Wanneer ze zich dan, net na middernacht, bijna thuis wist, hield ze even halt naast het benzinestation dat doorlopend was geopend. Daar schoof ze aan in de rij voor het loket. Wat verderop, aan een tafeltje, hingen vier flikken koffie te drinken. Aan het tweede tafeltje stonden drie dikbuikige truckers rond een aluminium asbakje. En net toen de achterdochtige haar ogen afwendde en hen beide op de rug voor haar vestigde, hoorde ze het geratel van iets dat leek te bollen. Ze draaide zich om teneinde te ontwaren vanwaar dat vreemde geluid afkomstig was. Wat ze daarop zag, geloofde ze amper zelve. Een magere man die op de rug een gitaarzak droeg en die zich voortbewoog op rolschaatsen. Hij had lange, vettige haren en een onverzorgde baard. Het duurde even tot het doordrong dat ze die kerel kende. Was dat niet Benaar? Ja, dat was m zeker. Benaar Vandeplusse, de eerste ex van haar zuster. Wacht tot ze haar dat zou vertellen.
Nadat ze wat later afgerekend had en zich snel van de man aan het loket afwendde, zochten haar ogen ogenblikkelijk opnieuw naar Benaar. Deze draaide en keerde, pal voor de grote koelbox waar hij maar geen keuze maakte en scheen te aarzelen tussen water en wat anders. Drie, vier, vijf keer wel nam hij iets en zette het dan weer terug. Uiteindelijk grabbelde hij een fles water mee en rolde verder. Eerst voorbij de truckers die m geamuseerd bekeken - hij was dan ook geen alledaagse verschijning - en vervolgens langs de flikken waarvan er weer ene was die het niet kon achterwege laten en die m vroeg of hij toch zeker niet langs de autostrade was komen aangereden? En Benaar, want het was Benaar inderdaad, keek s over zn schouder en er schoot op dat moment van alles door zn hoofd. Een instinctieve reactie, op dat wat hij omschreef als domheid. Dit mondde uit, zoals altijd, in een opstoot van morele verontwaardiging en in een bruuske opwelling van neerbuigende woorden en vlijmscherpe zinnen. En dat dan onophoudelijk tot er uiteindelijk iets gebroken werd en er scherven van schaamte als bewijs van smaad achterbleven. t Was een laakbare manier van doen doch aangezien Vandeplusses instinct nu eenmaal geen alternatieve handelswijze kende, lag de nakende scheldpartij te gisten op zn tong. En, net op het ogenblik dat hij de flik van repliek dienen wou, werd er aan zn mouw getrokken. Daar stond dan de achterdochtige. Ze keek triestig maar ze lachte m toe. Benaar stond als aan de grond genageld. Hij vergat de flik even snel als het conflict dat in de lucht fladderde, rekende het water af en volgde de achterdochtige naar buiten.
" Wat was dat met die flik, " vroeg ze direct, " en hoe komt het dat gij nog zo laat op pad zijt, en dan nog wel met een gitaar en op rolschaatsen? En ge ziet er mager en moe uit, om niet te zeggen afgepeigerd, " ging ze verder terwijl ze naar haar witte kever liep. Ondertussen had ze een sigaret opgestoken en lette ze niet op Benaar die zwijgend wees naar de zeven benzinepompen die zich naast hen bevonden.
" En wat dan nog? " meesmuilde ze, " rijdt gij mee of gaat ge nog wat verder schaatsen?"
" k Weet het niet, " antwoordde hij geheel naar waarheid.
