraire wetten.
Misschien wilde Milgram aantonen dat niet alleen Hitlers vermeende sadisten in de concentratiekampen maar veruit de meesten van ons onder welbepaalde omstandigheden bijzonder 'wreed' kunnen zijn? Of, omgekeerd, dat Hitlers beulen niet noodzakelijk sadisten waren en waarschijnlijk doordeweekse 'brave burgers'? Volgens de niet-confessionele zedenleer zijn goed en kwaad per definitie aangeleerd, cultureel gekleurd en nimmer absoluut: ze worden niet door het persoonlijke geweten bepaald maar door omstandigheden die naar gelang de cultuur waarvan zij deel uitmaken, verschillen. Om maar iets te zeggen: indien de kaarten anders lagen, dan konden wij vrijwel allen in de schoenen van de nazi's staan... precies omdat wij geen ander geweten hebben dan het geweten dat de maatschappij ons als kind via de autoriteiten heeft ingelepeld.
Uiteraard verandert dat door de autoriteiten gevormde geweten van zodra de maatschappelijke regels en de bevelen van de autoriteiten veranderen! Wat Milgram aantoont is derhalve niét dat de meeste mensen wreed zijn, maar wél dat, wetende dat goed en kwaad maakbaar en veranderlijk zijn, het merendeel onder ons op dat vlak plooibaar zijn en mee veranderen. En als de moraal op de rede gestoeld is: wat anders dan hun redelijkheid zal dan de morele plooibaarheid van de mensen het meeste bevorderen? En luidt niet het eerste gebod van de maatschappelijk gevormde rede: "Doe wat de autoriteiten u opdragen!"?
(Jan Bauwens, 17 maart 2009)
15-03-2009
Het experiment van Milgram en nog andere zaken
Het experiment van Milgram en nog andere zaken
Stanley Milgram was een sociaal psycholoog, geboren in 1933 in New York en aldaar in 1984 aan de gevolgen van een hartaanval overleden. In 1963 publiceerde hij de resultaten van het naar hem genoemd, wereldberoemd doch bijzonder ontluisterend Milgram-experiment over gehoorzaamheid en autoriteit.
In het experiment wordt aan mensen gevraagd om deel te nemen aan een wetenschappelijk onderzoek. Er wordt hen gezegd dat het om een geheugentest gaat en dat men meer bepaald wil onderzoeken wat de invloed is van lijfstraf op de werking van het geheugen. Aan de deelnemers wordt gevraagd om van de zogenaamde proefpersonen (die in werkelijkheid acteurs zijn) een examen af te nemen en om hen bij elk foutief antwoord telkens een zwaardere elektroshock toe te dienen, gaande van een onschuldige stroomstoot tot een fatale schok van 450 Volt.
Uit dat experiment blijkt dat tot 80 percent van de burgers bereid zijn om medeburgers te folteren als een hoger geplaatste hen dat opdraagt. Twee derden blijkt dan zelfs bereid om medemensen in levensgevaar te brengen. Algemeen wordt aangenomen dat het experiment aantoont dat het ruime merendeel van ons geen eigen geweten hebben en geen enkele vorm van empathie met soortgenoten: wij zijn tot alles in staat van zodra wij ongestraft kunnen handelen.
Maar men kan deze onderzoeksresultaten ook anders verwoorden, en stellen dat het vertrouwen in de autoriteiten bij 80 percent van de mensen welhaast onvoorwaardelijk is. Het overgrote deel onder ons acht de pijniging van medemensen gerechtvaardigd van zodra autoriteiten die gerechtvaardigd vinden. Met andere woorden oordelen de meeste mensen dat het toebrengen van leed niet per definitie slecht hoeft te zijn en dat het beoordelen van het feit of het toebrengen van leed al dan niet goed is, maar het best kan gebeuren door daartoe bevoegde personen. En vreemd lijkt die opvatting helemaal niet te zijn: leren wij onszelf immers niet pijnigen met studies en met lichaamstraining voor het goede doel? Ondergaan wij niet gedwee de verschrikkingen van bijvoorbeeld chemotherapie als kanker toeslaat? En is tenslotte onze ganse moraal niet een drastische en vaak pijnlijke zelfbeperking in functie van hogere en gemeenschappelijke doelen?
Men zou inderdaad kunnen zeggen dat mensen die hun autoriteiten blindelings volgen, redelijk handelen omdat zij beseffen dat het eigen oordeel vergeleken bij dat van experten, bescheiden hoort te zijn. Verder beseffen zij ook dat vooruitgang en medemenselijkheid vooreerst zaken van samenwerking zijn en dus kwesties van respect voor hiërarchieën en gehoorzaamheid aan gezag. Want indien elkeen wat hem wordt opgedragen, in twijfel trok totdat hij zelf volledig begreep wat hij deed, dan liep alles vanzelfsprekend in het honderd. Derhalve konden diegenen die aan Milgram's experiment hun meewerking weigerden, evengoed worden afgeschilderd als asocialen, terwijl in dat licht de medewerkers als redelijke mensen konden worden beschouwd in plaats van als gewetenslozen. Milgram's conclusie zou dan niet zozeer luiden dat de meerderheid van de mensen geen geweten hebben, zoals men het nu vaak zegt, maar wel: dat de meerderheid van ons redelijk handelt. Maar er zijn nog facetten aan het Milgram-experiment...
In Milgram's experiment worden de deelnemers door de autoriteiten aangemaand om de testpersonen steeds sterkere stroomstoten toe te dienen, en om geen acht te slaan op hun eventuele gekrijs. "Gij ziet deze mensen lijden", zo zeggen de autoriteiten, "maar laat u niet afleiden door wat gij ziet: concentreer u op uw taak en voer ze nauwlettend uit zoals u is opgedragen: dat is tenslotte het beste voor het experiment en ook voor elke betrokkene". En zeggen religieuze leiders niet iets gelijkaardigs? Verkondigen zij niet dat wie geloven, beproefd worden en weerstand moeten bieden aan de wereld en aan wat ze zien, om zich op hun taak te concentreren en te doen wat hen geboden wordt te doen, ook als dit hen nadeel zal berokkenen, pijn of verdriet? Herhalen zij niet dat de zichtbare wereld niet de echte is en dat de echte wereld vooralsnog geheel onzichtbaar is? En hebben de religies het gros van de mensen niet op hun hand, alle zichtbare en tastbare feiten ten spijt? Slagen zij er niet in om de grote massa te laten geloven dat wat de eigen ogen zien, onwaar is, zodat men niet zijn eigen ogen, oren en oordelen moet volgen doch de bevelen van het religieus gezag dat immers beweert te spreken in naam van de almachtige, het opperste hoofd van de ganse natuurlijke én maatschappelijke hiërarchie?
(J.B., 15 maart 2009)
10-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 5
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke - Deel 5
Wat voorafging. Een job is een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. Het'Mattheüseffect'. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër nog een kaste bijgekomen die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat doen de schuldeisers tegenover de schuldenaren, alleen al door onder die noemers te bestaan. In het Christendom wordt de kinderenloze, werkloze die alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de godheid. Met de god van het zwarte schaap ontdoet de bezittende kaste zich van alle schuld. Verder werd de arbeid onterecht herleid tot een middel om aan geld te komen, terwijl ons werk vooreerst een spel hoort te zijn: het is het middel bij uitstek om de extase te bereiken die ons uit de dood optilt. Maar een duister noodlot zorgt ervoor dat het werk ons uit de handen wordt gerukt terwijl wijzelf herleid worden tot werktuigen in een ons onbekend proces en wie zich tegen dit verlies verzetten, en tegen de vervreemding, riskeren sociale uitsluiting - een zo erge foltering, dat de uitgeslotene gaat smeken om weer als levenloos werktuig mee te mogen draaien - de manipulatie is compleet, de zelfvernietiging van de mens een feit. De arbeid werd ons afgenomen: zij die een job hebben, werken niet meer; ze zijn herleid tot zielloze wertuigen in de handen van hebzuchtigen. En hebzucht maakt tevredenheid onmogelijk, men wil "vooruitgang" en men gelooft dat men aldus kan ontsnappen aan de doem die valt over allen die de plicht miskennen om te leven en te handelen, want dat doen zij die het zweet van hun aanschijn schuwen en die liever het 'zijn' inruilen tegen het 'hebben', het levende leven tegen het bezit van levenloze dingen. Hebzucht is een vorm van doodsverlangen, de hebzuchtige broedt op een levenloze steen die hij verkeerlijk aanziet voor het ei dat leven in zich draagt en toekomst. De onvermijdelijk periodiek optredende beurscrashes en de recessies bewijzen eigenlijk niets anders dan dat papieren geld niet groeien kan en dat winsten onvermijdelijk worden betaald met allerlei devaluaties. Bezit is slechts een illusie van leven en het kan slechts van tel zijn daar waar het leven zelf gegijzeld wordt. Helaas heeft het burgerschap zich meester gemaakt van het menszijn. Niet alleen alle gronden maar ook alle dingen zijn tot eigendommen verklaard en zelfs mensen. Met het geld zijn alle dingen met iets van de waardeloosheid van het geld besmet geworden, want op hun beurt kunnen zij als ruilmiddel fungeren en staat men dat ook toe en raakt men eraan gewend, zelfs als die ruilmiddelen mensen zijn. De tegendoelmatigheid die zich ontplooit in de geringste dingen die vooruitgang heten, wijst ons de weg die een terugweg is, door de inmiddels welbekende "grenzen aan de groei" nogmaals in 't licht te stellen. Zij hebben iets van de Griekse treurspelen en van de onafwendbare doem die blijkbaar op het mensengeslacht rust en zij houden niet op ons te tonen hoe machteloos wij uiteindelijk achterblijven waar wij ons pogen te verzetten tegen 't noodlot. De toren van Babel bestaat, staat pal voor ons en kijkt ons aan, vernietigend. Eigenlijk vestigt zich met het weefsel van de jobs een volstrekt anonieme, werkende machinerie met altijd en overal vervangbare onderdeeltjes die er zelf niet meer toe doen - terwijl het eigenlijk om ons, mensen, is om wie het allemaal moest draaien... De vervreemding tussen de arbeider en zijn werk... De handelaren - onwetend en niet-creatief doch rijk - hebben alle werkers aan zich onderworpen omdat alleen zij machines konden kopen. Handelaren maken van alles alleen maar geld en wat in geld werd omgezet, is niets meer waard, behalve als er overvloed is. Is er schaarste, dan wil vanzelfsprekend niemand zijn levensnoodzakelijke brood nog inruilen tegen een waardeloos vel bedrukt papier. Het gouden kalf leeft dus bij de gratie van een overvloed, wat tevens wil zeggen dat het eigenlijk onmisbare nooit voor geld te koop kan zijn. Massaproductie... werkt die overvloed in de hand welke aan het geld zijn macht verschaft. Handelaren worden nog veel rijker maar deze machthebbers zijn uitgerekend de minst bekwamen. Handelaren kunnen enkel kopen en verkopen en zij worden almaar rijker in de mate dat zij de mensen almaar harder bedriegen. En deze lieden krijgen het sinds die industriële revolutie in de wereld voor het zeggen. En ze worden in hun gewetenloosheid extra gestimuleerd doordat zij tegenover niemand verantwoordling hoeven af te leggen: de industriële omwentelingen vormen een dermate plotselinge en abrupte breuk dat niemand er op voorbereid was. De handelaren staren zich uiteraard blind op de verkoop en op de mogelijke opbrengst van die goederen. Spotgoedkope grondstoffen, lage loonkosten en massaproductie verdringen de kwaliteit én van het product, én van de arbeid, én van de arbeider. Kinderarbeid, ondervoeding, verpaupering, groeiende ontevredenheid op de markt door steeds meer overbodige en zelfs schadelijke producten. Bovendien is daar de reklame: de rode loper werd uitgerold voor de industrieën van koning alkohol, van tabak en van principieel alle drugs. De afvalberg... onwegwerkbaar. Met op de afvalberg: de kwaliteit, de ethiek, de arbeider zelf én zijn kroost, de arbeidsvreugde, de schone lucht, de veiligheid en de gezondheid... en tenslotte ook de vaste job. Herleid tot werktuigen, staan allen nu in dienst van de productie in plaats van andersom. Die productie zelf staat in dienst van een nog grotere productie - omdat alleen middels de overvloed, het geld aan macht wint. Edoch, waar het papieren geld meer waard geacht wordt dan het dagelijks brood, daar heerst de waanzin en kan alleen de honger de mensen weer tot rede brengen.
De paradox van de ganse werkloosheidsproblematiek is dat niet de werklozen doch de werkenden een bijzonder problematische situatie in de hand werken. Op papier zijn uiteraard de werklozen het probleem omdat zij geen geld in het laatje brengen terwijl zij wel geld kosten aan de maatschappij, maar in de praktijk schort er in de eerste plaats wat met de werkenden omdat zij, zoals hoger aangestipt, vervreemd van hun werkzaamheid handelen, niet meer (mogen of kunnen) weten wat ze voortbrengen en, op de keper beschouwd, nog slechts werktuigen zijn, gevangen in een keurslijf zoals radertjes van een machine die vastzitten aan die machine.
De arbeider weet niet langer wat hij doet, wat hij voortbrengt, waarvoor het dient, of het nuttig dan wel schadelijk is voor anderen en voor hemzelf - het enige wat hij nog doet, is: functioneren, energie verbranden, instructies volgen, een programma afwerken, kortom: klakkeloos uitvoeren wat hem door diegene die hem zijn loon verschaft, wordt opgedragen te doen. Want de te werk gestelde werkt niet langer naar zijn product toe - het laat hem principieel koud of hij voedsel produceert ofwel wapens - en hij werkt ook niet langer omdat hij zich zou amuseren: hij tobt zich nog slechts af omwille van het loon dat dienen moet om aan hemzelf en eventueel aan de van hem afhankelijken - bijvoorbeeld zijn gezin - voedsel en onderdak te kunnen verschaffen. In feite betekent dit dat "vrouw en kind" vandaag door het kapitaal gegijzeld worden om werkkrachten ertoe te verplichten zichzelf tot zielloze werktuigen te herleiden en zodoende de kaste van de rijken nog meer te verrijken.
Geen nood, zo zou men op het eerste gezicht denken: geen nood als de arbeider niet zélf meer weet wat hij maakt, want alvast iémand zal dat wel weten, iémand zal zich wel om het product bekommeren. En precies dàt is onwaar, want de arbeider wordt bestuurd door de handelaar, de eigenaar van de machine, die slechts één doel voor ogen heeft: zélf zoveel mogelijk winst maken. Of het product degelijk is, of de arbeider zich amuseert of niet, of hij met zijn loon al dan niet zijn gezin kan voeden: dat alles vraagt de kapitalist zich helemaal niet af tenzij en in de mate dat hij daartoe gedwongen wordt - bijvoorbeeld door de vakbonden.
De arbeider arbeidt ondanks het inzicht dat het de fabrikant niet te doen is om een product van goede kwaliteit en ook in weerwil van het besef dat hij zijn beste krachten wijdt aan het tot stand brengen van veelal waardeloze en zelfs schadelijke spullen. Bijgevolg is arbeidsvreugde uiteraard uitgesloten. De repetitieve bewegingen die het werk meestal vergt, maar ook de ganse werkomgeving en de omstandigheden zijn vaak alles behalve bevorderlijk voor de gezondheid en voor het humeur. Als er nog enig geluk te bespeuren valt in het werk, vandaag, dan kan alleen nog het bittere geluk worden bedoeld waarmee men dagelijks, een leven lang, samen met collega's dezelfde lijdensweg aflegt totdat men afscheid neemt van elkaar en van dit 'werk', om dan de genadeslag te ontvangen, meestal in de vorm van de pensioendood, maar vaak ook eerder.
Het percentage van de werknemers die nog op een min of meer bevredigende manier aan de slag kunnen, zakt voortdurend. 'Flexibiliteit' en 'bijstuderen' zijn slechts enkele voorbeelden van mooie en modieuze termen die veelal slechts verwijzen naar werknemers als achter de kar gespannen paarden. En de karren zelf worden niet eens bestuurd: onderhevig aan de zwaartekracht, bollen zij enkel de steile helling van de minste weerstand naar beneden, recht de afgrond in. De flexibele is hij die zich in de diepte mee laat trekken.
Men mag zich hier vooral niet vergissen: de zwaartekracht verwijst inderdaad naar de weg van de minste weerstand, want de weg en de wet van de vrije markt is zeer verwant aan die van de vrije val. De race naar de maximale winst betekent tevens de vrije val voor kwaliteit, gezondheid en veiligheid. Het streefdoel van de winstmaximalisatie maakt van het geld het einddoel en van het product een middel waarvan op zijn beurt de arbeider een middel is: de arbeider dient om een product tot stand te helpen brengen dat winst oplevert, wat wil zeggen dat het veel te veel kost in verhouding tot wat het slechts waard is. De arbeider en het product dat hij moet voortbrengen, staan ten dienste van het bedrog van de fabrikant, de kapitalist of dus de rijke handelaar, die slechts zichzelf nog meer wil verrijken, die slechts de massa wil bestelen. Wat een gigantisch maatschappelijk scheppingsproces met onderlinge samenwerking moest zijn met het oog op het zo bewoonbaar en zo comfortabel mogelijk maken van de wereld, kwam in handen van lui die dit alleen maar konden misbruiken omdat zij van oudsher bedriegers en dieven zijn. Het gevolg is uiteraard nefast: geen humaan scheppingsproces voltrekt zich op de arbeidsvloer, geen veredeling van al de levensmiddelen en geen betere wereld als resultaat, maar wel een pervertering van dat alles, met een levenslange lijdensweg voor werknemers tot in den treure, een vernieling van al het goede dat de aarde bieden kon en een aanzwengeling van het kwaad, een verslaving van de consumenten aan gifstoffen - zo immers worden zij, net zoals in de roofmoord, op de snelst mogelijke manier van al hun resterende bezit ontdaan.
Alleen de werklozen kunnen nog werken - dat is de paradox van de ganse toestand. Al wie niet aan handen en voeten gebonden liggen - en dat zijn zij die beschikken over vrije tijd maar tevens over de vrijheid om hem goed te gebruiken, zijn principieel nog in staat om vrij te handelen, om de gang van zaken in vraag te stellen en om niet alleen passieve toeschouwer te zijn van het ganse maatschappelijke gebeuren maar om dit gebeuren tevens te onderzoeken. Werklozen zijn niet zozeer mensen zonder werk maar zij zijn in de eerste plaats mensen zonder betaalde job, wat wil zeggen: mensen die vrij zijn van de hoger genoemde chantage, manipulatie en conditionering waarvan alle werkenden het slachtoffer zijn. Werklozen zijn bovendien vrij van de oogkleppen die hen blind doen functioneren, en zij hebben zich ook niet die rem aangekweekt die werkenden hebben, en die moet verhinderen dat zij zich nog afvragen of het wel goed is wat ze doen. Werklozen zijn veelal vrij van al die rampzalige beknottingen die werkenden op de werkvloer opdoen om het ondanks alles vol te kunnen blijven houden en in wezen kunnen zij dan eigenlijk maar best van de nood een deugd maken door die mogelijkheden aan te spreken die alle anderen moeten missen.
Maar er is nog een functie die door de werklozen uitgeoefend wordt en die essentieel blijkt voor het maatschappelijke welzijn in zijn geheel: de kaste van de werklozen functioneert namelijk als een maatschappelijke zondebok.
De Franse filosoof René Girard heeft het mechanisme beschreven waardoor een groep zijn agressie kanaliseert naar één slachtoffer toe - een zondebok, in dit geval een kaste - om zich vervolgens van dat slachtoffer en meteen van zijn eigen agressie te ontdoen. De zondebok wordt eerst beschuldigd of met schuld beladen en vervolgens wordt hij mét die schuld de dood ingestuurd. Soms wordt de zondebok nadien vergoddelijkt omdat het tenslotte dankzij hem is dat men zich weer goed kan voelen.
Er is veel geschreven over de theorie en over de gebruiken in verband met dit mechanisme, maar ontegenzeggelijk illustreert het bestaan ervan hoe dan ook andermaal de meedogenloosheid van de natuur die personen noch rechten erkent en die allesbehalve moreel goed is. In het geval van de werkloosheidskaste wordt de zondebok niet letterlijk doch maatschappelijk gedood - eigenlijk verbannen. Hij wordt uitgesloten uit het wereldse verkeer, zogezegd omdat hij er niet toe bijdraagt, en het onrecht in dezer schuilt in het feit dat dit terzijde van de wereld staan niet volgt uit de wil van de werkloze, maar uit zijn 'zwakheid', zodat hier slechts het ordinaire "recht van de sterkste" speelt.
Zoals bekend, is inzake sociale uitstoting vooral de onderscheidingsdrang werkzaam, die zich hier op de meest goedkope en gemene manier manifesteert: het feit indachtig dat 'geluk' een zaak is van sociale vergelijking, gaat de groep zich beter voelen wanneer hij een minderheid van zwakkeren afstoot. Het doet er dan niet toe of hij deze minderheid doodt ofwel onderhoudt of zelfs in de watten legt en verheerlijkt - zoals men dat soms met gehandicapten doet: alleen al door die minderheid te isoleren, bereikt de groep zijn doel; isoleren of afzonderen is immers reeds per definitie het tentoonstellen van die zwakheden die de groep als zodanig kenmerken.
Deze methode staat haaks op de christelijke naastenliefde die daarentegen de zwakheid - de naaktheid - van geliefden met de eigen mantel verbergt. Werklozen, gehandicapten, ouderlingen, vreemdelingen en zo meer: zij worden tot zondebokken van zodra zij niet meer eerst als mensen maar als werklozen, gehandicapten, ouderlingen en vreemdelingen worden benoémd. Vervolgens immers worden zij uit de groep verbannen en ondergebracht in speciale 'tehuizen' (of categorieën) die immers op maat gemaakt zijn van de zwakheden die zij delen. Want men kan toch zeker niet verwachten dat mensen die zelf geen rolstoel nodig hebben, hun huizen laten ombouwen voor rolstoelgebruikers? Kan men dan verwachten van mensen die niét oud zijn, dat zij accessoires aanbrengen voor ouderlingen en dat zij rekening met hen houden? Want daar gaat het tenslotte om: dat een welbepaalde categorie van mensen geen rekening zou hoeven te houden met anderen, die zwakker zijn, want alom weerklinkt hetzelfde rijm: "Ik ben toch niet mijn broeders hoeder!?"
Over het hoofd gezien wordt wel dat wie niét werkloos, gehandicapt, oud of allochtoon zijn - dat zij dit vooralsnog niet zijn. Werkenden, gezonde en jonge mensen en ook mensen die hier ten lande thuis zijn, behoren immers tot een bijzonder veranderlijke groep en het geluk waarop zij bogen, is uitermate precair en broos. Meer nog: er is niet slechts het gevaar dat de werkende ooit zijn job kan verliezen - hij zàl ooit zijn werk verliezen, de vraag luidt slechts wanneer dat gebeuren zal. Dat jongelui ooit oud zullen zijn, is een zekerheid als ze niet voortijdig sterven. Het lot kan in een fractie van een seconde de meest gezonde lui veroordelen tot levenslang in de rolstoel. En rapper dan men denkt, breken onlusten uit of komt men in situaties dat men zijn land moet ontvluchten en dat men elders aanspoelt - niet als bevelen uitdelende toerist die immers geld heeft en die in de watten gelegd wil worden, maar als bedelaar, als schooier. De groep die zich goed wil voelen door anderen af te stoten, is de meest veranderlijke van alle mogelijke groepen; hij is nog labieler dan de groep van de levenden, die weliswaar zeer talrijk blijft doorheen de tijden. Zo zijn er vandaag zes miljard mensen; binnen anderhalve eeuw zal die groep waarschijnlijk nog talrijker zijn; maar niemand die vandaag leeft, zal dan nog tot die groep behoren. De groep die zich verlustigt in het afstoten van anderen, stoot uiteindelijk zichzelf reeds van nature af krachtens de oppermacht van de dood die aldus recht spreekt over allen.
(Jan Bauwens, 10 maart 2009)
07-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 4
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 4
Wat voorafging.
Een job is een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. Het'Mattheüseffect'. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër nog een kaste bijgekomen die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat doen de schuldeisers tegenover de schuldenaren, alleen al door onder die noemers te bestaan. In het Christendom wordt de kinderenloze, werkloze die alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de godheid. Met de god van het zwarte schaap ontdoet de bezittende kaste zich van alle schuld. Verder werd de arbeid onterecht herleid tot een middel om aan geld te komen, terwijl ons werk vooreerst een spel hoort te zijn: het is het middel bij uitstek om de extase te bereiken die ons uit de dood optilt. Maar een duister noodlot zorgt ervoor dat het werk ons uit de handen wordt gerukt terwijl wijzelf herleid worden tot werktuigen in een ons onbekend proces en wie zich tegen dit verlies verzetten, en tegen de vervreemding, riskeren sociale uitsluiting - een zo erge foltering, dat de uitgeslotene gaat smeken om weer als levenloos werktuig mee te mogen draaien - de manipulatie is compleet, de zelfvernietiging van de mens een feit. De arbeid werd ons afgenomen: zij die een job hebben, werken niet meer; ze zijn herleid tot zielloze wertuigen in de handen van hebzuchtigen. En hebzucht maakt tevredenheid onmogelijk, men wil "vooruitgang" en men gelooft dat men aldus kan ontsnappen aan de doem die valt over allen die de plicht miskennen om te leven en te handelen, want dat doen zij die het zweet van hun aanschijn schuwen en die liever het 'zijn' inruilen tegen het 'hebben', het levende leven tegen het bezit van levenloze dingen. Hebzucht is een vorm van doodsverlangen, de hebzuchtige broedt op een levenloze steen die hij verkeerlijk aanziet voor het ei dat leven in zich draagt en toekomst. De onvermijdelijk periodiek optredende beurscrashes en de recessies bewijzen eigenlijk niets anders dan dat papieren geld niet groeien kan en dat winsten onvermijdelijk worden betaald met allerlei devaluaties. Bezit is slechts een illusie van leven en het kan slechts van tel zijn daar waar het leven zelf gegijzeld wordt. Helaas heeft het burgerschap zich meester gemaakt van het menszijn. Niet alleen alle gronden maar ook alle dingen zijn tot eigendommen verklaard en zelfs mensen. Met het geld zijn alle dingen met iets van de waardeloosheid van het geld besmet geworden, want op hun beurt kunnen zij als ruilmiddel fungeren en staat men dat ook toe en raakt men eraan gewend, zelfs als die ruilmiddelen mensen zijn. De tegendoelmatigheid die zich ontplooit in de geringste dingen die vooruitgang heten, wijst ons de weg die een terugweg is, door de inmiddels welbekende "grenzen aan de groei" nogmaals in 't licht te stellen. Zij hebben iets van de Griekse treurspelen en van de onafwendbare doem die blijkbaar op het mensengeslacht rust en zij houden niet op ons te tonen hoe machteloos wij uiteindelijk achterblijven waar wij ons pogen te verzetten tegen 't noodlot. De toren van Babel bestaat, staat pal voor ons en kijkt ons aan, vernietigend. Eigenlijk vestigt zich met het weefsel van de jobs een volstrekt anonieme, werkende machinerie met altijd en overal vervangbare onderdeeltjes die er zelf niet meer toe doen - terwijl het eigenlijk om ons, mensen, is om wie het allemaal moest draaien...
Bij de aanvang van de industriële revolutie zijn vele dingen in het honderd gelopen, maar een bijzonder rampzalige evolutie betreft de vervreemding tussen de arbeider en het werk van zijn handen en, meer bepaald, de verregaande nefaste invloed daarvan op het ganse leven.
Ter herinnering: voor die tijd waren er, behalve handelaren, enkel jagers, landbouwers en ambachtslieden - elkeen had zijn eigen vakgebied. In feite heeft ten tijde van industriële revolutie de groep van de handelaren alle andere groepen aan zich onderworpen, en dat kon alleen hierdoor gebeuren, dat deze groep veruit de rijkste was: alleen de rijken konden de machines kopen waaraan anderen dan tewerk werden gesteld. Maar deze rijken waren en zijn meteen de minst bekwamen: zij weten immers niets af van de jacht, de veeteelt, de landbouw of de ambachten. Ze zijn ook niet in staat om ook maar iets te maken, want van alles maken zij alleen maar geld en men zou daarom kunnen zeggen dat wat door hen behandeld wordt, slechts onderhevig is aan de entropie, het verval. Want wat in geld werd omgezet, is op de keper beschouwd niets meer waard. Geld kan men niet eten, men kan zich er niet mee kleden, men kan er niet in wonen, men kan er helemaal niets mee doen, tenzij men het tegen al die dingen kan ruilen. En dat kan, maar dat kan slechts zolang er van al die noodzakelijke dingen een overvloed voorhanden is. Is dat niet langer zo, dan wil vanzelfsprekend niemand zijn levensnoodzakelijke brood nog inruilen tegen een waardeloos vel bedrukt papier. Het gouden kalf leeft bij de gratie van een overvloed, wat tevens wil zeggen dat het eigenlijk onmisbare nooit voor geld te koop kan zijn.
De komst van de machines maakte in één klap massaproductie mogelijk - althans mits er genoeg grondstoffen voorhanden waren. En massaproductie werkt nu precies de overvloed in de hand welke aan het geld zijn macht verschaft. Het is dankzij de massaproductie dat handelaren nog veel rijker worden dan ze al waren en dat de geldbezitters de waarde van hun 'bezit' ofwel hun macht, op een nooit eerder gekende manier zien toenemen. Daar staat dan tegenover dat deze machthebbers uitgerekend diegenen zijn die het minst bekwaam zijn om de zaken te besturen en te beredderen, precies omdat zij de niet-werkende, de niet-creatieve klasse zijn, diegenen die niet in staat zijn om ook maar iets te maken. Handelaren kunnen enkel kopen en verkopen en hun succes hangt af van hun winst die, zoals elkeen weet, alleen maar zeer groot kan zijn als zij ook veel te veel geld vragen voor wat ze verkopen en als ze veel te weinig betalen voor wat ze aankopen. Handelaren worden met andere woorden almaar rijker in de mate dat zij de mensen almaar harder bedriegen. En deze lieden die, het weze herhaald, vooreerst zelf niets kunnen voortbrengen en vervolgens ook nog getalenteerde bedriegers zijn, krijgen het sinds die industriële revolutie in de wereld voor het zeggen.
Dat deze gang van zaken zichzelf uiteindelijk de das omdoet, hoeft geen betoog: dat is de onvermijdelijke logica van het ganse plaatje. Maar vooraleer het zover is, wordt er nog erg geleden. Wat betreft nu de vervreemding tussen de arbeider en het werk van zijn handen, moet het volgende worden gezegd.
We weten dat een van de factoren die het 'gedwee' ombrengen van bijvoorbeeld de gevangenen in concentratiekampen mogelijk maakt, de 'gehoorzaamheid' van de beulen aan hun autoriteiten is en nog niet zo heel lang geleden heeft de Amerikaanse psycholoog Stanley Milgram bewezen dat het merendeel van de mensen tot dergelijke gruweldaden bereid zijn van zodra een hoger geplaatste de verantwoordelijkheid daarvan op zich zegt te zullen nemen. Een tweede factor die tot zo'n gruwelen kan stimuleren, is het opdrijven van de afstand tussen, enerzijds, de dader en, anderzijds, de gevolgen van zijn daad: mensen gaan makkelijker en onbedachtzamer over tot daden waarvan zij de gevolgen niet of nauwelijks onder ogen dienen te zien. Een derde factor die tot misdaad kan stimuleren is het tegenwoordig stellen van een alibi, in de zin van een relatief sterke attractie: een mens begeert andermans goed en zal eerder tot stelen overgaan naarmate de waarde van dat goed ook groter is.
Alvast deze drie factoren (want er zijn er beslist nog een aantal), waren en zijn nu nog steeds in het spel in de omwenteling die men de industriële revolutie is gaan noemen. De kapitalisten, die we hoger de rijke handelaren hebben genoemd, welke getypeerd worden, enerzijds, door hun onkunde en onwetendheid inzake arbeid en, anderzijds, door een uitmuntend bedriegerstalent, worden alvast in die gewetenloosheid extra gestimuleerd door het feit dat zij altijd alle verantwoordelijkheid van zich af hebben weten te schuiven. Zij hadden in feite tegenover niemand verantwoordling af te leggen, in de eerste plaats omdat de industriële omwentelingen een dermate plotselinge en abrupte breuk vormden met de maatschappelijke situatie van voor die tijd, dat in feite niemand er op voorbereid was; niemand had de gevolgen kunnen overzien, noch voor de economie, noch voor de maatschappelijke klassenvorming, noch met betrekking tot de 'vooruitgang', de wetgeving, het milieu en zo voort.
In de eerste plaats inzake de waarde en het nut van de machinaal of industrieel vervaardigde (massa)producten, staarden de handelaren zich uiteraard blind op de verkoop en op de mogelijke opbrengst van die goederen. Of in de fabrieken degelijk materiaal geproduceerd werd, was bijzaak; van veel groter belang echter was de kwestie dat producten met spotgoedkope grondstoffen, tegen lage loonkosten en bovendien ook in grote hoeveelheden werden gemaakt. Uiteraard gebeurde zulks ten koste van de kwaliteit én van het product, én van de arbeid, én van de arbeider. Werklui moesten steeds langer en harder werken, tegen steeds lagere lonen, met steeds goedkopere grondstoffen, en zo waren daar in een mum van tijd: kinderarbeid, ondervoeding, verpaupering van de werklieden, achteruitgang van de kwaliteit van de producten, groeiende ontevredenheid op de markt maar tevens het ontbreken van alternatieven voor de consument, daar de kwaliteitsvolle producten binnen de kortste keren weggeconcurreerd werden. Steeds meer overbodige en zelfs schadelijke producten verschenen op de markt ingevolge de pervertering van de zorg van de producent om vooral dingen te vervaardigen die makkelijk en goed verkopen, terwijl het nut en de kwaliteit van die dingen voor hem bijkomstig werd. Bovendien deed de reklame haar intrede: de massale beïnvloeding van het koopgedrag, meer bepaald het leugenachtige aanprijzen van steeds meer waardeloze en schadelijke producten. De rode loper werd uitgerold voor de industrieën van koning alkohol, van tabak en van principieel alle drugs. Met in hun spoor de over-medicalisering en de over-consumptie van duizend en één andere zaken.
En dan kwam de afvalberg, niet anders dan als een te voorzien en onwegwerkbaar vervolg. Met op de afvalberg dan eveneens: het kwaliteitsproduct, de arbeidsethiek, de arbeider zelf én zijn kroost, de arbeidsvreugde, de schone lucht, de veiligheid en de gezondheid... en tenslotte ook de vaste job. Immers, nu alle werklieden waren herleid tot werktuigen, stonden zij in dienst van de productie in plaats van andersom. Die productie zelf stond dan in dienst van een nog grotere productie, zoals hoger uitgelegd: omdat alleen middels de overvloed, het geld aan macht wint en de geldbezitters almaar meer te zeggen krijgen. Edoch, waar het papieren geld meer waard geacht wordt dan het dagelijks brood - omdat men gelooft met dat brood te kunnen morsen aangezien het er 'vanzelfsprekend' in overvloed zou zijn - daar heeft de waanzin duidelijk de bovenhand gekregen. Alleen de honger vermag het dan nog om de mensen weer tot rede te brengen.
(J. Bauwens, 7 maart 2009)
05-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 3
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 3
Wat voorafging. Een job is een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning - financieel of anderszins en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. "Wie heeft, hem zal gegeven worden. En wie niet heeft: het weinige wat hij over heeft, zal hem nog worden ontnomen": het'Mattheüseffect', de bankwereld, bezit als middel van de bezittende kaste om nog meer bezit op te eisen. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër die enkel nog het werk van zijn handen op de markt kon gooien, nog een kaste bijgekomen die ook dàt niet langer doen kan en die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat doen de schuldeisers tegenover de schuldenaren, alleen al door onder die noemers te bestaan. In het Christendom wordt de proletariër die zelfs geen kinderen meer bezit, die werkloos is en die verder alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de godheid. Met de god van het zwarte schaap ontdoet de bezittende kaste zich van alle schuld. Ten tweede werd de arbeid onterecht herleid tot een middel om aan geld te komen, terwijl ons werk vooreerst een spel hoort te zijn: het heeft waarde op zichzelf, het is - behalve nuttig - tevens het middel bij uitstek om de extase te bereiken die ons uit de dood optilt. Maar een duister noodlot zorgt ervoor dat het werk ons uit de handen wordt gerukt terwijl wijzelf herleid worden tot werktuigen in een ons onbekend proces en wie zich tegen dit verlies verzetten, en tegen de vervreemding, riskeren sociale uitsluiting. Dat is tenslotte een zo erge foltering, dat ze de mens op de knieën dwingt: hij gaat smeken om weer als levenloos werktuig mee te mogen draaien - de manipulatie is compleet, de zelfvernietiging van de mens een feit.
Welke duistere krachten hebben ervoor gezorgd dat de waarden der dingen hier zo scheef zijn getrokken? Uiteraard is arbeid geen middel en is geld geen doel - uiteraard - maar onder de heerschappij van het gouden kalf zijn wij blijkbaar zo gewend geraakt aan die waanzin, dat we vaak nog nauwelijks beseffen hoe erg het gesteld is met onze opvattingen én met ons ganse zelf.
Leven is bewegen en bewegen is genieten, vraag dat maar aan wie niet meer bewegen kùnnen omdat een akelige aandoening hen dat belet, een handicap na een ongeval ofwel de hoge ouderdom: hoe talrijk is de schare mensen niet die nog heel graag eens zouden opstaan om dan slechts éénmaal rond het bed te wandelen waaraan zij sinds jaar en dag zijn vastgekluisterd, wachtend totdat ook het liggen te inspannend is geworden en zij tenslotte alle leven moeten laten uit de handen gaan. Arbeiden is zich inspannen met het lichaam, de geest en de ziel tegelijk, en daarom is het drievoudig bewegen, en zo ook is het driewerf genieten waar een mens zijn arbeid botviert. Werken is deelnemen aan de schepping zonder meer, het is de godendans die zich voltrekt in het zweet van het aanschijn dat daarom zoveel kracht geeft en genot. Van werken krijgt men nimmer meer genoeg als men er slechts eenmaal van geproefd heeft: arbeid is de zin zelf van 't bestaan, en alles wat wij doen, baant zich in feite zonder ophouden een weg doorheen de tijden dat wij eten, nadenken en plannen maken, dromen of alleen maar slapen.
Daarom is er iets vreselijks misgegaan waar mensen arbeid zijn gaan schuwen: waar de jager zich afgekeerd heeft van de jacht, waar de visser zijn netten niet meer weven wil en waar het hem teveel werd om zijn schip zeewaardig te maken; er is voorwaar gevloekt waar de landbouwer zijn akker is gaan haten en de fruitteler niet langer gespannen uitkijkt naar de hemel om het weer te peilen; waar de bakker zich niet langer inspant om het beste brood ter wereld te bakken en waar de leermeester alleen nog leerlingen recruteert om de eigen inkomsten veilig te stellen. Deze woorden klinken misschien vreselijk en sommigen zullen zeggen dat ze bij het haar getrokken zijn, maar wij weten diep vanbinnen dat de feiten vaak nog veel erger zijn dan hier gezegd: in een wereld die wordt aangedreven door het geld - dat zielloze middel dat alle edele en levende doelen aan zich onderwerpt, kan uiteraard slechts de dood heersen, en die waarheid illustreert zichzelf ook dagelijks.
Inderdaad is er iets misgegaan, maar niet de vrije arbeid en de creativiteit, niet de grote inspanningen van het lichaam en de scherpte van de geest, de vervoering van de ziel - niet zij dragen de schuld, niet zij worden geschuwd, niet zij zijn zondig, onvolmaakt, verminkend of gedrenkt in een om zich heen grijpende malaise: het is daarentegen het gebrék aan al die inspanningen, bewegingen en betrachtingen dat de mens parten is gaan spelen, en wel op het moment dat zijn arbeid, zijn goddelijke scheppingsspel, hem werd afgenomen door zielloze demonen, dienaren van het gouden kalf, goudzoekers en moordenaars.
Een zucht ligt aan de basis van wat tot een verschrikkelijke ziekte is geworden, een zucht die hebzucht heet en die een drang is welke niet en nooit kan worden bevredigd. Vandaar ook spreekt men van een 'zucht', van een verzuchting: "Had ik maar!" en "Was ik maar!" - zo heten zij gewis en zij zijn dochters van de ontevredenheid, de onvrede die men zichzelf aanpraat, het grote ongemak dat een mens zichzelf op de hals haalt door te trachten naar al datgene wat hij niet alleen niet ís maar bovendien nooit worden zàl omdat hij het niet kàn zijn. Sommige mensen, meer dan anderen, zijn van die zucht de slaaf geworden en daarom hebben zij op hùn beurt anderen tot hun slaven gemaakt. Op die wijze voert een ijdele zucht een leger slaven aan, en alle troepen uit dat leger slaven slepen op hun beurt weer ganse legers slaven in hun kielzog mee. Op die manier degenereert een blijde mensheid tot een trieste karavaan die vol van verzuchtingen ergens heen trekt zonder nog te weten wààr dan heen, terwijl men tegelijk toch heel goed zien kan waar hij wég van trekt; hij verlaat immers het thuisland, hij laat have en goed achter en al het kinderlijke geluk dat in de simpele arbeid is op 't land.
"Vooruitgang" - met deze naam benoemt het spook zichzelf, en het gelooft ook dat het ontsnappen kan aan de doem die valt over allen die de plicht miskennen om te leven en te handelen, want dat doen zij die niet bewegen en niet scheppen willen, zij die zich niet willen inspannen, zij die het zweet van hun aanschijn schuwen en die liever het 'zijn' inruilen tegen het 'hebben', het levende leven tegen het bezit van levenloze dingen. Hebzucht of de drang naar bezit - dat dringt blijkbaar niet helemaal tot het gros van de mensheid door - is een vorm van doodsverlangen, want waar men zich de eigenaar waant van om het even wat, daar doodt men ook wat men in zijn bezit waant; daar gaat men zitten broeden op een levenloze steen die men verkeerlijk aanziet voor het ei dat leven in zich draagt en toekomst. De onvermijdelijk periodiek optredende beurscrashes en de recessies bewijzen eigenlijk niets anders dan dat papieren geld niet groeien kan en dat winsten onvermijdelijk worden betaald met allerlei devaluaties. Bezit is slechts een illusie van leven en het kan slechts van tel zijn daar waar het leven zelf gegijzeld wordt.
Jammer genoeg is dat laatste het geval in een groot stuk van de mensenwereld: het natuurlijke recht om te bestaan is met de komst van bepaalde culturen blijkbaar tot een ver verleden gaan behoren, en het burgerschap heeft zich meester gemaakt van het menszijn zelf, want wie niet tot een land behoort kan nergens wonen omdat alle gronden door de hebzucht privaatdomeinen zijn geworden. Niet alleen alle gronden maar ook alle dingen zijn tot eigendommen verklaard en zelfs mensen zijn gaan behoren tot deze of tot gene groep, strekking, overtuiging, natie en zo verder. Op die manier bestaan er eigendommen en ook eigenaars en tot die eigendommen gaan hoe langer hoe meer ook mensen behoren. Alles wordt dan uitgedrukt in termen van bezitswaarde of ruilwaarde, waarde op de markt, relatieve waarde dus en zo zijn de dingen nimmer uniek of heilig maar altijd verwisselbaar, uitleenbaar en verkoopbaar. Met het in zwang komen van het geld, zijn helaas ook de te ruilen dingen met iets van de waardeloosheid van het geld besmet geworden, want op hun beurt kunnen zij als ruilmiddel fungeren en staat men dat ook toe en raakt men eraan gewend, zelfs als die ruilmiddelen mensen zijn, kinderen, leerlingen op school welke vaak gekoesterd worden vooral omwille van hun aantal dat immers jobs vrijwaart in een zeker instituut of in een welbepaalde zuil. Opvoedelingen worden niet met moeilijke leerstof en training gelokt maar veeleer met doorgedreven toegeeflijkheid die aan de opvoeding zelf uiteraard niets bijbrengt.
De verwrongen waarden zijn inmiddels tot systeem geworden, wat een eventuele terugkeer van de mens op zijn passen extra bemoeilijkt, maar onmogelijk is het nooit om te leren van zijn fouten. De tegendoelmatigheid die zich ontplooit in de geringste dingen die vooruitgang heten, wijst ons de weg die een terugweg is, door de inmiddels welbekende "grenzen aan de groei" nogmaals in 't licht te stellen. Zij hebben iets van de Griekse treurspelen en van de onafwendbare doem die blijkbaar op het mensengeslacht rust en zij houden niet op ons te tonen hoe machteloos wij uiteindelijk achterblijven waar wij ons pogen te verzetten tegen 't noodlot. Hoe beter de geneeskunde presteert, hoe meer ouderen en zieken er ook zijn en hoe voller de klinieken liggen; hoe sneller onze voertuigen ons verplaatsen, des te verder gaan wij uit elkaar wonen; hoe uitgebreider het onderwijs, des te nefaster wordt het analfabetisme, bijvoorbeeld ingevolge overspecialisatie en zo gaat het steeds maar door: de toren van Babel bestaat, staat pal voor ons en kijkt ons aan, vernietigend.
De werkloosheid is een kwaal die weggewerkt moet worden, zo scanderen economen en politici alom ter wereld, maar eigenlijk vestigt zich met het weefsel van de jobs een volstrekt anonieme, werkende machinerie met altijd en overal vervangbare onderdeeltjes die er zelf niet meer toe doen - terwijl het eigenlijk om ons, mensen, is om wie het allemaal moest draaien...
(Jan Bauwens, 4 maart 2009)
04-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 2
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 2
Wat voorafging. financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' daarentegen worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning - financieel of anderszins en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. Schuldeisers hebben rechten, schuldenaren plichten - jegens de rechthebbenden. De schuldenaren zijn de slaven van de schuldeisers. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. "Wie heeft, hem zal gegeven worden. En wie niet heeft: het weinige wat hij over heeft, zal hem nog worden ontnomen": het'Mattheüseffect', de bankwereld, bezit als middel van de bezittende kaste om nog meer bezit op te eisen, en wel uitgerekend bij de kaste van de bezitlozen. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër die enkel nog het werk van zijn handen op de markt kon gooien, nog een kaste bijgekomen die ook dàt niet langer doen kan en die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat is wat de zogenaamde schuldeisers tegenover de zogenaamde schuldenaren doen, alleen al door onder die en geen andere noemer te bestaan. Wonder genoeg wordt in het Christendom de proletariër die zelfs geen kinderen meer bezit, die werkloos is en die verder alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de zoon van God. Bij de gratie van dat zwarte schaap, ontdoet de bezittende kaste zich tenslotte van alle schuld. Door zijn schuldenaar uiteindelijk ook te doden, kan de schuldeiser in vrede leven. Hij moet nu wel vrezen voor de geest van de vermoorde, maar om die reden ook brengt hij hem offers en verklaart hij hem tot zijn god. Een andere god heeft hij, om zijn bezit te vrijwaren, niet meer van node.
In het kapitalisme werd de arbeid herleid tot een middel om aan geld te komen, maar arbeid is niet alleen veel meer dan dat; arbeid is wezenlijk ook iets helemaal anders. Om te beginnen is arbeid geen middel maar een doel op zich: arbeid heeft een intrinsieke waarde; het is goed te kunnen werken, vooreerst omdat werk vreugde verschaft - arbeidsvreugde. Uiteraard hebben we het hier niet over het afstompende loonwerk dat sinds de industriële revolutie alom de toon is gaan aangeven: we hebben het over het werk dat - net zoals het kinderlijke spel - voldoening schenkt op zich, zoals we dat soms nog zien in het spel van de dans of in het muzikale spel dat spelers in extase brengt, doet opgaan in dat spel en boven zichzelf uittilt, vergeestelijkt, verheft van louter stof tot teken en signaal van andere en hogere werelden dan dit trieste tranendal waarin men wegzinkt van zodra men niet meer spelen kan. Arbeid is geen middel, arbeid is zijn eigen doel.
Het kinderlijke spel wordt arbeid van zodra het in de maatschappij wordt ingepast als nuttig spel dat aldus twee keer vreugde schenkt. Een eerste keer als spel, als dans of als gezang, want het doen op zich schenkt ons plezier omdat beweging leven is. Maar een supplementair plezier geeft ons de arbeid als hij bovendien een verandering teweeg kan brengen: de dans, het gezang, de woorden en het doen zijn dan als een bezwerend ritueel dat magisch blijkt: na afloop is er immers een invloed van dat spel in onze wereld te bespeuren, een product; de arbeid is bezegeld met een resultaat. Zo laat een tekenaar die opging in zijn grafisch werk, met zijn magisch tafereel een blijvend venster achter op de wereld die hem exalteerde; de musicus laat een lied na dat ook anderen kunnen zingen en wie danst, brengt omstaanders op de been. De meubelmaker die een kast beeldhouwt en die opgaat in de schone vormen en in de vlammen van het hout, laat bovendien een opbergruimte achter; de architect, een huis om te bewonen; de verteller die ook schrijven leerde, een verhaal; de leraar, een les; de bakker een smakelijk brood waarmee men zich kan voeden. Een eerste keer schenkt onze arbeid vreugde omdat wij hem verrichten, een tweede keer als hij iets te voorschijn tovert uit het niets waarmee we onszelf en ook anderen plezier kunnen doen, voeden en in leven houden.
Edoch, als arbeid prettig is zoals het kinderlijke spel, als hij extase teweeg brengt, nieuwe dingen als uit het niets te voorschijn tovert waarmee we anderen verrassen kunnen en wat al niet meer - wat dan heeft ervoor gezorgd dat wij nu veeleer gebukt gaan onder ons werk en dat onze bijbels spreken van een vloek en van een last die wij te voltrekken hebben in het zweet van ons aanschijn!?
Vervreemding, aldus luidt het antwoord kort en bondig: wij zijn van het werk van onze eigen handen compleet vervreemd. Niet omdat werken lastig is, maar precies omdat niét werken zo bijzonder lastig is, hebben wij met onze arbeid een probleem. Het werk werd ons immers door vreemden uit onze handen gerukt en wij werken ook niet langer, wij worden daarentegen door derden als werktuigen gebruikt. Een werktuig heeft geen hoofd, hoeft geen plezier te beleven aan wat het doet, hoeft ook niet te weten wat het doet en is geen eigenaar van de producten waaraan het sleutelt en die het ineen flanst. Een werktuig behoeft slechts een minimum aan onderhoud en aan herstelling, alsook een opbergruimte. Een werktuig is blind en doofstom en moet slechts ter beschikking zijn om de productie aan de gang te houden. Wij hebben een probleem met onze arbeid omdat wij niet langer zélf arbeiden: wij worden daarentegen tot werktuigen herleid.
Maar daarmee is dit verhaal nog lang niet af: dat wij van ons werk werden beroofd, is erg, maar erger nog is dat wij meteen ons spel kwijt zijn, ons middel tot extase, zodat wij gedoemd zijn om dicht bij de aarde rond te blijven kruipen. Wij zijn zoals vogels van hun vleugels ontdaan, als mens gekortwiekt en tekort gedaan. En het is vooral de manier waarop wij aldus "bij den bok gezet" zijn, die wraakroepend is, want durven wij weerstand te bieden aan deze metaslavernij, dan rest ons misschien niet langer de hongerdood maar in elk geval de sociale uitsluiting. En de hedendaagse psychologie leert ons dat sociale uitsluiting nog erger is dan de dood: het is zoals een dood die men voortdurend zelf beleven moet, het is zonder meer de hel. En is dat niet het equivalent van het niet langer burger zijn terwijl men toch nog in de maatschappij vertoeft en er niet buiten kan? Het equivalent met andere woorden van opsluiting achter de tralies, als was men een in toom te houden wild beest?
Het feit dat mensen op den duur gaan smeken om weer als morsdood werktuig mee te mogen draaien in een mallemolen die in handen van een heel andere kaste is, toont aan dat de sociale psychologie zich helemaal niet vergist inzake haar oordeel over moderne folterpraktijken. Het uitgesloten worden van zelfs het meest mensonterende 'spel', terwijl men haast dagelijks te slikken krijgt dat men zichzelf uitsluit daar men werkonwillig is, plant een perverse draai in de hoofden van wie aldus ten prooi zijn aan een manipulatie die ongezien is in de ganse geschiedenis van het leven: het groepsinstinct in de mens - uitgerekend datgene wat hem medemenselijk kon maken - doet de slaaf smeken om weer slaaf te mogen zijn. Het mensdom is aan een onomkeerbaar proces van zelfvernietiging ten prooi.
(Jan Bauwens, 4 maart 2009).
02-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 1
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 1
In het jaar 2009 is zowat zes percent van de Europese beroepsbevolking werkloos. Dat betekent dat van één op elke achttien mensen wordt gezegd dat hij of zij op de kap leeft van zeventien anderen. En menigeen vraagt zich af of het dan überhaupt onmogelijk is om die ene met de overige zeventien mee de kost te laten verdienen op de arbeidsmarkt. Stel nu nog dat die ene wat trager en wat minder rendabel was: wie geeft wat ie heeft, is immers waard dat ie leeft. Maar deze zaken zijn niet zo simpel als zij door de band aan de burger worden voorgesteld.
Om te beginnen valt een job allang niet meer per definitie samen met het persoonlijke offer dat elke rechtgeaarde burger aan de samenleving brengt. Nog veel minder waar is dat wie geen job hebben, teren op het werk van anderen. Want veeleer dan een bewijs van werkzaamheid, is een job vandaag principieel niets meer dan een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, en dat is iets heel anders.
Een job hebben betekent beschikken over een pasje waarop staat dat men niét op de kap van anderen leeft; het is een 'niet-profiteur'-pasje. En wie geen job hebben, die missen zo'n pasje en worden bijgevolg beschouwd als terend op andermans zweet: levend bij de gratie van anderen en maatschappelijk niet enkel overbodig doch bovendien ten laste. Ook als zij zich dagelijks afbeulen voor anderen en niet eens weten wat vakantie is.
Het is ongetwijfeld waar dat heel wat mensen nog steeds eerlijk zijn en ook eerlijk hun dagelijks brood willen verdienen: als zij een job ambiëren, dan is het hen niet in de eerste plaats te doen om dat pasje van 'niet-profiteur' dat toegang verleent tot de rest van de wereld, al nemen zij dat er kennelijk heel graag bij. Meer zelfs: wie voor de keuze staan om ofwel vrijwilligerswerk te doen, ofwel een vaste job te hebben - een vast inkomen, zeg maar - die kiezen stante pede voor dat laatste. Ongelijk hebben zij uiteraard niet want élke job moet worden gedaan en dus ook de goed betaalde. En geef mij één goed argument waarom die te versmaden was.
Maar wat als het nu eens een goed betaalde job betrof die eigenlijk geen echte job was omdat geen andere prestatie werd verlangd dan de fysieke aanwezigheid op de werf? Zou men in dit geval niet massaal kiezen voor de onbetaalde jobs die van de betrokken vrijwilligers wél forse inspanningen vragen?
Wij hebben geen grootschalige enquête gehouden, maar we stelden wel een tiental mensen voor de keuze: ofwel een vet betaalde baan waarin je niets hoort te presteren, ofwel onbetaald vrijwilligerswerk, uiteraard werk dat inspanningen vergt. Geloof het of niet, maar één van de tien ondervraagden koos voor dat laatste. Uiteraard enkel op voorwaarde dat wat zij deed (het betrof een vrouw) als vrijwilligerswerk werd erkend. Als onze mini-enquête veralgemeenbaar was, betekende dit meteen het volgende: geen kat denkt eraan om de vet betaalde en makkelijke baan in te ruilen tegen onbetaald en hard labeur dat bovendien niet eens als werk erkend wordt en dat men onttrokken aan het oog van de ganse wereld doet.
En wie durft nu nog volhouden dat het inzake onze job niet in de eerste plaats gaat om dat pasje van 'niet-profiteur' dat toegang verleent tot de rest van de wereld? Kennelijk is het niét het offer van zijn arbeid dat eenieder eerlijk aan de samenleving dient te brengen, wat ons aanspreekt. Grosso modo lijden wij er kennelijk niet zozeer onder dat onze persoonlijke bijdrage aan de maatschappij wordt afgewezen. Het brengt ons zo te zien veel meer in nood als wij voor die bijdrage geen maatschappelijke erkenning ontvangen. Door de band heeft een maatschappelijke erkenning een financieel karakter: dit is praktisch en ook 'leuk' maar in nood is het geen absolute voorwaarde.
Het gaat dus om erkenning: wie werk zoekt, wil zo'n pasje hebben dat hem vrijwaart voor de in het beste geval meewarige blik van de ander - die blik kan immers ook agressief zijn want - nogmaals - 'werklozen' worden beschouwd als 'maatschappelijk ten laste'. En door het al dan niet bezitten van zo'n pasje, behoort men hetzij tot de kaste van de 'gevers', hetzij tot die van de 'krijgers'. Merk nu ook op dat in de kastenmaatschappij waarin wij met die 'werkloosheid' in het Westen zijn verzeild, de 'gevers' niet zomaar 'milde gevers' zijn terwijl de 'krijgers' ook niet zomaar zijn te vereenzelvigen met 'bedelaars'. De wet eist immers van wie hebben, dat zij iets geven, en zij waarborgt ook dat wie niét hebben, toch wat zullen krijgen, zodat dit geven en dit krijgen, heel anders dan in het verhaal van de milde schenkers en de bedelaars, een gedwongen handeltje is. Uiteraard heeft eenieder die een beetje nadenkt, begrip voor deze dwang, of wet - de zaak is alleen dat steeds meer mensen in geld geïnteresseerd zijn en veel minder in gedachten.
Nu zijn maatschappelijke kasten niet zomaar vage of fictieve lijntjes waarmee men op grond van arbitraire overeenkomsten burgers indeelt in vermogensgroepen. Kasten betreffen daarentegen wezenlijk het mens-zijn van de burgers: het feit of wij al dan niet als mens worden erkend, heeft immers fundamenteel te maken met schuld, zoals bij uitstek het Indische kastenstelsel ons dat leert, want kasten delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren en dat is een heel ander paar mouwen. Schuldeisers hebben rechten, schuldenaren daarentegen hebben alleen nog maar plichten - jegens die rechthebbenden.
En meteen is ook die link gelegd die wij niet zo goed begrijpen omdat wij hem ook niet begrijpen wíllen: de schuldenaren zijn in de praktijk niets anders dan de slaven van de schuldeisers. De schuldeisers, die de bezittende klasse zijn, paradoxaal genoeg omdat zij een vast inkomen hebben, bezitten - andermaal paradoxaal genoeg - ook het recht om het weinige dat de werklozen nog bezitten, op te eisen. "Wie heeft, hem zal gegeven worden. En wie niet heeft: het weinige wat hij over heeft, zal hem nog worden ontnomen". En uiteraard barst dat zogenaamde Mattheüseffect pas echt uit zijn voegen met het ontstaan van de bankwereld - de troon van het gouden kalf: bezit is dan het middel bij uitstek van de bezittende kaste om nog meer bezit op te eisen, en wel uitgerekend bij de kaste van de bezitlozen.
Bezitlozen zijn dan die mensen die, teneinde de schulden te kunnen inlossen die hen door de rijken ten laste worden gelegd, aan zichzelf moeten gaan peuzelen, of snijden. Mankracht is wat zij eventueel nog kunnen bieden, maar dan onbezoldigd ofwel schijnbezoldigd, want uiteraard zijn schuldeisers een soort van huisjesmelkers en halen zij het laatste uit de kan. Bezitlozen zijn niet alleen gedoemd om zonder bezit te blijven, zonder werk en zonder woonst, maar bovendien moeten zij aldus zichzelf verkopen - en wel onder de prijs.
Sinds zijn analyse in Das Kapital heeft Karl Marx de arbeider als proletariër gedefinieerd, die enkel nog het werk van zijn handen op de markt kon gooien. Edoch, sinds de creatie van de werkloosheid, is er nog een kaste bijgekomen die ook dàt niet langer doen kan en die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat is wat de zogenaamde schuldeisers tegenover de zogenaamde schuldenaren doen, alleen al door onder die en geen andere noemer te bestaan.
Wonder genoeg wordt in het Christendom de proletariër die zelfs geen kinderen meer bezit, die werkloos is en die verder alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de zoon van God. Wonder genoeg, doch niet onbegrijpelijk is dat, want is het niet bij de gratie van dat zwarte schaap, dat de bezittende kaste zich tenslotte van alle schuld ontdoet? Is het niet door zijn schuldenaar uiteindelijk ook te doden dat de schuldeiser weer in vrede leven kan? Hij moet, zo goed als zeker, nu wel vrezen voor de geest van de vermoorde en voor die van zijn vader, maar om die reden ook brengt hij hem offers en verklaart hij hem tot zijn heer en tot zijn god. Een andere god heeft hij, om zijn bezit te vrijwaren, immers niet meer van node.
(Jan Bauwens, 2 maart 2009).
26-02-2009
Nood versus recht, of: natuur tegenover cultuur
Nood versus recht, of: natuur tegenover cultuur
De herinnering staat in mijn geheugen gegrift: een hoogleraar, toentertijd terecht door menigeen "het geweten van Vlaanderen" genoemd, sprak in zijn colleges Ethica het studentenpubliek toe over de betekenis van 'voeden': "Allemaal goed en wel, maar dan is er ook nog óp-voeden", zo scandeerde de professor, "en dat is lang niet zo'n simpele zaak".
Waar het thema ons toen heen leidde, wordt hier in het midden gelaten, maar het staat als een paal boven water dat 'de' cultuur niet zomaar in het verlengde ligt van de natuur - wat sommigen ons nochtans pogen aan te praten. Vandaag is het vooral de onomkeerbare schade toegebracht aan het milieu die ons leert dat cultuurproducten, anders dan natuurproducten, niet zomaar afbreekbaar en recycleerbaar zijn. Een cultuur sluit niet zonder meer aan bij de natuur: zij kan de natuur, die dan toch haar bestaansvoorwaarde is, in geen tijd ondermijnen. Vaker lijkt het er inderdaad op dat een cultuur de natuur tegenwerkt - en de cultuur staat dan tot de natuur zoals het leven zich verhoudt tot de levenloze stof. De werking van de cultuur doet dan denken aan het leven zelf, dat er immers voor lijkt te zorgen dat de door haar benutte stof weerstand gaat bieden aan de entropie. Immers, waar de (dode) stof steeds verder erodeert in meer betekenissen, wordt zij in levende cellen geordend en lijkt het er wel op dat zij gaat functioneren - niet langer als stof, doch als taal, wat wil zeggen: als geest, of tenminste als vergeestelijkte materie.
Dat laatste kunnen wij niet anders dan als een goede zaak beschouwen omdat wij zelf tot het levende behoren. Het eerstgenoemde daarentegen - de vraag naar de verhouding tussen natuur en cultuur - blijkt een heel ander paar mouwen, en dat leert ons reeds het feit dat er meer culturen mogelijk zijn en ook bestààn - culturen die elkaar vaak tegenspreken. Misschien is dat dan toch weer slechts een (aan de gang zijnde) natuurlijke diversificatie, en is een concurrentie onder de culturen onontbeerlijk in functie van het selecteren van de allerbeste, maar dit is en blijft een volstrekt vrijblijvende veronderstelling.
Niettemin kan nu reeds iets misschien niet onbelangrijks gezegd worden over de verhouding tussen natuur en cultuur, en wel aan de hand van twee begrippen die elk uit één van deze twee werelden stammen en die samenkomen bij de mens die dan toch twee zielen in één en dezelfde borst huisvest, zoals reeds Goethe het uitdrukte. Om nu met de deur in huis te vallen: het begrip 'nood' stamt uit de wereld van de natuur terwijl het begrip 'recht' thuishoort in een cultuur. En laten we meteen maar een concrete situatie schetsen waarin middels die in de mensenwereld levende begrippen de natuur en de cultuur met elkaar in de clinch gaan en aan een ethisch oordeel onderworpen kunnen worden.
Een man op straat vraagt om een brood dat hij niet betalen kan. Zijn nood is natuurlijk van aard; het is de honger die alle levende wezens kennen, die immers ander leven moeten eten teneinde zelf in leven te kunnen blijven. Maar heeft een man die zijn brood niet kan betalen, wel het recht om het te eten? En dit recht lijkt ons niet natuurlijk doch cultureel van aard. Het hoeft overigens geen betoog dat een uitdrukking zoals het recht van de sterkste onzin is omdat zij het feitelijke verschil tussen de twee genoemde werelden miskent. Maar wat ons nog intrigerender toeschijnt: die uitdrukking poogt bovendien de natuur in discrediet te brengen, als was de natuur wreed, terwijl het begrip nood, zeer in tegenstelling tot het begrip recht, dan toch lijkt te pleiten vóór het schenken van een fooi aan de hongerige mens die in het licht van het recht alleen maar een schooier zal heten. En eigenaardig genoeg behoort de irrationele term schooier tot het rijk van de cultuur, terwijl de term nood, die naar de natuur verwijst, dan toch een zeer rationeel karakter heeft.
En ziehier een politieke consequentie van dit verhaal. In het ongetemperde kapitalisme krijgt een man het brood dat hij vraagt, op voorwaarde dat hij daar recht op heeft, wat wil zeggen: als hij er voor betaalt. In het socialisme daarentegen, krijgt hij het brood van zodra hij daar nood aan heeft, dus als hij honger heeft, ongeacht of hij er geld kan voor neertellen. Het socialisme kan er op rekenen dat een man niet om een brood zal vragen als hij het helemaal niet nodig heeft, heel eenvoudig omdat dit systeem sowieso niemand zal laten verhongeren. In een ongeremd kapitalisme daarentegen, kan wie geld heeft, straffeloos alle beschikbare broden opkopen om ze daarna te vernietigen, ook al staan daar talloze hongerigen op toe te kijken. Het kapitalisme draait immers niet meer om noden of behoeften en het bevredigen daarvan, want het heeft de doelen verwisseld met de middelen - in dit geval met de ruilmiddelen, zijnde het geld.
Het mag nu ook duidelijk zijn dat het socialisme aansluit bij de natuur en, als cultuur, ook in het verlengde van al het natuurlijke ligt, aangezien het tegemoet komt aan de noden en de behoeften. Het kapitalisme daarentegen doet dat niet: in een kapitalistische cultuur zijn de noden ondergeschikt aan de rechten, en die zijn op hun beurt - althans theoretisch - evenredig met de plichten. Precies de kapitalistische cultuur, die, zoals hier mag blijken, veel verder van de natuur af staat dan zijn socialistische tegenhanger, houdt het zogenaamde 'recht van de sterkste' in stand, want rechten worden daar verworven in de mate dat plichten worden nagekomen, terwijl het nakomen van plichten daar in feite geen andere betekenis kan hebben dan het leveren van prestaties. Wie - nog steeds in een ongetemperde kapitalistische cultuur - niet in staat is tot (behoorlijk) presteren, kan bijgevolg geen plichten vervullen, geen rechten verwerven en dus ook geen noden of behoeften bevredigen. Wie daarentegen sterk is en des te meer tot presteren in staat, verwerft daar meer rechten dan nodig voor zichzelf, wat hem principieel in staat stelt om wie tekorten lijden, bij te staan. Edoch, zelfs in het allerbeste geval, met name als alle goede presteerders hun teveel onder de armen verdelen, schept die toestand een kastensysteem, bestaande, enerzijds, uit (milde) schenkers en, anderzijds, uit krijgers, wat nefast is voor de humaniteit, want strijdig met het gelijkheidsbeginsel dat dient geëerbiedigd te worden in elke cultuur die alsnog de 'natuurlijke onrechtvaardigheden' teniet wil doen.
Een socialistische cultuur heeft in dat opzicht geen christelijke caritas nodig omdat het systeem principieel geen noden onbevredigd laat en er over waakt dat de relatie tussen middelen en doelen niet geperverteerd wordt. Pas een kapitalistische cultuur moet ter voorkoming van sociale rampspoed de caritatieve werken invoeren of ze tenminste toelaten en stimuleren. Maar zelfs in dat best mogelijke geval, zal het deel van de bevolking dat door het andere deel in leven wordt gehouden, beladen worden met andere dan financiële schulden. In feite zijn die schuldgevoelens dan een andere verschijningsvorm van de minderwaardigheidsgevoelens welke gepaard gaan met een conditie gekenmerkt door zwakkere talenten in een concurrentieel systeem zoals het kapitalistische er een is. In een socialistisch systeem werd de concurrentie - de strijd van allen tégen elkaar - vervangen door coöperatie of samenwerking - van principieel alle burgers.
In de praktijk is de caritas in een kapitalistisch bestel ook in handen van instellingen die de liefdadigheid al dan niet expliciet verbinden met allerlei verplichtingen van de ontvangers jegens de schenkers. Het mensonterende karakter van die praktijk bestaat er in dat deze verplichtingen meestal neerkomen op morele verknechtingen: de schenkende partij doet er alles aan welbepaalde opvattingen en gedragsregels op te dringen aan de ontvangende partij, wat in feite betekent dat laatstgenoemde partij gechanteerd wordt. Magen worden gevuld in ruil voor de verknechting van breinen en binnen de kortste keren gehoorzaamt een voltallig volk de onzinnige en onrechtvaardige bevelen van een gemijterde elite die zichzelf barmhartig noemt maar die zwemt in materiële rijkdommen ten koste van diegenen die zij van op haar zilveren tronen met haar gouden kromstaf pretendeert bij te staan.
(J.B., 26 februari 2009)
24-02-2009
"Niet nuttige mensen" en andere waanzin
"Niet nuttige mensen" en andere waanzin
Wie dacht dat er niets erger bestond dan slavernij, heeft het flink mis, want slaven worden nog steeds beschouwd als mensen. Vandaag neigt men er in sommige kringen toe om mensen als minder nog dan als dingen te beschouwen. Dingen zijn nuttig of ze zijn dat niet, en als ze niet of niet meer nuttig zijn, dan kunnen ze gebeurlijk bij het afval belanden - anders nemen ze toch alleen maar plaats in. Edoch, van zodra men op een gelijkaardige manier over mensen gaat spreken, loopt er veeleer met wie oordeelt dan met wie beoordeeld wordt, iets grondig fout.
In het tijdperk dat voorafging aan de industriële revolutie waren mensen nog min of meer mensen, althans waar ze zich konden veroorloven om mens te zijn. Van tehuizen waarin ouderlingen werden gedropt, was hoegenaamd geen sprake omdat de kinderen hun ouders eerden zoals de goddelijke wet het voorschreef, toentertijd. Geen boer die nog een beetje mens was, zou zijn bejaarde trekpaard hebben afgeslacht om het dan op te eten: het beest had twintig jaar dagdagelijks de ploeg getrokken en karrenvrachten hooi versjouwd, het had een naam, het verstond elk gesproken woord, het was haast samen met hem oud geworden en het was bovendien geen 'het' doch een merrie of een hengst met een naam en een koosnaampje, wiens lot het was om met de boer, hem dienend, door dit eenmalige leven te zijn gegaan. De boer behield zijn oude merrie, gaf haar van zijn beste haver en pachtte voor haar een malse wei waar ze naar hartelust kon grazen en genieten van een welverdiende rust. Ook voor de oude, trouwe hond werd zorg gedragen, al had die niet zo hard gewerkt, en voor de kat die alleen maar muizen had gevangen en boter had gelangen. Maar elk van die beesten had naar eigen vermogen zijn best gedaan, en dat volstond; zij werden behandeld zoals mensen ook hun medemensen toen behandelden: de ouderlingen uiteraard maar ook zij die nooit hadden gewerkt: de dorpsgekken en de kreupelen en al die andere varianten waarin de mens wordt geboren zoals de genen dat nu eenmaal willen, ofwel waarin hij terecht komt na een vechtpartij, een ziekte of een ongeval. Maar toen kwam die zogenaamde "industriële revolutie", die een gloednieuw tijdperk inluidde, met name dat van de machines en de automaten: zij beloofden de handarbeider te zullen ontlasten van zijn zware werk, zodat hij nóg meer mens kon worden. En dat alles begon met de uitvinding van de stoommachine.
Volledigheidshalve moet hier worden aan toegevoegd dat reeds ten tijde van Jezus Christus een zekere Heron van Alexandrië een stoommachine had ontwikkeld, en dat eigenlijk toén al, tweeduizend jaar geleden, het tijdperk van de machines en de fabrieken van start had kunnen gaan. Edoch, Heron zijn machine oogde wat onpraktisch en hij had blijkbaar ook geen commercieel talent: geen stoommachine en geen industriële revolutie dus. Maar vijftien eeuwen later, in 1543, het sterfjaar van Copernicus die, na de duistere middeleeuwen, de zon in 't midden van de hemel had geplaatst, het jaar ook waarin Vesalius zijn anatomische atlas schreef, kwam, jawel, een stoomschip de haven van Barcelona binnenvaren. Het was eigendom van de kapitein van de vloot van Karel V - de Spanjaard Blasco de Garay, die zijn uitvinding eigenlijk uit China haalde, waar men al met stoommachines werkte sinds de viérde eeuw. Edoch ook dit keer miste de automatisering haar start, want de kapitein hield zijn 'uitvinding' liever geheim! Het lot heeft gewild dat pas op het einde van de achttiende eeuw, de Schot James Watt aan de stoommachine de plaats gaf die haar tot de ontketenaar maakte van het tijdperk der fabrieken. En dan was het hek van de dam.
Landbouwers werden uit hun hoeven en van hun akkers weggerukt en belandden dra als schriele fabrieksarbeiders in de armtierige 'cités' aan de rand van vreemde, ongezonde en goddeloze steden waar een karig loon zorgde voor ondervoeding, ziekte, ellende en dood. De ambachten, vaak in familiebedrijven, maakten plaats voor een industrie met fabrieken waarin mensen, opgejaagd door de chronometers van vreemde bazen, tot bedienaren verwerden van zielloze machines die hen niet ontzagen. Een paard zal nog opzij springen en desnoods zijn eigen poten breken als het onverwacht op een mens dreigt te trappen, maar draaiende tandwielen hebben geen gevoelens en het is hen eender of ze pulp vermalen, handen, voeten of hoofden. Reeds in 1845 beschreef Friedrich Engels de wraakroepende levensomstandigheden in de Engelse geïndustrialiseerde, zwartgerookte textielstad Manchester en ook Karl Marx kroop in de pen om de uitbuiting en de vervreemding een halt toe te roepen, want de mensen hadden letterlijk niets meer tenzij de eigen kroost - vandaar trouwens de benaming 'proletariër', wat wil zeggen: 'hij die slechts zijn proles - zijn kinderen -bezit'.
Vervreemding? Ja, vervreemding, namelijk van zijn have en goed, maar ook van zijn eigen streek en dorp, familie en gezin, vrouw en kind en tenslotte de vervreemding van zichzelf want om in die omstandigheden niet compleet gek te worden, diende men eigenlijk van een ras van goden in plaats van des mensensoort te zijn. Beeldt u het zich immers eens in: u bent ambachtsman, laten we zeggen, wever, en uw vrouw werkt aan het spinnewiel, zij spint de wol van de schapen die uw oude vader, die hun herder is, dagdagelijks hoedt, hierbij geholpen door de trouwe herdershond. Uw kreupele zoon maakt kleren van uw weefsels en zijn vrouw staat haar kleermaker bij met de productie van hoeden, nodig als bescherming tegen de zon tijdens de oogstmaanden op het veld, als niet alleen de familie maar het ganse dorp samenwerkt. Van betalen en van geld is er aanvankelijk geen sprake: dat dient slechts om mee naar de markt te gaan en daar de ruil te vergemakkelijken; geld is bestemd voor vreemden, want bij u in 't dorp wordt er niet met geld gerekend omdat men helpt waar er handen te kort zijn - dat is de enige regel, want tenslotte is iedereen in 't dorp ook familie van iedereen, er zíjn geen vreemden. Het is te zeggen: dat wàs de enige regel en er wàren geen vreemden. Want kijk nu eens wat een enorm onheil er eensklaps is geschied!
- Ambachtslui? Uit hun ateliers zijn ze verdreven!
- Hoezo verdreven?!
- Tja, kijk: ze kunnen immers niet meer concurreren.
- Hoezo, ze kunnen niet meer concurreren? Hebben ze dan te wedijveren met supermensen?
- De prijzen van fabrieksgoederen zijn stukken lager. Machines, weet u wel: die kunnen ambachtslui zich niet veroorloven, het zijn die rijke stedelingen die ze kopen.
- De rijke stedelingen? Maar die weten toch niets af van ambachten, van spinnen en van weven?!
- Maar natuurlijk niet, zij hebben nooit gewerkt, maar zij hebben geld en daarmee schaffen ze zich die machines aan die u, ambachtslieden, lang niet kùnt kopen! En zij stellen u te werk in grote ruimten waar hùn machines opgesteld staan - de fabrieken, waar gefabriceerd wordt, niet met de hand maar machinaal. En zij, die rijke lomperiken dirigeren gans het spel. Aan u de keuze: honger of een hongerloon, en zo blijft gij arm. Ja, zij laten zelfs uw vrouw en kinderen dag en nacht aan hun getouwen werken, naar school hoeven ze niet te gaan, zo blijven ze vooral dom. En weet ge wie verhindert dat gij ooit nog uit dat mensonterend slop geraakt?
- Wie dan? Zeg het mij! Wie nog meer is hier in 't spel?
- De kerk natuurlijk.
- De kerk!? Maar dat is onmogelijk!
- In de nieuwe tijd is alles mogelijk.
- Onmogelijk, zeg ik: de kerk, dat is het christendom, de naastenliefde!
- Och arme, dat hadt gij wel graag geloofd...
- Zeg mij dan wat de kerk hiermee van doen heeft!
- "Houdt gij ze arm, wij houden ze dom!" Het zijn historische woorden. De bisschop springt de rijkeluizen bij in het proces van uitbuiting en vervreemding, in het proces van ontmenselijking van de mens dat doorgaat tot de laatste mens, want geen mens mag overschieten: mensen, echte mensen, zij zijn voortaan gewis een groot gevaar! Naar de hel gaat al wie stemt op communisten, socialisten, zo schreeuwt de man van God het uit van op het preekgestoelte, zo schrijven pausen 't neer in encyclieken vanuit hun katheder.
- Communisten?
- Tja, die mijnheer Engels daar in Manchester die de ellende van de arbeiders beschrijft, de tering vanwege de dikke smog in die zwart geworden stad, het vuile water, de ondervoeding en de achterlijkheid, het alcoholisme tegen al dat hartverscheurende leed, want de kindersterfte is ineens geëxplodeerd, de levensverwachting lager dan ooit tevoren, het volk zelf wordt zomaar ongestraft geslachtofferd op het altaar van het gouden kalf! Friedrich Engels en Karl Marx zijn aan het zoeken gegaan naar de oorsprong van dat plotselinge onheil, ze zijn gaan analyseren wat er mis gelopen is en ze hebben ook een remedie bedacht, ze willen réchten opeisen voor de arbeiders en voor hun kinderen, ze kunnen het niet langer aanzien, ze willen dat die waanzin meteen wordt stopgezet!
Het is hallucinant, maar die waanzin werd niét stopgezet, in tegendeel: van de ene machine kwam de andere - telkens weer een grotere - en van het ene fortuin, het andere - telkenmale indrukwekkender in omvang. Maar ook uit de waanzin kwam opnieuw een grotere waanzin voort, uit die ellende ontsproten steeds grotere ellendes, ziekten en dood. En in gelijke tred met de armoede en de vervreemding, marcheerden de bisschoppen mee, welke in meer hedendaagse vormen evenwel staatslui konden zijn, of zogenaamde wetenschappers - de wetenschap is immers de religie van vandaag en al wat met de zogenaamde kerk te maken heeft, hoort allang in de musea thuis bij de andere folklore. En zij hielden de daad bij het woord en aldus hielden zij ook de mensen dom, want ondanks het verlies van have en goed en gezin en werk en zichzelf - ondanks de algehele aliënatie van de enkelingen opgesloten in torenhoog opeen gestapelde hokjes waar zij alleen nog worden gevoerd... desondanks scandeert men heden in koor dat men schatrijk is en kijkt men neer op wie het land bewerken onder een stralende zon, en dat in navolging van voorzeggers allerlei op de teevee, op het internet en op de rest van het ganse santekraam.
Het verhaal is nog lang niet af, we moesten het immers nog hebben over die waanzin die mensen indeelt in nuttige en niet nuttige exemplaren, dat herinnert gij u wel. Want mensen zijn voortaan niet langer hulpbehoevend zodat zij moeten worden bijgesprongen waar er handen tekort zijn - ze zijn daarentegen alleen nog nuttig of onnuttig, want het gouden kalf heeft de behoefte en de nood uit de kern der dingen gelicht en heeft daar in de plaats het recht en de plicht in vastgelast. Maar dat vervolg zal voor een andere keer wezen, de verteller zijn maag keert immers om - men zou van minder kotsen.
(Jan Bauwens, 24 februari 2009)
Vele keren nul is en blijft nul
Kanttekeningen in het Darwinjaar
6. Vele keren nul is en blijft nul.
Zij die de evolutietheorie aan de scheppingsgedachte opponeren, beweren impliciet dat een uitleg voor het ontstaan van het leven overbodig wordt gemaakt door de uitleg voor de ontwikkeling ervan. Zij gaan er immers van uit dat, enerzijds, het ontstaan of dus het allereerste begin en, anderzijds, de evolutie of de ontwikkeling van een bepaalde levensvorm naar een andere, essentieel gelijkaardige zaken zijn. Velen onder diegenen die deze opvatting delen, achten zichzelf wetenschappers of althans 'fans' van de wetenschap (wat, als je het mij vraagt, een contradictio in terminis is omdat fanatisme en wetenschap bezwaarlijk samen kunnen gaan) terwijl het nochtans klaar is dat zij geen kaas gegeten kunnen hebben van ook maar de eerste beginselen van het wiskundige denken, dat immers dit onderscheid in zijn meest elementaire vorm afbeeldt binnen de algebra als de onmogelijkheid om via de bewerking van de vermenigvuldiging van niets tot ook maar iets te komen. Wie niet geloven in de schepping, kunnen met het bestaan der dingen echt geen enkele kant meer op.
Opgelet, want van zodra er van schepping sprake is, gaat het uiteraard over de schepping van iets uit niets, de zogenaamde creatio ex nihilo. Vanzelfsprekend gebeurt die schepping niet vanzelf of uit zichzelf omdat niets zichzelf kan scheppen. Het bewijs verloopt simpelweg uit het ongerijmde: indien iets zichzelf kon scheppen, dan moest het immers eerder bestaan dan zichzelf, wat onmogelijk is. De schepping van iets uit niets gebeurt dus noodzakelijk door iemand die buiten die werkelijkheid staat waarin het geschapene bestaat.
Dat het godsbegrip noodzakelijk is voor wie gebrand zijn op een positief wetenschappelijke verklaring, mochten we eerder al aantonen via een gans andere weg, en het volstaat hier te verwijzen naar deze wat uitgebreide tekst, zijnde het zestiende hoofdstuk van De gijzeling van Mithras, in: http://www.bloggen.be/mithrasgijzeling/ . Edoch, andermaal: men moet zich geen illusies maken, want vele, vele keren nul, is en blijft gewoon nul.
(J.B., 24 februari 2009)
17-02-2009
Over de vraag naar het ontstaan
Over de vraag naar het ontstaan Een essay Jan Bauwens Serskamp 2007
Doelgerichtheid en groei
Kanttekeningen in het Darwinjaar
5. Doelgerichtheid en groei
Sommigen opponeren het mechanisme van differentiatie en selectie aan de doelgerichtheid van het bewuste, menselijke handelen. Ze geloven dat ze zulks kunnen doen omdat zij, enerzijds, doelgerichtheid met bewustzijn en met wil verwisselen en, anderzijds, differentiatie en selectie over eenzelfde kam scheren met toeval.
Enerzijds... is het weliswaar zo dat wie iets willen bekomen, daar ook kunnen naar handelen. Maar wie van deze implicatie een equivalentie maken, begaan een in de logica alom bekende misstap. Want uiteraard kunnen er ook doelen bestaan zonder medeweten van de mens, en los ook van zijn wil. Het hangt er allemaal maar van af hoe men die doelen definieert. En hier speelt de strijd tussen het subjectivisme en het objectivisme. Weliswaar is dat een metafysische strijd, maar 't is er dan wel een met soms verregaande gevolgen.
"Du groszes Gestirn!", zo roept Friedrich Nietzsches Zarathustra tot de zon: "Was wäre dein Glück, wenn du nicht die hättest, welchen du leuchtest!" (1) - en zo wordt het subjectivisme geboren: de Zin en dus ook het Zijn van de zon ligt in haar beschijnen van wezens die aldus niet alleen de zingevers van dat grote gesternte worden, maar bovendien haar scheppers! Dit antropocentrisme is uiteraard verdedigbaar, maar een monopolie over het denken heeft het vooralsnog niét. Of is de boom die groeit bij de gratie van de zon dan tevens haar unieke zingever en haar schepper?!
De opvatting dat de zon zou zijn geschapen - of er zou zijn - met het doel of met de taak om ons van licht en van warmte te voorzien, is misschien wel een vergeeflijke vorm van wensdenken, maar wetenschappelijk verantwoordbaar is zo'n denken niet. Nochtans is uitgerekend dit antropocentrische wensdenken de grondslag van het subjectivisme en van de opvatting dat doelen pas kunnen bestaan als zij eerst (door mensen) werden bedoeld. In dezelfde adem wordt de mens beladen met de zware verantwoordelijkheid van unieke zingever aller dingen, en ook al tast men het universum tot in haar verste uithoeken af: zin valt voortaan nimmer te zoeken, te ontdekken of te ontvangen...
Subjectivisten erkennen pas doelen als zij zelf daarmee samenvallen. Egocentrisch, zo luidt het commentaar, maar het subjectivisme en het antropocentrisme staan even sterk als de mens sterk staat in de natuur, waar hij de koning der dieren is. Geen van alle dieren zullen hem tegenspreken, een uitzondering niet te na gesproken. Een beer, bijvoorbeeld, die hem voor de gelegenheid reduceert tot ontbijt: op die manier ontleent de mens voor een keer zijn Zin en zijn Zijn aan de beer. Maar dat zijn dus wat men noemt vooralsnog de uitzonderingen die de regel bevestigen. Het subjectivisme teert gewoon op het recht van de sterkste en, zoals gezegd, kan het nog wel eens wisselen wie die sterkste dan wel is.
Er kunnen doelen bestaan los van menselijke bedoelingen - aldus luidt het betoog van de objectivist, en hij verwijst naar de groei van alle levende wezens en vraagt - oratorisch: "Groeien alle wezens naar hun volgroeidheid toe omdat wij dat zo zien, of doen ze dat ook zonder ons?" Want voor een toename van complexiteit zijn er geen mensen nodig - om die vast te stellen op de manier waarop wij, mensen, vaststellingen doen, uiteraard wel - ook zonder ons groeit uit een zaadje een boom en uit één cel komt een krekel voort, een vis of een man.
