gauw, gauw nog wat eikels rapen
want het wordt winter en er gaat van
alles in de bossen om. Er scheurt onrust
door de zompige poelen van de avond
schichtig scheren ze over het bladerdek
de staart gesikkeld als een vraagteken,
de nagels tot slagtanden gescherpt, de
neusvleugels klapwiekend van de geursporen
rusteloos, gedreven door instinct en een
vaag besef van braakland in de poten en
bange nestelingen in de vacht, ruwend
de touwen van hun ouderlijke plicht
knagen aan de schors van eeuwenoude
zilverberken, want de honger staat al
op een kier, schraapt de laatste restjes
mildheid uit zijn lompen. Wijdbeens
ontsnappen moet je uit dit wad van weten
want in het oosten van de angst treden al de
jagers aan. En de boeren hebben het koren
onder de daken van de drost geschoven