Eerlijk is eerlijk: hij wist het echt niet. Schouderophalend stapte ze in de kever en opende het portier aan de passagierszijde. Daarop stak Benaar de gitaar op de achterbank en nam vooraan plaats. Om kort te gaan, de achterdochtige voerde Benaar en z'n gitaar naar Oostakker. In de auto zwegen ze tot aan de afrit van Lokeren en toen draaide Benaar aan de knop van de radio en zette die op drie. Een warmhartige vrouwenstem knabbelde zachtekens stukskes van de nacht weg en dat door middel van woorden, woorden en nog eens woorden aaneen te spinnen:
Het was iets na middernacht als ze Benaar ontmoette. Ze was net van het ziekenhuis teruggekeerd en reed wazig aanwezig langs de autostrade huiswaarts. Onderweg weende ze zich verloren en ze scheen er nooit eens ten enenmale in te gelukken van een weg te vinden die straalde van rust, gelukzaligheid en harmonie. Hoe het haar verging die kouwe maandag zal wel voor immer en immer krachtig in haar nochtans ferm gehavende geheugen gegrift staan en wat ze allemaal oppermachtig had gedacht, gedurende die verschrikkelijke aprildag, daarvan wist ze toen al dat het niet zij was die dat dacht. Iets nam het eensklaps van haar over. Op een helpaarse vlam werd ze uit de modder van de drabbige droefenis gezogen, recht tot in het licht van de eeuwige liefde. Die eerste april waren het flarden van banale zinnen die tot haar kwamen en stukken van mensen die haar de kille hand schudden en hun holle kussen op haar natgeschreide wangen drukten. Ook waren het instinctieve reacties van harentwege, opdat zij overleven zou. Oskaar had het gedaan, zo hield zij het zich voor, enkel en alleen haar te wille. Ondertussen schonk ze koffie en koeken dewelke ze in zeven haasten had gekocht bij een bakker, in de schaduw van het hospitaal. Het was een komen en gaan van vrienden, familieleden en kennissen en terwijl ze haar eigen krachten oversteeg en als een perfecte gastvrouw elkeen bediende, gaf ze ook tegenover hen die Oskaars daad niet bleken te begrijpen een woordje uitleg mede. Duiding immers deugt altijd, zo oordeelde zij doch het was niet zij die zo dacht maar die ongelooflijke energie die het, zoals reeds eerder gezegd, vanaf dat afschuwelijke telefoontje op de luchthaven van haar had overgenomen. En in de stroom van rouwbetuigingen dacht ze aan haar overleden teerbeminde en ze zonk weg in warmte, als was ze zwemmende in de zaligheid van al zijn liefderijke omhelzingen. Zonder omwegen en lichter van harte keek ze bij elke bezoeker naar binnen, glashelder en onbeschroomd, en ze ervoer bij de ene een golf van striemende zenuwsidderingen en bij de andere een zweem van kleffe benauwdheid en in de menigte van veinzers en venijnspuwers bemerkte ze, gelukkig voor haar, hier en daar een medelevende blik. t Verschafte een onmetelijke kracht om zich met los vertrouwen op 's Heren genade te verlaten en weer zonk ze weg in een veld van onzichtbare energie hetgene haar deed zweren van geen lompe besluiten meer te nemen. Tegelijkertijd nam ze zich voor van beter, nog beter, naar de medemensen te luisteren. In de nabije toekomst zou ze gloeiende oogopslagen van pronkzieke viswijven weerstaan terwijl ze sukkelaars van venten aan haar boezem drukken zou. Liefkozen zou ze hen zoals ze vroeger reeds deed, maar voortaan enkel en alleen voluit op haar hoogstpersoonlijke voorwaarden. En geen andere. Het laken ging niet meer door de ogen van de schaar getrokken worden. En aan het klokzeel werd ook niets meer gehangen. En terwijl ze dieper en dieper in een onbevattelijke maar louterende bron van liefde wegzakte, hoorde ze haar zwangere zuster zeggen dat zulks nooit goed samen gaat, de ene kort van stof en de andere lang van tong. Dat dat dan wel zo mocht wezen, dacht de kersverse achterdochtige weduwe maar dat dat dan toch nog geen enkele reden was om zichzelf op te knopen?