Anderzijds... hebben differentiatie en selectie met het toeval niets te maken: het uitwaaieren van het nakomelingschap in allerlei vormen en gedaanten is op de maximalisatie van de overlevingskansen gericht - ja, gericht, ongeacht wat subjectivisten hierover zeggen. Niet zomaar een of ander toeval selecteert deze of gene om voort te bestaan terwijl misschien àlle anderen sneuvelen: niet een toeval doch de noodzaak - meer bepaald de noodzaak voor de overlever om aan de omstandigheden van het moment zo goed als mogelijk aangepast te zijn.
En waar zijn nu diegenen die in de evolutietheorie een argument zien om het bestaan van vrije wil, doelgerichtheid, einddoelen en het ganse eschaton van de geschiedenis, in de prullenbak te doen belanden?! Zij zwijgen stil, ofwel hebben zij zich in zeven haasten uit de voeten gemaakt!
Noten.
(1) Friedrich Wilhelm Nietzsche, Alzo sprach Zarathustra, Vorrede, I, Verlag Ullstein, Frankfurt /M, 1976 (1969), in: Friedrich Nietzsche Werke II, p. 551.
(Jan Bauwens, Serskamp, 17 februari 2009)
De evolutie en de Fee
Kanttekeningen in het Darwinjaar
4. De evolutie en de Fee
"God rolt de zonnen door zijn handen
zoals de boer het zaad" (1)
Wie ooit zal de mysteries van de kosmos en die van het leven zo treffend verwoorden als Felix Timmermans deed in zijn Adagio, een gedichtencyclus die alleen in de finale van het leven kan worden geoogst? "God rolt de zonnen door zijn handen zoals de boer het zaad". En wie durft na dit helder vers nog te beweren dat poëzie niet 't uitgelezen middel is om waarheden die te groot zijn voor het enge van ons gecijfer, aan het licht te brengen? Alleen een kortzichtigheid als van bekrompen boekhouders kan lyrische scheppingsverhalen doen bekvechten met natuurlijke differentiatie en selectie.
Moet men niet ziende blind zijn om de kwinkslag niet te vatten die het Evangelie geeft dat spreekt van zaad dat valt op rotsen en dat wordt opgepikt langs wegen, naast dat wat overschiet en in de vruchtbare aarde kiemt? Want zo vergaat het de ganse kosmos, zegt de dichter: de zonnen rollen uit Gods hand te allen kante, en zo ook de andere dingen tot de kleinste zaadjes toe, waarvan alleen dat ene kiemt dat het geluk mee heeft: differentiatie en selectie, het benutten van alle mogelijkheden, het onverdroten gokken tot men doel treft, de eindeloze herhaling, nimmer saai doch als een luid gezongen mantra echoënd door het heelal, om alles wat daarin is te bezielen. Micro- en macrokosmos reiken dan elkaar de hand en het geringste schepsel draagt het beeld van zijn Schepper in zich. "Als dauwdrop aan der aarde bloeme weerpiegel ik het Al". (1) En spreekt deze mystieke wijsheid die men zowaar in alle religies vindt, de levensband niet uit tussen genen en geslachten?
Maar het geheim wordt niet ontsluierd, hoezeer men er ook aan melkt en aan vraagt: niet in het telraam van ons druk gecijfer en ook niet in de mazen van ons al te zoet gerijm, al licht als niemand anders dat ooit deed, de grote Vlaamse Fee in zijn Adagio een klein tipje van de sluier op. En voor de goede verstaander misschien wel veel meer dan alleen maar een klein tipje. Dan lijkt de ganse evolutietheorie wel een omweg naar dit magistraal gedicht...
Noten:
(1) Felix Timmermans, Adagio, 1947.
(Jan Bauwens, Serskamp, 17 februari 2009).
16-02-2009
Doelgerichtheid, natuurlijke selectie of nog iets anders?
Kanttekeningen in het Darwinjaar
3. Doelgerichtheid, natuurlijke selectie of nog iets anders?
Alomtegenwoordig is dezer dagen de discussie omtrent het zogenaamde Intelligent Design (ID), het bewust en verstandig in elkaar gestoken zijn van de ganse kosmos door een reusachtige 'mechanicien'. Darwinisten zeggen nu dat zo'n designer volstrekt overbodig is om de evolutie te verklaren omdat de ogenschijnlijke doelgerichtheid in de ontwikkeling van het leven een gevolg is van langdurige natuurlijke selectie en alleen daarmee verklaard kan worden.
Maar kijken we nu eens terug naar het thema dat we reeds hebben aangeraakt in "Kanttekeningen in het Darwinjaar, 2. Natuurlijke selectie: de kosmos als brein". Er is namelijk een welbepaald verband te zien tussen, enerzijds, wat de natuur doet als zij differentieert en selecteert en, anderzijds, wat een mens doet als hij nadenkt of anticipeert. Wat een denkende mens doet, lijkt een afspiegeling te zijn van het natuurlijke selectieproces en, ook andersom, gelijkt het proces van differentiatie en selectie in de natuur op wat er in een denkend brein gebeurt. We bespraken daar ook het schoonste van alle voorbeelden in dit verband: de minimaalstelling van Fermat, die het laat uitschijnen alsof het licht inderdaad verstandig is en nadenkt. Het gelijkt er namelijk sterk op dat de lichtstraal zelf de hoek berekent waarmee zij breekt, als zij in een ander midden terechtkomt, want het resultaat van de breking is telkens weer dat de weg van de lichtstraal onverbeterlijk de snelste reisweg door de ruimte is.
Met Fermat's minimaalstelling in het achterhoofd, keren we nu terug naar de discussie tussen de aanhangers van ID en de darwinisten: de eerstgenoemden geloven in een ontwerper van de kosmos, de laatsten geloven dat natuurlijke selectie alles kan verklaren. Edoch, wat zien we nu in het geval van ons zo schone voorbeeld van Fermat? Het lijkt er op dat het licht kan nadenken en rekenen. Vanzelfsprekend zijn wij niet zo naïef dat we ook zouden geloven dat het licht dat deed - het licht heeft immers geen hersencellen - maar... kan die natuurlijke selectie van de darwinisten hier dan een alternatieve verklaring geven? Was er dan in den beginne een differentiatie in allerlei soorten van lichtstralen, en waren er ooit lichtstralen die ànders braken bij de overgang naar een nieuw midden - ja, lichtstralen die foutief braken en die dan weggeselecteerd werden in de loop der eeuwen, zodat alleen dat best brekende licht uiteindelijk overleefde?
En zijn we hier niet beland in een impasse? Het licht kan niet denken, het kan zijn optimale baan niet berekenen: het ware al te bizar om zulks aan te nemen; maar dat er soorten van licht zijn geweest die elkaar wegconcurreerden blijkt eigenlijk nog veel ondenkbaarder. Zeker wat betreft dit geval van ogenschijnlijk niet-menselijk verstand aan het werk in de natuur, blijven we ook met de darwinistische evolutietheorie op onze honger zitten. Nu kan men misschien opmerken dat het in dit geval - de gang van lichtstralen door de ruimte - niet gaat om de levende natuur? Wel, dat is dan des te erger, want als reeds de levenloze dingen verstandig in elkaar blijken te zitten zonder dat daarmee natuurlijke selectie gemoeid kan zijn, hoeveel te meer dan zal dat niet het geval zijn met het leven! Hoe dan ook verklaart het selectiemechanisme lang niet alles, en in dit licht verliest het wat mij betreft nogal wat van zijn (overigens nog donzige) pluimen.
(Jan Bauwens, 16 februari 2009)
15-02-2009
Natuurlijke selectie: de kosmos als brein
Kanttekeningen in het Darwinjaar
2. Natuurlijke selectie: de kosmos als brein
Het selectiebegrip is eigenlijk afkomstig uit de sociologie, waar men vaststelt hoe de survival of the fittest een maatschappelijk fenomeen is: de sterksten overleven, de zwaksten vallen uit de boot. Darwin paste dit toe op de natuur: aangezien er geen richtingaanwijzers staan in de natuur, gaat men volop alle mogelijke kanten uit - dat is differentiatie - in de hoop dat daar wel één goede richting zal bij zijn die resultaat oplevert - en dat is selectie. Differentiatie en selectie horen net zoals trial and error altijd samen, en op die manier hebben ze ook altijd succes, net zoals de examinandus die zo dikwijls mag gokken als er mogelijke antwoorden zijn op de multiple-choice vragen die hem worden gesteld.
Wie aandachtig toekijkt, merkt dat het bewuste nadenken of het redeneren een uit de natuur afgekeken proces is. In de natuur proberen de vele levende individuen al het mogelijke uit, in de hoop dat er op die manier wel eentje bij zal zijn dat alle hindernissen trotseert. Maar wie nadenkt, doet feitelijk precies hetzelfde, zij het dan wel met dat ene verschil dat hij geen levens van individuen op het spel zet doch enkel geheel onstoffelijke ideeën die in denkbeeldige situaties bestaan welke op de 'echte' anticiperen. Een individu dat nadenkt, heeft zich een stukje van het natuurlijke differentiatie- en selectieproces eigen gemaakt, en hij past dat toe zonder zelf de risico's te moeten nemen waar de redeloze dieren niet buiten kunnen omdat zij niet kunnen anticiperen, omdat zij die 'speeltuin' in hun hoofd vooralsnog missen. Maar men kan de zaak ook nog anders bekijken.
Als men het denken kan beschouwen als een afspiegeling van het natuurlijke selectieproces, dan kan men in dat natuurlijke selectieproces met evenveel recht het denken projecteren. Op die manier kon men dan zeggen dat het in de natuur aan de gang zijnde proces van differentiatie en selectie, het denkproces van de natuur zelf was. Of 'de' natuur zich bewust is van haar eigen 'denken', is een andere vraag, maar de zaak is dat dit denken alvast vruchten afwerpt en dat het - zeer in tegenstelling tot het menselijke redeneren - feilloos verloopt omdat het nu eenmaal al het mogelijke uitprobeert.
Dat proces hoéft bovendien niet bewust te verlopen om effectief te kunnen zijn, en de minimaalstelling van Fermat - een prachtvoorbeeld inzake lichtbreking - toont dit mooi aan: de hoek waarmee het licht breekt als een lichtstraal een ander midden binnenkomt, is altijd zodanig dat het licht aldus het minste geremd wordt in zijn reis doorheen de ruimte. Het lijkt wel alsof het licht inderdaad ook wéét hoe het moet breken om dat effect te bekomen, want waarom anders zou het licht zo breken als het niet eens wist dat dit het meest voordelige was om te doen? Edoch, die zaak is duister voor ons: of het licht dit nu weet of niet, het resultaat is er. Ik mag aannemen dat de natuur zelf dit 'weet', in die zin dat in de natuur het zijn en het onbewuste weten - of misschien wel het 'geweten zijn' - samenvallen. Het ware bovendien veel onwaarschijnlijker als de natuur zich in die zaken zou vergissen...
Vergissingen worden namelijk (automatisch) uitgesloten precies door het (automatische) mechanisme van differentiatie en selectie: aangezien men aan àlle deuren gaat bellen, zal men ook wel érgens aan de goede deur hebben gebeld. En is geen van alle deuren goed, dan is de zaak sowieso verloren, en dat gebeurt ook, want er sterven soorten uit. De mogelijkheden die zich kunnen realiseren, realiseren zich ook, en ze doen dat tevens omdat ze ook moéten: wat bestaat, bestaat noodzakelijk. En komen we hier niet stilaan in de buurt van een zeker godsbegrip?
(J.B., 15 februari 2009)
Darwin, redder van het geloof
Kanttekeningen in het Darwinjaar
1. Darwin, redder van het geloof
Het Darwinjaar werd ingeluid en alom komen discussies op gang (gelukkig zijn die er nog, al lijken ze wel flink geslonken...), dikwijls van lui die de zaken zwart-wit voorstellen, in de zin van: zijn wij door God geschapen of zijn wij een product van blind toeval? Wat vrij vertaald misschien wil zeggen: hebben wij ouders of zijn wij wezen? Is er iemand die om ons geeft of doet het er eigenlijk allemaal niet toe? Hebben wij een doel of zwalpen wij slechts wat in het rond?
Cruciaal in de theorie van Darwin lijkt inderdaad die vraag of onze oorsprong goddelijk van aard is, dan wel of wij afstammen van de apen, die op hun beurt weer uit de vissen voortkomen, die zelf uit microben zijn geëvolueerd... welke wel geëlectrocuteerde moleculen moeten zijn geweest. Of alvast iets dat daar op gelijkt. Zijn wij van hoge afkomst, zoals de zogenaamd gelovigen dat zien, of zijn wij daarentegen van zeer eenvoudigen huize, om niet te zeggen van miserabele komaf? Een niet onbelangrijke vraag, zo lijkt het, omdat de oorsprong vaak iets zegt over het doel en in dit geval gaat het over ons eigen doel: bestaat dat of is het een zeepbel? En is dit nu het fameuze werk van Darwin, dat hij die zeepbel heeft laten springen?
Wie rondom zich kijkt in de kosmos, ziet overal en telkens weer eenzelfde wet van de natuur bevestigd worden, en dat is de wet van de entropie, die zegt dat alles erodeert, afstompt, bergaf gaat van geordend naar chaotisch. Dat betekent in twee woorden dat de orde uit de kosmos onherroepelijk verdwijnt. Alle energie wordt telkens in lagere vormen omgezet - uiteindelijk in warmte. Die warmte verspreidt zich door de ruimte en daarmee houdt het allemaal op, daaruit kan nooit meer iets voortkomen. Nooit meer, want de vraag rijst vanzelfsprekend waar de orde die wij kennen dan vandaan komt: als zij niet uit het niets kan ontspringen, wie heeft ze dan wel gesticht?
Alles in de natuur is onderhevig aan de wet van de entropie, maar er lijkt dan toch een uitzondering te bestaan op deze regel, en eigenlijk kan niemand verklaren hoe dat komt. Die uitzondering is het leven zelf. Immers: wat leeft, wordt steeds complexer, en is dat niet exact wat Darwin aantoont? Dat wij geëvolueerd zijn uit eenvoudige wezentjes, dat de evolutie van het leven er een is van simpel en chaotisch naar geordend en complex? Toont niet uitgerekend Darwin aan dat er in de immense kosmos die gedomineerd wordt door de grote wet van het verval, leven is dat net de tegenovergestelde kant uitgaat, dat zich verzet tegen de dood en dat in die zin eigenlijk bovennatuurlijk, ja, goddelijk van aard is? Wel, wie had dat kunnen denken: als puntje bij paaltje komt, blijkt Darwin geloviger te zijn dan de paus van Rome, die immers voorhoudt dat ook de menselijke soort onderhevig is aan het verval dat wij alom in de levenloze kosmos ontwaren!
(Jan Bauwens, Serskamp 15 februari 2009)
12-02-2009
Het Mattheüseffect of de Lucasprofetie?
Het Mattheüseffect of de Lucasprofetie?
Wie in de bijbel het Evangelie volgens Mattheüs leest, komt in de twaalfde zin van het dertiende hoofdstuk een wat raadselachtige en ook zeer bekende uitspraak tegen van de Heer, die luidt als volgt:
"Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden." (*)
Deze uitspraak van de Heer vormt eigenlijk het tweede deel van een drieledig antwoord op een vraag die aan Hem gesteld wordt door zijn discipelen nadat Hij, van op een schip, aan een grote schare mensen op de oever, de gelijkenis van de zaaier heeft verteld. Die gelijkenis gaat zelf al impliciet over dat zogenaamde Mattheüseffect. Ze gaat namelijk over zaadjes aan wie het gegeven is om te groeien (omdat ze in de vruchtbare aarde zijn gezaaid) en over zaadjes aan wie dit niét gegeven is (ofwel omdat zij langs de weg vallen en door de vogels worden opgepikt, ofwel omdat ze op de rotsbodem terechtkomen waar ze geen wortel kunnen schieten en verschroeien door de zon, of ook nog omdat ze op de alles overwoekerende distels vallen). Het is nu naar aanleiding van die parabel dat de discipelen vragen aan de Heer waarom Hij het volk toespreekt in gelijkenissen, en het eerste deel van zijn antwoord op die vraag staat in de zin die voorafgaat aan de frase die het Mattheüseffect uitdrukt, en dat luidt: "Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven."
Dit antwoordt houdt dus in dat de schare die wordt toegesproken, gelijkenissen en dus parabels of verhaaltjes nodig heeft omdat het anders niet in staat is om kennis op te doen over het Koninkrijk der hemelen, en dit klaarblijkelijk in tegenstelling tot de discipelen: het begripsvermogen dat aan de discipelen is gegeven, is niét gegeven aan het volk.
Men neigt hier soms te denken aan goddelijk onrecht, maar die optie vervalt alras, wetende dat er elders staat geschreven dat aan hem aan wie weinig is gegeven, ook weinig zal worden teruggevraagd, terwijl aan hem aan wie veel is gegeven, ook veel zal worden teruggevraagd. Met andere woorden: wat God ons in dit leven geeft, zijn geen geschenken, lonen of beloningen; het zijn daarentegen louter opdrachten, werkmiddelen of dus te gebruiken en zeker niet te bezitten en te begraven talenten. Het begripsvermogen dat aan de discipelen is gegeven, is niét gegeven aan het volk, maar hetzelfde geldt dus voor de verantwoordelijkheden: het volk draagt niét de verantwoordelijkheden die de discipelen - de christenen - wél dragen. Nog anders gezegd: de christenen zijn verantwoordelijk voor alle andere mensen.
In het derde deel van zijn antwoord zegt de Heer dat hij daarom in gelijkenissen spreekt tot het volk: "(...) omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen." (Mattheüs 13: 13), en Hij verwijst naar de profetie van Jesaja, die dit over het vet en hardhorend geworden volk heeft gezegd - het volk waarvan de Heer zegt dat hij het zal genezen, uiteraard middels gelijkenissen, en zo zijn de parabels in het Nieuwe Testament niets anders dan medicijnen voor de zielen van alle zieken of dus van alle niet-discipelen.
Alles samen genomen heeft het zogenaamde 'Mattheüseffect' dus heel waarschijnlijk niét de menselijke bezittingen tot onderwerp, zoals de meesten dat voorhouden sinds de uitvinding van die benaming door Robert Merton in 1968, die daarmee wilde aanduiden dat de sterke neiging bestaat om wetenschappelijke erkenning te geven aan wie ze reeds genieten en om ze te onthouden aan wie ze vooralsnog niet bezitten. Na hem zagen anderen dit effect ook elders opduiken, onder meer inzake de maatschappelijke zorg waarvan immers zij die ze het minste nodig hebben, vaak het meeste profiteren. Maar men zou de bewuste zinsnede van Mattheüs in de aangegeven betekenis op een maximaal expliciete manier kunnen interpreteren als een profetie met betrekking tot de toentertijd wellicht al ontluikende maar dezer dagen alles beheersende heerschappij van het gouden kalf, meer bepaald in de gedaante van het bankwezen dat immers systematisch de armen armer en de rijken rijker maakt middels het leen- en beleggingssysteem van geld: zij die teveel bezitten, lenen hun overschot tegen rente uit aan wie tekorten lijden, maar omdat zij dat enkel tegen rente doen, worden zodoende de armen nog armer en de rijken nog rijker dan voordien. Het banksysteem zelf blijft gehandhaafd dankzij hetzelfde winstprincipe, want de rente voor leningen is hoger dan die van het spaarboekje.
Beschouwt men inzake het zogenaamde 'Mattheüseffect' aldus het bezit, dan lijkt ons hier eigenlijk niets anders aan het werk dan een variant op de traagheidswet die onpersoonlijk en onmenselijk, louter natuurlijk is. Ziet men echter in dat het 'Mattheüseffect' niét om bezittingen draait doch om talenten en dus in de eerste plaats om verantwoordelijkheden - exact het tegendeel van de geheel onpersoonlijke traagheidswet! - dan verdwijnen meteen zijn raadselachtig karakter en de mogelijke illusie van een 'goddelijk onrecht', want:
"Van eenieder, wie veel gegeven is, zal veel geëist worden, en aan wie veel is toevertrouwd, van hem zal des te meer worden gevraagd". (Lucas, 12: 48b) (*)
Deze profetie in het Lucasevangelie gaat over de plichten welke talenten meebrengen en over de arbeid waartoe gegeven werkmiddelen verplichten. Krachtens de goddelijke rechtvaardigheid welke door deze voorspelling wordt geïllustreerd, dient het zogenaamde Mattheüseffect hetzij naar de prullenbak verwezen te worden, hetzij opnieuw geïnterpreteerd te worden - mogelijkerwijze in de hier aangegeven zin.
Noten:
(*) In deze tekst werd inzake bijbelcitaten gebruik gemaakt van de bijbeluitgave van het NBG, Amsterdam 1975.
(Jan Bauwens, 12 februari 2009)
10-02-2009
Superspastische 'politiek'
Superspastische 'politiek'
Een grappentapper op teevee heeft opgehoest dat het een schande is dat men voetbalspelers laat rondlopen met de rugnummers 88 en 18 omdat de achtste letter van het alfabet de letter H is en de eerste, de letter A. Voor wie het nog niet zou begrijpen: iemand kon wel eens op het gekke idee komen om de cijfers van het getal dat kan herkend worden in de rugnummers 88 en 18, te interpreteren als rangnummers van letters in het alfabet, en dan bekwam hij immers respectievelijk de lettergroepen HH en AH. Uiteraard zegt dit u nog steeds niets, maar stel bovendien eens dat deze rare snuiter vervolgens deze lettergroepen ging interpreteren als groepen van initialen. Terecht zult u nu opmerken dat het hier gaat om de initialen van mogelijkerwijze vele miljoenen woorden? Precies, maar zeg nu zelf: sluit dit dan de mogelijkheid uit dat onze zonderling in de initialengroep HH, de eerste H wel eens zou kunnen interpreteren als de eerste letter van het Duitse woord Heil terwijl hij bovendien de tweede H wel eens kon lezen als de beginletter van Hitler - waaronder dan Adolf Hitler dient te worden verstaan, onder wiens verantwoordelijkheid in de tweede wereldoorlog een massa mensen in concentratiekampen werden afgeslacht? En daar hebben we dan onze getallen 18 en 88! Wat ver gezocht, zult u misschien zeggen, maar de gevoeligheden zijn hier niet gering en wie wordt nu graag voorgesteld als sympathisant van een massamoordenaar? Voorwaar maken in de eerste plaats alle populisten zich hier raprap uit de voeten - onze politici op kop. U raadt het nooit, maar een der ministers staat al met een wetsvoorstel klaar om de getallen 88 en 18 uit het straatbeeld te bannen!
Ongelooflijk inderdaad, maar het is niettemin weer waar: ik had er geen idee van wat er allemaal kon schuilen in onschuldige cijfers, maar voortaan zal ik ze moeten blokken, al die getallen waar een fikse geldboete aan vasthangt of misschien wel een gevangenisstraf, als men ze per ongeluk gebruikt en overigens met de meest onschuldige bedoelingen. Onze onderwijzer gaf ons toentertijd als voorbeeld van belachelijk bijgeloof het verhaal mee van de ontbrekende kamer 13 in elk serieus hotel en flatgebouwen blijken vaker zelfs een dertiende verdieping te missen. Sommige mensen verhuizen als hun huisnummer 13 is, en als ze op de dertiende worden geboren, betalen velen zich naar het schijnt ook blauw om alsnog op de twaalfde of op de veertiende ingeschreven te kunnen worden. Heel wat minder mensen - maar er zijn er wél - weigeren een dertiende maand kindergeld te ontvangen en angstvallig proberen sommigen alles wat in cijfers omgezet en bij elkaar opgeteld 13 oplevert, te bannen uit hun bestaan en uit dat van hun geliefden.
Krijgen we nu hetzelfde met de getallen 18 en 88 en ook met alles wat daar op gelijkt? Want uiteraard zijn veel méér letters de initialen van verdachte namen, slogans en symbolen waarmee men cijfertjes kan vormen! Neem nu het getal 413, om maar iets te noemen. Dat getal kan gelezen worden als een groep van twee getallen, namelijk het getal 4 en het getal 13. Als we deze getallen interpreteren als rangnummers van letters uit het alfabet, dan komen we uit bij de vierde en de dertiende letter, zijnde de D en de M, en die vormen samen de lettergroep DM. U merkt het vanzelfsprekend onmiddellijk: deze lettergroep kan worden beschouwd als een koppel initialen, meer bepaald initialen van de woorden Dag en Mao, wat allemaal samen resulteert in de groet aan Mao - andermaal een massamoordenaar. U ziet direct dat ook 813, gelezen als HM, uit den boze is, want dit kan men lezen als Heil Mao. Het valt overigens sterk te betwijfelen, ten eerste, of er überhaupt letters bestaan welke niét in de een of andere taal het initiaal vormen van een woord dat dag of heil betekent en, ten tweede, of er wel letters bestaan die niét kunnen gelezen worden als het initiaal van een of andere dictator of massamoordenaar. Ik betwijfel dat omdat, helaas, de menselijke geschiedenis wellicht veel meer massamoordenaars telt dan er letters zijn in 't alfabet. Kortom: om te ontsnappen aan de woede van het volk, dient men alle mogelijke cijfers en getallen te verbieden, wat wil zeggen dat deze symbolen, samen met wat ze allemaal mogelijk maken - de wiskunde, de fysica, de boekhouderij en noem maar op - in een reusachtige papiermand dienen te verdwijnen.
Of doen we dat niet? Maken we abstractie van Mao, van Stalin en van al die andere monsters... en maken we een uitzondering voor alleen maar 88 en 18? Wel, dan zal de ganse wereldbevolking, zijnde miljarden mensen, die geen benul hadden van die krankzinnige interpretaties van welbepaalde cijfers en getallen, voortaan de symboliek der neonazi's moeten aanleren op school. Inderdaad, een ongedroomde reklamecampagne! Maar het is niet de eerste keer dat het populisme en die andere ondeugden politici tot volstrekt tegendoelmatig gedrag brengen. Herinner u de gratis reklame die terroristen nog voortdurend door de media aangeboden krijgen: zendtijden, onbetaalbaar zelfs voor de machtigsten der aarde en kijkcijfers die in één oogwenk alle records verpulveren.
Alle records van het belachelijke worden ook verpulverd door de heisa rond de rugnummers van die arme voetbalspelers. In deze bizarre tijden is het gezond verstand dat ooit het bezit was van elkeen, gewis een grote zeldzaamheid geworden. Men begrijpt soms niet hoe het komt dat de wereld nog steeds draait. Maar wellicht verschuilt zich de reden voor dat wonder in het feit dat men hem nu eenmaal geen halt meer kan toeroepen. Begint het woordje halt immers niet met de geduchte letter H?
(J.B., 10.02.2009)
31-01-2009
Bezit en bezetenheid
Bezit en bezetenheid
Er is iets niet helemaal koosjer met onze voorstellingen inzake 'hebben' en 'zijn', en dat heeft zijn oorzaak hierin dat men gelooft in een verschil tussen beide, daar waar 'hebben' en 'zijn' feitelijk hetzelfde betekenen. Zijn bezit wordt door een mens met hand en tand verdedigd en men zegt soms dat men dat doet alsof zijn eigen leven ervan af hing: wat men heeft, wordt aldus verdedigd alsof het zijn eigen zijn betrof. Edoch, zijn het hebben en het zijn wel zo duidelijk onderscheiden als de twee termen die hen benoemen?
Het mysterie van dat al dan niet vermeende onderscheid ligt uiteraard besloten in het mysterie van ons lichaam, waarvan sommigen beweren dat het iets is dat we alleen maar hebben, terwijl anderen de schouders ophalen en ons bezweren dat we met ons lichaam samenvallen, dat we ons lichaam zijn. En wie van de twee heeft gelijk? Hebben ze dan beiden gelijk? Of hebben ze alletwee ongelijk? Is iemand die zijn twee benen mist, minder mens dan een gezond persoon? Is het zijn van een automobilist of van een vliegtuigpiloot groter dan dat van een voetganger? Zijn de gezonden en de rijken echt méér mens dan de zieken en de bezitslozen? Of zijn alle mensen evenwaardig als mens, zoals het Christendom dat zo schoon verkondigt?
Voor een deel is het hebben uiteraard zeer illusoir, want niemand valt met zijn bezit zelf samen; men kan de eigenaar zijn van enorme schatten, maar als puntje bij paaltje komt, kunnen die zelfs iemands tandpijn niet verzachten en ook kunnen zij zelfs geen minuut toevoegen aan het leven van de rijke, in ruil voor al zijn geld. Ook kan men met geld geen schulden afkopen, tenzij de schuldeiser zelf zich daarmee akkoord kan verklaren. Anderzijds kan het bezit van al was het maar een kleine som, op het juiste moment, het leven en dus het zijn van iemand redden. Een westerling die vijftig euro stort voor noodhulp aan Centraal Afrika, redt daarmee zowaar een mensenleven. En of men in hongersnood al dan niet een brood kan kopen, bepaalt gewis of men zal overleven.
Iemand kan een schilderij van Vincent Van Gogh bezitten en het bewaren in een kluis, ofwel kan hij het ophangen om het dagelijks te bekijken. Dat laatste zou weliswaar zeer onverstandig zijn om te doen, aangezien de geldwaarde van zo'n ding de artistieke waarde in grote mate overtreft, ofschoon beweerd wordt dat de laatst genoemde waarde, de eerst genoemde bepaalt en niet andersom. De huichelarij bestaat daar vanzelfsprekend in het feit dat mensen in werkelijkheid aannemen dat de geldwaarde van een doek zijn artistieke waarde bepaalt, terwijl ze tegelijk voorliegen dat een doek zo duur is precies omdat het zo schoon is. En zelfs al ging het inderdaad om een bijzonder schoon schilderij, dan nog kon het niet de schoonheid zijn die de geldwaarde ervan bepaalde, omdat niet de schoonheid als zodanig doch de schaarste ervan, geld moet kosten: geld is altijd de vrucht van competitie, strijd en winst. Geld en geweld gaan hand in hand. Bezit gaat samen met oorlog en doodslag... omdat wij er niét mee samenvallen, omdat we het gemeenschappelijk konden hebben, omdat men het naar zich toetrekken kan, omdat men het kan verliezen, omdat men zijn bezit net niet is.
Edoch, naarmate de wereld verder evolueert, lijkt ook dàt te veranderen: het gebied van het zijn lijkt te worden aangevreten door dat van het hebben, en zelfs zodanig dat het eigen zijn voorwerp van oorlog wordt en van geweldpleging. Nadat de aarde, die het gemeenschappelijke 'bezit' van alle mensen was, in percelen werd opgedeeld die door sommigen werden opgeëist en waar anderen van verjaagd werden, werden nu ook de lichamen van de levende wezens opgeëist, in bezit genomen, verkocht of gedood. De planten werden allang als het eigendom beschouwd van de landbouwers die hen verbouwden, en vanaf een zeker moment gebeurde dat ook met de dieren die niet langer wild zijn of natuurlijk doch die gefokt worden, vrijwel uitsluitend met het oog op hun consumptie. In ontwikkelde, westerse landen leven ongeveer evenveel varkens als mensen; zij leven echter aan het oog onttrokken een bestaan dat slechts enkele jaren duurt en dat louter voor de vleesproductie is bedoeld. Iets gelijkaardigs geldt voor runderen, schapen, kippen en nog andere soorten. Tot de zogenaamde 'wilde' dieren behoren alleen nog maar die soorten die (voorlopig nog) te klein zijn om door mensen te worden opgegeten, zoals stekelbaarzen, mussen, muizen en insecten.
Na de privatisering of de in bezit name van het land, de planten en de dieren, werden ook mensen in bezit genomen. Aanvankelijk gebeurde dat openlijk in de vorm van de zogenaamde slavernij of het lijfeigenschap, hetwelke echter geleidelijk is bijgesteld geworden, zodat men sinds de industriële revolutie spreekt van arbeiders of loonslaven en van paria's of mensen wiens enige bezit bestaat uit hun kroost. Later worden aan de arbeiders rechten verschaft en krijgen alle mensen zogenaamde 'mensenrechten' - althans in theorie, zodat het lijkt alsof eenieder weer zichzelf de baas is. Tegelijk etaleren problemen zoals bijvoorbeeld dat van de sans-papiers dat men als nooit tevoren hetzij burger is - wat wil zeggen: het bezit van een staat - hetzij volstrekt onbestaande. Een rechter aan het Europese hooggerechtshof oordeelde omstreeks het jaar 2000 dat een Europese moeder die haar kind aborteerde, niet gestraft kon worden omdat het kind toen ongeboren was en zodoende nog niet over burgerrechten beschikte. Het burgerschap of het toebehoren van een mens aan een natie wordt door politici aldus beschouwd als een statuut dat fundamenteler is dan dat van het mens-zijn zelf, zodat de zogenaamde mensenrechten in feite niet de rechten van mensen beogen doch die van (wereld)burgers, en het scheelt soms niet veel of bepaalde huisdieren zullen eerder tot die beschermde categorie gaan behoren dan bepaalde mensen. De burger gaat er prat op in het bezit te zijn van een identiteitskaart, doch in feite is - geheel andersom - hijzelf het bezit van de identiteit die middels die kaart door de staat aan hem wordt toegeschreven. Hij dient te gehoorzamen als hij middels de naam op de kaart die hij de zijne acht, wordt opgeroepen, hetzij om bestaansmiddelen af te halen, hetzij om belastingen in te leveren, geoordeeld te worden of de troepen te gaan vervoegen aan het oorlogsfront.
Zijn burgerschap maakt bovendien dat na zijn dood een mens ook het eigenaarschap over zijn eigen lichaam verliest - tenminste voor zover hij dat voordien bezat. Als een burger zich niet speciaal heeft ingespannen om zijn veto te stellen, dan wordt zijn lichaam vanaf het moment van zijn overlijden integraal bezit van de staat, die alle bruikbare organen daaruit verwijdert nog voor ze in ontbinding zijn, om die dan aan te wenden voor het welzijn van de ganse gemeenschap. Althans in theorie, want de praktijk leert dat zowat twee derden van alle organen in het buitenland verzeilen, meer bepaald om daar te worden verkocht.
Maar het meest van al nog worden sinds oudsher mensen van zichzelf vervreemd via de zogenaamde 'geest', waarvan de eigen naam (zoals die bijvoorbeeld op de identiteitskaart staat) de meest eenvoudige manifestatie is: iemand wordt bij zijn naam genoemd en hij staat op, gaat naar de aanroeper toe en vraagt hem waarmee hij hem van dienst kan zijn. Zij die de namen van alle anderen kennen, kunnen hen ook aanroepen en bevelen, bedreigen, laten opsporen, eventueel vernietigen: zij hebben middels al die namen macht, alsof zij niet slechts de namen maar de dragers van die namen zelf in hun bezit hadden. Een en ander heeft vooral te maken met wat men de "magie van de aanroeping" kon gaan noemen, want mensen gehoorzamen van kindsbeen af spontaan aan diegenen die hen bij de naam noemen omdat dezen ook hun natuurlijke bezitters zijn, wat wil zeggen: hun ouders, diegenen van wiens vlees zij afsplitsingen zijn.
De geest is echter meer dan alleen maar de naam, en de magie van de geest omhelst ook meer dan die van de aanroeping, al kan alle geest daartoe worden herleid. Het geestelijke vormt clusters van namen: theorieën, overtuigingen, ideologieën. Dit zijn gehelen van woorden die door mensen kunnen worden begrepen, en zij die begrijpen, zijn ook trots dat ze begrijpen. Edoch, precies die trots verhindert hen het ultieme begrip, namelijk het inzicht dat de woordengehelen die zij beweren te begrijpen, op hun beurt bezit nemen van al wie ze begrijpen. Want die woorden grijpen hun geleerden vast en zij lossen hen niet meer uit hun greep.
De zogenaamde geest neemt via het hoofd bezit van het ganse lichaam en ook van het ganse hebben en houden van diegene die erdoor begeesterd wordt. In vroegere tijden sprak men ook wel eens over bezetenheid en, ondanks alle mooie theorieën, drukt die 'primitieve' term nog het beste uit wat er met mensen aan de hand is die van zichzelf werden beroofd. Zij zijn in vuur en vlam gezet en alleen het fysieke vuur van een brandstapel kan hen nog stoppen in hun furie, al moet hier worden aan toegevoegd dat zelfs deze drastische maatregel tegendoelmatig is gebleken omdat hij enerzijds wel de bezetene doodt maar anderzijds de bezetenheid zelf vaak nog heftiger doet verspreiden. Ja, het lijkt wel alsof het fysieke vuur van een brandstapel en het doden van de drager van dat geestelijke bezit in kwestie, dit bezit vermenigvuldigt en uitdraagt aan alle omstaanders, welke het aldus op zijn beurt in bezit neemt, en dit keer zelfs zonder dat deze omstaanders het begrijpen, want zij halen de trots die hen verblindt voor de bezetenheid dit keer niet uit het tijdrovende begrijpen maar uit de verontwaardiging bij het kennis nemen van de verbranding van de bezetene, wat geschiedt in één enkel ogenblik.
Maar laten we hier de knoop doorhakken en het verhaal over bezit en bezetenheid laten voor wat het is. En laten we ons in plaats daarvan eens afvragen of een zich ontwarren uit de magische webben van woorden behalve mogelijk ook wenselijk zou zijn. En misschien zouden we dan tot de ontdekking komen dat helemaal zónder woorden er geen kennis, geen besef en zelfs niet het geringste benul zou zijn van het eigen bestaan of dat van een ander. Misschien zijn het bezit en de bezetenheid, hoe vervelend ook, gewoon noodzakelijke ingrediënten van onze zijnsvoorwaarden zonder meer, en hebben we die aldus te nemen of te laten. Wie zal het zeggen!
(J.B., 31 januari 2009)
28-01-2009
Hedendaagse politiek, democratie en volksverraad
Hedendaagse politiek, democratie en volksverraad
Het ganse volk wordt aan het werk gehouden middels de simpele belofte van de verwezenlijkbaarheid van eenieders persoonlijke droom: al werkende verdient men het geld waarmee men ooit zijn droom kan kopen. Tegelijk verhindert het systeem dat mensen en masse ook effectief tot zo'n koop overgaan; het droombeeld wordt immers groter naarmate men de actualisering ervan langer uitstelt. Dit leidt tot een praktijk waarin het gros van de mensen zonder morren aan het werk blijven. Middels de institutionalisering van de werkloosheid werd tevens een kastensysteem in het leven geroepen dat bovendien garandeert dat het ooit zozeer geschuwde werk, waarvan de vooruitgang ons beloofde ons te zullen bevrijden, welhaast het meest begeerde product is geworden op de hedendaagse markt. Big brother kon hiervan niet eens dromen! Maar dit is nog niet alles: ook hier blijkt men het laatste uit de kan te willen halen, en klaarblijkelijk is de bodem van de kan nog lang niet in zicht.
Om de zogenaamde crisis aan te pakken werden in een eerste fase de banken gered, zo heette het, en in een tweede stap, zijn nu de (andere) bedrijven aan de orde en spreekt men over bankgaranties vanwege de regeringen aan de grootste werkgevers. Men zegt dat staatshoofden en ministers de banken en de bedrijven redden, maar wat houdt dat in werkelijkheid in?
Laten we eerst duidelijk wezen wat betreft de zogenaamde crisis, die terecht een vertrouwenscrisis werd genoemd - alleen verzwijgt men dat al dat wantrouwen ook geheel terecht is. Want het bedrogen cliënteel dat zich een herstel van het vertrouwen in het financiëel systeem laat aanpraten, doet in feite niets anders dan zijn andere wang aanbieden. In het ethische en humane landschap mag dit al een edelmoedige en moreel vruchtbare daad of houding heten: in een kapitalistische economie betekent zulks niets anders dan de volharding in de zelfopoffering aan andermans gouden kalf. Onze zogenaamd democratische regeringen beroven en bestraffen zodoende het werkende deel van het volk dat zij beweren te vertegenwoordigen en zij schenken dat zuur verdiende geld aan een klasse die haar bezit niet met arbeid vermeerdert maar met dat bezit zelf - namelijk al rentenierend. Wat men er ook van zegt: de ingreep die zogezegd de banken redt, is niets anders dan een overheveling van het kapitaal uit de portemonnee van de werkmens naar de bankrekening van de rentenier.
Met de reddingsoperatie van de grote bedrijven - de autoindustrie voorop - waarbij men spreekt over bankgaranties aan grote werkgevers, gaat men nog een stap verder: voortaan immers zullen in gevolge die maatregel de veel geld verdienende bazen ook geen last meer hebben van verantwoordelijkheid en van werkonzekerheid: die lasten worden nu op de schouders van de arme dagloner gelegd. De kapitalist beschikt nu niet alleen over de productiemiddelen, maar de arbeider zelf werd tot louter productie- en consumptiemiddel gereduceerd.
Het volk dient voortaan nog slechts om een basaal economisch mechanisme aan het draaien te houden; het is herleid tot de brandstof daartoe en niets meer dan dat. Momenteel zijn het gros van de mensen herleid tot onderdelen van een zielloze machinerie.
(J.B., 28 januari 2009)
27-01-2009
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' - Over het jongste boek van Ludo Noens
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -
Over het jongste boek van Ludo Noens
De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.
Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.
De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!
Obama's speech draait vooreerst om het wezen van de Verenigde Staten van Amerika: in de wereld waren zij tot vandaag een uniek toonbeeld van vrijheid, gelijkheid en vrede, en dit veeleer dankzij dan ondanks hun pluraliteit. De trouw aan de grondwet die deze idealen bewaart en de offervaardigheid van de voorgaande generaties hebben het land groot gemaakt. Wil men aan zijn kinderen dit geschenk van de vrijheid doorgeven, dan moet er ook nu gewerkt worden aan de toekomst.
De oproep tot het ware burgerschap hoort bij elke speech van deze aard. Maar dan komen meer eigentijdse zaken en problemen aan de orde: de aan de gang zijnde oorlog met "een uitgebreid netwerk van geweld en haat", de corruptie in eigen land en de navenante crisis. Fier maakt Obama andermaal de slogan "geen angst maar hoop" hard met het voorbeeld van de negerslaven die door onverdroten strijd en arbeid, vrije burgers werden. Schudt nu dus de verlamming van u af, zegt hij, want er is nog werk aan de winkel!
Uiteraard is het op dit punt dat veel Amerikanen de schouders ophalen: zij hebben hard gewerkt, maar wat is er gebeurd met de vruchten van hun werk? Corrupte leiders en managers en een dolgedraaide vrije markt hebben dat alles teniet gedaan! Hierop antwoordt Obama dat de vrije markt inderdaad moet bijgestuurd worden en dat men in de toekomst verantwoording zal moeten afleggen voor zijn daden. Het zijn alvast beloften, beloften van een (groot) politicus...
De angst blijft ondanks alles een verlammend effect hebben, maar Obama bezweert hem en hij maakt dat de bange doch trotse Amerikaan zich de moed van zijn voorvaderen toeëigent: onze angst voor gevaren is immers belachelijk in het licht van wat zij te doorstaan hadden, zegt hij. En in drie tellen somt hij op wat Amerika te doen staat: zich verantwoord terugtrekken uit zijn oorlogen (Irak, Afghanistan) en de dreigingen te lijf gaan met diplomatie en alliantievorming met de bevriende naties die eveneens vrede en waardigheid nastreven, en zich niet schamen voor de American way of life doch hem verdedigen. Macht en veiligheid groeien immers niet door willekeur maar ze zijn de vruchten van oude deugden en principes die de V.S. weer moeten gaan leiden en die zullen toelaten om nog veel grotere problemen te overwinnen, incluis de opwarming van de planeet.
De moslimwereld moet weten dat vernielzucht uit den boze is: men zal afgerekend worden op wat men kan opbouwen. (Maar klinkt hier niet een valse noot in de quasi vereenzelviging van de islam met het terrorisme?) Aan de derde wereld wordt hulp en samenwerking beloofd en de rijke landen worden opgeroepen om hetzelfde te doen en ook om het milieu te sparen want de wereld is veranderd en we moeten mee veranderen. (Een beetje pathetisch klinkt dit, zoals in een romantische Hollywoodfilm: uiteraard willen wij de beloofde kentering allang zien gebeuren... maar gaat dat wel samen met nationalisme?)
Nationalisme... Obama vraagt dankbaarheid tegenover en solidariteit met hen die de V.S. hebben opgebouwd en verdedigd. Er is veel nieuws, maar de oude waarden en waarheden blijven en moeten in ere worden hersteld: we moeten weer verantwoordelijk zijn en ons bewust zijn van onze burgerplichten, want niets is overigens zo bevredigend voor een mens dan zijn volle inzet in zijn werk.
Alle krediet alsook participatie in de hoop en in de idealen worden aan deze nieuwe Amerikaanse leider van harte gegund, maar zoals hij het zelf zei, zal het welslagen van de ganse onderneming van de burgers zelf afhangen... omdat een democratie tenslotte de eigen onderneming van alle burgers is. En laten we vooral hopen dàt ze dat is!
(J.B., 23 januari 2009)
22-01-2009
De laatsten zullen de eersten zijn - Een korte beschouwing in de dagen na de inhuldiging van Obama
"De laatsten zullen de eersten zijn".
(Een korte beschouwing in de dagen na de inhuldiging van Obama).
Het dringt blijkbaar slechts langzaam door tot het hardleerse besef van de wereldbevolking, maar het is eigenlijk vanzelfsprekend: alleen een volk dat generaties naeen weerstand heeft moeten bieden aan meedogenloze verdrukking, kan een cultuur hebben opgebouwd die aan die verdrukking het hoofd kan bieden. De negerslavernij, of althans de systematische onderdrukking van de zwarten, is in de Verenigde Staten algemeen geweest tot omstreeks het eind van de tweede wereldoorlog. Ze ving aan bij de kolonisatie van Afrika en van Zuid-Amerika, honderden jaren terug, en ze werd toegestaan en zelfs goedgepraat door instituten die zich toentertijd moreel vooraanstaand waanden (sommigen daarvan, onder meer het katholieke gesticht, zijn altijd in die waan gebleven), en wel met de verschoning dat zwarten zwart waren omdat ze geen ziel hadden en dat zij daarom ook veeleer dieren dan mensen waren; bijgevolg heette het hun natuurlijke taak te zijn, de mensen met hun slavenwerk te dienen. Ook de indianen werden enkele eeuwen geleden door de opstellers van allerlei encyclieken en theologische tractaten nog als dieren beschouwd; zij werden in gans Amerika echter uitgemoord omdat ze de koortsige goudzoekers voor de voeten liepen. Zoals dat ook nu nog dikwijls het geval is, bleef de arrogante geïnstitutionaliseerde dictatuur wetenschappelijk ten achter en delfde zij op die manier haar eigen graf.
Hoe een bijbelse profetie begrepen en geïnterpreteerd dient te worden, blijft een mysterie zolang zij niet in vervulling is gegaan, en dat is eens te meer het geval met de voorspelling dat de laatsten de eersten zullen zijn: zich normaal achtende hersenen beschouwen die woorden als volstrekt onlogisch, totdat ook zij gaan inzien dat het alles behalve onlogisch is dat de laatsten per definitie diegenen zijn die achteruit gestoken werden en verdrukt, ten gevolge waarvan zij zich hebben vermand en verweerd, zodat zij sterker zijn geworden dan alle anderen en zo eigenlijk vanzelf naar de frontlinie worden versast. Maar wat dan gedaan met diegenen die in de verdrukking zijn gebleven omdat het ganse volk waartoe zij behoorden, werd uitgemoord, en van wie de cultuur derhalve helemaal verloren is gegaan? Welnu, volgens het Christendom (dat nota bene niet mag vereenzelvigd worden met een of andere kerk!) zullen zij heropstaan in een verheerlijkt lichaam. En worden die woorden door zich normaal achtende hersenen niet andermaal beschouwd als volstrekt onlogisch? Want ook deze profetie zal niet begrepen worden totdat zijzelf haar waarheid aan de wereld toont. Reeds wordt een tipje van de sluier opgelicht wanneer blijkt met welk een gemak de cultuur van een verdrukt volk, welhaast in één enkel ogenblik, uitgerekend dàt volk dat zich het sterkste ter wereld achtte, voor zich wint en inpalmt. En blijkt in die verheven momenten niet eens te meer dat de rechtvaardigheid uiteindelijk de feitelijkheid fundeert? Er zijn immers geen waarheden zonder waarden, omdat ook waarheden hun waarde hebben. En er zijn geen waarden als daar niet een noodzaak toe is, terwijl de ultieme noodzaak zich afspiegelt tegen de achtergrond van het einde. Om die reden overwint het recht niet alleen het onrecht, maar verslaat de rechtvaardige tevens dat onrecht dat wij vrezen als "de dood".
(Jan Bauwens, 22 januari 2009)
16-01-2009
Over de goede wil
Over de goede wil
De gruwel van de concentratiekampen uit de tweede wereldoorlog blijft er ondanks alles uitzien als iets dat eigenlijk op een gans andere planeet thuishoort ofwel als een absurd toneelstuk of een filmscenario dat zich niet in onze werkelijkheid heeft afgespeeld maar op de planken of op het witte doek. Een bijzonder goed teken is dat echter niet, want die verbazing getuigt wezenlijk van een flagrant tekort aan empathie of inlevingsvermogen, hetwelke onontbeerlijk is, alleen al voor een goed begrip van het gebeurde. Zoals de ethicus dr. Gie van den Berghe het stelt, is niet de empathie met de slachtoffers doch het vermogen om zich te verplaatsen in de schoenen van de daders, de grootste uitdaging voor wie begrip nastreven met het oog op beterschap inzake het lot van een vooralsnog door haat verdeelde mensheid. In Gott mit uns begint Gie van den Berghe zijn betoog meteen met het zich inleven in de daders: de gevangennemingen gebeurden zogezegd ter bescherming van deze gevangenen tegen zichzelf, en de 'marginalen' werden aanvankelijk heropvoedbaar geacht en omschoolbaar tot nazi-volgelingen, behalve dan de erfelijk belasten, de biologisch minderwaardigen zoals joden, zigeuners en gehandicapten. Men vergeleek de maatschappij met een mand appelen waaruit de rotte exemplaren verwijderd moesten worden voor het welzijn van de rest, en menselijke gevoelens bij de massale dwangsterilisatie (/ontmanning) en de 'genadedood' (/euthanasie) werden als misplaatst bestempeld, men verwachtte immers van de slachtoffers dat zij instemden met hun offer aan het nageslacht. Gie van den Berghe: "De paradox tussen genezen en doden verdwijnt als al wie van de norm afwijkt, de abnormalen, als ziektekiemen worden gezien, als de ander wordt gepathologiseerd". (1)
Op die manier ontdoet de dader zich van zijn verantwoordelijkheid, want in feite zegt hij: "De abnormale kan het niet helpen dat hij niet normaal is, het is dus niet zijn schuld dat hij moet gedood worden". Het gedood worden wordt met andere woorden gelijkgesteld aan het sterven zelf, alsof het vanzelfsprekend was én alsof het vanzelf gebeurde, wat wil zeggen: helemaal zònder dader. De dader immers acht zichzelf in dat geval een nuttig werktuig van moeder natuur die voor het heil van het nageslacht het kaf van het koren scheidt en het dan verbrandt. De dader is hier hij die instemt met het recht van de sterkste of met de survival of the fittest en die daar ook zijn volle medewerking aan verleent: niemand kan immers loochenen dat een maatschappij met bijna alleen maar sterke en gezonde mensen, verleidelijker is dan een maatschappij waarin sommigen erop wijzen dat de zwakken, de zwakzinnigen en de zieken thuis verzorgd worden door de gezonden terwijl deze laatsten op de koop toe voor het heil van hun zieken gaan sneuvelen aan het front. Dat het de eigen weerloze kinderen en zieke ouders en grootouders zijn die men zowel tegen natuurlijke als tegen maatschappelijke vijanden verdedigt, verzwijgt men in die reductionistische en geheel ontmenselijkte voorstelling van zaken die vandaag helaas op steeds agressievere manieren rechten gaat opeisen die ze helemaal niet heeft.
Ontmenselijking lijkt wel met verwetenschappelijking samen te gaan, en er zijn inzake de verhoudig tussen intellectualiteit en empathie twee elkaar tegensprekende theorieën gangbaar welke elk simplistisch zijn en dus fout. De ene theorie zegt dat doorgedreven verwetenschappelijking en intellectualiteit, het inlevingsvermogen, het gevoel en dus ook de menselijkheid in de weg staan omdat die - bijvoorbeeld - zouden leiden tot de veronachtzaming van de mens en zodoende ook tot het verdwijnen van de hoger geciteerde paradox tussen genezen en doden. De andere theorie houdt voor dat, net andersom, de wetenschappelijke benadering precies omwille van haar objectieve meerwaarde verkieslijk is boven de primitieve, eenzijdige gevoelsbenadering, want niemand geneest door medelijden alleen. De waarheid echter is dat niet alleen de gevoelens en het intellect in beschouwing moeten genomen worden, doch ook en vooreerst de wil. Iemand kan immers capabel zijn om een ander te helpen omdat hij kennis van zaken heeft, maar het hangt dan in de eerste plaats af van zijn wil of hij die kennis ook zal aanwenden met het doel van hulpverlening voor ogen. Het is perfect denkbaar dat deskundigen aan mensen tandprothesen of andere medische 'zorgen' verlenen, of verkopen - niet om de patiënten voor wie die zorgen een noodzaak zouden zijn, te helpen, doch om zichzelf daarmee te verrijken, wat nog louter willekeur was. Waar de zogenaamde goede wil ontbreekt, mist uiteindelijk de algehele macht van het intellect haar edele doel en ziet men hoe zich de ganse wetenschappelijke, technologische en industriële wereld beijvert in de productie van oorlogstuig, wat in feite slechts in het verlengde ligt van de hier aangekaarte willekeur. Het ontbreken van de goede wil perverteert zonder meer alle krachten die er door bestuurd zouden moeten worden, wat alleen nog in een algehele zelfvernietiging kan resulteren. Helaas lijkt het in de huidige, bezitterige en liefdeloze wereld soms wel heel sterk die richting uit te zullen gaan.
De door van den Berghe aangehaalde 'waarheid' aangaande de paradox tussen genezen en doden, komt in feite neer op een fundamentele vergissing waarbij de zieke en zijn ziekte door elkaar gehaspeld worden. Het volstaat immers niet dat de ander wordt gepathologiseerd of ziek verklaard opdat zijn dood als een genezing (want als een opruiming van zijn ziekte) zou kunnen worden beschouwd. Bijkomende voorwaarde daartoe is immers dat het maatschappelijke belang boven het individuele wordt geplaatst. Van genezing kon in dat geval pas sprake zijn als niet langer de persoon van de zieke centraal stond in de zorgverlening maar wel de maatschappij die bij de dood van de patiënt immers van de zieke werd verlost - dat zij echter van de ziekte zou verlost zijn, is onwaar omdat die ziekte niet een maatschappelijke toestand betreft maar wel een fysieke. Voor het veroordelen van anderen tot de dood volstaat het dus niet dat zij gepathologiseerd worden: zij dienen bovendien met hun ziekte vereenzelvigd te worden en dat kan pas gebeuren als zij zelf kunnen beschouwd worden als een ziekte van de maatschappij, die op haar beurt eerst verheven dient te worden boven het persoonlijke - zoals dat in het communisme het geval is. Dat gezonde burgers gaan sneuvelen aan het front in de verdediging van hun weerloze kinderen, van hun ouders, maar ook van hun ongeneeslijke zieken, is onbegrijpelijk voor wie de realiteit van de liefde niet kennen, en de 'verkoeling' die in deze tijden van het gouden kalf doorheen de wereld waait, dreigt de naastenliefde andermaal te zullen vervangen door de 'logica' van een economie die als doel op zich zal gelden, zoals dat ook het geval was met de logica van Lebensborn en van de concentratiekampen - de oorlogslogica die gewoon in het verlengde ligt van deze die abortus regelt en ook euthanasie.
Volksverhuizingen zijn er in alle tijden geweest en we zitten er weer middenin, in een wereldomvattende volksverhuizing. Een samenspel van talloze factoren maakt dat de wereld één groot dorp is geworden. Wie vanuit een misplaatste nostalgie nog teruggrijpen naar het nationalisme, vergissen zich even grondig als wie geloven dat ze de wetenschappelijke en de technologische vooruitgang nog konden terugschroeven. Zo'n zeventig jaar geleden wilden Hitler en zijn companen een paradijs op aarde scheppen, een ideaal land met een ideaal ras, vrij van ongemakken en van ziekten, vrij ook van vreemde indringers en culturen: een vaderland, een beloofde land - kortom: de hemel op aarde. Problemen passen niet in het intellect van een simplist: hij erkent ze niet, lost ze niet op, want hij kàn het niet, hij veegt ze gewoon onder tafel en dan gelooft hij dat ze weg zijn omdat hij ze niet langer ziet. Wie "Mein Kampf" leest, het boek dat Hitler eigenhandig schreef van het eerste tot het laatste woord, kan alleen besluiten dat daar een bijzonder zelfingenomen en matig begaafd amateur aan het werk is geweest, maar die verstandelijke ondermaatsheid werd gekoppeld aan een grootheidswaan die alle proporties overtrof. Problemen passen niet bij de idealen van een simplistisch intellect, zelfingenomenheid en bekrompenheid: mensen die de gegeven, complexe werkelijkheid niet kunnen aanvaarden, gaan de conflicten uit de weg en vegen die gewoon onder de mat. In die bizarre logica sloten Hitler en de zijnen alle mensen die niet bij hun persoonlijk beeld van een ideale wereld pasten, op in luchtdicht gemaakte hokken die ze dan lieten vollopen met gas.
Er is voorwaar geen alternatief voor dergelijke krankzinnigheden tenzij de bijzonder moeilijke, doch enig mogelijke weg van de zichzelf gevende naastenliefde. Zij alleen immers kan weerwerk bieden aan de 'logica' van de simplisten die geloven dat het waanzin is als gezonde burgers voor het heil van hun zieke medeburgers gaan sneuvelen aan het front. Want die 'logica' is dermate gemeen, dat zij in staat is om, na Christus, nu ook de naastenliefde als zodanig aan het kruis te slaan, wat hier wil zeggen dat het christendom zelf met zijn praktijk van de zelfverloochening terwille van de liefde, voor de wereldse rechter dreigt te zullen moeten verschijnen om zich te verantwoorden voor zijn zaak. En is dat niet reeds het geval in een wereld die middels het gouden kalf of het geld de mens nu ook dwingt om geld te vragen voor wat hij voor een ander doet, op straffe van de hongerdood? Edoch - en dat is onze hoop - steeds meer mensen handelen tegen beter weten in, en zij verzaken aan de wereld als zij geconfronteerd worden met zijn uiteindelijke leegte en zijn liefdeloosheid: liever nog stierven zij, dan zich tot onmensen te laten reduceren, maar zij sterven niet, heel eenvoudig omdat er alleen in de liefde leven is.
Als men, geheel afgezien van een aantal bijzondere bezwaren tegen de kerkelijke standpunten inzake sexualiteit in het algemeen, de mening van de paus terzake bekijkt, dan lijkt zij niets anders in te houden dan de wens om àlle sexualiteit voorgoed uit de wereld te verbannen: "Wég met de natuur, en leve de katholieke cultuur!" Edoch, het Vaticaanse standpunt is niet zo onschuldig...
Homofiel zijn mag, er naar handelen mag niet, zo stelt de paus. Maar men mag niet vergeten dat de kerk homofilie over dezelfde kam scheert als "alle andere vormen van promiscuïteit", wat wil zeggen dat zij niet alleen homosexualiteit veroordeelt, maar élke vorm van sexualiteit buiten het kerkelijke huwelijk. Meer nog: als het van de paus afhangt, dan zal men ook binnen het huwelijk geen sex hebben, want voorbehoedsmiddelen worden verboden: enkel en alleen betrekkingen gericht op de voortplanting zijn toegelaten. En men kan zich afvragen: waarom al niet de sex geheel verbieden, daar de wetenschap haar vandaag reeds overbodig heeft gemaakt? (Hetzelfde geldt trouwens ook al voor mannen: dankzij de wetenschap zijn zij sinds kort voor de voortplanting geheel overbodig.)
Als men de 'logica' van de kerk zou doortrekken, dan mochten bijvoorbeeld mensen zonder kinderwens wel huwen, maar als ze consequent waren, dan mochten ze geen betrekkingen hebben: hun sex kon immers onmogelijk gericht zijn op de verwekking van een kroost als zij dat niet wensten. Hetzelfde lot deelden onvruchtbaren: ze konden evenmin trouwen want van zodra één van de twee onvruchtbaar was, konden immers geen kinderen worden verwekt en was alle sex a priori verboden. En dat gold eveneens voor vrouwen na de menopauze en voor mannen die niet langer vruchtbaar waren. Ze konden weliswaar gehuwd zijn, maar hun betrekkingen waren even zondig als de homosexuele.
Maar de logica van de kerk maakt vreemde bochten: gehuwden mogen een kroost intenderen en betrekkingen hebben zolang zij zelf de natuur in haar gang niet hinderen, zo meent de paus. De onvruchtbaarheid zelf verbiedt de verwekking van kinderen, maar het huwelijk als zodanig wordt blijkbaar sterker geacht dan de natuur, want het volstaat dat onvruchtbaren kinderen wénsen opdat zij (uiteraard binnen het huwelijk) zouden worden toegelaten tot sex.
Voortplanting mag slechts binnen het huwelijk én het huwelijk is uitsluitend op de voortplanting gericht, zo zegt de kerk: niet alleen promiscuïteit (/buitenhuwelijkse betrekkingen) maar ook binnenhuwelijkse betrekkingen zijn verboden als daar voorbehoedsmiddelen bij te pas komen. Anderzijds mogen mensen die helemaal geen kinderen (kùnnen) wensen (omdat zij onvruchtbaar zijn), niettemin trouwen én betrekkingen hebben... op voorwaarde dat zij onderling van geslacht verschillen. Zijn ze van hetzelfde geslacht, dan kunnen ze niet trouwen en zodoende worden ze evenmin toegelaten tot sex.
De essentie van deze regelgeving? De kerk plaatst homosexualiteit en promiscuïteit op één lijn: beide zijn verboden omdat zij buitenhuwelijks zijn, en dus omdat zij de zegen - dat wil zeggen de toelating - van de paus niet krijgen, en dat is een "waarom-daarom"-argument. De katholieke kerk acht zich zonder meer de eigenaar van de sexualiteit van jan en alleman.
Uiteraard heeft dat helemaal niets meer met godsdienst te maken, laat staan met christendom. Het heeft wel alles te maken met het tegendeel van religie én van christendom, namelijk met (wereldse) macht. Zoals men weet, acht sinds de zondeval zich de duivel heerser over de wereld, en tot drie keer toe trachtte hij zelfs Christus met zijn vermeende macht te verleiden. Alle gekheid op een stokje, maar: kon de duivel ooit treffender verschijnen dan in de persoon van de paus?
(Jan Bauwens, Serskamp, 24 december 2008)
22-12-2008
Godsdienstvrijheid, een contradictie?
Godsdienstvrijheid, een contradictie?
Heel wat sciëntisten maken zich sterk met het argument dat alle niet-sciëntistische uitgangspunten ter verklaring der dingen elkaar onderling tegenspreken, terwijl binnen het sciëntisme zelf eensgezindheid zou bestaan. Men hoeft geen logicus te zijn om in te zien dat dit argument geen hout snijdt, omdat eender welke strekking er kon mee uitpakken. Jehovahgetuigen, bijvoorbeeld, kunnen aanbrengen dat alle andere strekkingen elkaar tegenspreken, terwijl er binnen de eigen strekking der Getuigen eensgezindheid is. Dat het argument niettemin hardnekkig stand houdt, volgt wellicht mede uit het oogverblindende karakter van de wereld van wetenschap en techniek, maar dat doet niets af van het feit dat het nu eenmaal geen hout snijdt.
Dit schijnargument duikt ook elders op, in andere contexten en in eigen versies. Aanleiding tot een gelijkaardig 'gezichtsbedrog' geeft het onder één noemer brengen van verschillende geloofsovertuigingen, waarbij echter a priori arbitrair bepaald werd wat als een 'geloof' zal worden beschouwd en wat niet. Waar het sciëntisme de scepter zwaait, zal dit specifieke geloof - dat het sciëntisme tenslotte is - de 'ene' wetenschap beschouwen als een categorie apart naast de vele geloofsovertuigingen. En zolang er maar niet geraakt wordt aan de suprematie van het sciëntisme, zal het de vele religies naast elkaar dulden. In de ogen van de sciëntist zijn dat tenslotte onschuldige want primitieve, onwaarachtige voorstellingen van de werkelijkheid en het genoemde schijnargument voedt de illusie dat ze alleen al door hun veelheid onschadelijk worden gemaakt.
Het hoeft geen betoog dat bijvoorbeeld in een streng katholieke samenleving zoals de middeleeuwse Westerse er een was, de visie van de kerk zich zal verheffen boven al de rest die, ofwel zal verketterd worden, ofwel zal geduld worden en eventueel opgenomen onder haar mantel. De kerk bezat toen immers het ene, ware geloof en zowel de eerste astronomen als de Albigenzen en de Muzelmannen werden als ketters beschouwd en bij gelegenheid op de brandstapel geworpen. De wetenschap als zodanig werd pas erkend in de mate dat ze binnen het kerkelijke kraam paste en dat ze daar van dienst kon zijn.
Het is geen sinecure om uit te maken in hoeverre het onder eenzelfde noemer brengen van bepaalde visies op de werkelijkheid al dan niet gerechtvaardigd kan heten, maar het staat hoe dan ook vast dat zulks geen 'neutrale' ingreep kan zijn, omdat de ingreep op zich noodzakelijkerwijze gekleurd is en omdat zij veronderstelt dat diegene die ingrijpt - hij die indeelt en catalogeert - zich verheft boven de door hem behandelde categorieën. Zelfs het veelal geopperde relativisme kan onmogelijk ontsnappen aan het neutraliteitsprobleem wegens een ander en verwant, onderliggend probleem, met name dat van de onafwendbare zelfreferentie, waardoor de zogenaamde gelijkwaardigheid van de godsdiensten of van de levensbeschouwingen - waarop tenslotte de vrijheid ter beoefening daarvan steunt - gedoemd is om geheel ondergeschikt te blijven aan het specifieke relativisme dat krachtens dit oordeel zichzelf onafwendbaar verabsoluteert.
De paradox is hier wel dat het relativisme pas mogelijk wordt door de onderliggende en volstrekt verkapte overtuiging dat er zoiets als een van de mens onafhankelijke of absolute en dus op zichzelf staande Waarheid bestaat, wat in feite niets anders verraadt dan een verholen Godsgeloof - waarover men zodoende profeteert. Een relativisme dat tevens zichzelf in vraag stelde, hief zichzelf immers onvermijdelijk op en zou terstond zijn ware gelaat tonen: dat van de contradictie, dat van de oneigenlijkheid, de onmogelijkheid, de onwaarachtigheid. De stelling van de gelijkwaardigheid van alle mogelijke levensovertuigingen, godsdiensten en wat al niet meer, wankelt omdat zij zich op de keper beschouwd niet bewust is van de draagwijdte van haar - feitelijk onmogelijke want contradictoire - inhoud, en de vrijheden welke op deze stelling steunen zijn uiteraard in precies hetzelfde bedje ziek.
Het hier te berde gebrachte probleem kan op nog een andere manier worden verklaard, met name in de verheldering van de verhouding tussen waarheden en waarden. Om te beginnen staan deze twee categorieën niet nààst elkaar, maar daarentegen omvat de laatst genoemde, de eerstgenoemde. De waarheid immers is een waarde, terwijl men over waarden niet meer op een relevante manier kan zeggen dat ze al dan niet waar zijn - precies zoals men dat niet kan beweren over het goede en het schone. Zowel het ware als het goede als het schone zijn waardevol, maar waarden zijn noch waar noch goed noch schoon omdat zij een benaming vormen welke geacht wordt aan de grondslag te liggen van de drie genoemde categorieën.
De waarheid kan weliswaar worden geverifieerd, maar de daartoe gehanteerde verificatiemethode is niet zomaar voorhanden: zij wordt door welbepaalde personen gekozen uit een geheel van mogelijkheden, en voor die keuze zijn deze personen dan ook persoonlijk verantwoordelijk, in die zin dat zij moeten kunnen uitleggen waarom zij kozen voor welbepaald dié meters veeleer dan voor heel andere maatstaven. Het maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden is niets anders dan een waardering, een toekenning van waarde, en in dit geval een toekenning van méér waarde aan die ene (meet)methode boven de andere. Op die manier is waarheid nooit absoluut of op zichzelf staand, maar is hij daarentegen afhankelijk van specifieke waarderingen, die menselijke ingrepen of daden zijn.
Waarheden rusten op waarden en waar die waarden verschillen, zullen ook de daaruit resulterende waarheden onderling verschillen. Het gelijkwaardig verklaren van verschillende levensbeschouwingen of godsdiensten, is derhalve gelijk aan het oordeel dat verschillende waarheden evenwaardig zijn. En het is nu duidelijk dat dit oordeel hoogst contradictorisch is, aangezien waarheden rusten op waarden en nimmer andersom. Andermaal luidt hier de conclusie dat in oordelen van het genoemde kaliber de taal een loopje neemt met de spreker, in die zin dat men in feite niet meer goed weet wàt men vertelt als men zo'n zaken vertelt.
Dat - geheel in strijd met de elementaire logica - alsnog volhard wordt in dit kwaad, heeft vanzelfsprekend eigen beweegredenen van een heel andere origine. Zoals reeds aangehaald, dulden bij uitstek politici uiteenlopende levensopvattingen en godsdiensten naast elkaar, maar ze doen dat uitsluitend omdat het lastiger voor hen is om ze niét te dulden - ze doen het vast en zeker niét vanuit een vermeende verlichte visie. Zoals gezegd wordt de veelheid vaak geduld omwille van zijn ogenschijnlijke onschadelijkheid, want versnippering is krachteloosheid en onder de politieke tolerantie schuilt vaak niets anders dan het divide et impera: het principe van verdeel en heers. De zaken gaan er uiteraard enigszins anders uitzien als één der 'snippers' op den duur het monopolie gaat verwerven op de markt. In dat geval hebben regeringen er alle belang bij om te vriend te maken die ze niet verslaan kunnen: If you can't beat them, join them! - aldus werd het christendom tot staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk, aldus verenigen zich de burgerlijke met de godsdienstige wetten in de 'sharia', aldus wordt Montesquieu onderuit gehaald met zijn principe van de scheiding van de drie machten, dat onze vrijheid schraagt.
Godsdienstvrijheid is een welkom goed, op voorwaarde dat zij niet op de vrije markt versjacherd wordt en dat monopolievorming wettelijk kan worden verhinderd. Om precies dezelfde redenen dient de democratie zichzelf te beschermen - zowel tegen de tirannie van de meerderheid als tegen de mogelijkheid van een democratisch verkozen dictator. De democratie spreekt zichzelf nimmer tegen als ze zich tegen deze gevaren wapent, omdat dergelijke deviaties onomkeerbaar zijn, tenzij middels oorlog en geweld, en omdat zij de democratie zelf de das omdoen. Het toppunt van vrijheid is nimmer het vermogen om de eigen vrijheid te vernietigen, zoals ook euthanasie niets te maken heeft met macht over het eigen leven en de eigen dood - wat men ons dienaangaande ook wil aanpraten. Vrijheid houdt op waar zij de vrijheid van de ander belemmert, en tot die ander behoort men ook zelf. Vrijheid dient nimmer koopwaar te zijn op een markt, maar dient als heilig principe gewaarborgd te blijven en beschermd tegen aanslagen, omdat zonder vrijheid geen keuzevrijheid en geen waardering meer mogelijk is - en bijgevolg ook geen werkelijkheid. Een samenleving zonder vrijheid is een maatschappij van de dwang en is dus een politiek zonder vertrouwen in de menselijke persoon. De dwingeland erkent geen personen, hij reduceert hen tot dingen die tot elke prijs gehoorzaamheid bieden aan zijn wil. Een dwingeland kan een tiran zijn, een koning of een keizer, maar gevaarlijker wordt het wellicht nog waar hij ophoudt een persoon te zijn. Een dwingeland is dan een niet-persoon, het ontbreken van een persoon: hij is een systeem.
Godsdienstvrijheid op zich kan een systeem zijn, zoals elke andere regelgeving die naar de letter der wet kijkt terwijl ze de geest ervan in de wind slaat. De geest van de wet verbiedt hoe dan ook dat zij zichzelf zou ondermijnen. Maar het is misschien wel eigen aan tijden van corruptie, leugen, waardenloosheid en ontbinding, dat de geest allang verloren is gegaan en dat de letters een eigen bestaan leiden en aan het dansen slaan. Andermaal: mijn vrijheid eindigt waar zij de vrijheid van een ander in de weg staat, en dat geldt ook voor de vrijheid van godsdienst. De democratie hoort, zichzelf respecterend, de verkiezing van een dictator te verhinderen, ook als die ogenschijnlijk democratisch verloopt, en zo ook hoort zij de godsdienstvrijheid in te perken waar die zichzelf, bijvoorbeeld door monopolievorming, de das dreigt om te doen. Deze vrijheden rusten immers op absolute waarden - en in het gekerstende Westen zijn dat willens nillens waarden van christelijke makelij. Men dient er eens en voorgoed aan te herinneren dat de essentie van het christendom rust in de breuk die het maakt met het wraakprincipe, dat het principe van de vergelding is, hetwelke elke persoonlijke vrijheid a priori fnuikt omdat de keten van schuld en boete sowieso nooit ophouden zal. Uit de christelijke waarden zijn ook de waarheden ontsproten die wij vandaag nog als vanzelfsprekend huldigen, wat hier wil zeggen: zonder ons nog van hun oorsprong bewust te zijn. Het verband tussen, enerzijds, onze vooralsnog op handen gedragen wetenschappen en de daarmee samenhangende technologieën en, anderzijds, de onmiskenbaar revolutionaire ethische principes ons aangeleerd door Jezus Christus, is in de loop der eeuwen en onder de invloed van allerlei machten verdonkeremaand geworden, maar dit verband blijft dwingend en onmiskenbaar. Op de dag dat die eigen, bijzondere ethische principes veronachtzaamd worden, zal in eenzelfde beweging ook alles wat daarop gebouwd is in het niet verdwijnen: mét die bijzondere waarderingen zullen ook de waarheden vergaan, de wetenschappen en de technologieën, en zij zullen verkeren in hun tegendelen en de weg bereiden naar de hel.
(J.B., 22 december 2008)
18-12-2008
Conditioneren of opvoeden?
Conditioneren of opvoeden?
Het tijdperk van de reductionistische, mechanicistische conditioneringspsychologie van Skinner is gelukkig voorbij, maar het gevaar is niet geheel geweken: soms onnadenkend, soms op grond van desinformatie of ook wel vanuit een of ander fanatisme, blijven sommigen de techniek van de conditionering toepassen in de opvoeding van ouder wordende kinderen, zonder het inhumane, het rampzalige en het criminele van het gebruik van manipulatietechnieken in te zien.
Afgezien van het feit dat in de conditionering normaliter de individuele wensen van de opvoedeling centraal staan en niet het algemeen belang, is conditioneren iemands vrijheid beperken, wat slechts toelaatbaar is in omstandigheden waarin de vrijheid van personen - bijvoorbeeld kinderen - een bedreiging zou vormen, bijvoorbeeld voor hun eigen veiligheid ofwel voor die van anderen. De vrijheid van kinderen dient uiteraard sowieso te worden ingeperkt omdat hen vaak nog het inzicht ontbreekt om daarvan geheel zelfstandig gebruik te maken: de weg naar zelfstandigheid is dan ook per definitie een proces van groeiend inzicht dat bevrijdt van onkunde, onwetendheid en nog andere tekorten welke precies in de opvoeding overwonnen moeten worden. Aanvankelijk 'dwingt' men het kind om te eten, te slapen, weg te blijven bij het kookfornuis of uit de buurt van trappen en andere gevaren. Geleidelijk leert het kind de reden van al die beperkingen kennen en eenmaal het die begrijpt, zal het normaliter spontaan zichzelf leren beperken.
Conditioneren is een vorm van vrijheidsbeperking, en ze onderscheidt zich hierin van de dwang, dat ze reeds gebruik maakt van primitief en amoreel begrip: conditionering doet een beroep op al dan niet met gezagsargumenten omklede dreiging (van straf) of belofte (van beloning), wat vanzelfsprekend de tussenkomst van derden vereist. Opvoeders nemen in de plaats van het kind de (ethische, te verantwoorden) beslissingen terwijl zij dat kind dat terzake (al dan niet terecht) voor moreel onbekwaam gehouden wordt, slechts de simpele 'keuze' laten van door beloning en straf geconditioneerde gehoorzaamheid of de verantwoording door louter verwijzing naar het gezag.
Het is overduidelijk zo dat het conditioneren van kinderen die niettemin in staat zijn tot het maken van keuzen op grond van begrip, een stap achterwaarts zou betekenen in het ganse opvoedingsproces. Kinderen verdragen zo'n regressie doorgaans niettemin zeer goed op voorwaarde dat hiervoor geldige redenen voorhanden zijn, bijvoorbeeld wanneer zij deel uitmaken van een heterogene groep waarvan nog niet alle leden eenzelfde stadium van ontwikkeling hebben bereikt. Groepsregels dienen immers strak te zijn van zodra de veiligheid van al was het slechts één inzittende door een al te grote vrijheid in het gedrang zou komen. Blijft echter een geldig excuus achterwege, dan hebben 'opvoedelingen' alle redenen om zich door hun 'opvoeders' beledigd te voelen en dan zullen zij het gezag in kwestie ook weigeren te erkennen - terecht, want van opvoeding is hier geen sprake meer: tenzij uit noodzaak, is conditionering enkel passend voor dieren.
Behalve inhumaan en immoreel, is ongepaste conditionering uiteraard ook volstrekt inefficiënt in functie van de beoogde volwassenheid. Kinderen die onterecht aan (mensonwaardige) manipulatietechnieken worden onderworpen, ontwikkelen natuurlijkerwijze spontaan afweermechanismen hiertegen, aangezien zij anders worden opgezadeld met onnoemelijke frustraties. Evenals de manipulatietechnieken zelf, zijn deze afweersystemen, die louter bedoeld zijn als verdedigingsmechanismen, gespeend van alle morele overwegingen: ze worden beschouwd als "goed" als zij in staat zijn om aan de beoogde doelen te beantwoorden, welke de voorrang krijgen op vele andere zaken, omdat de persoonlijke integriteit die hier in het geding is, nu eenmaal van het grootste belang is voor het functioneren van de persoonlijkheid als zodanig. Derden die niet op de hoogte zijn van al dat achterliggende, zijn uiteraard niet in staat om een relevant en correct oordeel te vellen over een gebeurlijk deviant gedrag dat aan dergelijke zaken gerelateerd is: zij begrijpen het niet en zij kunnen het ook niet veranderen zolang zij de gronden ervan niet bevroeden. Zelfs in het geval van goed begrepen gedragsstoornissen veroorzaakt door onverantwoorde manipulaties, blijft het, gezien het beschadigde vertrouwen, zelfs voor vaklui uiterst lastig om alsnog een vorm van "genezing" te bekomen.
Uiteindelijk staat in het hele mens-zijn, en dus ook in het ganse opvoedingsproject, die ene vraag van de vrijheid centraal - en dat is de kwestie van de menselijke waardigheid: opteert men ervoor om, vanuit het maximale wantrouwen, de geringste menselijke handeling te controleren - en dit in een poging om aldus alles naar wens te doen verlopen? Of ziet men in dat die big brother-strategie geen hout kan snijden, alleen al omdat dergelijke pogingen tot mislukken gedoemd zijn wegens de zopas aangehaalde "verdedigingsmechanismen" die a priori een volstrekt amoreel karakter hebben en die, in een sneeuwbaleffect, in uiterst complexe en tenslotte volstrekt chaotische, krankzinnige regelgevingen moeten verzanden, en in de reeds door velen gedeelde Orwelliaanse én Kafkaëske realiteit? Afgezien van het voorspelbare mislukken van zo'n poging, blijft de vraag naar wat wenselijk is volstrekt onbeantwoord omdat absolute morele kaders ontbreken wegens, onder meer, onze fundamentele onwetendheid met betrekking tot de toekomst en tot de (menselijke) mogelijkheden.
Het alternatief is uiteraard dat van het vertrouwen, met name het vertrouwen in de menselijkheid van de ander, met alle nooit te elimineren risico's vandien. Een houding van angst daarentegen, voedt de zucht naar zekerheid en de nood aan vormen van verzekering die echter vals zijn omdat ze niet alleen het gevreesde buitensluiten maar tevens het betrachte. Het beeld van de bewoner van de versterkte, beveiligde en ommuurde burcht die echter, andermaal uit veiligheidsoverwegingen, zelf met een loper andermans huis naar binnen wil kunnen dringen, is dat van de ultieme psychopaat, die helaas steeds vaker opduikt omdat uitgerekend zijn ziekte hem toelaat om in een steeds hardere wereld alvast organisch te overleven. Hij onderscheidt zich niet wezenlijk van moordenaars of kannibalen. Maar wat is nog de waarde van een ontmenselijkt leven dat slechts een louter overleven is, een bestaan ten koste van precies datgene in functie waarvan alles groeit en bloeit?
(J.B., 18.12.2008)
09-12-2008
Mensenrechten en menswaardigheid
Mensenrechten en menswaardigheid
De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens bestaat 60 jaar op 10 december 2008. Dertig mensenrechten worden daarin opgesomd vanuit de overweging dat de erkenning van deze rechten noodzakelijk is en garant staat voor een betere samenleving. Met het trio "liberté, égalité, fraternité" wordt de kern van de zaak weergegeven: alle mensen zijn gelijkwaardig en vrij en ze moeten die gelijkwaardigheid en die vrijheid ook kunnen afdwingen - wat dan inderdaad moet kùnnen dankzij de broederlijkheid welke haar neerslag vindt in de genoemde verklaring, die als het ware een bijzondere wettekst op zich is. En de verklaring klinkt mooi, maar er zit misschien wel een addertje onder het gras, want die 'broederlijkheid' rijmt helemaal niet op de 'dwang' van het 'afdwingen' en de genoemde rechten kunnen niet zonder de plichten of de verplichtingen die slechts onrechtstreeks aan bod komen in deze tekst. Bovendien zijn heel wat zaken waarover de verklaring spreekt, zoals het 'verstand' en het 'geweten' waarmee we allen begiftigd zouden zijn, een beetje zweverig, om niet te zeggen onduidelijk, terwijl men toch weet dat op drijfzand geen torens kunnen worden gebouwd. Maar wat misschien nog de meeste vragen oproept: althans op het eerste gezicht, lijkt het erop dat de mensenrechtenverklaring een binnenste buiten gedraaide versie is van de christelijke plichtenleer, en als het daar inderdaad op gelijkt, dan rijst de vraag of die twee onderling gelijkwaardig zijn of daarentegen juist fors verschillend.
Om ons tot die laatste kwestie te beperken, kan inderdaad gezegd worden dat de centrale figuur in de mensenrechtenverklaring niet langer de met plichten beladen mens uit de christelijke leerstellingen is, doch de rechthebbende en, meer bepaald, het potentiële slachtoffer van een schending van zijn rechten. In het christendom gaat het om persoonlijke plichten, ingegeven door een persoonlijk geweten: de actor is de vrije persoon die al dan niet zijn geweten volgt. In het nieuwe burgerdom daarentegen gaat het om rechten waarvoor de staat garant staat: de actor is daar dan ook de staat, in de persoon van de rechter, die desnoods met geweld de toepassing van de wet of dus de rechten die in het geding zijn, afdwingt.
In dit "binnenste buiten draaien" van meer bepaald die wetten die uit de mensenrechtenverklaring spreken en die sterk moreel gekleurd zijn, gaat het inderdaad niet zomaar om een accentverschuiving doch om een wezenlijke verandering: in het geding is namelijk de vervanging van persoonlijke verantwoordelijkheid door afdwingbare wetstoepassing. De bedelaar van weleer verdwijnt uit het straatbeeld van zodra de wet aan eenieder een inkomensgarantie biedt. Op dezelfde manier beweert het ter sprake zijnde manifest er voor te zorgen dat niemand nog om respect of om vrijheid zal hoeven te bedelen omdat deze noden bij wet zullen worden gelenigd. Edoch, ergens duikt dan vanzelfsprekend die vervelende vraag op - vervelend omdat zij onoverkomelijk beledigend kon klinken - de vraag of dingen zoals "afgedwongen respect" en "door de wet gewaarborgde vrijheid" niet veeleer ondingen zijn, en dus de vraag of de ganse mensenrechtenbeweging geen slag in het water is of, erger nog, een verhuizing van de regen naar den drop.
Ergens beseffen de opstellers van de mensenrechten natuurlijk wel dat ook zij een ideaal nastreven waarvan de verwezenlijking onmogelijk verzekerd kan worden. Dat achter een overheveling van de individuele of de persoonlijke plichten naar afdwingbare rechten, een miskenning van het persoonlijke geweten schuilgaat en dus een fundamenteel wantrouwen in de menselijke persoon die aldus fel in diskrediet wordt gebracht, zou niet mogen opwegen tegen wat de hier besproken kentering in objectief opzicht kon bewerkstelligen, met name het onmogelijk maken van allerlei onrechten en onvrijheden. Maar dan rijst zeker en vast andermaal de vraag of deze stap menswaardig is als hij dan toch de menselijke waardigheid in diskrediet brengt. Kan het menselijk leven dan niet langer worden beschouwd als een leerschool van al de 'inzittenden' naar meer volkomenheid toe, en moet het zonodig gedetermineerd worden tot een perfecte inpasbaarheid in de wereld, wat uiteindelijk wil zeggen dat het beroofd wordt, niet alleen van de vrijheid om fouten te maken maar tevens van de vrijheid om de eigen beperkingen te overwinnen? Want in een wereld die het kwaad onmogelijk maakt, bestaat er uiteraard geen keuzevrijheid meer, en zal bijgevolg ook het goede - dat slechts in vrijheid kan bestaan - geheel onmogelijk zijn.
Bijna zeventien eeuwen geleden overleed op een zesde december bisschop Nicolaas van Myra in Lycië, Klein-Azië. Talloze wonderen aan hem toegeschreven leidden zo'n zeven eeuwen later tot zijn heiligverklaring en tot vandaag wordt de gemijterde man als kindervriend herdacht. Zoals alle dingen in deze tijd is ook die herdenking sterk gecommercialiseerd en het feest houdt in dat aan kinderen allerlei lekkers maar vooral ook speelgoed wordt geschonken. Uiteraard is er een rijkere sint voor de rijkere kinderen, maar wat het speelgoed betreft, treffen de armere kinderen het meestal beter omdat kinderen nu eenmaal liever spelen met lege doosjes dan met gesofisticeerde electronische apparatuur. Die laatste laat kinderen wel toe om gedurende enkele minuten de bewondering van hun onmiddellijke omgeving af te dwingen, maar van enigerlei spel is geen sprake meer: het afgewerkte product dient bijvoorbeeld om, met afstandsbediening bestuurd, over het vloerkleed te razen en het verdraagt geen verdere interpretaties vanwege de fantasie, die het aldus een domper opzet. Lege dozen daarentegen - zo bevestigen beslist alwie van die erbarmelijke electronica gespaard bleven - herbergen een schat aan mogelijkheden.
Het spel komt immers niet voort uit het speelgoed maar uit de geest van de spellustigen: zonder moeite en in een handomdraai promoveren zij prompt een rij stoelen tot locomotieven en benoemen zij elkaar tot conducteurs en reizigers. Meer dan een afspraak - "Het zij zo!" - is er niet nodig voor de creatie van een nieuwe werkelijkheid welke alleen de participanten aan het spel kunnen kennen en ervaren. De geniale dramaturg, Lars von Trier, heeft deze inzichten met alle succes toegepast in creaties zoals Dogville: de toeschouwer heeft geen decor nodig, het volstaat dat hij aanvaardt dat een krijtlijn een muur vertegenwoordigt, zoals het ook volstaat dat hij - voor de duur van het spel - aanvaardt dat de mensen op de planken met hun rollen samenvallen.
Mensen spelen beslist om velerlei redenen, maar de uiteindelijke drijfveer ligt wellicht hierin dat het spel verkieslijker is dan de naakte werkelijkheid, zoals ook letterlijk het aangekleed-zijn geprefereerd wordt boven de naaktheid. Mensen worden niet geboren met kleren aan en evenmin luisteren zij uit zichzelf naar een naam: de naamgeving luidt het spel in dat zich met het leven zal verweven; het is een eerste afspraak en meteen een eerste speldaad, het toekennen van de simpele rol "er te zijn".
Misschien is een bestaan zonder spelelementen nu eenmaal ondraaglijk of zelfs onmogelijk voor mensen of voor hoger ontwikkelde zoogdieren in het algemeen, want betekenistoekenningen kunnen, behalve louter franjes, ook katalysatoren voor de communicatie zijn of voor de onderlinge samenwerking. Afspraken naleven is wat fair-play betekent, maar de adder hier onder het gras bestaat in het verlies van de juiste proporties: in het hardnekkige afdwingen van ernst voor wat uiteindelijk slechts spel is én in het met een spelgeest omhullen van heel ernstige zaken, liggen de kiemen van een algehele desintegratie.
Religie kan principieel misschien voor heel wat mensen het leven aangenamer maken omdat het perspectieven biedt die verder reiken dan het jammerlijk onrechtvaardige graf waarin men vaker onvoorzien door dom toeval in een handomdraai terecht komt, maar het doden of zelfs maar het van zijn vrijheid beroven van een mens om aldus, zoals men dat toentertijd zo mooi kon zeggen, hem tegen zichzelf te beschermen en zijn ziel te redden, is evenzeer een aanfluiting van de rechtvaardigheid, het is gewis een stap te ver, het is waanzin of misdaad. Van eenzelfde soort van criminaliteit is sprake waar maatschappelijke of politieke wetten, afspraken of rolpatronen zich verheffen boven het leven zelf, zodat iemand dan pas als mens wordt erkend als hij eerst over een burgerlijke identiteit beschikt. Papierlozen zijn niet ingeschreven in het zichzelf zo groot wanende spel van het burgerschap en zij kunnen derhalve geen aanspraak maken op enigerlei vorm van menszijn of zelfs van gewoon bestaan: hun bestaan vloekt met de maatschappelijke speltheorie die blijft zweren bij de middeleeuwse slogan dat "wat niet in de boeken staat, ook niet in de wereld kan bestaan": "Quod non est in scriptis (/Scriptis), non est in mundi".
Ernst en spel: geen van beide kan het monopolie opeisen over het bestaan en hun coëxistentie is een moeilijke evenwichtsoefening, een soms bizarre koorddanserij. Er is principieel niet zo heel veel materiële werkelijkheid nodig om een spel op touw te kunnen zetten, dat leren ons telkenjare weer de arme kinderen die met lege dozen Sinterklaas blijven vieren: aldus voegen zij onophoudelijk wonderen toe aan de vele mirakelen die deze heilige man verrichtte, uitgerekend voor de armste kinderen. En misschien is dat nog het grootste wonder van allemaal: dat het meest fantastische spel als bij toverslag gespeeld kan worden met alleen maar lege dozen en voor de rest een heel klein beetje goede wil.
(J.B., 01.12.2008)
23-10-2008
Het klatergouden kalf
(1) Het klatergouden kalf
Positivisten zien niet in dat de markteconomie een recent en tijdelijk verschijnsel is. Markteconomie is productie - niet in functie van de directe behoeftebevrediging, maar wel in functie van de verkoop (op een markt). En als verkoop het doel is, gaat de ruilwaarde van de waren primeren op hun gebruikswaarde: het geld verwordt van middel tot doel, maar het heeft dan uiteraard nog slechts zin als het door zijn bezitter kan vermeerderd worden, en zo ontstaat... het kapitalisme. Ernest Mandel, analyst van de marxistische economie, haalt in dit verband de ironische zegswijzen aan van de goede schoenmaker die blootvoets gaat en van de bakker die geen brood heeft...
In een kapitalistisch bestel beschermt de wet niet zelden koelbloedige 'moordenaars': als er twaalf broden voor twaalf hongerigen voorhanden zijn, en ze worden per opbod verkocht, dan heeft wie dat kan betalen het recht om alle twaalf de broden op te kopen en ze vervolgens te vernietigen, ook als dit de dood van de hongerigen tot gevolg heeft. Het kapitalisme slaat geen acht op de noden van een mens, het rekent slechts in termen van schuld en boete. In die zin is het ook Joods, oud-testamentisch of dus geheel onchristelijk en in die zin moreel achterlijk: het wil "een oog voor een oog, een tand voor een tand". Het kapitalisme is strijdig met de geest van de Universele verklaring van de mensenrechten, die op ethische gronden immers niet duldt dat mensen afgerekend worden op eigenschappen waaraan zij verdienste noch schuld hebben: tot die eigenschappen behoren immers de natuurlijke behoeften en de algemeen menselijke noden.
Dat de markteconomie in al haar perversiteit niét de normale manier van handel drijven onder mensen is, en dat het aldus een zeer tijdelijk verschijnsel is wanneer het ruilmiddel zich tot doel verheft om dan al wat waarde heeft aan zich ondergeschikt te maken - met allerlei ontwaardingen, vernielingen en onschatbare maatschappelijke inefficiënties tot gevolg - begint wellicht te blijken nu het geldwezen in al zijn bedrieglijkheid wordt tentoon gesteld: het gouden kalf, ontdaan van alle franjes, een nasleep van ellende achter zich latend, maar in zijn ondergang nu misschien eindelijk verslagen door het licht van de waarheid...
Als wereldwijd de banken overkop gaan, welke niets anders vertegenwoordigen dan het bezit der rijken waarmee zij zonder hoeven te werken rijk kunnen blijven, wat wil zeggen dat zij met hun bezit de armen arm kunnen houden, en als die ineenstorting het gevolg blijkt van een ongeremde hebzucht welke zich vertaald heeft in leugen en bedrog, dan betekenen die feiten niets anders dan het achterhaald worden van de leugen door de waarheid. Wanneer bovendien, eveneens wereldwijd en in onderlinge samenspraak, de regeringen ternauwernood de banken overnemen, betekent zulks niets anders dan het begin van het einde van het privékapitaal en tevens het begin van een einde aan de woekeringen die voordien voor 'vrijheid' wilden doorgaan. Het gouden kalf, dat intussen van klatergoud gebleken is, heeft zich verstrikt in zijn eigen netten en deelt nu in het lot van de wilde planten en dieren van weleer: het kan nu worden gedomesticeerd. Sommigen zien hierin zeer zeker het begin van het allang aangekondigde wereldcommunisme.
We weten immers allemaal dat kapitalistische economieën zot gaan draaien vanaf het ogenblik dat zij met groeien moeten ophouden. Zolang bedrijven kunnen blijven uitbreiden, lijkt er geen vuiltje aan de lucht, en overijverig verdoezelen ze dan ook de wetenschap dat een beperkt aantal consumenten gekoppeld aan een steeds toenemende productie, op een goede dag tegen de grens van de 'overproductie' aan zal varen. Die dag is misschien al in zicht, de overproductie een feit, de verdoezelingen zijn alvast onmiskenbaar. En als het klatergouden kalf overkop gaat, dan ook alles wat zijn bedrog in het kielzog heeft, zijnde de grote variëteit aan contraproductieve werktuigen en technieken waarop Ivan Illich sinds vele decennia nauwgezet en herhaaldelijk de aandacht heeft gevestigd. De auto zal beslist verdwijnen van zodra zijn ruilwaarde verdwijnt, want alleen zij hoefde te liegen om zichzelf in stand te houden: niets blijkt immers zuiniger energie te leveren dan het 'primitieve' biologische 'mechanisme' dat toelaat dat een trekvogel tweeduizend kilometer door de luchten reist met als enige brandstof een paar gram vet. En ik zal die zin nog eens herhalen omdat al te vaak gebleken is dat waarheden die niet genoeg herhaald worden slechts een slag in het water zijn, wat zonde is: de auto zal verdwijnen van zodra zijn ruilwaarde verdwijnt, want alleen zij hoefde te liegen om zichzelf in stand te houden. Niets blijkt zuiniger dan het 'primitieve' biologische 'mechanisme' dat toelaat dat een trekvogel tweeduizend kilometer door de luchten reist met als enige brandstof een paar gram vet!
Uiteraard zal niet alleen de auto verdwijnen: elk 'gesofisticeerd' werktuig dat men zich in de voorbije paar eeuwen als een onmisbaar product van de vooruitgang van de technologie heeft laten aanpraten, deelt in het lot der eindigheid waarin alle leugens delen: van de vaatwasmachine en de elektrische citroenperser tot en met de instituten die geacht worden onze gezondheid te reguleren, onze opvoeding, onze cultuur en zo meer. Al die zaken immers zijn overbodig en, bovendien, schadelijk: ze zijn ons aangepraat, niet omdat ze nuttig waren voor de koper, doch alleen omdat ze hun verkoper rijker konden maken. Ze hebben slechts een ruilwaarde gehad, nimmer enige verbruikswaarde. Zeer in tegendeel hebben zij hun gebruikers slechts belemmerd in hun doen. De auto heeft zich geprofileerd als tijdbespaarder, maar al zijn bezitters hebben moeten ondervinden dat zij dagelijks vele uren moesten werken om op de dagelijkse verplaatsingen enkele minuten uit te kunnen sparen. Velen reden per auto naar het werk om dan met hun loon die auto af te betalen en allen staan ook in de file en delen in het lot van de kettingroker die eigenlijk vier keer minder kankerverwekkers in zijn longen krijgt dan de 'file-fiel', om een term van de Vlaamse dramaturg Dirk Biddeloo te gebruiken. Want een echte liefhebber van files moét men zijn als men ondanks al de hier opgesomde en nog vele andere nadelen blijft volharden in het scanderen van de slogan: "Mijn auto, mijn vrijheid!"
Edoch, niet alleen de auto maar dus àlle zogenaamde cultuurproducten welke door het kapitaal zijn voortgebracht - of beter: door het bedrog dat met de hebzucht samenhangt - lopen op hun laatste benen, en wellicht keren wij terug naar de tijd van paard en kar. Onmogelijk, zegt u? Ha, noodzakelijk zal het wezen...
(J.B., 15 oktober 2008)
(2) Van ruilmiddel tot god
Geld: het is verworden van middel tot doel, van ruilmiddel tot einddoel - of is dat onmogelijk? Kenner van de marxistische economie, Ernest Mandel, wijst er ergens op dat als geld een doel wordt, dit onmogelijk is tenzij zijn bezitter het kan vermeerderen. Geld op zich is inderdaad niets: het dankt zijn zin aan het feit dat men er wat kan mee doen. Geld oppotten om het nooit te gebruiken is volstrekt zinloos... tenzij de bezitter met zijn geld een of ander spel gaat spelen. Er is immers de werkelijkheid en er is het spel - noem dat voor mijn part "de werkelijkheid van het spel" - maar daarbuiten is er niets meer. Mét zijn ruilwaarde verliest het geld elke werkelijkheidswaarde, en dan kàn het nog slechts betekenis hebben in een spel. Een absurd spel weliswaar, want een spel dat de geldbezitter speelt met zichzelf - en uiteraard met zijn geld... voor zover een mens met papier spelen kan - maar op andere personen heeft wat hij doet dan geen betrekking meer.
Geld haalt zijn enige betekenis uit het feit dat men het ooit kan uitgeven, en de aantrekkingskracht van geld komt daar rechtstreeks uit voort: geld is macht, het is potentie of mogelijkheid. Reeds Aristoteles worstelde met het probleem van potentie en actualiteit - 'krachten' die zich onderling net zo mysterieus verhouden als massa en vorm of als vrijheid en verplichting.
Geld is pas geld omdat het kàn uitgegeven worden maar tegelijk moét geld ook worden uitgegeven teneinde zijn eigenlijke werking te kunnen uitoefenen. Edoch, door zich te manifesteren verliest het ook zijn waarde. Het geld manifesteert zich pas ten koste van zichzelf - zo zou men kunnen stellen, want eenzelfde persoon kan eenzelfde muntstuk geen twee keer uitgeven. En die eigenschap heeft het geld dan gemeen met nog een andere zaak, namelijk... met de leugen.
De waarheid kan men eenmaal vertellen en daarna nogmaals, een derde keer en een eindeloos aantal keren: zij blijft immers van kracht, ze blijft onderrichten wie haar aanhoort. De leugen daarentegen kan principieel slechts eenmaal worden verteld - omdat ze uitsluitend onder de mom van de waarheid kan worden verteld - wat onwaar is, is immers niet waard aanhoord te worden . Eens de leugen gesproken werd - uiteraard met de bedoeling anderen te misleiden - kan ze, nadat ze haar kwaad heeft aangericht, principieel door om het even wie weerlegd worden, en is geen mond meer veilig die haar nog durft uit te spreken. De leugen verliest haar kracht door haar gebruik, ze wordt ontwaard van zodra ze benut wordt, ze manifesteert zich ten koste van zichzelf en daar kraait dan ook geen haan meer naar want, in fel contrast met de waarheid, is zij een middel en geen doel. Meer bepaald is zij een middel om macht uit te oefenen over anderen. "Op een ongeoorloofde wijze", zo hoor ik iemand daaraan toevoegen, maar stelt men zich wel eens de vraag of het ooit geoorloofd kàn zijn om zijn macht over derden te doen gelden? Met geld, zo zal iemand nu misschien antwoorden? Welnu, dan heeft men het ons inziens bij het verkeerde eind, want macht uitoefenen over derden is volstrekt immoreel als het niet om de macht der waarheid gaat, en bovendien kan machtsuitoefening niet worden verschoond met het feit dat zij systematisch of door iedereen wordt toegepast.
Edoch, is deze invalshoek die het geld uitsluitend aan de leugen koppelt, niet al te zwartgallig? Immers, wordt bijvoorbeeld ook voedsel niet ontwaard door het op te eten? Wordt de tijd niet gedood door hem te gebruiken? Sluit de liefde voor een mens het huwelijk met alle anderen niet uit?
Maar deze vergelijkingen snijden helemaal geen hout. Het mechanisme van potentie en actualisering - de mogelijkheid en zijn uiteindelijke benutting - is niet zo eenvoudig als dat wel kon uitschijnen. Reeds in de eerste hoofdstukken van het bijbelse boek Genesis wordt men zich daarvan bewust, met name als daar blijkt dat de menselijke gehoorzaamheid aan het goddelijke verbod om van de boom van de kennis te eten, van kracht is en haar vruchten afwerpt precies omdàt en zolang als zij zich niet manifesteert. Van zodra de mens het verbod overtreedt en in weerwil daarvan ook daadwerkelijk van de appel eet, blijkt klaar en duidelijk dat het verbod geen extern onderwerp had buiten zichzelf: de overtreding blijkt haar eigen bestraffing en een manifestatie kan niet anders dan een overtreding zijn: de ongehoorzaamheid. De gehoorzaamheid daarentegen moest uiteraard geheel ongemanifesteerd blijven.
Op dezelfde manier is de waarheid vanzelfsprekend en hoeft ze eigenlijk niet gezegd te worden zolang als er geen kwaad bestaat dat over haar licht een schaduw van onvanzelfsprekendheid probeert te werpen. Eenzelfde vanzelfsprekendheid heeft het voedsel, dat weliswaar wordt opgebruikt door het te eten, doch dat als zodanig onuitputtelijk is omdat de natuur die het voortbrengt, essentieel regeneratief is en het principieel eindeloos kan blijven voortbrengen. Hetzelfde geldt voor de liefde, die men principieel aan allen kan toedragen, precies omdat zij waar is en als zodanig onuitputtelijk. En de tijd glijdt enkel door de handen van diegenen die hem tellen alsof hij gelijk was aan het geld. Edoch, Augustinus indachtig, is, althans voor God, een dag zoals de eeuwigheid. Het kan dus wel degelijk worden gezegd dat het geld datgene gemeen heeft met de leugen dat het eindig is, uitputtelijk en zeker niet regeneratief zoals het leven maar daarentegen onvruchtbaar, dor en doods.
De vermeende vruchtbaarheid die aan het geld wordt toegedicht, is feitelijk even bedrieglijk als het wezen zelf van het geld, dat enkel bestaat op grond van afspraken... die alleen maar nageleefd worden uit dwang en die overtreden zúllen worden van zodra die dwang om de een of andere reden wegvalt. Het beleggen van geld bij een bank wordt vergeleken met het zaaien van graan op een akker, maar die voorstelling is hoogst verfoeilijk en leugenachtig: geld vermenigvuldigt zichzelf niet, het leeft immers niet, en banken zijn geen vruchtbare akkers. Akkers schenken hun rijke bodem aan het graan en laten het op die manier ook groeien, maar munten zijn geen graantjes en banken geven niet omdat ze alleen maar worden opgericht omwille van zichzelf: niet om te geven maar om te ontnemen. De gehele voorstelling van het bankwezen, de kredietinstellingen, de beleggingsmogelijkheden en alles wat daarmee te maken heeft, is een fantoom dat zich bedient van de vormen van het levende, maar dat in wezen nog doder is dan het stof en de stenen. En het bankwezen is niet zomaar doods: het zuigt bovendien het leven uit zijn misleide klanten weg, die zich immers ten dienste stellen van wat een middel hoort te zijn.
Maar wat gebeurt er wanneer mensen zichzelf tot slaaf maken van hun eigen middelen dewelke eerst tot doel werden verheven - weliswaar tot een doel in een welbepaald spel? Aan het middel wordt dan veel te veel lof betuigd en aan de mens des te minder, niettemin het middel eigenlijk tot zijn dienst hoort te staan. Het middel is dan eigenlijk een ander doel gaan dienen dan zijn oorspronkelijke doel, namelijk de mens, die dat middel in zijn bezit heeft: het geld is niet langer een middel waarmee men waren tegen andere waren ruilt, maar veeleer is het een middel waarmee men anderen (dan zichzelf) (aan dit middel) onderwerpt.
Want bij het onderwerpen van zichzelf aan zijn middelen houdt het geldspel vanzelfsprekend niet op: wie slaaf is geworden van zijn fortuin, verdraagt ook niet langer dat anderen dit niét zijn, en hij dwingt die anderen in het gareel van het spel dat hij heeft bedacht en onder het toeziend oog van de god die hij nu zelf aanbidt. Want zoals met een godsdienst gaat het ook met de cultuur van het gouden kalf: wie het kalf aanbidt, wil dat ook anderen dat doen, hij wil zieltjes winnen, want hij verdraagt de vrijheid van de anderen niet, omdat de vrijheid van de anderen zijn eigen slavernij te kijk stelt. Hij wil nu voor zijn 'godsdienst' het alleenrecht en daarin wil hij de opperpriester zijn, de hoogste gunsteling van de enige 'god', met alle anderen onder zich. Een andere manier om dit absurde spel alsnog enigszins geloofwaardig en ongestoord te kunnen spelen, is er immers niet.
Anderen onderwerpen aan de eigen macht, is sowieso immoreel en ontoelaatbaar, daarom ook is er een tussenpersoon nodig en dient men een god uit te vinden voor wie elkeen moet knielen. Als men dan zelf de gunsteling wordt van die god, is dat vanzelfsprekend mooi meegenomen, want dan verkrijgt men de positie die eerst onmogelijk was, namelijk met alle anderen onder zich en toch zonder dat vervelende ethische bezwaar inzake de onderwerping van anderen aan zichzelf. De creatie van de godheid dient wel geloofwaardig te zijn: vandaag volstaat een door zijn omvang imponerend beeld niet meer en rest alleen een god die men echt niet missen kan. En in het huidige maatschappelijke verkeer is dat inderdaad het simpele ruilmiddel zonder hetwelke men binnen de kortste keren honger lijdt en kou en dorst... Alleen wie het leed en de dood tarten, kunnen nu nog atheïst zijn.
(J.B., 23.10.2008)
11-10-2008
Racisme, recht en natuur
Racisme, recht en natuur
Sinds men ijvert voor de mensenrechten, bestaan er mondiaal inspanningen om het racisme met gerichte wetgevingen in te dijken. Racisme veroordeelt mensen op grond van hun ras - en in een bredere betekenis zijn hier ook de huidskleur, de nationaliteit, de etniciteit, het geslacht en de seksuele voorkeur in het geding. Racisme is uiteraard moreel verwerpelijk: niemand immers heeft verdienste of schuld aan bijvoorbeeld zijn geslacht of zijn huidskleur. Bovendien is het ene ras principieel niet menselijker of onmenselijker dan het andere. Zelfs indien er interraciaal kwalitatieve verschillen waren, dan zou dit niets ter zake mogen doen, maar de praktijk leert ons iets anders: de hogere dieren eten de lagere op, de eventueel 'beteren' binnen een soort vegeteren op hun 'mindere' soortgenoten.
Racisme leidde in het verleden vaker tot vervolging en tot volkerenmoord, denk aan de concentratiekampen onder Hitler, de vervolging van minderheidsgroepen zoals joden, zigeuners en homoseksuelen, het apartheidsregime in Zuid-Afrika, de Afrikaanse stammenoorlogen, de strijd om burgerrechten voor zwarten in de Verenigde Staten en zo meer. Racisme frustreert de uitgeslotenen die, vanuit een verdeel- en heerspolitiek, tegen elkaar worden opgezet, wat de uitbuiting nog meer in de hand werkt.
Racisme is verwerpelijk en het achterstellen van bijvoorbeeld zwarten op blanken wordt heden dan ook algemeen veroordeeld en als zijnde immoreel erkend. Maar wat gezegd van de binnenste-buiten gedraaide verschijningsvormen van het racisme, zoals bijvoorbeeld de nationale trots? Want fierheid over de natie waartoe men behoort, wordt wél geduld. Zijn de trots op zijn mannelijkheid, zijn nationaliteit of zijn ras, geen verkapte en daarom ook bijzonder gevaarlijke vormen van racisme?
Kan men blij zijn een man te zijn, zonder tegelijk vrouwen wat meewarig te benaderen? Want wie liever een man wil zijn, kan dat toch slechts willen als hij tegelijk liever géén vrouw wil zijn. En als men blij is met zijn man-zijn omwille van het feit dat vrouwen het zoveel moeilijker hebben in de samenleving: verraadt zo'n blijdschap dan niet tevens enigerlei onwil om op te komen voor gelijke rechten voor àlle mensen? Kan men pronken met zijn afkomst zonder tegelijk de afkomst van welbepaalde anderen te misprijzen? Kan men dankbaar zijn jegens God omwille van zijn eigen normaliteit, als men niet tegelijk de abnormaliteit van anderen verfoeit? Is het immers niet die verfoeiing die - weliswaar verkapt doch geheel onverminderd - aan de grondslag van die dankbaarheid gelegen is? Kan men lofbetuigingen uiten aan het adres van de vooraanstaanden, zonder tegelijk de achterkomertjes te bejammeren? De vraag is klaarblijkelijk heel dringend, of wij met onze zogenaamde volmaaktheids- en vooruitgangsideeën niet op een verschrikkelijk dwaalspoor zijn beland.
In wat andere bewoordingen kan men vaststellen dat zich in de samenleving van vandaag bewegingen voordoen die, als men ze in het volle daglicht plaatst, onderling onverenigbaar blijken. Dat het bestaan van die elkaar uitsluitende tendensen een maatschappij grondig kunnen en ook zullen ontwrichten, lijkt aan geen schijn van twijfel onderhevig. De ene beweging bestaat in het afkeuren van discriminaties, de andere beweging moedigt het discrimineren aan. De eerste is erop gericht om onrecht te bestrijden, want het is onrecht als mensen achtergesteld worden op grond van omstandigheden die zij niet zelf gekozen hebben, en de andere wil niets liever dan de beteren van de rest te kunnen onderscheiden. En alsof dat probleem nog niet lastig genoeg was, komt daarbij ook nog de bij sommigen steeds prangender twijfel omtrent het feit of de mens wel beschikt over zoiets als een vrije wil, met andere woorden: of er überhaupt omstandigheden bestààn waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt.
Het antwoord op deze laatste, zeer vervelende vraag luidt vanzelfsprekend dat zo'n omstandigheden hoe dan ook moéten bestaan en dat verantwoordelijkheden moéten gedragen worden omdat antwoorden moéten gegeven worden, hoe absurd deze gebeurlijk ook mogen klinken. Mensen moéten verondersteld worden een vrije wil te hebben omdat anders de beloningen en de bestraffingen waarmee men gelooft het lot van de mensheid te kunnen bepalen, op niets meer slaan, en het rechtssysteem in de mist verdwijnt. Als mensen niet veroordeeld werden om personen te zijn met een eigen, onvervreemdbare en principieel onveranderlijke identiteit, dan waren zij niet langer mensen. Het is niet zozeer het geval dat er geen orde is zonder God: het lijkt veeleer andersom zo te zijn dat er geen God kan zijn zonder orde. En die orde moet worden afgedwongen, precies zoals de wevers van weleer de orde afdwingen van hun gigantische legers hevels die elk een eigen draad in zijn gewenste baan houden, teneinde allemaal samen en vrijwel om de haverklap, een gigantisch, kleurig tapijt te kunnen voortbrengen.
Racisme is moreel verwerpelijk omdat het mensen veroordeelt op grond van eigenschappen die zij weliswaar hebben maar waarom zij zelf niet hebben gevraagd en waarvoor ze dus geen verantwoordelijkheid dragen. Men mag een linkshandige niet op de kneukels slaan, katholieke schooljuffrouw van veertig jaar geleden: ook niet als sommigen geloven dat de linker hand, de manu sinistra of de hand van de duivel is. Men mag mensen niet straffen omdat hun prestaties beneden die van het gemiddelde zijn - en met deze klacht richte men zich tot de geachte concurrentiemaatschappij die als vanzelfsprekend mensen verloont volgens de door hen geleverde prestaties en niét volgens de inspanningen die zij leveren. De kerk én de kapitalistische samenleving die op concurrentie drijft, schenden allebei de mensenrechten. Ook dienen mensen niet te krijgen wat zij zogezegd 'verdiend' hebben, doch wel wat zij nodig hebben, want geen mens heeft schuld aan zijn eigen behoeftigheid, zoals ook niemand schuldig is aan al zijn andere aangeboren tekorten: samenlevingen die pleiten voor de mensenrechten maar die tegelijk toelaten dat burgers worden verloond volgens hun prestaties, maken zich schuldig aan de hoger genoemde innerlijke tegenspraak: zij streven immers tegelijkertijd geheel tegenovergestelde zaken na, en zullen daaraan vroeg of laat waarschijnlijk ook ten onder gaan.
De kaarten inzake de zogenaamde 'mensenrechten' liggen niet zo simpel als de media het ons dikwijls willen doen geloven: tot spijt van wie het benijdt, wil de levende natuur vooruit, zij is zeer selectief en gunt slechts aan het beste overlevingskansen terwijl alles wat mankementen vertoont, genadeloos wordt afgebroken. Op de keper beschouwd, is een alternatief ondenkbaar aangezien dit de natuurlijke wet van het zelfbehoud zou tegenspreken, en menselijke samenlevingsvormen neigen er dan ook toe om dit natuurlijke model, mét zijn onverbiddelijkheid, zo goed als mogelijk na te bootsen teneinde zelf op gunstige overlevingskansen te mogen hopen. De enig mogelijke tegenbeweging zal dan ook onvermijdelijk tegennatuurlijk zijn: ze komt van de kant van de religie, meer bepaald vanuit de hoek van het christendom. Een soortgelijke paradox als deze die naar verluidt ooit leven deed ontstaan uit de dode stof en die aldus de entropiewetten als het ware op hun kop zette, blijkt zich te herhalen met de intrede van het christendom dat immers de wetten van het zelfbehoud vervangen wil door die van de liefde en de zelfopoffering. Ook deze beweging, die alvast tegengesteld lijkt aan de natuurlijke, wordt door een gedeelte van de maatschappelijke organisatie nagebootst en zij wordt aldus samen met het concurrentiebeginsel in de wetgevingen geïntegreerd - zoals gezegd: een innerlijke tegenspraak teweeg brengend die op den duur de maatschappij zal ondermijnen. Tenzij het hier voor een keer niét om een destructieve tegenspraak zou gaan maar veeleer om een samengaan van antagonisten welke een misschien wel vernieuwende dynamiek op gang konden brengen.
Het blijft helaas vooralsnog allemaal giswerk en koffiedik kijken wat de klok slaat. De oplossing van het probleem zal alvast veel en bijzonder veel méér inzet vergen dan wat we vandaag gewend zijn: oppervlakkige debatjes, meninkjes van individuutjes of politiek gekleurde slogans kunnen we best missen; een wetenschappelijke benadering van het probleem is nodig, wil men de scherven voor zijn. En scherven zullen er ongetwijfeld zijn als het ganse systeem breekt onder de spanning van elkaar tegenwerkende krachten. Voorlopig lijkt het aangewezen om de beide bewegingen te bewaren op een veilige onderlinge afstand, totdat eventueel concrete oplossingen in de maak zijn...
Een beloning versterkt gewenst gedrag en een straf doet hetzelfde door de motieven voor ongewenst gedrag onrechtstreeks tegen te werken. Problemen zijn quasi onmogelijk waar iedereen als het ware aan hetzelfde zeel trekt, maar in de werkelijkheid en in het bijzonder in het maatschappelijke leven, trekt men vaak naar verschillende kanten tegelijk en dan rijst de vraag naar (het bestaan van) het objectief wenselijke, het absoluut goede of datgene wat de oppervlakkigheid van de markt van vraag en aanbod overstijgt - met andere woorden: de vraag naar de mogelijkheid van niet geconditioneerd gedrag. Heeft Skinner gelijk waar hij stelt dat elk gedrag uitsluitend gestuurd wordt door beloning en straf, of bestaat er daarentegen wel degelijk keuzevrijheid?
We zien bijvoorbeeld dat, enerzijds, de natuurlijke en, anderzijds, de sociale conditioneringen elkaar niet altijd overlappen: de natuur beloont bijvoorbeeld het eten van varkensvlees, meer bepaald doordat dit voedsel het eigen lichaam sterker maakt, terwijl bepaalde culturen de consumptie van dit vlees verbieden en bestraffen, namelijk door de overtreders van dit verbod hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks fysiek te treffen. Dat het (natuurlijke) "recht van de sterkste" overheerst wordt door een maatschappelijk rechtssysteem dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan het menselijke gelijkheidsbeginsel uit een christelijk geïnspireerde cultuur, kunnen wij meestal wel beamen omdat wij ons spontaan identificeren met de zwakkere die we in de praktijk ook meestal zijn; maar waar een maatschappelijk concurrentiesysteem de natuurlijke, groepsgebonden solidariteit wil verdringen, rijzen ernstige vragen naar de wenselijkheid van maatschappelijke concurrentie. Van het laatst genoemde systeem, bijvoorbeeld, teert het succes meestal op de illusie dat er, mits geloof en volharding, in elk van ons een overwinnaar schuilgaat, zoals dat bij uitstek wordt voorgehouden in de zogenaamde "American dream".
Het vreemde is dat bij uitstek de beginselen van de christelijke ethiek, die dan toch onze westerse cultuur schragen, tegengesteld blijken aan heel wat al dan niet vermeend natuurlijke en vaak ook maatschappelijke beginselen. Zo blijkt de christelijke naastenliefde vaker niet alleen in strijd met het natuurlijke recht van de sterkste, maar tevens met het liberaal-maatschappelijke concurrentiebeginsel. Uiteraard komt Skinner met zijn concitioneringstheorie flink in de problemen waar menselijke handelwijzen naar het christelijke voorbeeld, zich inderdaad blijken te handhaven volstrekt onafhankelijk zowel van natuurlijke als van maatschappelijke conditioneringen. In vele gevallen zijn maatschappelijke beginselen christelijk geïnspireerd, maar waar zij zich uitsluitend beroepen op het solidariteitsbeginsel, dreigen zij vroeg of laat te verzanden in maatschappelijke uitsluiting omdat, uiteindelijk, de solidariteit zonder meer het (uitgebreide) egoïsme niet wezenlijk overstijgt. Dat laatste laat zich illustreren in de toenemende 'kieskeurigheid' van bij uitstek ziekenfondsen maar ook van andere verzekeringsinstellingen, meer bepaald bij de recrutering van nieuwe klanten - een kieskeurigheid welke feitelijk volkomen georiënteerd wordt door economische maatstaven, meer bepaald door het rentabiliteitsprincipe, dat wezenlijk voorbijschiet aan de ultieme bestaansreden zelf van die instellingen. Immers, terwijl ze de maatschappij voorhouden dat zij de rechten van de zieken dienen, trachten deze instituten de behoeftigen feitelijk uit de zorg, die hun bestaansreden vormt, te weren precies omdàt zij niet economisch rendabel zijn. Zij houden voor de niet-rendabelen te helpen terwijl zij hen feitelijk uitsluiten.
De mogelijkheid van een absolute oriëntatie blijkt noodzakelijk teneinde te kunnen ontsnappen aan relativismen die in de praktijk zelfs niet in staat blijken om de eigen beperkte doelstellingen te realiseren omdat zij, precies vanwege de miskenning van absolute waarden, tegendoelmatig worden. Systemen die zich wars van objectieve waarden willen handhaven, zijn wezenlijk blind voor waarden en derhalve ook voor (de waarde van) de waarheid: het zijn leugens en zij tonen zich ook aldus waar zij zichzelf ronduit tegenspreken.
Een beloning of een loon extern aan een handeling en haar gevolgen, kan in feite niet anders dan conditionerend bedoeld zijn, precies omdat zij geen enkel causaal verband heeft met de handeling als zodanig: haar verband is gefabriceerd door iemand die de conditionering nastreeft, iemand die met een eigen snoepwinkel wenst tussen te komen in de natuurlijke, maatschappelijke of nog anderssoortige ketens van oorzakelijkheid. Stel dat ik een portret van iemand teken: ik trek een eerste lijn, een omtreklijn. Ik beschouw vervolgens aandachtig wat ik getekend heb: is de lijn lang genoeg? Is de boog correct? Is de lijndikte zoals gewenst? Moet er ergens wat verbeterd worden? De feed-back is afkomstig van mijn eigen kritische blik, en op grond daarvan ga ik door met het portret. Maar stel dat ik na het trekken van een eerste lijn, een beloning ontvang, of een bestraffing - geen akkoord en ook geen kritiek van het eigen oog of van dat van een meester-tekenaar, doch een geheel aan mij externe respons. Welnu, dan is het duidelijk dat deze slechts de bedoeling kan hebben mijn werk naar zijn hand te zetten, en dus van mijn hand bezit te nemen.
Dit voorbeeld mag dan al vergezocht lijken, het is de algemene gang van zaken telkenmale het werk van - in dit geval - een kunstenaar begeleid wordt door gedachten van bijvoorbeeld louter economische aard: een schaduw die te fel is om schoon te kunnen zijn, wordt niettemin geduld omdat hij modieus oogt, en een toemaatje aan erotiek die de schoonheid in feite aantast, moet de koper op bestelling paaien - een mens leeft tenslotte niet van schoonheid alleen. Algemeen geldt dan dat de (externe) beloner-bestraffer wezenlijk een manipulator is, iemand die het beoogt om het bestuur over het gedrag van anderen over te nemen, en dus iemand die anderen in zijn bezit wil nemen en die hen wil instrumentaliseren.
Bestraffing als manipulatietechniek is ongeoorloofd, beloning daarentegen kan bezwaarlijk als misdadig beschouwd worden omdat de verantwoordelijkheid voor de gevoeligheid voor beïnvloedbaarheid door beloning geacht wordt bij de eventueel gemanipuleerde zelf te liggen - hij behoudt hier tenslotte de vrijheid om al dan niet afstand te doen van zijn eigen, innerlijke motivatie, wat niet zomaar kan gezegd worden in het geval dat iemand zich door (fysieke) bestraffing of pijniging in zijn keuzevrijheid bedreigd of beperkt weet. Maar het allergrootste 'ongeluk' van conditionering bestaat in de beide gevallen (namelijk zowel in het geval van beloning als in dat van bestraffing), namelijk in de zelfvervreemding die er het gevolg van is.
Zelfvervreemding ingevolge externe beloning of bestraffing bestaat hierin dat het slachtoffer ervan de eigen, innerlijke beweegredenen voor zijn handelingen opzij zet en zich voortaan door die externe conditionering laat besturen. Wanneer wij handelen vanuit eigen, innerlijk motieven, dan handelen wij meestal redelijk, wat wil zeggen dat wij onze eigen doelstellingen kennen, doorgronden en er ook in volledige vrijheid voor kiezen. We doen dan iets zus en niet zo omdat we de consequenties van onze daden vatten, en het is via de anticipatie van de consequenties van ons gedrag dat we dat gedrag zelf in handen hebben. Op het ogenblik echter dat beloningen en/of bestraffingen welke niet van onszelf afkomstig zijn, richtinggevend worden voor ons doen en laten, hebben we in feite reeds forfait gegeven met betrekking tot onze zelfstandigheid terzake: de besturing van ons gedrag werd dan uit handen gegeven aan vreemde entiteiten, wat de facto inhoudt dat we dan blind handelen met betrekking tot ons eigen gedrag en dat we gemanipuleerd worden door derden, welke feitelijk van ons bezit hebben genomen.
In een kapitalistisch systeem waarin principieel alle menselijke handelingen of prestaties ofwel verloond worden, ofwel beboet (hetzij door derden, hetzij door een anoniem systeem), zijn dan de zelfvervreemding en het verlies bij het individu van de redelijkheid met betrekking tot de eigen handelingen, vanzelfsprekend de regel. Het individu vraagt zich niet langer af of het "goed" is (- of het "ethisch verantwoord" is -) wat het doet, omdat het persoonlijke geweten, zijnde de eigen kennis van goed en kwaad, werd vervangen door het kennen van het externe beloningssysteem, waarin het goede werd gereduceerd tot datgene wat winstgevend is en het kwaad tot dat wat verlieslatend zal zijn. Als het winstgevend is om handelingen te stellen die principieel ethisch verwerpelijk zijn voor elk weldenkend mens, zal de betrokkene niettemin de simpele regel van "Befehl ist Befehl" hanteren, waarbij het bevel hier staat voor wat extern wordt opgedrongen met de manipulatie- of beloningstactiek. In het geval van conditionering krijgt deze immers na verloop van tijd een effectiviteit welke deze van het bevel evenaart of zelfs overschrijdt omdat zij zich, vaak in tegenstelling tot het bevel, gaat nestelen in de diepere en onberedeneerbare lagen van het volstrekt onbewuste.
Een geldsysteem, een kapitalisme, waarin het goede principieel wordt vereenzelvigd met het winstgevende, verdringt de ethiek en zal onvermijdelijk uitmonden in een gang van zaken welke zich nog slechts in het opzicht van zijn complexiteit zal onderscheiden van de struggle for life met zijn survival of the fittest. Het recht van de sterkste staat vanzelfsprekend gelijk met de afwezigheid van elk rechtssysteem, wat betekent dat natuurgeweld opnieuw de ultieme motor van alle reilen en zeilen wordt en dat van cultuur of beschaving uiteindelijk geen sprake meer kan zijn. Meer nog: ook de natuur zal hier de dingen niet langer sturen, maar wel een geheel redeloos systeem dat slechts gehoorzaamt aan het doldraaiende beginsel van de winstmaximalisatie.
(J.B., Serskamp, 28 augustus 2008.)
31-07-2008
Sociale status en spilzucht
Sociale status en spilzucht
De zelfbehoudsdrang is een natuurlijk instinct zonder hetwelke geen leven mogelijk is: wie niet voor zichzelf zorgt, zal, als hij niet verzorgd wordt, gauw ten gronde gaan: voor zichzelf zorgen is een deugd. Maar een deugd zou geen deugd zijn als hij niet het midden hield tussen twee ondeugden: de deugd van de dapperheid vormt het midden tussen de vreesachtigheid en de roekeloosheid, de vrijgevigheid houdt het midden tussen de gierigheid en de spilzucht. Ondeugden zijn (principieel onbevredigbare) uitersten omdat het driften zijn die, in tegenstelling tot de deugden, niet door de rede ingeperkt en gestuurd worden.
Zo ook ligt de zelfbehoudsdrang of de zelfzorg tussen de te mijden uitersten van, enerzijds, de zelfverwaarlozing en, anderzijds, het egoïsme. En deze laatste ondeugd vormt dan weer de motor voor een op zijn beurt opnieuw geheel ongeremde, ongestuurde en dus ondeugdelijke praktijk welke onder de invloed van allerlei omstandigheden tot een echt systeem is uitgegroeid: het systeem van onderling vechtende, ongeremde ego's - de oorlog dus, die zich ook in 'vredestijd' voortzet in de vorm van de 'economisch' geachte concurrentie; gekoppeld aan de rechtsstaat en het geldwezen vormt dit uiteindelijk het zogenaamde kapitalisme.
In de geschiedenis van de moderne, zich ontwikkeld achtende, westerse staten, hebben het kapitalisme en de zich christelijk achtende kerken herhaaldelijk pakten gesmeed die eigenlijk geheel onmogelijk en bijzonder surrealistisch waren: de wolf zwoor daarbij samen met het lam, of althans met een monster dat zich uitgaf voor een lam en dat er blijkbaar ook in slaagde om er als een lam uit te zien. Men zal begrijpen dat het tot stand brengen van de zinsbegoocheling die een dergelijk opzet vergt, geen sinecure is, maar waar (collectief) zelfbedrog in het spel is, blijkt het evenmin vanzelfsprekend dat dit bedrog wordt ontmaskerd. Edoch, zoals dat ook in de wiskunde het geval is, moeten inconsistenties op den duur wel uitmonden in paradoxen.
En zo bestaat het dat diegene die zich de plaatsvervanger van Christus op aarde acht, vanuit een katheder van pracht en praal in een der rijkste hotels ter wereld, de parabel van de rijke jongeling staat voor te dragen. Of nog, dat deze 'vertegenwoordiger' van het Lam - dat symbool staat voor de liefdevolle zelfopoffering - tallozen zogezegd in naam van dat Lam op de brandstapel gooit. Inquisitie, rivaliserende pausen, keizers of koning-pausen, prins-bisschoppen, kruistochten of heilige oorlogen, de zegen over de slavenhandel, de castratiepraktijken 'ter ere gods', het in ontvangst nemen van het geschenk Vatikaanstad uit de handen van dictator Mussolini, de verdrukking van zwarten (die immers geacht werden geen ziel te hebben), van vrouwen (die geacht worden minderwaardig te zijn aan mannen) en van alle anders-gelovigen, maar vooral ook de blijvende verdrukking van het volk met alle nog resterende middelen, zoals het aloude "divide et impera" ("verdeel en heers"), dat door de hedendaagse pausen nog steeds ongebreideld wordt toegepast in de vorm van bijvoorbeeld de demonisering van welbepaalde bevolkingsgroepen die tot nog toe vredig samen leefden met de rest: het blijkt allemaal mogelijk, hoe surrealistisch ook, en het einde van dit theater is nog lang niet in zicht.
Het genoemde theater van het zelfbedrog heeft er flink wat toe bijgedragen dat het kapitalisme teugelloos zijn gang kon gaan. Een kapitaal is een berg geld: een zekere reserve niet te na gesproken, is dat een overschot of een teveel, en dat verkrijgt men pas als er ofwel teveel gewerkt, ofwel teveel opgespaard en dus te weinig verdeeld wordt, ofwel de twee samen. Het geld representeert voor zijn eigenaar het recht op goederen, ongeacht dewelke, en dat recht is principieel ook onbeperkt. Zo kan een mens slechts een welbepaalde hoeveelheid voedsel in één keer naar binnen werken, maar het kapitalistische principe beschermt met wettelijke middelen het recht van wie daarvoor betaalt, om veel meer voedsel te kopen dan nodig is voor zichzelf, en om het dan gewoon te vernietigen. Wanneer tegelijk mensen, kleine kinderen nog, van de honger sterven, dan staat het kapitalisme dit volstrekt straffeloos toe. Meer nog: indien één van deze kinderen het wagen om een boterham uit de vuilnisemmer van zijn bezitter te halen, dan wordt dit kind automatisch als een misdadiger gebrandmerkt, meer bepaald als iemand die het (ongebreidelde) bezitsprincipe niet respecteert. En deze persoon overtreedt niet alleen de wetten van de staat: de kerken hebben ervoor gezorgd dat hij tevens de wet van God zelf overtreedt, die immers zegt: "Gij zult niet stelen".
Wat de wet van God eigenlijk zegt met het gebod: "Gij zult datgene wat uw naaste toebehoort, niet begeren", wordt geheel verdonkeremaand. Want is het niet de kapitalist die zich zodoende het leven van zijn naaste, dat hem niét toebehoort, toeëigent, door het te vernietigen? En waar hij het niet meteen fysiek vernietigt, buit hij het uit, namelijk door de bevrediging van iemands noden voorwaardelijk te maken: aan het recht op, bijvoorbeeld, het voedsel dat hijzelf teveel heeft, verbindt hij de plicht voor de ander om hem te dienen:
"Ik heb teveel, ik gooi dit brood in een put! Gij hebt honger, zegt gij? Niettemin gooi ik dit brood in een put... tenzij ge eens knielt voor mij, of een rondje rond die toren daar loopt, of dat watertje daar eens overzwemt!"
Maar meestal laat de kapitalist diegene die van hem afhankelijk is, veel minder onschuldige dingen doen, zoals bij uitstek het tegenwerken van zichzelf, meer bepaald in de eis tot het verlenen van zijn volle medewerking aan dat volstrekt immorele systeem.
Hoe men het ook draait of keert: het concurrentiebeginsel is wezenlijk onchristelijk en, in een christelijk perspectief, is het bovendien moordend. Kapitalisme is synoniem voor eerbetoon aan de macht van het geld, en dus synoniem voor eerbetoon aan de anonieme, gezichtsloze, stuurloze en blinde macht. De motor van het kapitalisme is de geldingsdrang, die op haar beurt voortkomt uit een principieel ongeremd egoïsme. Het egoïsme is zo'n op hol geslagen zelfbekommernis welke het ego voedert totdat het uit elkaar spat. Voor die tijd doorloopt het echter nog enkele stadia welke te maken hebben met de jacht op maatschappelijke status.
Het adjectief bij 'status' is niet overbodig, want uiteraard kan een kapitalist zich pas doen gelden in een maatschappij die zelf kapitalistisch is. Het mogelijk maken van sociale status (dit is de manifestatie van de genoemde, door het egoïsme uit de hand gelopen geldingsdrang) heeft uiteraard een prijs, en dat is, zoals hoger gezegd, het toelaten of het legaliseren van chantage. Niemand immers kan een ander dwingen hem te dienen als hij die ander niet op de een of andere manier bij de lurven heeft, wat in dit geval betekent dat hij macht heeft over het leven van die ander. Maar het uitoefenen van macht over het leven van een ander, is slechts geoorloofd en dan ook meteen een plicht, als dit ontegensprekelijk het goed van die ander betreft. Het behoort daarentegen aan geen mens toe om een ander te benadelen door macht over hem uit te oefenen.
Inherent aan het kapitalisme is nu dat de per definitie onterecht aangewende macht, vanuit die tegennatuurlijke, mateloze of niet door de rede getemperde zelfzucht, aanleiding geeft tot een even tomeloos verbruik van goederen - in één woord: verspilling. Het kapitalisme immers, koppelt status rechtstreeks aan verspilling omdat de geldingsdrang zich op geen andere wijze kan manifesteren dan door de vernieling van goederen en/of mensen. Dat aan het kapitalisme niettemin vooruitgang gekoppeld is, blijkt helaas een zeer tijdelijk voordeel dat gedoemd is om in zijn tegendeel te verkeren of dus tegendoelmatig te worden. Principieel wordt alleen het goede beloond, maar in feite worden de grenzen van het goede vager omdat het goede zelf wordt aangetast. Het goede verwordt vaak tot, bijvoorbeeld, het prettige en het genotvolle, zodat uiteindelijk alleen nog de genotzucht wordt gevoed. Zoals hoger beschreven, gebeurt dit van zodra de rede zoek is, die immers het deugdelijke ervan moet vrijwaren af te glijden naar de uitersten waarvan dit het midden vormt. Het verdoezelen van de rede is nu uitgerekend datgene waar reklameboodschappen op aansturen, want zij beogen niet de kopers beter te maken, maar wel de verkopers die immers zoveel mogelijk winst betrachten. Winst wordt maximaal als de prijs maximaal is en de waarde van het product zelf minimaal, en dus als de koper zo hard mogelijk wordt bedot. Het volstaat dat de koper gelooft in de waarde van het product, en het komt er op aan hem in die waan te brengen. Het bedrog dat door het kapitalisme wordt gegenereerd, is feitelijk duizelingwekkend: het gros van de wereldbevolking, waarvan niemand meer dan slechts eenmaal leeft, wordt dermate bedot dat zij geloven dat het beste leven dat men maar leiden kan, een leven is van, enerzijds, hard labeur in eeuwig donkere, onmenselijke fabrieken, waar veel te veel geproduceerd wordt en van, anderzijds, mateloze consumptie van volstrekt overbodige en schadelijke hebbedingetjes. Het bedrog accapareert ook op elk mogelijk verzet, en zo gaat de vos de passie preken en krijgt men superkapitalisten, zoals bijvoorbeeld die gewezen Amerikaanse presidentskandidaat, die aan de bevolking van de vierde wereld eens gaan leren hoe de spilzucht in te dijken. En waar de economie ontspoort in oorlog, worden in een mum van tijd van arbeiders soldaten gemaakt, dat wil zeggen: kanonnenvlees.
Het kapitalisme is geen optie, maar is het communisme dan beter? De geschiedenis lijkt die vraag niet direct bevestigend te willen beantwoorden. Maar misschien doen deze systemen er zelfs niet toe, omdat het kwaad tenslotte in de mens zelf zit en, meer bepaald, in zijn redeloosheid, die de vrije loop laat aan de ondeugden. Misschien zou het volstaan om het gebruik van de rede aan te leren en te bevorderen: niet de louter rekenende rede, maar die rede die ook de dieren blijken te kennen, en die op allerhande vernietigende ontsporingen anticipeert. Een dier stopt met eten als het voldaan is. Dieren verhinderen hun soortgenoten niet te eten als zij zelf voldaan zijn. Dieren werken ook met andere soorten samen. Blijkbaar is bij de mens zelfs het intellect, ingevolge het niet getemperd worden door de rede, in iets ondeugdelijks veranderd.
(J.B., 31.07.'08)
27-07-2008
De tol op de waarheid
De tol op de waarheid
Het begrip 'tol' stamt uit de oudste culturen. Tol, of belasting, wordt geheven door de tollenaar, bijvoorbeeld bij de ingang van de stadspoorten. Iemand komt naar de stad om daar op de markt handel te drijven en aldus winst te kunnen maken, maar vooraf dient hij het recht op handeldrijven op die markt, te kopen. De markt bestaat immers niet spontaan en zij is bijgevolg ook helemaal niet vrij: zij is het 'eigendom' van de stadhouder, want hij is het die haar mogelijk maakt, bijvoorbeeld doordat hij (onder meer door zijn militaire macht) ter plekke tucht en orde weet te handhaven. De stadhouder kan een dictator zijn, maar bijvoorbeeld ook een vertegenwoordiger van het volk. Maar waar het hier om gaat, is dat mensen blijkbaar niet geneigd zijn of in staat zijn om uit eigen beweging of van nature ordentelijk en eerlijk te handelen en, in dit geval, handel te drijven. De 'boze' natuur van de mens of althans een geacht gebrek aan eerlijkheid maakt van de ordehandhaving (en van bijvoorbeeld de dictator die deze orde realiseert) een noodzakelijk kwaad en zij is het dus ook die de tol in het leven roept.
Ofwel betaalt men tol, ofwel komt men er niet in. Van wie reeds handel gedreven heeft, worden de waren in beslag genomen totdat hij daarop tol betaald zal hebben - zoniet wordt hij zelf zolang van zijn vrijheid beroofd. Met het oog op de bevrediging van zijn levensbehoeften, kan de mens zich aan het handeldrijven niet onttrekken. Maar omdat hij tevens te 'oneerlijk' is om (ordentelijk) handel te drijven, is zijn vrijheid bijzonder voorwaardelijk geworden: hij dient ze namelijk voortdurend af te kopen van diegene die de ordentelijke handel weet af te dwingen met (uiteindelijk) geweld. Alles wel beschouwd, lijken dus menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar. Het is, met andere woorden, onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt.
Eigenlijk is 'zonde' hier een wel zeer bedrieglijk begrip dat beter vervangen werd door het begrip 'onvolmaaktheid', want dit ethisch geacht tekort refereert eigenlijk enkel naar de (uiteindelijk nooit volledig te verhelpen) onwetendheid en de onkunde, wat dan ook maakt dat de aloude 'heiligheid' in feite een zaak van wetenschap is en van techniek. Heel duidelijk moet dit blijken van zodra men zich realiseert dat er geen fundamenteel onderscheid bestaat tussen het hoger genoemde onvermogen om eerlijk handel te drijven en het onvermogen tot, bijvoorbeeld, hoofdrekenen: in het eerst genoemde geval dient men het toegangsrecht te kopen tot de (door bijvoorbeeld een dictator mogelijk gemaakte) markt; in het laatst genoemde geval betaalt men voor een exemplaar van een rekenmachientje. Het verschil tussen de twee is louter oogverblinding of het is alvast niet essentieel: zowel de handelskaart als het rekenmachientje geven toegang tot een activiteit die men op eigen kracht niet in staat is te ontplooien omdat men op de betreffende gebieden 'onvolkomen' is.
Wat betreft het tekort aan intelligentie, heeft men heden allang ingezien dat zogenaamde 'domheid', trouwens net zoals 'ziekte', geen zonde is of dus geen zaak van persoonlijke schuld, doch louter een zaak van fysieke en psycho-sociale condities: de lijfstraffen tegen leerlingen die er niet in slagen om goede cijfers te halen op school, zijn gelukkig (meestal) afgeschaft en handenarbeiders worden (althans in het Westen) niet langer als slaven behandeld en relatief goed beschermd. Heel anders is het echter gesteld met de kijk op onvolkomenheden die (nog steeds) de connotatie dragen 'ethisch' van aard te zijn: men gelooft blijkbaar nog steeds dat er zoiets als 'goed' en 'kwaad' bestaat naast 'correct' en 'niet correct' of 'juist' en 'onjuist' in de 'neutrale' (- niet-ethische, amorele) betekenis. De leerling die slechte punten haalt, verdient geen straf en zo ook verdient de primus in feite geen beloning bovenop zijn score, omdat het niet noodzakelijk zo is dat men het helpen kan dat men zo verstandig, werklustig en kansrijk is als men is: het is zelfs zo goed als zeker dat vrijwel alle menselijk kwaliteiten (en dus ook het gebeurlijke gebrek daaraan) gaven zijn of ongelukken die ons slechts overkomen. Maar de leerling aan wie het inzicht ontbreekt dat spieken op het examen 'fout' is, doet zulks misschien uiteindelijk evenzeer ingevolge een of andere onvolkomenheid waarvoor hij niet zelf verantwoordelijk hoeft te zijn - een onvolkomenheid die bovendien nog in de hand wordt gewerkt door het onbegrip dat voor deze onvolkomenheid bestaat, getuige de alom aanvaarde en toegejuichte exhuberante beloningen voor toppresteerders. Of slaan wij de bal hier alsnog mis?
Het blijft immers als een paaltje boven water staan dat veruit het merendeel van alle mensen zeer gevoelig blijken voor beloningen en dat het beloningsprincipe vaak de beste garanties biedt voor het tot stand komen van de gevraagde prestaties - op die peiler rust trouwens het ganse liberalisme. Met beloning wordt hier niet slechts het (financiële) loon bedoeld maar veeleer de (sociale) eer die weliswaar onrechtstreeks of potentieel ook (en vooral) in de geldelijke verloning vervat zit doch die deze laatste principieel niet als een conditio sine qua non vereist. Wie rijkelijk verloond wordt, kan, met de financiële middelen waarover hij dan beschikt, de status waarop hij recht denkt te hebben als het ware afdwingen, althans bij al diegenen die eveneens jacht maken op een hogere status. In het geldsysteem wordt de status gekocht, maar waar dat gebeurt, wordt die status tegelijk gedegradeerd tot 'koopwaar', zodat het bezit ervan niet langer vanzelfsprekend rechtmatig is. In de praktijk blijkt het langzamerhand zelfs zo te zijn dat financieel succes veel beter samengaat met manipulatie van allerlei aard en met samenzwering dan met eerlijkheid.
De 'zuivere' eer daarentegen hoeft niet te worden afgedwongen of afgekocht omdat hij op de keper beschouwd even vanzelfsprekend is voor het publiek als overbodig voor de betrokken 'held'. Immers, eer kan pas rechtmatig zijn als die niet omwille van de eer zelf werd nagestreefd (- want dat maakt hem pervers), doch omwille van een edel doel dat, eenmaal bereikt, alle voldoening biedt die maar verwacht kon worden. In die zin ook is ware eer niet van deze wereld, dat wil zeggen: onafhankelijk van eerbetoon en ook onkoopbaar. Het geldt trouwens voor meer zaken van waarde dat zij als het ware twee levens kennen: een eerste keer bestaan ze echt en spreken ze in hun authenticiteit ook allen spontaan aan; een tweede keer herrijzen ze - schijnbaar, want alleen als koopwaar op de wereldmarkt, onder de macht van het gouden kalf, als 'speelgoed' binnen het wereldse spel. Eer en ook andere waardevolle zaken belangen het kalf immers niet aan omdat voor de wereld het prijskaartje of de geldwaarde, de ultieme waarde is en dat is slechts een tekenwaarde, een getal dat principieel niets vertegenwoordigt dan wereldse macht en dat geheel arbitrair kan getransformeerd worden in allerlei vormen van geweld.
De geschiedenis van pater Damiaan en zijn heiligverklaring kan model staan voor die bijzondere wet dat van heldhaftigheid helemaal geen sprake is terwijl de heldendaden zelf zich aan het voltrekken zijn: zij zijn immers zo hoog verheven boven wat het volk bezighoudt en richt, dat hun eigenlijke betekenis pas heel laat kan doordringen tot het maatschappelijke bewustzijn. Damiaan werd allerminst vereerd toen hij naar Molokaï trok, noch door zijn medestanders, noch door zijn oversten en de gehele clerus. Hij werd niet tot voorbeeld gesteld, maar kreeg daarentegen allerlei vernederende beschuldigingen te horen, zoals van ongehoorzaamheid en een tekort aan zelfdiscipline. Steun kwam er eerst helemaal niet vanwege de 'heilige kerk' maar wel vanuit allerhande 'ketterse sekten' uit een ver werelddeel. Als Damiaan heilig was, dan enkel omdat hij het beste deed wat een mens als mens maar doen kan, en zeker niet ingevolge een of andere heiligverklaring lang na datum vanwege lui die in hun ijver om geneeskrachtige relieken te bemachtigen, heden vechten om de stukken van zijn lijk. Wat helden doen, doen zij immers niet omwille van een persoonlijk voordeel of een onmiddellijk loon, doch enkel met het oog op het einde der tijden, en omdat het wezen van de dingen en van de handelingen met hun betekenis samenvalt, blijft wat zij doen dan ook volstrekt verborgen voor allen van wie de ogen niet op het Ultieme zijn gericht.
Meteen komt hier een belangrijke factor van het 'goede' aan het licht, namelijk de teleologische factor: iets is goed op voorwaarde dat het tevens uiteindelijk goed is, dat wil zeggen: als het weerstand kan bieden aan het kortstondige voordeel, het onmiddellijke (kas)succes, het directe rendement of het verleidelijke genot. En deze factor verwijst meteen naar het feit dat het wezenlijke van het 'goede', inderdaad het 'juiste' is, want van het 'juiste' kan elkeen inzien dat het altijd onbetwistbaar, eeuwig waar was, is en dat ook zal blijven tot in de eeuwen der eeuwen. De stelling van Pythagoras is zonder meer tijdloos waar.
En nu zou stilaan ook duidelijk moeten kunnen zijn waarom op het spreken van de waarheid tol geheven wordt, waarom de wereld probeert om de waarheid te bannen en waarom niemand de waarheid kan spreken zonder ermee samen te vallen, tol te betalen en aldus te lijden. Al bij al kan dus alleen God zelf over die macht beschikken. In geen geval is de mens in staat om de waarheid voort te brengen: hij is immers zondig, onvolmaakt, en bijgevolg afhankelijk van de willekeur van werelds geweld. Als het de keizer goed uitkomt, dan laat hij iemand de waarheid spreken, maar van zodra het hem niet meer zint, doet hij de kop van de spreker rollen. Daarom ook is alle wereldse macht onrechtmatig.
We zegden reeds dat menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk zijn voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar: het is onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt. Welnu, op dezelfde manier maken onze 'zonden' ons leven zelf voorwaardelijk en beperken zij het, zodat we er voortdurend tol moeten voor betalen aan de geweldenaar die daarover macht uitoefent: Lucifer. Om geen andere reden verloopt de weg naar de waarheid niet anders dan via het lijden en de dood: het leven zelf immers is de tol die men er uiteindelijk voor betaalt.
In amorele bewoordingen tenslotte, krijgen de aloude mysteries een triviale klank: we sterven ingevolge de onvolmaaktheid van onze kennis en kunde, en de prijs voor het eeuwig leven is onophoudelijke studie en arbeid.
(J.B., 26 juli 2008)
20-07-2008
De Belgische Staat
De Belgische Staat
"Orde leidt tot God", zo zegden de middeleeuwers, maar ze waren dan ook middeleeuwers...
Belgen worden geboren met een baksteen in de maag en een gevolg daarvan is dat op geregelde tijdstippen de huisnummers in de adressen minder esthetisch beginnen te ogen of dat ze problemen geven voor sommige brievenbestellers. Theoretisch gezien is dan een aanpassing van de huisnummers aangewezen, maar de praktijk leert dat zulks geen sinecure is: jaren na datum immers blijven belangrijke brieven op foute bestemmingen terecht komen, moeten de gedupeerde bewoners dagelijks zelf voor postbode gaan spelen en wordt menigeen ineens heel anders betoelaagd omdat de ministeries veronderstellen dat men verhuisd is. Bovendien lopen de kosten van die ingreep alras hoog op. Wat in theorie in een handomdraai geklaard is, blijkt in de praktijk vrijwel onuitvoerbaar. Een jong gemeenteraadslid weet hier van de duivel geen kwaad, maar ervaren bestuursleden zullen dergelijke aanpassingen zo lang mogelijk uitstellen, zoniet zullen zij zelfs proberen om die geheel te omzeilen.
Orde en netheid mogen dan voor heel wat mensen ultieme streefdoelen zijn - het is altijd goed indachtig te wezen dat het hier om ideële begrippen gaat die in feite niet van deze wereld zijn en die er ook niet altijd zomaar van toepassing kunnen op gebracht worden. In een op orde gezet kantoor vindt men niets meer terug. Orde en netheid zijn eigenschappen die verwant zijn met volmaaktheid en met heiligheid, en een eeuwenlange religieuze geschiedenis leert ons dat de tol die men betaalt voor dergelijke idealen, levenslange schuldgevoelens zijn en zondebesef tot in de dood. Maar ook brandstapels en - om in onze eigen tijd te blijven - concentratiekampen, welke dan moeten dienen om al het krom geachte dat niet meer recht te krijgen is, gewoon uit te roeien, eens en voorgoed: zigeuners, joden, homo's, gehandicapten en misdadigers.
Bomen hebben geen rechte takken en symmetrie is er enkel in de levenloze stof, bij de kristallen. Hoezeer mensen ook hun best doen om symmetrisch te lijken: onder de huid is het een wirwar van jewelste, een chaos die met het ouder worden alleen maar toenemen zal. Wateroppervlakken zijn nooit ongerimpeld, het weer zal altijd grillig en onvoorspelbaar blijven, en hoe onze kinderen er morgen uit zullen zien, zullen wij ook met de eugenetica niet kunnen bepalen, want evolutie gehoorzaamt alleen aan het toeval, aan de traagheid en aan het gemak.
Het binair talstelsel is simpel, en schoon in zijn eenvoud, maar in tegenstelling tot die zuivere, abstracte principes, zijn en blijven onze stoffelijke computers ingewikkelde machines. Soms kunnen zij vereenvoudigd worden of compacter gemaakt, maar de complexiteit blijft toenemen en slorpt de energie die zij kunnen vrijmaken langs een achterpoort weer op. De stof waarmee we opgescheept zitten en waarvan we leven omdat we er tenslotte mee samenvallen, is weerbarstig tegenover de geest die alles altijd anders wil zien dan dat het in werkelijkheid is. Niets is onnatuurlijker en wellicht is niets uiteindelijk ook ongemakkelijker dan de rechte landsgrenzen van de deelstaten van bijvoorbeeld de V.S., de mooi ogende maar pijnlijk rechte deurklinken, stoelen, bedden, pennen of jassen...
Mensen geven namen aan hun kinderen, soms vreemd klinkende maar dan tenminste toch unieke namen, en geen nummers - die krijgen alleen gevangenen, opgeslotenen in concentratiekampen, werklui in onmenselijke fabrieken of klanten van banken. Straatnamen verwijzen naar schrijvers, bewindslieden of weldoeners en moeten rijk zijn aan geschiedenis en volgestouwd zitten met anecdotes: niets is tergender dan straatsnamen die klinken zoals ze in de States soms klinken: sixt avenue, seventh avenue...
Ook staten dienen 'gezellig' te zijn, en laat het ons nu maar zo noemen. Nummers, rechte lijnen, slaaplokalen met duizenden bedden op rijen, eindeloze autowegen zonder bochten: dat alles past niet bij de mens die zelf uit allerlei slordige vormen is samengesteld, terwijl dan toch niets ter wereld schoner kan zijn dan uitgerekend hij.
In alle staten dient men vele talen te spreken, dialecten ook, want de ene streektaal wordt niet van de andere gescheiden door een muur of door een trap, doch geheel vloeiend gaat het Nederlands over in het Duits, het Frans in het Vlaams of, aan een andere kant, in het Spaans. Zo ook vloeien mensenrassen geleidelijk ineen, en zijn er huidskleuren allerhande, godsdiensten met tussengodsdiensten, tegengestelde ideologieën die elkaar via een quasi eindeloos gamma van tussenideologieën de hand geven. Mensen verschillen onderling soms heel sterk van elkaar, maar men kan theoretisch alle mensen op een lange rij plaatsen, zo geordend dat niemand buren heeft die niet op hem of haar gelijken zoals twee eenei-ige tweelingen dat doen. En, breder nog: kijk naar de diersoorten en zeg eens of eenzelfde spel ook daar niet kan worden op touw gezet. Dieren, planten, stenen: niets van al het bestaande is van het andere gescheiden, alles loopt geleidelijk via tussenvormen in al het andere over.
Niemand zal betwisten dat het waanzin was wat Hitler deed met zijn concentratiekampen en met zijn Lebensborn, de kweekhuizen voor een superras en de uitroeiing van wat niet aan het model kan beantwoorden. Evenzo kan men heden grote vraagtekens plaatsen bij de abortuscultuur, bij de interneringscultuur met betrekking tot andersvaliden, bij de euthanasiewetgeving die misschien wel tot een of ander 'recht' op medisch begeleide zelfmoord leidt. Het is de waanzin van "ofwel dit ofwel dat", de gekte van het zwart-wit denken, de opdelingsmanie, de wil tot orde, kortom: het totaal ongenuanceerde denken en bestaan.
Maar ongenuanceerd denken is geen denken en ongenuanceerd leven kan niet ademen, want de nuance is de levensadem zelf, het is de golf, dat wat ononderbroken overgaat in zijn tegendeel en zich daarmee aldus verenigt.
Is het land dat morgen viert in menig opzicht dan geen toonbeeld van nuance? Is het geen voorbeeld van een levend land, een land dat nooit in evenwicht is, dat onophoudelijk golft en schommelt, in zijn tegendeel overgaat, balanceert en discussieert? Overgangsvormen: is er één land in de hele wereld dat rijker is aan talen, dialecten, huidskleuren, religies, wetenschappelijke bedrijvigheden, huisdieren en planten? En is het geen onverdroten waanzin om nu nog te willen prediken dat de zaken en de mensen op orde moeten worden gezet: de witte en de zwarte in aparte kooien, de gezonde rechts, de zieke links, de kleintjes in kribben, de oudjes in tehuizen, zij met twee benen hier en zij zonder benen daar, en zij die andere talen spreken ook in andere hokjes... Uiteindelijk iedereen apart, en dan ieder apart ook gevierendeeld natuurlijk, want moet het hart dan pompen voor het immobiele hoofd of moet het hoofd dan denken voor de domme voeten?
(En wie nog niet overtuigd zijn, lezen er het gedicht "Decoraties" van Jos Vandeloo maar eens op na).
J.B., 20 juli 2008.
10-07-2008
Onherbergzaamheid of onvoorwaardelijkheid.
Onherbergzaamheid of onvoorwaardelijkheid.
De 'natuur' heeft geen hart, zij is daarentegen bikkelhard en gevoelloos, want blijkbaar vaardigt ze wetten uit die geen rekening houden met wie van haar afhankelijk zijn - zo wordt al te vaak beweerd. Maar hier moet eerlijkheidshalve direct worden aan toegevoegd dat we vooralsnog onwetend blijven omtrent ons eigenste lot en dat van de hele wereld in het geval dat de natuur nu eens niét volgens koele en onveranderlijke wetten verliep. Waarmee vanzelfsprekend niet gezegd is dat we dat lot nù wél zouden kennen. We weten beslist niet of we in de beste van alle mogelijke werelden leven maar wat als een paaltje boven water staat, is: dat deze wereld niet één van de vele mogelijke is doch de feitelijke zelf en alleen al die eigenschap maakt hem heel bijzonder. Tevens weten we dat de wetten volgens welke de dingen hun gang gaan - tenminste daar waar we geloven die te kennen - bijzonder betrouwbaar blijken te zijn, en dat is toch ook niet niks. Dat het 'in theorie' - en dat wil hier zeggen: in de een of andere 'mogelijke' wereld - ook anders had gekund, klinkt op zich al enigszins vreemd: we weten immers dat het betrouwbare sowieso samenhangt met het werkelijke of het feitelijke, het actuele, terwijl het mogelijke of het fantastische veeleer verband houdt met het irreële of de droom. Feitelijkheid is zekerheid en is op zich al een eigenschap van uitmuntendheid, zeker wanneer die wordt beschouwd naast wat er allemaal voor mogelijk wordt gehouden. Tussen de praxis en de theoria gaapt een enorme kloof en zo ook stammen, enerzijds, wat is en, anderzijds, wat voor mogelijk gehouden wordt in 's mensens hoofden, elk uit heel andere werelden: het eerste uit de bestaande wereld, die de enige is; het laatste uit het volstrekt onwerkelijke. En wat zijn oorsprong heeft in iets dat niet bestaat - het moet nu eens en voorgoed worden gezegd - bestaat ook zèlf niet, laat daarover geen enkel misverstand zijn. Hoe gangbaar, modieus of schijnbaar verstandig het ook is om te spreken in termen van voorwaardelijkheid: het verhaaltje van 'als' en 'dan' is zonder meer gemene nonsens; het behoort tot het vocabularium van ontevredenen en gefrustreerden die wel genoopt zijn om hun toevlucht te gaan zoeken in droom en spel. Maar misschien is dat uiteindelijk eenieders vocabularium.
Het 'voorwaardelijkheidsdenken' is een van de meest hardnekkige ziekten van de moderne geest. Het is een uit de hand gelopen denken, een denken dat zich op die manier met het fantastische heeft bekleed en dat voor echt aanziet wat dit volstrekt niet kan zijn. 'Als', 'gesteld dat' en 'veronderstel dat' brengen niets minder dan de waanzin zelf in onze hoofden naar binnen. En wat echt ergerlijk is: zij doen dat met een ongeoorloofd gemak. Immers, vangt iemand zijn betoog aan met de woorden: "Stel eens dat het zo was dat...", wat eigenlijk betekent: "Wat ik nu ga zeggen, is helemaal onbestaande", dan volgen er geen protesten bij de vleet van mensen die niet willen voor de aap gehouden worden, welneen, in tegendeel: deze onwoorden blijken elkeen al te hebben betoverd vooraleer ze helemaal zijn uitgesproken! Het "Stel eens..." hypnotiseert en biologeert de mens even massaal als het "Er was eens", omdat deze beide zaken exact hetzelfde betekenen, namelijk: "Dames en heren, uw aandacht alstublieft, want hier volgt... nonsens!"
Op de keper beschouwd heeft élke vorm van denken wezenlijk een veronderstellend karakter: denken is veronderstellen en daarom ook is het 'denkende wezen' dat zich mens noemt, een wezen dat in zekere zin onvermijdelijk in de waanzin leeft en dat het van zijn dromen moet hebben: in deze tijd evenzeer als in de oudheid. Denken is pogen om de werkelijkheid te projecteren op het witte doek van de eigen geest, met de bedoeling om aan de hand van die projectie iets van haar samenhang en werking te kunnen bespeuren. Wie nadenkt wil bijvoorbeeld weten hoe iets tot stand is kunnen komen, om dan verder te kunnen becijferen wat er zal van worden, hetgeen 'anticipatie' heet: men wil wat zal gebeuren een stap voor zijn, zodat men het bijvoorbeeld kan voorkomen of naar zijn hand zetten. Het beheersen van de werkelijkheid gebeurt zodoende via de onwerkelijkheid, via een droom van louter woorden, en daarom ook door een vorm van bezwering: de werkelijkheid bezweren is deze onder zijn macht brengen, wat wil zeggen: onder de macht van zijn woorden.
Woorden, gebaren, tekens: teneinde af te rekenen met een mogelijke simplificatie, moet eerst worden opgemerkt dat tekens geen zaken zijn die naast de werkelijkheid staan zoals schaduwen of zoals afbeeldingen daarvan; tekens zijn nooit geheel abstract. Edoch, ook in hun volstrekt onstoffelijke hoedanigheid maken de tekens en de betekenissen zelf deel uit van de werkelijkheid. Maar wat meer is: als over werkelijke zaken gezegd wordt dat zij een ziel of een wezen hebben, dan wijst dit slechts op hun zin, hun betekenis, welke door specifieke tekens wordt gedragen. Aldus beschouwd zal het niet langer verwonderen dat middels een welbepaald gebruik van tekens - bijvoorbeeld woorden - de werkelijkheid zelf kan worden bezworen of aan de macht van de betekenaars kan worden onderworpen.
'Betekenaars' in het meervoud, wat inhoudt dat het geheel onvermijdelijk is dat aan dezelfde werkelijkheden verschillende betekenissen kunnen en zullen worden toegekend door verschillende betekenaars, en ziedaar de bron van alle conflicten die ooit zijn ontstaan en die ooit nog zullen woeden - een bron die even kwistig is als de menselijk geest met zijn verbeelding. Twee hongerige mensen zien een appel hangen aan een boom, en elk voor zich verbeelden ze zich hoe ze hem plukken en opeten. Het probleem is dat er twee magen zijn en slechts één appel. Er zijn twee verbeeldingen waarin telkens dezelfde appel zit maar een verschillende maag. De twee verschillende verbeeldingen behoren aan twee verschillende magen toe, omdat zij als het ware elk uit de eigen (lege) maag ontspringen, maar tevens is er die ene appel die de twee magen prikkelt terwijl hij slechts één maag vullen kan.
Elk van de twee hongerigen is de appel reeds aan het opeten vooraleer hij geplukt is, en zij doen dat in hun verbeelding, die er blijkbaar geen rekening wil mee houden dat er slechts één werkelijkheid is voor hen beiden. Eén werkelijkheid voor eenieder. Sinds oudsher zeggen de wijzen dan ook dat elkeen zijn eigen droom heeft, en dat er zoveel droomwerelden zijn als er slapers zijn, terwijl de wereld van de wakkeren voor iedereen dezelfde is, één en volstrekt ondeelbaar. Oorlog breekt uit bij de vaststelling van de ondeelbaarheid van de echte wereld: het is een paniek die een innerlijk conflict naar buiten katapulteert. Het innerlijke conflict ontstaat bij de verschrikking van de kloof tussen de private verbeelding en de aan allen gemeenschappelijke werkelijkheid. De verschrikking komt voort uit de dreiging van het soevereiniteitsverlies wanneer bijvoorbeeld de partikuliere doch echte honger, de stap naar de echte doch gemeenschappelijke werkelijkheid onafwendbaar maakt op straffe van leed en dood door versterving. De oorlog buiten is een projectie van de oorlog binnen.
"De slapenden hebben elk hun eigen wereld maar de wereld van de wakkeren is aan allen gemeenschappelijk": dit is de wijsheid van de Ouden, maar ook zij kan het conflict niet voorkomen. Over wat de échte wereld dan is, de wereld die elkeen wel als vanzelfsprekend moét erkennen, wordt men het niet eens omdat uiteindelijk niéts vanzelf spreekt bij afwezigheid van een buikspreker. De buikspreker kan de materialist zijn, diegene die het vanzelfsprekend acht dat de échte wereld geen andere is dan de wereld van de stof. De buikspreker kan ook de katholiek zijn die, met Augustinus en andere symbolisten, in alles de hand van God waarneemt. Zoveel ideologieën als er zijn, zoveel buiksprekers zijn er ook, zoveel interpretaties van de ene werkelijkheid. En hierover nochtans zijn allen het ondanks alle meningsverschillen blijkbaar eens: dàt er slechts één werkelijkheid is en zijn kan. Er wordt niet gevochten om de eigen fantasie; er wordt gevochten om de werkelijkheid in de mal van de eigen fantasie te gieten.
Verbeeldingskracht kan sterk zijn en soms ook sterk genoeg om te bevatten dat ze nooit sterk genoeg zal kùnnen zijn om zich de werkelijkheid voor te stellen. Het is geen verzinsel dat de graad van fanatisme waarmee wereldbeelden worden verdedigd, recht evenredig is met de onmogelijkheid van die wereldbeelden zelf. Bovendien blijkt de mogelijkheid van een wereldbeeld tevens omgekeerd evenredig met zijn succes. Men kan daaruit moeilijk een andere conclusie trekken dan deze, dat mensen de onzin aanbidden, of dan toch de droom, en dat zij uitgerekend dié dromen verkiezen welke in de 'werkelijkheid' het minste zichtbaar zijn en alleronmogelijkst lijken. Het is geen verzinsel dat mensen uit de werkelijkheid wég willen.
Vooral in grootsteden groeit het aantal van die mensen die zich volkomen uit eigen wilsbeweging losmaken van alle 'vreemde' interpretaties die aan de ene werkelijkheid worden gegeven die tenslotte ook de hunne is. Zij wensen geen televisie meer te kijken, geen radio meer te luisteren en geen krant meer te lezen, geen telefoongesprekken meer te voeren. Maar meer nog dan de overigens toch door de leugen besmette informatie, stoten ze ook alle louter fysieke formatie van zich af, instinctief wetende dat ook deze is besmet met de bacterie van de misvorming: zij maken zich los van brievenbus, water-, gas- en elektriciteitsleiding, auto, huis en alles waar door de band elk 'weldenkend' mens naar op zoek lijkt. In een welvarend land deed men een tijdlang de volgende proef: de gemeenschap adopteerde zwervers, verschafte hen gratis een appartement met alles erop en eraan - warm water en maaltijden incluis - en dit zonder enige verplichting: niemand hoefde te werken of zich aan bijzondere regels te houden. Een enkele uitzondering niet te na gesproken, bedankten na een relatief korte periode allen voor het feest, en zij keerden terug naar het leven op straat: het bestaan in een kartonnen doos in de stationsbuurt of onder een autostradebrug.
De conclusie van het 'onderzoek' luidt dat deze mensen gehecht zijn aan hun vrijheid. Dat kan weliswaar heel vreemd klinken in de oren van de meesten onder ons, en wellicht stelt menigeen zich voor dat zwervers nu eenmaal zo geboren zijn, dat ze een bepaald extra gen hebben of er, integendeel, eentje missen, ofwel dat ze gewoon wat ziek zijn in hun hoofd. Niettemin zijn er onder de zwervers altijd grote mensen geweest. De filosoof Demostenes was een zwerver die in alle onverstoorbaarheid aan de grote wereldheerser Alexander antwoordde, toen die hem vroeg wat hij voor hem kon doen: "Ga uit mijn zon!". Ook Christus, de Zoon van God zelf, was een zwerver; allen die Hem willen navolgen, worden er nog steeds toe opgeroepen iedereen achter te laten, alles te verkopen, de opbrengst aan de armen te schenken en vervolgens... alleen nog maar te zwerven. Sint-Franciscus was een zwerver, de straks heilige pater Damiaan verliet vrijwillig zijn thuis en zwierf rond in wat wij steevast 'het onherbergzame' zouden noemen.
Misschien is het wel andersom. Misschien is het zogenaamde 'onherbergzame' wel de enige, echte thuis omdat het daar om mensen draait, terwijl datgene waarvan wij geloven dat het ons onderdak biedt, alleen maar een grove leugen was. Want wat baten een job, geld, rijkdom, verzekeringen allerhande, reisjes en versnaperingen, als men die per definitie niet delen kan omdat ze zich noodzakelijk bevinden in een wereld van slechts "elk voor zich"? "Jeder für sich und Gott gegen alle", zo luidt de slagzin die Werner Herzog's "Kaspar Hauser" begeleidt. In die andere wereld is er geen werk, geen geld ook en er zijn ook geen reisjes; tegen niets is men er verzekerd en men moet zijn schamele maaltijden met anderen delen. 'Moeten'? Of 'kunnen'? En zeg nu welke wereld dan gecultiveerd is!
Jan Bauwens, 10 juli 2008.
P.S.: Luidt het adres van de 'paus', niet als volgt: "Vatikaan station (/Gare du Vatican), tweede paal links, eerste kart. doos van Moulinex stofzuigers"?
12-06-2008
Reklamepanelen met voorbeeldfunctie!?
Reklamepanelen met voorbeeldfunctie!?
"Wielergod aan de drugs", blokletteren de media, maar ze liegen en ze zijn bovendien bijzonder hypocriet: zoals zijn prestaties bewijzen, is deze wielergod volstrekt niét aan de drugs, doch integendeel haast erger nog: hij is aan de schandpaal. En de verantwoordelijken daarvoor zijn sensatiegeile media die voor geld tot alles in staat blijken, desnoods tot het neerhalen van een gewone volksjongen die zijn ganse jeugd opofferde en die dankzij een uitzonderlijk strenge levenswandel en een haast onmenselijk harde training, een dagelijkse bron van vreugde werd voor menig Vlaamse volksmens... die de eigen verzuchtingen in deze god weerspiegeld mag zien.
De wielergod wordt nu geweigerd in de Ronde, naar verluidt omdat wielergoden een "voorbeeldfunctie" zouden vervullen. En dit is nu wel eventjes de maatschappelijke hypocrisie ten top gedreven.
Om te beginnen de vraag die eigenlijk oratorisch dient te klinken, namelijk hoe in godsnaam kampioenen volksvoorbeelden kunnen zijn!? Een kampioen is per definitie uniek en onnavolgbaar: hij is gewoon de beste van een gans volk en, andermaal, zoals hij is er geen tweede. Laat de makelaars van de moraal nu maar eens uitleggen hoe een volk een kampioen dient na te volgen! Misschien proberen een massa mensen dat, en willen zij wel allemaal kampioen worden, maar allen behalve één zijn zij bij voorbaat veroordeeld om in hun opzet te mislukken. Allen behalve één zullen zij slechts frustratie oogsten: dankzij eigen inspanningen zullen zij het er bij zichzelf na een misschien jarenlang avontuur hebben ingeprent, elk voor zich: "Ik ben niét de kampioen, dat heb ik nu immers zelf bewezen; ik ben slechts de verliezer." En is dit niet het "mea culpa" uit de tijd van het strenge katholicisme, nu in een hedendaagse en gelaïciseerde vorm?
Gelukkig is de mens in 't algemeen een bijzonder sportief wezen: hij is immers een groepswezen dat zijn leider op handen draagt en, in die zin, is hij helemaal geen slechte verliezer: het volk viert zijn kampioenen. Maar wie het volk zijn kampioenen afpakt, moet daarvoor wel een heel goede reden op tafel kunnen leggen: het verhaaltje van de voorbeeldfunctie is, zacht uitgedrukt, uit de mouw geschud, en zo geschieden de veroordelingen van wieleridolen niet anders dan deze van een Socrates of een Jezus Christus, wat wil zeggen: niet op goede gronden.
Het verhaaltje van de voorbeeldfunctie is bijzonder wankel, zoals reeds gezegd omdat kampioenen per definitie onnavolgbaar zijn, behalve dan voor een enkele gelukkige. Maar het is ook prietpraat omdat de wielrennerij nu eenmaal een beroep is zoals een ander: wielrenners worden betaald om welbepaalde prestaties te leveren en omdat het om 'sport' gaat, wordt van hen ook verwacht dat ze zich aan regels houden: zij mogen bijvoorbeeld niet een motor op hun fiets hebben of doping gebruiken, omdat zij hun prestatie op eigen kracht moeten leveren. Dat is gewoon wat het publiek - het kliënteel - mag verwachten. Maar het is ons niet bekend dat wielrenners tevens betaald zouden worden om ook geheel buiten wedstrijdverband welbepaalde prestaties te blijven leveren waarvoor beoefenaars van andere beroepen niét worden betaald.
Wanneer een fan van een liedjeszanger(es) in hem of haar de eigen ideaalbeelden weerkaatst wil zien, dan is dat geheel een zaak van die fan. Blijken de verwachtingen van de fan niet ingelost, dan staat het hem vrij om een ander idool te financieren. De zaak in bijvoorbeeld het wielrennen, maar gebeurlijk ook in andere sectoren van de showwereld, is deze, dat de idolen steeds vaker hun eigen zaak niet meer in eigen handen hebben: zij hangen dan aan de touwtjes van lui die hen gebruiken om enkele bijkomende zaken af te dwingen. Zo moet de wielrenner kledij dragen van een welbepaald merk, hij moet zijn dorst lessen met deze of gene limonade en hij moet ook welbepaalde 'fatsoensregels' promoten, welke al dan niet worden verwisseld met een welbepaalde moraal of met een "moraal van de dag", al dan niet duidelijk binnen de wet of binnen de twijfelachtige marge rond de wet.