Op de immer glimmendschone scène slaat de kadukke klok. Ze rinkelt als een alarmbel schril en schel. Onverbiddelijk klingelt ze en bijna net zo obsceen gelijk het paarse toneel zelve dat zich dagdagelijks, ja zelfs minuut na minuut, donkerbruin gerand voor onze verschimmelde ogen afspeelt. Thans heft het geschoolde koor het angstwekkende loflied aan en van zodra de eerste tonen van het laatste bedrijf tot in de hoge nok van de helverlichte arena weergalmen, heeft de apotheose uit t spektakel van kutschurft en piemelschandaal onomkeerbaar een aanvang genomen. Voor jong en oud, rijk en arm, dik en dun, koud en warm, werkelijk voor iedereen staat het stugge stuk op het lompe lijf geschreven. Consumptie verplicht in dit schunnige schouwspel, vol plichtskwakende scharminkels en rechtsverzakende warwinkels, dat zich baadt in een mierzoete sfeer van eeuwenoude mystiek bijwijlen, en gedurig in het om en om overdadig welvend de hooggevoeligheid omtrent afwezige communicatie en bezige constipatie. Met wanstaltige schimmen die zich als blauwe, naaktslakkerige neanderthalers over de rode aarde schuren. Zich volstrekt nietig wentelend onder het loden juk van de richtingloosheid, krachteloos kronkelend van de goedgevulde ijskast naar het doorgelegen bed en van het doorgelegen bed naar de stinkende plee en van de stinkende plee naar de onbeschofte tv en van de onbeschofte tv naar de bestofte kleerkast en van de bestofte kleerkast naar het vervuilde frituurvet en van het vervuilde frituurvet naar het zinken bad en van het zinken bad wederom naar dat doorgelegen bed. Slijmerig sluipend in archeologische kringetjes, zichzelve op eigen snelheid de ideologische draaikolk inwringende, wars van enig vleugje bewustzijn. Nochtans meer dan bevlogenheid genoeg, de meesten onder hen dan, doch door de vele eeuwen heen vooreerst veelvuldig door de goden een weinig mismeesterd en nadien door deernes' duivelsklauwen zorgvuldig maar zwijnig opgevangen. Met uitmuntende zorg voor het geestelijke gemis en bijstand in de steeds weerkerende periode van revalidatie. Met daarbovenop steun en troost en licht in het donker, op de harde weg na de val. En dan ijlend en kwijlend naar de havens van Parkinson en Alzheimer.
Het was een grauwblauwe maandag, één april tweeduizend en vier, en het was niet meer of niet minder dan dat. Een zoveelste etmaal in de zoveelste week en het was tevens een mare over een achterdochtige vrouw dewelke deze rauwe maandag beleefde zonder te beseffen dat haar leven tegen die avond aan nooit of te nooit meer hetzelfde zijn zou. Tegen zevenen ontwaakte ze alleen nadat ze alleen had geslapen. Ze bracht de kinderen naar de school en reed terug naar huis. Daar begon haar dag met pepermunt en twee muntsigaretten. Naderhand Bulgaarse yoghurt met pruimen en twee tassen muntthee. Vervolgens stapte ze opnieuw in haar wagen en toerde rondjes langs de kerk tot ze wist in welke windrichting ze die maandag verkeren wou. Tegen negen uur die ochtend stopte ze aan het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van de Blauwe Zeeën en de Heldere Rivieren. Daar plengde ze bittere tranen toen ze haar zesde sigaret oprookte. Daarna reed ze verder, terwijl ze zich afvroeg vanwaar toch die tranen kwamen. Voor ze het terdege in het oog had, stond ze voor de deur van Oskaar, haar liefdevolle minnaar. Ze zocht naar de deurbel om hem op de hoogte te brengen van haar onverwachte aanwezigheid. Ze werd opgemerkt door de buurvrouw die haar wist te zeggen dat hij al in geen drie dagen tijds meer was buitengekomen. De achterdochtige vrouw werd thans maar pas achterdochtig en belde hem met haar gsm. Doch Oskaar nam niet op. De achterdochtige sprak een boodschap in en reed piekerend verder langsheen Vlaanderens straten en wegen. Tegen tienen belandde ze op de luchthaven van Zaventem. Daar aangekomen liep ze rond in het gigantische gebouw en kreeg ze een telefoontje van Oskaars moeder. Van wat er zich het uur nadien afspeelde, heeft ze tot op heden nog steeds geen weet. In een onbevattelijke roes raasde ze terug in de richting vanwaar ze eerder was gekomen. Onbeschrijfelijk gutsten haar gevoelens om en om.