Wij hoeven er geen doekjes om te doen: in deze superkapitalistische wereld is een wielerkampioen de facto een 'hotspot': een mens op schandelijke wijze tot een reklamebord herleid door een op geld en macht verlekkerde entourage. Daarmee wordt hier uiteraard niet zozeer de equipe zelf bedoeld doch, veel breder, de ganse door het geld verwrongen samenleving. Want hoeveel kritiek hebben wij niet gehoord op de Oostblok-atleten en op de Chinezen ten tijde van allerlei kampioenschappen en Spelen: men zegde dat zij voor de kar gespannen werden van welbepaalde ideologieën en dat met dit oogmerk de jeugd aan tallozen werd ontnomen en werd herleid tot een dressuur zelfs voor dieren onwaardig. Nauwelijks anders gaat het er in ons kapitalistische bestel aan toe.
Als het systeem geheel zonder scrupules mensen op een dergelijke wijze uitbuit en tot reklamepanelen reduceert, en datzelfde systeem komt dan haar slachtoffers bovendien de das omdoen omdat ze zich niet zouden houden aan hun "voorbeeldfunctie", wie denkt dan niet direct: is deze hypocrisie niet nog veel erger dan het "mea culpa" van toentertijd dat alle schuld onverhoeds zomaar in de schoenen van de zwaksten schoof, met als enig devies de boete?
Jan Bauwens, Serskamp 12 juni 2008
06-06-2008
"Uitsluiten van ernstige handicap"
"Uitsluiten van ernstige handicap"
In De Morgen van 6 juni 2008 schrijft Open Vld-senator Patrik Vankrunkelsven dat Caritas te ver gaat inzake het verbod op abortus bij handicaps. In een poging om de vrijheid van de moeder te benadrukken, probeert hij gehandicapten er bovendien van te verzekeren dat hun leven daarom niet minderwaardig is: we moeten "hen uitleggen dat dat niet zo is", schrijft hij. Een moeder veroordeelt geen gehandicapten: ze wil alleen maar het beste voor haar gezin: "maximale levenskwaliteit" bieden, "ook preventief", en "het uitsluiten van ernstige handicap behoort daartoe". (1)
Het doden van een foetus met ernstige handicap komt mogelijkerwijze het gezin ten goede - dat is wat Vankrunkelsven beweert. Uiteraard gaat hij er dan van uit dat een foetus geen mens is. Maar tegelijk wil hij gehandicapten diets maken dat hij niet hén veroordeelt: hij veroordeelt het beknotte gezin, en dus de handicaps der gehandicapten, niet de gehandicapten zelf.
Als een gehandicapte geaborteerd werd, zou dit volgens sommigen niet de schuld of de verantwoordelijkheid zijn van de gehandicapte, de moeder of de senator, neen: het zou de schuld zijn van de handicaps!
Misschien jammer, maar handicaps kunnen niet schuldig of verantwoordelijk zijn, alleen personen zijn dat, en schuld is er sowieso: de echte vraag luidt of en hoe zij ingelost kon worden.
Hoe er bij een foetus met handicap ook ingegrepen wordt: het probleem is dat men de handicap niet ongedaan maakt zonder hetzij de foetus te doden, hetzij het gezin met de van een gehandicapte niet los te maken handicap... "op te zadelen" - want dat is wat de senator uiteindelijk zegt, en zo zal hij aan gehandicapten natuurlijk nooit diets kunnen maken dat niet zijzelf de schietschijf zijn: "het uitsluiten van een ernstige handicap" is nu eenmaal onmogelijk zonder het uitsluiten van een ernstige gehandicapte.
Wat Vankrunkelsven nu aan de gehandicapten zegt, is niet mis te verstaan: hij zegt hen dat zij misschien beter niet geboren waren, want dat zij wellicht de levenskwaliteit van anderen in de weg staan.
Edoch, niet alleen gehandicapten moeten dit aanhoren: ook mensen die verongelukken, ziek worden, oud en hulpbehoevend worden: het is aan al deze mensen dat zodoende gezegd wordt dat zij weliswaar geen schuld hebben aan hun onvolmaaktheid - en de maatschappij zal misschien wel middelen vrijmaken om hen daarvan te overreden - maar dat zij de levenskwaliteit van anderen, die wél gezond zijn en volmaakt, fel naar beneden halen. Zo fel, dat dit abortus verantwoordt. En straks misschien ook euthanasie?
"Zou men honger lijden om een mondje meer?" Die tekst hing in de vorige eeuw in menige huiskamer op een tegeltje aan de wand, als getuige van de zekerheid dat meer zielen ook meer vreugde geven en dat een beetje honger deze vreugde allerminst kon dimmen. Dat schuld nooit meer kan ingelost worden als daarmee een zwart schaap werd beladen dat daarna de woestijn van de dood werd ingestuurd, is duidelijk. Schuld kan dan enkel nog worden 'uitgeboet' door ze als 'erfschuld' te beschouwen en dus door het voeren van een mondje meer: door haar opname in een samenleving die bereid is om die schuld aan de gehandicapte inderdaad kwijt te schelden, wetende dat ook hij (of zij) niet verantwoordelijk is voor de eigen onvolmaaktheid.
Men hoeft het niet onder stoelen of banken te steken dat men een hartsgrondige hekel heeft aan het wilde kapitalisme en aan de tomeloze macht van het geld dat immers niets ontziend ganse bevolkingsgoepen van de kaart veegt, maar een heel ander paar mouwen is het wel als men niettemin de vrijheid hoog in het vaandel voert, want kapitaal en liberalisme worden al te vaak over dezelfde kam geschoren, terwijl zij eigenlijk meermaals elkaars vijanden zijn.
Om voor de hand liggende redenen is de ode aan de vrijheid dikwijls in strijd met het vergunnen van al te veel krediet of vrijheid aan het kapitaal: echt liberalisme heeft immers de menselijke vrijheid op het oog, terwijl het ongetemde geldspel de menselijke vrijheid maar al te vaak fnuikt.
Het liberalisme op zijn best brengt autoregulerende mechanismen voort die zich zelfs gaan manifesteren op het vlak van de ethiek: mijn vrijheid gaat tot waar die de vrijheid van de ander in de weg staat. Die grondregel is simpel maar diep, zelfs Kantiaans: "Doe nooit aan een ander wat ge niet wilt dat een ander u aandoet". Dit gebod is zelfs socialistisch, want authentiek solidair, en zo blijkt menselijke vrijheid geen louter individuele aangelegenheid te zijn, doch per definitie een maatschappelijke verworvenheid.
Menselijke vrijheid verdampt echter algauw van zodra middels allerlei regelgevingen massa's mensen voor de aap worden gehouden met allerlei beloften, dat wil zeggen: met uitstel van behoeftebevredigingen terwijl niettemin alle laattijdige inspanningen en betalingen onmiddellijk worden bestraft. En het geldwezen leent zich als geen ander tot de vestiging en de woekering van dergelijke onmenselijke praktijken, want de jacht op geld heeft niet de samenleving doch het met anderen concurrerende individu als ultieme motor.
Een authentiek liberalisme, en dus een ideologie die de menselijke vrijheid huldigt, kan daarom niet zo individualistisch zijn als vandaag meestal wordt voorgehouden en het libertanisme ligt daarom niet in haar verlengde maar wel helemaal aan de overkant.
Bovendien is een authentiek liberalisme allerminst ideologisch 'rechts': in een tijd waar men voortdurend de hete adem in de nek voelt - en niet alleen die van gevestigde machten maar evenzeer die van quasi onzichtbare drukkingsgroepen en die van geheel verborgen terroristen, gaat men letten op wat men zegt en doet - niet met de eigen aandacht maar met die van deze drukkingsgroepen.
In een tijd waarin men aldus niet meer denkt met het eigen hoofd, doch met dat van heel vaak volslagen onbekenden waarvan men slechts twee dingen weet, namelijk, enerzijds, dat zij 'meekijken' of 'meeluisteren' en, anderzijds, wat zij van elkeen verlangen of wensen af te dwingen - in zo'n tijd is het onderstrepen van het belang van de vrijheid van meningsuiting niet gering. Die vrijheid betreft dan immers allang niet alleen meer de uiting van een (individuele) mening: ze gaat ook over wat men nog mag denken en doen - een 'mogen' dat, veel sneller dan men denkt, in een 'kunnen' verandert.
In feite is een kapitalistisch liberalisme, een liberalisme dat de trappers kwijt is. De individuele vrijheid van eenieder houdt immers op waar het personalisme, dat vrije samenwerking mogelijk maakt, wordt verstikt door vormen van collectivisme waarin via allerlei duistere krachten, alleen maar druk wordt uitgeoefend en slavernij wordt in de hand gewerkt. Geld heeft geen gezicht en leent zich daarom ook uitstekend tot het in de hand werken van dit kwaad. En geld heeft de kleur van bloed. Authentiek liberalisme en kapitalisme blijken onverenigbaar.
Jan Bauwens, Serskamp, 4 juni 2008
02-06-2008
Alweer nieuwe onderzoeksresultaten!
Alweer nieuwe onderzoeksresultaten!
Het Laatste Nieuws meldt in een artikel van 2 juli 2008 dat onderzoekers gevonden hebben dat mensen niet dik worden door een gebrek aan beweging, maar wel door een teveel aan voedsel. (1)
Ongelooflijk toch, als deze onderzoekers tevens weten te vertellen dat vet niets anders is dan niet (door lichaamsbeweging) verbrand, gestockeerd voedsel!
Moet de verslaggever zijn huiswerk hermaken, of kunnen de onderzoekers niet meer tot drie tellen?
"Het probleem ligt elders", zo verklapt me mijn buur die al voor de televisie heeft gewerkt: "Klanten betalen op voorhand, en niet voor lege kranten en voor sfeerbeelden. Reporters pakken desnoods zeven keer met hetzelfde uit, al zit er wel wat variatie in lettertypes, beelden en stemmen. Maar hierin onderscheidt zich nu een blad - of een onderzoeksteam - met zin voor humor: het zorgt voor nu en dan een komische noot."
Het weekblad "Knack" van 30 mei 2008 meldt dat drie op de tien artsen oordelen dat medische kosten van rokers met longkanker niet terugbetaald horen te worden, en de "poll van de dag" resulteert in ongeveer dezelfde cijfers bij de rest van de bevolking (1).
Zeventig percent van de mensen, of dus het overgrote deel, waartoe ook niet-rokers behoren, blijven er gelukkig een andere mening op na houden. Vooralsnog.
Talloos zijn de argumenten die pleiten voor terugbetaling van de medische kosten aan rokers. Om te beginnen betalen rokers zo al enorm veel taksen bij de aankoop van hun dagelijkse portie tabak, en als zij gezond oud worden, trekken zij die niet terug. Vervolgens betalen zij, net als ieder ander, hun bijdragen aan de ziekenkas. Als zij sterven ingevolge longkanker (al dan niet veroorzaakt door roken), zullen zij niet sterven ingevolge allerlei àndere ouderdomskwaaltjes die niet-rokers krijgen en waarvoor ook rokers bijdragen betalen.
Komt daarbij dat niet alleen de rokers in het verdomhoekje geraken, maar evenzeer de gebruikers van alkohol met hun leverkwaaltjes, de veelvraten met vetzucht, hoge bloeddruk, hartinfarct en suikerziekte, de zonnekloppers met huidkanker, de hardrijders die in rolstoelen belanden (of die er anderen toe veroordelen), zij die hun haren verven en daardoor hersenbloedingen krijgen, de GSM-gebruikers met hersentumoren, de sportlui met spierscheuren, de drugsgebruikers (niet de handelaars!), zij die dagelijks slaapmiddelen, kalmeermiddelen of pepmiddelen nemen en die aan nierfalen gaan lijden, de workoholics... Als dit rijtje compleet is, wie kan dan nog zeggen dat hij niet tot een van de hier opgesomde risicogroepen behoort? Een kuise monnik ergens in een slotklooster? Neen, want die zal vanzelfsprekend ook zijn prostaatkanker niet langer terugbetaald krijgen.
Overigens: men moet het bijna zelf hebben meegemaakt om het te kunnen weten, maar het is vandaag helemaal niet zo dat de ziekenkas de hoge medische kosten van longkankerpatiënten vergoedt. Voor een deel ervan komt zij wel tussenbeide, namelijk voor dat deel dat behandelingen betreft die evengoed als "medische research" gecatalogeerd zouden kunnen worden: behandelingen waarvan de werkzaamheid (nog) volstrekt onbekend is. Maar de werkzame en ook duurste medicijnen, met name de pijnstillers, dient de longkankerpatiënt (zelfs als hij terminaal ziek is) te dragen zoals ieder ander gebruiker van morfine en zijn afgeleiden.
De ziekenkas komt weliswaar tussenbeide voor zogenaamde "palliatieve patiënten", dat wil zeggen: voor zieken in de eindfase - zieken die ten dode opgeschreven zijn. Maar als hij geen sociaal sterk geëngageerde huisdokter heeft die een handje toesteekt, dan dient in dat geval de patiënt zelf (of zijn naaste familie) te verzoeken om wat eigenlijk 'sterfsteun' zou kunnen heten. In feite komt het er op neer dat de ziekenkas bereid is om een "palliatieve toeslag" te betalen als de patiënt op zijn beurt zich schriftelijk bereid verklaart om de hoop op te geven: hij moet onder ogen zien dat hij binnen zeer afzienbare tijd zal overlijden, wat hier op neer komt dat hij gedwongen wordt te kiezen tussen een armzalige toeslag (ca. 500 euro) en de hoop op beterschap. Uiteraard kiezen veel mensen voor het laatste, en daar doet de ziekenkas alweer haar voordeel mee.
En zo lopen de zogenaamde zorgverzekeringen in het spoor van alle andere verzekeringsinstellingen: terwijl zij hun bestaan principieel niet anders kunnen rechtvaardigen dan met het solidariteitsprincipe, en zij precies bedoeld zijn om de behoeftigen bij te staan (vanuit het inzicht dat iedereen behoeftig kan worden terwijl niemand daar bewust voor kiest), gaan zij a priori systematisch alle risicogroepen weren. Zij zijn niet langer een middel in functie van een edel doel: in werkelijkheid dienen zij in de eerste plaats zichzelf - de 'zorg' is nog slechts een alibi.
Als drie mensen op de tien daarin geen graten zeggen te zien, mogen wij hopen dat dit te wijten is aan vergeeflijke onnadenkendheid, bijvoorbeeld wegens tijdsgebrek door overwerk.
Hoe noodzakelijk is geloof? (10): "Toeval" is een wanbegrip
Ongelovigen beweren dat wij er toevallig zijn. Beschouw nu de volgende gedachtengang.
Als, bijvoorbeeld, gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, op dezelfde dag verjaren, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins een toeval is, doch een noodzaak, aangezien A en B op dezelfde dag geboren zijn, want wie op eenzelfde dag geboren zijn, die verjaren noodzakelijk op eenzelfde dag.
Als, vervolgens, gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, op eenzelfde dag geboren zijn, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins een toeval is, doch een noodzaak, aangezien A en B elk op zo'n dag verwekt zijn, dat hun geboorte wel moét plaatsgrijpen op eenzelfde dag.
Als gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, elk op zo'n dag verwekt zijn, dat hun geboorte wel moét plaatsgrijpen op eenzelfde dag, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins toeval is, doch noodzaak, aangezien de precedenten van deze verwekkingen zodanig liggen dat de verwekkingen geschieden zoals ze geschieden en op geen andere wijze.
Men kan deze redenering blijven aanhouden, maar nu reeds ziet men in dat het geen zin heeft om hier over toeval te praten, en dat uiteindelijk alles noodzaak is, behalve dan het allereerste begin. Doch is dit begin dan toeval?
Waar is, dat dit begin noodzakelijk is voor alles wat er op volgt, en dat is, kortom, àlles zonder meer. Edoch, van een gebeuren dat aan de uiteindelijke grondslag ligt van elk ander gebeuren, kan niet gezegd worden dat het, hetzij toeval, hetzij noodzaak is, zonder dat er ook bij gezegd wordt in betrekking tot welke zaak hetzij dit toeval hetzij deze noodzaak dan staat. Hoedanook: aangezien het hier gaat om het allereerste gebeuren, staat dit noodzakelijk in betrekking tot wat erna komt en kan het onmogelijk in betrekking staan tot iets voorafgaands. Bijgevolg is dat gebeuren noodzakelijkerwijze "noodzakelijk met betrekking tot wat er op volgt" terwijl het op generlei wijze "toevallig" kan genoemd worden.
Hieruit volgt dat het begrip "toeval" een wanbegrip is.
J.B., 23 mei 2008
18-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (9)
Hoe noodzakelijk is geloof? (9)
Door de verwisseling van de dingen met hun afbeelding of met hun eigenschappen, vertekent zich het wereldbeeld op een fatale manier. Deze vertekeningen lijken afwezig in de wiskunde omdat het wezen van de wiskundige objecten met hun eigenschappen samenvalt. In die zin gelijkt de wiskunde dan ook op een spel: het gaat er om zaken die geen enkele werkelijke grond hebben naast die van hun onderlinge relaties zoals die door de spelregels of de axiomata worden vastgelegd. Maar de afwezigheid van een aan die regels externe grond, schept een kloof tussen, enerzijds, de theorie in kwestie en, anderzijds, de werkelijkheid, en zij doet in de theorie allerlei paradoxen ontstaan. Perfect samenhangend kan de theorie dan niet meer zijn, en ze wordt aangevreten door steeds meer uitzonderingen die de regelgeving ondermijnen: ze verliest uiteindelijk haar consistentie en ze implodeert, wat concreet betekent dat elke poging tot het beheersen van de waarheid gedoemd is om zich als een absolute leugen te ontpoppen.
Dat deze paradoxen in feite niets anders zijn dan getuigen van het proces van het verdonkeremanen van de werkelijkheid middels de theorie, kan worden aangetoond middels de Russell-paradox in de logica. We zien daar immers dat deze paradox in het niets verdwijnt van zodra de theorie haar reductionistisch karakter erkent. Veralgemeend kan hier omtrent het volgende gezegd worden: de hedendaagse, materialistische vormen van wijsbegeerte en van ethica, worden gekenmerkt door een ontreddering welke uiteindelijk voortspruit uit een pervers doorgedreven absolutistisch verlangen naar macht. Dit machtsstreven, dat uiteindelijk de ganse werkelijkheid wil beheersen, ziet zich ertoe genoodzaakt om alles te objectiveren en tot de eigen maatstaven te reduceren, inbegrepen de subjecten waarmee wij, menselijke waarnemers van dit alles, zelf samenvallen. In dit laatste manoeuver speelt uiteraard onoverkomelijk het netelige probleem van de zelfreferentie, dat het ganse opzet uiteindelijk de das omdoet. Het gezond verstand leert immers aan eenieder dat de waarnemer, de beschrijver, de getuige of de maker van de theorie zelf niet uitputtend in zijn theorie kan worden weergegeven. Waar hij zulks niettemin nastreeft, gelijkt hij op de slang die haar eigen staart beet heeft of op Escher's grafieten hand - een hand die zichzelf tekent.
Zoals gezegd biedt de wiskunde de unieke mogelijkheid om het ontstaan van paradoxen uit de genoemde vervalsing, aan het licht te brengen, alsook om aan te tonen hoe deze paradoxen vermeden worden door van bij het begin af aan, het fundamentele onderscheid te erkennen tussen de dingen zelf en hun eigenschappen. Het is immers in de miskenning van het fundamentele onderscheid tussen de dingen en de subjecten (- dit is: de miskenning van de mens als persoon), dat zich de miskenning van het verschil tussen de maker en zijn maaksel (- dit is in essentie de godsloochening) het duidelijkst weerspiegelt. (1)
Een theorie die zich geen rekenschap geeft van het feit dat zij een menselijk maaksel is, en dat zij aldus een geconstrueerd karakter heeft, neigt ertoe om te (doen) geloven dat zij zelf de grond van de werkelijkheid is. Maar waar zij dat effectief is, daar beschrijft zij uiteraard geen andere werkelijkheid dan zichzelf, met name als een geheel van spelregels of imperatieven, welke alleen diegenen binden die daaraan (principieel vrijwillig) gehoorzaamheid bieden. Edoch, de werkelijkheid als zodanig is van onze menselijke theoretiseringen volstrekt onafhankelijk: haar imperatieven zijn absoluut bindend: ze zijn absoluut bindend voor al het fysiek levende op straffe van de dood, en ze zijn ook absoluut bindend voor al het geestelijk levende, op straffe van de dood van de ziel. De mens heeft immers zijn eigen 'wetten' aan God niet op te dringen; hij dient zich neer te leggen bij wat zowel de fysieke als de geestelijke natuur der dingen hem gebiedt te doen en te laten. Immanuel Kant, Kurt Gödel en in de vijfde eeuw reeds Aurelius Augustinus (namelijk in zijn werkje: De fidei et symbolo) waarschuwen voor de menselijke arrogantie die de eigen aard van het door God geschapene miskent. Zo is het bijvoorbeeld bijzonder onrustwekkend om vast te stellen dat vandaag heel wat 'denkers' en ook wetenschappers niet (meer) blijken in te zien dat de oerknaltheorie in de fysica, het ontstaan van de kosmos in geen geval kan verklaren. Voor hetzelfde geld gaan deze lieden straks beweren dat de tijd een aanvang nam met de uitvinding van het horloge.
(wordt vervolgd)
Noten:
(1) Onze kritiek steunt hier op, namelijk, dat het 'zijn' der dingen geen eigenschap is, precies omdat dit aan àlle dingen kan worden toegeschreven. Zie ook: J.B., D'où viennent les paradoxes? La méconnaissance de l'absolu provoque l'inconsistence de nos théories, Serskamp, april 2006: http://www.bloggen.be/paradoxes/ .
J.B., 18 mei 2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (8)
Hoe noodzakelijk is geloof? (8)
Het verbod om afbeeldingen te maken van God, en zo ook de veroordeling van de aanbidding van deze beelden tot afgoderij, heeft te maken met het gevaar van het reductionisme dat dingen met hun afbeeldingen identificeert. Helaas reduceert ook het denken alles wat het overdenkt, tot louter gedachten. En ziedaar dan de oorsprong van de beruchte kloof tussen theorie en praktijk.
Een van de meest hardnekkige reducties is deze die het Zijn herleidt en dwingt tot de Schijn, en zij doet dat op straffe van heel wat leed. We weten al dat het prachtigste bosje boterbloemen onkruid is en blijven zal zolang daarvoor geen geld wordt gevraagd: niet vooraleer de dag aanbreekt waarop voor boterbloemen geld wordt gevraagd, zullen zij, niet alleen bij dichters en andere helderzienden, maar ook bij de onder het juk van het gouden kalf gebukt gaande massa, doorgaan voor schoon. Zo groot is de macht van het kalf, dat het zelfs het schone weet te reduceren tot zijn prijs.
Op een echt alarmerende manier slaat het reductionisme toe waar steeds meer mensen voor het beeld dat hun leven oproept bij anderen, gevoeliger blijken dan voor hun leven zelf. Zij hebben het ultieme geloof verloren - het geloof in zichzelf - wanneer zij zich als slaven uitsloven en gaan kruipen, teneinde niet door anderen als slaven en als kruipers te worden bestempeld. Want vaak stelt het kalf ons voor geen ander dilemma dan de keuze tussen het zijn en de schijn: ofwel heeft men het goed ofwel gaat men door voor iemand die het goed heeft - de twee sluiten elkaar steeds vaker uit.
Steeds meer mensen 'kiezen' voor dat laatste, ook als dit het eerste in de weg staat. Als de dure mode, lompen aanprijst, dan dient men die te dragen en zich dus slecht te kleden teneinde bij anderen de schijn hoog te kunnen houden dat men zich goed kleedt. Het gouden kalf eist immers niet alleen dat men zijn leven offert in ruil voor geld: het wil bovendien aanbeden worden in de teruggave van dat zuur verdiende geld, dat dan dient als een loskoopsom, nodig om zich van sociale uitsluiting te vrijwaren. Immers, alleen middels het consumeren van de door het kalf aangeprezen producten, verkrijgt men het merkteken van het kalf, en de toegang tot de wereld. Merkloze kledij wordt steeds vaker als 'lompen' beschouwd, en wie ze draagt, blijft voor de wereld onzichtbaar, of is een doorn in het oog.
Die gang van zaken volgt het 'absurde' voorbeeld van de kunstwereld, waar Tijl Uylenspieghel de massa hooggeachten laat applaudisseren voor een leeg doek, want ook daar ontlenen de bloemen hun schoonheid uitsluitend aan hun prijs, en niemand minder dan het gouden kalf dwingt elkeen om in aanbidding te staan voor de Zonnebloemen van Van Gogh en om de echte te vertrappelen. Uiteraard wordt in die Zonnebloemen niet de schoonheid maar het geld aanbeden: het machtige kalf, dat mensen er eerst toe verleidt om hun wezen met een bezit te verwisselen, om vervolgens van deze bezitters, bezetenen te maken.
(wordt vervolgd)
J.B., 18 mei 2008
15-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (7)
Hoe noodzakelijk is geloof? (7)
Het behoort tot de verleiding van de wiskundige maar principieel ook van elke andere wetenschappelijke discipline, dat ze zich als ivoren torens onbesmet door de werkelijkheid maar tegelijk over de werkelijkheid heersend weten te profileren: aan haar beoefenaars geven deze disciplines het gevoel dat ooit de zwarte magie aan haar leerling-tovernaars gaf, met name dat van de door het lot begunstigden die in de kaarten van de toekomst kijken mogen, bovendien begenadigd om op hun beurt aan eigen gunstelingen hulp te bieden of ook vijanden te verslaan. Edoch, evenals de oude magie, dankt ook de moderne 'tovernarij der wetenschappen' haar werkzaamheid slechts aan haar gelovigen - niet zozeer omwille van hun geloof, maar omwille van hun aantal: zij stemmen immers voor die partijen die de erkende magie niet alleen tolereren en legitimeren, doch die haar bovendien voorzien van alle argumenten die haar geloofwaardigheid veilig moeten stellen.
Het is immers allang geweten dat de grote uitvindingen niet door gerenommeerde professoren aan universiteiten worden gedaan, doch door bewogen mensen die met de beide voeten op de grond staan, middenin de miserabele werkelijkheid, en op tijd en stond worden die gerecruteerd, opgeslorpt en benoemd - tenminste als behalve hun werk ook zijzelf worden erkend, want veel vaker worden zij door de heersende instituten gewoon bestolen. Intussen alweer jaren geleden wezen de West-Vlaamse Lernaut en Hauspie het aanbod van de Amerikanen tot overname van hun prachtige spitstechnologie-project af, niettemin een hoge prijs werd geboden, maar het was de uitvinders als een zaak van eer, een Vlaamse zaak, en zij hielden het been stijf. Toen reeds was duidelijk dat zij voor die authentieke fierheid een bijzonder hoge prijs zouden betalen, want het gouden kalf erkent geen echte eer en gaat letterlijk over lijken. "Wat gij ons niet verkopen wilt, dat zullen we u ontnemen", zo luidt ergens een ongeschreven wet der wetteloosheid, die heden ook het leven zonder meer betreft.
Ingevolge de macht die moderne tovenaars ontwikkeld hebben, en die eigenlijk steeds te herleiden is tot een bedrieglijke manipulatie (of zelfs fnuiking of vernietiging) van bestaande krachten, is heden de kloof tussen, enerzijds, de werkelijkheid van de geschapen of de echte dingen, de goddelijke werkelijkheid of de natuur en, anderzijds, de zogenaamde cultuur, haast onoverbrugbaar geworden. Elk verband tussen de theoria en de praxis ontbreekt, terwijl de theoria nochtans het concrete leven blijft beheersen: niet omwille van de kennis die ze zou representeren, maar louter door haar macht, waarmee zij het leven dwingt, net zoals eender welke door geweld verzilverde wet dat doet. Wat doorgaat voor 'kennis', zijn eigenlijk een geheel aan imperatieven, vaak volstrekt ononderscheiden van deze die regeren in elk 'dom' traditionalisme.
Wat in al deze mechanismen ontbreekt, is verantwoordelijkheid: het aanvoelen dat wat gebeurt, beslist wordt of ten uitvoer wordt gebracht, noodzakelijk daders heeft met specifieke motieven - beweegredenen die principieel bestand dienen te zijn tegen de kritiek van eender wie, en die zich permanent voor die kritiek open dienen te stellen. Waar deze eis ontbreekt, ontbreekt noodzakelijk een essentiële waarborg voor de waarheid van wat in maatschappelijk opzicht te gebeuren staat, en ook voor de goedheid, de rechtvaardigheid daarvan. Maar de waarheid heeft precies te maken met de absolute bereidheid om zich borg te stellen voor datgene waarvan men getuigt - een principe waarvan de Christusfiguur de allereerste mal is, het archetype, het unieke voorbeeld, met name in de bereidheid om desnoods te sterven voor wat men zegt - en dit vanuit het inzicht dat het Woord - van Waarheid - het enige is wat aan het leven zin kan geven.
(wordt vervolgd)
J.B., 15.05.'08
Hoe noodzakelijk is geloof? (6)
Hoe noodzakelijk is geloof? (6)
Het geschapene kunnen wij met ons verstand niet bevatten: we zien en begrijpen slechts de constructies omdat we deze dingen ook zelf konden maken, en dat zijn geen wezenskenmerken, doch oppervlakkigheden. En uiteraard en om dezelfde reden zien we ook wat er aan de dingen mankeert, en zo hebben we tevens een idee van het sublieme; maar meer dan een idee hebben we niet.
De wiskunde, maar ook het ganse "rechnende Denken" (- "rekenende denken"), zoals Martin Heidegger het westerse denken noemde dat zijns inziens lijdt aan "Seinsvergessenheit" (- de vergetelheid omtrent het zijn of het wezen der dingen), en dat dus goddeloos is, louter op de materie gericht - dat "rekenende denken" verleidt ons ertoe het kwalitatieve te reduceren tot louter kwantiteiten, en het doet dat vanuit de waan dat aldus alles beheersbaar zal worden. Niets minder dan het streven naar macht ligt aan de grondslag van deze niet ongevaarlijke illusie, want men kan nimmer bezitten wat men niet begrijpt, zelfs het eigen Zijn bezit men niet.
Helaas heeft zich de ganse westerse cultuur opgebouwd rond precies dit soort van machtsdenken, waarvan de illusie van de totale beheersing van de werkelijkheid, de drijfveer is: de waan van de zelfvergoddelijking van de mens. Volzinnen worden geacht de werkelijkheid perfect af te beelden, net zoals in vroegere eeuwen de integrale bijbeltekst gold als een emanatie van de godheid, evenwaardig aan die van de natuur, en via die ultieme grammatica welke de wiskunde of de fysica van de werkelijkheid is, wordt de natuur met de formule van de fysicus bezworen en bevolen, precies zoals ooit de natuur bevolen werd door het Woord van God. Tenminste, dat gelooft men.
Helaas, want dit machtsdenken is een catastrofe voor de mens: het heeft immers enkel oog voor wat niet aan het oog ontsnappen kan, en dat is het louter materiële, het telbare, het mysterie dat geperst wordt in een overzichtelijk keurslijf van enkele zwarte en witte vakjes en daarmee uit. Volgens dit 'denken' - dat zelfs die naam niet eens waardig is - is er aan een mens niets meer dan materie en energie, en wordt elkeen van ons probleemloos vervangen want perfect herschapen door zijn kloon - de ziel bestaat immers niet, daar zij niet kwantificeerbaar is en derhalve a priori wordt miskend. Hoe dan zou God kunnen bestaan binnen die enge en ellendige 'visie' op onze kostbare werkelijkheid!?
Andermaal helaas: dit machtsdenken, deze "rekenarij", heeft het ganse westen in zijn greep gekregen. De mensen zijn bang dat zij door allerlei totalitaire systemen zullen overmeesterd worden, maar zo gewend zijn zij geraakt aan het genoemde monster, dat zij niet eens merken hoe het zich dagelijks met hen voedt, en ook met hun zelfs nog ongeboren kinderen. Want ook abortus volgt vanzelfsprekend rechtstreeks uit die waan dat wie nog niet met de voeten op de wereld staan, geen burgers zijn en 'dus' ook geen mensen, zodat ze ook geen aanspraak kunnen maken op rechten, en dus ook niet op het recht op leven. Ja, hier ziet men andermaal klaar hoe een wancultuur zich meester waant over de natuur zelf: haar inziens moet men burger zijn vooraleer men mens genoemd kan worden! Met andere woorden: haar inziens is de mens een schepping van zichzelf!
(wordt vervolgd)
J.B., 15 mei 2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (5)
Hoe noodzakelijk is geloof? (5)
Vandaag worden ze meestal en door bijna iedereen door elkaar gehaspeld: de echte dingen en de onechte, de zaken van intrinsieke waarde en de loutere 'maaksels', de illusies en de spelletjes. En de veronachtzaming van het scheppingsbegrip is hier mede verantwoordelijk voor.
Zoals reeds gezegd, is het ingeschreven in de dingen zelf, dat wij behoeftig zijn, dat wij ons moeten voeden en dat het voedsel waarmee wij ons voeden - net zoals wijzelf - leeft en moet groeien: het is geschapen. Niemand is in staat om voedsel te maken uit bijvoorbeeld zand, omdat niemand, dan God alleen, wat dood is tot leven kan wekken. Wat leeft - wijzelf en alle andere dieren en planten - is van een andere orde dan wat uit dode stof is, en wie zijn ziel verwoorden kan, en ze derhalve kan delen en bewust kan bestaan, behoort weer tot een andere orde: die van het geestelijke, het Woord dat ons, mensen, aan elkaar smeedt tot mensdom.
Wij, mensen, mogen participeren aan de schepping, doch iets maken uit niets is niet aan ons gegeven: we hebben grondstoffen nodig, bouwelementen, speelgoed, reeds geschapen, natuurlijk materiaal. Iets maken uit niets, dat kunnen wij niet. Ook kunnen wij niet uit iets dat van een lagere orde, iets maken dat van een hogere orde is: we kunnen geen dode stof tot leven wekken en ook kunnen wij van dieren geen mensen maken. Onze creativiteit beperkt zich tot het ont-dekken van het geschapene: het vinden van de krachten die in de door God gegeven natuur op hun bestemming wachten. Want zo zijn de auto, de televisie en de radio, de telefoon en alle andere technische verworvenheden slechts de ont-dekkingen van natuurkrachten die deze mogelijkheden reeds van in den beginne in zich hadden. Gedurende miljarden jaren hebben de bliksem en alle andere natuurkrachten 'gewacht' op het Woord: datgene wat mensen aan elkaar smeedt tot een mensdom dat wetenschap toelaat en de vele toepassingen van de bliksem en de andere natuurkrachten in de technologie. Over de mogelijkheden die de natuur nog in petto heeft, hebben we slechts vermoedens, amper kennis.
We zijn geen goden en we kunnen niet scheppen, maar we kunnen wel construeren, dingen samenstellen uit reeds bestaande, geschapen zaken en op die manier komt, 'naast' de natuur, cultuur tot stand.
In extreme gevallen is er aan culturele zaken zelfs niets natuurlijks meer, al is het tevens zo dat de natuur nodig blijft om aan dat culturele vorm te geven. Maar over bijvoorbeeld het punt p met coördinatenkoppel (a, b) op het vlak pi, kunnen we zeggen dat het in de natuur helemaal niet zou bestaan, tenzij dan als zijn naam, (a, b), die dan ook perfect samenviel met de definitie van dit 'ding', p.
Natuurlijke zaken daarentegen kunnen niet uitputtend gedefinieerd worden: zij kunnen van ons een naam ontvangen, en dan spreken wij af dat we weten waarover we het hebben als we die dingen bij hun namen noemen maar, op de keper beschouwd, kénnen we de echte namen van de natuurlijke dingen niet omdat echte namen, definities zijn, terwijl we de échte dingen nooit uitputtend kunnen kennen - ze zijn, zoals al het geschapene, grondeloos diep.
In feite kunnen we het punt p definiëren omdat we alle eigenschappen van p kunnen opsommen. Uiteraard, want p is een eigen, menselijk maaksel. De eigenschappen van een reëel object daarentegen zijn talloos. Hiermee is andermaal gezegd dat een reëel ding niet maakbaar is: enkel samenstellingen of hersamenstellingen vallen onder onze kunde. Die samenstellingen definiëren lukt dan weer wél, mits we voor ogen houden dat de essentie van de dingen niets anders is dan hun zin. Zo definieer ik een pen als iets dat dient om mee te schrijven, en een zwembad als iets om in te zwemmen. Reële dingen definiëren lukt echter niet, omdat wij de ultieme zin van het geschapene niet kennen. Een muziekinstrument dient om te bespelen, maar: is een paard een dier dat dient om een kar voort te trekken? We moeten ons bij de omschrijving van reële dingen tevreden stellen met het opsommen van enkele eigenschappen.
Dit slechts om in het licht te stellen dat het goddelijke scheppen en het menselijke maken twee zaken van een totaal andere orde zijn. Het loont de moeite hier vandaag bij stil te staan, omdat de veronachtzaming van dit onderscheid het belang ervan maar al te vaak veel te laat aan het licht brengt. En die veronachtzaming spruit voort - zoals nu duidelijk hoort te zijn - uit onze vergetelheid omtrent het scheppingsbegrip: doordat wij God vergaten, verloren wij het vermogen om het echte van het onechte te onderscheiden, met andere woorden: het vermogen om de waarheid te zien. De middel-doelomkering is nog steeds een van de mooiste voorbeelden van dit onvermogen. Een vreemde speling van het lot wil echter dat dit door godvergetenheid veroorzaakte ongeluk ons vooral bekend is bij monde van een der grootste Godsloochenaars...
(wordt vervolgd)
J.B., 15 mei 2008
14-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (4)
Hoe noodzakelijk is geloof? (4)
Onze aarde? Zij is niet het centrum van de ruimte: ze draait rond de zon, die slechts één van de talloze zonnen is, in slechts één van de talloze zonnenstelsels, nevels van zonnenstelsels...
De mens? Het mensdom is niet het doel van de schepping: het is een nipt erbij gekomen, toevallige, naakte zijtak van de aap, een geheel ongewild product van een louter toevallige evolutie...
De vrije wil? Op het ogenblik dat wij denken dat we dit of dat beslist hebben, blijkt onze wilsact allang voorafgegaan door een volstrekt onbewust en louter fysiologisch procédé: dat wijzelf het zijn die kiezen, is niet meer dan een kostelijke illusie...
De rede? De ganse cultuurgeschiedenis toont aan dat de zogenaamde redelijkheid meestal ver te zoeken is: een 'beslissingsproces' is redelijk als principieel elkeen daaraan kan participeren, want de waarheid is uiteindelijk een zaak van recht. Maar wat gedaan als blijkt dat de meerderheid de roes wil en de droom? Mensen blijken er immers helemaal niet om te geven of een stelling waar is of niet, maar zij zelfmoorden zich wel van zodra hun dromen wegvallen...
De persoonlijke verantwoordelijkheid dan? Ja, daarop steunen onze rechtssystemen, die de orde handhaven in de groep. Maar steeds vaker is sprake van gedeelde verantwoordelijkheid en schuld, want ook onze persoonlijkheden blijken sociale constructies. Ons 'zelf' is wat men niet missen kan wanneer iemand tot de orde dient te worden geroepen; het wordt, omwille van de nood aan orde, tot werkelijkheid verklaard van zodra iemand geboren wordt, met name door de verbinding van ons vlees met een naam. Edoch, onze persoonlijkheid verandert voortdurend en soms ook radicaal. De mens is zijn geschiedenis, maar... wat doet men met een moordenaar die, ingevolge bijvoorbeeld Alzheimer, zich nooit meer ook maar iets van zijn daad zal herinneren?
Het persoonlijke bezit? Want steeds vaker en uit steeds meer hoeken luidt het dat iemand is wat hij heeft: aan geld, aan organen misschien, aan talenten, aan sociale contacten... Want het 'hebben' lijkt uiteindelijk het pleit te winnen tegen het 'zijn', dat naar het land der sprookjes werd verwezen: het simpele "Ik ben", waarmee Jahweh zichzelf benoemde, is volgens hedendaagse linguisten een loutere zinsconstructie waaraan geen werkelijkheid beantwoordt, en dus niet meer dan één van de talloze bedrieglijkheden van de taal. Alsof dat nog niet erg genoeg is, moet niet alleen het 'zijn' het op de hedendaagse markt bekopen: ook het 'hebben' wankelt: de munt waarin het persoonlijke kapitaal vertaald wordt, krijgt een steeds labieler karakter; gezondheid heeft niemand in de hand zolang de dood meester van het leven blijft en nog onvaster dan dit alles is de betrouwbaarheid van sociale netwerken. Een 'vriendenkring' is iets wat men moet vrezen als men er zelf niet toe behoort, en iets waardoor men volstrekt gedomineerd wordt als men er middenin zit... Het eigen zijn bestaat niet meer, de mens moet het toegeven, dat hij een groepsdier is, en een groep denkt niet, heeft geen kop, droomt zelfs niet...
De oude zekerheden zijn voorgoed verdwenen en, veel erger nog dan Nietzsche het had zien aankomen, zijn ook de oude waarden weg. Eerlijk duurt niet langer het langst: men redt zijn leven middels geslepenheid en gladheid, radheid van tong ook en subtiel bedrog, vleierij en leugens. Diepzinnigheid hindert nog slechts, en het vermogen om aan de oppervlakte te laveren wordt overal hoog op prijs gesteld: flexibel, omkoopbaar en perfect meedraaiend met de wind moet wezen al wie zich vandaag nog recht wil houden. De nadenkenden, de rechtvaardigen, de trouwen en de noeste werkers: in de ogen van deze wereld zijn zij enkel sukkelaars, zwakzinnigen, verliezers. De winst is heden aan de dief!
Edoch wat moet er worden van een wereld die op deze manier 'draait'? Verwondert het nog iemand dat steeds meer jonge mensen, van zodra ze tot het besef komen wat er gaande is, er gewoon een eind aan maken? Is dit niet al het voorportaal van de hel?
Inderdaad, het is de rede die ons deze gruwelijke dingen onder de ogen brengt en die ons laat vermoeden dat niet zij gevolgd zal worden in de verdere toekomst, doch het redeloze: het onpersoonlijke, het instinctmatige, het massale... en misschien ook wel de droom, de volstrekte overgave... het 'religieuze'?
En is nu niet duidelijk dat het christendom - in fel contrast met heel wat andere, grote 'religies' - de redelijkheid herbergt, en de openheid, de verantwoordelijkheid, het personalisme en de orde die daarvoor worden vereist? Is het nog steeds niet duidelijk dat dit verlichte christendom dat niets zoekt dan de waarheid, die zij dan ook niet vreest, de noodzakelijke grondethiek is van alle authentieke wetenschappelijke activiteit? Ziet men dan nog niet in dat het zaaien van twist tussen, enerzijds, de christelijke ethiek en, anderzijds, de wetenschappelijke bedrijvigheid, een list moet zijn van de duivel, zelfs als die niet bestaat?
De rede leidt tot het christendom en het christendom leidt tot de rede: alle kwakzalverij en tovenarij van kerk en inquisitie is uit den boze voor wie naar waarheid streven. Dat daarentegen het volgen van de rede alleen maar tot het inzicht leidt van de jammerlijke, redeloze staat waarin de wereld verkeert, mag ons de moed niet doen ontnemen: het is immers slechts dankzij dit inzicht, dat wij weten welke kant uit, of toch ongeveer...
J.B., 14 mei 2008
06-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (3)
Hoe noodzakelijk is geloof? (3)
Er zijn dingen die echt bestaan en er zijn ook dingen die alleen maar bestaan op grond van afspraken. De boterham die voor mij op tafel ligt, bestaat echt, en mocht ikzelf daar nog aan twijfelen, dan zal elke hongerige mij dit kwalijk nemen, want het leed van zijn met mijn boterham te lenigen honger is afschuwelijk echt. Dat ik met dobbelen enkele euro heb gewonnen, is eveneens echt, want met dit geld kan een hongerige een echte boterham kopen die het verschil kan maken tussen leven en dood. Maar dat men met pakweg twee euro een boterham kan bemachtigen, is slechts echt op grond van door mensen gemaakte afspraken. Het verschil in echtheid zit hem hier: een boterham is echt omdat God zelf dat zo beslist heeft, een euro is pas echt omdat wij, mensen, dat zo overeengekomen zijn.
Dat voedsel voedzaam is voor ons, heeft met onze menselijke afspraken en overeenkomsten helemaal niets te maken: wij dienen ons daarbij neer te leggen, het is een natuurwet, een imperatief, een bevel. De voedzaamheid van voedsel, de giftigheid van gif, de hardheid van ijzer, de onomkeerbaarheid van de tijd, de zwaartekracht en alle andere fysische wetten zijn ons gegeven of opgedrongen, ze zijn natuurlijk of aangeboren en daartegen hebben wij geen verweer. Wij zijn niet in staat om voedsel te maken, of ijzer, en evenmin kunnen wij de zwaartekracht ongedaan maken, de tijd omkeren of de natuurwetten veranderen. Wij, mensen, hebben ons bestaan te danken aan de natuurwetten, maar zelf zijn we niet tot scheppen of tot herscheppen in staat: gisteren niet, nu niet en ook morgen niet. Het enige wat wij, behalve beamen, kunnen doen, is: dwarsbomen of vernietigen, wat in een wat meer verbloemde vorm "manipulatie" heet en in nog meer bedekte termen - zij het volstrekt onterecht - : "constructie", en zelfs "creatie" of "schepping".
Wetenschap en techniek zijn op de keper beschouwd niets anders dan pogingen om kennis te nemen van de natuurwetten, met het oog op het naar zijn eigen hand zetten ervan, wat gebeurt door de zaken zodanig bij elkaar te puzzelen dat ze resulteren in een of ander gewenst resultaat. Geen creatie of schepping, doch verwringing en verdraaiing, ombuiging, geleiding of zelfs conditionering is wat in wetenschap en techniek aan de orde is.
Iets gelijkaardigs doen wij waar wij de werkzaamheid van (eventueel reeds gemanipuleerde of dus in wetenschap en techniek getemde) natuurwetten verbinden met onze eigen spelregels, afspraken, conditioneringen of 'bevelen': God (of de natuur) zorgt voor ons dagelijks voedsel en houdt ons in leven, tenzij wij aan deze voorzienigheid zelf perk en paal gaan stellen. Op de akkers groeit voedsel dat onze basisbehoeften helpt te bevredigen, maar mensen kunnen daar beslag op leggen en zodoende de behoeftebevrediging van anderen voorwaardelijk maken. Het plukken en het verorberen van de vruchten volstaat dan niet langer om zich te kunnen voeden: vooraleer te kunnen plukken moeten de hongerigen een tol betalen aan wie zichzelf tot de eigenaars van de akkers hebben uitgeroepen. Op een reusachtig schilderij van Jacques-Louis David, te bezichtigen in de paleizen van Versailles, kroont Napoleon zichzelf tot keizer, en precies zo verklaren mensen zichzelf tot eigenaar van een welbepaald territorium. Het bezit wordt echter niet anders in stand gehouden dan middels het geweld of de dreiging daarvan, en dat is dan ook het wezen van het bezit, of van de menselijke afspraken in het algemeen: zij voegen niets aan het natuurlijke toe, ze zijn wezenlijk vernietigend. De Code Napoléon - de basis van ook onze wetgeving - is een geheel van met geweld af te dwingen 'afspraken' welke het natuurlijke leven met talloze (door mensen in elkaar gestoken) voorwaarden verbindt.
Waar goddelijke bevelen op zichzelf bestaan en ze, behalve de Schepper zelf, niets of niemand nodig hebben om werkelijkheid te worden - de natuur is wat hij is - , kunnen menselijke bevelen of 'afspraken' helemaal niet op zichzelf bestaan: zij moeten als het ware parasiteren op het natuurlijke, dat ze manipuleren of ombuigen, en waarvan ze zich de kracht toeëigenen. Er is geen sprake van architectuur of zelfs maar van een gebouw, zonder stenen en de andere grondstoffen die uit de natuur worden gerecruteerd. Zelfs de meest verhevene van alle kunsten - de muziek - kan niet zonder de fysische geluiden waarvan zij eigenlijk alleen maar een bijzonder gesofisticeerde samenstelling is. Tekst heeft een drager nodig: inkt op papier, of licht op een videoscherm, hersenen met geheugen, maar hoedanook altijd iets natuurlijks waaraan hij vorm kan geven. Het geven van vorm aan materie, zoals dat gebeurt bij het maken van tekst, is de manipulatie van materie. En nu komt de kers op de taart.
Heel wat mensen geloven dat God niet alleen de natuur(wetten) schiep, waardoor Hij vorm gaf aan de chaos en aldus de materie tot stand bracht - zij geloven tevens dat Hij een aantal welbepaalde teksten schiep, waardoor Hij vorm gaf aan de chaos en aldus de geest tot stand bracht of althans in de wereld naar binnen loodste: een geheel van bevelen naast het bevelschrift der natuurwetten. [Op de keper beschouwd zou God zelf met zijn bevelen samenvallen, daar Hij het (levend) Woord zelf is]. En geheel onlogisch kan men dat geloof bezwaarlijk noemen. De problemen, welke in het verleden vaak tot bloedige oorlogen leidden, beginnen pas waar men zich gaat afvragen welke teksten van Gods hand zijn en hoe zij gelezen dienen te worden.
(wordt vervolgd)
J.B., 6 mei 2008
26-04-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (2)
Hoe noodzakelijk is geloof? (2)
Waar God ontbreekt, nemen afgoden zijn plaats in. En is God zelf een positiviteit, dan zijn demonen slechts lacunes, tekorten of gebreken en daarom ook zijn zij niet geschapen, doch louter het gevolg van de moedwillige miskenning van de Schepper.
Het gouden kalf - de opperdemon - is een zucht naar altijd meer, een ontregeling van het natuurlijke hebben en houden dat slechts het juiste evenwicht nastreeft - het 'juiste midden' van de Hellenen. Hebzucht vindt geen evenwicht, is nooit bevredigd en valt daarom met de onvrede samen die het eeuwige deel is van wie eraan lijden.
Aan hebzucht lijdt men inderdaad: terwijl zij de schijn wekt te verrijken, foltert ze slechts wie ze tot haar instrumenten heeft gemaakt, en zij doet dat zonder hoop op de beëindiging van die foltering, want zuchten kunnen nu eenmaal niet bevredigd worden.
Er zijn mensen - niet zo heel veel, maar er zijn er - die lijden aan wat men een bijzondere vorm van 'waterzucht' zou kunnen noemen. 'Waterzucht', niet in de betekenis van oedeemvorming maar in de betekenis van een onweerstaanbare drang tot het drinken van water. Deze (geestes?)zieken dienen constant bewaakt te worden en tegen zichzelf beschermd, zoniet zouden zij water drinken tot de dood. Waterzuchtigen zijn ziek buiten hun eigen wil, maar er zijn ook de drankzucht en de vraatzucht, en in feite zijn alle handelingen die wij 'zonden' plegen te noemen, niets anders dan 'zuchten': het ontbreekt daar aan een evenwichtsstreven: zuchten kunnen niet bevredigd worden, ze houden wie eraan lijdt in een voortdurend terugkerende onvrede, en een onvrede is geen positiviteit, het is een lacune, een tekort, een demon.
Zuchten worden nooit bevredigd omdat zij geen doel hebben; ze hebben immers geen ander doel dan zichzelf, ze zijn hun eigen doel, maar tegelijk kunnen zij niet in zichzelf rusten omdat zij niet hun eigen bestemming zijn: ze zijn niet omwille van zichzelf geschapen, doch om een hoger doel te dienen - uiteindelijk om God te dienen - de enige die rust in zichzelf en van wie gezegd zou kunnen worden dat Hij, behalve het onze, ook zijn eigen doel is.
Augustinus, Marx en Illich leerden ons dat in onze zuchten, het doel en het middel onderling werden verwisseld. Schepper en schepsel, meester en dienaar, plant, dier, mens en dode stof: zij blijken niet meer op hun plaats te zitten, de orde der dingen lijkt grondig verstoord en de theorie wint heden ten dage veld dat er geen orde in de dingen is, geen schepping zelfs, doch alleen het blinde toeval, het noodlot, het absurde: dat wat zonder fundament en dus zonder schepper is. Bijgevolg bepalen wij zelf onze doelen, zo zeggen deze theoretici, en zij spelen god.
Edoch, er is geen god denkbaar zonder schepselen, en wie god spelen willen terwijl zij niet scheppen kunnen, dienen anderen desnoods tegen hun wil tot hun 'schepselen' te verklaren - of te 'veroordelen'. En zo fabriceren despoten die de schepping laken, hun eigen staten, en verklaren zij mensen tot burgers van die staten, en ontzeggen zij aan wie het burgerschap niet of nog niet ontvingen, tevens het menszijn en het leven, want in hun staten schenken zijzelf alle rechten en dus ook het recht op leven. Zij schenken... of onthouden aan hun 'schepselen' deze rechten. Zo werd het ooit vanzelfsprekende leven, een voorwaardelijk recht op leven, en de despoot tolereert abortus en laat de moord op het ongeboren leven onbestraft omdat hij zich daarvan vooralsnog niet de schepper kan wanen: wie ongeboren is, is geen burger, heeft geen burgerrechten en bijgevolg ook geen recht op leven, zo luidt zijn 'redenering'. Er is geen twijfel mogelijk: de despoot, de politicus waant zich een god; politiek is a priori principieel atheïstisch en demonisch, duivels.
Het milieu? De staten beweren vandaag dat zij de natuur beheren. Wat een arrogantie toch, dat zij niet meer inzien hoe zij er alleen maar dankzij de natuur kunnen zijn, dat zij hooguit een schimmel zijn op de natuur waarvan zij zich nu - godbetert! - de schepper wanen! Wat een arrogantie dat zij zeggen aan de natuur rechten toe te kennen, alsof de natuur in zijn bestaan van hen afhankelijk was! Edoch, evenzo kennen politici ook rechten toe aan hun eigen moeders en aan die van alle burgers: als de ouders hun werk hebben gedaan en niet meer dienen kunnen, hebben ze het recht op eten, drinken en onderdak - kijk es aan - en zo genieten zij, dankzij de politiek, in tehuizen die speciaal voor ouderlingen worden gebouwd, dezelfde rechten als de dieren!
Waar middel en doel ingevolge menselijke grootheidswaanzin door elkaar worden gehaspeld en waar de 'orde der dingen' geen vanzelfsprekendheid meer is, wordt aan dieren geheel ongevraagd een menselijke status toegekend: dat lijkt aanvankelijk mooi in de ogen van naïeve, van de natuur vervreemde burgers, aan wie het echter ontgaat dat zodoende niet de vermenselijking van het dier doch de verdierlijking van de mens aan de gang is. Want in de primitieve aanbidding van bomen, gewassen, elementen en dieren, worden andermaal de middelen met hun schepper of schenker verwisseld. Wanneer onze dankzeggingen zich tot het geschenk richten in plaats van tot de schenker, is er iets grondig mis met ons verstand, want wie geloven dat er geen schenker is, die hoeven uiteraard geen dank te zeggen - zo leert ons de meest eenvoudige logica... die heden gewoon zoek lijkt.
Is God dan de bron van alle logica? God, of beter: het godsgeloof, het geloof in het Absolute? Is dit referentiepunt dan hoedanook noodzakelijk om tot samenhangende en gerichte gedachten en handelingen te kunnen komen? Of brengt de religie daarentegen alleen waanzin voort, en dient zij bestreden te worden door de rede die wij, dapper, tot de onze moeten maken? Moeten wij voortaan, zoals humanisten het zeggen, de moed hebben om ons lot in eigen handen te nemen, teneinde aan de waanzin te ontkomen die in het religieuze op de loer zou liggen en die steeds drastischere instrumenten tot haar beschikking heeft? Een en ander vraagt een hoofdstuk apart.
J.B., 26.04.'08
25-04-2008
Hoe noodzakelijk is geloof?
Hoe noodzakelijk is geloof?
God is niet reduceerbaar tot een talisman tegen de macht van de duivel, maar dat neemt niet weg dat daar waar Hij miskend wordt, de duivel voet aan wal krijgt en men alsnog spontaan de goddelijke bijstand inroept. In tijden van zogenaamde welvaart worden de gebedshuizen bedolven onder koopwaar, maar als het tij keert, worden de kerken weer te klein. Bidt men dan om de terugkeer van de welvaart die het gebed vergeten doet en bidt men dus met het oog op de eliminatie van het gebed, of bidt men om nog iets anders?
Wie de nood aan God niet voelen, moeten door Zijn afwezigheid worden geprikkeld en daarom ook betekent Gods af-wezigheid tevens de aanwezigheid van zijn tegenstrevers, trouwens net zoals het ontbreken van gezondheid ondenkbaar is zonder het optreden van allerlei ziekten. Tegenstrevers - in het meervoud want, zoals er slechts één gezondheid is terwijl het gamma van ziekten en kwalen geen einde kent en zich nog dagelijks uitbreidt, zo ook is er slechts één absolute God terwijl het getal der duivelen ontelbaar blijkt.
Het licht zou helemaal niets betekenen indien de afwezigheid daarvan, die wij de duisternis noemen, ons niet hinderde, geen schade toebracht of geen ander leed berokkende: de kwellingen van het donker wijzen op de noodzaak van het licht. Toch is het licht nog veel meer dan slechts datgene wat de kwellingen van de duisternis vermag teniet te doen, zoals ook de gezondheid oneindig veel meer betekent dan alleen maar de afwezigheid van ziekte en van pijn. Het ziektevrij zijn is een teken van gezondheid net zoals eender welke ziekte een teken van een gebrek aan gezondheid is. Maar zoals één welbepaalde ziekte slechts één mogelijk kenmerk van niet-gezond-zijn is, zo ook valt ziektevrijheid niet zonder meer met gezondheid samen.
Gezondheid immers is niet zoals stilte een loutere afwezigheid van lawaai of van storende geluiden: zij is veeleer een aanwezigheid zoals muziek dat is, die goed gecomponeerd en degelijk uitgevoerd moet worden. Precies omdat de muziek, de gezondheid maar ook het goddelijke, aan-wezigheden zijn, kan er zoveel mis mee gaan en is het aantal mogelijke valse noten, kwalen of zonden, principieel ontelbaar. Die ontelbaarheid van de mogelijke fouten getuigt van de positiviteit van de muziek, de gezondheid of het goddelijke. Muziek maken vraagt welbepaalde inspanningen, net zoals gezond zijn, omdat muziek meer is dan stilte en gezondheid meer dan klachtenvrij zijn. En zo ook is het goddelijke meer dan de loutere afwezigheid van allerlei demonen: God is een positiviteit, Hij is een persoon veeleer dan een onding of een ding. En zoals men eerst naar muziek moet luisteren vooraleer men die kan horen en genieten, zo ook moet men eerst God erkennen om Hem te kunnen ontmoeten.
Welvaart blijkt al te vaak een hinderpaal voor de ontmoeting met God, omdat zij de aandacht die voor deze ontmoeting onontbeerlijk is, opeist en afleidt. Zoals allerlei kwalen ons kunnen verhinderen om datgene te doen wat wij in een toestand van gezondheid moeiteloos presteren, net zo kan de welvaart als een kwaal zijn die ons afhoudt van het goddelijke zonder hetwelke het leven onvolkomen is. Welvaart kon derhalve goed samengaan met goddeloosheid en met de aanwezigheid van allerlei demonen en zij is zelfs vaker onafscheidelijk van de opperdemon: het gouden kalf.
In tegenstelling tot het goddelijke, dat een positiviteit is, is het demonische alleen maar een gebrek. De afgod van het geld, bijvoorbeeld, stelt op zich niets anders voor dan het gebrek en het tekort alsook de voortdurende dreiging daarvan. Het bestaan van geld en kapitaal maakt de behoeftebevrediging voorwaardelijk want afhankelijk van de inschikkelijkheid van dat kapitaal dat noodlijdenden aan soms volstrekt absurde voorwaarden bindt en dat op die manier mensen systematisch instrumentaliseert: het middel is dan doel geworden, en het doel werd middel, zoals beschreven door, achtereenvolgens onder meer, Aurelius Augustinus en Karl Marx. Ivan Illich kreeg een zicht op de daaruit voortspruitende, schrikwekkende tegendoelmatigheid die momenteel alles maar dan ook alles onder haar juk blijkt te hebben met als gevolg de wereld zoals we die vandaag kennen.
Er zijn nu middelen te over doch de doelen ontbreken omdat zij a priori aan de middelen onderworpen zijn of zich daaraan eigenhandig onderworpen hebben. De toegang tot de wereld wordt radicaal ontzegd aan wie niet knielen voor het kalf, wat inhoudt dat de wereld op de keper beschouwd de eigendom van het kalf geworden is (of beter: de wereld wordt door het kalf gegijzeld) en zo werd elk toegangsbewijs tot de wereld meteen het kenmerk bij uitstek van de medeplichtigheid van zijn bezitter.
'Betalen' heeft immers de niet mis te verstane betekenis van het zich akkoord verklaren met de regel dat wie niet betalen kan, noodlijdend moet blijven en op die manier gebeurlijk door het kalf wordt afgemaakt. Aan geld komt men immers niet tenzij door met zijn tijd en aldus met zijn leven zelf te betalen aan wie de macht over het geld en dus over de wereld bezitten. Het samenvallen van de rechtgeaarde arbeid met het rechtvaardige loon is immers allang veeleer een onbedoelde toevalligheid dan een gevolg van de heersende wereldorde die het geven om niets geleidelijk maar zeker onmogelijk maakt.
Dat dit laatste allerminst een kwakkel is, daarvan kunnen in het hedendaagse bestel onder meer het gros van de (vooral langdurige) werklozen getuigen: op de arbeidsmarkt vallen zij heel vaak uit de boot omdat zij niet (meer) kunnen beantwoorden aan hetzij de hoge hetzij de (ook in ethisch opzicht) onmenselijke eisen die de (levenloze en zielloze!) machine van de maatschappelijke activiteit aan haar werknemers stelt. Tegelijk wordt de arbeid in de door het kalf misprezen vakgebieden van deze werklozen, ofwel die arbeid die aan een eigen tempo of naar eigen ethische maatstaven verloopt - ook als hij zich gratis aanbiedt - streng bestraft omdat die naar verluidt aan de zogenaamd 'volwaardige' functionarissen zou ontnemen wat aan hen voorbehouden is.
Deze laatsten worden immers niet gehinderd door gezondheidssparende traagheid, voorzichtigheid en bezonnenheid, noch door morele bezwaren inzake medemensen of milieu. In feite hebben zij zich geheel onderworpen aan de eisen van het gouden kalf, door de menselijke stem in zich het zwijgen op te leggen en nog slechts te functioneren alsof zij zelf geen ziel en ook geen leven hadden. Zo ver is het gekomen dat wie nog protesteren tegen deze mensonterende toestanden, geen middelen meer hebben om dat te doen, omdat het systeem er uiteindelijk in geslaagd blijkt om een gebrek aan kapitaalkracht zomaar met onmondigheid te vereenzelvigen.
De onderhavige kwaal spreekt voor zich, en het lijdt geen schijn van twijfel dat zij geheel inherent is aan de zogenaamde hedendaagse 'welvaart'. Want als de ziel weg is uit de dingen, dan slijt alras ook het leven daaruit weg, en ook de vorm, en tenslotte ook het ding zelf, dat een onding wordt, een bromvlieg, tollend op haar rug: veel lawaai doch zonder ook nog maar enige baat.
Jan Bauwens, Serskamp, 25.04.'08
03-04-2008
Kuddegeest - Over nog onopgeloste vragen
Kuddegeest - Over nog onopgeloste vragen
Men zegt dat (menselijk) geluk een zaak is van sociale vergelijking, maar eigenlijk gaat het dan slechts over een oppervlakkige geluksschil. Dieper geluk immers, is niet zozeer een zaak van (sociale) vergelijking, het is een kwestie van (sociale) aanvaarding of erkenning: wie door anderen niet erkend wordt en derhalve niet tot de groep behoort, bestaat niet of nauwelijks omdat mensen sociale wezens, zeg maar kuddedieren zijn.
Reeds in de oudste beschavingen en bij uitstek in de Helleense cultuur, werd het mens-zijn zonder meer geïdentificeerd met het burgerschap of het deelgenootschap aan de maatschappij, en reeds daar kende men de vernietigende kracht van de verbanning, de banvloek of de vervloeking, alsook de ernst van de misdrijven verwant aan laster en eerroof, roddel en leugen.
Eveneens de voor het merendeel der mensen quasi onweerstaanbare dwang die uitgaat van allerlei gedragingen, geplogendheden, trends en modes, vindt hier zijn oorsprong, zoals ook het voor het geestelijke evenwicht onmisbare gevoel van zekerheid en zelfvertrouwen, dat volstrekt onmogelijk is zonder de bevestiging door anderen, precies omdat het er de weerspiegeling van is.
Groepsgedrag is irrationeel, of beter: het is prereflexief - waarmee gezegd wil zijn dat het voorafgaat aan eventuele redenen en argumenten, alsof het gevolgzaam was aan een dieper gevoel dat zich niet vergissen kon. In feite behoeft het groepsgedrag geen argumenten omdat het steunt op dat ultieme argument, dat immers luidt dat men niet bestaan kan buiten de erkenning door anderen om. Wie uit de groep wordt gestoten, is verloren, en sociale uitsluiting is dan ook vaak een van de meest gesofisticeerde, miskende en laffe vormen van 'moord' door een al dan niet expliciet geplande samenzwering. In wezen is de groep niets anders dan een samenzwering - althans van zodra deze zich (ter versterking van zichzelf) van het middel van de sociale uitsluiting gaat bedienen.
Sociale uitsluiting kan absoluut zijn, maar meestal geschiedt ze in gradaties, en in die zin ligt ze ook aan de basis van de sociale rangen- en standenvorming: de erkenning geldt voorwaardelijk en de hogere rangen leggen hun voorwaarden aan de lagere op. De monarch geniet absolute erkenning, de hogere standen krijgen voorrang op de lagere, en helemaal onderaan de ladder staan de 'sans-papiers' en de schooiers. Een baby-prins heeft niet gekozen voor zijn hoge rang en hetzelfde geldt met betrekking tot de leden van alle andere rangen. Zelfs Giordano Bruno, die werd verbrand omwille van zijn ware doch afwijkende ideeën, koos op de keper beschouwd niet zelf voor zijn scherp verstand en allicht ook niet voor zijn diep besef van waarden.
Maken sociale aanvaarding en uitsluiting het verschil tussen bestaan en niet bestaan, dan nemen gradaties van sociale erkenning het zogenaamde geluk voor hun rekening - het geluk dat, in dit licht, eigenlijk verwijst naar gradaties van bestaan, welke een vertaling zijn van gradaties van erkend worden: men bestaat in de mate dat men erkend wordt; men geniet het geluk in de mate dat men het gegund wordt en dat het onvoorwaardelijker is.
De zaak wordt echter ingewikkelder van zodra er meerdere 'kudden' of sociale groepen naast elkaar bestaan, en nog lastiger wordt het als zij geheel ondergedefinieerd zijn of schijnbaar onderling vermengd. Ongetwijfeld is het een gevolg van het te groot en te log worden van kudden met ook een te geringe cohesie onder de leden, dat zij ertoe neigen zich op te delen in subgroepen, of dat ze zelfs gaan opsplitsen in nevengroepen die dan niet slechts elkaar bedreigen maar die onder elkaars invloed ook zelf grondig intern structureel kunnen veranderen.
Alleen al het ontstaan van verschillende politieke partijen binnen eenzelfde groep, schept bepaalde spanningen welke eigenlijk ontspringen aan de verschillen in beloftes welke die partijen maken. Er bestaan dan een actuele orde en vrede, echter samen met een potentiële herordening of wanorde, eventueel ingevolge een (partij)strijd. Mogelijke toekomstige problemen stralen dan eigenlijk vanuit die mogelijke toekomst op het heden af en veroorzaken zodoende het actuele spanningsveld, eventueel als onrust te bestempelen.
Hoe groter en hoe onsamenhangender een groep wordt, des te groter wordt ook het gevoel van malaise bij elk individu dat zich dan immers minder goed in staat weet om zichzelf middels de groep te bevestigen of om zelfvertrouwen te ontlenen aan de groepserkenning. Precies die malaise die in een slinkend zelfvertrouwen aardt, zet dan aan tot de omgekeerde beweging: als immers de groep zijn leden niet langer bevestigt, dan zullen de leden op hun beurt de groep verwerpen, en zij kunnen dat op geen andere manier bolwerken dan door zich aan te sluiten bij een andere groep - een groep die hen, mét de groepsbevestiging, de zelfbevestiging en het zelfvertrouwen teruggeeft dat zij nodig hebben en dat de malaise van voordien weer doet wegsmelten.
Terrorisme is een uitgelezen manier om gemeenschappen te destabiliseren, want deze vorm van geweldpleging ontneemt alras aan alle groepsleden het ultieme gevoel van zelfwaardering door groepserkenning, namelijk in de kennisname van het feit dat men niet langer door de eigen groep beschermd wordt. Edoch, er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is. Het argument dat geen enkele groep in staat is om haar leden tegen terrorisme te beschermen, wordt door de groepsleden uiteraard niet aanvaard, omdat het niet de groepsintenties zijn die de leden aanbelangen, maar daarentegen wel hetgeen de groep effectief al dan niet vermag. Een groep die het zelfs niet vermag om haar leden de fundamentele zekerheid van de veiligheid tegen haar vijanden te bieden, is niet alleen nutteloos maar bovendien contraproductief, zodat de nood bij de leden om eruit te stappen (en om naar een andere groep over te stappen) zeer urgent is en ook principieel onbestrijdbaar.
Dat het verlaten van de groep enkel mogelijk is door zich aan te sluiten bij een andere groep, is één zaak, maar een andere zaak betreft de kwestie welke dan die nieuwe groep zal wezen. En opnieuw zal men hier pre-reflexief te werk gaan, en kiezen voor die groep van wie men niets te vrezen heeft, de groep die niet door terreur zal getroffen worden, en dat is dan onvermijdelijk de van terrorisme verdachte groep zelf. Andermaal: er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is.
Eenmaal in een dergelijke maatschappelijke situatie een proces op gang gekomen is waarbij steeds meer groepsleden dreigen over te lopen naar andere en mogelijkerwijze vijandige groeperingen (welker situaties reminisceren aan het 'Stockholm-syndroom'), rest, om uit de impasse te komen, nog slechts het verweer van de wraak. Met betrekking tot de huidige vormen van terrorisme echter, is die wraak en dus ook dat ultieme zelfverweer quasi onmogelijk geworden, precies omdat die groepen waartoe terroristen zich bekennen, op hun beurt ontkennen dat de terroristen medestanders van hen zijn. Het minste wat men van die groepen kan eisen, is dat ze unaniem de betreffende terreurdaden afzweren - edoch, zo'n unanimiteit is zonder geloofwaardige groepsvertegenwoordigingen volstrekt onmogelijk. De vraag kan zelfs rijzen wie de betrokken groepen eigenlijk leidt of wat ze samenhoudt en hier duikt misschien een probleem op omtrent nog onbekende krachtlijnen en machten - een probleem dat waarschijnlijk dat van het terrorisme nog in zijn schaduw stelt.
En verder worden ook hier intenties en beloften niet in rekening gebracht omdat men er uiteindelijk geen garen kan bij spinnen: het zijn tenslotte niet intenties en beloften die de leden aanbelangen, maar wel wat de groep effectief vermag, en dat is, in dit geval: het bieden van veiligheid voor terreur. En zo komt het dat in deze kwesties de rationaliteit met zijn diplomatie en zijn verdragen als het ware a priori aan de deur wordt gezet, zodat nog slechts het brute geweld lijkt over te schieten, ofwel de gedweeë aanvaarding van de veranderingen en de algehele overgave - een verscheurend dilemma.
En zal men een maatschappij die voor het laatst genoemde kiest, ongelijk geven? Temeer als zij nog jaarlijks de miljoenen jonge mensen moet herdenken waarmee soldatenkerkhoven hier sinds de laatste wereldoorlog liggen bezaaid? Of is het precies daarom dat zij dezelfde weg getrouw moet volgen, temeer omdat een leven zonder vrijheid mensonwaardig is?
Jan Bauwens, Serskamp, 3 april 2008
29-03-2008
'Godsdienstoorlogen'...
'Godsdienstoorlogen'...
Men zegt soms dat 'gebeurtenissen' - en meer bepaald de niet zo gezellige gebeurtenissen, zeg maar de ongelukken - ons dan toch telkens weer een ervaring rijker maken. Maar wie inderdaad al wat heeft meegemaakt, die weet wel dat dit gezegde helemaal niet zo recht in zijn schoenen staat. De confrontatie met de minder prettige kanten van het bestaan is per definitie ongewild, en zij laat sporen na die de betrokkenen allerminst deugd doen. Zij laat getraumatiseerden achter, mensen die door wat hen overkwam dermate in beslag worden genomen, dat zij zich niet langer kunnen toeleggen op die dingen die ook echt de aandacht verdienen. Getraumatiseerde kinderen leren slecht op school en volwassenen met vreselijke ervaringen functioneren evenmin goed omdat ongelukken de krachten die voor het leven zijn bestemd, aan een mens onttrekken. Nare ervaringen zijn nooit zomaar verleden tijd: zij zijn immers vooral naar omdat ze werkzaam zijn naar de toekomst toe. Het geluk krijgt geen kans meer want wat komen moet, wordt niet meer tegemoet gegaan met hoop, doch het wordt gevreesd. Er hoeven echt geen oorlogen of epidemieën uit te breken: het leven op zich biedt vaak al een overmaat aan nare ervaringen nog vooraleer men halverwege is, en voor velen helaas reeds in de kindertijd: pijn en ziekten, oorlogen, de dood van geliefden, teleurstellingen allerhande. Er zijn, kortom, geen redenen om aan te nemen dat extra beproevingen voor iets anders goed kunnen zijn dan voor het bederven van het greintje geluk dat ons misschien nog rest.
Edoch, paradoxaal genoeg bootsen wij ons wrede lot na. Wij beantwoorden de eindigheid door hem te bespoedigen, en de dood door op onze beurt te doden, de ziekte door te verminken, en de natuurlijke verschalking door uitgekiende list en bedrog. Alle onheil dat hem te beurt valt, verveelvoudigt de mens daadkrachtig, want hij is vooralsnog een aap of een echo, die nabootst, terugkaatst of in het wilde weg wreekt. En maakt de natuur ons angstig, dan doet de menselijke natuur dat om de genoemde redenen des te meer: geen gruwel overtreft deze die ontspringt aan onze eigen geest en te duchten boven elk wild dier is de mens zelf: zijn 'beschavingen' overtreffen de natuur in gruwel.
Tegen deze ongebreidelde verknechting en tirannie heeft de morele stroming die meestal met het (nieuw-testamentische) christendom wordt geïdentificeerd, misschien wel voor het eerst in de geschiedenis een dam opgeworpen. De samenlevingen die voorafgingen aan de eerste gelovige gemeenschappen, steunden op massaslavernij en ze baadden in de angst voor afgoden die mensenoffers eisten. Zelfs de zo hoog geachte Helleense cultuur telde wellicht slechts een paar percent vrije burgers onder haar bevolking. Van in oorlogen buit gemaakte slaven werd het leven gespaard in ruil voor dwangarbeid waarvan zelfs het vee door zijn onwetendheid altijd gevrijwaard bleef. Heren namen hun 'trouwe' dienaren met zich mee in de dood naar een onderwereld die slechts een veelvoud van de aardse kwellingen beloofde. Men loochent niet dat het 'christendom' voor het eerst wilde breken met het principe van de wraak, en dat toen ook de angst voor de toekomst werd vervangen door een soort van belofte.
Wie zal zeggen wat een geloof is en wat het vermag? Afgezien van de vraag of de 'christelijke' beloften op de een of andere manier werden, worden of zullen worden ingelost, en dus in het midden latend of de hoop die sindsdien alvast het gekerstende deel van de wereld heeft getekend enigszins 'terecht' mag heten, kan dan toch onmiskenbaar een zekere bevrijding worden bespeurd in wat sindsdien door mensen werd gezegd en geloofd. Maar dat komt dan alleen hierdoor: omdat de essentie van het ware christendom het verzaken is aan elke idolatrie en ideologie: de christelijke god is immers niet langer de oppermachtige naar wiens gunsten allen dingen die zich, overijverig daarin, tot elkaars rivalen maken. God is hier immers de medemens zelf geworden en, meer bepaald: de hulpbehoevende, het kind, diegene die alleen gediend kan worden in de beoefening van de barmhartigheid en van de zorg die de vreugde geeft welke men de hemel noemt of het eeuwig leven.
Waar daarentegen zogenaamde 'godsdienstoorlogen' uitbreken, zijn enkel duivels aan het werk: demonen die met het goddelijke geen uitstaans hebben en die getuigen van alleen maar wanculturen. Geen betrouwbaarder signaal van de volstrekte afwezigheid van het goddelijke is er dan in de tekenen van de wilde oorlog en het brute geweld.
J.B., 29.03.'08
De rechten van het ongeboren leven
De rechten van het ongeboren leven
In het artikel, getiteld: Het statuut van het embryo en de foetus (1), gaat Etienne Vermeersch er impliciet van uit dat rechten zaken zijn die worden toegekend uitsluitend door mensen (aan andere mensen en eventueel aan dieren). Alvast een bedenking hierbij.
Vermeersch' (impliciete) stellingname is niet vanzelfsprekend: ze volgt rechtstreeks uit zijn atheïsme. Immers, gelovigen onderscheiden zich hiervan vanzelfsprekend in het feit dat zij naast de menselijke personen ook nog de persoon van God erkennen, wat meebrengt dat rechten voor de gelovige ook door de goddelijke persoon kunnen worden toegekend. Maar er is nog een weerhaak aan deze zaak.
Als we stellen dat Vermeersch enkel de mens ziet als mogelijke toekenner van rechten, hebben we hem met dat zogenaamde 'humanisme' eigenlijk al veel te veel gegund. Op de keper beschouwd, gaat het hier zelfs niet om een humanisme omdat, inzake de politieke toekenning van rechten in ons westerse model, uiteindelijk niet de menselijke persoon als zodanig aan het werk is: de beslissing om aan iemand een recht te geven, resulteert niet zomaar uit een wijs, menselijk besluit waarmee elkeen het vanzelfsprekend eens is, doch het is slechts een zogenaamde 'meerderheidsbeslissing'.
Deze eigenlijk intern contradictorische benaming ('meerderheids-beslissing') verraadt het al: het is namelijk één van de meest jammerlijke vergissingen van de (westerse) politiek en van het (westerse) denken in het algemeen, om te geloven dat 'meerderheidsbeslissingen', ook beslissingen zouden zijn welke resulteerden uit menselijk overleg. Hoeveel gepalaver er ook aan voorafgaat: in wezen zijn de uitkomsten van een stemming anoniem en onpersoonlijk. Niemand draagt er de verantwoordelijkheid voor... precies omdat principieel 'iedereen' ervoor verantwoordelijk wordt geacht. Dit is uiteraard hoogst contradictorisch, want in dat geval is men verantwoording verschuldigd... enkel als onpersoonlijke collectiviteit... tegenover 'zichzelf'.
Waar beslissingen worden gebaseerd op de zogenaamde 'meerderheid', kan geen sprake zijn van verantwoordelijkheid, maar ook niet van gewetensvolheid, van menselijkheid of van enig vermogen tot het onderscheiden van goed en kwaad. 'Goed' heet dan immers wat de meerderheid 'beslist', edoch een meerderheid beslist niet, redeneert niet en is zonder geweten want volstrekt onpersoonlijk.
Het criterium van Vermeersch en dat van elke atheïst, is (met betrekking tot het onderhavige onderwerp) dat van de collectiviteit die zich een plaats toeëigent boven het persoonlijke en dus boven het menselijke. In het collectivisme verdringt de staat de persoon, en dit gebeurt via de oneigenlijkheid van een zeker reductionisme: het van toepassing achten van de statistiek en, in het algemeen, van elk 'rekenend' of 'kwantificerend' denken op het menselijke.
Tenslotte blijkt een humanisme zonder godsgeloof uiteindelijk geen poot te hebben om op te staan. Ons inziens is het geloof en bij uitstek het christendom (niet te verwarren met de kerken), omwille van zijn personalisme, tot heden het enige krachtdadige middel gebleken tegen deze - letterlijk - 'onmenselijke' dreiging.
De duivel of de dood. Over Euthanasie, Hugo Claus en René Stockman.
Vooraleer René Stockman de premier en de media impliciet gaat associëren met de architecten van Hitler's 'Lebensborn' - zij zouden 'het geval Claus' gebruiken voor het propageren van euthanasie bij de 'onvolmaakten' en de 'succeslozen' - stuurt hij eerst nog een verwijt aan het adres van de betreurde zelf, die zijns inziens onnadenkend was over de 'voorbeeldigheid' van zijn daad.
Maar vloekt dat niet met het (voorgewende?) respect van Stockman voor zijn 'andersdenkenden'? Hij heeft alvast de aftakelende en bijzonder invloedrijkeJoannes-Paulus II van die kritiek gespaard en ook neemt hij nu zichzelf geen blad voor de mond. Voor alle duidelijkheid: volgens die 'andersdenkenden' oefent de kerk druk uit om mensen 'nodeloos' aan hun 'uitzichtloos' lijden vast te kluisteren...
Twee maten en twee gewichten hanteert Stockman ook waar hij "een bepaalde groep in de samenleving" ervan beschuldigt zich op te dringen aan eenieder: "
Zij die er een andere gedachte op nahouden zullen na al die verklaringen het behoorlijk moeilijk hebben om nog openlijk te durven spreken", zo beklaagt hij het eigen ideologische kamp.
O, speling van het lot: amper enkele decennia geleden kwamen hier ten lande gelijkaardige woorden uit de monden van talloze verdrukten, en zij waren gericht tegen het instituut dat Stockman nu verdedigt. En men make zich geen illusies: in acht genomen het persisteren van de kerkelijke macht in menige maatschappelijke sector, blijft tot vandaag bij de ongelovigen diezelfde klacht weerklinken...
Stockman gaat verder over "(...) hoever een samenleving zonder het eigenlijk te beseffen wordt meegesleurd met visies die normbepalend worden, indien ze maar genoeg herhaald worden, als evidenties binnen de media worden voorgesteld."
Andermaal: is indoctrinatie niet exact wat de kerk altijd al toegepast heeft? Met een ethiek "van hogerop geprogrammeerd", om Stockman nogmaals te citeren...
Wie nu nog tegenwerpt dat met "van hogerop" naar God zelf wordt verwezen, moet vrezen dat die haring niet meer bakt: naast het gegeven van de nieuwe en onsmakelijke concurrentie onder religies, is het uitgerekend die "groep in de samenleving" die door Stockman van arrogantie wordt beschuldigd, die ervoor gezorgd heeft dat voortaan elkeen (in de bijbel) kan lezen over, bijvoorbeeld, de "aansporing van hogerop tot moord en doodslag" zoals aangehaald in Etienne Vermeersch' "Kort vertoog over de god van het christendom". (1)
Kortom, het is geen dialoog wat dr. Stockman te bieden heeft: het zijn ordinaire beschuldigingen - die bij nader toezien ook zelfbeschuldigingen blijken - een geleerde en een bestuursman onwaardig.
Dit terwijl het misschien onverwacht vruchtbaar had kunnen zijn indien deze gelegenheid eindelijk was benut geworden voor die allang verdrongen discussie over die neutraliteit waarmee dit keer de gelovige schermt. Immers, is hij het niet die, onlangs nog, in de machtsstrijd om de scholen (ook wel het 'opvoedingsproject' geheten), haar bestaan ontkende?
Maar bovenal - en daar wilden wij graag toe komen - bovenal dient men zich te hoeden voor de overdreven achterdocht van de katholieke broeder. Want waar dr. Stockman ons wil laten geloven dat achter de vandaag heersende tendenties verborgen machten schuilen die de massa naar hun hand zetten, projecteert hij eigenlijk het hem uit kerkelijke kringen niet onbekende elitarisme en paternalisme naar een vermeend vijandig kamp. Ons lijkt het echter eenvoudiger om aan te nemen dat, ingevolge de simpele maar vandaag alles beheersende wet van vraag en aanbod, zowel de politici als de media gedwee dansen naar de pijpen van een massamens van wie zij in hun bestaan afhankelijk zijn. Adam Smith indachtig, zou deze reusachtige golem wel eens heel wat efficiënter te werk kunnen gaan dan de meest ingenieuze en elitaire think-tank. En in dat geval is vanzelfsprekend elk steekspel zoals ook bij deze gelegenheid weer werd opgevoerd, een steeds saaier wordend, louter spiegelgevecht.
Overigens: horen de gelovigen niet meer te weten dat de gevreesde duivel, de massamens is: de 'niet-persoon' bij uitstek? En misschien is hij het wel die gevreesd wordt in het leed en in de dementie, die ons doen kiezen voor wat wij 'het geringste kwaad' achten in het dilemma: de duivel of de dood.
Jan Bauwens, Pasen 2008
Verwijzingen:
(1) Slechts één citaat: "In Exodus 22, 17 vinden we de volgende noodlottige uitspraak: "Gij zult geen heks laten leven". Eeuwen later werden, met deze tekst als argument, duizenden (sommigen zeggen, honderdduizenden) onschuldige vrouwen op de brandstapel ter dood gebracht, nadat ze onder gruwelijke folteringen bekend hadden een heks te zijn." [cf.: http://www.etiennevermeersch.be/artikels/god_rel/kort-vertoog-over-de-god-van-het-christendom ].
22-03-2008
Eindtijdprofeten...
Eindtijdprofeten...
Lees dit artikel in Portulaan
17-03-2008
Religie en geweld
Religie en geweld.
Het verbinden van religieuze betekenis met gewelddaden staat gelijk met het plegen van geweld tegen de betreffende religie.
Elke religie die geweld rechtvaardigt, is daarom autodestructief.
Maar wat hier geldt voor geweldpleging, geldt vanzelfsprekend ook voor onheil zonder meer: door een onheil met een religieuze betekenis te verbinden, keurt men dit onheil goed, want men interpreteert het dan impliciet als een (destructieve) daad vanwege de godheid, of tenminste als een door de godheid toegestaan kwaad.
Maar uiteraard geldt dan hetzelfde met betrekking tot het religieus betekenen van een heil: door aan een heil religieuze betekenis toe te kennen, verbindt men tegelijk, impliciet, ook elk onheil met een religieuze betekenis, want men interpreteert het onheil dan eigenlijk als een gevolg van het niet tussenbeide gekomen zijn van de godheid die het had kunnen verhinderen indien hij dat maar had gewild.
Noch aan geweld, noch aan onheil, noch aan heil kan op een eigenlijke manier een religieuze betekenis toegekend worden: wat wij als goed of als kwaad ervaren, kunnen wij nimmer op een eigenlijke, betekenisvolle manier religieus duiden.
Om die reden is elke religie die niet volstrekt transcendent is aan de wereld, wezenlijk onrechtvaardig en ook autodestructief. Volstrekt transcendent, en bijgevolg ook rechtvaardig en ontsnappend aan autodestructie, kan alleen die religie zijn waarover niets gezegd wordt, of dus deze die zich nimmer manifesteert.
Vanzelfsprekend valt deze gedachtengang in duigen als de eerste zin onwaar is...
J.B., 17.03.08
03-03-2008
Het gevaar van de verabsolutering van het recht op vrije meningsuiting.
Het gevaar van de verabsolutering van het recht op vrije meningsuiting.
Het ontzeggen aan mensen van het recht om hun mening te uiten over zaken die hen hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks aangaan, is vanzelfsprekend moreel verwerpelijk. Met betrekking tot de islam wordt daar omtrent dezer dagen heel wat heisa gemaakt. Maar die heisa dreigt ons iets nog veel belangrijkers uit het oog te doen verliezen.
Men mag immers niet blind zijn voor het feit dat de institutie van een absoluut recht op vrije meningsuiting - paradoxaal genoeg - al even verwerpelijk is als een spreekverbod, en bovendien bijzonder gevaarlijk voor de cultuur zelf. Ziehier waarom dit aantoonbaar het geval is.
Waar bepaald wordt dat iedereen altijd alles mag zeggen, heeft het er alle schijn van dat woorden eigenlijk niet al te ernstig moeten genomen worden. Het lijkt dan alsof woorden in feite geen daden waren, of tenminste geen daden met relevantie voor al datgene waar het werkelijk om gaat.
Maar in dat geval ziet het er naar uit dat het woord uit de 'echte' wereld verbannen wordt naar die van het spel of van de sprookjes. Een eerste paradox is dan deze: waar woorden niet langer ernstig hoeven genomen te worden, wordt vrij spel gegeven aan het geweld... waartegen het woord aanvankelijk immers het enige wapen was.
Edoch er is nog een veel indringender consequentie: als woorden niet langer ernstig hoeven genomen te worden, vervalt uiteindelijk het begrip van de "waarheid" zelf. Waarheid immers, staat noodzakelijk in betrekking tot de werkelijkheid.
Zo komt het dat de institutionalisering van het absolute recht op vrije meningsuiting meteen de verbanning inhoudt van de waarheid.
Jan Bauwens, 3 maart 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
20-02-2008
Grenzen aan de evolutie
Grenzen aan de evolutie
In een voordracht d.d. 2006 over de oorsprong van religie (1), past Darwin-kenner Johan Braeckman relevante facetten van de evolutietheorie toe ter verklaring van het aan alle culturen inherente verschijnsel van de religie, en zo komt hij tot een hypothese die in het verlengde ligt van de theorieën over de zich (analoog aan de genen) voortplantende zogenaamde 'memen': religie is misschien wel een onpersoonlijke, blinde entiteit welke niettemin parasiteert op menselijke breinen teneinde zichzelf in stand te kunnen houden.
Ons inziens worden in de genoemde theorie de zaken impliciet op hun kop gezet, en wel in die zin dat wij geloven dat religie, en het leven van de geest in het algemeen, niet een toevallig, overbodig en bovendien belastend bijproduct is van de activiteit van onze hersenen, maar daarentegen een werkelijke stap vooruit in een noodzakelijk begrensd 'evolutieproces' dat niettemin zoekt zichzelf nog voort te zetten 'buiten' de tijd - zoals beschreven in onze tekst uit 2003, getiteld:
Dead-line. Over de Grenzen van de Tijd en het Neerstrijken van de Engelen. (2) Hierna volgt de laatste paragraaf uit die tekst.
Sinds enkele decennia, meer bepaald sinds de publicatie van het Bariloche-rapport van de Club van Rome, zijn wij vertrouwd met het begrip van de 'grenzen aan de groei', dat menig filosoof en literator tot een dankbare bron van inspiratie diende. De idee zelf was allerminst nieuw: ze maakt de kern uit van meerdere oeroude parabels en mythen. Het beste kennen we de gedachte uit de vergelijkingen met de lotgevallen van de beroemde toren van Babel: de ijdele mensheid weet van geen ophouden, steekt de goden naar de kroon en bouwt een toren die tot aan de hemel reikt. Maar op een gegeven ogenblik houdt de groei van de toren op, want de aangebrachte goederen worden verbruikt vooraleer ze de top bereiken: ze dienen onderweg namelijk voor de noodzakelijke herstellings- en onderhoudswerken. De efficiëntie van de bouw kan bijgestuurd worden, de snelheid kan opgedreven worden, maar de grenzen blijken tenslotte niet weg te werken. De toren verwordt tot een stilstaand en niets anders dan zichzelf dienend object dat alle voorradige energie uit de omgeving opslorpt om te kunnen blijven bestaan, zonder dat hij nog groeit. Het prestigeproject blijkt tenslotte een dodelijke kanker geworden: er zijn grenzen aan de groei.
Eigenlijk kan precies hetzelfde worden gezegd over de begrensdheid van de tijd. De tijd die, meer bepaald, de mogelijkheid tot handelen biedt, begrenst zichzelf niet zoals men zich dat natuurlijkerwijze zou kunnen voorstellen, namelijk doordat hij op een bepaald ogenblik zou ophouden met voortduren. Neen, de grenzen aan de tijd zijn intrinsiek verbonden met het wezen van de tijd zelf, net zoals de grenzen aan de groei, eigen zijn aan de groei zelf. De noodzakelijke begrenzing van de tijd volgt meer bepaald uit zijn wezen, dat grondt in de twee componenten van de herinnering en de verwachting. Hoe meer tijd er verstreken is, hoe groter de 'massa' van de herinneringen welke dienen verwerkt te worden om tot een efficiënte en relevante actie of keuzedaad met betrekking tot het toekomstige te kunnen overgaan. De massa van de verstreken tijd krijgt aldus een volume en ook een 'gewicht': hij moet echt 'meegesleept' worden door diegene die zich in de richting van de toekomst een weg wil banen. En precies omdat de mens niets anders dan zijn verleden (en zijn verwachtingen) is, is hij nimmer in staat om dit gewicht van zich af te werpen zonder zichzelf daarbij te verliezen.
Zo zien wij bijvoorbeeld dat mensen steeds langer moeten studeren en de maatschappij steeds langer tot last zijn vooraleer zij maatschappelijk aan de slag kunnen gaan en een steentje kunnen bijdragen aan het onderhoud en, in het beste geval, aan de 'vooruitgang' van de wereld. En wat hier geldt voor individuen, geldt ook voor maatschappijen en voor de wereld in zijn geheel. Het efficiënt nemen van betekenisvolle beslissingen vergt steeds meer tijd, arbeid en energie, precies in gevolge het gewicht van het verleden. Net zoals de wijze ouderling bedachtzamer en dus langzamer handelt dan het onwetende, impulsieve kind, net zo kan de mensheid, in haar rijpere jaren gekomen, niet langer genieten van een kinderlijke en in onschuld badende spontaneïteit. Steeds meer en moeilijkere beraadslagingen van steeds meer betrokkenen zijn noodzakelijk geworden, en schijnbaar kunnen de in de jongste jaren nochtans fors geëxplodeerde communicatiemogelijkheden de last van dit gewicht nauwelijks verhelen. In steeds meer tijd kunnen wij steeds minder doen, niettemin wij in onze onbedachtzaamheid vaak geloofden dat het tegengestelde het geval was, en dat wij door het opdrijven van onze snelheid de tijd aan het beheersen waren. Weinigen onder ons kunnen zich uiteindelijk nog ontwikkelen tot 'eigentijdse' mensen: op de meeste terreinen zijn wij gedoemd om middeleeuwers of primitieven te blijven. Waar gelukkige omstandigheden zulks toelaten, kunnen enkelingen hooguit op zeer partiële domeinen 'up to date' ontwikkelen, in zogenaamde specialismen. Aldus is de prijs die wij betalen om niet achter te lopen op tijd, niet gering, want het is de eenheid van onze persoonlijkheid zelf. De medicus en specialist in een welbepaalde technologie inzake de manipulatie van welbepaalde DNA-kernen, blijft onwetend en primitief op quasi alle andere gebieden, en dat lot delen alle soorten specialisten met hem, incluis alle arbeiders die op hun gebied quasi onvervangbaar zijn geworden. Wie niet specialiseert, loopt achter op de tijd, leeft in een andere tijd, en behoort eigenlijk tot het verleden. Op de keper beschouwd is de wereld voor een groeiend deel een museum geworden waarin niet zozeer oude gebouwen en kunstvoorwerpen maar vooral mensen uit lang vervlogen tijden te bezichtigen vallen, om het oneerbiedig uit te drukken. Ook het gewicht van déze 'massa' dient door 'de wereld' te worden meegesleept, en ik plaats 'de wereld' tussen aanhalingstekens omdat de 'bij-de-tijdse wereld', zoals gezegd, geheel virtueel is. Anders uitgedrukt: het reële behoort reeds geheel tot het verleden, en het tegenwoordige is reeds geheel virtueel. Zoals de apostel zegt, inderdaad, is onze wereld geheel bezig met verdwijnen.
En zo gaat de mensheid stilaan maar zeker het planten- en het dierenrijk vervoegen, welke de persisterende verleden soorten bevatten, terwijl in de actualiteit een nieuwe soort het levenslicht ziet: een geheel ongrijpbare en onzichtbare maar alles beheersende soort van wezens die de hele wereld naar haar hand zet. Wat de huidige tijden ons laten beleven, is het neerstrijken op aarde van het geslacht van de engelen.
Het verbinden van de evolutietheorie met het atheïsme, meer bepaald vanuit het vermeende inzicht dat deze theorie zou impliceren dat de ganse schepping een product van louter toeval was, berust op een aantal onwetenschappelijke en zelfs logisch volstrekt onverdedigbare overtuigingen die, enerzijds, vooral aan vooroordelen te wijten zijn en die, anderzijds, deze vooroordelen nog versterken.
Om te beginnen is het nodig om te specifiëren wat er precies met 'toeval' wordt bedoeld wanneer men beweert in te zien dat de schepping een louter toevalsproduct is. Indien dan bijvoorbeeld gesteld wordt dat een gebeurtenis "toevallig" heet als zij "niet noodzakelijk" is, dan moet datgene in functie waarvan hetzij de betreffende noodzaak, hetzij het ontbreken daarvan, in betrekking staat, eveneens gedefinieerd worden. Beweren dat de schepping - waarvan wij deel uitmaken - "een toevallige gebeurtenis" is, zonder meer, is daarom nonsens. Beweren dat de schepping absoluut toevallig is, en dus toevallig afgezien van alle mogelijke betrekkingen, is vanzelfsprekend evenzeer nonsens.
Alleen al wegens de noodlottige ontoereikendheid van alle menselijke kennis, kunnen de (al dan niet vermeende) oorzakelijkheidskettingen waarmee gebeurtenissen geacht worden in onderling verband te staan, nimmer uitputtend worden achterhaald. En mocht zulks niettemin het geval zijn, dan wijst reeds Aristoteles op de mogelijkheid van zogenaamde "dubbele oorzaken", wat meteen het niet-overbodig-zijn van elk van de (in aantal principieel onbeperkte, mogelijke) referentiekaders belicht.
Verklaringen tout-court zijn ondenkbaar los van enig referentiekader omdat zij hun wezen of dus hun 'verklaringskracht' uitsluitend ontlenen aan het feit dat zij niets anders doen dan bevraagde gebeurtenissen relateren aan reeds geaccepteerde klusters van gebeurtenissen of referentiekaders en wel zodanig dat zij op grond daarvan als behorend tot die klusters kunnen worden beschouwd. Vaak blijkt een causale verklaring dan nog weinig meer in te houden dan een welbepaalde historische duiding, met name: het aan het licht brengen van een of meer gebeurtenissen die aan het te verklarene historisch voorafgaan.
Wat tenslotte de (onder meer) uit het (neo)darwinisme afgeleide overtuiging van het niet contingent geachte karakter van het menselijke bestaan betreft - een overtuiging die, vrij vertaald, zegt "dat voor hetzelfde geld er van ons bestaan geen sprake was geweest" - moet opgemerkt worden dat niets noodzakelijker is dan het feit, aangezien wij slechts datgene noodzakelijk noemen waarvan wij geloven dat het krachtens onze op feiten gesteunde kennis uit bepaalde feiten volgen moet. Voor de slechte verstaander: wat wij noodzakelijk achten (op grond van kennis teruggaand op feiten of gebeurtenissen), is uiteraard minder zeker dan wat effectief gebeurt.
Oorzakelijke verklaringen hoeven overigens helemaal niet in tegenspraak te zijn met teleologische, en evenmin is het waar dat oorzakelijke verklaringen, verklaringen van teleologische aard uitsluiten, en dit om precies dezelfde reden waarom verschillende oorzakelijke verklaringen die naast elkaar bestaan, elkaar allerminst overbodig hoeven te maken.
Verder blijkt men geneigd om naar het toevalsbegrip te grijpen - niet omwille van een gebrek aan causale verklaringen, maar veel vaker omwille van hun irrelevantie terzake. Meer hierover in het vierde hoofdstuk van "Mathematica Christiana" [ http://www.bloggen.be/mathematicachristiana2/ ] alsook in de paragraaf I.3.B.7. van "Transatheïsme" [ http://www.bloggen.be/bethina/ ].
Jan Bauwens, 20.02.2008
18-02-2008
Evolutieleer en evolutieleer is twee
Evolutieleer en evolutieleer is twee
Er wordt dezer dagen geld gepompt in de zogenaamde "verdediging van het darwinisme". Bij de aanvang van het jaar 2008 werd bericht dat Universiteit Gent zowat 200.000 euro toekende voor een navenante promotiecampagne, op te zetten door de vakgroep filosofie. Het (al dan niet vermeende) probleem, met name dat één vijfde tot één vierde van 's lands bevolking het darwinisme niet zou erkennen (alsof de waarheid van - ongeacht welk - een wetenschappelijke theorie afhankelijk kon zijn van een grote meerderheidsbeslissing!), werd in de media verder gespecifieerd, onder meer in een tweegesprek tussen professor Johan Braeckman en imam Nordin Taouil, in De zevende dag van 3 februari 2008, waaruit dan weer moest blijken dat de 20 tot 25 percent 'ongelovigen' - in de betekenis van mensen die niet geloven in het darwinisme - hoofdzakelijk moslims zijn.
Ons inziens bleek daarbij eveneens dat het in feite niet gaat om een tweestrijd tussen wetenschap (evolutionisme) en pseudo-wetenschap (creationisme), doch om een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen een welbepaald geloof (een bepaald theïsme) en een ander (het sciëntisme). De opponenten in dit 'debat' verschillen alvast hierin, dat de eerstgenoemden zich wel degelijk heel goed bewust zijn van het feit dat zij een geloof verdedigen, terwijl de laatst genoemden dat helemaal niet blijken te weten: om de een of andere duistere reden verwarren zij hun sciëntisme met de wetenschap zelf, en zodoende etaleren zij dan ook dat zij bevooroordeeld zijn en daardoor niet tot een ernstig gesprek in staat. Een en ander zal ook wel te maken hebben met het feit dat de genoemde filosofen zelf geen wetenschapslui zijn, en hopenlijk zullen zij bij hun op touw gezet project ernstige wetenschappers betrekken, welke hen zeer zeker alras zullen wijzen op de bijzondere verblinding die dezer dagen meer mensen parten speelt die, enerzijds, verrukt worden door de wetenschappelijke prestaties terwijl zij, anderzijds, inzake de wetenschappen leken zijn.
Maar, afgezien van het geschetste euvel van niet geringe omvang, duiken nog meer problemen op. Want het is uiteraard niet zo dat wie het darwinisme verwerpen, daarom ook zouden bedanken voor de evolutieleer. Het darwinisme omvat immers veel meer dan slechts de evolutiegedachte: als zijnde inherent aan het darwinisme geldt immers de overtuiging dat de evolutie het gevolg zou zijn van blinde differentiatie, ongewilde aangepastheid en zo ook het toevallig uitgeselecteerd worden van de 'sterkste'. Heel wat godsgelovigen nemen dus aan dat er evolutie is in de natuur, en zij geloven dit, hetzij vanuit wetenschappelijke inzichten, hetzij vanuit een (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' dat zich vanzelfsprekend beroept op de daadwerkelijke alledaagse ervaring van de aanwezigheid en de werkzaamheid van evolutie in, bijvoorbeeld, de individuele levende wezens waarvan men dan toch zelf een exemplaar is.
Wat deze gelovigen vaak wél verwerpen - en zij doen dat nota bene vanuit precies hetzelfde (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' - is de toevalsgedachte: de idee dat alles blind zou evolueren, ongestuurd en zonder ook maar enig voorbeeld, enige noodzaak of enig plan. Immers, elkeen kan dagdagelijks en onmiddellijk vaststellen dat de evolutie van een individueel levend wezen wél volgens een voorbeeld verloopt, en ook met noodzaak, én volgens een vooraf bepaald plan: de bevruchte eicel volgt in haar evolutie het voorbeeld van de moeder in wiens schoot ze gedijt; het ontstaan van nieuwe individuen is noodzakelijk ter compensatie van de individuele sterfelijkheid en in functie van de 'onsterfelijkheid' van de soort; en tenslotte: het 'plan' voor de evolutie van elk individu is aanwezig in de genen welke door de voorouders aan het kind worden meegegeven.
Vandaar: is het redelijk om aan mensen te verwijten dat zij op grond van hun (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' oordelen dat er weliswaar evolutie in het leven is, doch evenzeer een zekere 'doelgerichtheid'? Het probleem van die doelgerichtheid vraagt weliswaar een aparte aanpak. Maar wil men aan mensen meer oordeelsbekwaamheid schenken dan zij op grond van louter het gezond verstand bezitten, dan moet men hen wetenschappelijk scholen. En wetenschappelijke scholing is een heel andere zaak dan overreding via promotiecampagnes. Is het trouwens niet de wetenschapper die er op wijst dat het redelijke argument, in al zijn eenvoud, de waarheid dient, terwijl het slechts de leugen is die behoefte heeft aan overreding en aan heel veel geld om zich als het ware in de waarheid te verkleden? Ook dat laatste inzicht is een vrucht van het (al dan niet vermeend) 'gezond verstand'.
Jan Bauwens, Serskamp, 18 februari 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
17-02-2008
Verschil en identiteit
Verschil en identiteit
Onlangs zijn in mijn geboortedorp een klooster afgebroken en ook een gemeenteschool. 'Een' gemeenteschool, want sinds de 'fusies' eind van de jaren zeventig hadden de gemeenten ineens verschillende gemeentescholen, zoals ze ook meer gemeentehuizen hadden, een veelvoud aan politiekantoren, postkantoren en zo voort. De 'fusies' getuigen van de beruchte kortzichtigheid die eigen blijkt aan politiek: de eigen identiteit moest plots onderdoen voor het platte partijgewin, en de samensmelting van telkens verschillende gemeenten zorgde ervoor dat de toen heersende partijen overal in de prijzen bleven vallen. Het was een maatregel vergelijkbaar met de invoering van de kiesdrempel nu, edoch deze stunt was demografisch veel ingrijpender. Maar keren we terug naar de afbraak van onze historische gebouwen...
Het betreft twee flink uit de kluiten gewassen, statige bouwwerken in baksteen, al een goede eeuw oud, maar principieel onverslijtbaar. Het afbladderen van het behang en het lekken van een waterafvoerpijp 'verantwoordden' de afbraak, terwijl die in feite geen ander doel had dan de persoonlijke, direct financiële belangen van een tweetal plaatselijke 'politici'. De ramen van de bouwwerken werden opengegooid en het weer deed zijn werk: alras stonden daar ruïnes, rijp voor de sloop.
Het klooster en de gemeenteschool zijn niet meer. In de plaats van de gemeenteschool kwam een kaal, betonnen gedrocht, ontworpen door een naar voren geschoven architect wiens onbekwaamheid bleek al van bij de ingebruikname der klaslokalen. Want, stikten de leerlingen niet meteen, dan kampten ze toch met leermoeilijkheden ingevolge zuurstoftekort door de veel te lage plafonds.
En dan de plaats waar het klooster stond: zij werd ingenomen door een volstrekt stijlloze doch peperdure geldkathedraal waarvan er dertien zijn in een dozijn, en gelijk onverdelgbare parasieten vreten deze smakeloze façades alom ter wereld de oude stadskernen onherstelbaar aan.
Als nu nog de pastorie en het kerkgebouw worden gesloopt, dan schiet er van mijn dorp niets meer over dan de asfaltwegen, de verlichtingspalen en de appartementsgebouwen die in elke gemeente eender zijn. Zonder twijfel zullen binnenkort de "Molenweg" en de "Kerkwegel", door de arrogante 'rede' veroordeeld tot namen die inderdaad geen lading (meer) dekken, "Avenue 047" en "Avenue 048" gaan heten, zoals dat trouwens allang gebeurt in de ons in de decadentie voorgaande States. Maar ook de namen van de gemeenten zullen, om precies dezelfde 'reden', worden vergeten en door nummers worden vervangen. En de afwezigheid van beken en waterstromen, die nu stelselmatig door ondergrondse, gebuisde riolen zijn vervangen, zullen van de gekartelde dorpsgrenzen, rechte lijnen maken, geheel naar het voorbeeld van vermeend progressieve landkaarten die aan hetzelfde euvel der kortzichtigheid lijden als de plat egoïstische 'politici' die ze hebben ontworpen.
Vergeet men bij dit alles niet dat het bestaan van ook de menselijke identiteit uiteindelijk berust bij de eigenheid en dus bij de verscheidenheid van de betrekkingen op al het andere, onder meer in ruimtelijk en in historisch opzicht? En dat op de egalisering van straten en dorpen noodzakelijk de afvlakking van hun bewoners volgen moet, wiens namen alras zullen zijn vervangen door nummers, voor zover dat niet reeds het geval is?
Ik sta aan de oever van de Schelde, de Schelde maakt hier een bocht, en de naam van mijn gemeente is aan die Scheldebocht ontleend. Naast mij staat een man van tachtig, hij kijkt over het water, naar de appartementen die daar wegens het "uitzicht op de Schelde" peperduur worden verhuurd aan vanzelfsprekend alleen maar rijkelui. Want identiteit, of wat daarvan nog overschiet, is vandaag een luxeproduct geworden, zo mijmert hij, en zijn stemgeluid wordt overstegen door het geraas van de snelwegen die, als men de ogen sluit, nog een ogenblik de illusie kunnen voeden dat men zich bevindt in de nabijheid van frisse watervallen...
Jan Bauwens, 17 februari 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
16-02-2008
Visiblebody
Visiblebody.com
Iedereen kent Google Earth, de software waarmee je als het ware driedimensioneel over de aarde kunt zweven en dat van de papieren aardrijkskundige atlas een stukje antiek maakt. Ook de atlas van het menselijk lichaam wordt antiek, nu een gelijkaardig programma je in 3D over en doorheen het menselijk lichaam laat zweven. (1)
Je roept het beenderstelsel op, de tekening laadt zich, er verschijnt een geraamte dat je met de muis in alle richtingen kunt wenden en kunt draaien. Dan bekleed je het skelet met spieren en je maakt de spieren doorschijnend zodat je én de spieren én de botten zien kunt. Wordt het al ingewikkeld om de vele lagen uit elkaar te houden? Geen nood: je zoemt in, je laat de figuur om haar as draaien, je draait ook de as zelf, en alles wordt zo helder als kristal. En daar voeg je nog de bloedsomloop aan toe, het stelsel van de lymfevaten, het zenuwstelsel, het spijsverteringsstelsel, het hormonaal stelsel, de huid...
"Visiblebody.com" belooft ook de hele fysiologie in kaart te brengen: wat gebeurt er als we ademen, eten of gewoon maar nadenken? Hoe planten zich menselijke lichamen voort? Hoe zien onze biljoenen lichaamscellen eruit vanbinnen, hoe houden ze zich in stand en wat doen ze de hele tijd?
Anatomie en fysiologie studeren zal voortaan veel sneller gaan dan ooit, en wellicht zullen dan kinderen de bouw en de werking van hun lichaam, net zoals die van hun planeet, in hun broekzak hebben terwijl ze eigenlijk nog pampers dragen.
Zeer toe te juichen, deze zegeningen van de fantastische spitstechnologie. Alleen is met die fantastische component wellicht ook het niet te onderschatten gevaar verbonden dat men wel eens zou kunnen vergeten hoe men, gezeten voor het scherm, niet het menselijk lichaam zelf exploreert, doch slechts een reeks vernuftige tekeningen ervan, welke helaas ook ver-tekeningen zijn en blijven. Maar geen nood: reeds het geringste fysieke ongemak brengt alles terug tot zijn ware proporties.
Er is geharrewar in de politiek met betrekking tot overtredingen van een zogezegd "ongeschreven regel" welke zou luiden dat niemand mag vertellen wat de vorst aan hem of aan haar zou hebben verteld. Vreemd, maar er blijkt zo'n geheel ongeschreven en tot voor kort klaarblijkelijk ook onuitgesproken regel te bestaan, zeggen sommigen...
Voor alle duidelijkheid: men hoeft geen politicus te zijn om te kunnen beseffen dat het inderdaad weinig gemanierd is als men gaat uitbazuinen wat men met een ander heeft besproken, geheel ongeacht of het hier de vorst betreft of de buurman. Tenzij natuurlijk... het een aangelegenheid is die deze anderen of, erger nog, iedereen aanbelangt! In dat geval getuigt het zelfs van boosheid als men die zaak voor de besprokenen verzwijgt, want dan praat men in 't geniep over mensen zonder hen daar zelf bij te betrekken.
Niemand houdt ervan besproken te worden zonder zelf betrokken te worden in dat gesprek. De grote Franse filosoof Jean-Paul Sartre sprak in dat verband zelfs van de hel: de hel, dat zijn de anderen, zei hij: het is de blik van de anderen, meer bepaald die blik waarmee men anderen "bekijkt" of "bespreekt", alsof niet mensen doch dingen werden besproken.
Mensen objectiveren is hen als mens miskennen. En dat is - meestal - roddelen. Roddelaars eigenen zich onterecht flink wat macht toe over diegenen die zij tot voorwerp van hun roddel maken. Het gaat hier immers om een vorm van samenzwering, een zich principieel onttrekken aan de openbaarheid en dus aan het tribunaal of aan de eerlijke rechtspraak die aan de besprokenen een kans op antwoord geeft en op verweer.
Ongehoord als deze openbaarheid niet zou gelden in een rechtsstaat waar het belang van het volk zelf in het geding is: is geheimdoenerij met aristocraten dan geen regelrecht volksverraad? Is dat geen samenzwering tegen de rechtsstaat?
Minachting voor het volk en de verkapte en perverse neiging om terug te keren naar een aristocratie waartoe men zelf behoren wil: is het niet dat wat sommige politici nastreven als zij nu met ongeschreven regels beginnen te schermen? Het zogenaamde paternalisme van weleer, waarvan onze voorouders de consequenties herhaaldelijk en aan de lijve hebben moeten ondervinden?
Maar neen: het volstaat dat een of andere kamergeleerde uit de kast wordt gehaald met een verhaaltje over "ongeschreven" en - nogmaals - bij ons beste weten tot heden ook geheel onuitgesproken regels, opdat men zich plotseling zou schamen voor zijn volkstrouw die voortaan prompt "loslippigheid" heet!
J.B., 12.02.'08
04-02-2008
Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in âDe zevende dagâ op Canvas, 3 februari 2008.
Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in De zevende dag op Canvas, 3 februari 2008.
Schijn bedriegt. Wat moest doorgaan voor een strijd tussen een evolutionist en een creationist is in feite een (handige) verkapping van een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen, enerzijds, het sciëntisme en, anderzijds, het theïsme. Het geloof in de menselijke wetenschap wedijvert met het godsgeloof; de mens wedijvert met zijn Schepper.
Deze verkapping kon met voorbedachte rade worden gecreëerd, namelijk waar een van de beide partijen - de sciëntisten of de theïsten - impliciet (en onterecht) de scheppingsgedachte en de evolutie-idee als elkaar noodzakelijk uitsluitende stellingnamen wist voor te stellen. Edoch, zij kan evenwel geheel onbedoeld wezen en aldus gewoon volgen uit onvergeeflijke slordigheid welke zijn intrede doet waar de rustige en naar de waarheid zoekende rede bezoedeld werd met een onterecht streven naar macht en naar eer.
In de genoemde (al dan niet bedoelde) vertekening van het probleem wordt abstractie gemaakt van het feit dat schepping en evolutie onderling incommensurabele begrippen zijn, en wel hierom dat zij de dingen vanuit onderling volstrekt onverenigbare niveaus benaderen. Het geëvolueerde veronderstelt immers noodzakelijk in elke ontwikkelingsfase een voorafgaande toestand in een voorafgaande fase, terwijl eenzelfde zaak, dit keer beschouwd als zijnde iets dat geschapen is, helemaal geen voorafgaande fase kan kennen, daar zon fase aan de scheppingsdaad en dus ook aan het bestaan van de zaak zelf zou voorafgaan.
Om die reden kan, bij voorbaat, het geschapen zijn van de mens, met zijn geëvolueerd zijn helemaal niets te maken hebben, en moet een voorstelling van zaken waarin deze twee karakteristieken als elkaar uitsluitend worden voorgesteld, zonder meer als oneigenlijk van de hand worden gewezen.
Wel lijnrecht tegenover elkaar staan het sciëntisme en het theïsme, welke allebei vormen zijn van geloof. Het sciëntisme gelooft in waarheden verkregen met behulp van de zogenaamde wetenschappelijke methode. Zon waarheden zijn echter noodzakelijk voorlopig, en ook worden zij zeer sterk beperkt door hun gebondenheid aan de gehanteerde wetenschappelijke waarheidscriteria, waardoor ze - uiteindelijk - tevens onbruikbaar worden in functie van alle mogelijke menselijke einddoelen, zoals bijvoorbeeld het geluk. Dit moet reeds geheel duidelijk worden in het feit dat de genoemde waarheden te herleiden zijn tot kwantificeringen van (in wezen niet kwantificeerbare) kwaliteiten, terwijl ze nochtans worden gegrond door specifieke waarderingen welke meer bepaald de gehanteerde waarheidscriteria bepalen. In de uitoefening zelf van de wetenschappelijke methode wordt niet alleen de mens tot maat der dingen, maar gaat de mens als meter der dingen zich bovendien onderwerpen aan door hemzelf gehanteerde meters. De onafwendbare vervreemding tussen mens en wereld maar ook de zelfvervreemding die daaruit volgt, kent een exponent in de angstaanjagende tegenstelling tussen, enerzijds, de bekomen (volstrekt gemathematiseerde) waarheden en, anderzijds, de menselijke betekeniswereld waarin die "waarheden" even volstrekt onvertaalbaar zijn, wat hen tot absurde waarheden maakt, tot wartaal. En dat de menselijke arrogantie daartoe moet leiden, wordt alvast gezegd in de Heilige Schrift - het ultieme referentiepunt van de betrokken theïsten.
Professor Vermeersch is nog maar net uitgeroepen tot de meest invloedrijke intellectueel van Vlaanderen, of Het Laatste Nieuws, verwijzend naar De Morgen en De Standaard, bloklettert dat Universiteit Gent aan Vermeersch' opvolger, professor Braeckman, een premie toestopt om de evolutietheorie te gaan verdedigen. Aanleiding tot dat project is, naar verluidt, dat 20 percent van de Vlamingen niet zo sterk in Darwin blijken te geloven. (1)
Geld vermag veel, dat is geweten: zaken en mensen worden herleid tot koopwaar van zodra het geld zich als voorwaarde tot het leven laat erkennen. Geld chanteert dan, en zet tot liegen aan. Edoch, het is ongetwijfeld een van de strafste arroganties van het gouden kalf, dat het gelooft ook de waarheid zelf te kunnen kopen.
Geen universiteit ter wereld zal er ooit aan denken om aan iemand 200.000 euro uit te loven om de stelling van Pythagoras te gaan verdedigen, al zou er vanzelfsprekend geen gebrek zijn aan kandidaten voor die taak. Alvast onder wiskundigen kon zo'n voorstel slechts de lachlust wekken. Zonder enige twijfel zouden wetenschapslui tegenwerpen dat het veel beter hout sneed indien men een som uitloofde om Pythagoras te gaan ontkrachten, en het mocht dan gerust het tien- of honderdvoudige van het genoemde bedrag betreffen. Hoedanook: het subsidiëren van de verdediging van een zich wetenschappelijk achtende theorie wekt op zijn minst de indruk van haar betwijfelbaarheid.
Edoch, een tweede twijfel betreft de vraag of het hier wel kan gaan om de verdediging van de evolutieleer. Voor zover ons bekend, overtuigt de (wetenschappelijke) waarheid door het verschaffen van klare en duidelijke inzichten aan wie zich erin verdiepen. Om maar eens een invloedrijk intellectueel te citeren: "Wie eenmaal heeft verstaan dat de stelling van Pythagoras juist is, weet dat eens en voor altijd; principieel kan niemand hem nog tot de tegengestelde overtuiging brengen". (2) Als nu ook de evolutietheorie (wetenschappelijk) waar was, dan zou zij elkeen die zich erin verdiepte, onmiddellijk van haar waarheid overtuigen.
De kwestie is hier vooreerst niet of zij dat ook doet. Wat ons bezighoudt, is het feit dat de studie van de evolutieleer, welke tot het genoemde inzicht zou moeten leiden, vele jaren van gespecialiseerde intellectuele arbeid vergt - trouwens net zoals de studie van Newton's of Einstein's theorieën waarover het vermelde krantenbericht spreekt. Als het echt de bedoeling is om de evolutietheorie te gaan verdedigen teneinde inzicht te verschaffen in haar waarheid, dan is voor dat vijfde deel van 'niet overtuigde' Vlamingen waarover de krant spreekt, een heuse wetenschappelijke opleiding onontbeerlijk. Maar, afgezien van de vraag of inderdaad 100 percent van de Vlaamse bevolking interesse heeft voor wetenschappelijke studies en inzichten - of daartoe in staat is - mag men vrezen dat zo'n project maar weinig gebaat zal zijn met de som van 200.000 euro. Bovendien: gesteld dat men in het opzet om alle Vlamingen dienaangaande geleerd te maken, alsnog zou slagen, dan ontbrak vooralsnog elk argument om te gaan veronderstellen dat de gestudeerden dit keer allen evolutionisten zouden worden. De creationisten tellen immers evenzeer wetenschappelijk geschoolden, net zoals er ook onder de gelovigen evolutionisten zijn.
Andermaal luidt dus de vraag naar de geloofwaardigheid van het universitaire project: is het de bedoeling om wetenschappelijke waarheden kenbaar te maken aan het ganse volk en om aldus allerlei gevaarlijke nonsens te bestrijden, of is het veeleer de bedoeling om de in het kamp van de geachte (gelovige) tegenstanders geschuwde apologetiek voor zichzelf her op te waarderen?
Feitelijk is alvast dat waar geen zinnig mens er zal aan denken om 200.000 euro uit te loven voor de verdediging of de ontkrachting van de stelling van Pythagoras, er wel à volonté prijzen worden uitgeloofd voor apologetici of dus voor verdedigers van specifieke vormen van geloof. Feitelijk is ook dat de genoemde gesubsidieerde professor van signatuur scientist is, terwijl het scientisme als zodanig allerminst een wetenschap is, echter wel een geloof. Feitelijk is ook dat professor Braeckman in (het juli-augustusnummer 2005 van) het populair-wetenschappelijke blad Eos eerst terecht bepaalde uitwassen van het creationisme aanvalt om vervolgens, geheel onterecht, ook de scheppingsidee als nonsens van de kaart te vegen. En dat, wanneer lezers hem daar attent op maken, de (zichzelf eveneens als sciëntistisch verklarende toenmalige) redactie de discussie als beëindigd beschouwt. (3) Denken deze scientisten dan dat geldige argumenten met 200.000 euro gekocht kunnen worden?
(2) Etienne Vermeersch in zijn colleges Wijsbegeerte.
(3) Zie het september- en oktobernummer 2005 van Eos.
Voor een meer omstandige benadering van de discussie verwijzen we naar het zestiende hoofdstuk, getiteld: "Hedendaagse schriftgeleerdheid", van "De gijzeling van Mithras" op de webstek: http://www.bloggen.be/mithrasgijzeling .
24-12-2007
Kerstmis
Kerstmis
Maak u geen illusies, zegt een apostel in een brief, want de strijd die gestreden moet worden, is geen strijd tegen mensen: het is een strijd tegen machten. En met 'machten' wordt bedoeld: engelen, meer bepaald: kwade engelen. Engelen, of geesten, welke per definitie samenvallen met hun functies. (1)
"De strijd die gestreden moet worden"? Velen zullen deze woorden onbegrijpelijk achten en als nonsens van de hand doen. Maar is het dan geen waarheid als een koe dat, in deze wereld, 'het geld' alles in het werk stelt om de plaats in te nemen die eigenlijk toekomt aan de liefde?
Steeds onmogelijker wordt het immers om te werken terwille van de liefde. Alvast is het zo dat onbezoldigd werk per definitie geen wereldse erkenning geniet, want 'erkenning door de wereld' is bezoldiging. Daarentegen zal al wie een job bekleedt, automatisch beschouwd worden als een werkende, ook al is de job in kwestie slechts een lege, administratieve constructie.
De tijd dat onverloond werkenden werden beschouwd als 'goed', is lang voorbij: vandaag heten zij alleen maar 'zwak'. Goedheid wordt steeds vaker bestempeld als zwakheid, precies zoals in de brute natuur, waar zelfbehoud en soortbehoud de scepter zwaaien. In deze wereld wordt liefde stilaan met zwakheid en zelfs met zwakzinnigheid gelijkgesteld, met wereldvreemdheid.
Onze aandacht zou heel even moeten uitgaan naar onze gedrevenheid - of beter: naar het verschil in de gedrevenheden bij, enerzijds, wie zich inspannen terwille van de liefde en, anderzijds, wie dat doen terwille van het geld. Want deze drijfveren zijn onderling grondig tegengesteld. In het geval van de liefde handelen wij vrij - in het andere geval niet, en daar zijn we dan ook niet meer menselijk bezig. Handelen uit liefde is immers doelgericht, terwijl werken 'om den brode', handelen uit noodzaak is.
Zo erg is het met de wereld gesteld dat niemand minder dan het gouden kalf, het monopolie bezit over het brood dat van Gods akkers komt en dat door Hemzelf bedoeld is om ons te laten leven. Het kalf houdt middels zijn wereld het leven zelf gegijzeld, wat wil zeggen dat quasi niemand zich nog voeden kan zonder eerst tol te betalen aan de anonieme keizer die deze wereld in zijn greep houdt. En wat wil die anonieme heerser ons dan laten doen 'om den brode'? In vele gevallen wil hij niets minder dan dat wij moorden, maar in alle gevallen wil hij alvast dat wij de liefde afzweren.
Alleen al door akkoord te gaan met het geldwezen (en wie kan zich daaraan nog onttrekken? - zo vraagt men zich af), stemt men stilzwijgend in met al zijn consequenties. Wij moeten bezit verwerven om te kunnen overleven, maar waar sommigen bezitten wat aan anderen toekomt, omdat die anderen die ook recht hebben op leven, honger lijden, terwijl de eersten teveel hebben en zichzelf met dat teveel ook schaden, is bezit gelijk aan diefstal en aan moord.
Een mensheid die werkt uit noodzaak en een mensheid die werkt uit liefde: dat zijn twee verschillende werelden. De eerste telt alleen maar slaven, de laatste is vrij en gelukkig. Om ons uit de slavernij te bevrijden, is God mens geworden.
J.B., 24.12.'07
(1) "(...) Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten." (Ef. 6:12)
15-12-2007
Over de Dood en de Erfschuld
Over de Dood en de Erfschuld
Een van de meest edele takken van de wetenschap - en volgens sommigen gaat het overigens om veel meer dan alleen maar een wetenschap, en zij menen dat terecht - is de medische wetenschap, welke haar bekroning vindt in de geneeskunde of de kunde en de kunst van het genezen. Genezen is mensen - en ook dieren en planten - van ziekten en smarten ontdoen en hen ervoor behoeden. De geneeskunde bestrijdt in feite alles wat het fysieke leven - de basis van het leven zonder meer - in de weg staat of in de weg zou kunnen staan. En eigenlijk behoren tot de vijanden van het leven niet alleen de (pijnlijke) ziekten, maar ook en vooral datgene wat maakt dat wij (behalve omwille van de pijn) de ziekten dienen te schuwen, met name: de dood. Op die manier zouden we eigenlijk ook kunnen zeggen dat de medische wetenschap er uiteindelijk op gericht is om de dood te bestrijden en - indien mogelijk - om hem te elimineren.
De onsterfelijkheid - en niets minder dan dat - is in vele gevallen misschien wel het uiteindelijke streefdoel van wie zich in de medische wetenschappen bekwamen, en als een leek terzake vandaag vulgariserende artikels leest over het DNA en over de gebeurlijke mogelijkheden om het blijkbaar voorgeprogrammeerde levenseinde uit onze genen weg te halen, dan kan hij daar weliswaar kritisch en afwachtend tegenover staan, maar menigeen zal moeten bekennen dat de gedachte aan een misschien ooit te verwezenlijken menselijke onsterfelijkheid hem of haar op de een of andere manier toch ernstig in bekoring kon brengen. Samen mét onze feitelijke sterfelijkheid, blijkt de drang naar onsterfelijkheid in ons erfelijk materiaal verworteld.
Het kan een probleem worden geheten dat onze eindigheid en ons oneindigheidsverlangen als antagonisten onze ziel bewonen, maar wellicht bestaan zij slechts samen omwille van hun functionaliteit, meer bepaald omwille van de spanning die zij in de ziel teweeg brengen en die tot daden aanzet welke het leven zelf hoedanook ten goede kunnen komen. Want of wij, mensen, wel écht naar de onsterfelijkheid verlangen, kan ten zeerste in twijfel worden getrokken.
Theoretisch zouden wij kunnen stellen dat, op een dag, onze medici voor de dag kwamen met een probaat middel dat aan elkeen die het innam, niet alleen de onsterfelijkheid zou garanderen, maar dat tevens de individuele dood onmogelijk zou maken. Praktisch, en om redenen van geloofwaardigheid, moeten we ons echter tevreden stellen met de voorstelling van alleen maar een middel dat bij toediening de principiële onsterfelijkheid garandeert. Maar stellen wij ons dan de vraag wie naar dat 'wondermiddel' echt happig zouden zijn, dan zouden alras enkele kanttekeningen verschijnen over zijn mogelijke nadelen - zaken waar men niet eerder aan dacht, en die beslist aan belang gingen winnen naarmate ze grondiger werden uitgediept.
Een van de dingen waaraan iemand die verleid werd tot het nemen van een onsterfelijkheidspil misschien niet onmiddellijk zou denken, is het eenvoudige gegeven dat zijn onsterfelijkheid hem voorgoed zou afscheiden van zijn reeds overleden geliefden. Omdat het verlies van geliefden, wellicht voor de meesten onder ons, als veel pijnlijker ervaren wordt dan de gedachte aan de eigen dood, terwijl uiteindelijk de zekerheid van de eigen dood vaak nog het enige is dat dit verlies draaglijk kan maken, zou het definitief wegnemen van de genoemde zekerheid tevens de breuk met de gestorven geliefden onherroepelijk maken.
Zelfs voor mensen die niet geloven in een voortbestaan na de dood, en die de mogelijkheid om 'aan de overkant' de geliefden weer te zien, als een fabeltje beschouwen - zelfs voor die mensen ware de eigen definitieve onsterfelijkheid ondraaglijk, want deze zou op zijn minst het vooruitzicht op een beëindiging van het pijnlijke gemis van de overleden geliefden, voorgoed wegnemen.
Tegenargumenten, zoals bijvoorbeeld de gedachte dat kinderen vaak nog geen overleden geliefden hebben, en dat zij derhalve geen graten konden zien in de eigen onsterfelijkheid, zullen alras wegsmelten wanneer men gaat inzien dat deze jongeren hun (oudere) geliefden misschien wél zullen verliezen, omdat de laatst genoemden dit gemis wél kennen. Men dient zich aldus vooreerst bewust te zijn van de struktuur van dit probleem dat behalve individuen ook de mensheid als zodanig treft, en van de kettingreactie die het onvermijdelijk veroorzaakt.
In dat opzicht dient men zich ook voor de geest te houden dat het wél degelijk ter zake doet dat de situering in de tijd van de uitvinding van zo'n 'onsterfelijkheidspil' niét ter zake doet: of zij uitgevonden wordt, ofwel binnen duizend jaar, ofwel vandaag, ofwel duizend jaar geleden, kan aan het probleem als zodanig helemaal niets veranderen, aangezien men altijd zal geconfronteerd worden met het genoemde gemis omdat er altijd al doden aan de levenden zijn voorafgegaan.
Meteen wordt duidelijk dat nog slechts een heel kleine stap het geschetste probleem, dat het onze is, ons scheidt van het mysterie van de erfschuld, dat eveneens het onze is. Want wij erven de dood als iets dat wij niet willen missen, omdat wij ook de liefde van de doden erven, die wij niet kunnen missen.
Jan Bauwens, 15.12.2007
13-12-2007
Een nieuwe schoolstrijd?
Een nieuwe schoolstrijd?
Mieke Van Hecke van het Katholiek onderwijsnet beroept zich (impliciet) op de godsdienstvrijheid en derhalve weigert zij om bij haar rethoricastudenten reklame te maken voor een zogenaamde atheïstische universiteit, met name de VUB. Maar volgens de VUB onthoudt Van Hecke zodoende aan haar leerlingen de (volledige) informatie waar dezen (bij hun studiekeuze) recht op hebben. Bovendien werkt ook het net van Van Hecke met staatsmiddelen, wat haar zou verplichten tot neutraliteit, ook en vooreerst inzake het verstrekken van informatie. Volgens meerdere vrijdenkers zou de godsdienst het wetenschappelijk onderzoek weer gaan bedreigen met een terugkeer naar het bijgeloof van vóór de Verlichting.
Terwijl in deze discussie gebekvecht wordt over rechten en plichten, ligt de grond van het probleem o.i. elders, en wel in de meer fundamentele vraag of de neutraliteit waarop menigeen zich steeds weer beroept, überhaupt mogelijk is. En met 'mogelijk' wordt hier niet bedoeld 'uitvoerbaar' maar wel 'denkbaar' en zelfs 'bestaanbaar'. En niet de gelovigen doch de zich verlicht achtende vrijdenkers zijn het, die ons krachtens hun eigen ideologische beginselen nopen tot het ernstig nemen van deze kwestie.
Het neutraliteitsbegrip is immers in precies hetzelfde bedje ziek als het godsbegrip - althans volgens de maatstaven van een 'verlicht' perspectief op deze epistemologische kwestie... tenminste indien zo'n verlicht perspectief ook in dezer gehanteerd werd. Want het al dan niet bestaan van zowel 'god' als de 'neutraliteit' kan alvast de (zich nochtans vaak en immer onterecht op objectiviteit en neutraliteit beroepende) sciëntistische (/fysicalistische) criteria ter beslechting van de zinvolheid van een uitspraak, niet doorstaan.
Vandaar: vooraleer een schoolstrijd te beginnen en zich zodoende in allerlei socio-politieke wespennesten te begeven waarvan kinderen - ongeacht hun 'kleur', als ze die al hebben - altijd de eerste slachtoffers zijn, zou men misschien beter eerst eens de weg effenen voor een ernstige filosofische discussie op fundamenteel niveau, en wel met deelnemers die gedegen argumenten niet zomaar verwarren met slogans, verwijten of ordinaire plantrekkerij en volksverlakkerij.
(Over die 'verlichte' criteria, zie ook het abstract van Transatheïsme).
J.B., 13.12.'07
10-12-2007
Land zonder regering
Land zonder regering
Een land is de executie van zijn grondwet. België is de uitvoering van de Belgische grondwet. Door de Belgen wel te verstaan, want er bestaan geen burgers als er niet eerst een staat is. Er is geen staat zonder burgers en er zijn geen burgers zonder staat: ergens moeten de twee elkaar de hand geven. En zo is een land uiteindelijk de trouw van zijn burgers aan de grondwet. Niet een dode wettekst maakt een staat, maar wel verstandhoudingen en nageleefde afspraken onder mensen. Een staat is niets anders dan het naleven zelf van onder mensen gemaakte afspraken.
Burgers die zich niet houden aan de wet, dienen gesanctioneerd te worden. Daartoe is uiteindelijk geweld nodig, zij het meestal in de vorm van een stok achter de deur voor wie niet horen willen. Maar deze methode werkt slechts zolang effectieve sancties uitzonderlijk blijven: waar de helft van de burgers in de gevangenis zit, kan vanzelfsprekend geen staat meer bestaan. En tegen dergelijke onmogelijkheden wapent een staat zich door een steeds hogere graad van tolerantie te ontwikkelen. Men zorgt ervoor dat er nooit teveel burgers achter de tralies belanden, dat de boetes betaalbaar blijven en dat er genoeg door de vingers wordt gezien om de schijn van wet en orde hoog te houden.
Maar uiteraard heeft ook die methode haar beperkingen. Zij strandt waar de kloof tussen wet en gedrag al te groot wordt, want daar gaat willekeur heersen. Want waar iederéén de wet overtreedt, is de wet feitelijk niet meer van kracht, terwijl de wethouder dan naar believen kan sanctioneren wie hij maar wil. Hij ontleent zijn macht dan niet langer aan de orde van de wet maar aan de wet van de wanorde, en dat is het (beschermde) machtsmisbruik, ons bekend uit de onderwereld.
Of we dat nu willen of niet: het niveau waarop westerse staten vandaag functioneren gaat steeds meer tekenen vertonen van de geschetste malaise. Aan wetten ontsnappen alleen zij die de achterpoortjes kennen en die de tol voor hun doorgang kunnen betalen. Zij worden steeds rijker en aldus ook onafhankelijker van de wetten. De regerende burgers zijn steeds vaker zij die alles doen behalve de wet naar de geest naleven, en ze hebben er dan ook alle belang bij om de geschetste kloof nog breder te maken. Onze staten worden steeds vaker geleid door lui die alles doen behalve de wet naleven, en dus lui die feitelijk geen burgers zijn.
Dat dergelijke 'regeerders' zich niet langer bekommeren om het algemeen goed, doch enkel nog hun eigen profijten behartigen, mag derhalve niemand verwonderen.
J.B. 10.12.'07
17-11-2007
Waarom doping niet getolereerd kan worden
Waarom doping niet getolereerd kan worden
Op zaterdag 17 november 2007 heeft het antidopingcongres in Madrid de nieuwe wereldantidopingcode unaniem goedgekeurd. Wie doping gebruikt, zal nu zwaarder worden gestraft.
De jongste tijd gingen hier en daar enkele stemmen op voor de liberalisering van doping in de sport. De argumenten pro doping zijn echter bijzonder wankel. Maar vaak zijn de argumenten tegen doping niet veel meer doordacht.
De eigenlijke reden waarom doping niet getolereerd kan worden, betreft immers niet alleen de topsport zelf, maar strekt zich uit over heel het menselijke handelen en zijn: het heeft allemaal te maken met niets minder dan met het lot van de mensheid zelf.
Doping brengt ernstige schade toe aan de gezondheid van de direct betrokken sportlui. Maar de sport is steeds een exponent van het maatschappelijke leven, en dan vooral van zijn competitieve krachten. Zowel de sport als het maatschappelijke leven stellen hoge eisen aan de deelnemers en de concurrentie is vaak bikkelhard: zwakkeren hebben meestal geen schijn van kans om zich op te werken naar de hogere regionen. Edoch, van zodra competitiviteit niet slechts te maken heeft met vakbekwaamheid, werklust en volharding maar tevens, of zelfs veeleer, met een misplaatste 'durf' om enkele elementaire regels niet langer in acht te nemen, wordt de kwaliteit van ons handelen en van ons leven zelf op de helling gezet.
Het mag niet zo zijn dat oneerlijkheid wordt beloond met maatschappelijk aanzien, want dan krijgen in de samenleving de criminelen het voor het zeggen. Laksheid inzake dopingcontrole betekent uiteindelijk dat niemand nog competitief kan zijn tenzij hij bereid is om met zijn gezondheid te gaan spelen.
In dat geval brengt de aanvankelijk gezonde concurrentie, die de kwaliteit van onze producten en van ons leven moet helpen waarborgen, precies het tegendeel voort van wat ze beoogt, en zal elke 'verbetering' van de producten ten koste gaan van de ondermijning van de producenten zelf.
Naast de aloude perversie van de middel-doel-omkering waar de middelen (het geld) de plaats zijn gaan innemen van het doel (de waren), zet zich dan een analoge perversie verder door: de perversie van producent en product, welke maakt dat het product, objectief gezien, belangrijker gaat worden dan zijn producent. Omdat producent en consument tenslotte één en dezelfde zijn, zou dit niets minder betekenen dan een ernstige verabsolutering van de menselijke slavernij.
Omwille van het vrijwaren van de menselijke vrijheid zelf, binnen het maatschappelijke handelen, dient ook hier het respect voor enkele elementaire ethische spelregels te worden afgedwongen.
J.B.
22-08-2007
"Hoezo, mens en aap hebben gemeenschappelijke voorouders?!"
"Hoezo, mens en aap hebben gemeenschappelijke voorouders?!"
Op woensdag 22 augustus 2007 meldde de nieuwssite van de vrt (
http://www.vrtnieuws.net/cm/ ) dat één derde van de jongeren niet meer weten dat de aarde rond de zon draait. Straf, inderdaad, dat onderwijs van bij ons dat naar zijn eigen zeggen tot het beste ter wereld behoort. Maar dan volgde iets nog straffers...
De vrt-site geeft aan de lezer of de kijker de gelegenheid om zijn of haar kennis eens te testen, en stelt daarom een viertal vraagjes, met de vrt-antwoorden erbij, zodat elkeen voor zichzelf kan uitmaken of hij nog 'mee' is. Zo staat daar het vraagje: "Stamt de mens af van de aap?", en het vrt-antwoord luidde: "Wij stammen allemaal af van de aap"!
Wij herinneren ons uit de colleges "Geschiedenis van de vroegste tijden", dat de professor zegde: "Wie op 't examen antwoordt dat de mens afstamt van de aap, die krijgt van mij een dikke nul, is dat begrepen?" Niet dat onze professor een creationist was, verre van. Maar het correcte antwoord luidt: "De mens en de aap hebben gemeenschappelijke voorouders".
Alleen wie rond negenen vanmorgen de vrt-site raadpleegde, kan getuigen. Ongetwijfeld samen met vele anderen, stuurden wij een mailtje naar de vrt. Enkele minuten later was het betreffende antwoord aangepast...
Tot zover dus de vrt die, eveneens naar zijn eigen zeggen, tot de beste zenders ter wereld behoort...
J.B.
10-08-2007
BANALISERING VAN DE JOURNALISTIEK
BANALISERING VAN DE JOURNALISTIEK
"Investeerders hebben 7,7 miljoen euro gepompt in NowPublic.com. Op die manier moet de nieuwssite, waarop de berichtgeving bij elkaar geschreven én gefilmd wordt door burgerjournalisten, uitgroeien tot het grootste nieuwsagentschap ter wereld." - aldus De Tijd (zie: http://www.tijd.be/ondernemen/t-zine/artikel.asp?Id=3119748)
Het 'experiment' waarvan sprake heeft alom analogen, en het meest bekende is wel dat van de zogenaamde 'burgerwachten': burgers die optreden in de plaats van beroepsagenten.
Onopgeleide vrijwilligers allerhande zijn werkzaam in vrijwel alle sectoren van de samenleving. Meestal met de beste bedoelingen, vaak uit idealisme, soms ook omdat het niet anders kan. De onopgeleiden - vanzelfsprekend altijd een meerderheid - eisen zelfs hun rechten op, zoals dat het geval is in het 'Copernicusplan' dat 'gelijk loon voor gelijk werk' voorstaat. Soms is de in dienst name van nauwelijks opgeleiden een noodzaak vanwege schrijnende tekorten - en dus vergeeflijk - maar veel vaker is het een gevolg van louter nepotisme, bedrog of normvervaging en onbekwaamheid. In de praktijk is het laatst genoemde geval helaas schering en inslag.
Onlangs hoorde ik over iemand die door het HRM van een openbare instelling gerecruteerd werd voor een functie waarvoor hij op de keper beschouwd niet de juiste kwalificaties bezat, terwijl kandidaten met de juiste kwalificaties niet eens aan bod kwamen. HRM of Human Resource Management is die specialisatie die aan de gepaste mensen het gepaste werk moet bezorgen. Een agent van een HRM-dienst oordeelt of iemand bekwaam is, vaak op grond van alleen maar een gesprek en enkele psychometrische testen, wat vanzelfsprekend vrij spel geeft aan subjectiviteit, arbitrariteit en dus corruptie. Naar diploma's wordt steeds minder gevraagd. Stel dat er plotseling een grote vraag is naar leraren Nederlands voor anderstaligen, dan zouden, volgens de traditionele en rechtvaardige principes, eerst de licentiaten Germaanse Talen aan bod moeten komen voor die job, pas dan bijvoorbeeld de regenten Nederlands, tenslotte de houders van alleen maar een humanioriagetuigschrift. Immers, bijvoorbeeld de Germanisten hebben vier jaar Nederlands gestudeerd op universitair niveau en in de loop van die studies zijn zij geslaagd voor meer dan honderd examens en tentamens bij tientallen vakspecialisten of professoren. Wanneer men toestaat dat aan dit feit gewoon voorbij wordt gegaan door HRM-diensten die bijna 'op zicht' de geschiktheid van kandidaten beoordelen, dan banaliseert men de opleidingen en geeft men aan jonge mensen een alles behalve stichtend signaal: "U hoeft niet te studeren", zegt men dan, "want als puntje bij paaltje komt zal een politieke handlanger u de job van uw keuze hetzij verschaffen hetzij onthouden!"
Is het niet al welletjes dat het bestuur van het land wordt overgelaten aan populisten aan wie verder geen enkele andere bekwaamheidseis gesteld wordt dan dat zij zichzelf weten te verkopen? Tendenzen zoals de genoemde kunnen slechts de corruptie in de hand werken en de ondergang bespoedigen. Specifiek inzake journalistiek krijgt hier de waarheid andermaal een fikse deuk, want onopgeleiden zijn in dezer niet meer dan een speelbal van het bedrog van grote machtsapparaten, daar zij helemaal geen kaas gegeten hebben van het complexe spel waarin feiten met percepties worden vermengd tot kant en klare nieuwshapjes die het publiek in de gewenste richting sturen, met name: als vee naar de slachtbank!
J.B., 10.08.07
11-07-2007
De katholieke liefde
De katholieke liefde
In een recent Vaticaans document (1) noemt het katholicisme zichzelf de enige ware kerk en verwerpt zij alle andere christelijke, protestantse kerken als zijnde ongeldig: "Ik ben de ware, alle anderen zijn vals", zo zegt zij.
Met dit statement roept het Vaticaan de herinnering op aan die bijbelse vrouw die aanspraak maakt op het moederschap over een kind dat haar tijdens haar slaap door een rivale zou zijn ontnomen. Niemand minder dan koning Salomon beslecht deze historische rechtszaak en hij stelt voor dat het kind doormidden wordt gehakt, zodat aan elk van de twee vrouwen een helft kan worden gegeven. Hierop doet één van deze twee vrouwen onmiddellijk afstand van haar aanspraak, vanzelfsprekend omdat zij het leven van het kind wil sparen. En meteen luidt het Salomonsoordeel dat zij het is aan wie de voogdij over het kind toekomt.
De ware moeder onderscheidt zich van de huichelaar in het feit dat voor haar het welzijn van het kind prioritair is, ook al kost haar dat haar eigen positie. Hetzelfde doet Christus, die zijn leven geeft opdat anderen zouden kunnen leven, en dat is tenslotte de liefde. Die liefde vindt men in de zichzelf "katholiek" noemende kerk niet terug: eens te meer denkt zij aan zichzelf en aan haar eigen macht, en wat er met het goddelijke kind gebeurt, blijkt haar volstrekt koud te laten: zij heeft het liever verhakkeld en dood in de eigen klauwen dan levend bij de door haar miskenden en veroordeelden.
(1) William Cardinal Levada en Angelo Amato, S.D.B., RESPONSES TO SOME QUESTIONS REGARDING CERTAIN ASPECTS OF THE DOCTRINE ON THE CHURCH, Rome, 29 juni 2007.
J.B., 11.07.'07
04-07-2007
Dr. Cosyns' provocatie en de euthanasiewetgeving
Dr. Cosyns' provocatie en de euthanasiewetgeving
De jongste provocatie inzake de euthanasiewetgeving lokt een nieuw debat uit over wat kan en wat niet. Blijkbaar stellen sommigen zich nu voor het eerst de vraag of er een verschil is tussen, enerzijds, doding ingevolge een actieve en doelgerichte daad, zoals de toediening van een dodelijke dosis barbituraten en, anderzijds, doding door het plegen van verzuim aan een levensreddende daad, zoals dat gebeurt bij het laten uitdrogen van een terminale patiënt.
In het geval van actieve doding is er meestal geen probleem voor de rechter, aangezien dan over de intentie van diegene die doodt, nauwelijks discussie kan bestaan: iemand zal zeer zelden per ongeluk een geladen pistool richten op zijn vijand, of een dodelijke dosis barbituraten toedienen aan een patiënt. Maar inzake verzuim is de intentie van diegene die niet handelt meestal veel minder duidelijk, ook al omdat in dit geval ook zaken zoals de menselijke feilbaarheid kunnen geacht worden in het spel te zijn. Precies de uiteindelijke onkenbaarheid van de intenties van de dader, maakt het verschil tussen deze twee vormen van 'doding' onmiskenbaar. Edoch: er is nog een factor die vaak wordt over het hoofd gezien en... die dit verschil in deze zaak irrelevant maakt!
Stel dat de media aankondigen dat hongersnood een gans volk bedreigt en dat elke gift ter waarde van, bijvoorbeeld, tien euro, een mensenleven redt: is dan al wie eraan verzuimt om zijn steentje bij te dragen, schuldig in geval er ondanks de actie alsnog slachtoffers vallen? En hier spelen duidelijk zaken mee zoals verantwoordelijkheid en plicht. Wie zichzelf verantwoordelijk acht, zal zich moreel schuldig weten, maar geen rechter kan ook maar één burger veroordelen als die rechter niet eerst zelf zijn laatste duit heeft uitgegeven tegen die hongersnood. Bovendien eist het gelijkheidsbeginsel dat dan ook alle burgers worden aangeklaagd...
Maar voor een arts wiens verantwoordelijkheid en plicht het krachtens zijn eigen eed (van Hypocrates) is, om het leven van zijn patiënt te helpen redden, liggen de kaarten anders: hij kan geen onopzettelijk verzuim inroepen omdat hij mag en moet verondersteld worden zijn vak te kennen en tenminste te weten dat wie geen voedsel krijgt toegediend, sterft. Een arts die een patiënt laat uithongeren, doet daarom exact hetzelfde als een arts die euthanasie pleegt door zijn patiënt te vergiftigen.
Een wetgeving die de twee genoemde vormen van doding door artsen alsnog discrimineert, is bijgevolg hypocriet, en wel in die zin dat zij de verantwoordelijkheden en de plichten inherent aan het beroep van de arts, impliciet miskent. Zo'n wet holt tevens actief het intentie-begrip uit, niettemin de werkelijkheidswaarde daarvan zich onmiskenbaar manifesteert waar de wetgever duidelijk rekening houdt met zaken zoals 'opzet', 'verzuim' en 'menselijke feilbaarheid'.
De recente provocatie vanwege een arts, is dus welkom. Maar de oplossing van het probleem kan duidelijk niet liggen in een 'uitbreiding' van de euthanasiewet, daar zij nu reeds de consistentie van de wetgeving verstoort en op den duur alleen tot nog veel grotere absurditeiten zal leiden.
J.B., 4 juli 2007
11-06-2007
Democratische verkiezingen.
Democratische verkiezingen.
Hoeveel professoren zijn er nodig voor de beslissing of een student mag overgaan naar een hoger jaar? Tien? Twintig? Dertig? En professoren, zo mag men aannemen, zijn bijzonder geleerde en bekwame mensen: op hun beurt doorstonden zij talloze selectieproeven!
Zijn toon leek me een beetje agressief, en dat maakte me nieuwsgierig. Hij vervolgde:
Hoeveel examens moet een student succesrijk afleggen om te kunnen overgaan naar een volgend jaar? Twintig? Dertig? Veertig?
De selectie kan inderdaad niet streng genoeg zijn, zo beaamde ik: mensen dienen hun vak te kennen, anders liep alles in de kortste keren in het honderd!
Nu de verkiezingen samenvallen met de blokperiode, zullen er meer studenten aan denken, zei hij: om een democratisch land met miljoenen inwoners te mogen besturen, dient men helemaal niet gestudeerd te hebben. Geen professoren komen er aan te pas. De beslissing is aan Jan met de pet: u en ik hebben het voor het zeggen.
En is dat geen grote eer?, antwoordde ik.
Probeer eens het voorstel in te dienen om toekomstige artsen, ingenieurs of musici democratisch te laten verkiezen!, zo ging hij door: Geen scholing meer voor deze kandidaten, geen examens en geen professoren.
Dan zou het nationaal orkest alleen nog lawaai voortbrengen, moest ik toegeven: onze gebouwen zouden instorten en er zou ons geen lang leven beschoren zijn.
Precies, antwoordde hij: Maar dan is het democratische bestuur van miljoenen mensen blijkbaar een veel minder belangrijke job!
Ben je dan niet blij dat je mag kiezen, vroeg ik hem.
Ik voel me echt onbekwaam om te oordelen over wie het land mag besturen, zo maakte hij me bewust van mijn eigen twijfel: Bewindslieden dienen zovéél capaciteiten te hebben, allemaal zaken die ik zelf niet beheers, om niet te zeggen dat ik van de meeste van die kundigheden gewoon geen flauw idee heb. En gesteld dat ik er iets van af wist: ik heb nooit iemand van die kandidaten ontmoet! Laat staan dat ik hen examens zou afgenomen hebben! En toch moeten wij onze leiders aanduiden!
Ik moest bekennen dat ik zijn twijfel deelde, en samen vermoedden wij zelfs dat veruit de meesten onder ons, kiezers, met hetzelfde netelige probleem kampten. En of dat onze kieswet niet een beetje verdacht maakte?
Wij hebben immers niet alleen het recht om onze leiders aan te duiden, zo verklaarde hij zich nader: het is bovendien onze plicht!
Dat is nu eenmaal de wet, zei ik.
Daarop reageerde hij wat verontwaardigd: Mag men mensen beheppen met verantwoordelijkheden die zij naar hun eigen zeggen niet aankunnen? Mag men mensen verplichten om te gokken?
Gokkenop zich is volstrekt immoreel om verschillende redenen, zo moest ik toegeven, en des te meer wanneer daarbij gewichtige dingen op het spel staan. Anderen verplichten om te gokken is nog vele keren immoreler.
Is onze kieswet dan niet immoreel?, waarschuwde hij.
Iemand kan goede redenen hebben om een bepaalde gok te wagen, antwoordde ik.
Tja, zei hij: mogelijkerwijze hebben zelfs elk van de gokkers hun eigen goede redenen. Maar de zaak is dat men zelfs geen wiskundige hoeft te zijn om te kunnen bewijzen waarom het resultaat van miljoenen verschillende, beargumenteerde gokjes, zelf niets meer met argumenten kan te maken hebben! Een democratische verkiezingsuitslag is gewoon... een gokresultaat.
Dat is misschien wel zo, antwoordde ik. Maar hij bleek nog niet uitverteld.
Bij een examen of bij een sportwedstrijd, leggen de kandidaten een proef af en daarna worden zij beoordeeld, zo ging hij verder: In de democratische politiek gaat het er net andersom aan toe: kandidaten worden beoordeeld en pas daarna leggen zij hun proef af!
Misschien heb je wel gelijk, zei ik.
Het doet een beetje denken aan de perversie van prestatie en bekendheid in de media, zei hij: Dat maakt de macht ook zo corrupt. Waar ooit de leider een bekend gezicht werd, wordt nu het bekende gezicht een leider.
Ik knikte.
Die omkering is blijkbaar overal ingeslopen, zo maakte hij zich kennelijk ongerust: Ooit werd het goede gegeerd, maar nu wordt het gegeerde als een goed beschouwd, ook al houdt het helemaal niets in.
Wat bedoel je precies?, vroeg ik, want ik wilde hem nu ook niet afschepen.
Kijk naar die moderne kunst, zei hij: Ze hebben weer een Karel Appel verkocht voor ik weet niet meer hoeveel miljoen. Een zeer gegeerd werk, en precies daarom is het zo goed!
Ik ben geen communist, zo vervolgde hij na een poosje, maar zou je hier om minder niet direct denken aan de middel-doel-omkering van Marx?
Hij was dus wél een communist.
Je bedoelt toch niet, zo probeerde ik, dat onze democratie...?
Bijlange niet!, antwoordde hij bitsig, alsof ik hem van iets had willen betichten: Ik ben een democraat in hart en nieren!
Hij was dus een crypto-communist.
Wellicht heb je gelijk, zei ik: het gaat kennelijk niet om argumenten en om verstand, in een democratie. Het gaat wellicht veeleer om het hart en om de nieren. Maar wat is daar nu op tegen?
En toen bekeek hij me eens alsof ik van een andere planeet was, en hij verdween.
Niets is zo onvoorspelbaar als het weer. Als het in Frankrijk regent, en de wind waait uit het Zuid-Westen, dan is het waarschijnlijk dat de buien na een poos ook boven België hangen. Ziedaar de wetenschappelijke basis voor de weersvoorspelling. Het volstaat echter dat plotseling de wind gaat liggen, ofwel van richting verandert, opdat die voorspelling fout zou blijken.
Het weerbericht geeft voorspellingen die een welbepaalde graad van waarschijnlijkheid hebben, maar zekerheid bieden ze nooit. Bovendien kunnen die voorspellingen slechts worden gedaan over een zeer korte termijn. We kunnen met een relatief grote zekerheid iets zeggen over het weer van morgen, en misschien over dat van overmorgen, maar wat er na overmorgen zal gebeuren, is al onzeker, en een voorspelling van vier dagen is zowat de grens van het geloofwaardige. Dat is de waarheid, en zelfs een kind kan dit vaststellen.
Het weer is onvoorspelbaar, omdat de bewegingen in en van de atmosfeer fundamenteel chaotisch zijn. En het weer is niet het enige gebeuren dat onderhevig is aan chaos. Ook de economie deelt in de klappen - denk aan het probleem van de beleggingen en de beurscijfers. En met onze gezondheid is het al eender.
In feite zijn principieel alle mogelijke gebeurtenissen onderhevig aan chaos. Waar wij relatief betrouwbare voorspellingen doen, hebben we dat veeleer te danken aan een zekere inertie in de gebeurtenissen die we bestuderen, dan wel aan een vermeende afwezigheid van chaos.
Chaos, of wanorde, is het oerprincipe van alle dingen. Het woord "Chaos" is van oorsprong Grieks, en stamt uit de Helleense mythologie: Chaos, die aan de oorsprong der tijden die enige werkelijkheid was, vulde het ganse heelal als een ongeordende, dode oermassa. De vraag rijst, hoe uit die chaos dan ooit "orde" kon voortkomen - tenminste: als er orde uit voortgekomen is.
Het antwoord van de Oude Grieken luidt dat er, naast Chaos, nog een andere werkelijkheid was - of is - met name een orde-brengende werkelijkheid, "Eros" genaamd.
Eros wordt getypeerd als een kracht die de chaos bezielt en die aldus de ongeordende, dode oermassa tot leven brengt. Door de inwerking van Eros op de chaos, krijgt het ongeordende ineens structuur of vaste vorm. En de allereerste manifestatie van die vaste vorm was vanzelfsprekend de Aarde. Tegelijk met de aarde ontstond zo de ruimte daarboven - de hemel - en die daaronder - de hel. In het Grieks heten zij: Gaia, Ouranos en Tartaros.
Toeval of niet, maar deze gang van zaken, zoals hij wordt beschreven in de volstrekt onwetenschappelijk geachte mythen, doet denken aan een vormeloze eicel dewelke door een zaadcel wordt bevrucht, en die na de bevruchting structuur, vorm en leven ontvangt. De cel splitst zich eerst in twee, dan in vier, en zo differentieert ze steeds verder, totdat een bijzonder geordend wezen met biljoenen gespecialiseerde lichaamscellen daaruit voortkomt. Ook over die voortdurende differentiatie hebben de Griekse oorsprongsmythen het, maar dat is een onderwerp apart.
Eros, het bezielende of leven brengende principe, is vanzelfsprekend de geest, en we kunnen dat ook heel letterlijk nemen, bijvoorbeeld inzake het klimaat, de economie, de gezondheid, of met betrekking tot alles wat ons van buitenaf tegemoet komt. Alles is chaos, totdat de geest het benadert, analyseert, bestudeert.
Een jong kind is als het ware één met zijn omgeving, het maakt nauwelijks onderscheid tussen zichzelf en de dingen om zich heen, het zwemt als het ware in de wereld rond zoals een vis in het water, en zelfs droom en werkelijkheid worden door het kind nauwelijks onderscheiden.
Hetzelfde geldt in zekere zin ook nog voor heel wat volwassenen die niet participeren aan de cultuur van de geest: zij schrijven natuurverschijnselen toe aan innerlijke zielstoestanden (schuld en boete), ze projecteren hun innerlijk op de buitenwereld en ze haspelen droom (angsten en wensen) en werkelijkheid door elkaar. Pas het vooropstellen van de rede, welke gedragen wordt door de taal, maakt een duidelijk onderscheid tussen het onechte en het ware mogelijk: "De droomwereld is voor elk mens verschillend, maar de rede is voor iedereen dezelfde", zo klinkt een van de meest oorspronkelijke verwoordingen van de Verlichtingsgedachte. Wat iemand beweert, dient principieel (door allen) op zijn waarheidswaarde gecontroleerd te kunnen worden. En dit vormt dan de basis voor het tribunaal, het openbaar overleg, de grondslag van de zogenaamde positieve wetenschappen, die in wezen een zaak van rechtspraak is: rechtspraak inzake het zo kostbare goed van de Waarheid.
Met betrekking nu tot het onderwerp van de zogenaamde klimaatsverandering, kunnen analoge opmerkingen gemaakt worden. Vooreerst dient gezegd dat, met betrekking tot het principieel chaotische klimaat, er enige orde verschijnt op het ogenblik dat mensen het nauwlettend gaan bestuderen: Eros brengt orde, structuur en leven in de chaos. In het weer onderscheiden wij de temperatuur, de windkracht en zijn richting, de luchtvochtigheid, de luchtdruk, en tal van dergelijke zaken meer. Met behulp van de fysica, de geologie, de statistiek en nog andere wetenschappen, worden de genoemde en nog andere begrippen aan elkaar gerelateerd, en er wordt gezocht naar regelmatig terugkerende patronen of wetten, welke het doen van betrouwbare voorspellingen min of meer mogelijk maken.
Maar ook hier geldt dat het onderscheidingsvermogen soms het onderspit moet delven voor een 'restant' van het primitieve, pre-rationele denken dat - zoals alom aantoonbaar - ook volwassenen nog parten kan spelen, en - andermaal zoals de feiten bewijzen - dit primitieve 'restant' kan relatief groot zijn en geleerdheid garandeert geen immuniteit daartegen. Concreet betekent dit, dat de (noodzakelijke) interpretaties van 'feitelijke' gegevens sowieso 'besmet' zijn met de resultaten die wij hetzij vrezen, hetzij wenselijk achten. Met andere woorden: we blijven nillens willens onze gevoelens van schuld en boete, onze angsten en onze verlangens, een te grote rol laten spelen in onze (noodzakelijke) interpretaties van de 'feiten'. Nogmaals: naakte feiten zijn er nooit: de interpretatie ervan is een zaak van "Eros" - de bezieling, of de geest - en zo zal de specifieke kleur van de geest van de betreffende onderzoeker terug te vinden zijn in wat hij uiteindelijk als 'feit' gaat erkennen.
Enkele mooie, want extreme voorbeelden vindt men in de interpretaties van de (al dan niet vermeende) klimaatsverandering bij fundamentalistische aanhangers van bepaalde religies. Sinds jaar en dag zien zij in de zogenaamde veranderingen van de natuur duidelijke tekenen dat "het Einde" nadert. Ook de economie, de wetenschappelijke ontwikkeling, de politiek, de ethiek en zo meer ontsnappen niet aan de specifieke 'kleuren' welke zij aan hun interpretaties toevoegen. En zij kunnen het niet laten om hun interpretaties op die welbepaalde manier te kleuren, omdat er nu eenmaal geen 'feiten' kunnen bestaan dan via de ordenende werking van Eros - de geest: de geest geeft betekenis aan wat aanvankelijk chaotisch is, en de specifieke 'kleur' van de geest zal altijd in de betekenisgeving, en dus ook in de (nooit naakte) 'feiten' terug te vinden zijn.
Maar niet alleen religies kunnen fundamentalistisch zijn: alle overtuigingen en geloofssystemen - religieus of niet - kennen dat gevaar, en nog vaker onderkennen ze het niet. De 'New-Age'-beweging is een voorbeeld van een niet klassiek religieus geloofssysteem. Niettemin deze naam een veel te bonte lading dekt om zomaar eenduidig omschrijfbaar te zijn, kan hij als voorbeeld dienen. Een ander voorbeeld is dat van het fysicalisme - een uitloper van het materialisme dat, op een scheve en schotse manier, enkele zaken uit de gezaghebbende positieve wetenschappen te baat heeft genomen om zichzelf mee te tooien: niettemin het er heel wetenschappelijk uitziet, is het sciëntisme een 'ordinair' geloofssysteem zoals een ander, en ook niets meer of niets minder dan dat. In feite zijn de mogelijke geloofssystemen die een rol spelen in het interpreteren van 'feiten' - en men moet eigenlijk zeggen dat zij onmisbaar zijn op straffe van het wegblijven van 'feiten' en van het zich doorzetten van de chaos - ontelbaar in aantal.
Bekend zijn echter alleen die geloofssystemen die zich hebben weten te handhaven door zich te verweven met de heersende machten - denk aan het katholicisme, het kapitalisme, de islam, het jodendom, het vooruitgangsgeloof, allerlei vormen van doemdenken, het geloof in "Moeder Aarde", en zo voort. Zij zijn - in bepaalde tijdsperioden en in bepaalde streken - dominant en daardoor is de kleur die ze aan de 'feiten' hebben gegeven, zo goed als onzichtbaar geworden: hun interpretaties gelden bijgevolg als "vanzelfsprekend". Onterecht, zo kan men opmerken, maar wat is onrecht als geen mens, en zelfs niet de slachtoffers daarvan, er tegen protesteren? De kwestie is geen sinecure.
Maar keren we nu terug naar het probleem van de zogenaamde "klimaatsverandering", en merken we vooreerst op dat het begrip een wanbegrip is, want een contradictio in terminis. Het klimaat verandert immers per definitie. Het verandert op korte of op lange termijn, maar veranderen doet het, omdat nu eenmaal alles verandert, zoals de allereerste Oud-Griekse wijsgeer, Herakleitos al zei, met zijn beroemd geworden slagzin: "Panta rei": "Alles stroomt", "Alles verandert". Maar er is meer aan de hand.
Een klimaat drukt een geheel uit van gemiddelde weerstoestanden welke voorkomen in een welbepaalde streek, in een welbepaalde tijdsperiode. Als we spreken over het huidige Middellandse-Zeeklimaat of over dat van Noord-West Europa, dan hebben we een algemeen, vaag doch welbepaald beeld, dat duidelijk onderscheiden is van bijvoorbeeld het huidige klimaat in de Tropen of op Antarctica. Dat klimaatbeeld wordt uitgedrukt in een aantal vaste parameters, welke aangeven wat bijvoorbeeld de gemiddelde dag- en nachttemperaturen zijn in bepaalde perioden van het jaar, steunend op metingen die worden verricht op een welbepaald aantal tijdstippen en plekken, onder welbepaalde omstandigheden. Die metingen gebeuren niet willekeurig en ook niet 'neutraal' (neutraliteit is een onding op mening terrein): ze gebeuren eigenlijk in functie van hun bruikbaarheid, hun direct nut, en zo bijvoorbeeld zijn ze gerelateerd aan de landbouw en aan de condities die vereist zijn voor een rijke oogst, of aan de gezondheid van de streekbewoners. En zo is het uiteindelijk de natuur zelf die ons inspireert, of conditioneert, inzake het hanteren van welbepaalde interpretatiemodellen van de 'feiten'. Het klimaatbegrip is dus vaag, maar het is voldoende welomlijnd om voor ons bruikbaar te kunnen zijn; het maakt dat we ons plan kunnen trekken.
Echter, als men zijn vleugels wat wijder wil open slaan, en men het terrein van het directe nut wil overstijgen - wat theoretisch perfect mogelijk is - komt men aardig in de problemen. Inzake het klimaat kunnen dan meer bepaald vragen rijzen die eigenlijk hun boekje te buiten gaan, en die een loopje nemen met de onderzoeker, in die zin dat zij danig vaag of chaotisch worden dat zij een veel en veel te vrij spel geven aan de "Eros" - het bezielende, ordenende principe - ter herinnering: het principe zonder hetwelke van 'feiten' geen sprake kan zijn. En met zijn (al dan niet vermeende) overschot aan energie, heeft de mens vaker de neiging om zijn vleugels wat wijder te gaan open slaan. Deze keer echter - inzake het klimaat - ligt niet een overschot aan energie, doch een gevoel van bedreigd worden aan de basis van de grote maneuvers waartoe hij zich nu verplicht weet.
De gletsers wijken alom ter wereld terug, de poolkappen smelten nu heel snel af, tsunami's volgen elkaar op en oogsten dreigen overal te mislukken. En in een golf van paniek, slaat men aan het meten, doet men metingen, en fabriceert men theorieën over deze weliswaar geheel onverwachte en bedreigende schommelingen. In zekere zin reageert men aldus een beetje zoals iemand doet die het plotseling warm krijgt, die zich daarop naar de thermometer spoedt teneinde zich ervan te verzekeren dat de temperatuur inderdaad gestegen is, om vervolgens te besluiten dat de gestegen temperatuur de oorzaak is van het feit dat hij het warm kreeg.
De man die zo handelt heeft natuurlijk niet helemaal ongelijk, maar de zaak is wel dat - uiteindelijk - het warmtegevoel van de man in het geding is, en niet de temperatuur: die "temperatuur" - hoe fysisch correct die ook is - is slechts een door de man uitgevonden hulpmiddel in dienst van zijn warmtegevoel - zijn comfort. De eindwaarde is het comfort van de man, en aan dat comfort dient alles zich per definitie te onderwerpen. Het is omwille van dat comfort dat thermometers werden uitgevonden, windrichtingen, luchtdrukmeters en weerberichten. De paniek bij de man is dus gerechtvaardigd in zoverre zijn waarnemingen zijn comfort bedreigen; hij is echter volstrekt onterecht waar het alleen maar "afwijkingen van de norm" betreft. En dan rijst de vraag: wat is de norm? Of, nog sterker: is er een norm? En is die norm wel kenbaar?
In juni 2006 verscheen een wetenschappelijk artikel, getiteld: "Does a Global Temperature Exist?" In dat artikel bewijzen drie wetenschappers - met name: Christopher Essex (wiskundige, van de University of Western Ontario), Ross McKitrick (Econoom van de University of Guelph) en Bjarne Andresen (van het Niels Bohr Institute of Copenhagen) dat er noch fysische, noch wiskundige, noch proefondervindelijke gronden bestaan om inzake het vraagstuk van de vermeende opwarming op een zinnige manier te spreken over een "globale temperatuur van de aarde". Het artikel in kwestie telt vierentwintig A4-tjes en kan geraadpleegd worden op het internet. Het zal hier niet worden vertaald, maar wie het leest, ziet dat daar beweerd wordt dat het onmogelijk is om wetenschappelijk vast te stellen dat de gemiddelde temperatuur van de aarde gestegen is, alleen al omdat het volstrekt onmogelijk is om op een of andere manier vast te stellen wat de globale, gemiddelde temperatuur van de aarde dan wel mag zijn. En als er al zoiets zou bestaan als de "globale aardtemperatuur", dan ware die zelfs niet bij benadering vast te stellen.
Vanzelfsprekend is het onjuist om, zoals onder meer auteur Christoffer Essex doet, op grond van dit onderzoek te gaan ontkennen dat er wat schort met het klimaat. Essex gedraagt zich in feite zoals de man, hoger beschreven, die het warm krijgt, doch die ontkent dat het warmer geworden is... omdat hij nu eenmaal niet over een thermometer beschikt! Wat echter wél correct is - en laten we voor een keer niet het kind met het badwater buitengooien - is het feit dat de zogenaamde klimaatsverandering een (al dan niet vermeende) gebeurtenis is die vrijwel volkomen aan de greep van het huidige wetenschappelijk onderzoek ontsnapt. De bocht van honderdtachtig graden die het wetenschappelijk establishment inzake enige consensusvorming gemaakt heeft in de jongste jaren en zelfs maanden, doet zelfs de volslagen leek zijn wenkbrauwen fronsen en dreigt de vooralsnog 'heilig' geachte positieve wetenschappen flink in discrediet te brengen. Te meer wanneer men vaststelt dat de 'zaak' van de klimaatverandering pas aan het rollen ging nadat een Amerikaans toppoliticus zich daarmee in meerdere betekenissen is gaan verrijken. Nu het wantrouwen eens en voorgoed werd gevoed, en aangezien genoeglijk bekend is dat naakte feiten niet bestaan, krijgen ook de critici van de milieubewegingen de wind in de zeilen, want het chaotisch karakter van het weer is misschien wel het enig overblijvende feit. Dat de interpretaties ervan vrij spel krijgen, spreekt vanzelf, alsook het feit dat de interpretaties van de machtigsten (diegenen die het luidste kunnen roepen) het uiteindelijk zullen halen op de rest. Een feit is dat de reputatie van Al Gore wel vaarde bij zijn 'engagement'. Een feit is dat men erin geslaagd blijkt de niet te overwinnen vijand tot vriend te maken. Een feit is dat naast de milieubewegingen, ook tegenbewegingen uit de grond rijzen, die er op hameren dat de hele heisa rond de volgens hen geheel vermeende klimaatverandering zal dienen om de belastingdruk te verhogen voor nog meer "wetenschappelijk onderzoek", dat misschien hoofdzakelijk aan het leger ten goede zal komen, en tegelijk het volk in de ellende zal storten. Want het is nu 'bon ton' om milieumaatregelen te gaan verdedigen, ook als men niet weet of ze wel gaan helpen, zoals het ooit 'bon ton' was om te vechten voor de kerk en voor het zielenheil. Wat er ook van zij: de machthebber heeft zich vandaag het milieu-item toegeëigend en het lijdt geen twijfel dat hij het zal aanwenden in functie van zijn macht. [Voor de slechte verstaander: men kan zich verwachten aan de promotie van kernenergie.] De waarheid daarentegen zal, zoals gewoonlijk, verdwijnen in het ongewisse en in de chaos van de gebeurtenissen die rommelig nog wel ergens liggen opgeslagen in het geheugen van de mensheid, maar die niemand zich ooit nog zal kunnen herinneren. Wie herinnert zich nog de motieven voor de golfoorlog? Voor de jodenvervolging? Wie heeft nog weet van de genocide door de katholieke kerk op de Albigenzen? Wie maalt er nog om de veroordeling van Giordano Bruno? De geschiedenis is gewoon doorgegaan, bijna alsof deze ware zaken er helemaal niet toe deden.