Na 'n chemotherapeutische openhartoperatie - zonder 'n spoor van werkzame narcose of 'n zachte zweem van medemenselijk medeleven, zonder een zwoele zucht van goddelijke gratie of een spekvette spat van bittere gal - kroop Bernardus Vandeplusse, de hengelloze visser, op handen en voeten vanonder de botte bijl die zich losjes liggend in de twee ijzeren linkerhanden boven 'm bevond en sloop hij op een zonovergoten vaderdag, vogelvrij verklaard, in de richting waar hij de nakende tijden gewapend én wakende wist. Ginder, waar ze klaarwakker geduldig liggen wezen om op eender welk moment vanuit het niets onherroepelijk, genadeloos en nietsontziend toe te slaan.
Deels uit eigen beweging en deels aangedreven door de onweerstaanbare drang ter overleving, sprong Vandeplusse, ergens onderweg, recht en spurtte hij, met de gloeiende stront striemend stromende van tussen z'n hevig toegeknepen billen, het pikkedonker tegemoet tot hij niet meer verder kon en naar adem te happen stond, aan de wegbrokkelende rand van de gapende afgrond. De rotsen onder 'm geleken de afgezaagde tanden van een paardengebit, vlugvlug gepropt in een afgemeten maar veel te groot fotomodellenbakkes. Hij hoorde hoe 'n donderende orkaanwind 'm om de oren floot en hoe z'n oudemannenknieën kraakten. Hoe z'n drastisch doormidden gereten hart almaar bonkte van ikdrumbliksemikdrumbliksem en hoe er iets in z'n zonnevlecht gortdroog knapte. Z'n treurmarstranen denderden als 'n trein van 'm weg en het laatste dat hij dacht, vooraleer z'n hersens beneden hol de piekende stenen raakten, was dat hij als een totaal verblinde had geleefd. En de blik op zichzelf gericht, zag hij niet de werkelijke waarde van z'n opofferingsmoed en begreep hij niet dat hij handelde vanuit een zuiver zinnelijke intuïtie. 'n Miljoenen jaren oud instinct dat, het mag gezegd, voor 'm meer weg had van een kosmische instinker. Hoe anders te verklaren dat hij in de, door de ooievaar en de moederschoot, wijdopengesperde val trapte? Nee, hij zag het niet. Hetgene hij daarentegen wel in het oog kreeg, was de ijver waarmede de ene helft van z'n hart de overblijfselen van de andere helft iedere dag opnieuw en opnieuw in de kleinste plooien van de tijd begroef. Voortaan alleen nog halve harten troef! Voor z'n eigen bijdrage in heel deze historie is het nog iets te vroeg. Of al veel te laat. Dat kan ook.
Alzo komt het dus dat de weggespuwde en uitgebraakte Bernardus Vandeplusse u van halver harte welgekomen heet in het atelier van z'n vissersvisioen, net achter de hogedrukkamer van z'n niet-te-dromen moorddroom. Alles, of toch zo goed als alles, analoog geregistreerd en thans tot op de laatste bit gedigitaliseerd. Van zodra de pixels op zijn, is het surfen voor 'm gedaan. En is de aarde volledig om zeep - en spreekt u dat gerust tegen indien u met deze boude stelling niet akkoord kunt of wenst te gaan - dan beginnen we, volgens de vermetele Vandeplusse, aan de maan. En hij, het gekwetste dier dat gnuivend en snuivend een weg zoekt naar z'n ontnomen oogappel, schreeuwt het luid en krijst het naar alle windrichtingen, vanuit alle staten. Vooruitlopend op dat wat komen gaat, sleept hij zich na z'n dodelijke val schuimbekkend van woede door de stad en over de plaveisels van haar straten.
Van halver harte welkom in m'n getroffen keizerrijk van puin en gruis, gij familieverdriet en gij thuisgespuis staat er op de virtuele deurmat te lezen en voor de rest is het een trage amper dynamische 'kweetniethoe statische homepage waar Vandeplusse doorheen waart als een spook in slowmotion. En niet zomaar in een flapperend laken gestoken of met andere fantomenonzin omgeven maar wel degelijk in de gedaante van een echt spook. Dat, op die vervlogen zonovergoten tevens zonsverduisterde vaderdag, eindelijk aanspoelde tussen de cynische booswachters, de macabere wetsverkrachters, de morbide pretpachters en de dolende straatslachters. Na jaren van vicieuze omzwervingen en kringelende overpeinzingen, zowel front- als backstage, en slechts gehuld in een jas van papapaniek, trok hij z'n handen dicht tegen zich aan en omklemde daarin nog enkele scherpe maar fragiele scherven van magie. Lijkbleek zat hij ineengedoken te trillen. Als men goed keek, keek men er los doorheen, zo bleek zag de slappe vod. Hij had passie, liefde en trouw uitgestrooid en kreeg in de plaats leegte, leugenachtigheid en rouw toebedeeld. Afzender: ex-vrouw. 't Ijzige wijf oogt, als ze veel moeite doet, voor de duur van een moment best lichtjes sympathiek. Maar diep binnenin, onder het oppervlak van de ijswoestijn, huist er iets borderline, tiranniek en vaderziek. En dat alles in een lome sluimertoestand. Want met dat mens is er, als men het over de psychosomatische boeg zou gooien, heel wat aan de hand. Het zou heel wat voeten in de aarde hebben vooraleer de ware toedracht naar boven zou komen. Ondertussen, vanuit de fantoompijn van z'n spookachtigste zijn, verklaarde Benaar haar, en de hele klerezooi harer klerelijersclan, de totale oorlog.
Heel wat maanden van uitputting en ontbering verder, rest 'm thans enkel nog het eenvoudigste verzet tegen het dagdagelijkse onrecht. Stijfhouden de blauwgeslagen poten en zich niet door het liefdeloze laten chanteren: dit is de gescheurde vlag waaronder deze broze, felvermagerde gozer heden ten dage z'n gerechtvaardige burgeroorlog strijdt. Gezien de onverkwikkelijke feiten en gelet op de giftige gegevens, bezigt hij hiervoor z'n gesmoorde stem en gelooft hij, dankzij vrouwe Justitia en ondanks de maatschappelijke pikorde, meer dan ooit rotsvast in de leefbaarheid ener afsprakeloze werkelijkheid. De verborgen agenda vol zorgen, de onontkoombare corrigenda van morgen en de problematische addenda van de aanstormende lustra zijn 'm middelerwijl alle reeds welbekend. Toch is Benaar noch een treurnisvisionair noch een paniekprofeet van het zuiverste water. Voor deze schapeloze herder tellen niet de vage doemdenkerijen en de steeds weerkerende onheilsboodschappen die 'm, vanuit het ongerijmde, tomeloos tegemoetstromen doch enkel en alleen nog, ja... heel uitgesproken zelfs, de kathedraalgrote vriendschap van de brandschone Staat van Apathie en Lethargie en haar ontroerende trouw in z'n maandelijkse abeidsongeschiktheidstoelage. De Benaar, waarvan hier sprake, wou zich enkel volvaardig over het noodlijdende addergebroed ontfermen maar verwerd viavia zelf tot een steuntrekkende stoethaspel. Met z'n mankelende lijf om de zoveel maanden op krukken en z'n sprankelende geest domweg in stukken. Zover was het dus moeten komen. Edoch... door een waar mirakel zag hij zich toch nog simpelweg bijeengesprokkeld én gered worden.
In de dankbare wetenschap dat hij van u allen veel te veel krijgt, kust hij de sociale zekerheid en geeft hij dankbaarder dan ooit tevoren aan u allen het verkregene meer dan honderdvoudig terug.
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.