J.B.
29-04-2007
DROOGTE EN MISOOGSTEN IN DE NOORDELIJKE HEMISFEER
DROOGTE EN MISOOGSTEN IN DE NOORDELIJKE HEMISFEER
De waarschuwingen van het WWF worden bewaarheid. Dit is de tijd van de maartse buien en de aprilse grillen, maar sinds 22 maart is hier vrijwel geen druppel regen meer gevallen; nooit voordien is het in deze periode van het jaar zo droog geweest en de vooruitzichten blijven eender. 60 percent van de aardappeloogst wordt nu al als verloren beschouwd en de zomerzaden kiemen ofwel niet, ofwel onregelmatig.
In Nederland laat de droogte zich al voelen: in de Veluwe moet de brandweer tussenbeide komen om het wild van drinkwater te voorzien. Uit het Twentekanaal wordt nu 300 liter water per seconde opgepompt. In de Bradantse Kempen (Bladel) was er donderdag al een grote heidebrand ingevolge de droogte.
In Italië vraagt men de noodtoestand uit te roepen: reeds de helft van de waterreserves zijn uitgeput en in de Po-vlakte wordt gevreesd voor een drinkwatertekort in juni.
Ook in het Westen en het Zuid-Oosten van de Verenigde Staten is het nu uitzondelijk warm en droog, met meer bosbranden en mislukte oogsten tot gevolg, en voor deze "graanschuur van de wereld" zit er in de nabije toekomst allerminst beterschap in. Ook worden er vandejaar opnieuw meer orkanen verwacht.
De zachte Oostenwinden zijn vooral te wijten aan het feit dat het nu ook in Rusland uitzonderlijk warm is. Veel vroeger dan normaal is in West-Rusland de sneeuw verdwenen. In Moskou heeft het sinds 1 maart niet meer gevroren en Omsk kende in de voorbije weken dagtemperaturen van meer dan 20 graden met nachten soms niet beneden 12 graden.
En wat in dit hele verhaal de spits afbijt: wij blijven rondrazen in onze autootjes en met vliegtuigen op vakantie trekken; er wordt herhaald dat de economie alleen maar aangezwengeld dient te worden en zelfs de milieufilmpjes op de webstek van het IPPC vereisen een extra-snelle internetverbinding om afgespeeld te kunnen worden!
J.B.
26-04-2007
Het wetenschappelijk verslag 2007 van het IPCC over de klimaatverandering
Het wetenschappelijk verslag 2007 van het IPCC over de klimaatverandering
Ingevolge allerlei alarmerende berichten inzake klimaat en milieu, besloten in 1988 de wereldwijde vereniging van de weersdeskundigen (WMO) samen met (het Milieuplan van) de VN (UNEP) tot de stichting het IPPC (Intergovernemental Panel on Climate Change): een wereldwijd panel dat de wetenschappelijke gegevens verzamelt over klimaatveranderingen en wat daarbij komt kijken, en dat ook moet onderzoeken hoe er eventueel kan bijgestuurd worden waar het klimaat uit de bocht dreigt te gaan. Het IPCC telt drie werkgroepen. De eerste doet wetenschappelijk onderzoek en bracht een rapport uit dat op 2 februari 2007 te Parijs werd goedgekeurd. Over de eerste helft van dat rapport handelt dit artikel (- de tweede helft is meer toegespitst op voorspellingen). Ter vervollediging: het rapport van de tweede werkgroep, die de gevolgen van de klimaatverandering bespreekt, werd op 6 april 2007 te Brussel goedgekeurd, en het rapport van de derde werkgroep, dat nagaat hoe de klimaatverandering beperkt zou kunnen worden, zal op 3 mei 2007 worden voorgesteld te Bangkok.
De klimaatverandering wordt toegeschreven aan het zogenaamde broeikaseffect. In een broeikas is het warmer dan daarbuiten, omdat er meer zonnewarmte invalt dan er weer uit ontsnapt. Onze dampkring gelijkt van nature op een broeikas, maar als het CO2-gehalte in de lucht te hoog wordt, wordt dit natuurlijke effect zeer versterkt en loopt het uit de hand. In 1750 waren er in de lucht 280 deeltjes CO2 per million, in 2005 waren er dat 379. De jongste tien jaar is die toename zelfs sterker dan in de periode van 45 jaar daaraan voorafgaand. Ook methaangas (CH4) en stikstofoxide (N2O), vooral te wijten aan de moderne landbouw, spelen mee: het ging van 715 deeltjes methaan per billion in 1990 naar 1732 deeltjes in 2005; de hoeveelheid stikstofoxide in de lucht steeg van 270 deeltjes per billion in 1750 tot 319 deeltjes in 2005 .
Onderzoek van de neerslag van roet in ijslagen, laat duidelijk zien dat het CO2-gehalte in de atmosfeer fors steeg sinds 1750, toen de industriële revolutie uitbrak en fabrieken als paddestoelen uit de grond schoten. Sinds die datum is de gemiddelde temperatuur op aarde, vergeleken bij de voorafgaande eeuwen, ook ongewoon snel beginnen te stijgen. Op een grafiek ziet die stijgende curve eruit als een golfstick, waaraan ze dan ook haar populaire naam ontleent. [Uiteraard spelen ook vulkaanuitbarstingen een rol in roetvorming, maar zij hoeven niet meegrekend te worden omdat ze er altijd al geweest zijn, en wel op een regelmatig terugkerende manier.] En zo staat het nu als een paal boven water dat de mens de bruuske opwarming veroorzaakt: wat sinds 1750 is gebeurd, heeft zijn gelijke niet in de voorafgaande 10.000 jaar.
Naast CO2, CH4 en N2O, de drie hoofdschuldigen, zijn er ook nog de uitstoot door vliegtuigen, de stoffen die de ozonlaag aantasten en de veranderde zonne-activiteit, maar dezen wegen niet op tegen het eerst genoemde drietal.
De meetmethoden zijn in de jongste tien jaren fel verbeterd, maar voor bepaalde regio's blijft het moeilijk om correcte metingen te doen. Vast staat nu wel dat de lucht en het oceaanwater steeds warmer worden, dat overal ter wereld sneeuw en ijs smelten en dat het zeeniveau stijgt. Een voor zichzelf sprekend voorbeeld is dat elf van de jongste twaalf jaren behoren tot de twaalf warmste jaren sinds het begin van de metingen in 1850. Er zijn ook metingen gebeurd in de middenlagen en in de hoogste lagen van de troposfeer, en ook die geven temperatuursstijgingen vergelijkbaar met die welke gemeten worden aan de grond. Hetzelfde geldt voor sinds 1961 uitgevoerde metingen van de zeewatertemperatuur tot op een diepte van 3000 meter: de oceanen blijken zelfs 80 pct. van het totaal aan supplementaire warmte in het klimaat, in zich te dragen.
Omdat warmere lucht meer waterdamp kan vasthouden, ziet men nu ook dat er meer waterdamp aanwezig is in de dampkring. Tegelijk is het zeeniveau gestegen: een stijging van 1,1 mm per jaar tussen 1961 en 2003, en 3,1 mm per jaar tussen 1993 en 2003 [dat is dus een stijging van ongeveer 7 cm in de jongste 40 jaar], vooral ingevolge de verwarming en de afsmelting van de ijskappen (het afbreken van ijsschotsen en het dunner worden van de ijslaag) en de gletsjers. Aan de polen stijgt de temperatuur nu twee keer zo snel als elders ter wereld. De poolkap krimpt met zo'n 3 pct. per jaar: gedurende de zomer is dat zelfs 9 pct. Het Noordelijke permaforstgebied (dat is: daar waar het eeuwig vriest) krimpt met 7 pct. per jaar, en in de zomer zelfs met 15 pct., en die inkrimping gebeurt steeds sneller.
De Sahel, het Middellands-Zeegebied, Zuid-Afrika en Zuidelijk Azië drogen uit. Sinds 1960 is de windsterkte toegenomen in de beide halfrondten. Sinds 1970 zijn intensievere en langere perioden van droogte gemeten, samen met de hogere temperaturen zowel ter land als ter zee, vooral in de tropen en de subtropen, wat gepaard gaat met hevigere neerslag. In de jongste vijftig jaar zijn er ook veranderingen gemeten in de temperatuurspieken: de koudepieken worden zeldzamer en de hittegolven stapelen zich op. Sinds 1970 zijn er meer en hevigere tropische cyclonen. Al deze veranderingen zijn hoogst waarschijnlijk het gevolg van de menselijke activiteit.
Een eigen kleine bedenking hierbij: zolang de temperatuur stijgt, houden wij het waarschijnlijk nog wel een tijdje uit. Het gevaar lijkt mij pas groot te worden als (bijvoorbeeld door drastische menselijke ingrepen, maar gebeurlijk ook ingevolge natuurlijke autoregulatie, zoals reeds merkbaar in de stilvallende golfstroom) de temperatuur zou worden teruggebracht. Immers, als het weer kouder gaat worden, zal al het water dat nu in de (warme) atmosfeer wordt vastgehouden, er weer uit vallen. En krijgen we dan niet een zondvloed?
De planten op het prentje hiernaast zijn Madeliefjes. Madeliefjes zijn van de prachtigste bloemen die er bestaan, en liefhebbers zullen het beamen. Toch worden ze meestal als onkruid beschouwd, achteloos vertrappeld, en kan men ze bij de meeste bloemisten niet eens kopen. Paardebloemen delen in hetzelfde lot, en ook de zogenaamde "Blauwe Kannen", de Vergeetmijnietjes en noem maar op. Het is het lot van deze schepselen als onkruid geboekstaafd te staan... althans in de boeken van de "beschaafde" mens.
Die "beschaafde" mens is géén onkruid: zijn vorming kost immers bakken vol geld. Het is inderdaad geen sinecure om iemands natuurlijke zin voor schoonheid zodanig af te stompen en te perverteren dat hij op den duur gaat geloven en verdedigen dat iets pas schoon is, als het ook duur is. Met andere woorden, dat het gouden kalf bepaalt wat schoon is en wat niet.
Voor het kalf zijn Madeliefjes waardeloos omdat ze te gemakkelijk groeien. Maar daarin kan spoedig verandering komen, met name dank zij één van de tentakels van het kalf: de genetische manipulatie in politieke handen. De Roemeense augurken zijn daarvan een voorbeeld, dat onlangs het nieuws haalde.
De Roemeense boeren zijn - of waren - meesters in het kweken van augurken. Tot voor kort waren Roemeense augurken de meest smaakvolle ter wereld. Maar sinds dit land lid is van Europa, is daar verandering in gekomen: de cultuur van de uiterlijke schijn heeft de trots van de nieuwkomer nu herleid tot een welgevormde doch smaakloze en fletse vrucht. Aan de boeren wordt namelijk gemanipuleerd augurkenzaad opgedrongen dat dergelijke mooi ogende en dus goed verkopende doch waardeloze vruchten oplevert. Bovendien: het gemanipuleerde zaad levert augurken op die zelf geen bruikbaar zaad meer voortbrengen, zodat de boeren telkenjare verplicht worden om het dure zaad her aan te kopen bij hun Europese leverancier.
De perverterende werking van het gouden kalf werd door Augustinus aan het licht gebracht en Karl Marx toonde het nefaste impact ervan aan in de westerse samenleving, wat bekend staat als de "middel-doel omkering". Het geld is niet langer een middel om de ruil te vergemakkelijken; het werd daarentegen een doel op zich. Geld wordt belegd in allerlei waren die nu zelf de middelen zijn om het geld te laten renderen. Het middel (geld) heeft de bovenhand gekregen over het doel (de [koop]waren): de waren zijn nu het middel waarmee het geld zichzelf verrijkt. Het kalf is zo arrogant geworden dat het zelfs bepaalt wat schoon, waar en goed is.
Een mens is goed als hij werd heilig verklaard door het Vaticaan; de waarheid wordt gefabriceerd door de machthebber; en iets is kunst, of schoon, als het ook duur is. Kritiek wordt echter niet geduld, want wie een Karel Appel lelijk noemt en Madeliefjes schoon, zegt vanzelfsprekend meteen dat de beschaafde mens onkruid is, en zijn beschaving een rampzalige perversie. Hij valt in ongenade bij het kalf en zal op zijn beurt worden vertrappeld.
Het grote euvel is echter onze ondankbaarheid: wat gratis is, wordt niet geapprecieerd omdat wij niet meer in staat blijken nog iets te krijgen. Wij willen alles kunnen kopen, alsof we het aldus ook hadden verdiend!
J.B., 22 april 2007
14-04-2007
Sint-Maarten
Sint-Maarten
Sint-Maarten, Martinus van Tours, de stichter van de eerste kloosterorden, was net als de Samaritaan uit de Evangeliën, een barmhartige man. Volgens de legende die zelfs door ongelovigen nog jaarlijks wordt herdacht, was hij te paard op weg, toen hij met zijn zwaard een lap van zijn eigen mantel sneed om daarmee de naaktheid van een anonieme bedelaar te bedekken in de letterlijke maar vooral ook in de geestelijke zin. Barmhartigheid werd bijgevolg perfect omschreven als het beschermen van de naaste tegen de wrede natuur, maar ook als het onttrekken van zijn tekorten aan het oog van een vaak vijandige mensenwereld. De heilige Martinus beschermt de kleinen zowel tegen de kou als tegen de spot. Terecht wordt de goedheid van deze man sinds het prille Christendom aan de allerjongste kinderen tot een voorbeeld voor het leven gesteld. Zijn moraal werd zo vanzelfsprekend dat een ouder die over de eigen kroost kwaad zou gaan spreken, alras en terecht voor gestoord werd aanzien.
Niettemin blijkt er nu plots een kandidaat-kardinaal tussen haakjes: een kardinaal wordt gekleed in de kleur van bloed opdat wij allen goed zouden weten dat hij desnoods zijn bloed liet vloeien om te getuigen van het geloof in de barmhartigheid , een bisschop die het klaarspeelt om uitgerekend aan de roddelpers te gaan vertellen dat zowat tien percent van Gods kinderen, welke hij beweert te hoeden in de naam van de Heer, abnormalen zijn. Geheel in tegenstelling tot wat Sint-Maarten ons voordeed, weigert hij niet alleen diegenen die worden bespot met de mantel der barmhartigheid te bedekken maar, op de koop toe, gebruikt hij zijn zwaard om hen de resterende lompen van het lijf te scheuren.
Is dit gedrag een beaming van wat er in de Evangeliën staat? Is dit de ethiek van de barmhartige Samaritaan? Of van Sint-Maarten die zelfs het kleinste kind kent en bemint? Is dit een heldendaad?
Of is het eerder een gedrag zoals men het terugvindt bij iemand zoals keizer Nero, die zichzelf vereerde en die, om dat doel te dienen, ten aanschouwe van een op sensatie belust publiek, mensen voor de leeuwen wierp?
De wrede Nero, zo kunt u nu zeggen, wist niet beter: hij veroordeelde alleen mensen met een in die tijd abnormaal gedrag. En trouwens, Nero: dat is toch tweeduizend jaar geleden!
Goed, neem dan een man van onze tijd en uit de eigen regio: Hitler heeft met zijn uitroeiingskampen de wrede keizer Nero prompt in zijn schaduw gesteld. Hoeveel onschuldigen heeft Hitler vergast? Waren het er geen vele duizendtallen? Joden, homos, zigeuners, noem maar op.
Edoch al is het alweer geen excuus wellicht net zoals Nero, hield Hitler waarschijnlijk nog een beetje van zijn eigen volk. En dat kan bezwaarlijk nog gezegd worden van een bisschop die schapen uit de eigen kudde voor de leeuwen gooit. Steekt zon bisschop niet zowel Nero als Hitler naar de kroon?
Heeft de arme man zich dan versproken?
De zaak is dat hij zijn woorden, gezien enige tegenwind, eerst heeft ontkend; maar toen ook die haring niet bakte, heeft hij ze opnieuw bevestigd, om ten slotte te benadrukken dat ze perfect uitdrukken wat hij denkt...
Zonder de laatst genoemde manoeuvres, zou men voorwaar denken dat dit geen gewone bisschop kon zijn; een heuse ambitieuze bisschop moest dat zijn; een man die meer had in zijn mars; een grootinquisiteur teweeg.
Zonder de laatst genoemde manoeuvres dus, want de gedupeerden hebben geen klacht ingediend; zij hebben de man gespaard. Met de mantel der barmhartigheid zijn ze de kleine Nero tegemoet getreden, geheel naar het voorbeeld van Sint-Maarten. En is dat geen mooie legende?
J.B. 14.04.'07
16-03-2007
EVOLUTIETHEORIE EN INTELLIGENT DESIGN
EVOLUTIETHEORIE EN INTELLIGENT DESIGN
Sinds Darwin woedt er een hevige strijd tussen de zogenaamde evolutionisten en de voorstanders van de scheppingsgedachte. De strijd is reëel, en mondt nu uit in echte processen, bijvoorbeeld in de USA - processen handelend over de vraag welke van de twee leerstellingen aan kinderen op school moet, of mag, onderwezen te worden. De zaak is alleen dat, niettemin die strijd reëel is, de beide strijdende partijen dat manifest niét zijn. Die partijen hebben weliswaar elk een vlag waaronder ze strijden, maar het probleem is dat eigenlijk geen van die beide vlaggen een lading dekt.
De vlaggen - die van de "intelligent design"-groep en die van de "evolutie"-groep, zoals we ze hier voor het gemak maar noemen, - staan namelijk voor meningen. Meer bepaald: ze staan voor meningen welke mensen zoals u en ik zich vormen op grond van wat wij (menen te) weten (en niet (menen te) weten), geloven (en niet geloven), betrachten (en verafschuwen), omtrent de ultieme oorsprong van het bestaan - een oorsprong die verondersteld wordt aan het bestaan van elk van ons vooraf te gaan. En het zijn meer bepaald 'meningen' welke resulteren uit het beantwoorden van een volstrekt onzinnige vraag, namelijk deze: "Is ons bestaan het resultaat, ofwel van Gods schepping, ofwel van een natuurlijke evolutie?"
U begrijpt waarom die vraag hier volstrekt onzinnig werd genoemd. Zij klink namelijk net zoals deze vraag: "Is de aarde bolvormig, of is zij omgeven door een meters dikke dampkring?"
Om te beginnen is de aarde geen bol en is de dampkring weliswaar meters, maar ook veeleer vele kilometers dik. Vervolgens hoeven de beide standpunten, gesteld dat tenminste één ervan correct kon zijn, elkaar niet uit te sluiten. Ten derde werden eventueel andere mogelijkheden over het hoofd gezien. Ten vierde... en zo kan men nog een tijdje doorgaan.
Edoch, indien deze laatste vraag gesteld werd aan een bevolking die weinig of niets afwist van aardrijkskunde, dan was het niet ondenkbaar dat een deel van die bevolking zich zou bekennen tot de ene theorie, en een ander deel tot de andere. En dan verkreeg men alras twee vlaggen: de ene verdedigend dat de aarde bol is, de andere vasthoudend aan de overtuiging dat de aarde een metersdikke dampkring heeft en, bovendien: de ene zich een forse tegenstander van de andere wanend.
Twee vlaggen, twee groepen mensen, en ongetwijfeld ook processen over welke van de twee theorieën op school aan kinderen moet, of mag, onderwezen worden.
De processen zouden weliswaar reëel zijn, maar de strijdende partijen waren dat uiteraard in geen geval. Weliswaar zouden deze partijen bestaan uit echte mensen, met echte meningen en met echte bekommernissen om het welzijn van hun schoolgaande kroost. Maar datgene wat hen tegen elkaar had opgezet, en waaraan ze dus hun bestaan als verdedigers van een welbepaalde vlag te danken hadden, ware volstrekt absurd.
Wat wij beleven in de vaak hoog oplaaiende discussies waaraan zelfs professoren aan universiteiten deelnemen, is slechts een zoveelste gestalte van een, laat ons zeggen, Kafkaëske werkelijkheid die ons steeds meer in zijn greep krijgt: de toren van Babel.
U kent het verhaal van de toren van Babel: de mensen willen een toren bouwen die tot aan de hemel reikt. Maar de bouw ervan verloopt niet van een leien dakje: God ruikt onraad en sticht onenigheid onder de bouwvakkers door hun onderlinge communicatie te verstoren: ze gaan allemaal andere talen spreken, verstaan elkaar niet meer, en al gauw loopt alles in het honderd.
Een andere versie van het Babel-verhaal illustreert een meer realistische uitleg van wat ook wel 'tegendoelmatigheid' wordt genoemd: de bouw van de toren strandt, gewoon omdat hij te hoog wordt. Men moet zich immers realiseren dat, van de begane grond tot aan de top, zich een mensenketting heeft gevormd. Die mensen geven de bouwmaterialen aan elkaar door om ze aldus tot bij de top te brengen. Maar de toren is zo hoog dat deze bouwvakkers niet elke avond terug kunnen naar beneden om huiswaarts te gaan - zo'n reis nam immers telkens weer een ganse dag in beslag. Zij resideren dus daar waar zij werken. En ze hebben zelf ook materiaal nodig om daar te kunnen verblijven: eten en drinken, kledij, huishoudspullen en wat al niet meer. Zo komt het op den duur dat het materiaal, dat bestemd is om de top nog wat hoger te maken, nooit meer bij die top geraakt omdat het onderweg al werd verbruikt. De toren groeit niet meer, hoezeer men zich ook inspant: alle verdere arbeid is volstrekt nutteloos. Meer zelfs: de toren slorpt alle arbeidskrachten op, zodat elders, waar arbeid wél zin zou hebben en zelfs noodzakelijk is, alle werk blijft liggen.
Wat is er dan absurd aan de vraag of de mens hetzij geschapen is, hetzij ('slechts') de resultante van een (al dan niet 'domme') evolutie? Want onvermijdelijk zien de deelnemers aan de 'discussie' het absurde van hun onderneming ofwel helemaal niet in, ofwel zien ze het wél in, terwijl ze zich nochtans verplicht weten om deel te nemen 'teneinde erger te voorkomen'.
Uiteraard is de gestelde, tweelobbige vraag, die de mensen lijkt te verdelen in voor- en tegenstanders van dit en dat, bijzonder misleidend. Om te beginnen: gesteld dat men ook wist waarover men het had bij het hanteren van de naam van God en het scheppingsbegrip, alsook bij het spreken over 'evolutie' en 'toeval', dan moet vooreerst gezegd worden dat de beide 'lobben' in de vraag elkaar allerminst hoeven uit te sluiten. Waarom immers zou God niet in staat mogen geacht worden om een proces van evolutie te scheppen? Elk van ons apart evolueert toch ook meestal onmiskenbaar van één bevruchte eicel tot een bijzonder geordend organisme?
En verder: hoe ooit kon een evolutietheorie raken aan het scheppingsbegrip, als wij weten dat deze theorie zich beperkt tot pogingen om te verklaren dat het ene uit het andere voortkomt, en dit geheel volgens het aan ons, mensen, eigen oorzakelijkheidsdenken? Immers, het redeneren en 'begrijpen' in termen van oorzaak en gevolg kan zich per definitie op geen enkele zinnige wijze bezighouden met het vraagstuk naar de ultieme oorsprong van alles. Het kan dat gewoon niet, omdat zo'n ultieme oorsprong weliswaar een gevolg kan hebben, doch per definitie nimmer zelf een gevolg van weer een andere oorzaak kan zijn! Let op: die vraag kan niet gesteld worden, eenvoudigweg omdat de definitie zelf dit verbiedt!
De vraag is en blijft sinds oudsher onbeantwoord en ook onbeantwoordbaar, en daar blijven de ene na de andere van alle grote denkers die de geschiedenis heeft voortgebracht, op hameren: dit probleem ligt geheel buiten het werkterrein van het oorzakelijkheidsdenken.
Welnu, precies om dit probleem te duiden, werd sinds oudsher het scheppingsbegrip ingevoerd. Andermaal per definitie verwijst dit begrip naar een verklaringsfactor die aan ons denken zelf ontsnapt, maar die zich in de gedaante van die factor alsnog voordoet teneinde het oorzakelijkheidsdenken enigszins tegemoet te komen. Die factor is niets anders dan een vraag, en het onderwerp van die vraag is geen probleem, is niets iets dat wij kunnen objectiveren: het is iets waarvan we zelf deel uitmaken, iets waar we middenin zitten, maar ook dat is nog veel te zwak uitgedrukt.
Er zal intussen weliswaar veel nutteloos gepraat in de ether gestuurd zijn, maar de oorspronkelijke zorg van gelovigen kan geen andere zijn dan deze, tenminste als die welgemeend was: laten we ons ervoor hoeden dat wij gaan geloven dat de wetenschap ooit in staat zou zijn om dit mysterie op te lossen! Immers, indien men die onzin zou gaan geloven, zou dat meteen betekenen dat de mens als zodanig de bijzonder arrogante overtuiging was toegedaan dat het leven dat hem te beurt valt, als het ware in zijn binnenzak zat. Zo'n overtuiging verraadt niet alleen een schromelijk onvermogen om echt na te denken, maar veel erger nog dan dat, etaleert ze bovendien het ontbreken van elk kritisch vermogen met betrekking tot de eigen meningen, theorieën en veronderstellingen. Een korte blik op de ideeëngeschiedenis volstaat om in te zien waar zulks kan toe leiden.
Een zichzelf tegensprekend relativisme of een 'bovenredelijk' Christendom?
Een zichzelf tegensprekend relativisme of een 'bovenredelijk' Christendom?
In zijn webstekartikel, getiteld: "Goed en kwaad herzien" (1) bestrijdt Gie van den Berghe samen met David Cesarani, meer bepaald in diens werk, getiteld: "Eichmann, de definitieve biografie" (2), Hannah Arendts stelling (3) dat het kwaad zou terug te voeren zijn tot 'gedachteloosheid' en een volstrekt gebrek aan intelligentie.
Volgens Cesarani, die door van den Berghe wordt bijgetreden, is dat onjuist: het monster van bijvoorbeeld een Eichmann zou veeleer het product zijn van een ('intelligente' en 'gewetensvolle') ideologie, met name die van de Nazi's. Cesarani, zoals geciteerd door van den Berghe, beschrijft Eichmann als...
... een man met "ideeën die bezit van hem hadden genomen, in de gemeenschap waarin deze vrijelijk konden circuleren, het politiek systeem waarin ze uitmondden, en de omstandigheden die ze aanvaardbaar maakten."
En verder:
"Wat Eichmann deed werd mogelijk gemaakt door de ontmenselijking van de joden, de interpretatie van het joodse volk als een abstracte, raciaalbiologische bedreiging en een politieke vijand, en de afbraak van hetgeen ons verbiedt te doden. Iedereen die aan deze processen wordt blootgesteld zou precies zo kunnen handelen, of dat nu in een democratische of totalitaire staat is". (4)
Niet Eichmann was het gewetenloze monster, maar wel de ideologie die hem in haar greep had - dat is de boodschap die van den Berghe ons met Cesarani brengt.
Edoch, wat anders dan die 'gedachteloosheid' waarover Arendt spreekt, kan er voor zorgen dat een Eichmann zich door zo'n ideologie laat grijpen en dicteren? In Cesarani's beschrijving lijkt het wel alsof ideologieën machten zijn waar mensen niet zijn tegen op gewassen! Wat dan gezegd van de macht van het 'gouden kalf' en de zucht naar geld? Zijn wie moorden voor de rijkdom dan onschuldig omdat ze gehoorzamen aan het kalf? Zijn zij gewetensvol omdat zij dan toch de ideologie van bijvoorbeeld een verwilderd kapitalisme hebben gevolgd?
Maar dat is misschien net waar Hannah Arendt's woorden op doelen: een mens kiest voor of tegen de 'gedachteloosheid' waarvan sprake - die is namelijk niet zomaar iets dat hem "in bezit neemt" en waar tegenover hij verder geen verweer meer zou hebben.
Uiteraard heeft de nazi-ideologie ervoor gezorgd dat Eichmann ongestraft kon moorden, en dat hij voor die wandaden door zijn meerderen zelfs werd beloond, maar... ook de 'duivel' beloont de dief met zijn buit! Als de 'redenering' van Cesarani een argument mag wezen, dan ook het uitvlucht van elke crimineel: en dan dient een rechter die dit argument beaamt, te oordelen dat al 's mensens fouten gewoon het werk van die 'duivel' zijn - uiteindelijk de enige overblijvende schuldige.
Nu wordt de 'duivel' in de mythologie getypeerd als de 'niet-persoon' bij uitstek: hij is de negatie van een persoon, hij is een 'legioen' of een 'meerkoppige draak', wat wil zeggen: 'iemand' die 'niet is', en die dus niet tot het dragen van verantwoordelijkheid in staat is, zodat het schuldbegrip afketst op zijn pantser.
In de 'mythologie' van het Christendom heeft daarom God zelf alle schuld op zich genomen en ook uitgeboet. Immers: er is wel degelijk van misdaad sprake, bijvoorbeeld in de Eichmann-historie, want slachtoffers zijn er onmiskenbaar; er is dus ook sprake van verantwoordelijkheid en schuld. Maar de erkenning van de misdaad, gekoppeld aan de negatie van het bestaan van schuld, zoals dat klaarblijkelijk het geval is in Cesarani's betoog, is een ronduit contradictorische stellingname. Zij blijkt, evenals de misdaad zelf, volstrekt ondoordacht. En voor hen aan wie het gegeven is te kunnen denken, is denken een heilige plicht.
Maar misschien nog meer dan dat alles, rijst hier de vraag of het Christendom dan niet de enige 'ideologie' is, die de beschreven contradictie overstijgt - wat het meteen tot veel meer maakt dan louter een ideologie.
Noten:
(1) Zie: http://www.serendib.be/gievandenberghe/artikels/goedenkwaadherzien.htm - ook verschenen in De Standaard der Letteren van 8 september 2005.(2) Uitgegeven bij Anthos/Manteau, Antwerpen, 2005.
(3) Zie ook: Arendt, Hannah, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2005 en Arendt, Hannah, Hetzionisme bij nader inzien, Amsterdam, Mets & Schilt, 2005.
(4) van den Berghe, Goed en kwaad herzien, laatste paragraaf.
(J.B., 9 maart 2007)
25-02-2007
Verwerpelijk milieuverdrag
Verwerpelijk milieuverdrag
Intussen een flink aantal jaren geleden kwam hier een partij op de proppen met een voorstel dat het mogelijk moest maken om lucht te kopen. Felle reacties wezen op het immoreel karakter daarvan, en de idee werd verworpen.
Kort geleden dook hetzelfde voorstel opnieuw op, en het werd intussen wet: sterk vervuilende, rijke landen krijgen voortaan vrij spel om hun afval aan arme landen te verkopen. Want daar komt de hele regeling inzake luchtvervuiling wel op neer.
Terecht is de vergelijking met de loteling van weleer: rijke lui die de last en het gevaar van de dienstplicht wilden ontvluchten, verkochten deze plicht aan de armen. Een schrijnend onrecht, inderdaad, omdat veiligheid, gezondheid en levensjaren geen marktproducten horen te zijn.
Een variant op dit onrecht kennen wij in de organenhandel, want ook daar delft de arme drommel het onderspit.
En de nieuwste variant van deze verkapte vorm van uitbuiting is nu de internationale afspraak dat grote vervuilers hun gang mogen gaan wanneer zij arme lieden bereid vinden om hun overtollige afval op te kopen.
Het onrecht is zo klaar als een klontje: hier worden behoeftigen gegijzeld, en iedereen lijkt dat oké te vinden.
De besproken regeling kan nimmer beschouwd worden als een boete: het initiatief voor een beboeting van wandaden dient immers altijd bij een rechter te liggen. In dit geval echter is het de overtreder zelf die de boete voorstelt. Als dan een rechter daar op ingaat, is er gewoon sprake van afkoping of omkoping.
Maar de gedupeerden zijn akkoord, zegt u?
Zij zijn behoeftig, en hebben bijgevolg geen keuzevrijheid! Het is ofwel dat, ofwel niets - zoals ook de lotelingen moesten besluiten, of al diegenen die een orgaan (moeten) verkopen.
«We moeten ervan afstappen "arbeid" te beschouwen als iets dat "beschikbaar" is of niet, of dat door de industrie of de staat moet verschaft worden. Arbeid dient niet op de eerste plaats om de arbeiders een baan en een loon te bezorgen maar om de goederen en de diensten voort te brengen die de behoeften kunnen bevredigen. Er bestaat dus ook niet zoiets als een recht op arbeid, maar enkel een recht op bestaansmiddelen. Daarentegen bestaat wel een plicht tot arbeid daar waar werk moet gedaan worden.» (einde citaat).
Wij leven niet om te werken, wij moeten daarentegen werken om te leven. Maar deze waarheid werd op zijn kop gezet, en zodoende leven we onder het juk van de "middel-doel-omkering" van Karl Marx, die dit begrip ontleende aan niemand minder dan Sint-Augustinus.
Het lijkt een paradox: terwijl onze kapotgewerkte voorvaders uit de voorgaande paar eeuwen uitkeken naar het tijdperk van de machines, die de onmenselijk zware lasten van ons zouden overnemen, schreeuwt men vandaag om werk: de job is een van de meest begeerde producten op de hedendaagse markt geworden. Maar hierop mag men zich niet verkijken...
Immers, niet omwille van de arbeid wordt een job gegeerd; niet omwille van de mogelijkheden die hij biedt om constructief mee te bouwen aan het welzijn en de welvaart van de wereld: de job is verworden tot een statussymbool, alleen nog ten behoeve van de bekleder van de betrokken functie. Deze perversie hoeft trouwens niemand te verwonderen die ook het tweeslachtige en tevens vaak onderling tegenstrijdige doel van de arbeid onder ogen ziet: arbeid is immers steeds minder vaak gericht op zijn voortbrengsel en steeds nadrukkelijker op zijn verloning, zodat men alras alom productiviteit ziet omslaan in "contraproductiviteit", om een term van Ivan Illich te gebruiken, die deze realiteit decennia lang uitvoerig heeft geïllustreerd op alle terreinen van het maatschappelijke leven.
En zo moet tevens duidelijk zijn dat arbeid niet alleen gericht is op de voortbrenging van levensnoodzakelijke goederen. Uiteraard mag dit facet niet worden over het hoofd gezien - het moet zelfs voorrang krijgen, want de materie eist hoe dan ook haar rechten op - maar een tweede en misschien nog veel belangrijker doel (zij het eerst een gevolg) van de arbeid, is het gevoel van sociale waardevolheid dat de arbeid aan de arbeider verschaft. En precies het dringende karakter van dit tweede facet heeft ervoor gezorgd dat de genoemde middel-doelomkering heeft kunnen plaatsgrijpen.
De tot arbeid bekwame mens die geen betaalde (en dus geen maatschappelijk erkende) job heeft, wordt niet sociaal gewaardeerd, wat zich veruitwendigt in het feit dat hij geen geld krijgt voor zijn werk, en niet kan deelnemen aan het sociale leven in een maatschappij die gebukt gaat onder de heerschappij van het gouden kalf. Alle sociale druk ten spijt, kan de onbetaalde werker niettemin zeer betekenisvol werk leveren, hetzij in zijn onmiddellijke omgeving, hetzij voor het (zeer) algemeen welzijn, bijvoorbeeld door het bieden van hulp aan armen, of door zijn deelname aan een studie die, niettemin onbetaald en miskend, bij kan dragen tot het geluk van iedereen. En als die onbetaalde werker sterk genoeg is, kan hij ook kracht putten uit de wetenschap dat hij, objectief gezien, bijdraagt aan het algemeen goed.
Meteen moet ook duidelijk zijn dat er aan de arbeid nog een derde facet is, dat niet veronachtzaamd mag worden: naast (1°) de (in normale omstandigheden vrijwel spontane, 'geautomatiseerde') voortbrenging van levensnoodzakelijke goederen, en naast (2°) de leniging van de behoefte om sociaal erkend te worden, is er dus ook nog dat, wat men de diepste betekenis van de arbeid zou kunnen noemen, namelijk (3°) de gerichtheid op het goed van allen - al de rest ten spijt.
In de huidige westerse samenleving, voeren deze drie door de arbeid nagestreefde 'goederen' niet eens zo zelden een onderlinge strijd. Steeds vaker sluit het bevredigen van één van deze drie noden, de andere, of zelfs de beide andere uit. Steeds vaker moet een mens kiezen tussen het uitbaten van een winstgevend tabakswinkeltje en een verlieslatende zaak in bioproducten: van het eerste zal hij zelf rijk en graag gezien worden, maar kiest hij, bij voorbeeld uit idealisme, voor het tweede, dan wordt zijn keuze op dit vlak flink afgestraft. Er is dus iets mis met de hele constellatie waarin gearbeid dient te worden.
Sommigen wijten de malaise aan het kapitalisme. Dat zorgt er inderdaad voor dat niet zelden zowel de eerste als de derde, diepste dimensie van de arbeidsethiek verloren gaan, en daarmee ook de menselijkheid zelf. Tevens bevredigt dit systeem het als tweede genoemde facet van de arbeid bij slechts een beperkte groep, aldus een kastenstelsel creërend. Edoch, is bijvoorbeeld het communisme het enige alternatief, als het al een goed alternatief is? Zeer zeker: waar dit systeem werk verschaft aan iedereen, komt het ongetwijfeld voor principieel iedereen tegemoet aan de het hoger genoemde tweede facet van de arbeidsbehoefte: de nood aan sociale erkenning. En meteen maakt het ook de middel-doelomkering die in het kapitalisme floreert, zo goed als onmogelijk. Maar verzekert het communisme de bevrediging van het derde en belangrijkste facet van de arbeid? Verzekert het communisme het voortbestaan van de mogelijkheid van een van alle erkenning of miskenning onafhankelijke, op het goed van elkeen gerichte inspanning van de enkeling of van een beperkte groep van geëngageerden? Ons inziens wordt dit initiatief ook in het communisme flink geblokkeerd.
Echter, naast de politieke systemen, en ook nog naast een mengsel van de twee genoemde systemen (in bijvoorbeeld de sociaal-democratie), rest nog het extra-politieke - datgene wat althans niet direct politiek van aard is: de ethiek. En over de ethische oriëntatie weten wij dat zij - tot op zekere hoogte - de politieke ideologieën kan overstijgen. Als ethiek sterk genoeg is, kan zij een draagvlak bieden voor acties die niet meteen rendabel zijn op korte termijn, of die ook niet meteen geloofd worden. Vaak ten goede, maar vaak ook ten kwade. Van belang lijkt ons echter wel dat binnen de bestaande systemen, welke zij ook zijn, voldoende ruimte gelaten wordt voor ethiek, teneinde te voorkomen dat evoluties welke iedereen tenslotte ten goede zouden kunnen komen, meteen in de kiem worden gesmoord.
Een stagnatie in ongebreidelde vrijheid schept contraproductiviteit, zoals we hier en nu met z'n allen kunnen getuigen. Een afwezigheid van vrijheid ontmenselijkt, want een minimum aan vrijheid is en blijft een vereiste voor menswaardige arbeid. Het vinden van een tussenweg, die alleen een (precair) "evenwicht" kan betekenen, begint daarom misschien wel bij de aanvaarding van en de berusting in de fundamentele ideologische onzekerheid als voedingsbodem van al het waardevolle. Noch het wilde, ongeordende 'recht van de sterkste', noch het gedomesticeerde, dat het lot is van het vee, is menswaardig. Arbeid wordt zowel door het ene als door het andere bemoeilijkt, zoniet onmogelijk gemaakt.
J.B. 28.01.07
13-12-2006
âDe ziel is slechts een stukje vleesâ?!
De ziel is slechts een stukje vlees?!
Neurologen van de universiteiten van Gent en Antwerpen zouden ontdekt hebben dat het geweten, of de ziel, lokaliseerbaar is in de menselijke hersenen, en derhalve niets meer is dan een stukje vlees het zielenkwabje. Aldus werd alvast bericht in het VRT-journaal van 12 december laatst leden.
Dit moet klinken als muziek in de oren van de materialisten, die zonder enige twijfel een hand hebben in deze hype: niettemin een eenheidswetenschap vooralsnog toekomstmuziek blijft, lijken zij er alvast in geslaagd om (althans voor heel even en ook louter virtueel) in hun voorstelling van de zaken, ernstige wetenschappers uit heel andere disciplines voor hun kar te spannen. Maar bekijken we eerst wat er in feite werd ontdekt.
Neurologen tonen middels hersenscans dat de toediening aan proefpersonen van betekenisvolle prikkels (in feite: verhalen), welke in normale omstandigheden morele verontwaardiging uitlokken, een welbepaald stukje van de hersenen van de betrokken proefpersonen activeert. De hype had al een voorganger in het vertelsel van de zogenaamde leugendetector, maar hier is men veel duidelijker:
Bij het kunstmatig tijdelijk onderdrukken van de activiteit van het zielenkwabje tijdens het aanbrengen van materiaal dat normaal gezien morele verontwaardiging opwekt, beweert de proefpersoon zelf een gevoel van vreemde onverschilligheid te hebben.
Spontaan rijst de idee dat aldus het morele besef, of de ziel, principieel aan en uit kon worden gezet; dat het principieel hetzij onderdrukt, hetzij gestimuleerd kon worden. En uiteraard hangen hieraan ook bijzonder verregaande consequenties vast aangaande onze visie op de criminaliteit: als dit plaatje zich doorzet en standhoudt, zal misdaad steeds vaker worden herleid tot louter ziekte, en dienen criminelen niet gestraft te worden: zij verdienen daarentegen een medische behandeling.
We laten deze vaststellingen voor wat ze zijn, maar alvast één zaak is zeker: mensen bij wie, bij het horen van dit nieuws, het zielenkwabje in kwestie plotseling gestimuleerd wordt, dienen goed te beseffen dat zij zich in hun morele besef aldus grondig vergissen zo wil het immers deze nieuwe interpretatie zelf van de ziel. Want de opvatting dat moreel besef slechts een zaak is van een vleselijk kwabje, maakt dit moreel besef als zodanig uiteraard volstrekt irrelevant. De activiteit zelf van het zielenkwabje dient bijgevolg te worden veroordeeld als zijnde een anachronisme.
Over deze zaak kan uiteraard nog veel worden gezegd, maar reeds deze simpele interne contradictie etaleert alvast de volstrekte oneigenlijkheid van alle mogelijke pogingen om het moreel besef ondergeschikt te maken aan een vermeend nuchtere ratio. Ernstige filosofen daarentegen weten dat het cognitieve noodzakelijk ondergeschikt is aan het ethische, omdat waarheden een waarheids-waarde hebben, terwijl waarden als zodanig onmogelijk relevant als zijnde waar of onwaar kunnen bestempeld worden.
De hype is een zoveelste vertoning van een rede die, in zichzelf verzwelgend, het zicht op haar eigen grenzen totaal dreigt te verliezen.
Jan Bauwens, Serskamp, 13.12.06
22-11-2006
ECONOMIE REDDEN MET ETHISCHE WET
ECONOMIE REDDEN MET ETHISCHE WET
Het doemscenario ontplooit zich voor onze ogen, maar het is nog niet te laat, er is iets aan te doen!
De werkloosheid blijft toenemen in westerse landen, landen met hoge loonkost, en dat zijn door de band 'beschaafde' landen, landen die de slavernij laken en die meer menselijkheid beogen. Het westen heeft de slavernij uit de tijd van de industriële revolutie achter zich gelaten. Dat gebeurde dankzij geïnspireerde arbeidersbewegingen die de noodzaak van solidariteit, zowel voor het individu als voor de gehele maatschappij, met vallen en opstaan hebben ingezien en aangetoond. De loonkost is hoog omdat arbeiders nu wettelijk beschermd worden tegen werkonbekwaamheid door ziekte of ouderdom, en tegen ongewilde, structurele werkloosheid. Maar die solidariteit bestaat bijna uitsluitend in het westen, en hetzelfde geldt voor die hoge loonkosten.
In China, bijvoorbeeld, zijn de loonkosten relatief laag, omdat arbeiders er minder beschermd zijn: extreem lage lonen en weinig sociale voorzieningen zorgen voor spotgoedkope werkkrachten. Hetzelfde geldt voor meer niet-westerse landen, zoals bijvoorbeeld India, maar binnenkort ongetwijfeld ook Afrika, dat nu met China gaat samenwerken, of er door gepatroneerd wordt (- het is geen kolonisatie, want het nieuwe Afrika staat te popelen om zijn stem te laten horen op de wereldmarkt).
Edoch, dat deze niet-westerse landen heden een bijna sprookjesachtige economie gaan ontplooien, is niet te danken aan het feit dat hun systeem zoveel beter zou zijn dan het onze: wie dat denkt, werd op het verkeerde been gezet! Het succes van - bijvoorbeeld - de Chinese economie is uitsluitend te danken aan een overhaastig neergepote open wereldhandel, en dus aan een welbepaald contrast tussen hun systeem en het onze. Het vrijmaken van de wereldhandel is immers overhaastig gebeurd, want heeft geen rekening gehouden met de ethische kant van de zaak, waarover onmiddellijk meer. Bepaalde speculanten zullen zeggen dat kapitaalkrachtige (westerse) bedrijven bij de goedkeuring van de vrijmaking van de wereldhandel, in een blind winstbejag, vrijwillig de ogen sloten voor deze ethische kant, en zij hebben waarschijnlijk grotendeels gelijk. Maar wat is nu dat 'verwaarloosde' ethische aspect bij de vrijmaking van de wereldhandel? Heel eenvoudig: het is de verzekering van de solidariteit.
Producten die door slaven werden voortgebracht zijn vanzelfsprekend veel goedkoper dan producten die in een humaan arbeidsproces tot stand kwamen. In de loonkost van de slaaf zitten géén kosten voor ziekteverzekering, pensioen, vakantie, werkloosheid en dies meer. De lage kostprijs van 'slavenproducten' op een heel sterk op concurrentie gestoelde westerse markt, is weliswaar een zeer verleidelijk argument om ze toe te laten, maar er zijn alvast twee zeer ernstige bewaren.
Een eerste bezwaar is dat dit argument slechts kan gelden op zeer korte termijn. Zoals we dat al een tijdlang zien gebeuren, zorgt het in trek zijn van 'slavenproducten' bij de westerse consument uiteindelijk voor de ondergang van zijn eigen productiesysteem. Wanneer straks - en dat is binnen enkele maanden! - China auto's importeert die tien keer goedkoper zijn dan de onze, dan kan men het de consument bezwaarlijk kwalijk nemen dat hij geen westerse merken meer zal kopen. Hetzelfde geldt voor principieel àlle producten. Zo zagen wij de tak af waar we zelf op zitten.
Maar naast dit louter economische bezwaar is er nog eentje van ethische aard, dat veel zwaarder doorweegt. Het toelaten van 'slavenproducten' op onze markt houdt wezenlijk in dat wij de slavernij welke gangbaar is in de landen van herkomst van deze producten, gewoon goedkeuren. Meer nog: op die manier keuren wij niet alleen de slavernij in verre streken goed, maar tevens pleiten wij dan, heel letterlijk, voor het herinvoeren van de slavernij bij ons! Want het spreekt vanzelf: zolang wij de import van 'slavenproducten' toelaten, en dus zolang we die slavernij goedkeuren, stellen we ook onszelf in het onvermogen om nog langer op een humane manier producten te leveren welke reële kansen maken op de wereldmarkt.
De ontplooiing van het beschaafde, westerse sociale arbeidssysteem heeft onnoemelijke offers gekost van verschillende generaties. Het is een te grootse menselijke prestatie en verworvenheid om zomaar onbezonnen verloren te laten gaan. Het is manifest ONJUIST, zoals heden talloze politici elkaar napraten, dat onze loonkost te hoog zou zijn. Het omgekeerde is het geval: de loonkost in die 'slavenlanden' is veel te laag! Wij moeten niet hier de loonkosten drukken; wij dienen er veeleer voor te zorgen dat de loonkost in die andere landen omhoog gaat! Wij dienen ervoor te zorgen dat die andere landen een solidair, sociaal productiesysteem naar ons eigen model inbouwen!
Eenvoudiger gezegd dan gedaan, zo zal men zeggen, maar niets is minder waar: het volstaat dat het westen, gelijktijdig met het zich onderwerpen aan de opening van de vrije wereldhandel, een wet goedkeurt op grond waarvan consumenten (of cobsumerende landen) kunnen worden beschuldigd van het verlenen van medewerking aan de bevordering van de slavernij, van zodra zij producten kopen die middels slavenarbeid tot stand kwamen. Want de slavernij goedkeuren en in de hand werken is heel concreet wat iemand doet wanneer hij die 'slavenproducten' koopt: hij denkt alleen aan zijn eigen portemonnee, hij respecteert de arbeider niet.
Tegen dit voorstel rijst steevast het volgende bezwaar: als je het product van de slaaf weigert, zal hij verhongeren; het is derhalve beter het toch te kopen, dan heeft hij tenminste iets, en dat is beter dan niets.
Maar wie dat argument hanteert, vergeet meteen dat hij eensluidend over zijn eigen arbeidsschap een fataal vonnis heeft geveld. Want wat kan hij nog inbrengen als morgen zijn baas hem zegt: de arbeidskost moet omlaag, uw loon wordt gehalveerd! Beter iets dan niets?
Andere landen onder druk zetten om een sociaal systeem in te bouwen, is alleen mogelijk middels de invoering, in de wereldhandelakkoorden, van welomschreven wetten welke de handel ethisch verantwoordbaar maken. Voor bewustmakingscampagnes is het wellicht al veel te laat, daar zij veel tijd vragen, terwijl de wereldeconomie met rasse schreden verder holt. Beleidsmakers zouden daarom zeer dringend moeten ingrijpen op dit welomschreven vlak, vanuit het inzicht dat de bijzondere en ook snelle economische veranderingen die heden merkbaar zijn, geen catastrofe hoeven te zijn, maar dat zij daarentegen ten goede kunnen aangewend worden, met name als een gelegenheid om de socialisering en de solidarisering van de ganse wereld te bevorderen. Gebeurt dat niet, dan krijgen we - zeer voorspelbaar op grond van simpele economische wetten - een onmiddellijke en forse opgang van de slavenregimes, en een toename van hun macht, of zelfs de vestiging van hun alleenheerschappij. Dan worden hun - weinig benijdenswaardige - 'slavensystemen' noodgedwongen door ons overgenomen. En dan belanden wij waar we vertrokken waren, ergens in de negentiende eeuw, in een erbarmelijke ellende die wij allen uit de overlevering kennen, maar die nu de hele wereld zal treffen, zodat de malaise wellicht zo log zal zijn, dat alle hoop op - bijvoorbeeld - een nieuwe Marx, zo ijdel zal blijken als bij het binnengaan van de hellepoort zelf.
Jan Bauwens, Serskamp, 22.11.'06.
15-11-2006
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
Andermaal: De hoofddoek en het kalf
De mijnheer van de bank heeft het gezegd: Wij nemen geen hoofddoeken in dienst, een beetje respect voor onze rituelen alsjeblieft!
Ik weet niet of hij het op die manier gezegd heeft, maar het was wel iets in die zin. Hij droeg een maatpak, een wit hemd en een das. Zonder twijfel een merk-maatpak, een merk-hemd en een merk-das, en dat allemaal wellicht uit de nieuwe collectie. De mijnheer verdient wellicht een pak geld, maar de kosten die hij moet maken voor zijn dagelijkse verkleedpartij zijn ongetwijfeld navenant. De obligate deodoranten, de implantaten, de plastische chirurgie. De verplichtingen van de echtgenote waarmee hij zich dient te vertonen op de obligate samenkomsten. Het verplichte salon dat wel ingericht dient te zijn om er de beste klanten te ontvangen, en de wagen die moet passen bij dit alles. De eventuele kroost dan van deze hedendaagse mensen van de wereld: we weten dat ook zij dienen te passen in het hele prentje. Want een prentje is het. Echt is anders.
De tijd dat het ten strengste verboden was om scheten te laten, komt gestaag terug, ook al weet men nu met wetenschappelijke zekerheid hoe ongezond het is om zijn winden op te houden. De tijd dat dames hoeden moesten dragen in de kerk lijkt, evenals de kerk, voorbij, maar een nieuwe kerk legt hen nu het blote hoofd op.
Ik kom zelden of nooit in banken binnen. De laatste keer is zeker vijftien jaar geleden. Maar ik herinner me dat ik een ogenblik dacht dat ik de verkeerde deur had genomen: ik waande me in een kerk - wat zeg ik? Een kathedraal. Deuren op de maat van reuzen, glanzend marmer, een onbestemde geur die een heel klein beetje nog aan wierook denken deed, offerblokken, communiebanken, biechtstoelen, priesters, en vooral: die stilte waarin je de minste voetstap, het geringste kuchje kon ontwaren. En alle bezoekers in hun beste pak, een beetje paranoïde om zich heen kijkend, nooit lopend, altijd schrijdend.
God is er nog steeds onzichtbaar, doch Hij is niet meer dezelfde als weleer. Hier voel je je pas religieus als je rekening tijdig wordt gespijzigd. Heb je niets meer, dan schaam je je om de tempel te betreden. Het kalf drinkt dagelijks je heetste hartebloed, want water en bloed moet je zweten om er blijven bij te horen; vroeg opstaan voor dat steeds meer eisender toilet; en in je luttele vrije uren is het shoppen geblazen, met vrouw en kroost, want ook zij dienen zich te conformeren.
Kortom, de mijnheer van de bank heeft het allerminst gemakkelijk. Het is dus begrijpelijk dat hij ook aan anderen het gemak niet gunt. De mijnheer moet zich in allerlei moeilijke bochten wringen, en van zijn ondergeschikten eist hij nu hetzelfde. De mijnheer doet niet meer wat hij wil, hij moet nu eenmaal gehoorzamen aan het kalf, dat immers van goud is, en geen spotternijen duldt. Neen, mevrouw, zegt de mijnheer: het kalf is nu de nieuwe god, en het kalf verfoeit die hoofddoeken; weg dus met dat laken, en maak dat je bij de kapper bent voor een moderne snit met pieken en wat blauw, een koppel valse wimpers en wat lippenrood. Wie niet gehoorzaamt ik kan het ook niet helpen komt bij het kalf in ongena, en je weet wat dat betekent? Juist, stempelen, smeken, de OCMW. En denk eens goed na: wie zal je nog groeten, als jij weigert om voor het kalf te buigen? Heb je kinderen, mevrouw?
Jan Bauwens, 18 juni 2006
01-11-2006
Beethoven Academie
Beethoven Academie
De minister van cultuur (die ik een vriendelijk man noem, alleen al omdat ik telkenjare een nieuwjaarskaartje van hem mag ontvangen, waarvoor bij dezer mijn oprechte dank!) - ja, hij die onlangs een aantal miljoenen aan belastinggelden uitgaf om een hart onder de riem te steken van een dametje dat 'moest' winnen op het zoveelste pretpark dat 'eurosong' heet - diezelfde minister ziet het niet zitten om het (laatste) Belgisch kamerorkest nog te subsidiëren: hij maakt een kruis over de Beethoven Academie.
Cultuur evolueert, en onze minister is progressief en ook een volksmens, naar zijn eigen zeggen. Bijgevolg gaan de beschikbare gelden steeds meer naar wat men de 'volkscultuur' is gaan noemen. De vraag is alleen hoe 'volks' en hoe 'cultureel' die volkscultuur dan wel mag zijn. Het oogt allemaal heel democratisch, nietwaar: een meisje van om de hoek die plots in een wereldster verandert. Zo ook waar jan met de pet met een simpel lottoticket van de ene dag op de andere miljardair wordt. Het doet allemaal toch wel een heel klein beetje denken aan 'the American dream': alles is mogelijk, en wel voor iedereen. En klinkt dat tenslotte niet democratisch Belgisch? "Elke Belg is gelijk voor de wet"!
Alles is mogelijk voor iedereen. Maar wie kaas gegeten heeft van de wiskundige discipline die luistert naar de naam "waarschijnlijkheidsleer", die weet wel beter: tussen de theorie en de praktijk gaapt immers een bijzonder diepe kloof, en ook hier dreigen de begerige geesten een dwaallicht na te lopen. Als ik het mij correct herinner, kenschetste de goede oude Godfried Bomans ooit de statistiek als die discipline welke voorspelt dat wij verdrinken in een rivier van gemiddeld vijftien centimeter diep. Zonder moeilijk rekenwerk te verrichten, doch gedreven, hetzij door angst, hetzij door begeerte, identificeren wij ons blindelings met de drenkeling, de lottowinnaar of de eurosongstar, en keuren wij de 'democratische' maatregelen goed: tot spijt van wie het benijdt, dienen voortaan alle rivieren opgevuld te worden, alle gokspelen goedgepraat te worden, en de gekste kermissen gesubsidieerd te worden, gaande van televisie (waarvoor nu sinds enkele jaren ook allen die hem laken, meebetalen; u weet het wel: via de belastingen - het 'gratis-truukje'), over eurosong, tot en met... oorlog.
Van oorlog is geen sprake inzake het vredelievende eurosong-spectakel, zo zal men zeggen, en men heeft gelijk: geen geweld op eurosong. Maar dan toch misschien wat geïnstitutionaliseerd geweld? Want u gelooft toch ook niet dat de buitensporige winsten, gemaakt onder die wulpse volkse vlaggen, in de eerste plaats het volk ten goede komen? Ja, er is telkenmale wel een meisje van om een hoek, ergens in Europa, die wereldster wordt. Telkenmale is er een enkele jan met de pet die naar een koopkrachtigere klasse wordt gecatapulteerd. En zo groot zijn de dwaze begeerte en de hoop, dat de massa zich blindelings met deze uitzonderingen identificeert. Een dwaze droom die eeuwig duurt dankzij de regelmaat waarmee de bedrieglijke spectakels worden herhaald. Over de kwaliteit van dit door allen nagestreefde 'geluk' dat deze enkelingen te beurt valt, zullen we het hier maar niet hebben. Evenmin over de muzikale kwaliteiten welke op deze kermissen worden tentoon gespreid. Maar nogmaals, democratie houdt in: muziek voor iedereen, ook voor hen die niet kunnen zingen, voor hen die te lui zijn om het zich eigen te maken, en voor hen die zelfs niet de moeite doen om hun tekstje uit het hoofd te leren.
Het is alleen een heel klein beetje oneerlijk dat mensen die, daarentegen, hun hele leven opofferen aan de muziek, de zotte kermissen moeten bekopen. Van kindsbeen af dienen musici een ijzeren discipline aan te kweken en zich de vele pretjes te ontzeggen welke voor andere kinderen verworven rechten zijn. Dagelijks trainen zij vele lastige uren om het instrument tot een deel van het eigen lichaam te maken. Zij oefenen, herhalen, verdiepen zich in de studie van de juiste aanslag, vergaderen in muffe zaaltjes waar het allang niet meer stil is omdat buiten de dolle pret van een stuurloze wereld gonst. Maar... zij doen dit alles omdat zij echt houden van muziek, en zo ook van het muziekminnende publiek: geen valse noten zonder schaamrood, geen half werk voor een halfvolle zaal: de beste muziek, het werk van engelen, verdient de allerbeste musici. Zij beschouwen het als een geluk en als een eer ze te kunnen en te mogen uitvoeren. Wij beschouwen het als een geluk en als een eer, hen aan het werk te kunnen en te mogen zien.
Maar neen dus: onze minister denkt daar anders over. Iedereen mag zingen, zegt hij, en hij oogst applaus. Heeft een buitenstaander er een idee van wat het is om conservatorium te lopen? Men mag gerust zeggen dat er welhaast geen zwaardere studies bestaan. Bovendien hebben wij hier ten lande de allerbeste leraren; zij putten uit een zorgvuldig bewaarde traditie die in de loop van vele eeuwen moeizaam werd tot stand gebracht. Edoch, voortaan zullen onze conservatoria alleen nog stempelaars afleveren.
Warempel, en de massacultuur valt nog in de smaak van die massa ook! Net zoals de oorlog trouwens, in die landen die al wat verder weggezonken zijn in het moeras van de simplificaties. "Als er onbekwaamheid is aan de top, dan kan op den duur de pret niet meer op!"
J.B.
27-09-2006
Absolutistisch bestuur
Absolutistisch bestuur
Sinds Montesquieu zijn de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht gescheiden. Dit om absolutisme en willekeur tegen te gaan. In de jongste 'beslissing' van de regering omtrent het 'overlaten' van een deel van de rechtspraak aan slachtoffers van misdrijven, etaleert zij andermaal haar arrogantie: zij ontvreemdt niet alleen de rechter van een deel van zijn macht, maar bovendien gelooft zij dat het haar geoorloofd is om partikulieren met deze macht op te zadelen. Alsof het ging om een gunst jegens de slachtoffers van misdrijven! Het tegendeel is het geval.
In deze zaak lijkt het er wel op dat men ook de rechtspraak wil privatiseren. Men verliest echter uit het oog dat zodoende, stilaan maar zeker, recht en orde plaats ruimen voor wraak. En die gelegenheid tot wraak zal vanzelfsprekend veeleer door de criminelen dan door hun slachtoffers worden benut.
17-09-2006
DE 'NATUURLIJKE VREDESBEWEGING'
DE 'NATUURLIJKE VREDESBEWEGING'
Bezinning en menselijke berekening kunnen slechts zelden de sublieme oplossingen brengen die de natuur zelf aanreikt voor problemen die ons boven het hoofd groeien - zo leert ons de geschiedenis.
Neem nu die volksverhuizingen die nu weer aan de gang zijn gekomen, vooral in Europa. Zij zijn als het ware 'natuurlijk', want ongepland (in tegenstelling tot wat sommigen allemaal durven te beweren over complottheorieën en andere onzin): niemand wordt verplicht om uit zijn land weg te trekken; het gebeurt allemaal vanuit een natuurlijke 'aandrang', die toeneemt, en die steeds meer mensen doet overstappen van de idee naar de daad: "Kom, nu zijn we weg! Marsch!"
Sommigen vinden die volksverhuizingen een slechte zaak, een zaak die moet gestopt worden (als men dat al zou kunnen vanzelfsprekend). Edoch: zijn zij in feite niet de ideale oplossing tegen de zoveelste herhaling van een grote oorlog? Kijk maar naar het Midden-Oosten, om slechts één voorbeeld te noemen: daar leven verschillende bevolkingsgroepen apart, in eigen staten; dat groep A en groep B apart wonen in respectievelijk staat A en staat B, is vanzelfsprekend een voorwaarde opdat ze tegen elkaar op een zinnige manier een oorlog zouden kunnen ontketenen. Stel dat de helft van de inwoners van A naar B verhuist, en zich daar verspreidt, en de helft van de inwoners van B verspreidt zich binnen de grenzen van A, dan kùnnen A en B elkaar onmogelijk nog op een zinvolle manier aanvallen - ze hebben zich immers vermengd.
Zo'n vermenging brengen ons nu de volksverhuizingen. Van langs om meer vermengen zich Oost en West, zodat er in feite geen Oost- en Westblok meer bestaan: een aanval wordt voortaan door elk weldenkend burger als volstrekt onzinnig beschouwd. En zij die de immigratiestop voorstaan, dienen te beseffen dat zij in feite tegen deze 'natuurlijke vredesbeweging' in handelen.
15-09-2006
Pauselijke uitlatingen
Pauselijke uitlatingen
Paus Benedictus XVI citeerde in zijn jongste toespraak in Duitsland de 14-eeuwse Byzantijnse keizer Manuel II Paleologos: "Toon me welke nieuwe dingen de profeet Mohammed heeft gebracht, en je zal alleen slechte en onmenselijke dingen vinden, zoals zijn gebod om het geloof met het zwaard te verspreiden."
Is de paus onverstandig, of ziek?
Of is hij alleen maar een heruitgave van de meeste van zijn voorgangers die, met het katholicisme, doorheen een geschiedenis van 2000 jaar, een spoor van bloed; vernedering, uitsluiting, oorlog, uitbuiting en ander geweld hebben nagelaten?
Niet voor niets verboden de katholieken onlangs nog het lied van John Lennon: "Imagine: a world without religion"...
Mensen die zich dominante posities zoeken te veroveren in een maatschappij, besteden heel wat aandacht aan hun imago: zij willen koste wat het kost overkomen als helden, als ridders die zichzelf opofferen voor hun kudde. De realiteit ziet er echter heel anders uit.
Uit de ethologie (de studie van het gedrag van de dieren) leren we het volgende. In kudden, horden, meuten, zwermen, scholen of kortom groepen van dieren, zoeken de zogenaamd 'dominante' individuen de middelste plaats op. Men noemt dit 'centripetaal gedrag'. Ze doen dit niet om van daaruit optimale bescherming te kunnen bieden aan de groep - hoe zou dat ook kunnen! - maar daarentegen om zichzelf te beveiligen: de middelste plaats is immers de veiligste. De 'centralen' besteden alle aandacht aan hun helden-imago om hun eigenlijke motieven proberen te verdoezelen. In de ethologie wordt aan deze 'verdoezeling' trouwens ook een speciale naam gegeven.
J.B.
27-08-2006
Binnenstebuiten
Binnenstebuiten
Ergens ver weg, in een hypocriet land, plachten, althans tot voor kort, de mensen hun rolluiken en overgordijnen na valavond open te laten. Zij die zich niet aan die ongeschreven wet hielden, werden er gewis van verdacht iets te verbergen te hebben. Uit angst om niet oké te worden bevonden, woonden de Hollanders om zeggens op straat.
De tijden zijn veranderd, zeg je? Inderdaad, de oude plagen zitten enigszins anders verpakt. Maar de angst om niet oké bevonden te worden, neemt heden dramatische vormen aan. BVs doen het ons voor op de buis: aan jan en alleman bazuinen zij uit wie ze zijn, waar ze wonen, hoe ze leven en met wie, wat ze denken en eten, hoeveel uren zij wel slapen. Je kan het zo gek niet bedenken of ze schotelen het je voor. En de kijkers volgen: in de waan open te zijn, kruiden zij de dis met een aan hun idolen gelijkaardige, totaal complexloze biecht.
Maar schijn bedriegt. Is het je al opgevallen dat loketbedienden in banken en kantoren, telefonisten en andere vertegenwoordigers van de macht, je tutoyeren dat het een lieve lust is? Het strenge naambordje van weleer, waarop te lezen stond: Dr. J.F.C.M. Van Togenbirger-de-Waelekens, is nu vervangen door een met bloemen versierd kaartje, waarop prompt te lezen staat: Jaap. Maar de aap komt uit de mouw op het ogenblik dat men probeert om de echte naam van de betrokkene te achterhalen: eensklaps is men niet meer welkom. Want wat stelt u zich wel voor, mevrouw, mijnheer! U beeldt zich toch niet in dat u het recht heeft om mijn naam te kennen? Hoe onnoemelijk belachelijk maakt u zich!
Hetzelfde geldt voor die bonte biechtpartijen: gordijnen van leugens en verkapte beledigingen, excuses, alibis en intriges - dat is alles wat de praatbarakken ons ophangen. Eén keer heb ik hen beluisterd, vijf minuten lang. Als ze ooit nog wat kwijt willen aan mijn adres, dan dienen zij aangetekend te schrijven, en er op te letten dat alle regels van het protocol in acht genomen worden.
Kennelijk kent niemand nog De la Fontaine, en zijn De vos en de raaf. En aan welke haard vindt men nog de spreuk te lezen dat zwijgen goud is? Of dat niet wat de mond ingaat, doch wat eruit komt, de mens bevuilt? Fontaines fabel is te simpel voor deze tijd, die volumineuze postmodernistische uiteenzettingen verkiest, over het wapen van de biecht inzake de werking van de macht doch die helaas niet meer leest.
En zo vervoegt de massa der volkomen teugellozen de blinkende tafels waaraan niet gegeten wordt doch gespuwd, in overvloed. Deze kermis duurt totdat alle zielen zijn uitgebraakt en alleen nog lege hulzen resten. Met niets meer zeggende ogen staren ze elkaar alleen nog aan. Warempel binnenstebuiten gekeerd.
21-08-2006
Daems communist
Daems communist
Werklozen moeten een dag per week gratis werken, zegt Daems: alleen zo kan de werkloosheidskas voldoende gespijsd blijven.
Ongelooflijk toch, nietwaar? Reken eens mee:
Als een half miljoen werklozen één dag per week gaat werken, dan is dit het equivalent van tenminste honderdduizend full-time jobs. Overheidsjobs, weliswaar, maar niettemin jobs.
Dat betekent: honderduizend vacatures minder, of dus honderdduizend werklozen meer.
Die honderdduizend werklozen die erbij komen, moeten dan ook één dag per week werken, is het niet? Jawel, want anders krijgen zij geen uitkering; de werkloosheidskas moet immers gespijsd worden! Maar dat betekent wéér zoveel werklozen erbij! En wéér zoveel vacatures minder.
Elk kind kan zien: als dit doorgaat, dan leeft binnen de kortste keren iederéén van een uitkering, in ruil voor gratis werk.
Vroeger heette dat communisme, vandaag heet het liberalisme; dankzij Daems!
01-08-2006
De gijzeling van Mithras
De gijzeling van Mithras
De aarde heeft koorts, en het zieke organisme genereert een even zieke geest: de wereld is in paniek. Een nauwkeurige bevraging naar de oorsprong van deze pandemische waanzin, brengt ons op het spoor van de schuldige: de theorie van de erfzonde. Zij blijkt namelijk het ultieme middel waarmee het recht van de sterkste zich doorzet, en waarmee een kaste van machtswellustelingen zowel de godheid als het volk verschalkt. In werkelijkheid fnuikt het georganiseerde kerkendom het christendom, en trekken de clerus en de andere wereldse machthebbers samen aan één en hetzelfde zeel. Door gesofisticeerde massahypnose weten zij sinds oudsher het volk te instrumentaliseren. Een bloedige strijd tussen het goddelijk kind en het gouden kalf speelt zich in onze tijd af in de bijna niet te betreden kelders van de menselijke ziel ― zij is tenslotte de inzet van de rivaliserende machten. LEES VERDER: KLIK: http://www.bloggen.be/Mithrasgijzeling/
Een benadering van de werkelijkheid vanuit de kennis alleen, geeft ons een vals werkelijkheidsbeeld. Van belang daarbij is dat wij zodoende onze bijdrage aan onze werkelijkheid, en daarmee ook onze verantwoordelijkheid, miskennen. Wij moeten daarom naast de kennis ook andere vermogens laten spreken.
Onze geschiedenis - die van de mensheid, die van het leven of, breder nog, die van de kosmos - is een ronduit raadselachtig gebeuren waarvan de mogelijke betekenis ons allen diepgaand intrigeert. In het onberekend moment spreekt plotseling de sterrenhemel tot het nog opgroeiende kind: de lek in de vertrouwde wereld, de valkuil naar het bodemloze, het venster op het oneindige, de ontgrenzing van elke vermeende grens en tegelijk de muizenval van de geest. De geest - hij wordt geboren waar wij onze vaste thuis op drijfzand zien verzinken. Wondergrote mensenogen zijn nooit groot genoeg om alle beloften en verschrikkingen van die ene oogopslag te vatten. De mens, geboren uit de veilige moederschoot, gekoesterd en geherbergd in de warmte van een veilig nest, ziet zichzelf uitgeleverd aan niet te peilen diepten. Dat hij tot stof en as uiteen zal vallen, en aldus op een dag verspreid zal worden in eindeloos uitdeinende materie, doet de mens samenkrimpen. En uit deze krampen wordt de geest geboren in de wereld.
De mens denkt na over de kosmos. De Oude Grieken projecteerden hun aardse leven in de sterrenhemel, teneinde hem inzichtelijk te maken: ze bevolkten hem met goden zoals de wereld met mensen is bevolkt. Maar anderzijds namen ze de orde van de kosmos dan weer als uitgangspunt ter verklaring van het menselijke. Er was een wisselwerking tussen de macro- en de microkosmos: zij zouden elkaars spiegelbeelden zijn, participerend aan eenzelfde orde. Het goede was het handelen overeenkomstig deze orde, zodat ethiek gebaseerd werd op kennis: de morele wetten waren een voortzetting van de natuurlijke. Tot vandaag is deze opvatting algemeen verspreid.
Ten onrechte, want de vraag blijft, in hoeverre ons beeld van de natuur en, breder nog: ons wereldbeeld, met het wezen van de natuur en van de wereld overeenstemt. Wij kunnen tenslotte de natuur en de wereld niet kennen als ons de kennis omtrent de ultieme zin daarvan ontbreekt. Zo zal een wereldbeeld dat voorhoudt dat het de dingen aan een ultieme zin ontbreekt, vanzelfsprekend onmachtig zijn om morele imperatieven te funderen. Het hoogste wat zon wereldbeeld kan voortbrengen is de morale provisoir van René Descartes: de voorlopige regels, welke zich aanpassen aan nieuwe bevindingen, modieuze theorieën en, in onze democratieën, aan de - meestal ondoordachte - wensen van de meerderheid.
Gelukkig zijn er naast de studie van de kosmos ook andere oriëntatiebronnen beschikbaar in ons leven. Niet in het minst het onderzoek van onze eigen ziel, kan ons het wezen van de dingen beter leren kennen. Wij zijn tenslotte meer dan koele en neutrale registrators van allerlei bewegingen, en meer dan onbewogen toeschouwers van een spektakel: wij maken deel uit van het grote raadsel, en daarom ook kan de oplossing niet vooraf gegeven zijn, maar ligt zij, althans voor een stuk, in onze handen. De mogelijkheid tot de bereidheid tot het opnemen van die verantwoordelijkheid, en ook de mogelijke bekwaamheid daartoe, liggen niet vervat in objectieve kennis, maar vereisen een specifiek engagement, een eigen inbreng, een bereidheid tot het nemen van risicos, kortom: een vorm van participatie aan het leven die meer vergt van de mens dan louter toezien en commentariëren. Want stellen wij aan die mysterieuze sterrenhemel de vraag van het waarom, dan spreekt hij op zijn beurt ons in ons verwonderd-zijn ook aan met de vraag wat wij ermee van plan zijn. De werkelijkheid als mogelijkheid.
In het bijzonder in de heilige geschriften die doorheen de tijden door de mensheid werden bewaard en overgeleverd, wordt dit aangesproken worden door het mysterieuze aangevoeld en vertaald als van een (goddelijke) persoon afkomstig. Het denken immers is geen binnenhoofdse aangelegenheid, maar het is principieel een dialoog. Zelfs in de meest elementaire en op simpele waarnemingen gestoelde gedachten, herinnert men zich het waargenomene als het niet-gefantaseerde, het echte, datgene wat weerstand biedt aan elke wens en dat zichzelf blijft. En als een waargenomen patroon, een betekenisvol teken, niet uit de eigen ziel komt - dan moet er wel een andere ziel zijn die het nagelaten heeft. Of kunnen wij de dingen dan beschouwen als toevallig daar aanwezig, als vondsten, her en der verspreid, die uit het niets zijn opgedoken? Dingen waarmee wij ons profijt doen, zonder ons zelfs maar af te vragen wie ze achterliet om door ons te worden gevonden? Is de kosmos een toevallige en welkome buit waarmee wij onze noden spijzen, en is daarmee ook alles gezegd? Wetenschappers en andere vorsers vinden alvast van niet, want hoe anders zouden zij in de ban geraken van de betekenissen die achter de dingen verborgen liggen en die, van zodra ze aan het licht gebracht werden, weer van nieuwe en diepere raadsels spreken?
Onverstand baart theorieën welke stellen dat woorden puur producten van de stof zijn, een soort bijwas aan de materie, zoals het geluid dat een tegen de aarde neerploffende appel begeleidt. Alsof het geluid er ook zonder onze oren was; alsof de betekenissen van de woorden er ook waren zonder ons begrip en zonder onze geest. Alsof woorden konden ontstaan uit louter geluiden, door een of andere vorm van natuurlijke selectie. Wij weten dat de woorden werkelijker zijn dan de vermeende stof die, als men haar maar ver genoeg gaat analyseren, helemaal onstoffelijk blijkt. Stof is slechts een woord, ontstaan vanuit een onbegrip van de dingen. Maar woord is een woord; het teken is een teken, en daar kan niemand ooit omheen.
Wij zullen hier niet stilstaan bij de vindingrijkheid die de mens doorheen de geschiedenis aan de dag heeft gelegd om zijn lot - zijn verantwoordelijkheid - te kunnen ontvluchten. Het heden op zich levert stof genoeg voor een kortstondige bezinning en een verhoopte herbronning. En dat is dan ook het bescheiden opzet van onze tekst: in wat voor een wereld leven wij, en wat kunnen wij, die ons steeds vaker verpletterd voelen door het geweld van de geschiedenis, nog doen?
Samenvatting. De hedendaagse, op kennis gebaseerde moraal, heeft geen poot om op te staan, en kan slechts een voorlopigheidsmoraal zijn, bepaald door de wensen van een democratische meerderheid. Wij moeten nu erkennen dat de kennis niet onze enige bron is: de werkelijkheid is geen object (van het kennen), maar wij participeren eraan, hij hangt mede af van onze inspanningen. Daarom dragen wij zelf de verantwoordelijkheid voor onze werkelijkheid. De vraag luidt nu: wat kunnen wij doen?
Het is onze stelling dat kennis gedragen wordt door liefde, en dat zij zonder die liefde waardeloos is.
Ooit was het leven van een mens zijn thuis, hooguit zijn stam, het land dat hij bewerkte en het weer waarvan zijn lot afhing en dat hij trachtte te bezweren met de best bedoelde inspanningen van zijn geestelijke vermogens. Zijn tam gemaakte beesten ook, hun vruchtbaarheid, of die van de natuur en vanzelfsprekend ook de zijne. Angst had hij voor de nacht die hem slechts de hoop liet op een volgende ochtend, en voor de winter die hem geen eed zwoer op een nieuwe lente. De natuur beloofde niets: alles kon naar wens verlopen, maar het kon ook tegenvallen en dan was de dood de vrucht van al zijn trachten. Niet in staat om zijn eigen wankele lotgevallen te verklaren, aanriep de mens zijn lot, offerde hij alles op aan het fortuin, als het hem maar wilde sparen. Hij verhield zich tegenover de natuur zoals de verliefde van vandaag zich verhoudt tot zijn geliefde: Ik geef u alles, als gij mij maar erkent. Van die betrachte erkenning hing dan ook zijn leven af. De relatie van de oermens tot de dingen was een liefdesrelatie. Slechts vanuit ons hedendaags begrip van de nog relatief primitief gebleven verliefdheid kunnen wij de relatie van de oermens tot de natuur begrijpen.
En wie zal de oermens in het ongelijk stellen dat hij de natuur aanbad? Wat immers had hij meer kunnen bedenken als van haar zijn leven afhing? Wij zeggen toch ook niet dat verliefdheid iets onredelijk is? Ontleent het hele leven niet zijn ultieme zin aan dit redeloze van de liefde? Is dat dan niet het enige dat het leven het waard maakt om geleefd te worden? Zo schrijft Paulus: Al ware het dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. (...) De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. (Corinthiërs: 13, 1-2 en 8).
Als de oermens één ding had, dan was het de liefde. Zonder haar was zijn leven uitgedoofd. Want de liefde is de ziel zelf van het leven.
Sinds de oermens hebben al zijn kinderen een lange weg afgelegd. Allen hebben zij op hun manier de natuur bezworen, en de kunst van de bezwering verfijnd. Hun verliefdheid is gebleven tot op heden en nog maakt de mens de natuur het hof. Hij verleidt haar tot het prijsgeven van haar geheimen; hij ontkleedt haar, kleed na kleed, en zij ontboezemt zich, zij voedt hem aan haar borsten, zij laat zich door hem bevruchten en brengt kinderen van zijn zaad ter wereld. Hij slaapt met haar, hij verdrinkt in haar ogen, zij is niet uit zijn vizier. Voor haar grillen deinst hij achteruit, dan temt hij haar weer, hij stemt haar weer tot rust en kalmte, legt zich bij haar eisen neer maar houdt nooit op haar meer en beters te ontfutselen. De gebeden en de offeranden van de oermens worden vandaag de wetenschap genoemd. En ergens op een akker in een arm en door de wereld lang vergeten land, knielt nog een boer voor de god van de regen, en niemand ziet dat zijn gebed de kern van alle wetenschap bevat. Zoals weinigen zien dat het hart van alle wetenschap liefde en aanroeping is.
Sinds de oermens zijn de vormen waarin de mens zich uitdrukt fel uitgewaaierd en veranderd. De omvangrijkheid van onze taal en onze tekenwereld verblindt ons somtijds voor die altijd ene kern van liefde die er zin - betekenis - aan geeft. Wij verliezen ons dan in de tekens zelf, wij spelen, wij verdwalen van het willen naar het wensen en van het echte naar de droom. De snelheid waarmee tekens om de wereld nu de rondgang doen, schept de illusie van hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Tekens gaan zich zelfs verheffen boven hun betekenissen, zodat het filmbeeld als echter wordt ervaren dan de werkelijkheid die het afbeeldt. De realiteit wordt ten dienste van het verhaal in de film gesteld. De actrice offert haar mens-zijn aan haar rol op. Pas wie op de buis paradeert, bestaat echt, en bekendheid brengt roem mee in plaats van andersom. Geen wonder dat de mens vandaag verdwaasd is en, op den dool, zich ernstig afvraagt waar de wereld echt om draait. Wit is zwart geworden en andersom, en alles is vergrijsd. Niet langer wordt het goede gegeerd: voortaan wordt het gegeerde het goede. Pijnstilling en zelfverblinding, de verbanning van de waarheid, het zichzelf tot het uiterste beknotten onder het motto van het streven naar de hoogste vrijheid - deze en talloze gelijkaardige paradoxen benemen het bewustzijn van zichzelf en dreigen het bestaan onder te dompelen in chaos, terwijl precies de orde het teken bij uitstek van het leven is.
Maar terugkeer is onmogelijk en tegelijk niet wenselijk. Niemand wil wederkeren naar de tijd van de aaseters, de tijd van het harde mensenleven van vijftien armzalige jaren en een verschrikkelijke dood, de tijd van de voortdurende angst waarin de dieren leven. De geschiedenis kent geen oponthoud, haar rad draait daarentegen steeds sneller en meedogenlozer. Pas wie ziek wordt merkt in deze tijd op welk een snelweg wij verzeild zijn. Nogmaals: het mag geen wonder heten dat menigeen het spoor bijster is geraakt, dat mensen zich gewoon verhangen, dat volkeren elkaar als uitgehongerd wild te lijf gaan, of dat burgers uit alle landen van de wereld zich massaal in steden samenpersen om er, net zoals kippen in legbatterijen, te produceren tot ze erbij neervallen. Waar is het gebed gebleven van de boer? Waar de liefde waarover Paulus preekt? Zijn wij niet aan t verworden tot schallend koper of rinkelende cimbalen?
Samenvatting. De basisverhouding van de mens tegenover de natuur is een liefdesband, en de liefde blijft het fundament van elke waarachtige kennis. Als het ons in onze kennis aan die liefde ontbreekt, dan rest er alleen nog schallend koper, zoals de apostel Paulus schrijft.
De mensheid verkeert in een innerlijke strijd die op gang gebracht werd door de zondeval en die geconstitueerd wordt door een specifieke keuze die zich stelt vanuit het lotgenootschap van allen
De natuur was nooit de vijand van de mens; altijd was zij zijn geliefde. Nooit heeft de mens de natuur bestreden; altijd heeft hij haar aanbeden. Dat de mens met de natuur altijd op voet van oorlog heeft geleefd, is het talloze keren ondoordacht naar de mond gesproken fabeltje van een onwetende. Zelfs in haar meest vernietigende furie, blijft de natuur, net als de vrouw, ontzag inboezemen. Een vulkaanuitbarsting, ook al veegt zij hele dorpen van de kaart, wekt in de eerste plaats ontzag. In de vloedgolven die de sterkste dijken breken, woningen als kaartenhuisjes wegspoelen en landerijen bedelven onder een egale, niets ontziende, grijze zee, ervaren wij eerbied voor deze grootse krachten - de angst en het verdriet om het verlies hebben daar geen uitstaans mee. Zelfs het geweld van de natuurlijke dood verstomt ons meer dan dat het ons tot droefheid stemt: de droefheid om het verlies van geliefden is slechts van een relatief korte duur, maar de dood als zodanig blijft ons intrigeren. Wij koesteren geen woede of geen wraakzucht tegenover het natuurgeweld dat dood brengt en vernieling, want wij beseffen onze afhankelijkheid van dit geweld, zoals de minnaar beseft dat hij afhankelijk is van zijn geliefde: zijn lot ligt in haar handen en zonder haar heeft hij niets meer te verliezen. Ooit werd het lot van de minnaar in de handen van zijn geliefde gelegd, en zo ook werd ooit het leven van de mens gelegd in de handen van de natuur. Er is geen sprake van dat hij haar ook maar iets zal kwalijk nemen, want zij is het lot waarvoor hij uitgekozen werd. Dit immers antwoordde de Heer aan Job vanuit een storm: Wie is het toch, die dit raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand? Gord nu als een man uw lendenen, dan wil Ik u ondervragen, opdat gij Mij onderricht. Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden? Wie heeft de zee met deuren afgesloten, toen zij bruisend uit de moederschoot kwam? - (...) Zijt gij doordrongen van de schatkamers van de sneeuw? En hebt gij de schatkamers van de hagel gezien, die Ik heb opgespaard voor de tijd van benauwdheid, voor de dag van strijd en oorlog? Waar is de weg naar de plaats waar het licht zich verdeelt, vanwaar de oostenwind zich verbreidt over de aarde? (...) Kunt gij de banden der Pleiaden binden, of de boeien van de Orion slaken? Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan, en bestuurt gij de Beer met zijn jongen? Kent gij de inzettingen des hemels, bepaald gij zijn heerschappij over de aarde? Kunt gij uw stem tot de wolken verheffen, zodat een stroom van water u bedekt? Kunt gij de bliksemen uitzenden, zodat zij heengaan en tot u zeggen: Hier zijn wij? Wie heeft de wijsheid gelegd in de donkere wolken of wie heeft inzicht verleend aan de grillige wolkengevaarten? (Job, 38: 2-8, 22-24, 31-36).
Aan de almacht stelt men geen eisen en zn beperkingen verwerpt men niet, daar zij tevens de mogelijkheids-voorwaarden zijn. Deel uitmakend van de natuur, kunnen wij ons niet tegen haar keren zonder dat wij tevens onszelf tot vijand worden. De wereld waarin wij leven zal altijd de bijzondere verhouding tussen de mens en de natuur tot grondslag hebben. Maar die relatie is er slechts omdat de mens gescheiden is van de natuur; hij was haar ontrouw in de hof van Eden, en hij hinkt haar nu na - zij is niet langer aan hem onderworpen, want deze onderwerping is zij niet meer aan hem verplicht; integendeel is hij nu zelf de onderworpene geworden.
Dit is de toestand waarin zich voortaan de mens bevindt, en deze toestand is dermate fundamenteel, dat hij tevens het karakter van de fundamentele band van het lotgenootschap tussen alle mensen onderling signeert. De menselijke soort heeft daarom het karakter van een broederschap van samenzweerders die daarom ook schuldenaren en onderworpenen zijn. Op het mensdom drukt de last van een verleden dat niet meer smetzuiver is - een last tot het terugbetalen van opgelopen schulden. En zo verdeelt de mensheid zich in, enerzijds, diegenen die naar de opheffing van schuld verlangen en die dus voor deze schulden willen boeten en, anderzijds, diegenen die zich onafhankelijk achten en niets liever willen dan zich los te scheuren van hun oorsprong. En uit die verdeeldheid ontwikkelt zich dan ook de strijd die onze wereld tekent tot in zijn meest verregaande details: de strijd van goed en kwaad, die geen strijd is van mensen tegen mensen, maar het gevecht tot het maken van een keuze, dat een gevecht is van de mensheid met zichzelf. Onze wereld is in staat van oorlog met zichzelf, en alle wondere gedaanten van zijn ingewikkelde architectuur vertonen telkens opnieuw dit ene oerkenmerk van een innerlijke en niet aflatende strijd.
Samenvatting. Sinds de zondeval heerst de mens niet langer over de natuur: hij is haar onderworpene geworden. In de wereld zijn mensen dan ook fundamenteel lotgenoten in deze onderworpenheid, en samenzweerders die eenzelfde schuld dragen. De mensheid verdeelt zich daarom in mensen die de band met God weer willen herstellen, en mensen die volharden in het kwaad. Dit is het gevecht van de mensheid met zichzelf; een innerlijke, voortdurende strijd.
We onderzoeken het verband tussen de zondeval en de constitutie van onze huidige wereld, en we ontdekken dat onze wereld wezenlijk door het spoor van de erfzonde getekend wordt. Het wezen van de economie staat principieel de menswording van de mens in de weg.
De zondeval maakt een kloof tussen de mens en de natuur. De onenigheid tussen de mens en de natuur, verdeelt de mensen onderling. Pas in de menselijke verdeeldheid komt de ontrouw, de kern van de zondeval, echt aan het licht.
Onze wereld is dan ook fundamenteel een bouwwerk van puur wantrouwen. Van zodra een mens tot de jaren van verstand is gekomen, scheidt hij zich van zijn omgeving af en vormt hij een individualiteit die aanspraak maakt op een bijzondere soevereiniteit. Hij leeft, zoniet op voet van oorlog, dan toch in concurrentie met de anderen. Hoe vriendelijk mensen zich ook gedragen: zij worden door anderen geminacht van zodra zij geen gevaar meer kunnen betekenen voor hen. De positie- en bezitsloze bedelt langs de straten, en niemand slaat nog acht op hem, alsof hij slechts een dier was. Zijn woorden zijn alleen nog maar geluiden, verder hebben zij niets te betekenen, precies omdat zij geen belofte en dus ook geen bedreiging inhouden. Geen dame die bij haar zinnen was heeft ooit een schooier ten huwelijk gevraagd of iemand die de waarde van het geld niet kent. Wie daarentegen machtig is, zodat van hem een mogelijke dreiging uitgaat, trekt de aandacht en trekt aan. De aantrekkingskracht van macht is recht evenredig met de dreiging die ervan uitgaat ten aanzien van individuen. Zolang er macht bestaat, zal er wantrouwen zijn, en zal de mens het levenslicht niet zien, want in relaties die op wantrouwen gebouwd zijn, komt de mens niet eens aan bod.
Verder behoort het tot de aard van het wantrouwen, dat het zich verbergt, teneinde op die wijze zelf macht te fingeren. Het spel van het wantrouwen, dat het spel van de menselijke relaties is, verloopt daarom allerminst openlijk: de elkaar wantrouwenden gedragen zich alsof het wantrouwen ondenkbaar was. Dit gedrag wordt geregeld door protocollaire voorschriften waar men zich aan houdt teneinde zich te beveiligen tegen de zelfontmaskering van het wantrouwen. De codes van een cultuur van het wantrouwen zijn er in de eerste plaats op gericht om dit wantrouwen geheim te houden. De macht van een individu is afhankelijk van de bijzondere vermogens en behendigheden die hem toelaten om tegelijk, enerzijds, het geheim van het wantrouwen strikt te bewaren en, anderzijds, het wantrouwen in anderen zelf te realiseren. Deze laatste regel houdt in dat men op zn hoede moet blijven zich niet te laten strikken door omgangsvormen die men zelf hanteert. Men mag, met ander woorden, onder geen beding geloven in de mens achter de code. Hier wordt het dan ook duidelijk dat de cultuur van het wantrouwen - dus de cultuur van de macht - zich slechts mits de totale miskenning van de mens als mens kan handhaven. Nog anders gezegd: het streven naar macht eist de totale opoffering van de mens aan de macht.
Nu is een individu op zichzelf niet in staat zich te handhaven: het soevereine individu is een contradictie. Toch wil het individu zichzelf niet prijsgeven. Het gaat daarom handelsrelaties aan met andere individuen. Het eigene aan die handelsrelaties bestaat erin dat zij het individu toelaten om te ontkomen aan de belijdenis van zijn afhankelijkheid - zij laten hem dus toe zich niet te binden - en tegelijk lenigen ze zijn noden van het moment. Met andere woorden: door zich als een handelaar op te stellen, vervangt het individu de liefde - dit is: de levensnoodzakelijke en onvoorwaardelijke binding met anderen - door kortstondige ogenblikken van voorwaardelijke uitwisseling.
Waar mensen door een band van liefde verbonden worden, zoals bijvoorbeeld in de ouder-kind-relatie, staan de noden van de ander centraal, en daarom ook ligt het accent daar op het geven; maar in een handelstransactie werd het accent verschoven van de noden naar de rechten, of van het geven naar het nemen. Het is, met andere woorden, de zorg van de ouder wat het kind nodig heeft, en dus wat hij of zij aan het kind kan geven, terwijl het de zorg is van de handelaar wat hijzelf nodig heeft, en wat hij aan de ander kan ontfutselen.
Welnu, in gevolge de miskenning van zn afhankelijkheid van anderen, en dus in gevolge de verwerping van de menselijke liefdesband, welke wordt ingeruild voor een commerciële band, wint het individu weliswaar aan kwantitatieve zelfbeschikking, maar lijdt hij tegelijk een kwalitatief verlies, want van het onvoorwaardelijk karakter van zijn band met anderen kan, krachtens zijn eigen keuze, niet langer sprake zijn.
Wat zich op het hedendaagse toneel van de wereldpolitiek steeds prangerder aandient in allerlei vormen en aangelegenheden, is nu precies de voortdurend groeiende twijfel omtrent de waarde van onze economie, welke gebaseerd op is dergelijke kwantiteitsrelaties, in het perspectief van de zich opdringende noden van de derde en de vierde wereld, welke refereren naar de verwerping door de westerse beschaving van het kwalitatieve, het onvoorwaardelijke of de liefde. De wereld wordt onleefbaar waar mensen tegelijk het eigen bezit willen beschermen omdat zij - en dit niet geheel ten onrechte - geloven dat hun eigen bestaan daarvan afhangt, én geconfronteerd worden met de noden van anderen, die zij gelenigd willen zien, maar die zij om de genoemde reden niet zomaar kunnen lenigen. Hoeveel sociaal-economische maatregelen er ook getroffen worden: aan dit onheil kan niet worden verholpen zolang de liefdesband onder de mensen niet werd hersteld. Maar hoe dan? Hoe schaft men de macht af? Hoe brengt men alle mensen ertoe om tegelijk al het geld dat zij bezitten weg te gooien? Hoe kunnen mensen arbeiden zonder beloning voor zichzelf? Hoe kunnen zij opgevoed worden zonder macht? Welk systeem van zal ooit dat van straf en beloning vervangen zonder de wereld te laten ontsporen in, misschien, een algehele verdierlijking en een jungle?
Samenvatting. Uit ontrouw ontsproten, is onze wereld een bouwwerk van onderling wantrouwen. Concurrentie ligt aan de basis van alle wereldlijke menselijke relaties en ze wordt bovendien listig gemaskeerd. De participatie aan het wereldse vereist het goedkeuren van deze gang van zaken, wat de bereidheid inhoudt om anderen én zichzelf tot koopwaar te reduceren. Niet de persoonlijke noden, maar de door het gouden kalf geconstitueerde rechten en plichten schragen het intermenselijk verkeer. Met het aldus fnuiken van de liefde, verliest de mens echter ook zijn menselijkheid.
Wat is het wezen van het geld? Hoe is het geldwezen verbonden met menselijkheid en met onmenselijkheid?
De handelaar ontstaat waar sprake is van bezit dat geruild wordt. De handelaars ruilen omdat hun behoefte aan het bezit van de respectievelijke ander, groter is dan de behoefte aan het eigen bezit. De ruil voltrekt zich zodoende haast als een geheel natuurlijk gebeuren, als een wederzijds parasitisme met voordelen die voor alle betrokkenen groter zijn dan de nadelen: een symbiose. In de ruil doen de betrokkenen quasi gelijktijdig afstand van wat ze kwijt willen, en quasi gelijktijdig nemen ze het verlangde in beslag. Vertrouwen is daarbij overbodig zolang de waarde van de te ruilen goederen niet exuberant is, want niemand zal het risico nemen om bij een eventueel gevecht, volgend op een gebeurlijk ongeordende transactie van een paar appelen en een ei, fysieke letsels op te lopen. In de grenssituatie waar de waarde van de te ruilen goederen toch buitensporig groot is, wordt de aanwezigheid van het wantrouwen rijkelijk geïllustreerd, zoals bijvoorbeeld in het geval waarin lieden een partij heroïne ruilen voor een partij edelstenen, een transactie die ondenkbaar is zonder de gebruikelijke indekkingen, machtsvertoningen en bedreigingen.
Teneinde de ruil te vergemakkelijken, kunnen bepaalde zaken als onderpand gebruikt worden, zoals, in een gevorderd stadium, het erewoord van één of meerdere betrokkenen, bijvoorbeeld vastgelegd in een geschreven document, dat als schuldbewijs kan dienen. Daarbij is de schuldeiser een welbepaald iemand - zijn naam staat immers op het document - en alleen hij kan middels het document de schuldenaar convoceren. De mogelijkheidsvoorwaarde voor deze methode is het bestaan van een tribunaal waaraan de betrokken partijen onderworpen zijn, dus het bestaan van een specifiek staatsburgerschap en een rechtsstaat. De rechter kan dan, bijgestaan door de feitelijke macht van de staat, middels het document optreden in naam van de schuldeiser, en de schuldenaar dwingen de schuld te vereffenen, ofwel hem een straf opleggen. Hoe vriendelijk de overeenkomst tot het opmaken van zon document ook verloopt, de ondertoon is steeds deze van het wantrouwen dat door het bestaan van de rechtsstaat bekrachtigd wordt. Achter de handelsovereenkomst verbergen zich de steeds actualiseerbare gewapende soldaten, foltertuigen en vergeetputten.
In een ander stadium kunnen goudstukken als tussenwaarde fungeren, eventueel vervangbaar door ijzeren munten met daarop het hoofd van de staatsleider afgestempeld, wiens beeltenis niet mag nagemaakt worden. Of ook papieren bankbiljetten die, eveneens, hun waarde ontlenen aan een conventie die mogelijk werd door staatsinmenging. Maar op dat punt aanbeland, bevatten de ruildocumenten - de bankbiljetten - niet langer de namen van de betrokkenen - de schuldeisers en de schuldenaren: bankbiljetten zijn anoniem. De anonimiteit van bankbriefjes laat enerzijds efficiëntere transactiemogelijkheden toe, maar anderzijds ook allerlei vormen van diefstal en bedrog. Of de biljetten terecht of ten onrechte in iemands bezit zijn, hoeft de ontvanger ervan zich niet meer af te vragen. Met het geld als ruilmiddel, kent de handel een ongebreidelde snelheid, maar verliezen de producent en de consument elkaar uitzichtloos uit het oog. De oorsprong van de verhandelde goederen geraakt zoek, en ook de controle op de rechtmatigheid van de handelstransacties is onmogelijk geworden. Wie vandaag in België iemands auto ontvreemdt, kan hem morgen met een gerust hart veilen op een markt ergens in Albanië.
Geld - aanvankelijk ruilmiddel - wordt alras een doel op zich, en de intrinsieke waarde van de producten wordt al even vlug miskend. Deze middel-doelomkering die ons vooral door Karl Marx onder de ogen werd gebracht, geeft aanleiding tot een heiligschennende economie waar mensen tonnen en nog eens tonnen voedsel vernietigen teneinde bijvoorbeeld hun marktwaarde niet in het gedrang te brengen. Verder bevordert zon economie ook de productie van goederen met een ondermaatse of zelfs een negatieve kwaliteit - nogmaals, omdat elke feed-back vaak ontbreekt.
Het bezit van geld bevordert tevens de verkapping van de macht. Zij wordt geheel onzichtbaar en ook onnaspeurbaar. Elke burger ziet er eender uit - de arme drommel en de buitensporig gefortuneerde. Wie over geen vorm van macht beschikt, kan ook niet ontmaskeren, en voor hem neemt de dreiging alleen maar toe: voortaan zijn alle anderen potentiële bedreigers; hij moet op zijn hoede zijn voor eender wie. De machtige daarentegen heeft informatie te over: hij weet wie zijn minderen zijn, dus wie hij kan elimineren, en ook van wie hij hoeft te vrezen. De ongelijkheid van deze strijd neemt alleen maar toe naarmate de kloof tussen macht en onmacht groter wordt: de machtige behoudt en vermeerdert zijn voorsprong op de onmachtige met het grootste gemak. De machtige kan zich vanuit die comfortabele positie heel veel veroorloven, terwijl de onmachtige in zijn dwangbuis verstikt. In deze wereld is de onmachtige zoals een slechtziende of zelfs een blinde die zich moet behelpen op den tast, overgeleverd aan het goeddunken van de machtige. Hoop doet leven, zegt men, en als de machtige zich daarmee amuseert, staat het hem vrij om straffeloos de onmachtige bij de uier van zijn hoop helemaal leeg te melken. Het verhaal van de ezel die achter de wortel aanloopt. De onmachtige, eens ervaren in deze gang van zaken, leert nog meer te wantrouwen dan voordien, en zijn wereld wordt tot een hel herleid. Hij stagneert erin, en hij crepeert tenslotte - zo wil het de pikorde. In een ander geval verzet hij zich: hij lapt de wet aan zijn laars en slaat aan het plunderen, al dan niet met een witte boord om de nek. Eenmaal gearriveerd op de plaats van de machtige, deelt hij op zijn beurt de klappen uit die hij zelf ooit te verduren kreeg. Wij leven nu eenmaal in de wereld van het geld, die de wereld is van de wraak.
Samenvatting. Het anoniem karakter van het geld verbreekt de band tussen de mens en zijn verdiensten, zijn rechten en zijn plichten. Het geld verwordt van middel tot doel, en het eigenlijke doel, de mens zelf, dreigt in het niets te verdwijnen. Door het geld kan de wereldse macht zich verbergen en vermenigvuldigen. Aan het geldwezen is het principe van de wraak inherent.
We betogen dat de economie van deze wereld zijn ontmenselijking veroorzaakt doordat ze de menselijkheid bestraft.
De economie is een vendetta, een bloedwraak, een revanche zonder einde. Geen koop wordt gesloten dan met het oog op winst, en naarmate men minder noden heeft en dus minder afhankelijk is van het geld, maakt men makkelijker winst. De dupe is en blijft de behoeftige; de winnaar, hij wiens noden al bevredigd zijn.
Wraak is een spel dat zich voltrekt in een volstrekte negativiteit: het vangt aan men een euvel, waarbij de ene nadeel berokkent aan de andere. Die andere kan zich pas rehabiliteren als hij op zijn beurt weer een ander nadeel berokkent. In de wereld van de wraak zijn alle participanten constant op zoek naar slachtoffers. De ene pluimt de andere, en omdat een mens zonder bezit zijn noden niet kan lenigen en bijgevolg niet leven kan, wordt hij verplicht om zichzelf te verkopen. Ooit noemde men hem een slaaf, vandaag heet hij arbeider of bediende.
De zaken zitten nu zo, dat bijna alle mensen slaven zijn, en niet in het minst diegenen die zogezegd bogen op een groot fortuin. De slavernij van deze wereld situeert zich namelijk in de afhankelijkheid van de mens als zodanig van een systeem van wraak dat geen menselijkheid meer toelaat.
Mens ben je in je vrije tijd, op vakantie, in een ander land, met pensioen, in de cinemazaal of tijdens een drinkgelag. In die verloren uren barst de zweer van het mens-zijn open en laat men aan de etter de vrije loop. Het erge is, dat men zn mens-zijn waarlijk als een etter, of tenminste toch als een ziekte beleeft. Wij moeten toch eens vakantie nemen, zegt men: we moeten ons eens ontspannen, wij zijn verplicht met pensioen gegaan, en: wij moeten helaas sterven. Het ideaal leven stelt men zich stilaan voor als een leven zonder het noodzakelijk kwaad van vakanties, ontspanningen, pensioen, ziekte en dood - een leven zonder dat vervelende mens-zijn, onbevlekt door die zweer van zwakheid, een leven zoals dat van onze computer die netjes blijft en op tijd en stond vervangen wordt door een beter exemplaar.
Want wie mens is laat in zijn kaarten kijken: hij speelt het spel van het wantrouwen slecht en is gedoemd het te verliezen. Het spel eist immers dat men een menselijkheid voorwendt waaraan men op voorhand verzaakt. Faust heeft zich waarlijk vermenigvuldigd tot in alle uithoeken van de wereld. En het mensenkind wordt meer dan ooit door allen gekruisigd.
Maar wie is het nu die gekruisigd wordt? Is het niet Iemand in elk van ons? En wie is het die Hem veroordeelt en die Hem kruisigt? Is het niet iemand in elk van ons? Welk een onbarmhartige keuze maken wij dan, dat wij onszelf geen halt toeroepen!
Samenvatting. Een wereld gedirigeerd door de economie, berust op de wetten van de wraak. Zij sluiten de menselijkheid uit, omdat wie niet participeert aan dit systeem, gekruisigd wordt aan zijn armoede.
Het eigenlijke van ons doen en laten kan door onszelf nooit gevat worden: de kern van de werkelijkheid blijft het karakter van een groot geheim behouden.
Wanneer wij over de wereld spreken, dan hebben wij het spontaan over politiek en economie, over het reilen en zeilen van mensen en dingen. Maar is het wel correct om de wereld tot deze eerder oppervlakkige lagen te beperken? Want ook de kunst maakt deel uit van de wereld, en de wetenschap, de godsdiensten, het hele leven van de geest.
Ons wereldbeeld is danig vertekend: het vertrek- en aanhechtingspunt van onze oriëntatie is verkeerd. Het is niet zo dat er een aantal continenten zijn, verdeeld in naties, waarbinnen economieën floreren en godsdiensten, en waar zich gebouwen bevinden waarin mensen aan wetenschap doen of kunst bewaren. Zon kijk op de wereld is simplistisch en hij verdraait en beperkt ons gezichtsveld; hij staat een goed begrip van de wereld in de weg. Naties worden weliswaar gesitueerd op continenten, maar een natie is iets anders dan een omgrensde oppervlakte: economieën situeren zich elders dan in de ruimte; wetenschapsbeoefening laat zich niet in gebouwen opsluiten en godsdiensten situeren zich niet in een bepaald territorium.
De aarde is weliswaar de plek waar de wereld zich situeert, maar de wereld is veel meer dan alleen maar een locatie, en zijn locatie is niet het meest fundamentele kenmerk van de wereld. Het leven speelt zich op aarde af, maar het leven is meer dan een gelocaliseerd-zijn. Wij denken vanuit de ruimte, en wanneer wij aan geschiedenis doen, denken wij ook vanuit de tijd, maar zijn ruimte en tijd de basiscategorieën van de fysische wereld, dan zijn de basiscategorieën van de wereld als zodanig anders en breder. De wereld is niet een kast met vele schuifjes waarin al zijn rijkdommen opgeborgen liggen: hij is daarentegen een benaming voor een groot gebeuren waarvan wij deel uitmaken, en waarover wij slechts weinig meer kunnen zeggen dan dat we er deel van uitmaken.
Het gebeuren gebeurt, het voltrekt zich, en wij zeggen ook dat het zich voltrekt, eigenlijk zonder dat we weten wat er zich aan het voltrekken is. Wij beschouwen dit gebeuren als een eenheid, getuige het feit dat wij dit met de naam wereld benoemen, maar wat wij ervan zien, zijn slechts fragmenten, die dan nog door onze eigen perspectieven beperkt worden. Soms ook zien wij verbanden, en kunnen wij de gissing maken dat alles uiteindelijk met alles samenhangt, maar de eigenlijke samenhang zelf blijft aan ons begrip onttrokken. Wij spreken over de wereld, maar wij kunnen niet expliciteren wat wij onder de wereld dan wel verstaan.
En het gaat er eender aan toe wanneer wij over een of ander gewoon ding spreken, zoals een steen, of over een mens, een luipaard, een gezichtsveld, een economie, een verlichting of een kunstenaar: wij geloven telkens dat wij weten waarover wij het hebben, maar indien men ons zou vragen wat wij eigenlijk bedoelen, dan zouden wij moeten vaststellen dat we niet in staat zijn om het te verwoorden. Onze definities zouden hiaten vertonen, paradoxen misschien, en fouten; onze omschrijvingen zouden nooit volkomen zijn; onze voorbeelden zouden slechts voorbeelden blijven, en de kern van de zaak, datgene wat wij bedoelen wanneer we het hebben over die dingen, zou eigenlijk verborgen blijven, dit wil zeggen: geheim blijven.
De dingen, en vandaar ook de hele wereld waarover wij kunnen spreken en waarin wij leven, is in werkelijkheid een groot geheim. Wij zijn niet bij machte om het geheim van de wereld te ontsluieren. Van de diepe wortels van de wereld weten wij niets, onze bewegingen spelen zich slechts aan de oppervlakte daarvan af. Wij weten net genoeg om een eigen richting te kunnen bepalen, net genoeg om te kunnen doen wat wij geloven dat moet gedaan worden, en wij nemen aan dat dit ook volstaat, net zoals het volstaat dat wij een boterham hebben wanneer wij honger hebben: wij hoeven niet te weten wat precies dat voedsel is, hoe het komt dat het ons voedt en in leven houdt, wat voor een microscopische en ingewikkelde chemische reacties er bij te pas komen. Wij leven zonder te begrijpen hoe het überhaupt mogelijk is dat wij leven, en zo ook bestaat de wereld zonder dat wij zijn diepste fundamenten ooit kunnen doorgronden. De wereld waarin wij onze wortels hebben, waarin wij ondergedompeld zitten, waarvan wij een product zijn terwijl hij op zijn beurt door ons voortgebracht wordt, blijft een geheim. Het enige wat wij met zekerheid kunnen zeggen is dat wij weten dat dit geheim bestaat, en wij halen onze zekerheid om dit te beweren uit de ervaring van ons leven zelf dat wij voor geen geld meer willen missen. Wij aanvaarden het geheim als zodanig omdat wij eraan vastzitten: het geheim aanvaardt zichzelf; het eerbiedigt zichzelf; het geeft zichzelf niet prijs; het leeft met zijn geheim-zijn. En alles wat zich in de wereld in alle openheid voltrekt, blijft tegelijk een deel zijn van iets dat nooit doorgrond kan worden. Daarom ook is het gebeuren van de wereld uiteindelijk aan ons onttrokken. Alles wat wij kunnen doen, is: leren te begrijpen wat het mysterie inhoudt waarin wij leven.
Samenvatting. Het wezen van de dingen kan door onze woorden niet en nooit gevat worden: altijd blijft er een groot geheim verscholen onder al ons doen en laten.
We vergelijken de liefde met de hebzucht en we ontdekken zo het cruciale vertrouwen. Het ontbreken daarvan leidt tot ongehoorde maar toch algemeen verspreide opvattingen en maatschappelijke wetten die fundamenteel kwaadaardig zijn.
In de liefdesband wordt onvoorwaardelijk gehandeld en gegeven: wat er van de liefde zoal vereist kan worden, blijft geheim. Kinderen kunnen hun ouders tot eer strekken, maar zij kunnen ook een bron van zorgen zijn: dat lot kan niemand op voorhand kennen, maar wat het ook inhoudt: de liefde accepteert het omdat zij onvoorwaardelijk is. Mensen die aan elkaar trouw zweren voor het leven, weten niet wat de liefde van hen zal eisen: zij kunnen pas trouw zweren als zij de onvoorwaardelijkheid van de liefde aanvaarden, als zij aanvaarden dat de liefde in de eerste plaats geven is. Van een liefde die veel eist, wordt gezegd dat zij op de proef gesteld wordt, dat zij gewogen wordt, dat zij op haar standvastigheid en echtheid onderzocht wordt.
Liefde die niet in staat is tot onvoorwaardelijk geven, is geen liefde: zij is hebzucht, en hebzucht is voorwaardelijkheid; hebzucht kent geen geheimen; hebzucht wil zekerheid, dit wil zeggen: zelfbescherming, afscherming, en het vermijden van het onvoorspelbare. De hebzucht kadert in het stramien van het afgewogene, het afgemetene, het geijkte, het getelde, het kwantitatieve: een oog voor een oog - het principe van de wraak en van de handel. De hebzucht kent geen geheimen en duldt ze ook niet: de hebzuchtige wil zich verzekeren - althans het bezit waarmee hij zich identificeert. De hebzuchtige objectiveert en taxeert; hij meet alle dingen af aan de aan het ruilmiddel toegekende waarde. Wat hij bezit, draagt daarom geen naam; het is anoniem zoals het geld dat het representeert, en daarom ook is het zonder ziel of zonder wezen. De hebzuchtige spant zich in om uiteindelijk het niets te hebben. Ook zijn eigen Zijn wordt aan het bezit van het niets verkocht. Wat hij zogezegd bezit is openbaar, en principieel door iedereen telbaar, maar een andere kwaliteit dan zn kwantiteit heeft het bezit niet: het wordt volledig gekend en doorgrond door de tel-act, en daarom ook heeft het geen geheim, geen wezen, geen ziel, en bestaat het niet, tenzij in de ziekelijke verbeelding van de wereld. De hebzuchtige verzamelt geen schatten in de hemel - wat hij bij elkaar schraapt, is minder nog dan wind.
Wat moeten wij denken van een moeder die haar kind laat aborteren omdat het bijvoorbeeld gehandicapt is, of onverhoopt verwekt werd? Deze wereld brengt geleerden voort die haar beslissing verdedigen met het argument dat een wereld zonder gehandicapte of ongewenste kinderen een betere wereld is: gezonde en gewenste kinderen zijn beter dan zieke en ongewenste, zeggen zij: dus abortus is in die gevallen de aangewezen remedie. Dat zowaar eerst een kind moet gedood worden om er eventueel een ander in de plaats te laten geboren worden, blijken zij niet te begrijpen. Sommige van die geleerden argumenteren zelfs dat een kind dat na de geboorte veel zal lijden omdat het bijvoorbeeld een aandoening heeft, maar beter gedood wordt. Zij geloven over het recht te beschikken om in naam van een ander die zich hiertegen niet eens verdedigen kan, te oordelen dat het leven niet waard is om geleefd te worden indien het niet een welbepaalde kwaliteit heeft, en die vereiste kwaliteit vullen zij dan willekeurig in. Kwaliteit, zeggen zij, maar vanzelfsprekend hebben zij hier het kwantitatieve op het oog: het telbare, het berekenbare - allerminst gaat het hen om de geheime kwaliteit van het leven zelf.
Op de inhoud van dit soort van geleerdheid komen we elders nog terug. Het kan hier volstaan om kennis te nemen van een nog primitief en onopgeklaard facet van de huidige wereld, meer bepaald zijn overmaat aan tolerantie welke uiteindelijk dezelfde ongewenste consequenties meebrengt als bijvoorbeeld een overmaat aan vrijheid of aan macht. Het resultaat van al deze houdingen geeft immers aanleiding tot tegendoelmatigheid en uiteindelijk ook zelfvernietiging.
Samenvatting. Liefde is onvoorwaardelijk, zoniet is zij hebzucht. Hebzucht wil zekerheid en zelfbescherming; liefde kent twijfel en moet vertrouwen kunnen geven. De hebzuchtige objectiveert en taxeert; hij houdt zich daardoor bezig met het zielsloze. In de abortuskwestie en in de euthanasiekwestie komt dit kwaad exponentieel aan het licht.
We onderzoeken waarom het menselijk lotgenootschap principieel het karakter van een samenzwering heeft, wat een samenzwering constitueert, en wat haar consequenties zijn. We zien een mogelijke, praktische oplossing in de bevordering van een concrete confrontatie van mensen met onrecht.
De zondeval heeft er voor gezorgd dat mensen zich als elkaars medeplichtigen - aan de ontrouw - verhouden. Een maatschappij en, in extenso, de hele wereld, heeft daarom het karakter van een samenzwering. Kenmerkend voor de samenzwering is, dat zij niet gebaseerd is op de samenwerking van de participanten maar wel op hun onderlinge tegenwerking. Omdat allen van elkaar weten dat zij vijandige bedoelingen hebben - namelijk tegenover diegene tegen wie de samenzwering is opgezet - vormen zij voor elkaar ook een voortdurende bedreiging, want zij kunnen elkaar verraden. Hun samenwerking heeft een absoluut voorwaardelijkheids-karakter, het hangt als het ware voortdurend aan een zijden draadje, en daarom ook is het een verkapte tegenwerking. Het samenzweringsverband treft men in een heel expliciete vorm aan in de politiek, waar zij, paradoxaal genoeg, de rivaliteiten enigszins tempert omdat de ene er moet zwijgen voor de andere; niet een gemeenschappelijk licht, maar een gemeenschappelijke duisternis houdt hen samen - tenminste, als men dit angstvallige samenkleven als een samenhang mag bestempelen: er is niet iets wat de samenzweerders samenhoudt, er is veeleer iets wat hen belemmert met elkaar te breken, zodat deze vorm van samen-zijn gerust mag beschouwd worden als een hel: het samenzijn in de hel is erg, maar buiten de hel zou het nog erger zijn, en daarom blijven alle duivels er in gevangen. Samenzweerders delen in dezelfde schuld en zij laten elkaar niet los, teneinde niet te moeten boeten voor die schuld. Maar de rechtvaardigheid zorgt er voor dat precies in dit schuldige samen-zijn reeds de ergste kwelling of boete ligt, en dat lijken de samenzweerders zelf niet te willen begrijpen: hun onbegrip terzake is geveinsd, maar van deze veinzerij, van dit bedrog, zijn zij zelf en niemand anders het grote slachtoffer. Aan de waarheid valt niet te ontkomen.
Samenzwering kan niets anders dan verkapte onderlinge tegenwerking zijn, en die tegenwerking wordt getemperd door de angst voor het licht, zodat zij nooit kan openbarsten in een openlijk conflict dat komaf maakt met die malaise. Daarom ook blijft in de wereld de haat smeulen en komt er aan het lijden nooit een einde. In de wereld vertoeft men om zeggens in de helle zelf.
De voortdurende angst die de samenzweerders samenhoudt, en die de angst is voor het verraad, betreft nu, meer specifiek, de angst voor het verraad dat men een verrader is. Want de samenzweerders verraden a priori diegene tegen wie zij samenzweren, zodat het verraad van hun kompanen enkel kan bestaan in het verraden worden van het verraad dat hen aan elkander ketent. Zolang de samenzwering blijft bestaan, wordt het oorspronkelijke verraad - het verraad jegens diegene tegen wie men samenzweert, en dat we het eerste verraad noemen - niet bestraft maar, in tegendeel, door de wereld beloond. Op het tweede verraad - waarbij het verraad zelf aan het licht gebracht wordt - staan daarentegen de strengste straffen: wie de samenzwering aan het licht poogt te brengen, wordt meedogenloos afgemaakt voor de ogen van de wereld.
De kern van deze hele zaak ligt nu in het feit dat geen mens persoonlijk gekozen heeft voor zijn participatie aan de samenzwering, want elkeen wordt geboren en groeit op in een maatschappij en in een wereld die hij niet eigenhandig heeft gemaakt: dat hij er deel van uitmaakt, gebeurt gewoon, net zoals een kind deel uitmaakt van een roversbende wanneer het geboren werd in een rovershol. Precies dit bizarre feit geeft aan elke persoon het recht om tegen de aan hem opgedrongen rol in de wereld in opstand te komen: de opstandeling kan in dat geval nooit terecht in zijn persoon als een verrader bestempeld worden, aangezien hij geen persoonlijk deel heeft aan de samenzwering. In zijn rol en in zijn maatschappelijke positie is hij weliswaar schuldig aan de samenzwering, en naarmate hij deze door persoonlijke - en dus: bewuste en vrije - inspanningen verder uitbuit, belaadt hij zich ook met schuld. Maar principieel is zijn persoon onbesmet en schuldeloos. Omdat elke mens nu tot vrijheid en bewustzijn uitgroeit, is elkeen het ook aan zijn eigen persoon verplicht om zijn banden met het kwaad te verbreken van zodra het besef van het samenzweringskarakter van de wereld ontluikt. Doet hij dat niet, dan zal hij, krachtens zijn vrijheid en krachtens zijn bewustzijn, effectief schuld en verantwoordelijkheid dragen voor het kwaad van de wereld.
Algemeen beschouwd, ziet men dat mensen bij het ontluiken van hun vrij bewustzijn - en dat gebeurt meestal in de puberteitsjaren - tegelijk tot het inzicht komen dat zij deel uitmaken van een samenzwering welke zij niet persoonlijk kunnen goedkeuren. Hun persoonlijkheid bevindt zich nog in een toestand van volkomen onschuld, en zij willen deze onschuld bewaren, en zich afzetten tegen de schuldenlast die willens nillens op hun schouders zal drukken indien zij zich akkoord verklaren met hun positie in de wereld.
We hebben het hier weliswaar enkel over de pubers die opgroeien in het rijke Westen; ontegensprekelijk zal de puberteit er in de derde wereld heel anders uitzien: het besef dat men door anderen tekort gedaan wordt, houdt daar namelijk geen enkele dreiging in voor de toestand van persoonlijke onschuld - dit besef versterkt daarentegen het gevoel van eigenwaarde, het loutert en verlicht, en slaat de mens tot ridder.
In deze vaststellingen nu, liggen de kiemen voor een mogelijke strategie die het onrecht in de wereld op een efficiënte manier kan bestrijden: breng de rijke en de arme jeugd feitelijk samen, en bekrachtig en fixeer op die manier de gegrondheid van het algeheel gevoel van malaise dat wij in het Westen ooit allen kennen, en dat, jammer genoeg, vaak veel te vlug verpletterd wordt door de overheersende, sussende en verdovende werkingen van die machtige, bedrieglijke en arrogante machinerie van de wraak, met haar zozeer bedrieglijk voorkomen dat ons opzadelt met vermeende plichten, zoals ooit het vaderland - en wee het misbruik van de naam van de vader in dat woord - dat tegenover zijn jeugd vermocht, die het meedogenloos naar de slagvelden stuurde. Indien de Westerse jeugd het als een zaak van eer beschouwt om het onrecht van de samenzwering die zich gemeenschap noemt te gaan verdedigen, dan hervalt zij in precies dezelfde fout als de vele generaties jongeren die, trots marcherend onder een vlag, ten strijde trokken, niet beseffend dat zij door wrede machtswellustelingen die zich hun leiders noemden, geofferd werden aan hun dikke pensen en aan hun liederlijk, waanzinnig en enkel door laf genot bepaald bestaan.
Het samenbrengen van bevoorrechte en ontgriefde mensen, precies in die levensfase waar de bevoorrechten zich van hun vrijheid bewust worden en van het feit dat zij moeten kiezen tussen het behoud van persoonlijke onschuld of het behoud van voorrechten - alleen deze confrontatie kan resultaten geven met betrekking tot de gewenste heroriëntering van de mensheid die heden verdwaald is op een spoor van samenzwering en van wraak - en die daar bovendien in volhardt alsof alle heil afhing van het voortbestaan van deze hel!
Samenvatting. Het menselijk lotgenootschap berust op een gedeelde schuld tegenover God, en heeft daarom principieel het karakter van een samenzwering. Kenmerkend daarvoor is een onderlinge tegenwerking die aan elke samenwerking een voorwaardelijkheids-karakter geeft. Niet een licht, maar een duisternis constitueert de band tussen samenzweerders. Daarom blijft in de wereld de haat smeulen en duurt het lijden voort. Elke mens heeft het recht om zich hiertegen te verzetten, maar een kentering kan pas komen waar mensen feitelijk met onrecht geconfronteerd worden. Daarom kan alleen het bevorderen van ontmoetingen tussen bevoorrechten en achtergestelden tot wezenlijke veranderingen aanleiding geven.
Maar welke regeringsleider van het rijke Westen zal dat doen? Welke keizer van het geld zal ooit zijn populariteit riskeren door het te grabbel gooien van de doorheen vele eeuwen moeizaam verworven privileges? Welke man die bij de gratie van zijn populariteit verkozen werd - tussen haakjes: om deze voorrechten te verzekeren en te bewaren - zal ooit die draai van honderdtachtig graden maken om zijn publiek precies datgene aan te bieden wat het altijd heeft willen verzwijgen en verloochenen? Wie is zo gek?
Indien zon man bestond, men zou hem voor de rechter dagen, en men zou hem de vraag stellen in wiens naam hij nu eigenlijk optrad! En wat zou zon man dan anders kunnen antwoorden dan dat hij optrad voor het heil van de mensheid zelf, en dat hij sprak in de naam van God die alle mensen in zijn hart draagt? Hij zou wel volgelingen maken, dat staat vast: de verdrukten, de lijdenden, de troostelozen, de slaven - dat publiek zou zeker aan zijn zijde staan, en zij zouden hem op de handen dragen en verafgoden. Maar de gevestigde macht? Zij zou voor een serieus probleem komen te staan, zoveel is zeker. En zij zou alras een strategie bedenken om deze enkeling onschadelijk te maken, zich beroepend op het ons welbekende oorlogs-argument dat het soms noodzakelijk is om één of weinigen op te offeren voor het heil van velen. Niet lang zou het duren vooraleer de gek in kwestie opgesloten werd, veroordeeld, bespot en gekruisigd.
De heilige Augustinus zegt dat de rechtvaardigheid zich niet en nooit in deze wereld kan manifesteren. Het rijk van God is immers niet van deze wereld; het bestaat aan de andere zijde, en hier, in deze wereld, wordt het vertegenwoordigd door een kerk, dit wil zeggen: een gemeenschap die zich manifesteert los van en transcendent aan elke politieke maatschappij. Zij manifesteert zich, meer bepaald, door te handelen alsof reeds alle mensen broeders waren, zichzelf aldus onvermijdelijk slachtofferend in de handen van hen die de nagestreefde broederschap verwerpen en die volharden in het kwaad. Maar een andere weg is er niet; de zin van het lijden ligt in zijn onoverkomelijkheid: het leed maakt het onmogelijke mogelijk; het is de prijs die dient betaald te worden voor de realisatie van het paradijs op aarde. Diegenen die streven naar gerechtigheid, zijn als lammeren tussen de wolven, en het mag hier duidelijk zijn dat zij onmogelijk een andere weg dan die van het lijden kunnen bewandelen, willen zij hun hoogste doel ook echt realiseren.
Voegen we hier nog aan toe, dat wat mensen niet vermogen te doen, soms door de verborgen gang van de geschiedenis zelf bewerkt wordt: het huidige vluchtelingenprobleem stelt ons namelijk letterlijk oog in oog met het onrecht.
Samenvatting. Wie ons voorstel (de confrontatie van de armen met de rijken) in de praktijk zou brengen, zou alras het lot van Christus zelf delen: men zou hem aan het kruis nagelen. Maar de wegen Gods zijn ondoorgrondelijk: de geschiedenis zelf brengt rijk en arm samen.
Zo'n dertig jaar geleden groeiden jongeren hier ten lande op met de overtuiging dat homosexuele mensen 'handlangers van de duivel' zijn. Deze overtuiging werd hen bijgebracht door de Kerk, bij monde van priester-leraars en retraite-predikanten. De wantoestanden die hieruit voortvloeiden zijn onbeschrijflijk. Niet de integratie van homosexuele mensen, maar wel hun onverbiddelijke verbanning uit het maatschappelijke leven was het gevolg. Hitler's uitroeiingskampen voor homo's werden door de Kerk voortgezet: voortaan 'onzichtbaar', werden ze ook onbestrijdbaar, want deze hel is slechts het deel van inzittenden en hun naaste geliefden. De echte christenen onder hen zullen hebben gebeden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen".
De ethische vraag die homosexuele mensen zich stelden, was de volgende: zal ik dit leed alleen dragen, of zal ik het op de schouders van anderen leggen? Naar gelang het antwoord, onderdrukte de persoon in kwestie al zijn gevoelens, ofwel maakte hij zijn geliefden ten schande. In het eerste geval redde hij of zij de eer door bijvoorbeeld in te treden in een klooster. Vaak ook mondde het dilemma uit in het 'tussenantwoord' van de onbeslistheid, het 'dubbelleven', zoals ons welbekend uit de literatuur van bijvoorbeeld Oscar Wilde. De resolute weigeraars van de zelfopoffering zagen zich gedoemd tot een sociaal ongecontroleerde 'subcultuur' ten prooi aan ongeremde uitbuitingen.
Dat ook een ongelovige een goed mens kan zijn, zoals Gerard Walschap verhoopte, mag duidelijk blijken uit het feit dat niet de Kerk, maar wel het Humanistisch Verbond, de nek en de hand uitstak om homosexuele mensen uit de hel te halen. De humanisten gingen effectief bemiddelen in homorelatievorming en zij lieten geen inspanning ongedaan om aan de verworpenen een beetje menselijke waardigheid terug te geven. Eer wie ere toekomt. Dat dit bij ons geleid heeft tot het 'homohuwelijk' blijkt, wellicht ongewild maar ons inziens niet geheel onverdiend, een blaam voor de Kerk. Dat katholieke woordvoerders, zoals P. Vande Vijvere, hiertegen reageren, uitgerekend onder het motief: "wantoestanden voorkomen en de maatschappelijke integratie van homosexuele mensen bevorderen",[1] komt, zacht uitgedrukt, over als ongeloofwaardig.
Afgezien daarvan wankelt het genoemde katholieke betoog dat de meerwaarde van het heterohuwelijk wil verdedigen met het argument dat dit, naast "de persoonlijke liefdesrelatie en de individuele ontplooiing van de partners", die zijns inziens wel in de homorelatie bestaat, ook nog "gericht is op de voortzetting van het leven en op de vernieuwing van het sociale weefsel door nieuwe familiebetrekkingen tot stand te brengen". Gesteld dat het hier inderdaad gaat om een meerwaarde van het heterohuwelijk, dan geldt dezelfde opmerking met betrekking tot bijvoorbeeld het statuut van de contemplatieven, die toch ook genoeg hebben aan de liefde alleen ( zie ook de kritiek hierop van Emmanuel Levinas). Anderzijds kan worden aangevoerd dat bij uitstek het christendom de menselijke verbondenheid op grond van de naastenliefde verheven heeft boven de familiale verwantschapsbanden. Zie daarvoor de citaten uit het evangelie welke roepingen verantwoorden. Weliswaar zijn naastenliefde en drift geheel andere zaken, maar wie durft te oordelen dat het bij heterokoppels om naastenliefde gaat en bij homokoppels om drift? Want dat is wat Vande Vijvere insinueert waar hij de homosexualiteit vastkoppelt aan een bonte opsomming van allerlei driftvarianten. Uiteindelijk ontsnapt men niet aan de les van de geschiedenis zelf: de miskenning van de medemens wordt bestraft met de eigen ontmenselijking.
In juni 2003 publiceerde de kerk een document over homorelaties.[2] Dit document, dat geen nieuwe stellingen beweert aan te brengen, worden politici opgeroepen op de wettelijke erkenning van homoseksuele relatievormen te bestrijden, onder meer omdat deze het huwelijk zouden uithollen en omdat zij schade zouden aanrichten aan de gemeenschap, en in het bijzonder aan opvoedelingen. Zonder het document grondig te willen analyseren, enkele vraagtekens daarbij, in het bijzonder met betrekking tot de redelijkheid waarop het document zich beroept.
1. De Vaticaanse stellingname beweert de waardigheid van het huwelijk, de familie en de stabiliteit van de staat te beogen. Hoe kan zulks gebeuren op grond van feitelijke excommunicatie? Want totale onverschilligheid vanwege de gemeenschap ten aanzien van homoseksuele banden is wat in §9 verdedigd wordt, en wel met het argument dat zij het gemeenschappelijk goed op generlei wijze dienen.
2. Wat deze laatste bewering betreft, moet opgemerkt worden dat homohuwelijken de gemeenschap wel van dienst kunnen zijn, bijvoorbeeld daar waar zij zouden toegelaten worden tot de adoptie van kinderen. De betekenisloosheid van homohuwelijken wordt pas feitelijk waar het Vaticaanse adoptieverbod van kracht is. Op die manier maakt het Vaticaan haar eigen waarheden.[3]
3. Het Vaticaanse antwoord luidt dat kinderen recht hebben op een vader en een moeder: waar geduld wordt dat zij twee ouders van hetzelfde geslacht hebben, wordt hen kwaad aangedaan. Edoch, wie zou voor elk kind niet de perfectie wensen? Dat is niet de zaak. Moeten de katholieke weeshuizen dan veroordeeld worden omdat zij ouderloze kinderen toeverlaten aan de zorg van nonnen? Nonnen zijn beter dan helemaal geen ouders. Hetzelfde geldt voor homogezinnen. Het kwaad is dat niet de nonnen of de homoparen maar wel de wezen met de vinger gewezen kunnen worden, en voor dat kwaad is het hier besproken Vaticaans document medeverantwoordelijk.
4. Een enorme logische contradictie zit ingebakken in de fundamentele opvattingen van het katholicisme over het huwelijk. De kerk gelooft namelijk dat het huwelijk uitsluitend toegankelijk is voor een man en een vrouw, omdat zij geacht worden de intentie te koesteren om kinderen voort te brengen. Dat een man en een vrouw die wensen toe te treden tot het huwelijk, zich om welke reden dan ook in het volstrekte onvermogen zouden bevinden om zich voort te planten, doet volgens de kerk niet terzake, omdat het hun intentie geacht wordt zich voort te planten. De katholieke leer staat dus toe dat mensen intenties koesteren welke volkomen in strijd zijn met de voor de hand liggende consequenties van hun gezond verstand. Zo mag een vrouw van zestig, van wie de eierstokken zijn weggenomen, huwen met een eveneens onvruchtbare man: beiden weten dat zij geen kinderen kunnen krijgen: voor de kerk volstaat het dat ze een kroost intenderen. Het ultieme argument van de kerk is dat mirakels nooit onmogelijk zijn. Maar het ligt voor de hand dat dan ook een homopaar de kinderenwens mag koesteren. Ons inziens, daarentegen, zijn wij als christenen verplicht om alle voorzienbare consequenties van ons handelen binnen onze intentionele handelingen in te calculeren, precies omdat wij er verantwoordelijk voor zijn.
5. Wetenschappelijke argumenten ontbreken in het document. Hier en daar staat er: "zoals uit de ondervinding blijkt", en daar blijft het bij. Beweringen die nergens op steunen. De ondervinding heeft mij alvast geleerd dat voor menig adolescent de veroordeling van zijn of haar homoseksualiteit vanwege de kerk, die zichzelf 'de enige ware' noemt, een zo zware slag betekent dat deze in vele gevallen tot zelfmoord leidt. En dit is, afgezien van de bij het document geplaatste vraagtekens, een argument van het geweten.
Lusten en lasten: het is een klassieker die in de meest uiteenlopende vormen het politieke debat beheerst. De holebi-discussie is er één van. Daarbij is de toon opmerkelijk negativistisch: men staart zich blind op de kwestie van het al dan niet verdrukken van de (holebi-)seksualiteit. Het is nochtans perfect mogelijk om de aandacht positief te kanaliseren. In dat geval dient men niets anders te doen dan het accent te verleggen van 'verdrukking' naar 'beheersing'. De laatstgenoemde benadering laat ons inziens een veel constructiever debat toe omdat ze humaner is.
Hannah Arendt, die vanuit haar ervaringen met de concentratiekampen van het nazi-Duitsland het fenomeen van het kwaad grondig bestudeerd heeft, stelde vast dat er onmiskenbaar een omgekeerd verband bestaat tussen mishandeling en intelligentie. Anders uitgedrukt: begrip en geweld gaan niet samen. Verdrukking is daarom een bijzonder kenmerk van verstandelijk tekort.
Maar vandaag monopoliseert een bijzonder onverstandige en ook gevaarlijke interpretatie van Arendt's bevinding het discours, namelijk de 'conclusie' dat intelligentie gekenmerkt zou zijn door tolerantie.
Aan de grondslag van dit misverstand ligt de foutieve vooropstelling dat verdrukking en tolerantie elkaars tegendelen zouden zijn. Maar precies die oppositie is manifest ondoordacht: het opponeren van verdrukking aan tolerantie resulteert op zijn beurt uit de foutieve vooropstelling dat wij ons tegenover het probleem in kwestie verhouden als volstrekte buitenstanders, met andere woorden: dat wij het probleem sowieso ondergaan en dat wij er geen vat kunnen op krijgen, dat onze verantwoordelijkheid hier buiten schot staat.
Het moet vooreerst gezegd worden dat vanuit een mens- en wereldbeeld dat de humaniteit en de menselijke verantwoordelijkheid ernstig neemt, de vertaling van Arendt's vaststelling tot een heel andere gevolgtrekking leidt, namelijk de stelling dat intelligentie hand in hand gaat met beheersing. Niet tolerantie maar wel beheersing is het tegendeel van verdrukking.
Samenvattend: onze humaniteit verplicht ons om de vermeende tegenstelling 'verdrukking-tolerantie' te vervangen door de tegenstelling 'verdrukking-beheersing'. Want wie een probleem tolereert (van het Latijnse werkwoord 'tollere', dat betekent: 'dulden', 'lijden'), capituleert ervoor: hij wordt er door verdrukt en gaat, volgens de zondebokmechanisme-theorie, op zijn beurt zichzelf en anderen verdrukken; wie daarentegen het probleem wil beheersen, moet het vooreerst erkennen, vervolgens onderzoeken, en tenslotte naar zijn hand zetten teneinde te kunnen zeggen dat hij het beheerst, en dat hij het overwonnen heeft.
Men overwint een ziekte niet door ze te tolereren; zij moet worden beheerst. Maar de (holebi-)seksualiteit is geen ziekte: het is een natuurkracht. In zijn ontwikkeling van vele duizenden jaren heeft de mens geweigerd om de gevreesde bliksem, de wind, het wild, het vuur en alle andere natuurkrachten te tolereren: hij heeft ze daarentegen leren beheersen. Doch het moeilijkste te beheersen is de grootste vijand van de mens, namelijk: zichzelf. De kunst van de zelfbeheersing beheersen wij nog lang niet. Het tekort aan zelfbeheersing is veruit de eerste doodsoorzaak en de belangrijkste oorzaak van ons ongeluk. In zeer veel gevallen beroven onze ondeugden ons van het leven lang voordat een natuurlijke dood daar de kans toe krijgt.
De enkeling is zich altijd bewust geweest van zijn grootste vijand en van de grote uitdaging van de zelfbeheersing. Daarom ook heeft de mens voor deze 'strijd met zichzelf' altijd de hulp van anderen gezocht: mensen hebben een sociaal weefsel ontworpen dat weerwerk biedt aan de dreiging van het ongebreidelde 'ik'. Zo werd de zelfzuchtige, aanvankelijk gericht op zijn zelfversterking, veroordeeld als zijnde laf, eerloos, en dus zwak. Zoals wetenschappelijk-technische instellingen de gevaren van een vijandige natuur ten goede keerden, zo ook kanaliseerden sociale instellingen de gevaren van 's mensen grootste vijand zijn onverzadigbare 'ik'. Want als natuurkracht is het ongebreidelde 'ik' even onverzadigbaar als het ongetemde vuur. Waar het ego de vrije loop krijgt, gaat het zelfs met de levenswil aan de haal, net zoals een brand zichzelf uitdooft wanneer hij al het brandbare heeft verteerd. In dat licht verwondert het ons niet dat precies de meest vrijgevochten ego's uiteindelijk zichzelf vernietigen, terwijl de 'miserabelen' voor hun leven vechten tot het bittere einde.
De seksualiteit is een van de sterkste natuurkrachten in onszelf. Indien zij niet door sociale regels aan banden werd gelegd, dan zou zij het leven zelf ten gronde richten in haar blinde drift. En men hoeft geen mens te zijn om dat te ondervinden: ook in de dierenwereld leggen sociale regels deze oerkrachten aan strikte banden. De natuur duldt geen tegendoelmatigheid en reguleert zichzelf noodzakelijkerwijze met dwang. Spinoza indachtig, moet hieraan toegevoegd worden dat mensen vrij zijn wanneer en omdat zij de noodzaak van bepaalde (zelf)beperkingen begrijpen. En hier belanden we weer bij Hannah Arendt: inzicht beperkt en bevrijdt tegelijk.
Het burgerlijk huwelijk beperkt ons natuurlijk driftleven, maar tegelijk bevrijdt het ons ook van de gevaarlijke chaos die kenmerkend is voor het onverzadigbaar karakter van natuurlijke neigingen.
Het chaotische treedt meer bepaald op ingevolge de onverenigbaarheid van het natuurlijke met het trans-natuurlijke of het menselijke, die elk van een andere orde blijken te zijn. Een belangrijke constituerende factor van deze chaos inzake seksualiteit is dan ook de kwestie van het natuurlijke nakomelingschap waarvan ons mens-zijn mede afhankelijk is. In de jongste decennia werd dit een zeer kritische factor ingevolge de relatieve beheersing van de procreatie. Met andere woorden: driften-bestraffende sociale regels worden voor velen onvanzelfsprekend omdat zij (althans een deel van) hun functionaliteit verloren; velen geloven dat de functie van specifieke sociale regelgeving inzake seksualiteit overbodig werd door de mogelijkheid van voorbehoedsmiddelen en abortus. Nog afgezien van de ethische discussie terzake, blijft echter de vraag of de beheersing van de voortplanting de enige bepalende factor is welke verantwoordelijk is voor de (gevaarlijke) chaos die het driftleven kenmerkt.
Stel dat met de beheersing van zijn voortplanting de mens zich volkomen bevrijd zou hebben van zijn seksualiteit als gevaar en als probleem, dan is het duidelijk dat zodoende zowel de heteroseksualiteit als de holebi-seksualiteit zich zouden geconfronteerd weten met de noodzaak om de sociale regelgeving terzake grondig te herzien. Dat is ook de reden waarom men algemeen geen wezenlijk verschil erkent tussen het probleem van de heteroseksuele promiscuïteit en dat van de holebi-seksualiteit. Maar dat is een grove simplificatie. Immers, het feit dat precies op dit cruciale punt de homoseksuelen het recht gaan opeisen om te huwen, toont ons inziens duidelijk aan dat een 'bevrijding' of een 'tolereren' van het driftleven voor velen een kwalitatief minder hoogstaand goed is dan een 'beheersing' ervan, of dus een aanwending ervan in functie van meer humaniteit. Want ontegenzeggelijk zijn het precies diegenen voor wie de promiscuïteit sinds oudsher omzeggens een verworvenheid was ( namelijk: de holebi's), die de institutie van het huwelijk, of dus een sociale regelgeving voor hun driftleven, ambiëren. Dit in fel contrast met een groot deel van de heteroseksuele gehuwden, die het sociaal instituut van het huwelijk willen ruilen voor de promiscuïteit. Kortom: wat een flink deel van de heterokoppels bleken te ervaren als verdrukking, wordt door een flink deel van de holebi's beschouwd als beheersing of bevrijding.
Duidelijk wordt nu wel dat, ongeacht de sexuele geaardheid, die geen keuze is, wij op een veel fundamenteler niveau niettemin voor een keuze worden geplaatst, die noodzakelijkerwijze gemaakt wordt op grond van een fundamenteel mens- en wereldbeeld: het gaat hier namelijk om die ene vraag, of wij al dan niet bereid zijn om verantwoordelijkheid op te nemen voor ons bestaan.
J.B.
[1] Peter Vande Vijvere, Homohuwelijk contraproductief, Tertio nr. 142.
[2]Considerations regarding proposals to give legal recognition to unions between homosexual persons, Rome, The Congregation for the Doctrine of the Faith, ondertekend door J. Kard. Ratzinger, Prefect, en Angelo Amato, S.D.B., Aartsbisschop van Silla, 3 juni 2003.
[3] Voegen we hier nog aan toe dat heterosexuele koppels met kritiek op adoptie door homokoppels pas spreekrecht hebben indien zij bereid zijn om alle wezen te adopteren. Alleen al de feitelijke overschot aan wezen die geen thuis vinden, herleidt hun kritiek tot een toneel van hypocrisie.
26-06-2006
De macht van het beeld
Het beeldbezit de machtons van de werkelijkheidte vervreemden.[1]
Wanneer iemand de opdracht zou krijgen om afbeeldingen te maken van de wereld, dan zou hij wellicht spontaan een camera onder de arm nemen en fotograferen, hij zou schetsen maken, wereldkaarten aanleggen en, in het beste geval zou hij ook interviews afnemen. Het is, met andere woorden, waarschijnlijk dat onze wereldafbeelder zich zou beperken tot de buitenwereld, tot het zichtbare, en hooguit zou hij ook de namen die mensen aan zichtbare dingen gegeven hebben, in zijn werk een plaats geven.
Wanneer men vervolgens het werk van onze wereldafbeelder in een museum voor het publiek tentoon zou stellen, dan is het waarschijnlijk dat heel wat bezoekers de expositie zouden fotograferen teneinde deze aldus te kunnen opslaan in persoonlijke albums. Albums, ten behoeve van gasten, die op deze wijze ingelicht worden dat hun gastheren aanwezig waren op de tentoonstelling van de wereldafbeelder.
Het is nu ook mogelijk dat de gasten aan hun gastheer vragen wat hij van die tentoonstelling vond, en waarschijnlijk zal de gastheer dan iets zeggen over het aantal bezoekers, over de faam van de kunstenaar, over de sfeer op de receptie, en eventueel zal hij deze tentoonstelling vergelijken met andere exposities die hij ooit bijwoonde, en waarvan hij, nu het album toch op tafel ligt, misschien ook enkele afbeeldingenzal tonen.
De gast heeft zijn bezoeker afbeeldingen van afbeeldingen getoond; de museumbezoeker heeft afbeeldingen gezien, en de wereldafbeelder heeft afbeeldingen gemaakt. Was dit de bedoeling van de opdrachtgever?
De opdracht hield onmiskenbaar in, afbeeldingen van de wereldte maken, maar even onmiskenbaar had de opdrachtgever niet de afbeeldingen maar de wereld zelf op het oog. Het ongeluk wil, dat afbeeldingen van de wereld in de eerste plaats afbeeldingen zijn: dingen die, in tegenstelling tot de wereldzelf, aan muren opgehangen kunnen worden, geveild kunnen worden, in bezitgenomen kunnen worden. In deze en nog talloze andere attributen, zit voortaan het afgebeelde zelf opgesloten, en bij elke nieuwe afbeelding wordt het ontoegankelijker en geraakt het verder van zichzelf vervreemd. Dit in tegenstelling tot de aanvankelijke bedoeling, want de opdrachtgever had met de afbeeldingen niets anders op het oog dan de wereld toegankelijkerte maken. Of was dat misschien het verste van zijn bedoelingen?
Wie de wereldwil zien, moet naar de afbeeldingenkomen kijken, en wie naar de afbeeldingen komt kijken, ziet niet de wereld maar de afbeeldingen. Daarbij verkeert de toeschouwerin de waandat hij door de afbeeldingen, en alleen door de afbeeldingen, de wereld ziet, en stilaan vestigt zich in hem de overtuiging dat de wereld op zichzelf onzichtbaaris. De kijker heeft zijn eigen ogen onbekwaam verklaard tot zien, en hij heeft ze geruild voor de ogen van de wereldafbeelder, die voortaan, en tegen betaling, in zijn plaats kijkt: de wereldafbeelder heeft het monopolieover het zienverworven.
Het natuurlijke oog heeft nu zijn waardeverloren: het heeft zichzelf verloochend ten gunste van de vakman. Voortaan verloopt de (natuurlijke) zintuiglijke waarneming via de (dure) lens van de vakman, en zo heeft het oog zijn eigen zintuiglijk oordeelsvermogen onbekwaam verklaard: het sluit zich en het vraagt, op de koop toe bereid om daarvoor te betalen, aan de lens van de vakman wat er wel en niet gezien wordt.
Waarom ruilt een mens zijn eigen eerlijk oog voor de lens van een ander als hij daarvoor bovendien nog moet betalen? Omdat hij overtuigd werd van zijn eigen blindheiden van de alziendheid van de artiest. En met welke argumenten heeft men hem daarvan overtuigd? Overtuigendoet men niet met argumenten, zo leert ons de wereld van de reklame en van de politiek: overtuigen gebeurt middels verleiding, beter gezegd: misleiding.
Vatbaar voor misleiding zijn diegenen aan wie het aan zelfvertrouwenontbreekt: als men zichzelf niet kan vertrouwen, moét men wel een ander vertrouwen, want in een algeheel wantrouwenkan een mens niet bestaan. En zo vormen zich clusters van macht: mensen worden afhankelijkin wat ze zien, horen, voelen, smaken - kortom: inzake alles wat ze waarnemen. De wereld komt tot hen via vreemden, en ze krijgen alleen dat beeld van de wereld te zien, dat deze vreemden hen willen laten zien.
Machtswellustelingen maken anderen van zich afhankelijk. Het begint met de manipulatievan de puur zintuiglijke waarnemingenen oordelen. De afhankelijken worden blind, gevoelloos en doof: zij zien, horen en voelen alleen nog datgene wat de machthebberwil dat ze zien, horen en voelen. Het ligt voor de hand dat zij tot nadenken allang niet meer in staat zijn: als gedachten waarnemingenvan waarnemingen zijn, dan werd door anderen in hun plaats allang bepaald wat deze mensen zullen denken - tenminste als men het napraten dat ze produceren nog als denkenkan bestempelen.
De waarnemerneemt niet langer waar: zijn band met de werkelijkheidis doorgesneden. Waar hij gelooft werkelijkheid te zien, droomt hij nog slechts een droom- meer bepaald: de droom van een ander. Zijn droomarbeidstaat in functie van de machtvan een vreemde, wiens instrumenthij geworden is, omdat zijn gedachten, door de wil van die vreemde, in de kiem gesmoord zijn. De wil van de vreemde heeft zijn gedachten weggeveegd en de vreemde heeft in zijn hoofd plaats genomen. Komt u binnen en maak het u gemakkelijk, zo zegt het slachtoffertot zijn beul. De beul neemt plaats en vraagt: Welke droom droomt u het liefst? Ik heb er hier een hele fraaie, en zeker niet duur. En die vervelende gedachten kunt u nu wel missen als de pest, nietwaar mijn vriend?. En het slachtoffer geeft zijn band met de werkelijkheid prijs. Het is nu eenmaal zoveel makkelijker om in een droomte leven. Beseft het slachtoffer dat hij zichzelf verkoopt? Dat hij voortaan niets meer zal zijn dan nog een tentakel aan het monsterlijke lijf van de machtswellusteling? Een klant van een dealer in dromen? En de klant betaalt dubbel: een keer voor de afbeelding en een keer met het verlies van de werkelijkheid. De kostprijs van de afbeelding overtuigt hem ervan dat zijn ruil de moeite loont en zo maskeert zij het feitelijk verlies van de werkelijkheid, waarmee het slachtoffer een tweede keer betaalt. Die dubbele prijs wordt tenslotte aan elke verslaafdeaangerekend.
De machtvan de afbeeldingenmag niet worden onderschat: in de afbeelding eigent de afbeelder zich het afgebeelde toe, en door zijn afbeelding een plaats te geven in de werkelijkheid, tracht hij macht over het afgebeelde, en daardoor ook macht over de toeschouwer, te verwerven. De afbeelding hypnotiseert de toeschouwer: zij verleidt hem ertoe zijn eigen zintuiglijk vermogen en aldus ook zijn band met de realiteit op te geven, en in de plaats een droomte aanvaarden. Op die manier wordt de toeschouwer niet alleen van de realiteit beroofd maar ook van zichzelf: hij verwordt tot een instrumentvan de macht van de afbeelder.
De afbeelder beeldt de buitenwereldaf, en bezweert hem daardoor. In het kijken naar de afbeeldingvan de buitenwereld, wordt de toeschouwer ertoe verleid om dit beeldmet de werkelijkheid te verwisselen. Voltrekt zich deze ruil, dan heeft de toeschouwer in dezelfde beweging zijn oog voor het oog van de afbeelder geruild. Door de afbeelding heeft de afbeelder de toeschouwer in zijn machtgekregen: deze zal voortaan slechts zien wat de afbeelder wil dat hij ziet; zijn gedachten zullen die van de afbeelder zijn. De afbeelding, die aanvankelijk een bezwering van de buitenwereld leek, blijkt nu ook de binnenwereld van anderen te bezweren. Met zijn afbeelding bezit de afbeelder de macht om zich de binnenwereldvan de toeschouwer toe te eigenen. Maar eenmaal dat gebeurd is, is ook de toeschouwer zelf, met zijn hele persoon, een instrument in handen van de afbeelder geworden.
Er is geen principieel verschil tussen, enerzijds, een amoebe die een prooiinkapselt en verteert en, anderzijds, een afbeelder die zijn publiek in de doeken doet. Het maken van afbeeldingen is een verfijnde vorm van de kunstvan de jacht. De prooi wordt in een hoek gedreven, gehypnotiseerd, verlamd en verslonden. De machtvan het beeld, zoals bij uitstek blijkt inzake de media, behoort wellicht tot de meest onderschatte krachten in de wereld.
[1] Dag Hammarskjöldverwoordt het als volgt: "Plotseling: het paradijs, waar we door onze kennisbuitengesloten zijn", en Frans Maescommentarieert: "De kennis die ons buitensloot uit het paradijs is het rationeleweten ( )" (F. Maes 1999: 83).
De godsdienst dient aan het volk te worden teruggegeven. Trouwens net zoals de wetenschappen. Elitarisme en corruptie gaan immers hand in hand. Lees verder: klik: http://www.bloggen.be/mithrasgijzeling/
25-06-2006
De 'Untermensch'?
De 'Untermensch', fundament van de mensheid, Atlas
Een ethisch en geneticologisch argument tegen het aborteren van gehandicapten
De abortuswetten welke in het kader van de geboorteregeling aan het publiek werden verkocht, doen denken aan het Lebensborn van de nazi's. Het is geheel onbegrijpelijk dat maatschappijen die met grote ijver antidiscriminatiewetten uitvaardigen voor het welzijn van alle burgers, hierop uitzonderingen maken voor de nog ongeborenen: zij immers dreigen hun recht op leven te verliezen indien zij bijvoorbeeld ziek of zwaar gehandicapt ter wereld zullen komen. Het recht van de vrouw om zich van dergelijke kinderen te laten ontdoen, wordt sinds enige tijd als een "internationaal mensenrecht" erkend. De wereld is beter af zonder gehandicapten, zo menen de demografen en de economisten, en in deze mening verschillen zij in geen enkel opzicht van niemand minder dan de door hen nochtans verguisde massamoordenaar, Adolf Hitler.
Afgezien van het feit dat de stemming van deze abortuswetten een slag is in het aangezicht van al wie hetzij zelf gehandicapt door het leven moet, hetzij kinderen of beminden heeft die in het geval zijn, en ook afgezien van het feit dat de mening dat men aldus een wereld met perfectere mensen zou fabriceren, getuigt van stompzinnigheid, alleen al omdat het leeuwenaandeel van onze handicaps en ziekten resulteren uit onze eigen agressiviteit ongeacht deze zaken, kon de wetenschap zelf wel eens argumenten aanbrengen die elkeen tot ernstig nadenken zouden stemmen. Het zou namelijk wel eens kunnen blijken dat een van nature degenererende mensheid haar voortbestaan aan het leed van haar gehandicapten dankt. Wie niet mee is, dient zich alvast een ogenblik te bezinnen over de volgende feiten.
De bedoeling van sommigen onder de ontwerpers van de 'nieuwe mens', de zogenaamde eugenetici, mag dan al niet slecht zijn: zij getuigt in sommige gevallen van een totaal gebrek aan kennis. Welke eigenschappen 'goed' zijn voor een individu is weliswaar een zeer subjectieve zaak, maar zeker is alvast dat een soort baat heeft bij de (soort)eigenschap van de maximalevariëteit (aan individuen).
Eugenetica kan de soort zelf uiteraard niet direct raken of wijzigen, aangezien haar ingrepen steeds individuen betreffen, dit wil zeggen: 'exemplaren' van de soort. Maar waar eugenetici de natuurlijke selectie een handje gaan helpen, met name door de eliminatie van onnuttige exemplaren voor de geboorte, kan wel sprake zijn van 'verbetering' ― of tenminste 'verandering' ― van de soort. De zaak is alleen dat deze vermeende 'verbetering' defacto een onomkeerbare degeneratie van de soort met zich zou brengen, en wel om de volgende redenen.
We weten dat individueel verworven eigenschappen ― al dan niet via het DNA in het sperma ― kunnen doorgegeven worden aan nakomelingen. Krachtens dit feit zal het eugenetisch inperken van afwijkingen beperkend zijn voor de fittness van de soort. Immers, ter compensatie van hun moeilijkheden, ontwikkelen afwijkelingen specifieke vaardigheden waaraan 'normale' individuen niet direct behoefte hebben, terwijl ze toch verrijkend en zelfs noodzakelijk zijn. Zo bijvoorbeeld ontwikkelen blinden een betere tastzin en een scherper gehoor, en autisten kunnen meer technisch vernuft ontwikkelen. Elke handicap brengt specifieke uitdagingen mee en een door de gehandicapte te voeren strijd, waarbij hij zijn natuurlijk tekort op een even natuurlijke wijze tracht te compenseren. Het gehoor van een blinde degenereert niet zoals dat met het gezicht van een ziende meestal gebeurt: het wordt daarentegen aangescherpt. Op dezelfde manier schept elke handicap specifieke compensatiemechanismen en aanscherpingen van zintuigelijke, verstandelijke of motorische gaven. Belangrijk is nu dat wij bereid zijn om in te zien dat niet alleen de handicaps, maar ook de met de handicaps gepaard gaande gaven aan het nageslacht doorgegeven worden. Het feit dat wij als mensheid niet degenereren, danken wij wellicht uitsluitend aan het leed en aan de inspanningen van diegenen aan wie sommigen het leven willen ontzeggen. Zij scherpen namelijk specifieke capaciteiten aan welke bij 'gezonde' mensen meestal helemaal niet ontwikkeld worden en vaak zelfs degenereren. En zij doen dat vanuit een natuurlijke noodzaak: leed en frustratie, overlevingsdrang en zelfmanifestatie dwingen hen hiertoe.
Uiteraard kan het nooit de bedoeling zijn om individuen te slachtofferen aan de soort, maar indien wij in staat zouden zijn om, in dit licht, de calculus te maken, dan zou wel eens kunnen blijken dat aan het alsnog onvermijdbaar individueel menselijk leed een onvermoede zin zou moeten toegeschreven worden: het leed en de moeizame en vaak ook heel eenzame inspanningen die geleverd worden door gehandicapten en zieken, kon immers wel eens veel belangrijker blijken voor het overleven van de soort dan de vanzelfsprekend toegejuichte arbeid die dagelijks door gezonde en geniale mensen wordt geleverd.
Zo zou dan de 'Untermensch' allerminst de minderwaardige mens zijn, doch veeleer en meer letterlijk: de 'onder'-mens, het fundament van de mensheid zelf, diegene die de mensheid als zodanig op zijn schouders torst. De "Untermensch" zou dan niemand minder blijken te zijn dan de legendarische Atlas. Precies zoals het de geringsten onder de mensen zijn die in deze wereld Christus vertegenwoordigen.
Na-oorlogse generaties denken misschien dat in tijden van hongersnood de mensen hun huisdieren opaten. Maar niets is minder waar en wie de oorlog meemaakte, zal het beamen: de mensen spaarden zich het eten uit de mond voor de hond en de kat. Van een "eigen soort eerst"-beweging was geen sprake.
De reden van deze dan toch opvallend verregaande barmhartigheid ligt voor de hand: onze huisdieren zijn de onze; ze zijn aan onze zorg toevertrouwd; wij hebben vrijwillig verantwoordelijkheid opgenomen voor hen, net zoals voor onze kinderen.
De vaststelling op zich waarschuwt dat de slogan van "eigen volk eerst" iets heel anders betekent dan verwacht. Het volstaat dat wij mensen van andere volkeren als "de onze" beschouwen, opdat onze zorg voor hen een feit zou zijn.
Ik wil niet pleiten voor de slavernij of voor de invoering van een kastenstelsel, maar het opstarten van een concept waarbij men, op de een of andere manier, vrijwillig 'vreemden' adopteert, kon ongetwijfeld heilzaam werken. Dat bestaat bovendien reeds in verschillende vormen, zoals de kinderadoptie en het 'Foster-parents-plan'.
Zouden wij er geen goed aan doen om dergelijke initiatieven van (wederzijdse) tegemoetkoming ook wettelijk aan te moedigen in plaats van bestraffend op te treden zoals men dreigde te doen tegenover de Egidiusgemeenschap?
J.B.
18-06-2006
De hoofddoek en het kalf
De hoofddoek en het kalf
De mijnheer van de bank heeft het gezegd: Wij nemen geen hoofddoeken in dienst, een beetje respect voor onze rituelen alsjeblieft!
Ik weet niet of hij het op die manier gezegd heeft, maar het was wel iets in die zin. Hij droeg een maatpak, een wit hemd en een das. Zonder twijfel een merk-maatpak, een merk-hemd en een merk-das, en dat allemaal wellicht uit de nieuwe collectie. De mijnheer verdient wellicht een pak geld, maar de kosten die hij moet maken voor zijn dagelijkse verkleedpartij zijn ongetwijfeld navenant. De obligate deodoranten, de implantaten, de plastische chirurgie. De verplichtingen van de echtgenote waarmee hij zich dient te vertonen op de obligate samenkomsten. Het verplichte salon dat wel ingericht dient te zijn om er de beste klanten te ontvangen, en de wagen die moet passen bij dit alles. De eventuele kroost dan van deze hedendaagse mensen van de wereld: we weten dat ook zij dienen te passen in het hele prentje. Want een prentje is het. Echt is anders.
De tijd dat het ten strengste verboden was om scheten te laten, komt gestaag terug, ook al weet men nu met wetenschappelijke zekerheid hoe ongezond het is om zijn winden op te houden. De tijd dat dames hoeden moesten dragen in de kerk lijkt, evenals de kerk, voorbij, maar een nieuwe kerk legt hen nu het blote hoofd op.
Ik kom zelden of nooit in banken binnen. De laatste keer is zeker vijftien jaar geleden. Maar ik herinner me dat ik een ogenblik dacht dat ik de verkeerde deur had genomen: ik waande me in een kerk - wat zeg ik? Een kathedraal. Deuren op de maat van reuzen, glanzend marmer, een onbestemde geur die een heel klein beetje nog aan wierook denken deed, offerblokken, communiebanken, biechtstoelen, priesters, en vooral: die stilte waarin je de minste voetstap, het geringste kuchje kon ontwaren. En alle bezoekers in hun beste pak, een beetje paranoïde om zich heen kijkend, nooit lopend, altijd schrijdend.
God is er nog steeds onzichtbaar, doch Hij is niet meer dezelfde als weleer. Hier voel je je pas religieus als je rekening tijdig wordt gespijzigd. Heb je niets meer, dan schaam je je om de tempel te betreden. Het kalf drinkt dagelijks je heetste hartebloed, want water en bloed moet je zweten om er blijven bij te horen; vroeg opstaan voor dat steeds meer eisender toilet; en in je luttele vrije uren is het shoppen geblazen, met vrouw en kroost, want ook zij dienen zich te conformeren.
Kortom, de mijnheer van de bank heeft het allerminst gemakkelijk. Het is dus begrijpelijk dat hij ook aan anderen het gemak niet gunt. De mijnheer moet zich in allerlei moeilijke bochten wringen, en van zijn ondergeschikten eist hij nu hetzelfde. De mijnheer doet niet meer wat hij wil, hij moet nu eenmaal gehoorzamen aan het kalf, dat immers van goud is, en geen spotternijen duldt. Neen, mevrouw, zegt de mijnheer: het kalf is nu de nieuwe god, en het kalf verfoeit die hoofddoeken; weg dus met dat laken, en maak dat je bij de kapper bent voor een moderne snit met pieken en wat blauw, een koppel valse wimpers en wat lippenrood. Wie niet gehoorzaamt ik kan het ook niet helpen komt bij het kalf in ongena, en je weet wat dat betekent? Juist, stempelen, smeken, de OCMW. En denk eens goed na: wie zal je nog groeten, als jij weigert om voor het kalf te buigen? Heb je kinderen, mevrouw?
Vreemd dat de horror van het fenomeen 'kinderen op bestelling' pas tot ons doordringt wanneer die 'bestelling' een gehandicapte betreft, zoals in het geval van Sharon Duchesneau. In het artikel Handicap op bestelling[1] citeert B. Claerhout critici zoals F. Connor van de Family Research Council die in dit verband spreekt van "een nieuwe stap in de richting van een horrorverhaal" en J. Winterson van The Guardian diespreekt van "genetisch imperialisme" en die de oratorisch bedoelde maar verraderlijke vraag opwerpt "of de medische wereld ouders moet steunen die hun kind zoiets willen aandoen". Zij verdedigt de menselijke evenwaardigheid van gehandicapten maar merkt op dat we dan toch niet "om het simpele feit heen kunnen dat het beter is met vijf zintuigen door het leven te gaan, dan met vier (...)", zoniet "moeten we dan ook maar ons hele morele bestel hierzien". Heel terecht wijst Claerhout erop dat het hier gaat om "de vraag of we met onze kinderen onbeperkt kunnen doen wat we willen", of dus om het gevaar van "een afglijding naar een Brave New World (...)". Want schuilt de horror van het hele verhaal niet in de morele kwestie dat wij de waarde van een mens afhankelijk achten van zijn of haar fysieke heelheid?
God schiep de mens in heelheid voor de heelheid van het paradijs, maar dat verloren wij, en tot ons, zondaren, zegt Christus daarom: "Het is beter voor u verminkt of kreupel door het leven te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden" (Mat. 18:8). Christus verheerlijkt de handicap evenmin als zijn eigen lijdensweg, maar stelt wel duidelijk waar de prioriteiten liggen: de heelheid van ons lichaam is van geen enkel belang meer waar de ziel vergeten wordt. De horror is dat in ons seculariserende normdenken die prioriteiten dreigen te verwateren, want de fysieke doofheid van een mens is niets vergeleken bij zijn doofheid voor Gods woord (/ de waarheid).
Tot een dergelijke verwereldsing trachtte de duivel ook Christus zelf te verleiden toen hij Hem uitdaagde om stenen in brood te veranderen teneinde zo de honger uit de wereld te helpen. Christus ging daar niet op in, en in zijn De gebroeders Karamazov laat F. Dostojevski Hem daarom een tweede keer veroordelen. Emmanuel Levinas verdedigde Christus' houding later bij monde van Rabbi Akiba, die antwoordt dat aldus niet scherper kan worden uitgedrukt hoe onmogelijk het is voor God om de menselijke verantwoordelijkheid op Zich te nemen.
Meteen wordt aldus ook de zin van het leed, als goddelijke genade, duidelijk. God staat de duivel toe dat hij de mens kwelt omdat het beter is te lijden dan te kwellen, terwijl het leed hoedanook de mogelijkheidsvoorwaarde vormt voor het zich manifesteren van de onvoorwaardelijke menselijke liefde, zoals het boek Job leert. Dat menselijke 'bewijs' van goede wil wordt immers vereist sinds de zondeval waar wij zo nodig ― doch helaas ten koste van de trouw ― onze vrijheid wilden 'bewijzen'.
De Katechismus van de Katholieke Kerk stelt "dat God in zijn almachtige voorzienigheid iets goeds kan laten voortkomen uit de gevolgen van een kwaad", meer zelfs: "uit het grootste morele kwaad (...) het allergrootste goed".[2] Dat de zin van het lijden heden door velen wordt betwist, vooral in het licht van de uitroeiingskampen, doet ons vergeten wat de slachtoffers zelf, die het eerste spreekrecht hebben, getuigen: de gruwel ligt niet in de fysieke kwelling, maar in de miskenning van de menselijke waardigheid. Dit grootste oordeel indachtig, moet men zich rekenschap geven van het feit dat onze veroordeling van gehandicapten in de huidige abortuswet, de menselijke waardigheid van alle naar onze maatstaven 'onvolmaakten' vertrappelt. De materiële onzichtbaarheid van deze nieuwe concentratiekampen, waarin de mensheid zichzelf veroordeelt, maakt elke aanklacht onmogelijk, en zo verwijzen zij naar het opschrift op Dante's hellepoort: "Laat varen alle hoop gij die hier binnentreedt".
De veroordeling van 'gehandicapten op bestelling' mag geen argument zijn voor het goedpraten van genieën, diva's of atleten 'op bestelling'. Dat gevaar is namelijk heel reëel waar men menselijke maatstaven overbenadrukt. Verder dienen wij goed te beseffen dat een kind nooit mensenwerk is, doch goddelijke schepping: mensen kunnen geen mensen maken, laat staan gehandicapten. Waar men dat niettemin suggereert, is sprake van een vergissing ingevolge hoogmoed. De menselijke persoon als goddelijk schepsel ontstaat pas bij de ontvangenis, wat impliceert dat ouders met bijvoorbeeld een doof kind 'op bestelling' wel verantwoordelijk zijn voor het feit dat hun kind doof is, maar niet verantwoordelijk kunnen zijn voor de doofheid van dat kind. Zij zijn pas schuldig krachtens de verkiezing van hun eigen maatstaven boven die van God, net zoals Abram en Saraï, Adam en Eva, en allen die God wantrouwen, hoe goed hun eigen bedoelingen ook mogen zijn. Hun zonde bestaat in de voorwaardelijkheid van hun ouderliefde, en dus in de bejegening van de naaste als middel in plaats van als doel.
Menselijke normen betreffen slechts het kwantitatieve ― eigenschappen en kenmerken ― terwijl Gods Liefde voor een wezen tegelijk Zijn schepping ervan is. Een geseculariseerde maatschappij verkiest lust zonder leed, terwijl het leed aan het leven ― dat de mogelijkheidsvoorwaarde is voor de lust ― inherent is. De verwerping van (en vandaar ook de strijd tegen) deze feitelijkheid (― echter niet onze wil om onze medemens uit zijn lijden te verlossen) blijkt onafwendbaar contraproductief (― denk aan een maatschappij met een verouderde bevolking). Voor wie een maatschappij zonder gehandicapten volmaakter acht, rest slechts het alternatief van de moord: hij laat gehandicapten niet geboren worden, hij vermoordt zieken en ouderlingen.
Maar een 'ongelovige maatschappij' zal ook de gelovigen tot moord aanzetten, bijvoorbeeld door diegenen die abortus weigeren persoonlijk verantwoordelijk te stellen voor de handicap van hun kind, wat inhoudt: het ontnemen van rechten aan gehandicapten. Want een maatschappij die de geboorte van gehandicapten verbiedt, acht zich niet langer verplicht tegenover hen. De 'ongelovige maatschappij' zal de gehandicapte niet langer beschouwen als een door de natuur benadeelde, maar als een door zijn ouders verminkte.
Het aanhangen van menselijke normen (volgens welke doofheid, kreupelheid en leed in het algemeen verwerpelijk zijn) zal er zo toe leiden dat mensen beschuldigd worden van het leed dat voordien aan de duivel werd toegeschreven. Anders verwoord: waar menselijke normen in de plaats worden gesteld van goddelijke wetten, verbeteren we Gods schepping niet, maar betichten we elkaar van het auteurschap van alle kwaad (― wat, zoveel is duidelijk, iets heel anders is dan het op zich nemen van verantwoordelijkheid).
Het angstwekkende is dat het hier niet langer gaat om menselijk kwaad (waarvan Christus de schuld op zich nam), maar om het objectieve kwaad, het kwaad van de duivel. Dit is duidelijk hoogmoed: waar de mens in de zondeval gelijk wilde zijn aan zijn Schepper, wil hij hier zijn Schepper overtroeven. Misschien is dit kwaad onvergeeflijk; het is zondig tegen de H. Geest omdat het intern contradictorisch is. Mogen we niet besluiten dat elk menselijk normdenken ter vervanging van de goddelijke wet verwerpelijk is?
[1] B. Claerhout in de rubriek: Commentaar,Tertio d.d. 17 april 2002.
[2]Katechismus van de Katholieke Kerk, par. 312 en verwijzend naar St. Catharina van Siena, St. Thomas More, Juliana van Norwich en Rom. 8, 28.
09-06-2006
De islam in het westen
OVER DE OPKOMST VAN DE ISLAM IN HET WESTEN
- enkele speculaties -
1. HOE STAAN MOSLIMS TEGENOVER HET CHRISTENDOM?
In de negentiende eeuw was India getuige van de beloofde wederkomst van Jezus Christus, die daar de naam en de persoon aannam van Hazrat Mirza Ghulam Ahmad, die de Ahmadiyya Movement of Islam stichtte, een beweging met vandaag meer dan tien miljoen gelovigen verspreid over alle continenten. Aldus bericht Hazrat Mirza Tahir Ahmad, die zichzelf beschouwt als de vierde opvolger van de wedergekomen Christus, in zijn in 1994 in het Verenigd Koninkrijk verschenen boek over het christendom, getiteld: Christianity A Journey from Facts to Fiction. Interessant aan dit boek is, dat het ons een gedetailleerd beeld geeft van hoe (deze in dit opzicht vaak representatieve) moslims vandaag staan tegenover het christendom. Nog relatief onbekend is trouwens het feit dat moslims zichzelf allerminst beschouwen als anti-christenen: zij achten zich daarentegen de christenen bij uitstek, terwijl zij tegen het westerse christendom aankijken als tegen een kwalijk verworden vorm van religie, een geïnstitutionaliseerd Romeins bijgeloof dat de naam van Christus schandelijk zou misbruiken, en dat in de bedrieglijke samenzwering van romantiek met (neo)kolonialistisch imperialisme de leer van Christus zelf zou verkrachten.
Deze stellingname moet klinken als muziek in de oren van fervente westerse anti-christenen, en voor wie weet hoe de vork hier aan de steel zit, is het wat-hoe-en-waarom van de vandaag volgens sommigen vaststelbare opmerkelijke coöperatie tussen bepaalde islamieten en bepaalde vrijdenkers alom dan ook geen geheim. Waar deze coöperatie vormen aanneemt die zouden kunnen doen denken aan een samenzwering, stelt zich vanzelfsprekend de vraag in welk kamp de 'ware samenzweerders' zich nu bevinden. Een grondige analyse zou hier zeer de moeite lonen, maar kan niet onze bedoeling zijn binnen het korte bestek van deze tekst. Zolang hieromtrent geen wetenschappelijk onderzoek bestaat dat uitsluitsel geeft, dienen wij aan te nemen dat de feitelijke evolutie historisch is zonder meer. Meermaals trouwens ontgaat ons de 'onpersoonlijke' en allerminst bewust geplande koers van de geschiedenis volstrekt totdat zij zich voltrokken heeft. Wij beperken ons hier tot een inhoudelijke weergave van Ahmad's Christianity en we doen dit noch vanuit propagandistische noch vanuit anti-propagandistische overwegingen, maar wel op grond van de overtuiging dat waarheid klaarheid schept. In dat licht mag het ons trouwens verwonderen dat de onderhavige islamargumentaties tot heden vrijwel niet aan bod kwamen in de christelijke pers, die nochtans beweert alles in het werk te stellen voor het op gang brengen van een dialoog met andersdenkenden.
Dat is tevens wat de islamitische auteur van Christianity beweert na te streven: met zijn boek wil hij enkele misverstanden over de historische Christus wegnemen, en wel middels een logische en redelijke analyse: "Human logic and reason, further aided by the dawn of scientific knowledge, has neither creed, nor colour nor religion. It is common to all people and religions alike. Logic and logic alone could provide us with a basis for consensus" aldus Ahmad in zijn voorwoord. Verder erkent hij, zoals trouwens elke moslim, dat Jezus Christus een profeet van God is, maar Jezus is zelf geen God en ook geen Zoon van God: hij is een mens, een profeet. Ahmad zegt: "(...) I wish to help Christians come closer to the reality of Jesus Christ and away from the myth created around him", en zodoende wil hij de christelijke wereld redden van moreel verval. Een en ander kan ons bewust maken van hoe moeilijk het christendom, ook voor christenen zelf, wel is.
Ahmad stelt vast dat het atheïsme ontstond toen, in de Renaissance en in de Verlichting, de Kerk het wetenschappelijke wereldbeeld onverenigbaar achtte met dat van de bijbel het woord van God. Zo aarzelde de Kerk tot 1992 om haar veroordeling van Galilei in te trekken. Intussen was het kwaad geschied: het atheïstisch materialisme kreeg alle tijd om het westen te ontdopen en wat overblijft is een immorele samenleving met het 'christendom' als bedrieglijk vernislaagje. Het gevolg: religie wordt niet langer ernstig genomen; wij maken de ontmaskering mee van de religieuze hypocrisie.
Ahmad's interpretatie van de historische Christus is bedoeld als het sluitstuk van zijn islamitische christendomtheorie. Waar die theorie ons inziens een slordig en oppervlakkig allegaartje vormt van theologische interpretaties, spreekt daarentegen het sluitstuk des te meer tot de verbeelding. We beperken ons tot een summier overzicht.
Het Zoonschap van God in de Godmens Christus is een polytheïstisch idee naar het model van de heidense mythen aldus de islam: God is uniek en volkomen transcendent. Een vaderloos kind is weliswaar mogelijk ( door parthenogenesis of hermafroditisme), maar een mens met God als vader is wetenschappelijke nonsens. Ook van een mirakel kan hier geen sprake zijn, want volgens de islam zijn mirakels niet onwetenschappelijk: het zijn gebeurtenissen welke vooralsnog onverklaarbaar blijven door menselijke onvolkomen kennis.
Opmerkelijk is Ahmad's herhaaldelijk teruggrijpen naar de wetenschappen. Maar even opmerkelijk is de verwijzing van andere islamtheologen naar de stelling dat de mens het dierenrijk en het plantenrijk in zich bevat een stelling welke via eenvoudige analogie het inzicht kan schragen van een God die het mensdom in zich bevat, en die aldus tegelijk mens is. Toch hamert Ahmad erop dat Jezus slechts in de metaforische zin Gods Zoon mag heten in die hoedanigheid werd Hij overigens pas driehonderd jaar na zijn dood erkend.
Ziehier Ahmad's analyse van de christelijke heilsleer. Er zijn drie dogma's: (1°) God is rechtvaardig, zodat elke schuld moet uitgeboet worden; (2°) de erfzonde maakt dat elke mens zondig is; (3°) geen zondaar kan de zonden van anderen uitboeten, alleen een zondenvrije persoon kan dat doen. Vandaar het probleem: hoe kunnen wij ons dan van onze zonden bevrijden? Om dat probleem op te lossen antwoordt het christendom dat God zijn zondenvrije zoon laat geboren worden als mens, want alleen Hij is in staat om onze schuld op zich te nemen en uit te boeten.
Maar dat God gestraft wordt in de plaats van de mensen, is absurd, zo oordeelt Ahmad. Bovendien worden, net zomin als onze persoonlijke zonden, de zonden van Adam en Eva overgedragen op het nageslacht. Volgens de islam is alleen de neiging tot zondigen erfelijk. De christelijke 'oplossing' van het zondeprobleem is onrechtvaardig en ondermijnt de grondslagen van de verlossingsleer zelf. Zoals de Koran (35:12 en 2:287) zegt, kan niemand boeten in andermans plaats, en beproeft God de mens niet boven zijn krachten.
Verdere tegenargumenten berusten op heel letterlijke interpretaties: waarom nam Christus het menselijk leed niet weg waarmee wij (volgens Genesis 3:16-19) na de zondeval behept werden? En waarom dan moest de prehistorische vrouw die leefde lang vóór de zondeval ( ca. 6000 jaar geleden) barensweeën hebben? De door Augustinus bestreden Pelagianen hadden het bij het rechte eind, zegt Ahmad: het christendom is in strijd met het gezond verstand.
Uit Ahmad's kritiek blijkt dat voor de islam ook God niet boven het rechtsprincipe kan staan. Maar we hoeven Ahmad slechts te herinneren aan zijn eigen woorden namelijk: dat onze kennis, en bijgevolg ook onze kennis van het goddelijk recht, onvolkomen is teneinde die stellingname te ontkrachten. De islamitische 'common sense' acht de verhoudingen tussen schuld en boete inzake het kruisoffer disproportioneel, en zij valt dus onder dezelfde kritiek. De islam kent geen vergeving zoals het christendom, en ze verwijt het christelijke westen dat het de misdadigers beloont en de rechtvaardigen benadeelt. Een principe dat meebrengt dat moordenaars die zich in hun stervensuur bekeren, bevrijd worden van hun zonden, duldt geen rancune. De islam vat blijkbaar niet dat het geloof in Christus impliceert dat men aan zijn naaste vergeeft, precies omdat men moet erkennen dat men oneindig in het krijt staat bij het Lam Gods. God kan niet vergeven in de plaats van diegenen tegen wie gezondigd werd, zegt Ahmad, maar ook het evangelie zegt dat wat (niet) op aarde vergeven werd, ook (niet) in de hemel zal vergeven zijn, terwijl verder de zonde tegen de naaste in de eerste plaats een zonde is tegen God, want het is Gods wet die gebiedt de naaste te beminnen.
Als God almachtig is, aldus Ahmad, dan heeft Hij het niet nodig om zijn Zoon te offeren. Hij had dat trouwens ook kunnen doen onmiddellijk na de zondeval. De vergeving wordt miskend en zelfs beschouwd als oorzaak van het aanhoudende kwaad. Volgens de islam zijn rechtvaardigheid en vergeving onderling tegenstrijdige principes. Zo ziet de islam de leer van Christus als verworden tot een bizarre mythe. De Joden overbenadrukken het recht; de christenen overbenadrukken de vergeving; de moslims bewandelen de gulden middenweg.
Ahmad illustreert aan de hand van Christus' lijdens- en kruisdoodverhaal andermaal de onverenigbaarheid van de menselijke en de goddelijke persoon in een naar zijn oordeel geheel schizofrene Christusfiguur, en hij ziet alleen soelaas in het islamitisch perspectief dat Jezus beschouwt als louter mens. Bovendien zou Jezus niet aan het kruis gestorven zijn, zoals voorspeld in Deutorononium 18:20: "(...) Een profeet die spreekt in de naam van andere goden moet ter dood gebracht worden". Ook de dood van Christus, Zijn afdaling ter helle en Zijn opstanding zijn onverklaarbaar in het licht van Zijn Godmens zijn. Blijkbaar miskent de islam de zin van het lijden zoals in het christendom opgevat: waar het leed niet langer een straf is, houdt het ook op leed te zijn.
Van een derde persoon ( in de leer van de H. Drievuldigheid) kan dus helemaal geen sprake meer zijn. Ahmad spreekt hier van een bizar polytheïstisch godsbeeld, een driekoppig monster. Het christendom volhardt nochtans in zijn contradicties, die ze dan maar 'mysteries' noemt, aldus Ahmad.
De islaminterpretatie van de Christusgeschiedenis ziet zowaar een snood goddelijk complot: Christus stierf helemaal niet aan het kruis: hij werd zwaar gewond maar nog levend door zijn getrouwen van het kruis gehaald en verzorgd in een graf op een verborgen plaats. Na zijn herstel toonde hij zijn wonden aan zijn leerlingen, en at hij brood en vis met hen. Hij vluchtte het land uit. Het verhaal van zijn Hemelvaart (waarvan trouwens geen sprake is in de vroegste evangelies) moest verklaren waarom Zijn vermeende lijk onvindbaar bleek. Waarom trouwens vond die Hemelvaart niet onmiddellijk na de kruisdood plaats? De islam wapent zich in deze interpretatie met het oudtestamentische verhaal van 'het teken van Jonas', naar welk Jezus verwees toen ongelovigen hem om een teken vroegen: Jonas verbleef drie dagen en drie nachten in de buik van een vis, wat betekent dat hij tussen leven en dood zweefde, zoals ook de comateuze Christus in de tijdspanne tussen Zijn kruisafneming en Zijn verrijzenis. Verder wordt verwezen naar Christus' belofte om, naast de Israëlieten, ook Zijn andere schapen te gaan opzoeken: de resterende tien stammen in het Oosten. Christus kon deze belofte immers pas inlossen indien Hij de kruisiging overleefde.
Het is bekend dat Pilatus geen schuld zag in Jezus, en dat Pilatus' vrouw een droom had die waarschuwde tegen een veroordeling van de onschuldige. Pilatus trachtte zich uit de slag te trekken door aan de Joden de keuze te laten tussen Jezus en Barabbas, wat echter anders uitdraaide dan hij verhoopt had. Op het kruis zelf verwijst Jezus naar de belofte van zijn Vader om Hem bij te staan ( "Eloi, Eloi, lama sabachtani?"). En Jezus' gebed om van het leed verlost te worden werd verhoord. Het goddelijk plan bestond erin om allen te laten geloven dat Hij stierf aan het kruis. Dat Pilatus zich erover verwonderde dat Hij al na amper drie uur dood was, en dat hij zijn toelating gaf om de dode te begraven, ondersteunt de theorie van een complot tussen Pilatus, Pilatus' vrouw en Jezus' getrouwen. Verder werden tegen alle regels in Jezus' beenderen niet gebroken en duidt het opspatten van water en bloed uit Zijn zijde op een nog kloppend hart. Hij werd gewikkeld in een zwachtel met geneeskundige kruiden, en toen hierover uitleg werd gevraagd aan Johannes, verzon deze dat dit een Joods gebruik was. Verder bevond zich het graf op een geheime plaats. De zaak was, aldus Ahmad, dat Christus niet hoefde te verrijzen omdat hij ook niet stierf. 'Verrezen' in een 'verheerlijkt lichaam', meed Hij nochtans de massa en verbleef Hij slechts een korte tijd bij de zijnen, om daarna te vluchten. Het was de interpretatie van Paulus die van het christendom een bijgeloof maakte.
Vanzelfsprekend miskennen christenen dat alles zo geschied is, zegt Ahmad, want de aanvaarding van deze geschiedenis zou het bedrog aan het licht brengen. Volgens de islam trok Jezus naar Afghanistan en Kasjmir in India, waar hij de andere stammen van Israël onderwees.
Dit waren de ware feiten volgens Ahmad. Deze gebeurtenissen werden verdraaid gedurende de evolutie van het christendom. Zo dook pas vele eeuwen na Christus voor het eerst de Drievuldigheidsleer op. Eigenlijk bleven de toenmalige mythologische Romeinse religies bestaan, en werden zij enkel van christelijke namen voorzien, zoals blijkt uit de handelingen van de apostelen. Naast Paulus, die westwaarts trok, was er ook nog Jacobus, die naar Jeruzalem trok, bij de Ebonieten, de armen, bekend van de Dode Zeerollen. In die teksten is sprake van trouw aan Mozes' wet en van de profeet Jezus die geboren werd zoals elke andere mens. Verder wordt daar de leer van Paulus afgeschilderd als vijandig. In een bibliotheek in Istanbul wordt een verzameling Arabische manuscripten bewaard uit de vijfde of de zesde eeuw, van de hand van 'al-nasara', in het Syrisch geschreven, gevonden in een klooster in Khuzistan, in het Zuidwesten van Iran, nabij de Irakese grens. Die tekst behandelt de vlucht van de christenen naar Jeruzalem anno 66. Jezus wordt erin beschreven als een mens die zich hield aan de Joodse wet; Paulus als een verrader die overliep naar de Romeinse religie.
Ahmad benadrukt verder dat moslims geloven in de universaliteit van de profeten of van Gods invloed via zijn profeten, in de geschiedenis van de mens. Alle profeten spreken immers uit dezelfde bron, zij het met steeds aan de tijd aangepaste boodschappen. Zo was de profeet Jezus de wegbereider van de profeet Mohammed, en moeten ware christenen uiteindelijk ook Mohammed erkennen. Ook de Joden zouden via Christus dezelfde weg moeten gaan.
De westerse beschaving heeft een christelijk geloof voorgewend dat oneigenlijk is, en dat fungeert als een opium voor de bevolking van de door het westen gekolonialiseerde landen. Westerse missionarissen beweren de zielen van de Afrikanen te gaan redden, maar in hun voetsporen volgen imperialisten die de lichamen ketenen. Deze politieke en economische verknechting gaat nog steeds door. Met de valse en verleidelijke romantiek van het christendom wordt de derde wereld zoet gehouden en geplunderd. Tegelijk krijgen christelijke waarden geen schijn van kans in de westerse politiek en economie. Deze valse christenheid heeft niets meer te maken met Jezus Christus en is een schandelijk misbruik van zijn naam, een reine hypocrisie. Aldus de Ahmadiyya Islamieten.
2. WAT BETEKENT DE ISLAM VOOR HET CHRISTENDOM?
Joden erkennen enkel het Oude Testament, christenen erkennen ook het Nieuwe Testament, moslims erkennen beide plus de Koran. Ziedaar, al te summier, de credo's van de drie monotheïsmen de 'religies van het Boek'. Ze hebben elk een eigen tijdrekening: joden tellen vanaf de schepping, zo'n 5763 (onregelmatige) jaren geleden; christenen vanaf de geboorte van de Messias; moslims vanaf de vlucht van de profeet in het jaar 622 na Christus. Hier vragen we naar het wezen van de islam: wat onderscheidt het christendom van de islam? Wat is de mogelijke betekenis van de islam in de christelijke heilsleer?
Bij het zoeken naar een antwoord, laten we eerst de moslims zelf aan het woord, met name als The Islamic Text Society van Cambridge en, andermaal, in een betoog van de hedendaagse fundamentalistische islamitische filosoof Seyyed Hossein Nasr. Daarna beluisteren we de kritische bedenkingen van de katholieken Peter Kreeft en Robert Spencer. Vanuit deze gegevens trachten we door te dringen tot de kern van het probleem, dat zich blijkt te centreren rond een dubbele vraag: de vrijheidskwestie en de vraag naar de mogelijke betekenis van de islam voor het christendom.
De islam over zichzelf: een religie van vrede
The Islamic Affairs Department van de ambassade van Saudi-Arabië in Washington DC geeft ons het (hier samengevatte) mooie beeld van de islam. 'Islam' ( van dezelfde stam als 'shalom') betekent 'vrede door onderwerping' aan de wil van de geheel transcendente God: Jezus is geen God-Mens maar een uit de maagd Maria geboren profeet wiens tweede komst verwacht wordt. Er is geen zondeval: de mens is in se goed en verantwoordelijk als Gods vertegenwoordiger op aarde.
Moslims geloven in de Ene, Allerhoogste God, de engelen, het Laatste Oordeel, Gods absolute macht over het menselijk lot; het eeuwig leven, en de profeten: Adam, Noach, Abraham, Ismael, Isaac, Jacob, Jozef, Job, Mozes, Aron, David, Salomon, Elias, Jona, Johannes de doper, Jezus en, tenslotte, de laatste en grootste, Mohammed (570-633), in wie ze allen culmineren. Mohammed ontving de ultieme goddelijke boodschap aan de mensheid van de engel Gabriël, in 23 jaar durende oplezingen: de Koran. Hij werd vervolgd om zijn prediking in Mekka, en in 622 beval God hem naar Medina te vluchten. Amper 100 jaar na zijn dood waren grote delen van Spanje en China geïslamiseerd. Vandaag belijden zo'n miljard mensen de islam de snelst groeiende religie.
De moslims zelf schrijven hun succes toe aan de eenvoud van het geloof: Moslim worden gebeurt eenvoudig door het uitspreken van het credo: "Er is geen God dan God alleen, en Mohammed is Gods profeet". Volgens de moslimwet bidden moslims vijfmaal daags Arabische Koranverzen, gericht naar Mekka, waar Abraham ( of Adam) een heilig altaar, de Kaba, oprichtte, waarrond God Abraham beval om de ganse mensheid te verzamelen. Wie kan, bezoekt die plaats eens in zijn leven. Omdat de mens niets bezit, doch slechts Gods goederen gebruikt, moet hij de armen bijstaan, en ter bevordering van die solidariteit geldt een jaarlijkse vastenmaand.
De Koran (60:8) gebiedt een vriendelijke en rechtvaardige omgang met alle rechtvaardigen, die God bemint. De familie is de hoeksteen van de gemeenschap en de goede gelovige respecteert zijn vrouw. Het moslimhuwelijk is een vrij aangegane, wettelijke verbintenis. Omdat de islam voor alle volkeren werd geopenbaard, schikt ze zich naar de verschillende tradities, en mogelijke eigenaardigheden kunnen daarom niet aan de islam worden aangerekend. De schrik van het bejaardentehuis kennen de moslims niet: kinderen moeten hun ouders uit dank verzorgen.
Moslims moeten vechten voor de zaak van God en tegen hen die hen bevechten, maar zij mogen de grenzen niet overschrijden; oorlog is de laatste toevlucht, hij moet vooral worden gevoerd tegen het kwaad in eigen ziel én lichaam: gezond leven is geboden vandaar het verbod op varkensvlees en alcohol. Verder gelden gewetensvrijheid, respect voor persoonlijk bezit en verbod op racisme.
S.H. Nasr over de islam en de moderniteit
Seyyed Hossein Nasr's werk over de islam en de moderniteit getuigt van doordachte kritiek en gedreven cultuur. Nasr is eerder 'fundamenteel' dan 'fundamentalistisch' in zijn benadering van de ook door christenen betreurde verregaande secularisering van het leven, dat toch allerheiligst is. Die heiligheid in ere herstellen, en zo God dienen, is de taak van de moslim.
De ontheiliging is een gevolg van de moderniteit, zegt Nasr, en zo rekent hij eerst af met het in vaagheid gehulde en lege begrip van het 'moderne denken': de dwang om 'in' te zijn, de manie van het eindeloze 'vernieuwen' en de vluchtigheid van het modieuze, die de waarheid onafgebroken geweld aandoen: men vraagt zich niet meer af of ideeën waarachtig zijn, enkel of ze 'modern' zijn. 'Moderniteit' is synoniem voor 'seculariteit' en 'goddeloosheid' en staat tegenover 'traditie': het moderne is afgesneden van de door God geopenbaarde eeuwige waarheid en wet. Het moderne is louter humaan en daarom ook steeds meer sub-humaan. In tegenstelling tot de traditie, die zo oud is als de mensheid zelf, is de moderniteit van zeer recente datum: zij ving pas aan in de vijftiende-eeuwse West-Europese Renaissance, maar haar oppervlakkige verleidingen bedreigen nu het geluk van de moslims.
Verder slaat het moderne 'denken' veeleer op een (menselijk) 'redeneren' dan op een waarachtig 'denken', een 'pensée', een 'meditatie' of 'contemplatie': die betekenis hebben het Arabische 'fikr' en het Perzische 'andishah' wel. Het moderne denken en de pre-moderne wetenschap zijn louter mens-gericht: antropomorf en antropocentrisch. Het moderne universum van de louter menselijke rede negeert de mens als geestelijk wezen, wat het 'onmenselijk' en mensonwaardig maakt dat is de paradox van de moderniteit. In de traditionele wijsheid daarentegen verlicht het goddelijke intellect het menselijk verstand. De middeleeuwse mens als maat van alle dingen had slechts tot doel hem de kosmos te tonen als de krypte waar hijzelf doorheen moest om die vervolgens te overstijgen. Het Cartesiaanse rationalisme plaatste met zijn "cogito ergo sum" het menselijke 'ik' in het centrum van het denken en als basis van zekerheid, in de plaats van het goddelijke 'Ik', dat zegt: "Ik ben de Waarheid". Deze ontologie mondde uit in een kennisleer, een logica, en in moderne, geheel anti-rationele 'filosofieën' die niets erkennen wat niet door de menselijke rede gevat kan worden. Tot zover Nasr's eerste bedenking.
De moderniteit wordt ook gekenmerkt door principeloosheid op moreel, politiek en economisch vlak. Men vergeet dat zelfs de principes van de menswetenschappen uiteindelijk steunen op hogere principes ( alleen de wiskunde, als zuiver Platonische wetenschap, kent nog puur metafysische beginselen).
Lang voor de moderniteit waren er de islamitische wetenschappen van de openbaring als bron van alle kennis, en de intellectuele intuïtie (dhawq, kasfh of shuhud) die het innerlijke oog (het 'oog van het hart' of ayn al-qalb) opent voor het bovennatuurlijke, waaraan de nimmer autonome rede gekoppeld blijft. In het moderne Westen daarentegen wordt de autoriteit van Gods Woord, zoals bijvoorbeeld verkondigd door Bonaventura, zelfs door theologen geloochend. Het Westen zou er heel anders uitzien indien het geleid werd door wijzen zoals Ghazzali, Rumi, Erigenu of Eckhardt. De autonome, goddeloze mens, wil de eschatologische realiteit vervangen door een wereldse perfectie, geheel in strijd met de geest van het heilige, en ook de 'gemoderniseerde moslims' trappen in die val.
Nasr is geen evolutionist: de homo islamicus is geen afstammeling van de aap: als kroon van de schepping omvat hij het plantaardige en het dierlijke, en hij is begiftigd met een door God geschapen ziel: hij is de dienaar en plaatsvervanger van God op aarde. Boven de rede staat de innerlijke zelfkennis die toegang geeft tot God: "Wie zichzelf kent, kent de Heer". De mens is een reiziger, ver van zijn thuisland, alleen gegidst door de openbaring en verlicht door het onzichtbare waarover de Koran spreekt.
In tegenstelling tot de aardse, modernistische en antropocentrische mens die onverantwoordelijk omspringt met de natuur, wil de islamitische mens God in het menselijk leven zijn plaats geven, door een theocentrische beschaving, kunst en filosofie te scheppen. De mensverheerlijkende renaissancekunst is een rebellie tegen God en een doorn in het oog van de moslim, die alleen God wil dienen.
Nasr merkt nu op dat het islamitisch mensbegrip zeer verwant is aan het christelijke, dat zich evenzeer afzet tegen de moderniteit en naar perfectie streeft, want "om mens te zijn, moeten wij meer dan mens zijn".
Zoals aangestipt, kritiseert Nasr met L. Bounoure, D. Dewar en E.F. Schumacher de onbewezen 'evolutietheorie', die geheel onterecht het statuut geniet van wetenschappelijkheid. Logisch absurd en puur science-fiction, laat zij het hogere uit het lagere voortkomen in plaats van andersom, met de mens aan de top van de natuur. Maar waar God geloochend wordt, verandert de wereld in een cirkel zonder centrum; de mens verliest er elk houvast.
Het hoogmoedige evolutionisme gaat gepaard met de vooruitgangsidee en het utopische denken in de ogen van moslims pure afgoderij. Deze aberratie kreeg vorm in het humanistisch en politiek socialisme van bijvoorbeeld Karl Marx een geschiedenisconcept dat Augustinus' Stad Gods parodieert en dat de hemel op aarde wilde vestigen. De combinatie van het utopiedenken en het messianisme resulteren in een politieke ontreddering met doelen en methoden die de islam volledig tegenspreken. Utopisten streven een perfecte sociale orde na met zuiver menselijke middelen. Maar een project dat de werkelijkheid van het kwaad miskent, is tot mislukking gedoemd omdat het op eigen houtje en wars van God het goede wil vestigen. Het perfecte land is, zoals de Perzen met al-Farabi zeggen, na kuja-abad, het 'land van nergens', utopia. Dit islamitisch realisme voorkomt de vergissing van het Westen: de perfecte staat wordt pas realiseerbaar met Gods hulp, via de moslimhervormers.
Het moderne humanisme wordt gekenmerkt door een verlies aan zin voor het heilige: het is de ontkenning van het heilige. De islam daarentegen is gebouwd op traditie. Bijgevolg is elke dialoog tussen moderniteit en islam uitgesloten. Het moderne reductionisme vereenzelvigt de islam onterecht met de Shariah (de islamitische wet), en ontneemt haar zodoende haar intellectuele verweer tegen de moderniteit. De menselijke bestaansreden is tenslotte geen andere dan de dienstbaarheid voor God. Tot zover het betoog van S.H. Nasr.
Peter Kreeft over Islam en Christendom
Terwijl Nasr wijst op de grote verwantschap van de islam met het (vroege) christendom inzake de houding tegenover de secularisering van de wereld, benadrukt de katholieke theoloog Peter Kreeft, de islamitische onwil tot oecumene, hierbij aanstippend dat moslimlanden elke niet-islamitische geloofsprediking met gevangenisstraf beboeten. We weten ook dat in Pakistan de doodstraf geldt voor islamieten die overlopen naar het christendom.
De islam gaat terug tot Ismael die, evenals zijn broer Isaak, Gods bijzondere zegen ontvangt ( Genesis: 16-21). Sindsdien hebben de nazaten van beiden, Joden en Palestijnen, elkaar bestreden.
Volgens Kreeft is de islam een vereenvoudigde uitgave van het christendom, net zoals het Boeddhisme een vereenvoudiging is van het Hindoeisme, al hebben zij de Koran als supplementair boek dat het Nieuwe Testament herinterpreteert, net zoals het christendom het Oude Testament herinterpreteert. De islam ontkent, naast Jezus' goddelijkheid, de Drievuldigheid, de Incarnatie en de Verrijzenis. Zowel voor moslims als voor joden is Christus het struikelblok, zegt Kreeft: de drie theologieën en ethica's zijn grosso modo dezelfde, maar de bemiddeling tussen God en mens bestaat alleen in de Godmens Christus. Als enige van de drie kent het christendom genade, heil en verlossing, en precies dat is het wezen van ons geloof.
Kreeft onderscheidt twee soorten moslims: de modernisten (liberalen, rationalisten) en de orthodoxen (fundamentalisten, Mutikalimoum). Volgens de middeleeuwse Aristoteles-kenner Averroës, is een letterlijke Koran-interpretatie enkel goed voor de massa, die immers niet abstract kan denken: de verstandigen dienen Aristoteles' filosofie te verkiezen boven het volksgeloof. Averroës werd dan ook verketterd door de meerderheid van de islamieten.
Hoewel moslims Christus niet erkennen, kunnen ook zij God vinden, en dat volgens Christus' belofte, dat "allen die zoeken, zullen vinden". Tegelijk zegt Christus dat niemand tot God kan komen, dan door Hem: als de moslims gered worden, dan gebeurt dat door Christus, aldus Peter Kreeft: christenen moeten hun moslimbroeders thuis brengen, bij Christus.
Robert Spencer noemt de Islam een religie van het geweld
Nog kritischer dan Peter Kreeft is de analyse van Robert Spencer, waarmee hij misschien wel raakt aan de kern van de zaak: terwijl een christelijke gemeenschap ( hetzij een familie, hetzij een maatschappij) wordt samengehouden door het geheim van de zelfopoffering, is het cement van de islamgemeenschap niets anders dan het geweld: de islamvrede is een simpel gevolg van angst door de druk die wordt uitgeoefend op de gelovigen. Spencer's beeld van de islam doet denken aan de ideale heerschappij van Macchiavelli en zelfs aan het communisme. Hoe komt dat nu? Kortom omdat zowel joden als moslims de macht van het kruis miskennen.
Vooreerst ontkennen moslims dat Christus zou gekruisigd zijn, want dat zou in tegenspraak zijn met de goddelijke almacht. Volgens hen werd de Schrift vervalst en werd eigenlijk niet Jezus doch Judas gekruisigd. Verder kan Jezus niet Gods zoon zijn, want drievuldigheid betekent polytheïsme. Jezus is weliswaar Gods Woord, maar het Johannes-evangelie geeft volgens moslims een foute interpretatie.
Moslims miskennen de zelfopoffering van Christus omdat zij de waarde ervan niet begrijpen. God laat zijn kinderen niet lijden, zo geloven zij, en dit geheel in strijd met Hebreeën 12:7, waar God zegt dat de goede vader zijn zonen tuchtigt. Met de ontkenning van Christus' kruisdood, geven moslims te kennen dat zij de zin van het lijden en van de menselijke heteronomie (waarvan Jezus het voorbeeld gaf: "Uw wil geschiede") niet vatten; leed kan voor de moslims alleen straf betekenen, en onschuldig lijden zien zij fataal als de wil van God. Dat leed loutert, erkennen zij niet.
Zoals gezegd is de zelfopoffering, de nederigheid of de liefde het cement van de christelijke gemeenschap. Wanneer moslimhuwelijken vandaag beter stand houden dan christelijke huwelijken, komt dat niet doordat er meer liefde en nederigheid is onder moslims, maar wel omdat het cement van de moslimgemeenschap het geweld is, en de angst voor dat geweld. Spencer noemt de moslimgemeenschappen dan ook pseudo-harmonisch. Dat blijkt reeds in de moslimfamilie, waar de vrouw geen partner is van de man, maar wel zijn bezit. Indien de vrouw de man ongehoorzaam is, mag hij haar slaan.
Wanneer er geen liefde is, aldus Spencer, rest alleen nog het najagen van het eigen voordeel, zoals de heiden doet, en hij verwijst naar de islamstamvader Ismael en citeert Genesis 16:12 die hem afschildert als iemand "die met iedereen handgemeen heeft". Want de islam verklaart de oorlog aan alle ongelovigen, waaronder te verstaan: alle niet-islamieten, en oorlog is sinds Mohammed het bekeringsmiddel bij uitstek. Nu nog gebeurt de snelle islamisering (in het Midden-Oosten en in Afrika) vooral door bekeringen uit louter zelfbehoud. Het Westen met zijn tolerantieprincipe blijkt de verdrukking van z'n voorvaderen onder de islam geheel vergeten te zijn. Nu nog worden in Pakistan en Sudan christenen door moslims vervolgd.
We kennen de uitleg van de seculieren, namelijk dat de islam een onrijpe godsdienst zou zijn. Doch dit is een valse verklaring, aldus Spencer: wie de kracht van het kruis miskent, houdt alleen nog het geweld over, en dat is de essentie van de islam. Het (enige) geheim van de vrede is zelfopoffering; de islamvrede is slechts 'afwezigheid van geweld', uit angst voor geweld.
Spencer besluit dat christenen hun kruis moeten opnemen en Christus volgen, om zo tegenover de moslims te getuigen van het geloof.
De moeilijke vrijheidskwestie
Getuigenis afleggen van het geloof vraagt moed. Het is makkelijker om de zelfbehoudsdrang te laten spreken en toe te geven aan de druk. Dat is trouwens wat de golf van weer zoveel nieuwe bekeerlingen tot de islam op gang heeft gebracht sinds de tragische aanslagen van 11 september 2001. De wereld wordt gegijzeld en in hun angst gaan gijzelaars makkelijk sympathiseren met hun gijzelnemers. De prijs die zij betalen voor het eigen hachje dat zij zodoende geloven te redden, is die van de waarheid, die alleen in vrijheid kan gediend worden. Afgedwongen liefde en harmonie zijn slechts gruwelijke terreur. Noch de moslims, noch de joden blijken deze wezenlijk christelijke waarheid van het kruis te willen begrijpen. Zelfopoffering is pas mogelijk mits vergiffenis, en dat is de kern van de christelijke boodschap.
Men zou aan de moslims de volgende vraag kunnen stellen: wat getuigt van de grootste macht: (1°) dat God mensen schept die Hem gedwongen gehoorzamen, omdat Hij de ongehoorzaamheid bestraft, of (2°) dat God mensen schept die Hem gehoorzamen uit vrije wil, of (3°) dat God mensen schept die Hem gehoorzamen ondanks het feit dat hun gehoorzaamheid leed veroorzaakt?
Precies de feitelijkheid van het moslim-'martelaarschap' stelt moslims in staat om deze waarheid te begrijpen. Laten zij dan ook de toepassing daarvan in het dagelijks leven van elke gelovige mogelijk maken, door de vrijheid te creëren die de noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde is voor de oprechte liefde tot God, en aldus de grootst mogelijke eerbetuiging aan God. Alvast voor de christen bestaat de grootst denkbare eer in Christus' uitnodiging om mee zijn kruis te helpen dragen.
Misschien zullen moslims antwoorden dat de huidige wereldse vrijheid geen waarachtige vrijheid is, maar een kluwen van verslavingen, en in feite louter een vrijheid om te zondigen. Hierin hebben zij vanzelfsprekend gelijk. Doch wat baat het voor de eer aan Gods almacht, om aan de zondaar zijn middelen tot zondigen te ontnemen, wanneer men hem daardoor ook de middelen ontneemt om, in vrijheid, tot gehoorzaamheid aan God te komen met andere woorden: om zich geheel uit vrije wil tot God te bekeren?
Religie en politiek
De werkelijkheid is echter nog complexer en ondoorzichtiger, want het bestaan van verschillende godsdiensten is nu eenmaal feitelijk, alsook hun onderlinge strijd. Is deze strijd door God gewild?
Vooreerst wordt het probleem drastisch verergerd waar de religie misbruikt wordt door de politiek, en dat blijkt ook in de jongste golven van terreuraanslagen. De criminologie kent een grote waarde toe aan de kennis van de motieven van misdadigers: het wegnemen van wapens en zelfs het liquideren van bewapenden zijn slechts een slag in het water waar mogelijke beweegredenen worden miskend. Politicoloog Dan Tschirgi uit Kaïro publiceerde in januari 2000 een artikel over 'nieuwsoortige conflicten' welke in het jongste decennium van Mexico tot Egypte de kop opsteken. Tschirgi toont aan dat door hun regime verdrukte en van alle hoop beroofde mensen (vaak boeren) de ongelijke strijd met hun verdrukkers toch aangaan, omdat ze geloven in de uiteindelijke zege van de rechtvaardigheid. Een weliswaar gewelddadige 'opstand der horden', met als enige kracht die van het geloof in de uiteindelijke gerechtigheid. "Men kan ons en onze leiders doden", aldus de revolterenden, "maar men zou beter de miserie bestrijden welke mensen zoals wij voortbrengt". De 'schurkenstrijd' blijkt een zaak van 'waardigheid'. Tschirgi wijst erop dat zo'n 'irrationeel' verzet uiteraard niet gestopt kan worden: ooit was Marx de hoop der verdrukten, en de bevrijdingstheologie inspireerde zich aan het neomarxisme voor de realisatie van meer sociale rechtvaardigheid. Nu het communisme zijn krediet heeft verloren, herenigen zich sociaal verdrukten rond het panislamisme. Het christendom is in hun ogen de religie van de rijken, aldus Dan Tschirgi.
De Macchiavellistische aanpak van het panislamisme wordt beschreven door de journalist Ahmed Rashid uit Islamabad: afgezien van het fanatisme in de Afghaanse regio, valt toch op hoe zelfs het Talibanregime in oorsprong zelfredzaamheidspogingen van een volk betreft: de islam als as voor herordening in een ontwrichte samenleving. In de jaren tachtig nog gaf president Reagan zijn steun aan Bin Laden in zijn strijd met de Afghanen tegen het Rode Leger. Tegelijk steunde de VS Saddam Houssein van Irak tegen de Iraanse Komeini. Eens de klus geklaard, werden Bin Laden en Saddam op hun beurt door de VS bestreden. In 1996 keert Bin Laden naar Afghanistan terug: hij brengt Omar en de Arabieren samen in zijn 'panislamisme'. In 1999 verdubbelt Afghanistan zijn jaarlijkse opiumproductie tot 4600 ton; met de opbrengsten zouden verschillende oorlogen 'onderhouden' worden, onder meer in Tadjikistan en Tchétchénië, aldus Ahmed Rashid.
Onrecht veroorzaakt geweld, geweld veroorzaakt onrecht: dat is de spiraal van het geweld. De wijsheid leert dat geweld niet kan worden bestreden dan door het tenietdoen van het onrecht. Daartoe, zoveel is duidelijk, dienen de fundamenten van de huidige internationale politiek grondig te worden herzien. Concurrentie moet plaatsmaken voor samenwerking. Het alternatief is de hel.
De mens geconfronteerd met zijn onvermogen
De tragische aanslagen van 11 september werden gepleegd, al dan niet terecht in naam van de jihad. Hoe dan ook is sinds die datum de aandacht voor de islam overal ter wereld nog sterker toegenomen. Gevoelens van angst, haat, wraak en zelfs sympathie flitsen nog steeds doorheen het medialandschap. Het object van de angst is niet alleen de Al-Qaeda, maar evenzeer het getroffen Amerika dat in zijn zelfverdediging vaak niet zonder wantrouwen gesteund wordt, als het al gesteund wordt. De alliantie tegen 'het absolute kwaad' kampt met gevoelens van machteloosheid en volgens sommigen ondermijnt zij, geheel tegendoelmatig, de vrijheid die zij wil verdedigen. Het verschijnsel dat gijzelaars gaan sympathiseren met hun gijzelnemers, uit zich in een forse toename van bekeerlingen tot de islam, en de soms dubieuze houding van Europa in deze hele strijd roept vraagtekens op.
Het feit dat het aantal slachtoffers van de aanslag dagelijks geëvenaard wordt door slechts één tiende van het aantal hongerdoden, kan het kwaad niet relativeren: deze doden vielen immers niet in gevolge een noodlottige ramp: zij werden gepland en uitgevoerd door een genocidale, suicidale en collectieve menselijke wil, welke zich bovendien beroept op een goddelijke opdracht en een goddelijke almacht. De aanslag van 11 september heeft, met andere woorden, aan de wereld diets gemaakt dat het tijdperk is aangebroken waarin het mensdom zijn kwaad moet onder ogen zien.
Het tijdperk van het menselijk kwaad woekert allang. Allang worden miljoenen hongerende kinderen achteloos overgelaten aan hun wrede lot. Allang heeft dit wrede en moorddadige kwaad zich geïnstitutionaliseerd in een wereld van zelfverblinde en hebzuchtige egoïsten. Werd het niet de hoogste tijd niet dat er zo'n aanslag kwam, maar dat onze ogen andermaal geopend werden voor het onrecht waarmee wij altijd hebben ingestemd? Aan de waanzin zelf is niets veranderd; wat veranderde is dat wij hem nu opnieuw onder ogen moeten zien. Want ligt de bestraffing van het kwaad niet in de bewustwording ervan?
Eén ogenblik lang hebben wij gezien, maar alras zijn we weer ingedommeld. Helaas, want het gaat hier noch om een eenmalige vertoning, noch om een vertoning; het gaat hier niet om de wanhoopsdaad van slechts één gek. In deze zaak wordt aan God zelf een rol toebedeeld, en is het lot van de mensheid in het geding.
Schijnbaar kondigt de aanslag een nieuwe 'strategie' aan van een niet geringe en onzichtbare groep 'revolutionairen' die zelf in de ban blijken te zijn van een niet te vatten kwaad, die zich de verdedigers achten van het recht, de rechters van de mensheid, de bestraffers van de bozen, de duivels aan wie de goddelozen worden overgeleverd. Schijnbaar, want dit is niet nieuw: ook de gevestigde orden functioneren vaak met gelijkluidende doelstellingen. In werkelijkheid lijkt de wereldgeschiedenis sinds geruime tijd, en immer onomkeerbaar, in zijn eindfase overgegaan: wat zich wezenlijk aankondigt doorheen alle gebeurtenissen, is niet zozeer de geboorte van een nieuw leger duivels, maar veeleer het onherroepelijk wakker worden van het geweten waarvan zij slechts de katalysatoren zijn: geen menselijke macht vermag het immers om die van God te vervangen en een hemels rijk op aarde te vestigen.
De heerschappij van de zich God wanende mens leek onverwoestbaar, zoals destijds ook de toren van Babel ( Genesis 11: 1-9). Lawrence Boadt (2001: I: 420-421) commentarieert: "Wat voor de zondvloed de verkeerde neiging in individuele mensen was geweest, wordt nu [met de toren van Babel] tot de collectieve energie van de zonde die steeds meer beslag legt op de menselijke aspiraties". Boadt wijst er verder op dat het Hebreeuwse woord 'babal' betekent: 'in verwarring brengen': "Het besluit van de volkeren: 'Laten wij een stad bouwen' [staat] tegenover Gods besluit: 'Laten wij verwarring brengen'".
God sticht onenigheid onder de mensen om hen van het verderf te redden. Immers, God besluit, aldus Boadt, "dat bij een verenigde mensheid het gevoel van almacht en begeerte naar de goddelijke status alleen maar kan toenemen. Het is dus erop of eronder: als God slechts één wereldfamilie tot stand brengt die vastberaden optreedt, is de kans dat hij de harten van de mensen kan winnen kleiner dan wanneer hij de mensen in een situatie brengt waarin zij elkaar beginnen te bestrijden door communicatieproblemen, die zelfs effect hebben op het meest alledaags niveau. Die les zou ons mogelijks iets te zeggen kunnen hebben over de waarde van het respecteren van andere wereldgodsdiensten als een opzettelijk en belangrijk onderdeel van de goddelijke bedoelingen en als een onontbeerlijke matrix om de stem van de joods-christelijke openbaring tot klinken te brengen."
'Lex dura sed lex': de mogelijke eschatologische betekenis van de islam
De bijzondere verschilpunten tussen het katholicisme en het (fundamentalistische) islamgeloof kunnen we als volgt samenvatten.
(1) Terwijl de Verrezen Christus verderleeft als de Heilige Geest in de Kerk, die zich sinds het begin van haar zending wijdt aan de interpretatie van de Heilige Schrift, de actualisering ervan, het toegankelijk maken van de blijde boodschap voor mensen van alle leeftijden en culturen, kent de Islam, zoals het woord zelf het zegt, enkel de blinde onderwerping aan de Koran, die niet geïnterpreteerd mag worden, die geen kerk toelaat, en zelfs geen vertalingen.
(2) Terwijl verder de Katholieke Kerk zichzelf niet definieert als een werelds instituut, doch ruimte laat voor allen althans in theorie ( zie bijvoorbeeld Augustinus' onderscheid tussen de civitas Dei en de civitas terrestris), waarbij ook de gewetensvrijheid van niet gering belang is, beschouwen islamieten zichzelf als de enige authentieke godsgelovigen, en plaatsen zij alle andere religies op eenzelfde lijn met het atheïsme.
(3) Een en ander grondt tevens in de islamitische opvattingen omtrent de erfzonde, welke zij niet als zodanig erkennen: zij achten de homo islamicus de plaatsvervanger van God op aarde; hij draagt geen andere schuld tegenover zijn schepper dan de plicht om hier Gods wil, zoals kenbaar gemaakt in de Koran, te verwerkelijken.
(4) Misschien wel het belangrijkste onderscheid tussen christendom en islam ligt echter in de vrijheidskwestie. Christenen worden door God uitgenodigd, echter op generlei wijze gedwongen, om godsdienstig te zijn. Islamieten echter, belijden hun geloof vaak onder druk. De bedoeling van bepaalde islamfundamentalisten is de oprichting van islamitische theocratieën waarin de islamwet het geloof afdwingt.
De vraag luidt nu of zo'n 'dwang' gerechtvaardigd is. Volgens Spencer ligt de terreur van de islam in de leer zelf, en zij zou dus alle onderworpenen (moslims) tot 'slachtoffers' hebben. Maar we kunnen ook anders aankijken tegenover de islamisering van de wereld, meer bepaald wanneer we het denken van Augustinus tot leidraad nemen, en daarbij de veronderstelling aannemen dat we in de eindtijd beland zijn.
Augustinus onderscheidt namelijk twee perioden in de geschiedenis van de mensheid: de toestand voor de zondeval, en de toestand die er op volgt. Laten we bovendien aannemen dat met het christendom deze tweede toestand langzaamaan overgaat in een derde, namelijk de eindtijd. De toestand voor de zondeval wordt volgens Augustinus gekarakteriseerd door de menselijke vrijheid om al dan niet te zondigen: God nodigt de mens uit tot trouw, maar hij kan zondigen ( "posse peccare"). In de toestand na de zondeval is dat niet langer het geval: zoals Augustinus zelf belijdt, wil hij het goede doen, maar hij kan het niet op eigen kracht ( "non posse non peccare"). In de islamisering van de wereld kunnen we nu een derde periode, de eindtijd, zien tot stand komen, gekenmerkt door een toestand waarin de mens zijn vrijheid moet teruggeven aan God, en bijgevolg niet meer zal kunnen zondigen ( "non posse peccare"). Die toestand zou dan het rechtvaardige godsoordeel inluiden, want mensen die oprecht geloven, zullen de islamisering (de 'onmogelijkheid' om nog te zondigen) niet als een terreur ervaren; alleen goddelozen ervaren de plicht tot een godsdienstig leven als een geseling. Door dit fataal onomkeerbaar verloop van het heilsproces zouden aldus de goeden worden beloond en de kwaden worden gestraft. Het kan fantastisch klinken maar, Shakespeare indachtig, overtreffen historische wendingen altijd onze stoutste fantasie. En dat is niet meer dan een parafrase op Christus woorden, dat wij ogen hebben en niet zien, en dat wij schuld hebben omdat wij beweren te zien.
BENUTTE Literatuur:
- Ahmad, Hazrat Mirza Tahir, Christianity A Journey from Facts to Fiction, Verenigd Koninkrijk 1994.
- Ali, Daniel, Demystifying 'Jihad', Envoy Magazine, mei 2002.
- Bijbel, Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam 1975 (1951);
- Boadt, Lawrence, Genesis, Internationaal Commentaar op de Bijbel (Red. E. Eynikel e.a.), Kok-Kampen/Averbode 2001, band I: 392-452.
- Gilson, E., Introduction à l' étude de Saint Augustin, J. Vrin, Paris 1929;
- Hayoun, Maurice-Ruben, Maïmonide et la pensée juive, P.U.F., Paris 1994.
- Islamic Text Society, Understanding Islam and the Muslims, The Islamis Affairs Department, The Embassy of Saudi Arabia, Washington DC., Consultants The Islamic Text Society, Cambridge, UK, 1989.
- Joannes-Paulus II, Veritatis Splendor, Roma 1992.
- Kreeft, Peter, Comparing Christianity and Islam, National Catholic Register 1987.
- Ley, de, Herman, Het Arabische Denken, syllabi bij de colleges Wijsbegeerte, U.G., Gent 1993-'94.
- Nasr, Seyyed Hossein, Al-Serat, Reflections on Islam and Modern Life, Vol. VI, N° 1.
- Rashid, Ahmed, Les talibans au coeur de la déstabilisation régionale, Le Monde diplomatique, novembre 1999: 4-5.
- Rich, Tracey R., Jew FAQ.Org, Judaism 101 Jewish Calendar.htm.
- Spencer, Robert, Islam: A Religion of Peace?, Envoy Magazine, mei 2002.
- Tschirgi, Dan, Des islamistes aux zapatistes, la révolte des "marginaux de la terre", Le Monde diplomatique, janvier 2000: 16-17.
- Vergote, A., Gij zult de Heer uw God beminnen, Leuven 1999.
- Williams, William A., The Evolution of Man Scientifically Disproved, W.A. Williams, New Jersey, USA 1925.
(Copyright: J. Bauwens, D/2006, ISBN: 90-77532-25-0)
Er wordt dezer dagen flink uitgehaald naar de zogenaamde 'hedendaagse kunst' (Zie bijvoorbeeld: Gerard Bodifée, Weg uit de leegte. De spirituele nood van Europa, Davidsfonds, Leuven, 2005). Marcel Duchamps, Andy Warhol, Jean Dubuffet, Jean-Michel Basquiat, Lucian Freud, Egon Schiele, Wim Delvoye en vele anderen moeten het ontgelden. Volgens bijvoorbeeld Gerard Bodifée keren zij het oogmerk van de kunst om: opzettelijk weren zij de schoonheid en streven zij de lelijkheid na. Bovendien ontluisteren zij de mens. Dit artistieke verval gaat hand in hand met het morele verval, wezenlijk gekenmerkt door de "pijnlijke omslag van het zelfbeeld" van de mens, ooit omschreven als "geschapen naar Gods beeld en gelijkenis": de hedendaagse mens veracht zichzelf - aldus concludeert Bodifée (De genoemde auteur verdient een pluim, omdat hij een van de weinige auteurs is die de zaken nog bij hun naam durven te noemen. Een heel andere houding toon is dit dan de enerverende prietpraat van al die 'kenners' die wij heden te verduren hebben.).
Over hedendaagse kunst werd veel geschreven, en ook veel onzin. In wat volgt willen wij heel beknopt aantonen dat de 'lelijkheid' van de hedendaagse kunst niet in de eerste plaats te maken heeft met (al dan niet gerechtvaardigde) zelfverachting, maar wel met een veel meer voor de hand liggende zaak, namelijk zelfbehoud.
Hetzelfde verschijnsel is het duidelijkst bij jonge, verwende kinderen. Waar het "kind van weleer" zijn best deed om voor een publiek een gedichtje op te zeggen, verkiest het "stoute kind" om eens flink uit te halen naar dat publiek. De reden mag duidelijk zijn. Wie naar best vermogen een versje debiteert, mag immers niet alleen rekenen op een al dan niet gemeend applaus: hij zal ook de kritiek van de vele "stuurlui aan wal" over zich heen krijgen. Of beter uitgedrukt: de spot van een meute die zichzelf verheft met dit heel wat minder riscante middel van het neerhalen van de ander. Het kwetsen van de ander is immers de uitgelezen weg naar de gepantserde status van de eigen veilige onkwetsbaarheid.
Idem dito in de wereld van de kunst: kritiek is altijd terecht, omdat het sublieme door geen mens volmaakt uit te beelden valt. Elkeen weet van nature wat schoon is, elkeen ziet onmiddellijk de tekortkomingen in de (kunstzinnige) afbeeldingen ervan, en zo staat elke kunstenaar principieel bloot aan de onmiddellijke, meedogenloze genadeslag, van zodra hij het aandurft om zijn vertolking van het sublieme publiek te maken. In een wereld die aan niemand nog enig gezag gunt, is elke oprechte artistieke creatie gedoemd om de guillottine van zijn schepper te worden.
Er is echter één probaat middel dat de artiest toelaat om te ontsnappen aan dit wrede lot, en zo is het recept voor hedendaagse kunst heel simpel: "Toon niet wat je kan, want dan toon je ― aan een meedogenloos publiek ― ook wat je niét kan: toon veeleer wat ànderen niet kunnen; spot met anderen, en zo ben je de spot een stap voor". Het hedendaagse kunstwerk toont aan het publiek tot welk een vernietigende spot de artiest in staat is. Want als er iets is waarmee niemand durft te spotten, dan is het wel de superspotter zelf: niemand wil zijn schietschijf zijn. Voorwaar, zo simpel is het.
De oorzaken van deze evolutie dienen ons inziens niet gezocht te worden in direct moreel verval, al heeft het er wel mee te maken. Schuldige is de toenemende algemene (en vaak gerechtvaardigde) angst voor het verlies van de eigen souvereiniteit. Verborgen in de anonieme massa is de enig resterende veilige plaats: aldaar manifesteert men zich niet, maar evenmin wordt men er genekt, zodat de illusie van persoonlijke souvereiniteit kan behouden worden.
De angst voor zelfverlies spreekt vanzelf in een maatschappij met toenemende bevolkingsdichtheid, communicatiedichtheid, schaarste en concurrentie. In vroegere tijden beconcurreerden mensen elkaar met de productie van nuttige, ware of schone goederen. De in wezen kwaadaardige concurrentie (want concurrentie is strijd) gold als motor en dus als legitiem middel in functie van het edele doel (de productie van 'goede' waren). Uiteraard lukt zoiets slechts 'op het randje', waar we nu over zijn gegaan: de strijdmiddelen zijn niet langer nuttige goederen maar regelrechte wapens, die immers veel efficiënter zijn. De 'vreedzame oorlog' van het 'elkaar wegpronken' (die nu nog steeds in een zeer letterlijke vorm bestaat in bepaalde Afrikaanse stammen) behoort hiermee tot het verleden, en zo ook de kunst der schone dingen. Met de komst van de vrije meningsuiting wordt geen kunst zo ijverig beoefend als die van het schelden en het spotten: zij is weliswaar legaal, maar ze blijft moreel verwerpelijk.
Vrije meningsuiting is een groot en onmisbaar goed, maar de gevolgen van de algemene tolerantie en zelfs de bescherming van de spot, zijn desastreus en niet te overzien. Een sterk voorbeeld daarvan blijkt uit het zich nestelen van het Stockholm-syndroom in alle gelederen van onze communicatie, en vooreerst in onze media, waar de anticipatie van mogelijke kritiek vanwege tegenstanders geschiedt door hen naar de mond te praten, zodat de ether gevuld wordt met letterlijk nietszeggende praat: 'standpuntloze overtuigingen' en intern contradictorisch gezwans. Aldus worden steeds meer zenders op de buis vervangen door muziekzenders: ook deze produceren lawaai, maar zij ergeren niet omdat zij tenminste niet pretenderen iets te brengen dat ze niet brengen.
02-06-2006
Groot tekort aan werknemers?!
GROOT TEKORT AAN WERKNEMERS ?!
Onlangs werd in de media het bericht verspreid dat er een groot aantal vacatures oningevuld bleven, meer bepaald voor de functie van leerkracht Nederlands voor anderstaligen.
Onmiddellijk gevolg was alvast dat werkzoekenden het nog maar eens te verduren kregen van hun directe omgeving, want, zie je wel: er zijn jobs voor wie wil werken, en wie nu nog geen baan kan vinden, is gewoon een luie profiteur!
Fred kan ervan meespreken. Toen hij het nieuws op de buis vernam, spoedde hij zich te vierklauw naar de vdab: was hij geen germanist, hij was dan toch universitair, en dit keer zag hij zijn kans vrij om eindelijk aan de slag te kunnen gaan.
Op de vdab werden aan Fred onmiddellijk een twintigtal adressen bezorgd van allerlei organisaties en verenigingen, gesubsidieerde en andere, die zich de integratie van alle burgers ter harte nemen. Fred solliciteerde, maar tot zijn verbazing bleek nergens een betrekking vrij. Fred staat nu op wachtlijsten, zoals zovelen die zijn valse hoop deelden.
De vrouw van Fred echter, laat zich niet zo makkelijk afschepen. Zij dringt erop aan dat hij verder zou zoeken. Zij heeft immers vernomen dat in de Brusselse klinieken honderden buitenlandse verpleegsters werden aangeworven, vooral Roemenen. Zij zijn weliswaar zeer goede werkkrachten, doch ze kunnen zich alleen in het Engels verstaanbaar maken. En Freds eega stuurt haar man onmiddellijk terug naar de vdab.
Freds trajectbegeleider (zo noemt men de man die werklozen op weg helpt bij het zoeken van een job), verklaart inderdaad gehoord te hebben van deze vacatures, maar er is een klein probleem:
De vdab, die een Vlaamse dienst is, kan over deze vacatures helemaal niets zeggen. Fred moet zich richten tot de Brusselse vdab, en dat is de bgda.
Hier is het internet-adres van de dienst, ik wens u alle succes, mijnheer, zegt de vriendelijke man.
Thuis gekomen springt Fred ongedurig achter zijn computer en, hierin bijgestaan door zijn lieftallige vrouw, gaat hij aan het surfen. Een volgend probleem echter: de computer wil geen Brusselse vacatures bekendmaken: eerst moet de surfer zich inschrijven bij de bgda.
We moeten verhuizen, besluit hij na een poos nadenken.
Verhuizen? Hoezo verhuizen?, vraagt zijn vrouw: Hou op met gekscheren en zoek voort!
Neen, zegt Fred, ik meen het, kijk. De wet verbiedt me dat ik tegelijk bij de vdab en de bgda ingeschreven ben. Dus moet ik me eerst uitschrijven bij de vdab. Vervolgens moeten we naar Brussel verhuizen. En pas dan kan ik me inschrijven bij de bgda.
En dan?
Wel, dan heb ik een inschrijvingsnummer, en kan ik zien of er betrekkingen vacant zijn voor leerkrachten Nederlands, om dus les te geven aan die verpleegsters.
Dat kan niet, pruttelt Freds vrouw tegen: Verhuizen om aan de weet te komen of er misschien een betrekking voor je is, en voor hoelang? Eén jaar? Kom nu: ga het vragen aan de vdab in plaats van onnozel te doen! Kijk, het is pas drie uur; ga direct, dan weet je alvast iets meer!
Fred spoedt zich terug, en hij heeft geluk: zijn trajectbegeleider heeft net de vorige klant bediend en er kunnen twee minuten vanaf, tussen de drukte door.
Ja, zucht de vriendelijke man, ik begrijp uw probleem. Maar als je denkt dat wij binnen kunnen bij de bgda, dan heb je het mis. Als je iets over die vacatures wil weten, dan moet je kijken in de gewone vacaturebank. Als die gegevens daar ontbreken, dan kunnen wij dat ook niet helpen, ziet u. Ik wens u veel succes.
De vrouw van Fred vindt in de vacaturebank helemaal niets van die vacatures en zij is razend. Eerst gelooft ze hem niet en volgt er een ruzie. Vervolgens probeert hij haar uit te leggen dat het toch wel begrijpelijk is dat ook de andere gewesten eerst aan zichzelf denken, en aan hun eigen werkloosheidscijfers. En dat ze aldus die informatie eigenlijk achterhouden.
s Anderendaags raadpleegt Fred iemand van de algemene tewerkstellingsdienst, en die geeft hem gelijk: de berichten die in de media verspreid worden over een "enorm tekort aan leerkrachten Nederlands voor anderstaligen", zijn, ook volgens hem, volstrekt leugenachtig.
Die mediaberichten bewerken anderzijds wel dat werkzoekenden (met diploma) nog meer onder druk worden gezet en onterecht worden bejegend, uiteindelijk ook door hun eigen omgeving. Dat is een staaltje van demonisering, niets meer en niets minder.
Ook de berichtgeving als zouden er continu 30.000 jobs, en meer, oningevuld geraken, is totaal uit de lucht gegrepen: wanneer enkele miljoenen mensen aan de slag zijn, is het niet anders dan normaal dat er voortdurend mensen afvallen die vervangen moeten worden, en dat en niets anders weerpiegelt zich in dat cijfer van "30.000".
Komt daarbij dat het leeuwenaandeel van deze vacatures openbare functies betreft, wat wil zeggen dat het hier gaat om vacatures die bij wet verplicht openbaar te maken zijn, doch die in de praktijk meestal worden toegekend lang vooraleer zij bekend gemaakt worden. Fred herinnert zich tevens van de inleidende vdab-cursus, dat slechts 20 percent van de vacatures open zijn. En als die dan ook nog eens feitelijk gesloten zijn
Daarnaast is er natuurlijk ook de bedrieglijke praktijk rond sales-managers-functies, de leurders zoals men het vroeger zegde, waarbij vaak voortdurend andere mensen gerecruteerd worden voor een zeer beperkte periode, dit wil zeggen: totdat zij de te verkopen producten in kwestie (waspoeder, stofzuigers, verzekeringspolissen of eender wat) aan de eigen kennissenkring hebben verkocht, dus totdat de aan de werknemer inherente, beperkte kring van zich moreel verplicht achtende kopers uitgeput is.
Verder is het de ondervinding van Fred, en van zovelen met hem, dat bij de interviews in de selectieprocedures gepolst wordt, niet zozeer naar de vakkennis van de kandidaat in kwestie, maar veeleer naar zijn of haar relaties, en dat teneinde na te kunnen gaan of men de betreffende naar z'n hand kan zetten. En Fred herinnert zich zijn sollicitatie bij een bekende autofabriek: men wilde daar weten of hij een huis aan het afbetalen was
Men hoeft er niet bij te vertellen dat het in die gevallen wezenlijk gaat om prospecties met betrekking tot het beveiligen van hetzij gebeurlijk eigen bedrieglijke praktijken - en dus praktijken welke ingaan tegen het algemeen belang - , hetzij partijbelangen. De vele wetten die hetzij het algemeen belang, hetzij de privacy, willen vrijwaren van aantastingen allerhande, blijken in de praktijk perfect omzeild te worden, en omkleed met het alibi van de "allerbeste bedoelingen".
Een rechtstreeks gevolg van deze handel is uiteraard dat heden de incompetentie en het bedrog dermate omvangrijk worden dat het efficiënter en lonender blijkt voor werkgevers om tenminste één vierde van alle werk te laten verrichten door illegalen en vluchtelingen, die noch de taal spreken, noch het vak kennen. Met alle gevolgen vandien, niet alleen voor de economie, maar ook voor de betrokken werknemers en hun families.
Fred realiseert zich dat deze vaststelling rechtstreeks te maken heeft met zijn eigen situatie en met zijn statuut van 'langdurig werkzoekende': nu reeds worden langdurig werklozen in menig geval door mogelijke werknemers reeds behandeld op een manier die nog slechts weinig verschilt van de manier waarop illegale inwijkelingen uitgebuit worden, en dit onder de allang niet meer verbloemde slogan: "te nemen of te laten", welke met het van kracht geworden zijn van de nieuwe wet nu ook bij de vdab zijn opmars doet of althans wordt opgedrongen aan deze dienst, die uiteindelijk werd opgericht om mensen te helpen.
Die wet werd ons opgedrongen - niet vanwege malefide werkgevers, maar vanwege de regering, zodat het wel lijkt alsof zij deze laatsten niet bestrijdt doch daarentegen vertegenwoordigt!
Overbodig te zeggen dat dit alles leidt tot een banalisering van het menselijke leed en van het bedrog, en tot het aanvaardbaar maken van een nieuw soort van kastenstelsel, wat dus een nog veel ernstiger zaak is dan het probleem van het klassensysteem.
Het ziet er dus opnieuw niet zo schitterend uit voor Fred. Hij moet gaan leuren met zijn arbeidskracht, zijn enige kapitaal. Niets meer op tegen, sinds het motto van weet jezelf te verkopen dan toch allang algemeen ingeburgerd is En de arme man tracht zijn vrouw te troosten met de gedachte dat er mensen zijn die het nog veel slechter hebben.
Denk aan diegenen die met dertig in een garagebox wonen, fluistert hij haar haast romantisch in het oor: Ver weg van vrouw en kind zijn zij voor lange tijd. Zij zorgen ervoor dat onze prei één euro kost in plaats van twee. Anders hadden wij het nu nog moeilijker.
29-05-2006
Geef de zwaksten de schuld
GEEF DE ZWAKSTEN DE SCHULD
Fred is vanmiddag thuisgekomen van de VDAB met een pak papieren, door hem zelf in te vullen. Zijn vrouw heeft ze ter hand genomen en vraagt hem verbaasd wat het te betekenen heeft:
Weersvoorspellingen maken, zelf scheikundeproeven doen, metaalgereedschappen gebruiken Maar jij bent toch historicus!?
Dat zijn multiple-choice vragen, zegt hij droogjes.
Twintig bladzijden?
Ja, in het kader van een beroeps-heroriëntering
En wat heb jij dan te maken met het weer, of met meubels herstellen en, ik lees hier: glas snijden!?
Fred zucht: Dat heb ik mijn trajectbegeleider ook gevraagd, maar hij zei: dat is psychologie; gewoon invullen en klaar is Kees. Die mens kan het ook niet helpen.
Maar je bent straks vijftig, en grootvader! Moet je nu nog herscholen?
Dat is de nieuwe wet; het is ofwel dat, ofwel de OCMW.
Als je nu eens voor een keer die koppigheid van je liet varen, en een afspraak maakte met mijnheer Crookus; hij heeft al dui-zen-den mensen aan een baan geholpen!!
In ruil voor hun stem, ja. Het is niet aan politici om de postjes uit te delen.
Fred is negenenveertig en ruim twee jaar werkzoekend. Hij was lange tijd in de privé, maar herhaaldelijke faillissementen hebben zijn dromen verijdeld. Hij heeft wat les gegeven her en der en werkte ook een tijdlang op fabriek. Maar zijn grijzende haren duimen niet voor hem; jonge, energieke krachten, zeggen de advertenties, en dan nog liefst met veel ervaring
Een bijkomende opleiding neemt vaak jaren in beslag, terwijl intussen de markt grondig verandert. In Freds studietijd was er vraag naar historici, maar toen hij afstudeerde, had men er teveel.
Een nieuwe opleiding kost trouwens ook een pak geld aan de staat. Eerst vertelde men dat er nood was aan gekwalificeerde werkkrachten, even later sprak men van algemene overgekwalificeerdheid. Onlangs voerde men de numerus clausus in voor de opleiding tot arts en nu zijn er artsen te weinig. Eerst schreeuwde men om leerkrachten, en nu zit men met een flink overschot. Het wijzigt allemaal zo snel
Het lijkt er soms op dat men op tijd en stond tekorten in de hand werkt. Dan heeft men immers geldige redenen om ongekwalificeerd personeel in dienst te nemen. Die krijgen dan verworven rechten, een vaste benoeming van bevriende politici, en ook nog gelijk loon als plots een of ander Copernicusplan wordt uitgedacht. In tijden van overschot wijken zij natuurlijk niet meer, want ook zij moeten een huis afbetalen.
Het lijdt geen twijfel dat de verantwoordelijkheid voor dit soort van onevenwichten bij de beleidsmakers zelf ligt. En een erbarmelijk gevolg daarvan is trouwens dat de dienstverlening vaak te wensen overlaat. Ik zal u doorverbinden, zeggen zij, als je belt om wat informatie. Je hoort Bach en Haendel, Vivaldi, Stravinsky en Bartok. Twee uur later ben je als volleerd musicus weer bij die telefoniste aanbeland die je eerst aan de lijn had, en weet je nog niets. Het telefoontje is zelfs niet belastingaftrekbaar.
Alleen vandaag al ergerde Fred zich twee keer in minder dan een uur: een eerste keer aan een gebrek aan kennis van het Nederlands bij de opstellers van de brief voor de jaarlijkse belastingaangiften, waar in regel 1001 gesproken wordt over het statuut "ongehuwd en niet wettelijk samenwonend", terwijl eigenlijk bedoeld wordt: "ongehuwd en wettelijk niet samenwonend"; een tweede maal bij het frankeren van deze brief, namelijk bij de vaststelling dat in het jongste informatiefoldertje met de tarieven van de post - tarieven die straks wekelijks veranderen - voor de 'definiëring' van "genormaliseerd formaat" enkel een schets van twee briefcontouren, zonder de afmetingen, wordt weergeven.
Onlangs moest Fred naar een zogenaamde speciale begeleidingscursus voor langdurige werklozen. De overigens vriendelijke instructrice moest de cursus aanvangen met de mededeling dat Europa beslist heeft om tegen het jaar 2010 zowat 70 percent van alle beroepsbekwamen aan een job te helpen. Vertaald in het Nederlands betekent dit dat er, alvast tot het jaar 2010, voor 30 percent van de werkbekwame bevolking quasi geen hoop is op een baan. En als Fred realistisch is, moet hij beamen dat hij als langdurig werkloze eigenlijk al twee jaar behoort tot deze 30 percent van hopeloze gevallen.
Vorige week nog vertelde men in Terzake, of was het in Panorama, dat tenminste 25 pct. van alle werk in België illegaal wordt verricht. Koppel dit gegeven aan het feit dat illegale immigrant-arbeiders politiek gezien en louter theoretisch geweerd worden, terwijl zij economisch noodzakelijk zijn om onze hoge levensstandaard te kunnen blijven verzekeren, zodat zij feitelijk ook politiek door de vingers moeten gezien worden. Je weet wel, die mensen die met zn dertig in garageboxen wonen en die ervoor zorgen dat onze prei één euro kost in plaats van twee.
De massamedia zorgt ervoor dat al deze feiten algemeen bekend zijn, ook aan de langdurig werklozen, en op die manier veroorzaken de jongste regeringsmaatregelen enorme frustraties bij de categorie waartoe nu ook Fred zich mag rekenen. Eigenlijk moet men zeggen dat, middels de genoemde maatregelen, de voor onze economie verantwoordelijke regering haar frustraties, welke resulteren uit een falend beleid, afwentelt op de sociaal zwakkeren: de werklozen, maar evengoed de instructeurs en de trajectbegeleiders van de VDAB, van wie nu verwacht wordt dat ze het onmogelijke realiseren.
Men gaat zelfs privé-bedrijven inschakelen in de begeleiding van langdurig werkzoekenden, zo heeft het de liberale regering beslist. Een maatregel die, behalve aan nepotisme, ook een beetje doet denken aan de Amerikaanse tactiek waarbij in de oosterse oorlogsregios enkele lastige karweitjes aan de zorg van privé-legers worden toevertrouwd, of is dat een brug te ver?
Hoe dan ook: de verkapte doelstelling van deze nieuwe maatregelen lijkt mij ontegenzeggelijk de volgende - en ik baseer mijn inzichten op het feit dat zij zich ook in andere sectoren aandient.
Haar verantwoordelijkheid voor wanbeleid ontvluchtend, wil de staat zich ontlasten van haar plicht om uitkeringsgerechtigden nog langer te onderhouden, en zij poogt deze zorg af te schuiven op de steden en de gemeenten, met name op de OCMW's.
Aangezien nu de verspreiding van werklozen geografische gezien ongelijkmatig is, zal dit eerlang zorgen voor een onderlinge concurrentie welke het gemeentelijke beleid mede zal bepalen, nota bene in het volstrekte nadeel van de zwaksten.
De categorie van de werklozen wordt in de hier voorspelde strategie nu reeds voorafgegaan door heel wat andere categorieën, onder meer die van de bejaarden die in zorginstellingen moeten verblijven. Het feit heeft zich trouwens onlangs reeds enkele malen voorgedaan dat een plaatselijk OCMW zijn bejaarden letterlijk de deur moet uitzetten (op rolbedden en dies meer) wegens faillissement.
Bijkomend bezwaar is dat, in dit scenario, de druk op de betreffende bevolkingsgroepen dermate toeneemt dat, in de praktijk, de (vooralsnog) betalenden zich zullen keren tegen de zorgbehoevenden, in het bijzonder waar door de OCMW's bijvoorbeeld aan familieleden gevraagd wordt om tussen te komen in de kosten van de zorg, terwijl de hulpbehoevenden steeds vaker ofwel zullen kiezen voor (de intussen gelegaliseerde) 'euthanasie' (onderzoek wijst immers uit dat de motivering "anderen niet langer tot last te willen zijn" steeds vaker opduikt), ofwel slachtoffer zullen worden van depressie en zelfmoord.
Het staat vast, meer bepaald in de psychologie (zie o.m. Skinner inzake conditioneringsmechanismen en ethologie bij dierlijk gedrag, maar ook onderzoek van meer recente datum m.b.t. mensen), dat de langdurige herhaling van wanslagen bij het ondernemen van pogingen die een welbepaald succes beogen, niet alleen demotiverend werkt, maar dat, indien er bijkomende dwang wordt uitgeoefend om zulke pogingen te blijven herhalen, er bovendien gegarandeerd zware frustraties worden opgewekt welke leiden tot agressie en/of auto-agressie.
Een beleid dat, enerzijds, de agressie en de autodestructie zegt te willen bestrijden en dat, anderzijds, de frustraties aanwakkert, is ronduit ongeloofwaardig. Het is wellicht overbodig om zeggen, maar de huidige wildgroei van het kapitalisme kent geen ethiek, of wendt ze alleen voor als alibi.
Al bij al: het ziet er niet goed uit voor Fred. In betere tijden zouden ze hem nu Fred den dopper genoemd hebben, of kortweg den dopper, maar straks zijn mensen met deze bijnaam in de meerderheid, wat betekent dat wie hen uitscheldt niet meer kàn worden vervolgd voor het lastig vallen van minderheden. En aangezien in een democratie de meerderheid het voor het zeggen heeft, zou het wel eens zover kunnen komen dat de doppers het voor het zeggen krijgen, zodat de nieuwe wet aldus weer wel vanzelf zal verdwijnen!
28-05-2006
Kunst kan de wereld redden
KUNST KAN DE WERELD REDDEN
Er was eens een jood die dagelijks geplaagd werd door een scheldende bende straatkinderen aan zijn deur. Op een dag besloot hij daar iets aan te doen. Wanneer de scheldende kinderen verschenen, ging hij in het portaal staan, en gaf ze allemaal vijf frank. De kinderen verstomden en dropen het af. 's Anderendaags blut, kwamen ze weer schelden. De jood gaf hen nu elk vier frank en ze vertrokken. De derde dag leverde de scheldpartij hen nog drie frank op, de vierde dag twee frank, de vijfde dag één. Toen zeiden de kinderen: voor dat bedrag kunnen we het niet meer doen, en het was uit met schelden.
Dit welbekend verhaal illustreert een bijzondere manipulatietechniek. De opvoeder ontvreemdt de opvoedeling z'n interne motivatie. Met de beloning geeft hij hem een externe in de plaats. Dit laat hem toe te gaan conditioneren. Hij creëert een moraal die, net zoals het kapitalistisch bestel, z'n effect haalt uit de middel-doelomkering. In het verhaaltje weten de kinderen eigenlijk niet goed waarom ze schelden. Hun motivatie is labiel. Ze apen hun leider na om erbij te horen. Maar de jood geeft hen vijf frank. En onbewust nemen de kinderen deze beloning ook als een goede reden om te schelden aan. Het is een welgekomen excuus voor wat ze doen. Maar aangezien de jood de kinderen tot schelden motiveert, kan hij hen voortaan ook straffeloos van hun excuus beroven of demotiveren. Doet hij dit, dan neemt hij hun innerlijke motivatie weg en het schelden houdt op.
In het kapitalistisch bestel is een dergelijk conditioneringsmechanisme de norm. Werklustige aspirant-arbeiders, gedreven door de wil om de wereld te verbeteren, worden door een werkgever gerecruteerd. Deze beloont hun prestaties. Alras slaat de motivatie om: de beloning vervangt de innerlijke drijfveer. Als deze arbeiders op een dag wordt opgedragen de wereld af te breken, zorgt het loonzakje ervoor dat ze hierin geen graten zien. Zo nodig versterkt naast het loon een gepaste ideologie de motivatie.
De arbeider verliest zijn innerlijke motivatie omdat hij ermee heeft ingestemd om een loon te ontvangen. Een onverdiend loon, want een innerlijke motivatie is haar eigen loon. De wil om de wereld te verbeteren wordt namelijk beloond door de verwezenlijking van dat doel. De werkgever verleidt de arbeider ertoe, z'n aanvankelijke doelstelling te ruilen met het aangeboden loon: hij maakt dat het engagement op zich niet langer bevredigt door daaraan een supplementaire bevrediging te koppelen. Tegelijk kan hij zodoende het verband tussen engagement en wereld vervalsen. Hiermee doet hij iets analoog als de drugshandelaar: de onmiddellijke bevrediging die hij de geëngageerde aanbiedt, verbreekt de directe betrokkenheid van diens engagement met de buitenwereld. Het geluk dat volgt uit een of ander maatschappelijk engagement wordt voortaan gehaald uit een drug, of uit het loon. Het geld en de drug hebben precies dit gemeen, dat hun vruchten ontkoppeld zijn van de persoonlijke verdiensten. Alles is te koop voor geld. Met een drug kunnen ook misdadigers zich gelukkig voelen... zolang de voorraad strekt! Want het onderscheid tussen 'voelen' en 'zijn' is even wezenlijk als dat tussen illusie en werkelijkheid. De bedrogene is van z'n bedrieger afhankelijk. Niet de werkelijkheid, maar het manipulatiesysteem bepaalt de waarde van de handelingen van de gemanipuleerde: hij verkeert niet langer in de mogelijkheid om zelf zin te geven aan zijn handelen. Het plotseling verdwijnen van de drugshandelaar brengt de verslaafde in grote problemen. Net zo is de arbeider van het kapitalistische bestel afhankelijk. Noodgedwongen ijveren beiden mee voor de instandhouding van het bedrog.
Het verlies van luxegoederen volgt uit het verlies van loon, uit het verlies van werk. Het verlies van werk, uit het verlies van motivatie. De gedemotiveerde wordt geconfronteerd met de leegheid die hij zelf veroorzaakte op het moment dat hij zich z'n innerlijke motivatie heeft laten ontfutselen voor een loon. Beroofd van z'n loon, heeft hij ook geen innerlijk meer, en koortsachtig zoekt hij het buiten zichzelf. De eisen die hij gaat stellen aan het systeem waarmee hij zich corrumpeerde, zijn even zinloos als de klachten aan het adres van z'n bedrieger, want niemand laat zich bedriegen zonder door de bedrieger verleid te zijn geweest. En in het zwichten voor de verleiding heb je vanzelfsprekend jezelf bedrogen.
Zo is het kapitalisme, of om het even welk sanctionerend systeem, het middel bij uitstek om de algemene ont-innerlijking te bewerkstelligen. Het systeem bestaat bij de gratie van conditionering. Deze laatste bestaat door de feitelijkheid van het bedrog. De essentie van het bedrog zit in het zelfverraad dat wezenlijk samenvalt met het zelfbedrog.
Tegelijk kan ook het doel van zo'n systeem niets anders zijn dan (zelf)bedrog. Het systeem exterioriseert het zelfbedrog als dusdanig. Het zelfbedrog als anonieme, onpersoonlijke kracht, verwerft met het (dank zij door personen tot stand komende) systeem een autonomie vergelijkbaar met die van een machine. Maar deze machine produceert niets: ze vernietigt alleen maar de innerlijkheden van wie haar tot brandstof willen zijn.
Maar is elk systeem per definitie verwerpelijk? Neen. Het systeem is een instrument. Het kan ten goede worden aangewend. Tenzij het autonoom wordt. En dan nog: een autonoom systeem schakelt zichzelf uit waar het niet esthetisch is. En dit is de kracht van het 'objectief goede'. Bekijken we dit even van naderbij.
De straatkinderen in het verhaaltje schelden aanvankelijk vanuit een innerlijke 'motivatie'. Maar eigenlijk weten ze niet waarom ze schelden. Vandaar nemen ze het excuus van de jood onmiddellijk aan. Men kan nu opmerken dat die innerlijke motivatie niets anders is dan agressie: nauwelijks gekanaliseerde (fysieke, of zelfs fysische) energie. De jood kanaliseert deze energie. Indien hij dit gewenst had, dan had hij de kinderen voortaan ook kunnen laten zingen voor vijf frank. Of voor vier frank, voor drie, twee, één frank of zelfs voor niks. Immers, door te zingen kan men op den duur genoegen gaan scheppen in het zingen zelf, en wordt de motivatie om te zingen door niets anders nog dan door het zingen zelf bepaald. Dat is niet het geval met schreeuwen. En het is des te meer het geval met het zingen van schone liederen. Wat schoon is, bezit een intrinsieke en ook een objectieve positieve waarde. Men zingt immers niet alleen gratis, men is zelfs bereid om ervoor te betalen. Het schone kan dus niet uitputtend worden gecorrumpeerd door een conditionerend systeem. Het schone ontsnapt aan het (zelf)bedrog. We noemen het Schone ook het Ware, omdat het zich onafhankelijk van de macht van het bedrog in stand kan houden. Precies daarom kan kunst de wereld redden.
'A Christmas Carol'
A Christmas Carol
Het is niet onwaar dat het rijkere deel van de wereld, waartoe ook wij zouden behoren, een drastisch toenemende armoede kent op het vlak van het niet-materiële. Maar soms herhaalt men dat zo dikwijls dat het wel lijkt alsof de materiële armoede voltooid verleden tijd was. Niets is minder waar.
Voor een groot stuk komen de zogenaamd geestelijke noden rechtstreeks voort uit materiële. Bovendien zorgt een met enorme taboes omringde verbloeming ervoor dat geestelijke nood sinds oudsher rijkdom heet. Een één-oog in het land der blinden kan dit weliswaar opmerken; een ziende echter zou terstond het voorbeeld volgen van Sophocles Oedipus, en zich meteen eigenhandig van het zicht beroven. En niets is minder waar dan dat dit land van melk en honing geen zienden meer verdraagt. Seattles profetie werd zowaar allang bewaarheid. Het zien van uw steden doet pijn aan de ogen.
De mens, ooit diep verbonden met zijn natuur, door hem aanbeden als een gemalin, werd verdreven uit de bossen en van de akkers verjaagd. Het volk, ooit samen-levend in stamverband en in familiekring, werd uit zijn biotoop gerukt en gekazerneerd in steden, om daar te worden verbruikt als arbeidskracht, precies zoals het vee in zijn stallen van weleer. Ik hoef Marx niet te herhalen, maar zelfs Marx is heden achterhaald.
Ook uit de eigen stenen huizen werd het volk verdreven. Wij huren nu, of wij betalen eeuwig af, wat op hetzelfde neerkomt. Wij huren een dak, een burgerschap, en zelfs een eigen identiteit, of wat daarvoor moet doorgaan. En of ik dat meen?
Mijn beste: de meest fundamentele nood van een mens, is zijn nood aan medemensen: zijn nood aan menselijk contact. En zijn ergste gebrek is dat hij de schijn hoog wil houden dat hij dat zou kunnen missen. Het allerergste is, te moeten leven in gevangenschap. De isoleercel is nog wreedaardiger. In een mum van tijd maakt ze van een mens een wrak - doeltreffender dan de zogenaamde cold turkey voor de drugsverslaafde is. Welnu, voor het bevredigen van die fundamentele nood wordt heden geld geëist, veel geld.
Waar zijn de meidoorns waaronder men s avonds samentroepte rond de oude vertellers van het dorp, terwijl de kwajongens meikevers vingen? Waar zijn de staminees - ooit was er om het andere huis eentje - waar elkeen welkom was voor een oude jenever en een praatje van een uur of twee - de dag was lang. Waar is de tijd dat je iemand nieuw kon aanspreken zonder vanaf dat moment door te moeten gaan voor niet goed snik? Euros moet je heden hebben, want de zaken moeten draaien, en als de bankkaart leeg is, sta je zo weer op straat. En zelfs daar ben je niet langer welkom.
Leven wij niet in een tijd waarin het volk tot een verzameling van enkelingen is teruggebracht? Elke zot in zijn eigen kot, zoals de wevers ooit zegden bij het haspelen van de draden door de hevels. Of wij het willen of niet: het algemene contacttaboe is reeds een feit dat over deze rijke wereld heerst, en wee diegene die het te schenden durft. Elke zot zit nu voorgoed in zijn eigen kot met zijn peeceetje dat straks de regering gratis uitdeelt aan wie het vooralsnog niet mist.
Ik ga de rapporten nu niet citeren, maar wetenschappelijk onderzoek heeft overtuigend aangetoond dat virtuele werelden, hoe fantasierijk ook, de werkelijkheid niet kunnen vervangen zonder dat zij tevens hun bewoners virtualiseren. En het neologisme dat u hier prompt ziet staan, is inderdaad een synoniem voor gek maken. De maandelijkse huur die wij betalen voor het internet is klein bier vergeleken bij zijn ware tol. Het kuieren in droomwerelden is slechts mogelijk voor uit dezelfde droomstof samengestelde identiteiten.
De gevaren van intensief internetgebruik zijn vergelijkbaar met die van gokverslaving, drugsverslaving, of eender welke vorm van verregaande afhankelijkheid. Het zich kluisteren aan een computerscherm verschaft het slachtoffer daarvan een zich eindeloos verkappende vorm van een illusie van vrijheid. In niets onderscheidt zich de freak nog van Dickens Ebenezer Scrooge, die zijn grootste geluk denkt te beleven in het tellen en hertellen van zijn centen. En het leven zelf moet eraan geloven.
U kent A Christmas Carol wel, beste mede-internetter: naarmate het verhaal vordert, wordt Scrooge bezocht door steeds gruwelijkere fantomen. Zij waarschuwen hem dat hij het echte leven mist, dat op hem wacht. Dickens, de brave man, zorgt voor een 'happy end' - het is tenslotte een kerstverhaal.
27-05-2006
Pas verschenen
AANBEVOLEN LECTUUR: Ludo Noens, Het verborgen Lourdes. Occulte broederschappen, verzwegen verschijningen, het geheim van Rennes-Le-Chateau, Uitgeverij Elmar, Rijswijck / Van Haelewyck, Leuven. (204 blzn., geschraagd door meer dan 200 referentie-werken!) MEER INFO:
Het verborgen Lourdes. Hoe occulte genootschappen zich Maria toe-eigenden.
"Jaarlijks trekken vijf miljoen bedevaartgangers naar Lourdes, de plaats waar in 1858 Maria Onbevlekte Ontvangenis aan Bernadette Soubirous verscheen. Maar in datzelfde jaar waren nog veertig andere dorpskinderen getuige van verschijningen: chaotischer en minder onbevlekt dan die aan Bernadette. Deze verzwegen verschijningen wijzen in de richting van een aantal buitenissige geheime genootschappen die in het negentiende-eeuwse Frankrijk bloeiden en die zich lieten inspireren door de uiterst omstreden Orde van de Rozenkruisers. Sommige van deze fervent christelijke gezelschappen probeerden hun politieke doelstellingen met zeer onorthodoxe middelen te bereiken. Wie of wat verscheen er nu precies in de grot van Massabielle? Alles wijst op een direct verband tussen reactionaire politiek-magische genootschappen en onrechtzinnige kunstgrepen achter de schermen van het wonderbaarlijke Lourdesgebeuren. En dat verband werpt ook een volkomen nieuw licht op een ander onverklaard gebleven historisch raadsel: dat van het geruchtmakende Rennes-le-Château..."
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.
personalia
Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: