Foto
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Wie zendt mij een mooie tekening bij de verhaaltjes?
(via email: kris.vansteenbrugge@skynet.be )
Foto

Kris VANSTEENBRUGGE
keel-neus-oorarts
Kortrijk (België)
kris.vansteenbrugge@skynet.be

Inhoud blog
  • test
  • De Twistappel (1)
  • De Twistappel (2)
  • De Twistappel (3)
  • De Twistappel (4)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (IV)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (III)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (II)
  • OYSSEUS OP AIAIA (I)
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • Vrijwel geen respons.
  • Weldra
  • Europa op de eurobiljetten;
  • Koning Oidipous (12)
  • Koning Oidipous (11)
  • Koning Oidipous (10)
  • Koning Oidipous (9)
  • Koning Oidipous (8)
  • Koning Oidipous (7)
  • Koning Oidipous (6)
  • Koning Oidipous (5)
  • Koning Oidipous (4)
  • Koning Oidipous (3)
  • Koning Oidipous (2)
  • Koning Oidipous (1)
  • Michiel Noyez-Vermont.
  • Jason Popelier.
  • Luca Vanderbeke.
  • Stef Labarque.
  • Tibo Depuydt.
  • Marilou Defoort.
  • Sarah Vermeulen.
  • Julie Enghien.
  • Jordy Ameye.
  • Gaylle Prodi.
  • Kelly Lefever.
  • Ellen De Doncker.
  • Elise V.A..
  • Bram Vanderweege.
  • Michaël.
  • Laure Lemeire.
  • Giles Vroman.
  • Thomas Blondeel.
  • Nicolas Maas.
  • Jari Dujardin.
  • Jordi Debaere.
  • Julie Malfait.
  • Sofie Devriese.
  • Tekeningen.
  • De geboorte van Dionysos.
  • Kadmos.
  • Europa.
  • Io.
  • Tekening Aaron Dornez.
  • VAKANTIE!
  • Tekening Lieze Dever.
  • Hermes, het boefje (2).
  • Hermes, het boefje (1).
  • Leto.
  • Arachne.
  • Erichtonios.
  • Athena, opgestegen uit het hoofd van Zeus.
  • KROKUSVAKANTIE!
  • Hephaistos.
  • Zeus.
  • De geboorte van Aphrodite
  • Aan de kinderen van het 5e en 6e leerjaar.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    MYTHOS
    Griekse mythologie voor kinderen
    Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
    26-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Twistappel (3)

     ERIS :  (komt te voorschijn)  "Schone heiligheid, schone heiligheid". Geiligheid, ja! Tiens, ik ga daar toch eens een kijkje nemen (wil de zaal binnengaan).

    POLYXENA :  (verspert Eris de weg)  Ik heb opdracht gekregen geen ongenode gasten binnen te laten.

     

                  (Eris stribbelt tegen)

     

                  Kom Dimi, help even mee haar eruit gooien.

     

                  (Dimitrios en Polyxena slepen de vloekende Eris naar buiten, doen de buitendeur dicht. Een paar seconden later gaat de deur weer open en Eris steekt haar hoofd naar binnen)

     

    ERIS :  (woedend)  Maar ik kom terug, reken daar maar op. En ik breng een cadeau mee, een cadeau dat iedereen zal heugen tot aan het einde van de tijden. Ha, daar zullen ze over 3500 jaar nóg van spreken. Dáár zal menig hectolitertje bloed door vloeien, dáár gaan ze boeken over schrijven (ze slaat de deur met een harde klap achter zich dicht… om direct erna haar hoofd weer naar binnen te steken), entoneelstukken!

     

    DOEK


    TWEEDE BEDRIJF

     

     

                  (Dimitrios en Polyxena staan geleund tegen de balie, Dimitrios ervóór, Polyxena erachter, beiden met een glas wijn in de hand en reeds lichtjes aangeschoten; op de balie staat een half lege fles wijn en ook nog een volle; op de balie ook een breiwerk)

     

    POLYXENA :  Toch vriendelijk van Hermes om ons die twee flessen wijn te brengen.

    DIMITRIOS :  Héél vriendelijk, maar liever nog had ik een paar flesjes Duvel  (of een ander soort bier)gehad.

    POLYXENA :  Kijk een gegeven paard niet in de muil, Dimitrios. Daarenboven, ik zie toch dat het je smaakt (lacht, verslikt zich). Oeps, straks worden we nog vrolijk. Zeg, Dimitrios, zouden we niet wat orde scheppen in deze warboel van cadeau's?

    DIMITRIOS :  Een goed idee, Polyxena. Laten we maar onmiddellijk aan de slag gaan. (tilt een groot en zwaar pak op). O, wat zwaar. Wat zou er in zitten? (zet het pak op de balie, met veel inspanning)

    POLYXENA :  't Staat erop, kijk. (leest) Twaalfdelig eetservies. Mooi cadeau. Ik zal dat hier netjes neerzetten (zet het pak achter de balie).

    DIMITRIOS :  En dit klein pakje hier. Daar staat ook iets op geschreven. Maar 't is wel in een vreemde taal…

    POLYXENA :  (leest) "piperinum et salinum".

    DIMITRIOS :  Wat betekent dat?

    POLYXENA :  't Is Latijn, man. De taal van de toekomst! Let maar eens goed op: over tweeduizend jaar wordt hier niets anders meer gesproken. "Piperinum et salinum" betekent "peper- en zoutvat". Een peper-en-zoutvat Dimitrios. Mooi cadeau.

    DIMITRIOS :  …maar een beetje aan de krenterige kant… En kijk dit hier, een boek. Wie geeft er nu een boek als huwelijksgeschenk?

    POLYXENA :  Tenzij het een héél praktisch boek is. Wat staat er op?

    DIMITRIOS :  (leest) Duizend en één technieken. En er hangt een kaartje aan: vanwege Athena, ten behoeve van het pas getrouwde paar. Toch wel een praktisch boek dunkt me, Polyxena: duizend en één technieken voor het pas getrouwde paar (zet het pak op de balie). 




    POLYXENA :  Merkwaardig toch dat dit van Athena komt. Dat is toch helemaal háár stijl niet. Schuif dat lint eens weg, Dimitrios. (Dimitrios doet het; er staat "1001 weef-technieken). Dacht ik het niet! Waardeloos cadeau is dat. Denkt die nu echt dat ze die twee tijdens hun huwelijksnacht aan 't weven gaat zetten? Naaien, ja!

    DIMITRIOS :  Zal ik het dan maar meteen in de vuilnisbak gooien?

    POLYXENA :  Ach, laat maar, Dimitrios. We zetten het bij de rest.

    DIMITRIOS :  En dit pak dan? (geeft het aan Polyxena)

    POLYXENA : (leest) Opblaasbare gummipop. Het wordt hoe langer hoe gekker, Dimitrios. Wie komt er nu op zo'n idee? Kun jij die kleine lettertjes lezen: ik kan mijn bril maar niet vinden (ze zoekt diep in haar zakken).

    DIMITRIOS :  (leest) Ik heet Saar, sta immer voor je klaar, ik heb altijd zin, kom er lekker in; voor mijn goede vriend Peleus, vanwege Hephaistos.

    POLYXENA :  Van Hephaistos! Nu gaat er bij mij een lichtje branden.

    DIMITRIOS :  Bij mij brandt er nog niets, Polyxena.

    POLYXENA :  Het tegendeel zou mij verbaasd hebben. Jij kent immers nog niets van het leven.

    DIMITRIOS : Is het dan tóch een nuttig cadeau, als ik vragen mag? Speelt Peleus misschien nog met de poppen, Polyxena?

    POLYXENA :  Bijlange niet! (op strenge toon) Dit cadeau kunnen wij niet laten passeren. Het is een belediging voor Peleus en voor zijn bruid. Verberg het Dimitrios. Neem het mee naar huis, als het feest gedaan is. Zorg dat niemand het ziet.

    DIMITRIOS :  O, dank je, Polyxena. Maar… wat moet ik er mee aanvangen? Ik ga toch niet met póppen spelen.

    POLYXENA :  Wie weet Dimitrios, wie weet. Als je wat ouder bent misschien…

     

                  (Dimitrios maakt een beweging met de hand als om uit te drukken dat  Polyxena "vangt"; hij neemt een groot pak en zet het op de balie; er staat in grote letters op "VIAGRA")

     

                  Wat mag dáár in godsnaam inzitten?

    DIMITRIOS :  (kijkt op de zijkant van het pak en begint te klappertanden en te beven)  D..doe dat pak snel weg, Polyxena, ik ben bang.

    POLYXENA :  Waarom dan?

    DIMITRIOS :  K..kijk maar. D..daar zit een m..monster in dat pak. (Dimitrios draait het pak met de zijkant naar voor; daar staat op "monster zonder waarde"; hij zet een paar stappen naar achter en vervolgt) En het monster heet  Viagra!

    POLYXENA :  Dwaze Dimitrios! "Monster" betekent in dit geval "staal". Een monster! Gebruik toch je verstand , Dimitrios. Denk toch even na…

    DIMITRIOS :  Nadenken, Polyxena. Maar dat is gevaarlijk, nadenken. Meiroös' paard is dood van te veel na te denken. Het beest was er graatmager van geworden, zo mager dat het nog amper twee ziektes kon krijgen!

    POLYXENA :  Onnozelaar.

    DIMITRIOS :  De "velziekte" en de "beenderziekte".

    POLYXENA :  "Monster" betekent zoals ik al zei "staal", allez… een monster.

    DIMITRIOS :  Juist, een monster, een monster met… met… met een stalen bek en stalen klauwen! Ach, ik ben zo bang, Polyxena.

    POLYXENA : Je snapt er niets van. Kijk, hier staat nóg iets op de doos. Lezen, Dimitrios.

    DIMITRIOS :  (leest met bevende stem)  Snelrijzend… Komt gegarandeerd omhoog binnen de vijfenveertig minuten… Tot zes maal het oorspronkelijk volume…

    POLYXENA :  Eureka! Ik weet het: bakpoeder! Dit is een doos bakpoeder.

    DIMITRIOS :  En toch zeg ik u dat het een monster is. Een snelrijzend monster met stalen bek en stalen klauwen, dat tot zes maal zijn oorspronkelijk volume kan aannemen.

    POLYXENA :  Hoe is het in 's hemelsnaam toch mogelijk dat jij dat niet begrijpt, Dimitrios? Dit ís bakpoeder. (denkt even na) Volkomen ongeschikt cadeau, overigens. En daarenboven "zonder waarde". Eigenlijk is dit een belediging voor koning Peleus en zijn bruid. Ze kunnen het maar best niet te zien krijgen. Weet je wat? Ik maak het pak open.

    DIMITRIOS :  Niet doen. Asjeblief Polyxena. (vlucht naar de buitendeur en houdt de klink vast)

     

                  (Polyxena doet het pak toch open en haalt er een plastic zak uit, vol grote blauwe pillen; Dimitrios nadert voorzichtig) 

     

                  Wat is dát, Polyxena?

    POLYXENA :  Geen idee. Snoepjes, denk ik. Wacht, er zit nog wat in… (ze haalt een grote houten pop te voorschijn, 'n beeld van Priapos, met kaal hoofd en dikke tong, dikke buik en een reuze-grote penis die naar achteren wijst; ze zet het beeld op de balie)

    DIMITRIOS :  (zet weer een stap achteruit)  Het monster! 




    POLYXENA :  Kom nou, een onschuldig houten beeld.

     

                  (De kreupele god Hephaistos komt binnen, dronken. Polyxena gaat snel met de rug vóór de Priapos staan)

     

                  U ziet er droevig uit, eerbiedwaardige god van de smeden.

    HEPHAISTOS : Ach, mensenkinderen. Gij noemt mij eerbiedwaardig. Weet dat ik onder de goden geen enkel respect afdwing. Dat ik niets méér ben dan een ongewenst kind van Hera. Omdat ik niet mooi genoeg was naar haar gevoel, heeft ze mij vlak na mijn geboorte uit de hemel gegooid. Later, toen alles weer koek en ei was tussen mijn moeder en mij, gooide Zeus mij nogmaals uit de hemel. De eerste keer was ik in de zee terecht gekomen, maar de tweede keer viel ik te pletter op het eiland Lemnos. En kijk hoe kreupel ik daaruit te voorschijn ben gekomen! En dan mijn echtgenote Aphrodite! Die wil nog niet eens dat ik haar aankijk, laat staan dat ik haar zou mogen aanraken. Wat heb ik aan zo'n vrouw?

    DIMITRIOS :  Niet veel, me dunkt…

     

                  (ondertussen komt Dionysos binnen, dronken en met een kruik wijn)

     

    HEPHAISTOS :  (jammerend)  Met Aphrodite zal het wel nooit goedkomen. Ach, ben ik niet de ongelukkigste onder de goden?

    DIONYSOS :  Kop op, makker.  Tussen jou en je moeder Hera botert het nu toch tamelijk goed, als ik mij niet vergis…

    HEPHAISTOS :  O, jawel. Jij daarentegen, als bastaardzoon van Zeus, staat niet al te zeer in haar gratie. Meer dan eens heeft ze mij verteld over je moeder Semele, de dochter van de Thebaanse koning Kadmos. Hoe ze verliefd werd op een jonge man, die beweerde Zeus te zijn. Hij beloofde haar op erewoord dat hij een wens van haar - 't mocht om 't even wat zijn - in vervulling zou doen gaan. Jouw ongelukkige moeder wenste dat hij zijn goddelijkheid zou bewijzen door voor haar te verschijnen in al zijn glorie, met bliksem en al. Zeus trachtte haar nog die wens uit het hoofd te praten, want hij wist dat géén sterveling de aanblik van de oppergod in al zijn schittering, kan verdragen. Maar ze bleef volharden en Zeus kon niet anders dan aan haar wens voldoen. Hij verscheen aan haar in zijn minst schitterende gedaante en met zijn allerkleinste bliksempje. Niets mocht baten: jouw moeder Semele verschroeide ter plaatse! Toen was ze al zwanger. Jij was al op komst, Dionysos! Maar Zeus was bij de pinken en hij gaf onmiddellijk opdracht aan Hermes haar buik te openen via een keizersnede (dat was de allereerste keizersnede) en jij kwam te voorschijn. Praxiteles heeft er dat schitterend beeld van gemaakt (wijst op het beeld of op een plaat van het beeld, aan de muur): Hermes met jou op de arm, vlak na je geboorte.

     

                  (tijdens het verhaal van Hephaistos heeft Polyxena haar breiwerk opgenomen)

     

    DIONYSOS :  Ach, ik vind dat geen bijster leuk verhaal. (schudt het hoofd, herpakt zich). Ik durf wedden, Hephaistos, dat jij op weg bent naar het toilet, net als ik. Jij drinkt te veel, net als ik.

    HEPHAISTOS :  Jíj drinkt teveel. Bij mij zit dat toch enigszins anders.

    DIONYSOS :  Hoezo?

    HEPHAISTOS : Gezwollen prostaat, man. 't Is allemaal begonnen met die kwalijke stamp die ik op de Akropolis heb moeten incasseren. Sedertdien is het nooit meer goed gekomen.

     

                  (Dimitrios hoort angstig toe en voelt aan zijn kruis)

     

    DIONYSOS :  Is het niet Athena die jou dat gelapt heeft?

    HEPHAISTOS :  Precies. En zeggen dat ze haar geboorte aan mij te danken heeft. Ík ben het toch die haar verlost heb uit het hoofd van Zeus.

    DIONYSOS :  Zo zie je maar: ondank is 's werelds loon. Of zoals ze elders zeggen: stank voor dank…

     

                  (Hephaistos en Dionysos trekken samen naar het toilet; ze laten de wc-deur achter zich openstaan)

     

    DIMITRIOS :  Mag ik nog eens proeven van die blauwe snoepjes, Polyxena?

    POLYXENA : Wat ben jij toch een groot kind, Dimitrios. Maar goed, neem er eentje. Maar wees voorzichtig: er moest eens een drug inzitten.

    DIMITRIOS : Wees gerust, ik neem er maar één. (neemt één blauwe pil, vindt het lekker en… neemt er nog een)

    STEM VAN DIONYSOS : (vanuit wc) Wat kun jij nog vèr plassen, Hephaistos, met die prostaat van jou.

    STEM VAN HEPHAISTOS :  Ha, je weet het. Daar mag jij een punt aan zuigen.

    STEM VAN DIONYSOS :  Daar dénk ik nog niet aan. Ik plas overigens tweemaal zo ver.

    STEM VAN HEPHAISTOS :  Welaan dan. Vooruit met de geit!

    STEM VAN DIONYSOS : Van a één, van a twee, van a drie…

     

                  (Een waterstraal spuit de vestiaire binnen; Dimitrios staat versteld en… neemt gauw nog een Viagra. Dionysos en Hephaistos komen broederlijk uit de wc)

     

    HEPHAISTOS :  Ik leg mij helemaal neer bij jouw meesterschap, waarde collega. (tot Polyxena)  Mijn jonge vriend hier, dat is pas de ware kampioen, zowel in het drinken als in het plassen. Het zal je toch niet onbekend zijn dat jullie mensen de kunst van het maken van wijn aan deze jonge god te danken hebben? Vertel jij dat zelf eens, Dionysos, hoe dat precies in zijn werk is gegaan.

    DIONYSOS :  Het was dienst voor wederdienst. Ik was bevriend met Oineus, de koning van Kalydon, en niet minder met zijn vrouw Althaia. Er is een tijd geweest dat ik welhaast dagelijks op bezoek ging naar het koninklijk hof van Kalydon. Oineus had al lang in de gaten dat het mij om Althaia te doen was. Maar in plaats van jaloers te zijn, kneep hij een oogje dicht en zonderde zich af op zijn akkers. Als dank voor zoveel begrip heb ik hem de edele kunst van het wijn-maken geleerd en Oineus zelf heeft die kennis overgedragen op de hele mensheid.

    HEPHAISTOS :  (drinkt Dionysos toe)  Santé. (plots valt zijn oog op Priapos)  Maar, is dat Priapos niet? Jouw zoon, Dionysos, van jou en van míjn vrouw, Aphrodite?

    DIONYSOS : (merkt nu ook Priapos op) Maar dat is warempel Priapos. Priapos, mijn zoon, mijn Priaposje! Mijn jongen!  (tot Hephaistos, Polyxena en Dimitrios) Wat is hij lief, wat is hij mooi! Of… vinden jullie van niet? (Dionysos versombert) Nee, jullie vinden hem niet mooi, hé? Jullie vinden hem lelijk; aartslelijk vinden jullie hem! Maar jullie kunnen van hem denken wat je wilt, laat het voorál niet merken en boven alles: spot niet met Priapos, want hij is een godenkind, een kind van mij en Aphrodite, de vrucht van een wilde liefdesnacht.

    HEPHAISTOS :  (tot het publiek)  Een kind van hem en míjn vrouw!  (tot Dionysos) Ik zou je moeten haten, man. Maar omdat je mijn vriend bent - en misschien wel mijn halfbroer - kan ik dat niet.

    DIONYSOS :  Ik deed het heus niet om jou te kwetsen. Ik kon mij niet bedwingen, mijn passie was te groot.

    HEPHAISTOS :  Ach, ik neem het je niet eens kwalijk. Ik ben eraan gewend geraakt. In den beginne vond ik het erg, ja. Zo ben ik eens vreselijk kwaad geweest op Ares.

    DIONYSOS :  En je hebt het die smeerlap flink betaald gezet!

    HEPHAISTOS :  Ik heb een onzichtbaar stalen net gemaakt, dat automatisch dichtklapte toen hij met haar in het bed lag, ons echtelijk bed, dat ikzelf met mijn eigen handen gemaakt heb en dat zíj steeds geweigerd heeft te delen met mij, haar wettelijke echtgenoot… Ze zaten gevangen als vogels in een kooi, allebei poedelnaakt.

    DIONYSOS :  Het was zijn verdiende loon. Beschaamd moest hij zijn: vógelen met andermans vrouw!

    HEPHAISTOS :  En toen heb ik alle goden en godinnen opgetrommeld om dat overspelige stel in hun kooi te komen bewonderen, om getuige te zijn van de ontrouw.

    DIONYSOS :  (vrolijk) Ik weet het, ik weet het. Ik was er zélf bij. We stonden allen te schuddebuiken van 't lachen. Ik hoor Poseidon, de oude snoeper, die naast mij stond, nog zeggen: "En tóch is hij te benijden, die Ares. Ik zou een lief ding geven om dát ooit eens met Aphrodite te kunnen beleven. De spot van de goden zou ik er op de koop toe bijnemen."

    HEPHAISTOS :  Toen allen uitgekeken waren, heb ik ze de vrijheid teruggegeven. Uit schaamte hebben ze zich daarna teruggetrokken: Ares in Thracië, Aphrodite in Klein-Azië. Het heeft een lange tijd geduurd eer ze zich nog hebben durven laten zien op de Olympos.

    DIONYSOS :  Maar dat je mij die misstap vergeeft, daar zal ik je altijd dankbaar voor zijn. Gij zijt een toffe pé, Hephaistos. Maar Hera, die onverbeterlijke jaloerse trut, dacht dat Aphrodites zwangerschap eens te meer het werk was van haar echtgenoot  Zeus. Met de kwade hand raakte ze de buik van Aphrodite aan en alzo werd het kind betoverd. Als monster kwam het ter wereld: zonder haar, met een veel te dikke tong en een dikke buik en bovenal een reuze-grote penis. Het kostte hem al de moeite van de wereld om die penis te torsen, zodat hij slechts waggelend kon lopen. Tot overmaat van ramp stond die penis altijd in erectie, en in de verkeerde richting, naar achteren… (Dimitrios trekt een heel bedenkelijk gezicht)

    POLYXENA :  Wat erg! Maar 't is toch een schoon boeleke. (strijkt over Priapos' kaal hoofd)

    DIMITRIOS :  (met gemaakte overtuiging)  Dat vind ik ook. (raakt de penis even aan en trekt snel zijn hand weer terug)

    DIONYSOS :  Aphrodite vond hem lelijk en ze legde hem te vondeling in Klein-Azië. De mensen die het kind vonden lachten het uit en ze beschimpten het en weldra werd het een voorwerp van spot voor de hele streek. De aandoening waaraan hij leed heet "priapisme". Hoe kon het dan ook anders of hij werd "Priapos" genoemd. Maar het duurde niet lang of de streek werd getroffen door groot onheil: de oogsten mislukten en de mensen en het vee stierven door allerlei ziekten. Dank zij het orakel kwam men te weten dat dit alles een straffe gods was, om wat de mensen het goddelijk kind Priapos hadden aangedaan. Van toen af werd Priapos door de mensen geëerd en op handen gedragen. Men aanbad hem als een god en men bracht hem offers. Afbeeldingen werden van Priapos gemaakt en deze werden gebruikt voor allerhande nuttige en eerbare doeleinden. Men gebruikte hem als vogelverschrikker en als tuinkabouter (neemt bloempotje en zet het op de penis), als sleutelhanger (neemt een grote sleutel uit zijn zak en hangt die aan de penis), en om reklame te maken (draait het beeld 180°; daar staat in grote letters op de penis "VIAGRA"). Of om breinaalden in te steken (neemt de naalden uit het breiwerk van Polyxena).

    POLYXENA :  Ocharme, nu is mijn breiwerk naar de knoppen.

    DIONYSOS : (steekt de breinaalden in de penis van Priapos) Treur niet om een breiwerk, Polyxena. Laten we drinken en vrolijk zijn. (en tot Priapos) Wat denk jij, mijn kleine Priapos? (Dionysos drinkt, overvloedig…Plots richt hij weer het woord tot Hephaistos) Hoe doe jij het eigenlijk, beste vriend, zo zonder vrouw?

    HEPHAISTOS : Met een pop. Ik kan het alle mannelijke hoorndragers warm aanbevelen. Gemakkelijk en… goedkoop.

     

                  (Ondertussen gaan Hephaistos en Dionysos, min of meer waggelend, de zaal weer binnen)

     

    POLYXENA :  Heb je dat gehoord, Dimitrios. Begrijp je nu waarvoor zo'n pop dient? Gaat er bij jou nu nog geen lichtje branden?

    DIMITRIOS :  Nu begint mijn lichtje te branden. Ik denk dat ik nu tóch met de poppen ga spelen. (neemt nog een blauw snoepje)

    POLYXENA :  Snoep niet zoveel, Dimitrios. Je had toch beloofd er maar eentje te nemen.

    DIMITRIOS :  Maar ze zijn zo lekker…

    POLYXENA :  Straks krijg je nog ongemakken in je buik. (haar ogen vallen weer op de cadeau's)  Ik vraag mij af wat er in dat roze pak zit. Eens voelen hoe zwaar het is. (ze stapt naar het pak en neemt het op)  Mm… behoorlijk zwaar en… er staat iets op geschreven. (leest)  VIBRATOR-XL (in grote letters).

    DIMITRIOS :  Een vibrator?

    POLYXENA :  Je gaat mij toch niet vertellen dat jij weet wat een vibrator is?

    DIMITRIOS :  Ja zeker, hooggeleerde Polyxena. Dat heb ik op school geleerd, in het tweede studiejaar. Een goede school was dat!

    POLYXENA :  Een ware schande!

    DIMITRIOS :  Dat ze dat leren in het tweede studiejaar?

    POLYXENA :  Neen, dat ze zo'n cadeau geven op een trouwfeest. Precies of Thetis iets zou tekort komen bij Peleus…

    DIMITRIOS :  Je schijnt hem wel goed te kennen, je werkgever.

    POLYXENA :  Dat hoort toch zo, Dimitrios. Of niet soms?

    DIMITRIOS :  O, dat weet ik niet. Dat zal stof zijn van 't middelbaar, denk ik.

    POLYXENA :  Ik vind dat we dit cadeau moeten achterhouden. Het ware een te groot affront voor Peleus. Staat er geen naam bij van de schenker?

    DIMITRIOS :  Er zit een kaartje op (leest) "vanwege Aphrodite".

    POLYXENA :  Ik had het kunnen denken!

    DIMITRIOS :  Ik ook. Oversext zeker?

    POLYXENA :  Zeg niet alles luidop wat je denkt, Dimitrios.

    DIMITRIOS :  Pardon!… Als we dit pak dan toch achterhouden, kunnen we het net zo goed open maken.

    POLYXENA :  Doe wat je niet laten kunt, Dimitrios.

    DIMITRIOS :  (maakt het pak open en haalt er een groot stuk uit, in de vorm van een obus uit de oorlog 14-18, en zet het op de balie) Nú weet ik wat die letters "XL" betekenen (wijst op de doos): formaat Aphrodite. De goden zijn groot geschapen, hebben we op school geleerd: (tot publiek) derde studiejaar. Kun jij dat ding gebruiken, Polyxena?

    POLYXENA :  Ik denk het wel (Dimitrios trekt een bedenkelijk gezicht). Kijk eens of het werkt. Daar is het stopcontact.

     

                  (Dimitrios steekt de stekker in; de vibrator begint te dansen en maakt een hels lawaai; ze schrikken allebei)

     

                  Vlug, doe dat ding weer in de doos.

     

                  (Dimitrios trekt vliegensvlug de stekker uit en stopt de vibrator paniekerig weer in de doos. Beiden gaan nu een slokje drinken om hun alteratie weg te spoelen. Na bekomen te zijn, neemt Dimitrios een nieuw pakje en zet het op de balie; er staat "Durex" op)

     



    26-03-2020 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Twistappel (4)


     

    DIMITRIOS :  Nóg een pakje met een Latijnse naam op. Heb jij enig idee wat dáár in zit Polyxena? (Polyxena maakt een ontkennend gebaar) Zullen we eens loeren? 't Is maar een doos met een elastiek errond. Niemand gaat er wat van merken! (ze beginnen het pak te openen).

    POLYXENA : Wat wij doen is niet goed, Dimitrios. Wij overtreden de wet. Gelukkig hebben wij een verzachtende omstandigheid.

    DIMITRIOS :  O, ja?

    POLYXENA :  Ons handelen wordt gedreven door een drang waaraan wij niet kunnen weerstaan.

    DIMITRIOS :  Welke drang?

    POLYXENA :  Nieuwsgierigheid, man, nieuwsgierigheid (haalt een soort langwerpige lederen zak uit de doos). Kijk nu, een condoom. Weet jij overigens wel wat een condoom is?

    DIMITRIOS :  Alsof ik dát niet zou weten! Geleerd in 't eerste leerjaar! (keurt het condoom) En 't is van goede kwaliteit: écht geitenleer, onverslijtbaar.

    POLYXENA :  En er zit een briefje bij  (haalt het briefje uit de doos en overhandigt het aan Dimitrios). Lezen Dimitrios.

    DIMITRIOS : (leest) Opdat gij geen mannelijke nakomeling zoudt krijgen die machtiger is dan zijn vader.  Met gelukwensen, vanwege Zeus (de rest wordt wat haperend gelezen omdat het kleine lettertjes zijn) Kan onbeperkt opnieuw gebruikt worden. Wassen op veertig graden.

    POLYXENA : Dimi, ik vrees dat dit weeral een totaal zinloos cadeau is. Ten eerste: Peleus is allesbehalve bang dat zijn zoon groter en machtiger wordt dan hijzelf. En ten tweede: dit (ze wijst op het condoom) is Peleus' maat niet!

    DIMITRIOS :  (geheimzinnig) Dat jij dat weet, Polyxena.

    POLYXENA : Is er misschien iets mis mee dat een bediende zijn meester een beetje kent?

    DIMITRIOS :  Dát heb ik niet gezegd.

    POLYXENA :  Eigenlijk denk ik dat we ook dít cadeau beter achterhouden.

    DIMITRIOS :  (gretig) Krijg ík het dan, Polyxena?

    POLYXENA :  Jouw maat zal het wel helemáál niet zijn.

    DIMITRIOS :  Ik doe er een stukje touw rond en maak er een beurs van, voor mijn geld, of mijn tabak, of… mijn knikkers.

     

                  (er wordt gebeld, Polyxena zet de doos snel achter de balie, Dimitrios moffelt het condoom weg in zijn broekzak)

     

    POLYXENA :  Open doen, Dimitrios.

     

                  (Dimitrios opent de deur; daar staat Eris, nu wat meer opgesmukt en met een gouden appel in de hand)

     

    ERIS :  Haha, jullie dachten al dat jullie van mij af waren! Niets is minder waar. Hier sta ik dan terug in levenden lijve! Maar vreest niet. Al ben ik dan de godin van de twist, ík zal geen ruzie stoken omdat ik niet uitgenodigd ben, ík zal mij niet opdringen. Ik wíl allang die zaal niet meer betreden, want met al dat schorremorrie dat zich dáár bevindt, wil ik niet in aanraking komen. Maar als ultieme blijk van vredelievendheid heb ik een cadeau meegebracht. Nee, niet voor het bruidspaar zelf, maar voor de mooiste godin die daar aanwezig is. Wie dát is, moeten ze daar zelf maar uitmaken. Een gouden appel. Kijk, 't staat erop "voor de mooiste". 

     

                  (Eris nadert tot bij de deur van de feestzaal, Dimitrios en Polyxena willen haar tegenhouden, doch…)

     

                  Wees niet bang, ik zal heus niet binnengaan. Kijk, ik gooi de appel gewoon in de zaal  (ze duwt de deur open en gooit). En nu trek ik mij definitief terug. (Eris gaat richting uitgang) Haha, het zal ongetwijfeld nog héél leuk worden vanavond  (Eris af).

     

    DIMITRIOS :  Zouden ze het erover eens geraken wie de mooiste is?

    POLYXENA :  Ik vrees dat er zware heibel van komt…

     

                  (Dimitrios en Polyxena rommelen nog wat in de resterende cadeau's, en dan…)

    á

     

     

    APHRODITE : (komt de vestiaire binnengestormd, in haar hand de gouden appel)  Waar kan ik mij verbergen? Vlug… (ze merkt het doek, verstopt er zich achter, snel)

    ATHENA : (komt eveneens de vestiaire binnengestormd)  Waar is die opgetutte hersenloze slet? Ze is er met de gouden appel vandoor. Maar die appel komt mij toe! Waar heeft ze zich verscholen? (ziet iets bewegen achter het gordijn en gaat er heen). Zit hier iemand achter?

    APHRODITE :  Nee, niemand.

    ATHENA :  (rukt het gordijn weg)  Ahaaa, dat soort grapjes lukt alleen bij domme blondjes van jouw soort. Niét bij Athena, de godin van de wijsheid! Geef hier die appel, want die komt míj toe (wil de appel pakken, maar Aphrodite verbergt hem achter haar rug en springt weg van achter het gordijn; Athena achtervolgt haar)

    APHRODITE :  Wat zeg je mij daar? Je mag dan al verstandiger zijn dan ik - al heb ik daar zo mijn twijfels over - , die appel was wel degelijk voor de móóiste bedoeld en de mooiste dat ben ík!

    ATHENA :  Hoe zou jij, onnozel hoerenjong, ontstaan uit het schuim van de zee, mooier kunnen zijn dan ík, het evenbeeld van de oppergod, want ontsproten uit zíjn brein?

    APHRODITE :  Geloof jij nu echt zélf wat je zegt, stuk pretentie? Geloof je nu werkelijk zelf dat je mooi bent? Is er één man die jou ooit heeft willen versieren? Ja, één is er, die aartslelijke Hephaistos. Mooie aanbidders heb jij!

    ATHENA :  Gemene helleveeg, geef hier die appel.

     

                  (ze grijpt Aphrodite bij de arm, de appel valt op de grond en beide godinnen rollen vechtend over de scène; ze schreeuwen verwijten over en weer; ondertussen is Hera op het toneel verschenen, ze ziet de appel en raapt hem op)

     

    HERA :  De appel! De gouden appel uit de tuin der Hesperiden! En er staat op "voor de mooiste". Die appel is dus voor mij.

     

                  (Aphrodite en Athena zijn rechtgekropen, zien dat Hera de appel heeft en keren zich tot haar)

     

    ATHENA :  Met welk recht meen jij je die appel te mogen toe-eigenen?

    APHRODITE :  Ja, met welk recht?

    HERA :  Omdat ik de mooiste ben natuurlijk.

    ATHENA & APHRODITE : (in koor).  Jíj? De mooiste?!

    HERA : Als ík niet de mooiste was, had Zeus mij toch nooit als zijn bruid gekozen? Dan had hij toch zeker die ander genomen?

    ATHENA : Als jij zo mooi en aantrekkelijk bent, waarom heeft Zeus dan honderd, misschien wel duizend maîtresses?

    APHRODITE :  Ja, waarom? Die appel hoort mij toe, alleen aan mij!

    ATHENA :  Neen, aan mij. Geef hier die appel.

    APHRODITE :  Aan mij die appel!

     

                  (Athena en Aphrodite willen Hera beiden de appel afpakken; Hermes verschijnt)

     

    HERMES :  Dames, wat is dat hier voor een gekrakeel? Ha, ik zie het al: ruzie om de gouden appel. Ieder van jullie denkt de mooiste te zijn. Ik stel voor dat de oppergod zelf hier een onpartijdig oordeel over velt.

    HERA & ATHENA & APHRODITE : (in koor)  Laat Zeus dan beslissen…

    HERMES :  Ik haal hem wel even.

     

                  (Hermes gaat Zeus halen; ondertussen kibbelen de godinnen nog wat en trachten elkander de appel te ontfutselen; dan verschijnt Zeus, begeleid door een donderslag en een bliksemschicht)

     

    ZEUS :  Wat is er aan de hand, liefjes?

    HERMES :  Ze denken alle drie van zichzelf dat ze de mooiste zijn en dat de gouden appel hen toekomt. Ze zijn bereid uw oordeel te aanhoren en zich daarbij neer te leggen.

    HERA : Zolang je mij maar kiest, dierbare echtgenoot! Anders komt er weer een serieuze echtelijke ruzie van.

    ATHENA :  Hoe kan je anders dan voor mij kiezen, vader? Ik die een zuivere kloon ben van uzelve, hetzelfde vlees en bloed, hetzelfde brein!

    APHRODITE :  Als je míj niet kiest, oppergod, maak je je onsterfelijk belachelijk, zowel bij de goden als bij de talloze generaties stervelingen die nog zullen komen. Omdat ik, Aphrodite, tot in eeuwigheid hét symbool zal blijven van de schoonheid en de liefde.

     

                  (de drie godinnen naderen Zeus, dringen zich bij hem op, omringen hem en drijven hem als het ware in het nauw, terwijl zij opdringerig zeuren van "kies mij", "geen hoer als mooiste", "kies niet voor die trut"…)

     

    ZEUS :  Stilte dames. Hoe kan ik een objectieve keuze maken, als je mij zo het vuur aan de schenen legt, mij bedreigt en chanteert? Daarenboven: ik vind jullie alle drie even mooi… (de drie godinnen maken een ontgoocheld gebaar, zo van "de idioot"…). Maar toch zal ik een beslissing nemen (de godinnen kijken weer geanimeerd). Ik beslis dat niet ík maar een ander die beslissing in mijn plaats zal nemen (ontgoocheld gezucht bij de godinnen). Iemand die geheel onbevooroordeeld zal beslissen. Een sterfelijke jongeling van koninklijken bloede, de mooiste prins die deze aardkloot rijk is, Paris van Troje. (wendt zich tot Hermes) Hermes, mijn zoon, ga hem halen, die mooie jongeling Paris, de zoon van koning Priamos van Troje. Ga hem niet zoeken aan het koninklijk hof, want hij is in ongenade gevallen bij zijn vader en hij leeft nu als schaapherder op de hellingen van de Ida-berg. Haal hem hierheen. Ik wil dat Paris over een half uur hier staat om zijn oordeel te vellen, opdat aan deze impasse een einde kome. Haast je wat : Troje ligt aan de overkant van de Egeïsche Zee, vijfhonderd kilometer hier vandaan.

     

                  (Dimitrios komt aandraven met Hermes' gevleugelde helm en dito schoenen en gaat alvast de deur voor hem open zetten; terwijl Hermes die kledingstukken aantrekt, wendt Zeus zich gebiedend tot de godinnen)

     

                  En jullie gaan nog een half uur naar binnen. En zonder ruzie te maken! Ingerukt, mars.

     

                  (de godinnen trekken weer de zaal binnen, gevolgd door Zeus; donder en bliksem; het doek gaat dicht; 10 à 20 seconden later weerklinkt een stem)

     

    STEM : Precies een half uur later staat Hermes terug aan het paleis van koning Peleus. Hij heeft Paris meegebracht uit Troje.

     

                  (dan gaat het doek weer open; achter de balie zitten Dimitrios en Polyxena, half ingedommeld; gezwind komt Hermes binnen; hij begeleidt Paris, in herderskleren, en biedt hem een stoel aan; Paris neemt plaats)

     

    HERMES : Paris, gewaardeerde prins uit het koningshuis van Troje, het is de wens van de oppergod dat jij nu je keuze maakt en de gouden appel toekent aan de mooiste godin. De drie kandidates zullen zich één voor één aan je voorstellen, in alfabetische volgorde. (de drie godinnen komen binnen in de vestiaire en nemen plaats naast Hermes) Als eerste: Aphrodite, godin van de liefde.

    APHRODITE :  (in schaarse en sexy kledij; treedt nader en maakt wulpse bewegingen rond Paris)  O knappe, welgevormde prins. Zoals je weet ben ik Aphrodite. Niet voor niets ben ik de godin van de liefde. Ik ben immers de mooiste en beminnelijkste onder de godinnen. Dat ik de aantrekkelijkste ben, zal een viriele jongeman als jij niet ontgaan zijn. Laat bij je keuze gewoon je hart spreken, laat je niet overdonderen door de twee anderen, die je ongetwijfeld met allerlei giften zullen proberen om te kopen - want zo ken ik ze -. Kies voor wie je gevoel je ingeeft. Ik zeg je alleen dit: er is maar één ding dat telt en dat is de liefde. Als je voor mij kiest zal het waardevolste geschenk jouw deel zijn. Als je voor mij kiest zal de mooiste vrouw op aarde de jouwe zijn. (ze beëindigt haar betoog met een verleidelijke pose)

    HERMES :  En als tweede kandidate krijgen we nu Athena, godin van de wijsheid, de kunst en de wetenschap.

    ATHENA :  (gaat fier rechtop vóór Paris staan)  Paris, wijze jongeling die je ongetwijfeld bent, jij zult je stem niet vergooien aan wulpse en verderfelijke schijn. Schoonheid is niet enkel blote billen en een half naakte boezem. Echte schoonheid wordt gedragen door een goed stel hersenen, door wijsheid. De ware schoonheid schuilt van binnen. Wat niet betekent dat míjn lichaam minder goed gevormd zou zijn dan dat van mijn beide concurrentes. Wel integendeel. Als ik mij niet naakt aan jou vertoon dan komt dat omdat jouw ogen, noch die van enig ander manspersoon, de aanblik van zoveel schoonheid kunnen verdragen. Teiresias kan daar van meespreken. Toen hij mij naakt aanschouwde verloor hij het gezichtsvermogen. Bij wijze van compensatie heb ik hem het vermogen geschonken om in de toekomst te kijken. Zo is de blinde Teiresias de grootste ziener aller tijden geworden. Welnu, schrandere prins, jou zal ik begiftigen met evenveel zienerscapaciteiten als Teiresias, en zonder dat je daarom het licht uit je ogen hoeft te verliezen. Jou zal ik begiftigen met het helderste verstand en de allesomvattende kennis en wijsheid, als je voor míj kiest. Want ík en niemand anders ben de volmaakte schoonheid (ze strekt zich fier uit) , want rechtstreeks ontstaan uit het lichaam zelf van mijn vader Zeus, die de volmaaktheid zelve is! (met een soort militaire groet maakt ze haar optreden af)

    HERMES :  Als derde kandidate, de gemalin van Zeus, de oppergodin, Hera.

    HERA :  Edele prins, uit het hooggeprezen vorstenhuis van Troje, al zit gij daar gehuld in een allernederigst plunje van schapenhoeder, uw koninklijke trekken verraden een buitengewoon verstand - ondanks uw jeugd - en een buitengewoon gevoel voor schoonheid. Ik ben er dan ook van overtuigd dat gij geen ogenblik zult aarzelen om  voor mij te kiezen. Als ík niet de mooiste was, waarom dan zou Zeus mij als bruid hebben genomen, hij die toch onbeperkt was in zijn keuze? Úw keuze zal beloond worden. Gij zult de grootste en machtigste koning worden die de wereld ooit gekend heeft. Waarom zoudt gij kiezen voor een zedenloze domme slet? (wijst naar Aphrodite) Waarom zoudt ge kiezen voor een trut (wijst naar Athena) die geen vierkante centimeter van haar lichaam durft te laten zien, ongetwijfeld omdat ze iets lelijks te verbergen heeft? Ik daarentegen durf mij aan u te vertonen in mijn volle naaktheid, ík heb niets te verbergen (ze rukt haar kleed open, zoals een exhibitionist, en gaat  met haar naakte voorkant vóór Paris staan, zó dat ze met haar rug naar het publiek staat; Paris schrikt dermate dat hij met stoel en al achterover valt, lichtelijk in zwijm…).

     

                  (Polyxena en Dimitrios, die in de cadeau's verdiept waren, worden opgeschrikt en komen naderbij)

     

    POLYXENA :  Och gottekes toch! Die jongen is flauw gevallen.

    DIMITRIOS :  Dat is dan al de tweede die vandaag van zijn stokje gaat. Wat een dag. Ik neem nog maar weer een snoepje.

    POLYXENA :  Ha, hij komt gelukkig weer bij.

    PARIS :  (gaat verdwaasd rechtop zitten)  Oef, was me dat even schrikken. Alsof ik door een weerlicht werd neergeslagen. Mijn hoofd duizelt er nog van.

    POLYXENA :  (heeft ondertussen de stoel weer rechtop gezet)  Gaat het weer, jongen? Ga dan maar weer zitten. (liefdevol wrijft ze met een zakdoek het zweet van Paris' voorhoofd)

    HERMES :  (komt naderbij)  En, Paris, kun je alweer helder denken?

    PARIS : (nog wat versuft)  Ik denk het wel.

    DIMITRIOS : (bezorgd) Denken!… Niet doen Paris, denk aan Meiroös' paard.

     

                  (Polyxena snoert hem met een dreigend gebaar de mond)

     

    HERMES :  En heb je al een idee over wie de schoonste is en dus de gouden appel verdient?

    PARIS :  Ik denk het wel.

    HERMES :  Welaan dan, Paris, prins van Troje, mag ik je nu verzoeken, in naam van Zeus, de gouden appel toe te kennen aan de godin van uw keuze.

     

                  (Paris gaat resoluut naar Aphrodite toe, knielt voor haar en legt de appel in haar uitgestoken handen. Athena en Hera worden kwaad, schelden en slaan op Paris, die probeert te ontvluchten. Hermes komt tussenbeide en pakt eerst Hera bij de kraag, die hij over de scène sleurt en de feestzaal binnenduwt. Ondertussen vecht Athena verder met Paris en verkoopt hem haar fameuze stamp tussen de benen, met het gekende pijnlijk gevolg. Hermes pakt nu Athena vast en in een poging om haar van de arme Paris weg te rukken, scheurt hij haar kleed van het lijf waardoor ze helemaal naakt op de scène komt te staan, of althans zó dat het líjkt alsof ze helemaal naakt staat - bv. met "vleeskleurig" ondergoed -. Na een drietal seconden valt het licht uit, zodat op de scène plots alles donker wordt)

     

                  (in het donker gaat het doek naar beneden en ondertussen hoort men een stem:)

     

    STEM : Bericht aan alle mannelijke aanwezigen in deze zaal! Er is niets mis met de belichting. De elektriciteit is niet uitgevallen, of zo. U bent gewoon blind geworden, omdat u Athena naakt hebt gezien…

     

                  (na enkele seconden gaat het licht weer aan en vóór het doek, links, staat de verteller)

     

    VERTELLER : Gelukkig is dit allemaal maar toneel. Maar wat is er nu verder gebeurd?… Aphrodite was gelukkig met haar gouden appel. Voor de rest van de avond was ze de vedette van het feest. Hera en Athena bleven wrokkig. Paris werd door Hermes teruggebracht naar Troje. De mooiste vrouw ter wereld, Helena, die hem door Aphrodite beloofd was, ging hij korte tijd nadien halen in Sparta.

     

                  (Paris gaat, min of meer sluipend, vóór of achter het doek, van rechts naar links).

     

                  Hij werd zeer gastvrij onthaald aan het hof van koning Menelaos. De koning, die zich van geen kwaad bewust was, liet Paris zelfs een tijdje alleen met zijn echtgenote Helena. Maar Paris maakte op een afschuwelijke manier misbruik van de gastvrijheid van Menelaos: hij schaakte Helena en nam haar mee naar Troje!

     

                  (Paris loopt met Helena in zijn armen van links naar rechts)

     

                  Men zegt dat Helena dit gewillig liet geschieden. Toen Menelaos zich realiseerde wat er gebeurd was, riep hij alle Griekse vorsten bijeen en hij herinnerde hen aan de eed die zij gezworen hadden. Met duizend zware oorlogsschepen trokken de Grieken ten strijde tegen Troje, onder de leiding van Agamemnon, de koning van Mykene.

     

                  (Een boot glijdt van links naar rechts over de scène).

     

                  De bedoeling was de zwaar versterkte burcht van Troje in te nemen en Helena terug te brengen naar Sparta. De strijd tegen de Trojanen duurde tien volle jaren. Een aantal goden mengden zich in de strijd. Onder hen ook onze drie godinnen. Aphrodite vocht mee met de Trojanen, Hera en Athena met de Grieken. Aan beide kanten sneuvelden vele duizenden: koningen en gewone krijgers. De strijd evolueerde met wisselende kansen. Na tien jaar waren de Grieken er nog steeds niet in geslaagd de stad te veroveren. En toen lukte het plots wel, dank zij een list, de list met het houten paard, het beroemde paard van Troje, waar jullie allemaal over geleerd hebben, "in 't middelbaar". Het verhaal van de Trojaanse oorlog kennen we uit het boek "Ilias" van Homeros. Maar wat eraan voorafging, de aanleiding tot die oorlog, dát hebben wij híer geleerd, en dat dank zij:

     

                  (de spelers komen achtereenvolgens op)

     

                  ………………………………als  HELENA,

                  ………………………………als  PARIS,

                  ………………………………als  HERMES,

                  ………………………………als  ZEUS,

                  ………………………………als  APHRODITE,

                  ………………………………als  ATHENA,

                  ………………………………als  HERA,

                  ………………………………als  HEPHAISTOS,

                  ………………………………als  DIONYSOS,

                  ………………………………als  ERIS,

                  ………………………………als  POLYXENA,

                  ………………………………als DIMITRIOS (komt op met ’n enorme erectie)

    DIMITRIOS : …………………………als VERTELLER

    en de regisseur: ……………………………………………

     

    EINDE

     

    25-03-2020 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (IV)

    VERVOLG VAN 22.1.2018.


    DEEL 3

    Vandaag is er feest op Aiaia. De makkers van Odysseus hebben hun menselijke gedaante teruggekregen. Samen met Kirke en de nimfen wachten ze op de terugkeer van “hun koning” uit de onderwereld. Daarna zullen ze eindelijk, na een vol jaar oponthoud op het eiland, hun tocht naar het thuisland Ithaka verder zetten. Kirke hecht eraan dit afscheid, hoe zwaar het haar ook moge vallen, een feestelijk tintje te geven. We zien een gedekte tafel en er is muziek, taart en drank en… varken aan ’t spit. Op de scène zien we enkel de nimfen: ze  schikken de tafel en brengen overal versieringen aan. Daar komt Kirke het toneel opgerend, mobiele telefoon in de hand:

    - Vlug wat, meisjes! Ik kreeg zopas een SMS-bericht van Hermes, waarin hij laat weten dat Odysseus over weinige ogenblikken zal terug zijn. Laten we ons best doen om hem, die een jaar lang onze gast was, een waardig afscheidsfeest te geven.

    De nimfen zijn nog steeds druk in de weer als Odysseus en Hermes reeds ten tonele verschijnen. Verwelkomend treedt Kirke Odysseus tegemoet. Ze knielt voor hem neder en ze omvat zijn beide handen, en opkijkend naar haar geliefde held zegt ze, met stokkende stem:

    - Je opdracht is nu vervuld, Odysseus. Mijn hart is vol van vreugde omdat jij heelhuids teruggekeerd bent uit dat verfoeilijk oord der doden. Om dat te vieren hebben wij een afscheidsmaal voor jou klaargezet. Maar weet dat de vreugde die mijn hart vult niets is vergeleken bij het verdriet om het afscheid, de pijn die overal aan mijn lijf en leden knaagt. Maar goden mogen niet ondankbaar zijn, Odysseus. Ik laat je gaan, omdat het je eigen wil is.

    Kirke vermant zich, ze staat op en droogt haar tranen. Tot de nimfen zegt ze:

    - Gaat Odysseus’ makkers halen.

    En tot Odysseus:

    - Ik heb hun de menselijke gedaante teruggegeven. Ook dát had ik je beloofd. Je zal zien dat ze ongeschonden zijn, dat hun geen haar op het hoofd is gekrenkt.

    Terwijl de nimfen de makkers gaan halen, wendt Kirke het hoofd af, zachtjes snikkend.

    In een mum van tijd zijn de nimfen terug, vergezeld van Polytes en Perimedes. Ze zien er inderdaad gaaf en ge-zond uit, beter zelfs dan voorheen. Eurylochos is er nog niet…

    - Eurylochus voelt zich niet lekker, zeggen de nimfen. Hij is nog even op zijn bed blijven liggen.

    De begroeting tussen Odysseus en de twee makkers is emotioneel. Aan beide kanten vloeien er tranen van vreugde. Kirke nodigt hen nu allen aan tafel. Ze verzoekt Odysseus naast haar plaats te nemen.

    - Laten wij nu eerst een toast uitbrengen op onze ere-gast, Odysseus, dappere held van Troje, die een vol jaar in ons gezelschap heeft willen verblijven. Alsook op zijn vrienden Polytes en Perimedes en ook Eurylochos die zich op ’t ogenblik nog wat onwel voelt.

    Eén van de nimfen heeft ondertussen de glazen gevuld. Deze worden geheven en er wordt geklonken. Kirke heft een lied aan, een lied dat tegelijk treurig is en vrolijk.

    - En eet en drinkt nu allen smakelijk!

    Ijverig wordt alles door de nimfen opgediend en weldra zitten allen te smullen van de heerlijke spijzen.

    - Het vlees is lekker, zegt Odysseus. Welk vlees is het?

    - Varkensvlees, zegt Kirke.

    - Worden er varkens gekweekt op Aiaia? vraagt Odys-seus.

    Waarop Kirke fijntjes antwoordt:

    - We hoeven ze niet te kweken: af en toe toveren wij wel eens een aangespoelde drenkeling om…

    Odysseus realiseert zich nu dat het wel eens Eurylochos zou kunnen zijn die ze aan ’t opeten zijn. Omdat Kirke geen ondubbelzinnig antwoord geeft op zijn vraag en doordat zijn zinnen een beetje verdwaasd zijn door de drank, meent hij plots een gruwelijke ontdekking gedaan te hebben. Met een van afschuw vertrokken gezicht strekt hij zijn beide armen ten hemel:

    - O, machtige Zeus, wat overkomt mij toch! Nu ben ik toch wel mijn dierbaarste vriend, Eurylochos aan ‘t opeten, zeker!

    En tot  Polytes en Perimedes:

    - Wij eten Eurylochos op! Ziehier waartoe onze goedge-lovigheid ons heeft geleid. Zij heeft ons allen om de tuin geleid. Kijk haar, met welk sadistisch genoegen zij zich verheugt in het afschuwelijk leed dat zij ons aandoet. En te bedenken dat ik liefde geveinsd heb voor dat afschu-welijk schepsel, een jaar lang!...

    Kirke wil iets zeggen, maar Odysseus is in alle staten. Hij kan zich niet langer beheersen, hij vliegt Kirke naar de keel, hij wil haar wurgen. Zij roept om hulp. Allen proberen haar ter hulp te komen, maar het lukt hun maar met moeite. Kirke blijft bewegingloos liggen. Ter-wijl Odysseus staat uit te hijgen, zitten de nimfen geknield naast haar te wenen. En dan… komt de godin voorzichtig rechtop. Ze hijgt en betast haar pijnlijke hals. Bij Odysseus blijkt nu alle agressiviteit geweken. Kirke richt zich verwijtend tot hem:

    - Hoe kan je toch zo ongelovig zijn tegenover de goden, Odysseus? Heb ik niet gezworen bij de Styx, de rivier van de onderwereld en voor onze oppergod Zeus dat ik alle drie je vrienden de menselijke gedaante zou teruggeven. Hoe heb je in godsnaam kunnen denken dat ik voor Eurylochos een uitzondering zou gemaakt hebben?

    Ze beveelt één van de nimfen Eurylochos te halen. Als deze ten tonele verschijnt loopt Odysseus naar hem toe, hij valt de doodgewaande vriend in de armen en wendt zich daarna tot de godin:

    - Vergiffenis!...

    Kirke blijft kalm en waardig. IJskoud deelt zij hem mee:

    - De goden hadden beslist de zwerftocht van tien jaar die ze voor jou voorzien hadden, aanzienlijk in te korten, want zij waren van oordeel dat jij reeds genoeg geleden had. Beslist hádden!... Maar op die beslissing zouden zij terugkeren indien je vertrouwen in de goden niet on-wankelbaar mocht blijken. Om die reden moest ik je op de proef stellen en jij hebt het vertrouwen in de goden lelijk beschaamd.

    Odysseus staat er nu bij als een geslagen hond. Kirke gaat verder:

    - Zo spreken nu de goden door mijn mond… “Nadat je voorbij het eiland der Sirenen zult gevaren zijn en voorbij de zeemonsters Scylla en Charybdis, zal je landen op het eiland van de god Helios. Na je bezoek aan het eiland zal je, als straf voor je wantrouwen, geen kalme zee aantreffen. Je zal schipbreuk lijden en helemaal al-leen aanspoelen op het eiland Ogygia, waar Kalypso leeft, de godin met het lang golvend haar. Negen jaar lang zal je haar moeten dienen en ook in bed zal je haar moeten behagen. Zij zal je, meestal tegen je zin, dwin-gen tot de meest bizarre intimiteiten. Na negen jaar zal zij je laten vertrekken, op een vlot dat zij je zal laten maken van aaneengebonden boomstammen en waar-mee jij nog veel stormgeweld zult moeten doorstaan. Meer dood dan levend zal je tenslotte een vreedzame kust bereiken. Vanaf dat ogenblik zullen de goden je weer gunstig gezind zijn”.

    Sprakeloos hebben allen Kirkes onheilspellende woor-den  aanhoord. Nu vervolgt zij:

    - Ga nu, Odysseus. Verdwijn uit mijn ogen, vooraleer mijn liefde voor jou omslaat in haat. Ach, wat liggen die twee dicht bij elkaar! Zeker bij de vrouw, zij weze dan nog een godin…

    Kirke wendt zich af en verdwijnt van de scène, samen met de nimfen, die haar troostend omringen. Odysseus staat perplex. Zwijgend nemen zijn makkers hem mee. Net vóór ook zij de scène zullen verlaten komt één van de nimfen hun achterna gerend met een pot in de hand dewelke ze Odysseus overhandigt. Zij spreekt tot hem:

    - Neem deze pot. Hij is gevuld met bijenwas. Het is een afscheidsgeschenk van Kirke.

    - Wat moet ik met bijenwas?

    - Dat heeft Kirke niet gezegd. Ze heeft enkel gezegd: Odysseus is slim genoeg om de was te gepasten tijde te zijnen voordele te gebruiken.

    [Het doek gaat dicht]

     

     

    DEEL 4.

    Veel later. Odysseus bevindt zich op Ogygia, een ander zonnig eiland in de Middellandse Zee, dat nu Gozo heet en ten Noordwesten van Malta ligt. Hij wordt daar vastgehouden door de godin Kalypso, dochter van de titaan Okeanos en dus een nicht van de oppergod Zeus.

    Twee goden van de hoogste rang betreden nu het proscenium: Zeus, de oppergod, en diens lievelingsdoch-ter Athena, godin van de wijsheid. Zij spreekt tot hem:

    - Waarom, vader, laat gij toe dat Kalypso Odysseus nog langer vasthoudt? Heeft hij na al die jaren nog steeds geen behouden thuiskomst verdiend? Geen dag gaat er voorbij zonder dat hij zich smekend tot mij richt: “Laat mij toch van hier vertrekken, naar Ithaka, mijn Ithaka!”

    - Ik begrijp jouw gevoelens jegens Odysseus, mijn kind. Of denk jij soms dat ook ík geen grote waardering heb voor zijn moed en zijn schranderheid? Zeker zou ik hem een behouden thuiskomst willen bieden, maar Poseidon heerst nu eenmaal over de zeeën en het zal je niet onbekend zijn dat Odysseus zich de woede van mijn broeder op de hals heeft gehaald door zijn zoon, de cycloop Polyphemos zo vreselijk te verminken.

    - Ik weet dat maar al te goed, vader, maar oom Poseidon moet nu toch stilaan verzoend zijn, na al het onmenselijk lijden dat Odysseus reeds heeft doorstaan.

    - Ik heb begrip voor wat je zegt, kind. Maar je gaat voorbij aan het feit dat Odysseus op het eiland Ogygia al meer dan acht jaar verwend wordt door Kalypso, op velerlei gebied. Aan spijs en drank heeft het er hem ongetwijfeld niet ontbroken en ook niet aan een zacht warm bed en aan lichamelijke liefde.

    - Maar wat gij onvermeld laat, vader, is dat Kalypso Odysseus behandelt als een slaaf, hem beschimpt en hem de meest vernederende karweien laat opknappen, gesteund als ze zich weet door de goden. En wat die lichamelijke liefde betreft: haar gretigheid in de liefde neemt dermate buitensporige vormen aan dat Odysseus daar geen enkel plezier meer aan beleeft. Wel integendeel: “dát” is misschien wel één van de grootste van zijn kwellingen. En bovenal wordt hij gepijnigd door het heimwee naar zijn huis en zijn familie en het verlangen naar zijn eigen vrouw Penelope. Ik vraag mij af hoe lang Odysseus die knagende zielepijn nog zal kunnen verdragen.

    - In ’t verleden heb ik steeds voor je klaar gestaan, mijn kind, omdat ik van je hou als van geen ander van mijn kinderen, omdat je alleen van míj bent, zonder dat een vrouw jou gebaard heeft, want ter wereld gekomen van onder mijn hersenpan, ontsproten aan mijn brein. Daarom ben ik ook nú bereid om te helpen: we moeten Poseidon verschalken… En misschien is daartoe nu het ogenblik gekomen. Ik heb namelijk vernomen dat mijn broeder heden vertrokken is voor een lange reis naar het land van de Ethiopiërs. Van zijn afwezigheid kunnen wij gebruik maken. Ik zal mijn zoon Hermes de opdracht geven zijn gevleugelde sandalen aan te trekken en zich zonder dralen naar Ogygia, het eiland van Kalypso, te begeven. De boodschap zal luiden: dat het mijn wens is dat zij Odysseus laat vertrekken, binnen de drie dagen.

    [Het doek gaat weer op. We bevinden ons nu op het ei-land  Ogygia, al even zonnig als Kirkes eiland Aiaia]

    Odysseus zit op de knieën, op een soort terras, de vloer te schrobben, met een vrouwenschort om de lenden en onder het toeziend oog van Kalypso, zweep in de hand. Schaarse kledij om haar sierlijk lichaam.

    - Vlug wat Odysseus. Als je met dit werk klaar bent, moet je de was ophangen, terwijl ik boodschappen ga doen. Vervolgens moet je het bed opmaken en daarna mag je mij anderszins van dienst zijn.

    Odysseus slaakt een diepe zucht, laat zijn tegenzin blij-ken. Kalypso laat haar zweep knallen.

    - Gedraag je naar behoren Odysseus. Je weet maar al te goed dat het de wil is van de goden, dat je al mijn bevelen tot in de kleinste details vervult…

    - Maar…

    - … en het liefst zonder mopperen, Odysseus!

    Dreigend zwaait Kalypso weer met haar zweep. Tot plots… de moed haar in de schoenen zakt: vóór haar staat de goddelijke bode.

    Tot Odysseus zegt ze:

    - Daar heb je nu mijn neef, Hermes, hij komt als bode van zijn vader Zeus. Hij komt mij mededelingen doen die misschien niet voor jouw oren bestemd zijn. Gelieve je nu snel te verwijderen. Dit werk kan wel even wachten. En kom niet eerder terug dan dat ik je zal roepen.

    Gehoorzaam verlaat Odysseus de scène. Kalypso roept hem nog na:

    - En breng die mand mee, die grote blauwe, met het wasgoed dat je straks moet ophangen.

    En vervolgens tot Hermes:

    - Uw komst verheugt mij niet, mijn goddelijke neef, want ongetwijfeld komt gij mij slecht nieuws brengen. De allerhoogste gebiedt mij Odysseus te laten vertrekken, nietwaar?

    - Dat hebt gij goed geraden, vurige nicht van me. Binnen de drie dagen moet Odysseus dit eiland verlaten.

    Het is of haar wereld instort. Vol vertwijfeling richt ze haar blik hemelwaarts:

    - O, wat zijt gij toch wreed, grote almachtige Zeus, die heerst over de hemel en de aarde! Waarom toch kunt gij niet verdragen dat een onsterfelijke vrouw zich verlustigt in een sterfelijke man? Ik weet maar al te goed dat aan uw wil niet te tornen valt en ik zal dan ook gevolg geven aan uw eis, zij het met onnoemelijke tegenzin.

    Zonder verder nog boe of ba te zeggen heeft Hermes rechtsomkeer gemaakt en de scène verlaten. Verslagen kijkt Kalypso voor zich uit.

    [De vrouw van de eerste minister kan een gevoel van medelijden met de ongelukkige niet onderdrukken. Het lijkt wel of Kalypso háár aankijkt. “Arm schaap” prevelt ze]

    Zwaar geladen met een reusachtige mand vol wasgoed komt Odysseus om de hoek piepen:

    - Oehoe!

    Met moeite slaagt hij erin Kalypso’s aandacht te trekken. Ze wenkt hem om dichterbij te komen. En met een krop in de keel en met meer mildheid in haar stem dan Odysseus de laatste tijd van haar gewend is:

    - Kom maar rustig te voorschijn, Odysseus. En nu weer aan ’t werk. Als de vloer netjes geschrobd is moet je de was ophangen. Tegen die tijd ben ik wel terug van boodschappen doen. En dan… heb ik heel bijzonder nieuws mede te delen.

    Ze is overstuur en ze doet haar best om het te verber-gen. Maar het ontgaat Odysseus niet. Heel bijzonder nieuws? Dat kan alleen maar goed nieuws zijn! In deze toestand is “géén nieuws” altijd “slecht nieuws”. Zal Kalypso hem eindelijk laten gaan? Er is een sprankeltje hoop…

    Kalypso heeft zich snel afgewend: zij wil haar verdriet zoveel mogelijk verborgen houden, voor Odysseus en voor de aanwezigen in de zaal. Odysseus heeft zijn mand met wasgoed neergezet en gaat verder met de vloer te boenen, blijkbaar met meer ijver dan daarnet. Onder-tussen mijmert hij over zijn wedervaren nadat hij het eiland van Kirke heeft verlaten:

    - Hoe raar het ook mag klinken, ik had met Kirke te doen. We hadden echt van elkaar gehouden en het af-scheid viel zelfs mij een beetje zwaar. Ik voel mij nog steeds droef te moede als ik aan haar denk. Ze droeg mij zeker geen kwaad hart toe bij het afscheid: heeft ze mij immers niet overladen met goede raad en… met een pot bijenwas? Ik  dubde erover waartoe die bijenwas mij van nut kon zijn. Tot alles mij duidelijk werd. Kirke had gezegd dat we voorbij het eiland van de Sirenen zouden varen. Had mijn oude voedster Eurykleia mij niet verteld, nog in mijn kinderjaren, dat de Sirenen drie gezusters waren die alle zeevaarders die voorbij hun eiland voe-ren, aan wal lokten met hun gezang? En dat wie in hun netten verstrikt geraakte nooit meer de thuishaven bereikte? Die bijenwas was natuurlijk bedoeld om de oren van mij en van mijn makkers dicht te stoppen zodat wij het sirenengezang niet zouden horen. Ik stopte eigenhandig de oren dicht van Eurylochus, Polites en Perimedes, maar niet de mijne, want zelf wilde ik het gezang van de Sirenen horen. Maar omdat ik besefte dat ik bij het horen ervan misschien wel uit de boot zou springen en naar de Sirenen toe zwemmen, mijn ongeluk tegemoet, had ik opdracht gegeven aan mijn mannen mij met stevige touwen vast te binden aan de mast, zodat ik mij onmogelijk zou kunnen losrukken. Ik had mij niet vergist: de zang van de Sirenen was zo aanlokkelijk, zo bedwelmend en meeslepend dat ik er mijn verstand bij verloor. Ik schreeuwde mijn mannen toe en ik gebood hun mij los te maken. Maar zij hoorden mij niet. Toen wij het eiland ver achter ons hadden gelaten en het gezang niet meer te horen was, werd ik stil. Mijn makkers begrepen dat het gevaar geweken was. Ze verlosten mij van mijn touwen en ontdeden zich van de was in hun oren.

    De vloer is geboend. Odysseus spant een waslijn. Onder-tussen  vertelt hij verder:

    - Het duurde niet lang vooraleer wij bij de zee-engte kwamen, waar aan de ene kant zich de vreselijke alles verzwelgende draaikolk Charybdis bevond, en aan de andere kant het vervaarlijk reuzengroot  monster Scylla. Zoals Teiresias ons had aangeraden voeren wij zeer snel doorheen de zee-engte, vlak langsheen de romp van het monster, dat niet lenig en snel genoeg was om ons met zijn wijd opengesperde muil te grijpen. Op die manier bleven wij ook buiten het bereik van Charybdis.

    Odysseus scharrelt wat in de mand met het wasgoed. Hij haalt een beha te voorschijn.

    [De burgemeester en de eerste minister kijken elkaar aan. Ze knikken goedkeurend]

    - Een C-cup, mijmert Odysseus.

    En terwijl hij met zorg de beha aan de waslijn hangt:

    - Een paar uur later meerden wij aan op een rustig zonovergoten eiland, waar prachtig vee liep te grazen: het was het eiland van de zonnegod Helios. Hoe hongerig onze magen ook waren, hoezeer wij alle vier snakten naar een stuk lekker gebraden vlees: het vee mocht in geen geval geslacht worden. De waarschuwing van Teiresias indachtig! Ik liet mijn makkers dan ook zweren dat zij het vee onaangeroerd zouden laten, om ons de wraak van de goden niet op de hals te halen. Maar zij mopperden: welk verschil maakt het of wij omkomen door de wraak van de goden of hier creperen van de honger? Ik had hen nooit uit het oog mogen verliezen! Nog maar pas had ik mij even afgezonderd of zij slachtten een vette koe en deden zich te goed. Toen ik de meinedigen daar zag staan, welgedaan en met volle magen, werd ik razend en met verwijten heb ik hen overladen. Maar wat stond er mij te doen? Het onheil was geschied. Zo snel mogelijk pakten wij onze biezen en wij verlieten het eiland van de zonnegod, vrezend de wraak der goden. En die zou niet lang op zich laten wachten…

    [Er heerst even wat hilariteit in de zaal als Odysseus een paar slipjes en ander met kant omzoomd ondergoed uit de mand haalt en het met zachtheid keurt vooraleer het aan de lijn te hangen]

    - Er stak een storm op van veertien Beaufort, zoals er nog nooit een geweest was en er ook nooit meer een zal komen. Het schip waarmee wij voeren werd huizenhoog opgetild en uiteindelijk sloeg het aan gruizelementen. Mijn makkers kwamen om. En ikzelf? Als bij wonder kon ik mij redden door mij vast te klampen aan een losge-slagen stuk van de boeg van het schip waardoor ik mij kon drijvende houden. En wat Kirke was voorzegd kwam uit. Dat we schipbreuk zouden lijden en dat ik helemaal alleen zou aanspoelen op Ogygia, het eiland van Kalypso. Dat ik Kalypso negen jaar lang zou moeten dienen en dat ze mij zou dwingen tot de meest bizarre intimiteiten. Tegen mijn zin? In ’t begin niet altijd, maar op de duur waren haar grillen voor mij een ware marteling. Die negen jaar moeten nu stilaan voorbij zijn. Kalypso zal nieuws brengen: dat zei ze toch? Zou ze mij nu eindelijk laten gaan?

    En daar verschijnt Kalypso weer op het toneel. Ze lijkt erg opgewonden:

    - De definitieve beslissing is gevallen. Morgen moogt ge dit eiland verlaten, op een vlot dat ge zelf zult moeten bouwen. Ik zal u tonen waar gij hout en het benodigd materieel kunt vinden voor het vlot. Niet eerder dan morgen vroeg moogt gij met de bouw ervan beginnen. Maar maak u geen illusies: het zal beslist geen plezierreisje worden. Eerst zult ge nog dagen lang de speelbal zijn van de wilde golven en tenslotte zult gij in bewusteloze toestand geworpen worden op de woeste kust van het eiland Kerkyra. Daar zal de lieve, van prille jeugd overvloeiende koningsdochter Nausikaä u vinden en u brengen naar het paleis van haar vader. Gij zult er uw levensverhaal vertellen voor al de notabelen van het land en allen zullen u eren en u met een comfortabel schip terugbrengen naar uw vaderland Ithaka. Daar zult gij af te rekenen hebben met de talrijken die naar de hand dingen van uw vrouw Penelope. Maar geen nood: de goden vinden dat gij nu genoeg  geleden hebt. Vanaf dat ogenblik zullen ze aan uw kant staan. Met hun hulp en die van uw zoon Telemachos, zult gij de aanbidders van uw vrouw één voor één met pijlen doorboren. Gij zult hen allen doden, tot de laatste man. Tenslotte zult gij Penelope, na twintig jaar afwezigheid, weer in uw armen kunnen sluiten. Dit alles, mijn beste Odysseus, hebben de goden beslist.

    Na deze goddelijk beslissing over het lot van Odysseus medegedeeld te hebben, haalt ze een zweep van onder haar gordel en stapt dreigend op Odysseus af. Er ver-schijnt een wrede trek om haar mond en haar toon wordt sarcastisch:

       - Het is waarlijk een vermakelijk gezicht, Odysseus, die legers hebt verslagen, die het oninneembare Troje hebt vernietigd en die nu ineenkrimpt van de schrik. Voor een vrouw! Weet je, vele mannen vinden het juist leuk om met een zweep geslagen te worden door een vrouw. Komaan, sta daar niet te sidderen en te beven en ga door met je werk. Je krijgt nog exact een kwartier en als je dan niet klaar bent met je werk, zal je er van lusten! Hierna heb ik nog leuker werk voor jou, haha…

    Haar lach, als ze het toneel verlaat, doet denken aan die van de heks in het verhaal van Sneeuwwitje.

    [De vrouw van de eerste minister geeft haar man een por in de ribben. Da’s andere koek, nietwaar, fluistert ze en ze denkt daarbij: zó moest ik jou óók aanpakken]

    Gedwee en met een zucht gaat Odysseus nu verder met het ophangen van de was: een paar beddenlakens, een paar handdoeken en vooral de indrukwekkende hoe-veelheid ondergoed van Kalypso. Hoofdschuddend  maakt hij er bedenkingen bij:

    - Zó heeft ze mij bedreigd, mishandeld en vernederd, negen jaar lang. Vooral op ’t gebied van sex! In ’t begin ging het nog, maar ze ging steeds meer en meer van mij eisen. Er kwam SM van, haar seksspelletjes werden hoe langer hoe wreder en ingewikkelder. Ik huiver nog als ik aan sommige nummertjes denk. Neem nu de “cinquan- te-neuf”. Neen, dat zal ik maar liever niet beschrijven. Al die jaren heb ik mij onderworpen aan die talloze vernederingen, teneinde de goden niet te ontstemmen, omdat het der goden wil was. Maar morgen zal ik dus eindelijk verlost zijn van al die ellende!...

    Odysseus hangt net het laatste kledingstuk op als Kalyp-so weer ten tonele verschijnt. Nu is ze gekleed in een zeer sexy nauwsluitend pak, de zweep in aanslag:

    - Nog één keer zult ge mij van dienst moeten zijn, Odys-seus.

    Ruw duwt ze hem voor zich uit. Odysseus denkt er niet aan zich te verzetten, want dit alles hebben de goden zo beschikt en ’t zou jammer zijn als ze zich nogmaals tegen hem zouden keren, nu de goede afloop nabij is…

    - Alstublieft, niet de cinquante-neuf, smeekt hij.

    - O neen, antwoordt Kalypso schamper. Vannacht leer ik je wel een ander nummer: de quarante-neuf! En oefe-nen zal je, desnoods de hele nacht, tot je het nummer helemaal onder de knie hebt. Want dáárbij vergeleken is de cinquante-neuf kinderspel!

    [Het doek valt. Einde]  

    29-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (III)

    VERVOLG VAN 15.1.2018


    DEEL 2.

    [Als het doek opgaat zien we Odysseus weer op het eiland Aiaia]

    Een jaar later…

    Odysseus is gezeten op een boomstronk, die vol staat met streepjes: één voor elke dag die hij op het eiland heeft doorgebracht. Hij mijmert:

    - Driehonderdvijfenzestig streepjes… het jaar is om. Driehonderdvijfenzestig dagen en evenveel nachten heb ik bij haar doorgebracht. Talloze keren heb ik naar best vermogen haar laaiende hartstocht geblust en ik moet bekennen dat ik het niet steeds met tegenzin gedaan heb. Maar heden moet zij mijn makkers hun normale gedaante teruggeven en ons laten vertrekken naar ons geboorteland. Maar… waar blijft ze toch? Ik zie haar nergens.

    Hij roept met luide stemme:

    - Kirke!...Kirke!... Kirke!...

    Gezwind komt zij te voorschijn:

    - Odysseus, mijn held, mijn geluk, mijn enig verlangen.

    Geknield gaat ze vóór hem zitten en kijkt hem verleide-lijk aan:

    - ‘k Wou dat jij mij nooit verliet, dat jij voor altijd bij me bleef…

    Maar schijnbaar onberoerd schudt Odysseus het hoofd:

    - Het jaar is voorbij, Kirke. Ik wil dat je de eed, die je gezworen hebt bij de Styx en met Zeus als getuige, nu gestand doet.

    Ze legt haar hoofd in zijn schoot en begint onbedaarlijk te snikken:

    - Zo je écht wil vertrekken Odysseus: ik zal het je niet beletten. Maar ik smeek je, blijf. Uit vrije wil… Maak me niet radeloos en voor altijd ongelukkig. Ben je zelf niet gelukkig geweest met mij? Heb ik het je niet iedere dag naar de zin gemaakt?

    Odysseus lijkt wel enigszins met Kirke mee te voelen. Toch blijft hij vastberaden:

    - Ik kan niet ontkennen dat je steeds goed voor mij bent geweest, maar ik wil terug naar Ithaka, mijn echtgenote Penelope terugzien, die nu reeds elf lange jaren trouw op mij wacht. Ik wil opnieuw mijn geboortegrond betreden en heersen over mijn land. Ik snak ernaar mijn ouders terug te zien en mijn opgroeiende zoon Telema-chos, die nog een peuter was toen ikzelf afreisde naar Troje.

    - Het zal je misschien verdriet doen, Odysseus, maar ik moet je iets vertellen wat ik uit goede bron vernomen heb – wij goden vernemen altijd alles uit goede bron…

    Verschrikt springt Odysseus recht, grijpt Kirke bij de schouders:

    - Wát heb je vernomen? Zeg mij: wát?

    - Dat… niemand op Ithaka nog gelooft dat hun koning nog in leven is, behalve je naaste familie, misschien… en dat je paleis vol mannen zit die naar de hand van je vrouw dingen.

    - Nooit zal Penelope mij ontrouw worden!

    - Ze is tot op heden nog niet bezweken voor die vrijers, weliswaar. Maar dat zal ze ongetwijfeld geen negen jaar meer volhouden.

    - Negen jaar?!

    - O ja, negen jaar. Ik vergat het haast nog je dit te zeggen – en dat heb ik ook uit goede bron – : zó lang zal het nog duren vooraleer jij uiteindelijk, zwaar gehavend, je ge-boortegrond zult betreden. Penelope zal dan een oude vrouw zijn, niet meer in staat aan alle verlangens van een man te voldoen. Terwijl ikzelf nimmer mijn jeugdige frisheid zal verliezen, omdat ik mag genieten van de eeuwige jeugd, het voorrecht van alle onsterfelijken. Mocht je je tóch nog bedenken, mijn lieveling, mocht je tóch voor mij kiezen, dan wil ik je beloven dat ik altijd voor je zal klaar staan en dat ik tot je laatste levensdag aan je vurigste verlangens zal voldoen.

    Odysseus blijft onvermurwbaar:

    - Vandaag nog wil ik van hier vertrekken, mét mijn vrienden.

    - Morgen zal je bedoelen.

    - Eén jaar! Dat zijn we overeengekomen: één jaar en geen dag langer. Iedere dag heb ik een streepje gezet op deze boomstronk. Er staan er precies driehonderdvijf-enzestig. Tel ze maar.

    - Het klopt, Odysseus, ik hoef ze niet te tellen: goden zien dat in één oogopslag. Maar het voorbije jaar telt driehonderdzesenzestig dagen. Een schrikkeljaar! Je zal dus nog één dag moeten blijven. Die dag zal je overigens méér dan nodig hebben, want je dient nog een belang-rijke opdracht te vervullen.

    - Een opdracht? Had je mij dat niet eerder kunnen vertellen?

    - Het werd mijzelf pas hedennacht meegedeeld door Zeus zelve. Het is een beslissing die de oppergod genomen heeft in samenspraak met de god Poseidon. Vooraleer jij met je makkers dit eiland mag verlaten, moet je eerst een bezoek brengen aan de onderwereld.

    Odysseus schrikt van deze mededeling. Hij denkt dat Kirke een grapje maakt, of dat ze maar wat verzint om hem bij haar te houden op het eiland. Ongelovig schudt hij het hoofd. Maar dan ziet hij aan Kirke’s mimiek dat wat zij zegt bittere ernst is.

    - Konden de goden nu echt niets beters verzinnen? Heb ik misschien nog niet genoeg geleden? En hoe moet ik daar heen, naar de onderwereld? En mogen mijn vrien-den mij vergezellen?

    - Je moet alléén gaan, Odysseus. En beschouw het als een gunst, niet als een straf. Slechts zeer weinig sterve-lingen is het gegund geweest de onderwereld te mogen betreden: Orpheus, Herakles, Theseus en Perithoös.

    - Dat weet ik, ja. Maar Perithoös is nooit meer onder de levenden teruggekeerd en Theseus heeft er een deel van zijn achterwerk achtergelaten. En voor Orpheus is er ook geen happy end gekomen en Herakles is na zijn terug-keer uit de onderwereld meerdere keren ten prooi ge-weest aan een aanval van depressie. En hoe zal ik de weg vinden naar het dodenrijk?

    - De god Hermes, die ook de doden begeleidt naar de onderwereld, zal je erheen brengen. Hij kent de weg als geen ander…

    Ze neemt een mobiele telefoon uit de zak van haar jurk.

    [De burgemeester grinnikt. Voor zijn ogen speelt er zich hier een flagrant anachronisme af]

    - Hallo, met Hermes? Dit is Kirke. Kom zo snel mogelijk naar Aiaia, een sterveling halen om hem te brengen naar het rijk van Hades. En je moet hem daarna nog terug-brengen ook. (even een stilte)  Ja, terugbrengen, zei ik, dat heb je goed verstaan: het is de uitdrukkelijke wens van uw vader Zeus.

    Odysseus is niet weinig verbaasd over dit wonderbaar communicatiemiddel.

    -  Dit, zegt Kirke, is iets waarover alleen de goden be-schikken. Ooit zullen ook de stervelingen zich daarvan bedienen. Maar dat zal nog meer dan drieduizend jaar duren. Daarmee zullen zij boodschappen overbrengen naar alle uiteinden van de wereld, tot ver buiten het land van de Hyperboreeërs en tot voorbij de zuilen van Herakles. Wat nu nog een voorrecht van de onsterfe-lijken is, zullen de mensen aan de goden ontfutselen, net zoals ze hun het vuur hebben ontstolen. Twee voorrechten van de goden zullen zij evenwel nooit kunnen bemachtigen: de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd. En al hun veroveringen ten spijt zullen zij niet gelukkiger worden. Tegen die tijd zullen duizend keer meer stervelingen de wereld bevolken, dan nu het geval is. Ze zullen over de meest gesofistikeerde middelen beschikken om elkaar uit te roeien en de goden zullen zij dan al lang niet meer eren. Aan de overbevolking – je mag het hybris of overmoed noemen – zal het mensen-ras ten gronde gaan en dan zullen de goden de heer-schappij  over hemel en aarde weer overnemen.

    Odysseus heeft haar zwijgend aanhoord. Wij hebben er het raden naar of hij al dan niet geloof hecht aan haar woorden.

    Kirke vervolgt:

    - Maar wat zit ik hier te profeteren. Jou zal het natuurlijk worst wezen! Lang zal Hermes nu niet meer onderweg zijn. Me dunkt, ik hoor hem al komen. Ik ga mij nu snel verwijderen om een offer te brengen aan de goden, in jouw naam, Odysseus, mijn teergeliefde. Het bloed van het offerdier zal ik je meegeven, want vers offerbloed zal je nodig hebben om het in de onderwereld te drinken te geven aan de schimmen van de afgestorvenen, opdat zij in staat zouden zijn met jou te spreken. Kijk daar is Hermes al.

    Terwijl Kirke zich verwijdert, betreedt Hermes de scène. Gezwind, met staf en helm en gevleugelde sandalen. De galante god stelt zich voor aan Odysseus, ten over-vloede.

    - De goden sturen mij hierheen, dappere en listenrijke Odysseus, om u te begeleiden naar de Hades. Zonder mijn hulp zoudt gij de weg naar de onderwereld niet kunnen vinden. Ik heb vernomen dat nog één van uw schepen is overgebleven. Met dat schip zullen wij afvaren. De Noordenwind zal ons in de goede richting sturen, tot aan het einde van de Oceaan. Daar zullen we aanmeren, aan een woest strand, vol rotsen en begroeid met wilgen en populieren. Dat is het woud van Persephone, de godin van de onderwereld. In dat woud bevindt zich een grote rots. Via een spleet in die rots zullen we afdalen naar een ondergrondse rivier, de Dodenrivier. De veerman Charon zal ons, zonder vragen te stellen, naar de overkant van de rivier brengen, naar het dodenrijk. Dan zullen wij bij de poort van de Hades komen. Deze wordt bewaakt door Kerberos, de vrese-lijke hellehond met de drie koppen. Maar wees niet bang, mijn dappere Odysseus: dank zij mijn gezelschap zult gij geen tegenstand ondervinden van de hellehond, zodat gij ongestoord in het rijk der schimmen zult kunnen binnentreden. Daar zult gij eerst met de ziener Teiresias moeten spreken. Hij immers is de enige in het rijk der doden die u te woord zal staan zonder eerst gedronken te hebben van het offerbloed dat Kirke u zal meegeven. Ge moet er goed op letten dat ge niemand van het offerbloed laat drinken zonder eerst met Teiresias gesproken te hebben. Teiresias is de enige dode in de onderwereld die tegelijk ook levend is, ofschoon hij voor eeuwig gevangen zit in het rijk der doden. Na met Teiresias gesproken te hebben zult gij u ook met de schimmen van de doden kunnen onder-houden, maar eerst nadát zij van het bloed gedronken hebben en dat bloed hun tongen zal losgemaakt hebben, zij het slechts voor een korte wijle.

    Nu verschijnt Kirke weer op de scène. Ze heeft een dier geslacht en brengt het offerbloed. Verder heeft ze bij: een fles melk, een pot honing, een karaf wijn en een fles water. De vier recipiënten zijn genummerd, van één tot vier:

    - Dit, Odysseus, zijn vier offergaven. Je moet ze in de aangegeven volgorde storten als plengoffer voor de goden, zodra je het rijk der schimmen hebt betreden.

    Ze geeft hem nog een fles “oude klare” voor Teiresias en een muntstuk van twee euro voor de veerman.

    - Ga nu, zegt ze, Odysseus, man van mijn hart. Doe zoals de goden je bevelen en laat je leiden door Hermes. Hier zal ik je opwachten, samen met de nimfen en je drie makkers, dewelke ik ondertussen hun menselijke gedaante zal terugschenken. Met het vlees van het geofferd dier zullen wij dan allen samen een lekker afscheidsmaal nuttigen. Ga nu…

    Huilend keert Kirke zich om. Hermes en Odysseus verla-ten de scène: ze begeven zich op weg naar de onderwe-reld.

    [Het doek gaat dicht. Het is een lange tijd donker in de zaal. Men hoort akelige onderwereldgeluiden…]

    [Als het doek weer opgaat zijn we in het duistere dodenrijk beland; op de scène staat een grote teil, erachter een donkere wand]

    En zo doen Hermes en Odysseus behoedzaam hun in-trede in het rijk der doden. Odysseus verheugt zich over het feit dat de tocht al bij al nog goed verlopen is. Hermes geeft Odysseus de raad nu zijn plengoffer te brengen aan de goden.

    - Doe het in de goede volgorde, zegt Hermes. Eerst de melk, vervolgens de honing, daarna de wijn en tenslotte het water.

    Terwijl Odysseus de offergaven uitgiet in de teil komen allerlei duistere schimmen vanuit de donkere achtergrond opdagen. Het maakt Odysseus bang. Daar dringt zich plots een menselijke figuur naar de voorgrond. Hij jaagt de  schimmen weg. Hij komt recht op Odysseus af. Hij heeft het voorkomen van een stokoude man. Zo’n oude man heeft Odysseus nooit eerder gezien. Met uitgestoken handen komt hij naderbij. Voorzichtig raakt hij Odysseus aan en neemt zelfs zijn handen in de zijne:

    - Gij zijt waarachtig Odysseus. Ik ben Teiresias, de blinde ziener van Thebe die gij kennen moet uit het verhaal van de vervloekte koning Oidipous.  Ikzelf had u onmiddellijk herkend,  ofschoon mijn ogen mij van geen dienst meer zijn: Odysseus die door list het fiere Troje heeft overwonnen, en nu als een ellendeling, een verworpene, ronddoolt over de zeeën, als een speelbal van de goden. De goden! Nu hebben ze het in hun hoofd gehaald om u te laten afdalen in het rijk der doden, alsof gij nog niet genoeg te lijden hebt gehad. ’s Goden wegen, mijn bes-te, zijn waarlijk ondoorgrondbaar.

    Odysseus staat enige tijd sprakeloos. Teiresias houdt nog steeds zijn handen vast. Dan durft hij het toch aan het woord te richten tot de ziener:

    - Dat ik u ooit nog zou ontmoeten, Teiresias! Ik dacht dat ik hier alleen schimmen zou ontwaren, géén wezens van vlees en bloed, geen wezens die ik zou kunnen aanraken en die mij zouden aanraken. En hier staan wij toch, hand in hand. Honderden gevaren heb ik getrotseerd, maar dit beangstigt mij meer dan de ergste gruwelen.

    - Wees niet bevreesd Odysseus. Hier zult gij niets dan schimmen ontwaren. Ikzelf ben de enige sterveling die hier in de onderwereld zijn menselijke eigenschappen heeft mogen behouden. Dat is een compensatie, mij door de goden verleend, omdat ze mij met blindheid hebben geslagen toen ik nog in de kracht van mijn leven was. Overigens helemaal ten onrechte. Toen ze het onrecht, mij aangedaan, hadden ingezien en in de onmogelijkheid verkeerden mij het licht in mijn ogen terug te geven, vonden ze het nodig mij schadeloos te stellen door mij de gave van de helderziendheid te schenken. Ach, hadden ze dat maar nooit gedaan! Daarenboven schonken ze mij zeven levens en ze verzekerden mij dat ik in de onderwereld mijn menselijk lichaam en mijn menselijk verstand alsook de gave van de profetie zou mogen behouden. Hadden ze ook dát maar nooit gedaan! Want zie mij hier nu staan: zo oud en verschrompeld is iemand die zeven levens heeft geleefd en niet de gave heeft meegekregen van de eeuwige jeugd, iets wat de goden voor zichzelf houden… Neen, mijn beste Odysseus, het is waarachtig geen geschenk, hier tot in eeuwigheid als sterveling te moeten ronddolen, met al de ongemakken vandien: ik noem alleen de bijna niet te verdragen artrosepijn in al mijn gewrichten, eigen aan mijn hoge ouderdom. En de aspirine is nog lang niet uitgevonden, laat staan paracetamol, diclofenac of piroxicam.

    [De burgemeester en de eerste minister en dezes vrouw zitten fijntjes te lachen op de eerste rij vanwege dit “geslaagd” anachronisme]

    Het lot van Teiresias pakt Odysseus, tot in het diepste van zijn ziel.

    - Maar waarom, Teiresias, edelste onder alle waar-zeggers hebben de goden u met blindheid geslagen? Is het waar wat men mij verteld heeft dat het Athena was, die zich wilde wreken omdat gij haar per ongeluk naakt hadt gezien?

    - Ik weet dat dit verhaal de ronde doet, maar het strookt niet met de waarheid: het is helemaal uit de lucht gegrepen, zoals ze dat in ’t Grieks zeggen. Ziehier hoe alles in zijn werk is gegaan.  Niet Athena maar de opper-godin Hera heeft mij met blindheid geslagen. Aan de oorsprong hiervan ligt een hevig dispuut tussen Zeus en Hera, zijn dierbare eega. Zeus was weer eens vreemd gegaan en daarom slingerde Hera hem allerhande verwijten naar het hoofd. De oppergod verdedigde zich door te stellen dat de vrouw veel meer genot beleeft tijdens de geslachtelijke vereniging dan de man. Daardoor was de man dus, bij wijze van compensatie, gerechtigd vaker en met verscheidene vrouwen seksuele omgang te hebben. Hera was het met die stelling niet eens en er diende een scheidsrechter aangesteld te worden. En weet ge wie de enige was die voor die taak in aanmerking kwam?

    - Gij, Teiresias?

    - Goed geraden, mijn beste. Ik was de enige persoon die zowel man als vrouw geweest was, de enige dus die met kennis van zaken een oordeel kon vellen over wie het meeste genot beleeft bij de geslachtsdaad, de man of de vrouw. Ik was immers zelf een tijdje vrouw geweest. Toen ik, een jonge knaap nog zijnde, wandelde op de hellingen van het Kithairongebergte, zag ik eens twee slangen paren. Met mijn stok scheidde ik de twee slangen en ik sloeg er één dood, het vrouwtje. Dat moet helemaal niet naar de zin van de goden geweest zijn, want ze veranderden mij in een vrouw. Zeven jaar later zag ik op dezelfde plek weer twee slangen paren, en wéér sloeg ik er één dood, het mannetje. Terstond kreeg ik mijn mannelijk lichaam terug. In het dispuut tussen Zeus en Hera velde ik dus, als “ervaringsdeskundige”, mijn oordeel: als wij het genot dat de man beleeft het getal “één” geven, dan moeten wij het genot van de vrouw het getal “negen” geven!

    [De eerste minister geeft zijn vrouw een lichte por in de zij, maar deze blijft onbewogen strak voor zich uit kijken, terwijl Teiresias verder gaat:]

    - Hera toonde zich zwaar gekrenkt door dat oordeel en ze sloeg mij met blindheid. Zeus kon mij weliswaar het licht in mijn ogen niet teruggeven, hij deed niettemin zijn best om een en ander goed te maken. Zo schonk hij mij de gave van de helderziendheid, hij maakte mijn gehoor vele malen scherper dan dat van een normale sterveling en hij zorgde ervoor dat ik de taal van de vogels kon verstaan. Verder schonk hij mij zeven levens en hij beloofde dat ik in het hiernamaals mijn menselijk lichaam en mijn zienersgaven zou mogen behouden. (Teiresias slaakt een diepe zucht) Het heeft van mij allesbehalve een gelukkig man gemaakt. (na een poos) Maar ik ruik bloed…

    - Dat is het offerbloed voor de schimmen, dat Kirke mij heeft meegegeven.

    - Daar heeft zij goed aan gedaan. Als zij het bloed drinken maakt het hun tongen los… voor even. Dat is de enige manier om hen aan de praat te krijgen… voor even. Maar sta mij toe dat ook ik een slok neem van het offerbloed: dat helpt om mijn lichaam en geest op peil te houden.

    Odysseus reikt hem de beker met het offerbloed aan. Teiresias neemt een kleine slok.

    - De smaak van het bloed bevalt mij niet Odysseus. De schimmen lusten het bloed wél, maar mij bevalt meer die fles oude klare, die voor mij bedoeld is en die uitste-kend geschikt is om die afschuwelijke bloedsmaak weg te krijgen.

    En terwijl Odysseus, enkele verontschuldigingen stame-lend, hem de fles oude klare overhandigt:

    - Gelukkig dat ik in dit onzalig oord mijn zienersgaven behouden heb, zoniet hadt gij mij waarachtig die geestrijke drank onthouden.

    En terwijl Teiresias haastig de fles ontkurkt:

    - Maar ik neem u niets kwalijk. Het is de stress, mijn beste Odysseus die u parten speelt.

    Gulzig drinkt Teiresias van de fles tot ze half leeg is. Hij verbergt de fles onder de arm.

    - Zo, nu kan ik er weer tegen. Da’s pas een goden-drank. En nu laat ik u even alleen met de doden. Van zodra ik mij teruggetrokken heb moet ge het offerbloed omroe- ren. Ze zullen afkomen op de geur. Gij moet hen van het bloed laten drinken. Dat zal hun dode geest een poosje verhelderen en zij zullen tot u spreken, niet voor lang, een minuutje maar misschien. En vergeet niet dat gij u nogmaals met mij moet onderhouden, vooraleer gij dit dodenrijk verlaat. Ik ben immers de enige die u de nodige richtlijnen kan geven. Die richtlijnen moet gij zeer strikt opvolgen als gij een kans wilt maken om nog ooit uw geboortegrond te bereiken.

    De ziener trekt zich nu terug en pas heeft hij de scène verlaten of de schimmen komen weer naderbij. Odys-seus herkent de schim van zijn moeder, Antikleia. Toen hij Ithaka verliet was zij nog in leven…

    - Moeder! Odysseus’ stem stokt hem in de keel. Hij steekt zijn armen uit en wil haar omhelzen, maar dat lukt niet: zij is slechts een schaduw. Hij reikt haar de karaf met het offerbloed. Ze neemt het gretig aan en drinkt ervan. Nu pas herkent ze haar zoon.

    - Mijn lieve, rampzalige jongen, zegt ze, hoe ben jij hier verzeild geraakt? Hoe en waar heeft de dood jou verrast?

    Odysseus legt haar de reden van zijn bezoek aan het dodenrijk uit en verklaart dat hijzelf nog steeds tot de levenden behoort.

    - Maar gijzelf moeder, hoe heeft de dood u achterhaald? Vertel het mij. En is vader nog in leven?

    - Uw vader Laërtes heeft het koninklijk paleis verlaten en kwijnt nu in stilte weg op het platteland. Hij zal ongetwijfeld nog in leven zijn, want zijn schim heb ik hier in het dodenrijk nog niet ontwaard. Wat mij betreft: overmand door verdriet heb ik zelf voor de dood geko-zen, nog niet zo lang geleden…

    - En hoe stelt Penelope het, mijn beminde echtgenote? En mijn dierbare zoon Telemachos?

    - Ach, mijn jongen, in het vorstelijk huis van Penelope is treurnis troef. Het paleis zit vol vrijers, mannen die dingen naar de gunsten van Penelope en naar de troon van Ithaka. Zij proberen haar ervan te overtuigen dat jij, Odysseus, toch nooit meer terugkeert, dat jij reeds lang gesneuveld bent, of elders je geluk hebt gevonden.

    Odysseus replikeert, verbijsterd, angstig:

    - En denkt gij, moeder, dat zij zal toegeven, dat zij zal be-zwijken voor één van hen?

    - Penelope houdt zich sterk. Tot op de dag dat ik het aardse tranendal uit eigen vrije wil heb verlaten – en dat is, zoals ik al zei, nog niet zo lang geleden – heeft zij alle pretendenten afgewezen. Ze probeert hen om de tuin te leiden en tijd te winnen door het weven van een lijk-wade voor uw dierbare vader Laërtes – lang heeft mijn arme man ongetwijfeld niet meer te leven. Ze heeft de vrijers beloofd dat ze met één van hen zal huwen, doch dat ze pas haar keuze zal maken als het lijkkleed klaar is. Maar ’s nachts haalt ze weer uit hetgeen ze overdag geweven heeft. Zo vordert het werk niet, maar dat kan ze niet tot in de eeuwigheid volhouden: eenmaal zal aan het licht komen dat ze vals speelt… Ik ben bang dat, als het zovér is, de vrijers zich zullen wreken op haar en op jouw zoon Telemachos.

    - En die vrijers, moeder, waar houden zij zich op? Hoe brengen zij hun tijd door?

    - Ze hebben zich in jouw paleis genesteld, mijn jongen. Ze verbrassen heel je fortuin: ze slachten je vee, drinken je wijnkelder leeg en ze houden goede sier met de dienstmeisjes.

    - En Telemachos? Is hij groot geworden?

    - Zeker, mijn jongen. Hij is opgegroeid tot een flinke knaap, die weldra een steun zal zijn voor zijn moeder tegen de opdringerige vrijers. En daarom ben ik bang dat zij het wel eens in hun hoofd zouden kunnen halen om tegen hem samen te spannen en hem uit de weg te ruimen…

    Nu ze dit alles gezegd heeft begint Antikleia’s schim te vervagen. Odysseus wil haar vastgrijpen om haar nog even bij zich te houden. Hij vraagt nog:

    - Zeg mij nog wat ik over mijn zoon Telemachos wil weten: lijkt hij op mij? Is hij schrander?

    Maar er komt geen antwoord meer. Langzaam verwijdert de schim zich tot ze uiteindelijk helemaal vervaagt. Odysseus wil haar nog achterna lopen. Nog éénmaal zou hij haar in zijn armen willen sluiten. Maar Hermes treedt weer op de voorgrond en hij houdt Odysseus tegen:

    - Het heeft geen zin, Odysseus. Het effect van het offerbloed is ten einde.

    Nu komt een andere schim naderbij, blijkbaar aange-trokken door de geur van het bloed. De schim van een oude man. Odysseus reikt hem het bloed aan en nadat hij ervan gedronken heeft herkent hij Odysseus ter- stond:

    - Odysseus!

    - Agamemnon!  Ik zou u niet herkend hebben, maar uw stem herken ik uit duizenden. Hoe, in godsnaam zijt gij de dood ingegaan? Niet in de oorlog zelf, dat is zeker. Ik herinner mij maar al te goed hoe gij met de Trojaanse prinses Cassandra als oorlogsbuit, de terugtocht naar Griekenland hebt aangevangen. Zijt gij misschien op zee ten onder gegaan?

    Niets in zijn houding herinnert aan de machtige opperbevelhebber van het Griekse leger, die hij tijdens zijn leven is geweest…

    - Niet op het slagveld ben ik gesneuveld, zoals gij weet, en ook niet op zee ben ik ten onder gegaan. Mijn terugreis was voorspoedig. Triomfantelijk betrad ik mijn paleis in Mykene. Cassandra had mij nochtans gewaar-schuwd het paleis niet binnen te gaan, omdat groot onheil dreigde.

    - Ze was helderziende, Agamemnon.

    - Dat weet ik. Maar niemand geloofde haar. Waarom zou ík haar geloofd hebben? Iedereen juichte ons toe, My-kene was in feest, er leek geen vuiltje aan de lucht te zijn.

    - Ge hadt ongelijk haar niet te geloven. Ze was een goede profetes. Ze had haar gave gekregen van Apollo, die hoopte dat ze in ruil daarvoor met hem het bed zou willen delen. Ze bleek daar echter niet toe bereid. En Apollo, niet in staat om terug te nemen wat hij haar geschonken had, wreekte zich op deze wijze: dat nooit iemand haar uitspraken ernstig zou nemen noch geloof zou hechten aan haar profetieën.

    - Het moet vreselijk geweest zijn. Zowel haar eigen dood als de mijne had ze voorzien. We werden nochtans har-telijk verwelkomd, door mijn echtgenote Klytaimnestra en door alle dienstdoenden in het paleis, met inbegrip van mijn neef Aigistos, die naar ik vermoedde, samen met Klytaimnestra, de zaken naar best vermogen had beredderd in Mykene, tijdens mijn tienjarige afwe-zigheid. Nooit te voren was Klytaimnestra zo lief ge-weest voor mij. Ach, kon ik vermoeden dat Aigistos haar minnaar was geworden en dat ze mij in een hinderlaag lokten? Kon ik vermoeden dat ze mij nog steeds haatte omdat ik ons beider kind, onze geliefde Iphigineia, geofferd had vóór wij afvoeren naar Troje? Ze moest toch weten dat het de wil van de goden was en ik dacht dat ze zich daar ondertussen mee verzoend had. Ze had een feestmaal laten klaarzetten. Eerst werd ik genodigd tot het nemen van een lekker warm bad. Ach, had ik maar geloof gehecht aan de woorden van Cassandra. Terwijl ik een bad nam heeft Klutaimnestra  mijn mooie Trojaanse prinses eigenhandig doodgestoken. Plots kwamen Klutaimnestra en Aigistos de badkamer binnen en ze gooiden een net over mij heen. Ik zat gevangen. Allebei hadden ze een vlijmscherpe dolk in de handen. Ik zie nog hoe mijn eigen bloed zich met het badwater vermengde. Mijn laatste gedachten, vooraleer ik de geest gaf, gingen uit naar mijn zoon Orestes. Het is mij niet vergund geweest hem nog één keer terug te zien en hem nog één keer in mijn armen te sluiten.

    De schim van Agamemnon zwijgt nu even. Odysseus is tot tranen toe bewogen bij het verhaal van zoveel rampspoed. Hij is niet in staat tot enige repliek. Het is Agamemnon die verder gaat:

    - Ik zie, Odysseus, dat gij nog niet tot het rijk der doden behoort. Gij ziet er niet uit als een schim, maar gij zijt nog levend, van vlees en bloed. Als ge eens wist hoe zeer ik u benijd, Odysseus, dappere sluwe held. Gij tenminste kunt u verheugen in het bezit van een lieve trouwe echtgenote en een flinke zoon… Maar sta mij toe dat ik u nog snel een paar vragen stel, want ik voel dat de werking van het offerbloed bijna ten einde is: wat is de reden van uw bezoek aan de onderwereld, en mijn zoon Orestes, is hij nog in leven of werd ook hij omgebracht door die valse Aigistos?

    Odysseus wil Agamemnon van antwoord dienen, maar daar krijgt hij de kans niet toe: ’t is te laat, de schim van Agamemnon verwijdert zich reeds, de kracht van het bloed is uitgewerkt…

    Daar verschijnt nu Achilles, de grootste van alle Griekse helden in de oorlog van Troje, gesneuveld door toedoen van Paris, die een dodelijke pijl in zijn hiel schoot, zijn enige kwetsbare plek. Zelfs de schim van Achilles is nog indrukwekkend. Ook hij drinkt gretig van het offerbloed en ook op hem mist het bloed zijn uitwerking niet. Hij verlangt te weten hoe zijn zoon Neoptolemos het stelt en hij prijst Odysseus gelukkig dat hij nog tot het rijk der levenden behoort.

    - Honderdduizend keer liever zou ik op de aarde willen wonen, Odysseus, als de meest onbeduidende knecht van het allerkleinste keuterboertje, dan hier in de onderwereld op de hoogste troon te zitten, al word ik hier nóg zo geacht door de schimmen!

    Een andere schim komt naderbij. Van zodra deze echter Odysseus heeft herkend, wendt hij de blik af, maakt rechtsomkeer en verdwijnt.

    - Dat was Ajax, zegt Achilles. Hij heeft zich afgewend van zodra hij u herkend had. U beiden waart toch opper-beste vrienden ten tijde van de oorlog. Of is er iets voorgevallen tussen u beiden, waardoor Ajax wrok koestert?

    - Jazeker, er is iets voorgevallen. Is u daar niets van bekend? Nadat gij omgekomen waart in Troje, gesneuveld op het veld van eer, hebben Ajax en ik gedobbeld om uw wapenrusting. Ik won, Ajax verloor… Uw wapenrusting, o grote Achilles, viel mij ten deel. Verbittering en wanhoop maakten zich daardoor van Ajax meester. Hij was ervan overtuigd dat ik vals gespeeld had met de teerlingen – maar daar vergiste hij zich in – en dat uw wapenrusting hem méér toekwam dan mij – en dáárin had hij misschien wel gelijk. Hij was, ná u, de grootste en dapperste onder alle Griekse strijders, en als iemand aanspraak mocht maken op dit wonderlijk kunststuk, door de god Hephaistos zelf gemaakt, dan was hij dat wel. Nu heb ik er spijt van dat ik mij die wapenrusting heb toegeëigend. Zó groot was zijn teleurstelling, zó groot zijn verbittering dat hij zich op zijn eigen zwaard heeft gestort en zó zichzelf naar de Hades heeft gedreven. Ongetwijfeld valt de confrontatie met mijn persoon hem ook hier in het dodenrijk nog hard en dat is waarom hij zich van mij heeft afgewend.

    Achilles zegt reeds niets meer. Ook bij hem is het offerbloed uitgewerkt. Terwijl Achilles’ schim vervaagt, ziet Odysseus nog andere schimmen voorbijtrekken. Hij begint het warempel benauwd te krijgen, hier in het dodenrijk. Tegen Hermes, die de hele tijd aanwezig is geweest, maar zich op de achtergrond heeft gehouden, zegt hij:

    - Laten we van hier weggaan.

    - Maar eerst moeten we nog met Teiresias spreken.

    Zachtjes roept Hermes de naam van Teiresias, tot de ziener weer ten tonele verschijnt. Terwijl Hermes zich weer achteruittrekt richt Teiresias het woord tot Odys-seus.

    - Belangrijke raadgevingen heb ik u nog mee te geven, Odysseus: richtlijnen voor een veilige terugkeer naar uw land Ithaka. Eerst zult gij met uw makkers voorbij het eiland der Sirenen varen. De Sirenen zijn aantrekkelijke jonge vrouwen, aan wier gezang nooit enig zeevader heeft kunnen weerstaan. Wee hem die zich door hen laat verlokken. Kirke zal u iets meegeven dat u en uw makkers zal behoeden voor de lokroep van de Sirenen, tenminste als gij er goed mee weet om te springen. Eenmaal het eiland van de Sirenen voorbij, zult gij doorheen een zee-engte moeten varen. Ge zult er belaagd worden door Skylla en Charybdis, die zich elk aan één kant van de zee-engte bevinden. De eerste is een vreselijk monster, een vrouwenlichaam waarop zes bloeddorstige hondenkoppen zijn vastgegroeid. De andere is een alles verzwelgende draaikolk. In de greep van Charybdis komen, zou het definitief einde kunnen betekenen…

    - Hoe kunnen we het best aan die gevaren ontkomen?

    - Vaar zo snel als mogelijk door de zee-engte en hou het midden tussen Skylla en Charybdis. Als gij daar in slaagt zult gij in rustiger wateren terechtkomen, in de buurt van het eiland waar de zonnegod Helios zijn prachtige kudden hoedt. Gij en uw makkers zullen misschien uit-gehongerd zijn en geneigd één van de dieren te slach-ten. Ik bezweer u nochtans: houdt uw handen af van de heilige koeien van de zonnegod en er wacht u een be-houden thuiskomst. Zoniet…

    Teiresias steekt een dreigende vinger in de lucht. Hij heeft gezegd…

    - Laten we nu de terugweg naar Aiaia aanvangen, zegt Hermes.

    VERVOLG OP 29.1.2018.



    22-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (II)

    VERVOLG VAN 8.1.2018

    - Eenmaal binnen wentelde de reus een immens rotsblok voor de ingang. In het schemerdonker had hij ons niet opgemerkt. Achteraan in de grot zaten wij angstig weggedoken. De cycloop begon zijn schapen en geiten te melken. Toen hij met het werk klaar was, ontstak hij een fakkel. Deze verlichtte de plaats waar wij ons stilhielden. ‘Wie zijn jullie, waar komen jullie vandaan en wat komen jullie hier zoeken?’

    Odysseus bootst de zware stem van Polyphemos na. Een stem, onheilspellend als de donder. Kirke zit hem adem-loos aan te staren, de dijen tegen elkaar genepen, de armen stevig voor de borst gekruist. Ze huivert als Odysseus zijn realistisch verhaal doet: hoe Polyphemos de mannen gevangen hield en dagelijks twee van hen nuttigde als ontbijt, nadat hij hun met de blote handen het hoofd van de romp had gerukt. En groot is haar bewondering voor de held als hij vertelt met welke list hij en zijn overgebleven gezellen uiteindelijk aan de éénogige reus wisten te ontsnappen. Deze knappe man met zijn gespierde zongebruinde torso doet Kirke’s bloed alsmaar sneller stromen. Ze kan het niet laten hem over de stoere borst te strelen en ze smeekt hem verder te gaan met zijn verhaal. En Odysseus vertelt maar verder, over hun ervaringen bij de god Aiolos, op het eiland van de winden. Aiolos had Odysseus een zak meegegeven waarin alle stormwinden gevangen zaten, behalve die ene gunstige wind, die hen huiswaarts zou brengen. Maar toen ze hun thuishaven Ithaka bijna bereikt hadden, openden Odysseus’ makkers de zak, denkende dat in de zak kostbare geschenken zaten die Aiolos had meegegeven.

    - Alle kwade stormwinden ontsnapten en joegen onze schepen weer de ruime zee in, zodat wij tenslotte weer belandden op het eiland van Aiolos. Maar deze was niet bereid ons een tweede maal te helpen.

    - Wat een geluk, laat Kirke zich ontvallen, – maar ze herpakt zich – ik bedoel: wat een tegenslag en…

    (zich wendend tot het publiek in de zaal)

    … wat een geluk voor mij!

    - We werden nu voortgejaagd langsheen het eiland van de woeste Laystrigonen die onze schepen bekogelden met rotsblokken. Eén enkel schip, ikzelf en nog drie medestrijders overleefden deze aanval: en dat is wat er nu nog overblijft van onze eens zo fiere vloot die ten strijde trok tegen Troje.

    Kirke hangt aan zijn lippen, figuurlijk en – bijna – ook letterlijk.

    - En waar is nu dat schip? En waar zijn uw makkers?

    - Het schip is hier vlakbij gestrand. En mijn makkers hebben zich in het schip teruggetrokken om te slapen. Het zou mij niets verwonderen als zij nog steeds in Morpheus’ armen verzonken zijn.

    - Ga hen halen, Odysseus, en breng hen naar deze plaats. Draag er zorg voor dat ge hier over een uur terug zijt; ondertussen zal ik mijn dienaressen opdracht geven een lekkere maaltijd klaar te maken.

    De nimfen hebben, verstopt in het struikgewas, alles gadegeslagen en ze fluisteren elkaar toe met veelbe-tekenende gebaren…

    Met luide stem roept Kirke de nimfen:

    - Aglaia! Euphrosyne! Thalia!

    Ze komen vrijwel onmiddellijk opdagen en Kirke ver- wondert zich daarover:

    - Zaten jullie te spioneren?

    - Neen, zeggen de nimfen, wij kwamen toevallig hier-heen  gewandeld.

    - Ik heb uitzonderlijk groot nieuws: er is een BG aange-spoeld op ons eiland.

    - Een BG? vragen de drie in koor.

    - Een “Belangrijke Griek”! roept Kirke uit. Het is niemand minder dan Odysseus, de grote Odysseus, door wiens toedoen de oorlog tegen Troje in het voordeel van de Grieken is beslecht.

    De nimfen lijken maar matig aangedaan door de woorden van Kirke, ook als ze hun vertelt dat er nog drie van Odysseus’ strijdmakkers op het eiland vertoeven. Iedere toeschouwer zou die lauwe reactie vreemd gevonden hebben. Het is duidelijk dat ze gespioneerd hebben, maar in haar enthousiasme merkt Kirke dat niet. Ze geeft hun een opdracht:

    - Ga vliegensvlug een maaltijd bereiden. Voor acht personen; over een uur is Odysseus hier terug, mét zijn kompanen!

    De nimfen zijn gewend  hun meesteres snel en zonder morren te gehoorzamen. Ze haasten zich om de opdracht te vervullen, buiten de scène.    

    Kirke haalt ondertussen een tas te voorschijn met allerlei poeders: toverpoeders. Voor Odysseus reserveert ze een aphrodisiacum. Op het doosje dat ze voor hem apart zet staat het duidelijk te lezen voor iedere aandachtige toeschouwer: “Viagros”.

    [De vrouw van de eerste minister geeft haar echtgenoot een por in de zij, als om hem aan te sporen zijn aandacht vooral niet te laten verslappen]

    Kirke koestert nog even het doosje dat zij voor Odysseus heeft voorbehouden. Het is duidelijk dat zij al geniet van hetgeen ongetwijfeld nog komen zal. Ze streelt het doosje en een rilling loopt over haar lichaam:

    - Dit is voor mijn liefste Odysseus. Niet één held, hij moge dan nog de overwinnaar van Troje zijn, kan aan de charmes van Kirke weerstaan, nadat hij dit ingenomen heeft. Wat een voorrecht is het toch om een beetje te kunnen toveren. Hm, Viagros, wat goed dat stervelingen dit tovermiddel niet kennen. En dat het nog minstens drieduizend jaar zal duren vooraleer de slimsten onder hen het zullen ontdekken, alsof het iets nieuws is, alsof de godin Kirke hen niet vele eeuwen te snel af was.

    Ze haalt nu een doosje te voorschijn waarop geschreven staat : “Goeroen”. Ze leest wat er op het flesje staat en maakt daarbij een knorrend geluid.  Grinnikend zegt ze:

    - En dit is voor zijn drie makkers. Het worden drie lieve diertjes (weer maakt ze een knorrend geluid). Als we dat niet zouden doen zouden zij ongetwijfeld de aandacht van mijn meisjes teveel afleiden, zodat ze zich niet genoeg aan hun dienende taak kunnen wijden.

    De vier mannen zijn precies een uur weggeweest. En kijk, daar zijn ze terug… met hongerige magen. Kirke laat een doordringend gefluit horen en daar komen de nimfen al opdraven met een gedekte tafel. Vliegensvlug komen ze nu het eten opdienen, terwijl Odysseus en zijn mannen begerig toekijken: het wordt een heerlijke maaltijd in open lucht en in aangenaam gezelschap. Allen gaan aan tafel, nadat Kirke ieder zijn plaats heeft toegewezen. De nimfen hebben de glazen reeds volge-schonken met de beste Aiaiaanse wijn. Op een listige manier weet de godin aller aandacht af te leiden, teneinde ongezien de toverpoeders in de glazen van  Odysseus’ makkers te kunnen strooien.

    Kirke heft nu het glas ter hoogte van de hoge gast. Odysseus dreigt zich van glas te vergissen, doch Kirke weet dit nog net op tijd te verhinderen. Er wordt nu getoast op van alles en nog wat:

    - Op de gastvrijheid!

    - Op de grootste held van de grootste oorlog aller tijden!

    - Op de onovertrefbare schoonheid van de goddelijke gastvrouwe!

    - Op Odysseus’ trouwe strijdmakkers!

    - Op de jeugdige maagdelijkheid van de nimfen!

    - Op ons geliefde vaderland Ithaka! roepen de makkers in koor.

    - En op mijn lieve vrouw Penelope! voegt  Odysseus er aan toe, met een krop in de keel.

    Kirke kijkt de andere kant op… Even later ziet ze met genoegen dat de held zijn glas tot op de bodem leeg drinkt. Ook de makkers drinken volop wijn. Ze raken in een geestdriftig gesprek met de nimfen, een gesprek dat we op zijn minst vriendschappelijk kunnen noemen. Iedereen laat zich het eten smaken. Het is duidelijk dat alles wat ze hebben meegemaakt de eetlust van de mannen geenszins heeft aangetast. Maar pas hebben Odysseus’ strijdmakkers het eten verorberd of ze voelen zich onwel, dit tot grote teleurstelling van de nimfen. Kirke stelt de mannen voor zich even ter ruste te begeven. Zij gebiedt de nimfen de mannen alleen te laten en zich ondertussen onledig te houden met het klaarmaken van het dessert.

    Nu alle anderen de scène verlaten hebben en Kirke zich alleen bevindt in het gezelschap van Odysseus, vraagt ze hem nog eens te vertellen over zijn wedervaren bij de cycloop. En Odysseus doet het hele verhaal, tot in de details. Niet zonder leedvermaak vertelt hij hoe hij en zijn makkers de aangescherpte punt van een dikke houten paal gloeiend hadden gemaakt in het vuur van de haard en hoe ze die punt dan in het enige oog van de cycloop Polyphemos hadden geplant.

    - Het oog kookte en siste in de oogkas. Bloed spatte in het rond. De reus brulde van de pijn. Het gebrul was zo hevig dat andere cyclopen die in naburige holen woonden kwamen kijken waar het geroep vandaan kwam. Omdat de cyclopen niet de gewoonte hebben bij hun buren binnen te gaan bleven ze buiten staan en vroegen met luide stem wat er gaande was. En Polyphemos brulde: “Niemand heeft mij vreselijk verwond, Niemand heeft mij blind gemaakt”. Hij verkeerde immers in de waan dat mijn naam “Niemand” was; tenminste, ik had mij aldus voorgesteld bij de eerste kennismaking. Min of meer gerustgesteld en hoofdschuddend dropen de cyclopen dan maar weer af, zich afvragend waarom Polyphemos dan zo’n kabaal maakte, als niemand hem wat aandeed.

    Kirke is naast Odysseus komen zitten. Smachtend kijkt ze hem aan, geboeid als ze is door zijn gespierd lichaam, zijn stem en zijn edele gelaatstrekken, meer nog dan door het verhaal. Het verwondert haar dat de held, ondanks het snelwerkend aphrodisiacum dat ze met zijn wijn heeft vermengd, zich nog steeds afstandelijk gedraagt.

    - Vertel mij, Odysseus, hoe jullie uit het hol van de cycloop zijn ontsnapt.

    - Wij konden onmogelijk het enorme rotsblok wegrollen, waarmee de grot was afgesloten. We zaten weggedoken in een donkere hoek en we hielden ons stil. Het duurde uren voor het pijnlijk gebulder van de blinde reus ophield. Toen vond hij het nodig om zijn kudde uit te laten om te grazen. Hij rolde het rotsblok weg, doch slechts voor een klein deel, zodat niet meer dan drie schapen naast elkaar door de opening konden. Toen ze naar buiten gingen liet hij zijn handen over de schapen glijden om te voelen of wij soms niet op hun ruggen hadden plaats genomen om zodoende te ontsnappen. Maar ik bond elk van mijn makkers met een touw vast onder de buiken van drie naast elkaar lopende dieren en zelf klemde ik mij vast aan de buik van de grote ram, die als laatste naar buiten ging.

    Terwijl hij dit alles vertelt zit Odysseus de hele tijd strak voor zich uit te staren, zonder Kirke ook maar één blik te gunnen. Ze gaat nu tegen hem aanleunen:

    - Wat een wonderlijk verhaal! Een heldhaftig man zijt gij, Odysseus. Waarachtig, voor geen god hoeft gij onder te doen, noch in kracht, noch in verstand, noch in… schoonheid.

    Hij kijkt haar nog steeds niet aan. Kirke trekt haar stoute schoenen aan en ze gaat vóór Odysseus staan en op de man af vraagt ze hem:

    - Wat gaat er in u om, Odysseus? Waarom kijkt gij zo somber? En waarom kijkt ge mij niet aan? Is het lijfelijke pijn die u kwelt of het verdriet om de vele vrienden die gij in Troje en tijdens uw terugreis verloren hebt? Of het heimwee naar uw vaderland? Het lijkt wel of ik niet besta voor u. Ben ik dan zo onaantrekkelijk dat ge mij geheel negeert?

    Odysseus kijkt haar nog steeds niet aan. Haar “gezeur” schijnt hem alleen maar te irriteren. Ze gaat nu vóór hem op de knieën zitten.

    - Vindt ge mij afstotelijk, Odysseus? En ik die zo vurig gehoopt had in uw hart een klein beetje liefde te vinden. Voor mij…        

    Plots stijgt een luid geknor op. Drie varkens komen op het toneel gelopen. Het ene varken, het grootste, trekt met zijn rechter achterpoot: precies zoals Perimedes, denkt Odysseus. Het tweede snuift nogal door de neus: het  lijkt sprekend op het gesnuif van Polites. Dan merkt Odysseus iets wat het bloed in zijn aderen doet stollen: het derde varken vertoont op zijn voorpoot precies dezelfde tatouage die zijn makker Eurylochus draagt op één van zijn bovenarmen. Het wordt hem ineens pijnlijk duidelijk dat de drie varkens in feite zijn vrienden zijn, die door de toverkunsten van Kirke in deze beklagens-waardige  toestand zijn gebracht. Terwijl ze nog geknield vóór hem zit, grijpt hij haar bij de keel.

    - Waarom hebt gij dit mijn makkers aangedaan?

    Aanvankelijk ontkent ze dat zij daar voor iets tussen zit, maar Odysseus dreigt haar te wurgen en uiteindelijk geeft ze haar wandaad toe.

    - Maar ik heb het gedaan uit liefde voor u, Odysseus. Opdat ik mij geheel aan u zou kunnen wijden, opdat geen ander mannelijk wezen tussen u en mij zou komen te staan…

    Odysseus voelt enkel afkeer voor Kirke en voor haar snode daad. Door woede overmeesterd, kan hij zich niet langer beheersen en hij gaat de tovenares met zijn dolk te lijf, hoezeer ze hem ook om vergiffenis smeekt. Als een uitzinnige gaat Odysseus tekeer. Tien, twintig keer plant hij zijn dolk in haar hals, in haar borstkas. Haar geschreeuw snijdt door merg en been. Bloed vloeit rijkelijk en levenloos stuikt zij ten gronde neer…

    De nimfen stormen de scène op, in paniek. Ze hebben de doodskreten van hun meesteres gehoord. Tot hun afgrijzen zien ze Kirke liggen, levenloos, met bloed besmeurd. Odysseus is in geen velden of wegen meer te bespeuren. Eén van de nimfen raakt Kirke aan, deinst verschrikt achteruit:

    - Zeus in den hoge, ze ademt niet meer!

    - Is ze… dood?!

    - Dat moet haast wel. Haar hart is stilgevallen. Er is geen polsslag meer te voelen…

    De nimfen heffen een klaaglied aan. En daar komen de drie varkens, die ondertussen van het toneel waren ver-dwenen, knorrend en snuffelend weer het podium opge-rend. De nimfen begrijpen wat er aan de hand is: de drie varkens, dat zijn de drie makkers van Odysseus, die door hun meesteres op een meedogenloze wijze zijn omge-toverd. Alles wordt hun nu duidelijk: Odysseus heeft zich gewroken op Kirke, even meedogenloos. En ze hadden nog zó hun hoop gesteld op deze drie mannen! Een man voor elk van hen… Ze knuffelen de varkens. Deze lijken ieder woord dat tot hen gesproken wordt te begrijpen, doch ze kunnen enkel antwoorden met een geknor en met het kwispelen van hun koddig krulstaartje. Het verdriet van de nimfen verandert in afkeer voor de dode. Dat plezier heeft Kirke hun weer eens niet gegund! De drie jonge vrouwen luchten hun hart en al hun opgekropte grieven komen naar boven:

    - Nooit heeft ze ons iets gegund, die harteloze toverkol!

    - Ons dag in dag uit uitsloven voor haar, daar zijn we goed voor. Maar alle genoegens die het leven te bieden heeft, heeft ze ons steeds ontzegd.

    - We hadden elk een man kunnen hebben, een knappe dappere man.

    - En een trouwe man! Kijk toch die trouwe oogjes waarmee ze ons aankijken…

    - We hadden tot aan het einde van onze dagen kunnen genieten van alle geneugten die de liefde te bieden heeft…

    Eén van de nimfen gaat het bewegingloze lichaam van Kirke bekijken, voelt haar pols, legt haar oor te luisteren op haar borstkas en barst dan in een onbedaarlijk snikken uit:

    - Ze is dood! Echt dood! Morsdood!

    - Ach, huil niet zo, lieve zuster. Heb jij dan zoveel verdriet om haar? Heeft zij ooit medelijden gehad met ons?

    - ’t Is niet om háár dat ik verdriet heb, maar vanwege het lot van deze drie arme mannen, die zij in varkens ver-anderd heeft. Nu zij dood is zullen zij hun hele leven verder moeten ronddolen als varkens. Zij alleen was in staat geweest de mannen hun menselijke gedaante terug te geven…

    - Vreselijk!

    - En wat moeten wij nu doen met haar? Haar lijk ver-branden of begraven?

    - Laten we daar nog maar even over nadenken en eerst wat aandacht besteden aan onze drie vrienden. Kijk toch eens hoe lief ze zijn, hoe smachtend ze ons aankijken en hoe hun staartje krult van verlangen om gestreeld en vertroeteld te worden. Kom, zusters, laten we ze meene-men  naar onze woning.

    - En laten we hen goed verzorgen: met lekkere truffels en een bussel vers stro.

    - Laten we hen extra verwennen.

    Ze vinden het alle drie een goed idee. De dieren lijken zich het gezelschap van de nimfen te laten welgevallen. Ze laten een vergenoegd geknor horen. Elk van de nimfen neemt één van de varkens voor haar rekening. En zo begeven ze zich naar hun woning.

    Op de scène ligt nog enkel het dode (?) lichaam van Kirke.

    [De notabelen op de eerste rij kijken Petros Papachristi-anopoulos bewonderend aan: dit is best een spannend verhaal…]

    En plots: coup de théatre! Nu er niemand meer in haar buurt is wordt Kirke “wakker”.

    [Mevrouw de burgemeester en de echtgenote van de eerste minister, en met hen de hele zaal, slaken een diepe zucht van verlichting]

    Kirke gaat rechtop zitten. Ze was dus niet dood…

    - Natuurlijk was ik niet dood. Ik heb maar net gedaan alsof. Nu weet ik dus hoe zij over mij denken. Harteloze toverkol! Dwaze wezens zijn het, die niet eens weten dat een godin niet sterven kán. Ha, ze willen mij begraven, of mijn lichaam laten verteren door het vuur. Mij! Een godin! Een onsterfelijke! Dwazen zijn het en ondankba-ren. Hoe weinig bevroeden zij wat ik voor hen heb betekend, hoe ik hen altijd behoed heb voor allerlei valstrikken die het leven en de “liefde” te bieden heeft.

    Plots hoort men zware voetstappen naderen.

    - Dat moet Odysseus zijn.

    Kirke gaat weer roerloos liggen. Voor dood.

    Odysseus verschijnt ten tonele. Hij ziet er verward uit: vertwijfeld heeft hij een wijle op het eiland rondgedoold, tot zijn geweten hem weer naar de plaats des onheils gedreven heeft. Schichtig kijkt hij om zich heen. Al snel raakt zijn blik gefixeerd op het roerloze lichaam. Hij nadert behoedzaam. Tranen van spijt vloeien nu over zijn wangen. Ze ligt daar zo rustig, zo sereen, zo mooi. Hij begint haar best aantrekkelijk te vinden. Met enige moeite slaagt hij erin haar naam over zijn lippen te krijgen:

    - Kirke!

    De heldhaftige krijger zinkt op zijn knieën neer naast Kirke’s lichaam. De overwinnaar van Troje laat nu zijn tranen de vrije loop.

    - Ach, had ik maar niet zo onbesuisd gehandeld. Dan was jij nu niet dood geweest. O, aantrekkelijkste onder de godinnen. Nu je dood bent, ben je zo mogelijk nog mooier geworden. Ik hád je kunnen beminnen Kirke, met jou de liefde bedrijven, waarnaar jij zo had verlangd. En ik had best wel een tijdje met jou op dit eiland willen vertoeven, als jij bereid zou geweest zijn mijn makkers hun menselijke gedaante terug te geven. Waarom toch, Zeus in den hoge, heb ik mij zo door mijn woede laten meeslepen, waarom toch ben ik zo onbedachtzaam geweest? Maar waarom fluister ik jou al deze woorden toe? Ik wéét immers dat ze tevergeefs zijn…

    Maar wat dan gebeurt doet Odysseus duizelen. Droomt hij? De dood gewaande komt langzaam rechtop. Het duurt even vooraleer hij een woord kan uitbrengen:

    - Was jij dan niet dood? Deed jij maar alsof?

    Zij glimlacht, komt geknield naast Odysseus zitten en geeft hem een kus op de wang.

    - Natuurlijk was ik niet dood. Hoe is het mogelijk dat jij, Odysseus, de slimste onder alle Grieken, niet eens weet dat goden en godinnen niet kúnnen sterven en dat zij de eeuwige jeugd bezitten! Waarom anders zou men ons “de onsterfelijken” noemen?

    - Ik wist het, maar toen ik jou zo lelijk had toegetakeld en toen jij bloedend neerzeeg, vond ik jou even menselijk en even sterfelijk als de tallozen die ik in Troje naar het rijk der doden heb gezonden. Het was alsof ik een weerloze sterfelijke vrouw had gedood. Dat idee verlamde mijn hersenen en instinctmatig vluchtte ik van de plaats des onheils.

    Kirke blijft hem glimlachend aankijken:

    - Maar gelukkig ben je teruggekeerd, naar je onsterfe-lijke  godin, die jij zo verafschuwt.

    - Het was in een opwelling, ik had het zó niet bedoeld. Al te veel tegenslagen heb ik gekend. Al te veel tegenkan-ting van de goden moeten ondergaan. Ach, wat zijn wij mensen toch nietige wezens in vergelijking met jullie, onsterfelijke goden, van wie de schoonheid nooit ver-welkt. Hoezeer zijn jullie te benijden.

    - Benijd ons niet Odysseus. Ons bestaan gaat niet over rozen en géén lijden is ons vreemd. Ook wij kunnen pijn lijden: lichamelijke pijn en zielepijn. En nimmer kunnen wij aan die pijn ontsnappen door de dood. Geen moge-lijkheid voor mij om mij van het leven te benemen om mij te bevrijden van het leed dat jij mij zult aandoen door van hier weg te gaan.

    Odysseus begint medelijden te voelen met Kirke en terwijl hij haar troostend door de haren strijkt:

    - Denk maar niet dat ik je niet aantrekkelijk vind. Maar hoezeer ik mij ook tot jou aangetrokken voel, de drang naar mijn vaderland, mijn vrouw en mijn kind, is groter. Ach, was ik niet de koning van Ithaka en was ik vrijgezel, gaarne bleef ik hier op dit eiland tot aan het einde van mijn dagen.

    - Toen jij zo-even neergeknield naast mij zat en dacht dat ik dood was, heb ik je horen verklaren dat je best wel een tijdje met mij op dit eiland had willen vertoeven, als ik maar bereid zou zijn je makkers hun menselijke gedaante terug te geven. Welnu, ik ben daar best toe bereid. Alleen wil ik van jou vernemen hoélang “een tijdje” is…

    - Een maand, zegt Odysseus.

    - Een maand? Eén luttele maand?

    - Een maand is véél in een mensenleven.

    - Maar voor een god is een maand niets. Wat is een maand vergeleken bij de eeuwigheid. In een vingerknip voorbij. Twaalf jaar wil ik je bij me houden…

    - Eén jaar, zegt Odysseus. Langer zou mijn hart het niet volhouden. Ik zou sterven van verdriet. De drang naar mijn geboortegrond is té groot…

    - Eén jaar dan, zucht Kirke. Maar laten we dan geen tijd verliezen.

    Ze omhelst Odysseus vurig en ze kust hem hartstoch-telijk.

    - Til mij op, Odysseus, met je sterke armen, en draag mij naar mijn paleis, naar mijn zacht hemelbed, en laat mij genieten van je stoer lichaam.

    Odysseus laat het zich geen tweemaal zeggen…

    Enkele dagen zijn voorbijgegaan. Odysseus zit op een boomstronk dromerig voor zich uit te kijken. Een varken, één van zijn betoverde makkers komt uit de struiken naar hem toe gelopen. Het blijft pal vóór hem staan en laat drie keer een zacht geknor horen. Odysseus weet niet wie van de drie hier vóór hem staat.

    - Ben jij het, Polytes?

    Het varken schudt heftig met de kop, dat zijn oren er wild van flapperen.

    - Of ben jij Perimedes?

    Weer schudt het varken de kop.

    - Maar natuurlijk, jij bent Eurylochos! Die tatouage. Dat ik je niet eerder herkend had: mijn trouwhartige Eurylo-chos. Jij wil natuurlijk de eerste zijn om mij te komen opzoeken.

    Eurylochos steekt nu vrolijk knorrend zijn snuit in de lucht, hij kwispelt met zijn krulstaartje. Odysseus merkt nu pas dat er een roze lintje om het staartje gebonden is. Eurylochos komt dichterbij. Hij begrijpt alles wat tot hem gezegd wordt, maar de gave van de spraak, die des mensen is, heeft hij te enen male verloren. Odysseus streelt hem zachtjes over de kop. De stem stokt hem in de keel en hij moet een traan wegpinken.

    - Mijn dierbare vriend, Eurylochos. Dat ik jou in deze toestand moet weerzien, doet mijn hart breken. Gisteren rond deze tijd zat ik hier eveneens, op deze oude boomstronk. Waarom ben jij toen niet reeds naar mij toe gekomen? Was jij verlegen om je in deze dierlijke gedaante aan mij te vertonen?

    Het varken knikt bevestigend.

    - En waar zijn de andere twee? Zijn ook zij verlegen, meer nog dan jijzelf?

    Weer een bevestigend geknik.

    - En dat lintje om je staart: wat heeft dat te betekenen? Hebben de nimfen dat gedaan? Om jullie uit elkaar te kunnen houden?

    Op beide vragen wordt bevestigend gereageerd met een hoofdgeknik en een vrolijk staartgekwispel?

    - En worden jullie door de nimfen goed behandeld? Krijgen jullie genoeg te eten en te drinken? En hebben jullie een lekker warm bed van vers stro?

    De lichaamstaal van Eurylochus laat geen twijfel be-staan: de drie varkens worden door de nimfen vertroe-teld.

    Er valt een pijnlijke stilte. Dan zegt Odysseus:

    - Het doet mij leed, Eurylochus, je zo te zien rondlopen in deze dierlijke gedaante. Maar troost je: Kirke zal jullie alle drie de menselijke gestalte teruggeven. Dan zullen we meteen koers kunnen zetten naar ons vaderland, ons geliefd Ithaka.

    Eurylochus reageert hierop met een enthousiast geknor.

    - Over een jaar, heeft Kirke gezegd: zolang moet ik haar gezelschap houden.

    Het geknor van Eurylochus wordt nu eerder lamentabel.

    - Ja, ik weet het, mijn beste Eurylochus, een jaar is lang. Maar voor de goden is een jaar niets, zo voorbij. Zij hebben immers het eeuwig leven.

    Eurylochus zakt nu moedeloos door zijn pootjes.

    - Maar, bij Zeus op de hoge Olympos, wat weerhoudt Kirke om jullie nú reeds om te toveren? Het is er haar blijkbaar alleen om te doen dat ik haar één jaar gezelschap houd. Als ik haar nu eens onder ede beloof dat ik haar een vol jaar ter wille zal zijn op voorwaarde dat zij mijn makkers weer omtovert. Op die manier zou dat jaar voor jullie tenminste nog draaglijk zijn.

    Eurylochus is weer recht gesprongen en ziet er weer wat vrolijker uit.

    - Ik zie, Eurylochus, dat jij je daarin wel zou kunnen vinden. Ik zal haar dat voorstel doen, mijn goede makker, dat beloof ik.

    Daar komt een nimf bezorgd de scène opgelopen. Het is de nimf die Eurylochus onder haar hoede heeft en ze vindt hem hier bij Odysseus. Ze berispt Eurylochus:

    - Ik maakte me al vreselijk ongerust. Waar zat je toch? Kom nu maar gauw mee: je etensbak staat reeds gevuld.

    En Eurylochus gaat gedwee mee met de nimf. Hij kwispelt weer met zijn staart.

    Even later betreedt Kirke de scène. Ze heeft zich getooid in een doorschijnend zijden kleed dat weinig van haar goddelijke verleidelijke schoonheid verhult. Ze gaat bij Odysseus op de schoot zitten. Lief en aanhalig…

    - Heb jij het naar je zin op dit eiland, mijn liefste. Zeg me wat ik voor jou kan doen. Je mag mij alles vragen.

    - Geef dan mijn makkers hun menselijke gedaante terug.

    Over een jaar, lieveling! Dat waren we toch overeenge-komen.

    Haar stem klinkt vastberaden, en ze vervolgt:

    - Als ik het nu reeds doe loop ik het risico dat jullie vroe-ger dan afgesproken van dit eiland vertrekken.

    - En als we nu op erewoord beloven dat wij niet eerder dan over een jaar van hier weggaan, zoals was overeen-gekomen?

    - Ach mijn lieve dappere Odysseus, ik ontken niet dat  sommige stervelingen menige goede eigenschap bezit-ten, maar het erewoord van een sterveling is waarde-loos!

    - En wie garandeert mij dat jij woord zult houden, dat jij mijn in varkens veranderde vrienden weer zult omto-veren? Moet ík je dan geloven op je woord?

    - Niet zomaar op mijn woord, lieve schat. Om je gerust te stellen zal ik hierbij een plechtige eed afleggen. Ik zal zweren, bij de Styx, de rivier van de onderwereld, en voor Zeus, onze oppergod, dat ik je makkers hun men-selijk lichaam zal terugbezorgen en dat ik jullie in vrede zal laten vertrekken, van zodra één jaar zal verstreken zijn.

    Kirke voegt de daad bij het woord. Ze begeeft zich naar het midden van de scène en geknield en met de blik hemelwaarts gericht doet ze een dure eed, waaraan goden zich nimmer kunnen onttrekken: ze zweert bij de Styx en ze roept daarbij de oppergod tot getuige.

    Odysseus lijkt maar half tevreden met deze gang van zaken.

    - Mijn vrienden worden op deze wijze, geheel onschul-dig, wel héél zwaar gestraft, moppert hij.

    Maar Kirke lacht zijn grieven weg:

    - Over een jaartje zal jullie kwelling voorbij zijn en een jaartje is gauw om. Oneindig véél groter, want eeuwig-durend zal daarna míjn kwelling zijn, vanaf het ogenblik dat ik definitief afscheid zal moeten nemen van jou, mijn geliefde Odysseus.

    Onze held laat zich door die woorden overtuigen. Hij komt weer helemaal in de ban van Kirke. Als het doek dichtgaat liggen ze weer in elkanders armen…

    [Het is duidelijk dat de hele zaal meeleeft, niet in het minst met Kirke; als het licht in de zaal aangaat is te merken dat mevrouw de burgemeester en de eega van de eerste minister blozen van opwinding]

    [Het doek gaat dicht. Er volgt nu een pauze]

     

    VERVOLG OP 22.1.2018 


    15-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OYSSEUS OP AIAIA (I)

     

    ODYSSEUS OP AIAIA. 

    Elsegem, juni 2013.

    [Petros Papachristianopoulos zit fier op de eerste rij in de grootste schouwburg van het land. Rechts van hem zit  de vrouw van de eerste minister, die dan ook nog ge-flankeerd wordt door de eerste minister himself. Rechts van de eerste minister zit de burgemeester van de stad, die zelf een vrouw is en zonder partner is gekomen. En dat alles ter gelegenheid van de première van zijn to-neelstuk “Odysseus op Aiaia”. Petros is niet aan zijn proefstuk toe. Maar nooit, au grand jamais, is één van zijn stukken opgevoerd. “De twistappel” niet en “De oorlog van Troje” niet, beide verhalen die te maken hebben met de Griekse mythologie. Net als “Odysseus op Aiaia” overigens. Maar ook “Een dochter voor het leven” en “De dokter wordt gigolo”, twee volkse blijspelen hebben geen genade gevonden in de ogen van de talrijke kleine toneelgroepen aan wie hij zijn werk heeft pogen te slijten. Tot hij, door een stom toeval, op een avondlijke receptie kennis maakte met de dochter van de eerste minister, wiens echtgenoot een dikke vinger in de pap bleek te hebben bij ’s lands belangrijkste toneelgezel-schap. Uit het een kwam het ander voort en nu zit hij dus hier, ineens vanuit het niets opgeklommen tot nagenoeg de hoogste trap van de ladder die een toneelschrijver zich kan indenken.

    De zaal zit afgeladen vol. Achteraan zijn inderhaast een paar stoelen bijgezet. Omhoog gaat het doek]

    DEEL 1.

    De scène is een zonovergoten zuiders eiland. Er staan drie palmbomen en er stoeien drie jeugdige halfnaakte jonge meisjes. Eéntje doet aan touwtjespringen terwijl de twee anderen spelen met een grote strandbal. Hun namen zijn: Aglaia, Euphrosyne en Thalia. Het zijn dezelfde namen die ook de Charites dragen, de drie Gratiën. Die namen hebben ze ongetwijfeld van hun ouders gekregen bij hun geboorte, omdat die namen staan voor schoonheid, vreugde en geluk. Hun ouders? Maar wie zíjn hun ouders? Ze weten het zelf niet. In tegenstelling tot de Gratiën stammen zij allerminst af van Zeus, de oppergod. Als wezenkinderen zijn ze opgegroeid op dit eiland, onder toezicht van Kirke. Ja, Kirke is een échte godin want zij is de dochter van de zonnegod Helios. Kirke heeft zich over de drie meisjes ontfermd, maar ze speelt ook lelijk de baas over hen en dat maakt hen ongelukkig. Buiten henzelf en Kirke is hier overigens geen menselijk wezen op dit eiland en ook dát maakt hen ongelukkig. Dieren zijn er hier anders genoeg: leeuwen, tijgers, beren, varkens. Ja, vooral varkens… Kirke zegt dat zij alle drie van hoge afkomst zijn: ontstaan uit het bloed van de oergod Ouranos. Deze was de god van de hemel en had bij de godin van de aarde, Gaia, een paar dozijn kinderen verwekt. Maar bang als hij was, dat één van zijn kinderen hem van zijn hemelse troon zou stoten, had Oeranos al die kinderen in de Tartaros, de onderwereld, geworpen. Gaia echter bevrijdde zelf haar jongste telg, Kronos. Ze gaf hem een sikkel en ze gaf hem de opdracht Ouranos te verrassen in zijn slaap en zijn geslachtsorganen af te snijden. En aldus is geschied. Na zijn vader ontmand te hebben gooide Kronos de hele santenboetiek van op het Griekse vasteland een paar honderd kilometer ver in zee. Druppels bloed leekten op de aardbodem, in de schoot van moeder Aarde, als het ware.

    - Die bloeddruppels hebben onze aardmoeder bevrucht, zegt Aglaia, die de wijste is van de drie. Daaruit zijn wij ontstaan.

    - Weet je zeker dat het  bloeddruppels waren? vragen Euphrosyne en Thalia. In de lessen van biologie hebben we dat wel even anders geleerd.

    Maar Aglaia verzekert hun dat het voortplantingsmecha- nisme bij de goden nogal eens afwijkend kan zijn van de norm.

    - Zijn wij dan goden? vraagt Euphrosyne.

    - En hebben wij het eeuwig leven? vraagt Thalia. En de eeuwige jeugd?

    Aglaia acht zich geroepen om dit even uit te leggen aan haar zusters. Neen, ze zijn geen echte goden en in tegenstelling tot de goden hebben zij niet het eeuwig leven. Maar er is hun wel een láng leven beschoren, een leven dat honderden, misschien wel duizenden jaren kan duren. En de eeuwige jeugd? Ja, die hebben ze wél… voor zolang hun eeuwigheid duren zal, natuurlijk. Geen rimpeltje, niet het minste grijze haar zal ooit hun schoonheid en hun jeugd ontsieren. Het eeuwig leven en de eeuwige jeugd zijn niet noodzakelijk met elkaar verbonden. Ze kennen toch het verhaal van Eos, nietwaar, de godin van de dageraad, die verliefd was geworden op Tithonos, een sterveling. Eos vroeg aan de oppergod Zeus het eeuwig leven voor haar geliefde. Haar bede werd verhoord, maar omdat Eos nagelaten had de eeuwige jeugd erbij te vragen, ontsnapte Tithonos niet aan een voortdurende veroudering. Op de duur was hij helemaal ineengeschrompeld als een krekel. En als krekel is hij blijven verder leven.

    Ja, dat verhaal kennen ze: dat hebben ze op school geleerd. En dat de edele delen van Ouranos uiteindelijk in de zee beland zijn, op luttele kilometers afstand van het eiland Cyprus. En dat dáár pas de zaadcellen van de oergod zich gemanifesteerd hebben. Dat ze zich vermengd hebben met Pontos, de zee. En dat op dat ogenblik en op die plaats de zee is beginnen schuimen en dat uit dat schuim een vrouwelijk wezen is ontstaan dat nog oneindig veel mooier is dan zijzelf, een wezen dat zowel het eeuwig leven als de eeuwige jeugd in zich verenigt: Aphrodite, de godin van de liefde, een godin “pur sang”. Zij zelf zijn slechts “nimfen”.

    Neen, gelukkig zijn onze drie maagdelijke nimfen niet. Wat hebben zij aan hun schoonheid en aan hun “eeuwige” jeugd. Beklagenswaardig vinden zij hun toestand, hier op dit eenzame eiland. Behalve zijzelf en de godin Kirke – een tovergodin naar zij menen te weten – woont hier niemand. De voorbije jaren is er nog wel wat afwisseling geweest: regelmatig was er nieuws van de oorlog van Troje, hetwelk zij vernamen via de radio. Het waren fantastische verhalen over heldhaftige krijgers die vochten om het bezit van een vrouw, de mooie Helena van Sparta. Ze droomden ’s nachts dat zijzelf Helena waren en dat stoere mannen met gespierde blote bovenlijven zich over hen ontfermden. Dan lagen ze te rillen in hun bed en er fladderde iets in hun onderbuik. Maar sinds de oorlog ten einde is brengt de radio enkel nog saaie jankerige muziek en slechts nu en dan zien ze een verdwaald schip in de verte. Zelden meert er iemand aan op het eiland, ofschoon er een haventje is. Het haventje bevindt zich in de buurt van het paleis van Kirke en als er al eens een vreemdeling het eiland betreedt wordt hij door de godin angstvallig aan het oog van de drie nimfen onttrokken. Gedurende een korte of langere tijd amuseert Kirke zich dan met de vreemdeling. Ze speelt spelletjes met hem en als ze moe gespeeld is tovert ze hem om in een of ander dier. Verscheidene dieren bevolken het eiland, allemaal omgetoverde verdwaalde reizigers, schipbreukelingen vaak, die de nimfen enkel te zien krijgen in hun dierlijke gedaante. Er zijn leeuwen bij en tijgers en luipaarden, maar ze doen niemand kwaad en ze zijn zo zachtaardig als lammetjes.

    Toch heerlijk zo te leven op een altijd zonbeschenen eiland, zou een mens denken. Maar dat leven kan de nimfen niet bekoren, en ook de talloze zongerijpte vruchten kunnen hen niet langer bekoren: druiven, peren, bananen, vijgen, sinaasappelen… Waar zij naar verlangen is een man. Een man. Zij weten nauwelijks hoe een man er uitziet, buiten enige noties uit de lessen biologie. Theoretische noties… En Kirke, die dwarsboomt alleen maar hun verlangens. Wat kan hun dit eiland schelen? En hoezeer hebben zij lak aan eeuwige jeugd of aan onsterfelijkheid? Wat hebben ze aan het leven, laat staan het eeuwig leven, een leven zonder man? Een man! Zie, ze krijgen weer trillingen in de buik, als ze alleen nog maar aan een man denken… Maar nu moeten ze even van het toneel. Kirke zou immers boos kunnen zijn omdat zij zo lang wegblijven…

    Nu betreedt een man het toneel. Hij lijkt uitgeput. Hij is geen jonge knaap meer, maar duidelijk nog in de volle kracht van het leven. Zijn kleren hangen als lompen om zijn leden. Maar ondanks zijn gehavende toestand  straalt de man kracht uit en adel.

    [De vrouw van de eerste minister slaakt een zucht van opwinding]

    De man is niemand minder dan Odysseus, de koning van Ithaka, die op de terugweg is van Troje naar zijn geboortegrond, na een gruwelijke oorlog, die tien jaar geduurd heeft. Hij wenkt zijn drie kompanen. Zij komen te voorschijn, eveneens fel toegetakeld en met wonden overdekt. Van de vele strijders die Odysseus naar Troje vergezeld hebben zijn zij de enige nog overgeblevenen. Het grootste deel van de strijdmakkers is gesneuveld in de oorlog. Een ander deel werd gedood tijdens de terugreis, door de bewoners van het eiland Ismaros, de Kykonen. Dat was hun eigen schuld: ze hadden maar niet moeten plunderen op het eiland en de vrouwen van de Kykonen niet moeten verkrachten. Ook op het eiland van de éénogige reuzen zijn nog vele van de overblijvende strijdmakkers omgekomen, in het hol van Polyphemos, alwaar zij tot voedsel dienden voor de mensenetende cycloop. En toen zij voorbij het eiland van de Laystrigonen voeren, zijn hun schepen door de bevolking – eveneens reuzen – bekogeld met grote rotsblokken, zodat alle overblijvende mannen, op vier na, alsook de overblijvende schepen, op één na, ten onder zijn gegaan. Geen wonder dat Odysseus’ gezellen met een bang hart dit eiland betreden. Odysseus moedigt hen aan:

    - Komaan, vrienden, op dit klein, lieflijk eiland hebben wij niets te vrezen.

    - Zou dit eiland onbewoond zijn? Vraagt één van de makkers.

    - Het lijkt wel zo, zegt Odysseus. Hier zijn ongetwijfeld geen woeste krijgers en geen mensenetende reuzen…

    - En geen mooie vrouwen, die ons het heimwee naar huis kunnen doen vergeten, werpt er één op.

    En dat ontlokt een zucht van ontgoocheling bij de andere twee.

    - Dwazen, denkt Odysseus.

    Geen van de vier schipbreukelingen heeft zin om lang op dit eiland te vertoeven. Maar de duisternis begint te vallen en ze zullen alvast de komende nacht hier moeten doorbrengen. Morgenochtend zullen ze proberen hun gestrand schip weer zeewaardig te maken. Odysseus legt zich te ruste onder een boom. Zijn makkers verlaten het toneel: zij vinden het veiliger vannacht op het schip te slapen…

    Odysseus ligt weldra te snurken als een varkentje. In het halfdonker nadert een sombere gestalte. De geheimzin-nige is gehuld in een soort cape. Op het hoofd heeft hij een helm en hij heeft een staf in de hand. Hij loopt wat rond op de scène, tot hij Odysseus opmerkt. Hij gaat gezwind op hem af en schudt hem wakker. Odysseus is hevig geschrokken, hij grijpt naar zijn mes en wil daarmee de vreemde indringer te lijf gaan. Maar deze ontwijkt met een katachtige lenigheid en hij spreekt Odysseus toe:

    - Stop dat mes weer in de schede, o dappere maar sterfelijke Odysseus. Mij doden kunt gij niet, want ik behoor tot de onsterfelijken. Tracht ook niet mij te verwonden, want ik kom in vrede. Ik kom in opdracht van mijn vader, de oppergod Zeus en van mijn half-zuster, de wijze godin Athena.

    Odysseus staat nu recht tegenover de god. Hij laat het mes uit zijn handen glijden. Hij stamelt:

    - Dan zijt gij ongetwijfeld Hermes, de bode van Zeus en de god van de commercie…

    - …en van de leugenaars en de dieven, voegt Hermes er lachend aan toe. Dat hebt gij goed geraden. Niet voor niets zijt gij de slimste en de vindingrijkste onder alle stervelingen. Weet dat Poseidon, de god van de zeeën het op u gemunt heeft en niets anders wil dan u te vernietigen, uit wraak omdat gij zijn zoon Polyphemos zwaar verminkt hebt. Maar heb vertrouwen. Mijn vader Zeus staat aan uw zijde en nu zijn broer Poseidon voor enkele weken op reis is in Afrika, heeft hij besloten u te helpen. Daarom zendt hij mij om u bij te staan met raad en daad.

    - Zeg mij dan waar ik mij bevind, hoe de naam is van dit eiland, waar mijn makkers en ik zijn terechtgekomen. En of het bewoond is door reuzen of monsters die ons naar het leven zullen staan.

    - De naam van het eiland is Aiaia.

    - Aiaia?

    - Precies, Aiaia!

    - Ja, natuurlijk, ik dacht even dat u zich pijn had gedaan. Maar vertelt u alstublieft verder.

    - Dit eiland wordt bewoond door een onsterfelijke vrouw, een godin dus, die in schoonheid nauwelijks moet onderdoen voor de mooie Helena of zelfs voor Aphrodite. Haar naam is Kirke.

    - Kirke!? Is zij niet de dochter van Helios, de zonnegod?

    - Zeer zeker. Zij woont hier in een paleis. Het bevindt zich aan de andere kant van het eiland. En dan… wonen er op dit eiland nog drie andere vrouwspersonen. Ze zijn  Kirke’s onderdanige dienaressen.

    - Sterfelijke vrouwen? Of zijn het godinnen?

    - Noch ’t een noch ’t ander. Nimfen zijn het.

    - Zijn ze jong? En mooi?

    - Allebei. Nimfen zijn altijd jong en mooi. Niet zo mooi als Kirke natuurlijk, maar tóch: héél veel moeten ze niet voor hun meesteres onderdoen.

    - O wee, wat voor rampen staan er nog te wachten. U moet weten dat ik hier met drie makkers aangespoeld ben op dit eiland. Als ze die meiden te zien krijgen zijn ze hier misschien met geen stokken meer weg te krijgen. Zij brengen nu de nacht door op het strand in ons gehavend schip, bang als ze zijn voor monsters en wilde dieren.

    - Monsters zijn er niet op dit eiland en de wilde dieren zijn hier zo tam als lammetjes. En weinig hebt gij te vrezen van de nimfen: Kirke weet haar dienaressen steeds goed af te schermen van de andere sekse. Desondanks bedreigt u hier een groot gevaar!

    - En dat is?

    - Kirke zelf. Zij is namelijk zeer bedreven in de kunst van het toveren. Gij kunt ervan op aan dat ze zal proberen u in haar netten te strikken. Met alle tovermiddelen waarover zij beschikt, en ook met haar charme, zal zij pogen u vrouw en kind, familie en vaderland te doen vergeten en u vast te houden op het eiland.

    - Dat hebben ze ook geprobeerd op het eiland van de Lotofagen, de lotuseters. Wij waren op het eiland aange-spoeld, zoals wij nu op dít eiland zijn aangespoeld. Toen waren we nog veel talrijker. Bijna al mijn makkers zijn omgekomen: er zijn er nu nog amper drie over. Wij werden er uitgenodigd om van de lotusplant te eten. De meesten waren op hun hoede, maar degenen die van de plant gegeten hadden, vergaten outer en heerd en wensten niets liever dan op het eiland te blijven. Gelukkig waren het er maar enkelen en met geweld konden ze weer naar de schepen gebracht worden.

    - Dat verhaal is mij halvelings bekend. Kirke is nog hon-derd keer meer te duchten dan de Lotofagen. Wat zij met uw makkers voor heeft, weet ik niet precies, maar ik weet wel zeker dat ze u op dit eiland wil vasthouden. Ze zal u ongetwijfeld iets te eten of te drinken aanbieden waardoor gij uw geliefde vaderland zult vergeten en alle zelfcontrole zult verliezen. Zij is een tovenares, Odys-seus! Een tovenares in een betoverend lichaam, een gevaarlijk lichaam… Maar vrees niet: ik zei immers dat Zeus mij zendt om u te helpen.

    Nu haalt Hermes van onder zijn mantel een plant te voorschijn en overhandigt ze aan Odysseus.

    - Eet deze plant op staande voet op, Odysseus, met wortel en al, en ge zult voor altijd beschermd zijn tegen alle listen en tovertruken van Kirke.

    Terwijl Hermes zich reeds verwijdert, roept Odysseus hem nog woorden van dank na en belooft hem een mooi offer te brengen als hij eenmaal in zijn vaderland zal teruggekeerd zijn. De plant die de god hem heeft gegeven is gauw verorberd. Ze heeft een bittere nasmaak en die spoelt Odysseus weg met een slok wijn uit de veldfles die nog om zijn middel bengelt. Hij prijst de wijn, een restant van de twaalf dozijn flessen die hij op het eiland Ismaros gekregen heeft van een priester, nadat hij hem het leven had gespaard. Die wijn heeft tenslotte ook Odysseus’ leven, en dat van verscheidene van zijn makkers gered op het eiland van de cyclopen. Ze hebben er de cycloop Polyphemos immers zo stomdron-ken mee gemaakt dat hij in een zeer diepe slaap viel. Daarna hebben ze Polyphemos’ enig oog uitgebrand, hetgeen hen in de gelegenheid stelde te ontsnappen.

    Odysseus neemt er nog een slaappil bovenop en in minder dan geen tijd ligt hij weer te snurken.

    Bij het eerste morgenlicht verschijnen de nimfen weer ten tonele. Ze horen een vreemd geknor. Zou het een varken zijn? Ze kennen het geknor van varkens: er lopen er genoeg rond op het eiland. Neen, het geknor van een varken klinkt toch anders. Ze schrikken geen klein beetje als ze plots Odysseus opmerken, die nog steeds zwaar snurkend “in Morfeus’ armen” ligt. Hun nieuwsgierig-heid overwint de vrees en ze besluiten dit vreemde wezen te onderzoeken. Zou het een man kunnen zijn? Hun vermoeden wordt bewaarheid: dankzij hetgeen ze zich nog herinneren uit de lessen van biologie komen ze tot de conclusie dat het hier wel degelijk om een man gaat. Maar, wat moeten zij met hem aanvangen? Waar dient zo’n man voor? Wat doe je eigenlijk met een man?

    - Zullen we hem verstoppen? vraagt de ene.

    - Misschien kunnen we hem beter eerst wakker maken, zegt een andere.

    Dat lijkt hun een goed idee. Ze knijpen zijn neus dicht, kriebelen aan zijn voetzolen, ze trekken aan zijn oren. Tevergeefs. Het lijkt wel of deze vreemde man niet wakker te krijgen is.

    - Als we eens probeerden hem te kussen, stelt Aglaia voor. Ze giechelt met haar eigen voorstel, en de anderen giechelen mee.

    - Kussen op de mond?

    - Ja, wáár anders?

    Kussen, ja, dat lijkt hun wel wat. Aglaia buigt zich aarzelend over Odysseus om hem te kussen. Maar ze durft niet goed.

    - Doe jij maar eerst, zegt ze tegen Euphrosyne.

    Maar deze durft evenmin:

    - Ik ben bang dat hij verandert in een kikker, als ik hem ga kussen.

    - Jij leest teveel sprookjes, zegt Thalia. En daarenboven, mannen veranderen nooit in kikkers. Het zijn kikkers die in mannen veranderen. Kom, ik zal het eens voordoen.

    Maar ook Thalia durft niet goed. Ze aarzelt:

    - Moeten we dit niet melden aan Kirke?

    - Maar die zal hem natuurlijk weer voor zichzelf houden en hem na een tijdje misschien veranderen in een of ander dier. Laten we hem voorlopig verbergen, achter die struiken daar.

    Dat lijkt hun alle drie een goed idee. Terwijl ze Odysseus optillen horen ze plots de stem van Kirke. Verschrikt laten ze de nog steeds slapende Odysseus vallen en ze gaan zich verbergen achter een struik, vanwaar ze met spanning zullen afloeren wat komen gaat.

    Odysseus is wakker geschoten door de val. Kirke verschijnt nu ten tonele. Een schitterende, goddelijke verschijning. Ze herkent Odysseus onmiddellijk.

    - Odysseus, roept ze uit, mijn held! Eindelijk zijt ge daar.

    Kirke buigt zich over Odysseus en steekt haar armen naar hem uit, maar deze, nog enigszins bedwelmd en verblind door Kirke‘s uitstraling, maakt een afwerend gebaar:

    - Wie zijt gij? Naar uw schoonheid en uw schittering te oordelen, moet gij wel een godin zijn.

    - Dat hebt gij goed geraden, Odysseus, slimste aller stervelingen. Ik ben Kirke, dochter van niemand minder dan Helios, de zonnegod himself.

    - Hoe kent gij mij? Hoe weet gij dat ik Odysseus heet? Is het dan toch waar dat goden alles weten?

    Langzaam komt Odysseus rechtop zitten. Vol bewonde-ring voor zijn gespierd lichaam staart Kirke hem aan. Ze rilt, ze is even de kluts kwijt, ze stamelt:

    - Goden weten véél Odysseus, niet álles. Mijn vader Helios bijvoorbeeld weet enkel wat hij met eigen ogen gezien heeft, maar da’s natuurlijk wel een heleboel… De enige die álles weet is Zeus. En dan nog… ’t Gebeurt meer dan eens dat zijn aandacht afgeleid wordt waardoor iets aan zijn alziend oog ontsnapt. Maar dat ik u herken en dat ik niet verwonderd ben u hier te ontmoeten, mijn knappe welgebouwde held, heeft niets te maken met mijn goddelijke status: het orakel heeft het mij voorspeld!

    Bij ’t uitspreken van de woorden “mijn knappe welgebouwde held” is Kirke naast Odysseus op de grond gaan zitten. Ze streelt zijn stoere borstkas en zijn gespierde armen. Hij reageert niet op haar strelingen. Roerloos zit hij voor zich uit te kijken.

    - Vindt gij het niet aangenaam dat ik u aanraak, Odysseus? Vindt ge mij niet aantrekkelijk? Hoorde ik u daarnet niet mijn schoonheid roemen?

    Odysseus blijft onbewogen, hij lijkt in gedachten verzonken.

    - O, dappere, stoere, listige en ook verstandige held van mij! Hoezeer heb ik niet naar deze kennismaking uitgekeken. Zwermen vlinders hebben mijn lichaam doorzinderd, telkens als ik kennis kreeg van uw roemrijke daden tijdens de oorlog van Troje, de moeder van alle oorlogen. En toen ik vernam dat door uw listig optreden de oorlog in het voordeel van de Grieken beslecht was, stond mijn lichaam in vuur en vlam voor u. Uw onverschilligheid doet mij pijn, Odysseus. Zit toch niet steeds voor u uit te staren, kijk mij aan en zeg mij of ge mij mooi vindt.

    Traag wendt Odysseus het hoofd in haar richting. Een poos kijkt hij haar aan en blijft daarna weer sprakeloos.

    - Ik weet dat gij op weg zijt naar uw thuisland, Ithaka. En ik weet ook dat de goden u de terugtocht moeilijk, wat zeg ik, onmogelijk maken. Niemand beter dan ik begrijpt uw moedeloosheid. Geen menselijke gevoelens zijn godinnen vreemd, mijn lieve Odysseus. Daarin verschil-len wij niet van de mensen. Wij kennen dezelfde gevoe-lens, dezelfde pijnen, hetzelfde genot. Op twee punten slechts verschillen wij van de mensen: wij hebben de eeuwige jeugd en de onsterfelijkheid. Maar dat doet hier niets ter zake. Kom lieveling, laat uw hart ontdooien en vertel mij van uw wedervaren op de terugreis, die u niet naar Ithaka gebracht heeft, maar naar… mij.

    Weer streelt Kirke de stoere borstkas.

    - Vertel mij lieveling van uw omzwervingen, want daar-van is weinig of niets mij ter ore gekomen.

    Zonder Kirke aan te kijken en zonder emotie te laten blijken, begint Odysseus een verhaal te doen.

    - Een krachtige wind dreef onze schepen met de over-gebleven manschappen vanuit het geplunderde en platgebrande Troje in noordelijke richting. Zo bereikten wij de kusten van Thracië. Daar gingen we aan land bij een kustplaats die Ismaros heet. De inwoners van Ismaros, de Kikonen, waren tijdens de oorlog bondgeno-ten geweest van Troje.

    Smachtend aanhoort Kirke haar held:

    - En u werd er niet hartelijk verwelkomd?

    - Vanzelfsprekend niet. Mijn mannen raakten slaags met de inwoners. Bij dat gevecht moesten de Kikonen al snel het onderspit delven. Alle mannelijke inwoners van het stadje, die er niet in slaagden het bergachtig binnenland in te vluchten, werden gedood. Eén werd er gespaard, door mijn toedoen: Maron, de priester van Apollo. Uit dankbaarheid schonk hij mij twaalf kruiken opperste beste wijn. Vooraleer van Ismaros weg te varen, plun-derden mijn mannen de streek en ze verkrachtten de vrouwen.

    - En gij, mijn held, hebt ook gij u schuldig gemaakt aan die barbarijen?

    - Aan het plunderen wel, niet aan het verkrachten. Ik gaf mijn mannen de raad de plaats zo snel mogelijk te verlaten, maar ze sloegen mijn raad in de wind en bijna was dát hun fataal geworden. De enkelen die gevlucht waren, hadden geoefende krijgers uit de omgeving gemobiliseerd. Dezen gingen de confrontatie aan met ons. Vele van mijn mannen werden gedood. Toch kon-den de meesten nog de schepen bereiken…

    Odysseus stopt met zijn verhaal en blijft weer even in stilte verzonken.

    - En hoe ging het verder, Odysseus? Zie hoe zeer ik brand van verlangen om te weten hoe het verder is verlopen. Vertel, ik zie dat het u goed doet, uw hart te kunnen luchten. Uw versteende ziel begint stilaan te ontdooien.

    - Een krachtige noordenwind dreef nu de schepen zuidwaarts tot aan kaap Malea, het meest zuidelijk punt van de Peloponnesos. Maar het was duidelijk dat de goden nu niet langer aan onze zijde stonden. Door een felle stormwind werden onze schepen, twaalf nog in getal, verder gedreven naar de kusten van Noord-Afrika, en uiteindelijk belandden wij in het land van de Lotophagen.

    - Zijn dat niet de Lotuseters, die zich voeden met de vruchten van de lotusboom?

    - Precies. Het zijn vriendelijke en gastvrije mensen. De vruchten die ze ons aanboden waren lekker, zo bleek.

    - Maar wie de lotusvrucht eet, verliest zijn geheugen, nietwaar?

    - Dat wist ik toen nog niet. Niettemin was ik op mijn hoede en ik weigerde van de vruchten te eten. Degenen die het wel gedaan hadden bleken zich plots niets meer te herinneren van hun geboortestreek, noch van hun familie, noch van de oorlog.

    - Wat vreselijk!

    Het klinkt niet echt gemeend zoals Kirke dit zegt. Ze streelt nog steeds Odysseus’ armen en borst. Deze gaat, schijnbaar onberoerd, verder:

    - De behoefte om naar hun vaderland terug te keren was helemaal verdwenen en ze wensten niets liever dan te blijven in dat zonnig land, met zijn hartelijke mensen en zijn heerlijke vruchten.

    - Was het in dat land zonniger dan hier, en waren de mensen er vriendelijker? Uiteindelijk zijn jullie daar toch weggegaan?

    - Ikzelf en enkelen die evenmin van de lotusplant had-den gegeten, slaagden er uiteindelijk in allen met geweld naar de schepen te drijven.

    - Wat vreselijk toch! zegt Kirke weer en haar stem klinkt nog valser dan daarnet.

    - Maar het werd nog véél vreselijker. Het land waar wij, nog steeds door wilde stormen gedreven, vervolgens belandden, was bewoond door cyclopen. Ach, waren wij daar maar nooit terechtgekomen.

    Odysseus’ stemt trilt en hij pinkt een traan weg. Kirke haast zich een zakdoek boven te halen en teder wrijft ze ermee over zijn wang. Dit ontlokt een lichte glimlach bij Odysseus. Hoofdschuddend en zwaar zuchtend begint hij zijn verhaal over het wedervaren bij de cycloop:

    - Vóór de kust van het Cyclopenland, lag een eiland. Wij brachten er onze schepen aan land, behalve één, waarmee ik met de twaalf dappersten onder mijn mannen de tegenoverliggende kust ging verkennen. We kwamen bij een rotswand, waarin een groot gat was dat toegang gaf tot een reusachtig hol. Dat was het hol van de éénogige reus Polyphemos, de leider van de aldaar wonende cyclopen. Net als de andere cyclopen woonde Polyphemos alleen in zijn hol, zonder zich in te laten met zijn buren. Voorzichtig betraden wij de woonplaats van de reus. Ach, hadden we dat maar niet gedaan!...

    Weer stokt zijn stem in de keel. Eén en al oor en één en al bewondering voor haar held, schurkt Kirke tegen hem aan:

    - Ga verder, Odysseus. Laat mij niet in spanning.

    - Toen onze ogen wat aan de duisternis gewend waren, zagen we enkele jonge geitjes en grote hoeveelheden kaas tegen de wanden. Voedsel te over dus voor onze hongerige magen. We roosterden een paar van de geitjes en we deden ons eveneens te goed aan de kaas. Toen kwam plots een kudde dieren de grot binnen, schapen en geiten door elkaar, gevolgd door een enorme reus met één oog, in ’t midden van een kolossaal voorhoofd.

    Kirke ademt diep in en vergeet weer uit te ademen van de spanning.

    [En in de zaal gebeurt precies hetzelfde met de vrouw van de eerste minister. Tegelijkertijd legt ze onbewust haar hand op de knie van Petros  Papachristianopoulos, waarna ze die hand onmiddellijk verschrikt weer terugtrekt: ’t is de spanning die haar parten speelt, die haar één seconde haar fatsoen heeft doen vergeten…] 

    VERVOLG OP 15.1.2018

    08-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO



    “Odysseus op Aiaia” is een klassieke tragedie in een nieuw kleedje. Het is een verhaal van liefde en hartstocht, gebaseerd op het eeuwenoude verhaal van de omzwervingen van de Griekse held Odysseus, na de oorlog van Troje. Het was oorspronkelijk bedoeld als een deel van een trilogie. Het eerste deel (“De Twistappel”) is een toneelstuk dat handelt over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Het tweede (“De Oorlog van Troje”) is eveneens een toneelstuk dat een belangrijke episode uit de oorlog behandelt. Dit derde deel was oorspronkelijk eveneens bedoeld als toneelstuk en het draagt nog duidelijk de sporen ervan (de dialogen zijn niet helemaal uitgewerkt). Het is overigens zonder veel moeite te bewerken voor toneelopvoering.  Humor en erotiek ontbreken allerminst in dit werk, net zo min als in de eerste twee delen. De drie delen werden alle, enkele jaren geleden in boekvorm uitgegeven (voor inlichtingen surf naar www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=2879394).


    “Odysseus op Aiaia” verschijnt op mijn blog (www.bloggen.be/mythos) vanaf 8 januari iedere maandag in vier afleveringen. Mocht iemand geïnteresseerd zijn om het ten tonele te brengen, hij neme contact op met mij (kvansteenbrugge@gmail.com). Rechten, van welke aard dan ook, zijn (wat mij betreft althans…) niet verschuldigd.

    05-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijwel geen respons.

    Op 8/9 waren er op deze blog 36 bezoekers en op 9/9 nog 24. Hoe dan ook ongewoon hoge cijfers voor deze “vergeten blog”. De trend heeft zich helaas niet doorgezet en nu zijn we teruggevallen op het aantal van vóór 8/9: een paar bezoekers per dag. Op mijn voorstel om een uitgebreid verhaal te schrijven omtrent de oorlog van Troje is er maar één positieve reactie gekomen. Ik weet het wel, ter wille van één enkele rechtvaardige ziel zou de Heer Sodom en Gomorrha gespaard hebben. Maar ik ben de Heer niet, en – u begrijpt het al – van dat uitgebreid verhaal komt dus niets in huis.

    Overigens bestaan er een drietal werken van mijn hand – De Twistappel, Strijdtoneel Troje, Odysseus op Aiaia – die verhalen over respectievelijk de aanleiding tot de oorlog, de krijgsverrichtingen en de nasleep van de oorlog. Het zijn in feite toneelstukken, uitgegeven bij Shopmybook en te bestellen via www.shopmybook.be.  “Odysseus op Aiaia” kan ook rechtstreeks bij mij besteld worden (kvansteenbrugge@gmail.com; ik neem dan de verzendingskosten te mijnen laste). Vanaf 2015 is dit laatste verhaal ook te raadplegen voor het grote publiek in de Provinciale Bibliotheek van Westvlaanderen,  Jan van Eyckplein 1 te Brugge. En ten slotte, voor alle geïnteresseerden die zich kosten en moeite willen besparen: elk van de drie werken kan gratis via mail opgestuurd worden op eenvoudige aanvraag via bovenstaand mail-adres.

    Wat betreft het boek “Uit het schuim van de zee” (cf. www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=2010440): het succes is voldoende groot, zodat er toch weer een nieuwe druk komt. De betalingsmodaliteiten zijn evenwel veranderd. Er dient voortaan vooraf 25,00 euro gestort (18,95 + deelname in de verzendkosten). Dit geldt enkel voor België en Nederland.





    30-09-2014 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Weldra
    De laatste dagen blijkt er toch weer interesse te zijn voor deze blog. Als dit zich doorzet start ik vanaf komende week met een groot verhaal (100 à 200 pagina's) over de oorlog van Troje, met de aanleiding tot de oorlog en de nasleep ervan. Geschikt voor jongeren. En... mét illustraties! Vindt u dat een goed idee? Reageer dan!

    11-09-2014 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    29-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Europa op de eurobiljetten;

    In mijn boek “Uit het schuim van de zee” (de Griekse mythologie in 136 boeiende verhalen, 404 pag., uitg. 2011) kunt u het verhaal lezen van Europa, de prinses die door de Griekse oppergod Zeus, in de gedaante van een stier, werd ontvoerd. Haar beeltenis prijkt op de nieuwste bankbiljetten van vijf euro, nl. het kopje aan de rechterkant, alsook het watermerk hetwelk u ziet onder de handtekening van Mario Draghi als u het briefje voor een lichtbron houdt.




    Het beeld is afkomstig van een schilderij op een meer dan tweeduizend jaar oude Romeinse vaas (een mengvat) die zich bevindt in het Louvre in Parijs. Ook de stier is afgebeeld op de vaas.

    Hierna volgt een uittreksel uit het boek:

    Poseidon, de god die heerste over de zeeën, was de broer van de oppergod Zeus. Net als zijn broer was hij zeer gevoelig voor vrouwelijk schoon. Libya, een kleindochter van Zeus en Io, zoals we in het vorig verhaal gezien hebben, was een van de velen die door Poseidon bemind werden. Dat resulteerde in een tweeling: Agenor en Belos. Agenor trok vanuit zijn geboorteplaats in Egypte naar Tyrus in Kanaän, waar hij koning werd. Hij kreeg zes nakomelingen: één dochter en vijf zonen. De dochter heette Europa. En wie ontbrandde in liefde voor deze schone maagd? Zeus! Om haar te versieren had hij een ingenieus plan bedacht. Hij gaf zijn zoon Hermes de opdracht het vee van Agenor naar de zeekust van Tyrus te drijven, alwaar Europa vaak vertoefde. Hij veranderde zichzelf in een stier en begaf zich tussen het vee. Europa merkte het dier op en raakte in vervoering door de indrukwekkende gestalte, de schitterende witte vacht en de grote trouwe ogen. De stier liet zich gewillig strelen door het meisje en nodigde haar uit op zijn rug plaats te nemen. Pas was dit geschied, of hij zette het op een lopen, recht de zee in, en waar het water te diep werd begon hij te zwemmen. Europa was niet weinig geschrokken, ze schreeuwde het uit van angst en ze riep de goden ter hulp. Maar de stier had geen oren naar haar smeekbeden en in een razend tempo zwom hij alover de Middellandse Zee tot hij het eiland Kreta bereikte. Aan de zuidelijke kust van het eiland ging hij aan land, op een plaats waar nu de stad Gortyna ligt. Hier nam hij weer zijn normale gedaante aan. Onder de schaduw van een reusachtige olijfboom had hij betrekking met Europa. De boom staat daar nog: ik heb hem met eigen ogen gezien. In een nabijgelegen grot schonk Europa het leven aan een zoon, de latere koning Minos, legendarisch heerser in de machtige burcht van Knossos, en naar wie de Minoïsche cultuur zou genoemd worden. In diezelfde grot kreeg Europa nog meerdere malen het bezoek van Zeus en ze schonk hem later nog twee zonen: Rhadamanthys en Sarpedon.

    Op het thuisfront in Tyrus was men ondertussen zeer bezorgd en bedroefd vanwege de verdwijning van Europa. Vader Agenor stuurde uiteindelijk zijn vijf zonen uit naar alle windstreken om hun zuster te zoeken. Hij legde hun meteen het verbod op het ouderlijk paleis nog te betreden zolang Europa niet teruggevonden was…

    Het vervolg van ’t verhaal kunt u verder lezen op pag. 47-49 van het boek of door te surfen naar www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=14 en scrollen naar nr.10 “Europa en Kadmos”. U vindt er ook een tekening van Europa op de stier, door J. Bauwens.


    29-06-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Vanaf begin 2013 worden op deze blog de grote klassieke verhalen uit de Griekse mythologie gepubliceerd, in korte afleveringen en in een verhaaltrant die aangepast is voor 10- tot 14-jarigen. Sommige verhalen zullen met tekeningen geïllustreerd zijn.  Voor meer uitgebreide literatuur omtrent de hele Griekse mythologie kan ik mijn boek “Uit het schuim van de zee” aanbevelen.

    Wie stuurt tekeningen (via mail: kvansteenbrugge@gmail.com)? Ze komen alle op de blog.


           VOORLOPIG GESTOPT WEGENS GEBREK AAN RESPONS...

    05-04-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (12)

    § 12. Koning Oidipous (12)

    Helaas! Pas had Semele de oppergod in al zijn glorie aanschouwd of zij vatte vuur en in geen tijd bleef alleen haar verkoold lichaam over. En toen realiseerde Zeus zich dat Semele hem de dag tevoren had verteld dat zij zijn kind droeg. Misschien was het ongeboren kind nog te redden? Zeus riep zijn trouwe zoon Hermes ter hulp. Snel als de weerlicht – dank zij zijn gevleugelde sandalen – was deze ter plaatse. Er was geen tijd te verliezen. Met één haal sneed Hermes de buik van de dode open en haalde de ongeboren vrucht eruit: dit was de allereerste keizersnede. Het kind was onooglijk klein en niet levensvatbaar. Hermes stelde voor het in de dij van Zeus in te planten. En dat geschiedde. En toen het kind voldragen was, verloste Hermes zijn vader van een zoon: Dionysos. Dit kind zou de god van de wijn en van het vertier worden. Jullie weten nu waarom van hem gezegd wordt dat hij tweemaal geboren werd. Hermes nam de pasgeborene op de arm en hij hield hem een tros druiven voor. Eeuwen later heeft de Griekse kunstenaar Praxiteles van dit lieflijk toneeltje een prachtig beeldhouwwerk gemaakt. Door velen wordt dit beeld beschouwd als het mooiste dat ooit door mensenhanden werd voortgebracht. Het is heden ten dage nog te bewonderen in het archeologisch museum van Olympia, de stad waar het werd opgegraven en waar in 776 vóór Christus de eerste Olympische Spelen van de Oudheid plaatsgrepen.

    Zeus gaf Hermes nu de opdracht zijn pasgeboren zoon weg te brengen naar een veilig oord, waar nimfen het kind ongestoord zouden kunnen opvoeden en bewaken. Zeus was bang dat zijn echtgenote haar woede zou koelen op de kleine Dionysos. Het is immers bekend dat Hera wraakgevoelens koesterde jegens de talrijke bastaardkinderen van Zeus, die voortgekomen waren uit de talloze buitenechtelijke verhoudingen van de oppergod.

     

    Gezien het geringe succes van deze blog (weinig bezoekers en niemand die een tekening stuurt) is dit (voorlopig?) de laatste aflevering…

    26-03-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (11)

    §11. Koning Oidipous (11)

    Semele dacht natuurlijk dat de geliefde jongen een grapje maakte, maar diep in haar binnenste knaagde de twijfel. Zij vertelde alles aan haar zusters, maar dezen lachten haar uit:

    - En jij gelooft dergelijke onzin! Zo zie je maar dat liefde blind maakt. En gesteld dat hij werkelijk Zeus is, dan moet hij  toch in staat zijn zich aan jou te vertonen in zijn gewone goddelijke gedaante, in zijn schitterend gewaad en met zijn gouden staf en zijn bliksem. Eis dat hij zijn vermomming aflegt, al was het maar één enkele keer.

    En toen ze later weer eens in elkanders armen lagen, Semele en haar beminde en hij haar volop zijn liefde betuigde, zwoer hij haar in een moment van onbedachtzaamheid, dat hij haar alles zou geven wat zij maar wilde. Als bewijs van zijn liefde.

    - Eén ding slechts wens ik van jou, mijn liefste. Je beweert dat jij Zeus bent. Vertoon je dan aan mij in de ware gedaante van de allerhoogste god, met gouden gewaden en vurige bliksem.

    - Besef je wel goed wat je mij vraagt, mijn allerliefste Semele? Geen sterfelijk wezen kan de aanblik van Zeus in al zijn glorie weerstaan. Je zou het nooit overleven, lieveling. Doe een andere wens.

    - Ik begrijp het al, antwoordde ze schamper, jij bént Zeus niet. Anders zou je wel aan mijn wens voldoen. Jij bént Zeus niet! Geef me wat ik je gevraagd heb: je hebt het onder ede beloofd. Als men de oppergod al niet meer op zijn woord kan geloven!...

    Hoe zeer Zeus ook zijn best deed, Semele was niet te overreden. Ze wilde Zeus zien in al zijn echtheid. En Zeus, door zijn eed gebonden, zag zich verplicht zich in zijn ware gedaante aan haar te vertonen. Hij trok zijn minst schitterende kleed aan en zocht zijn kleinste bliksempje, hopende tegen beter weten in, dat de desastreuze gevolgen deze keer zouden uitblijven… 

    (Gezien het geringe aantal bezoekers van deze blog, wordt de volgende aflevering waarschijnlijk de laatste...) 

    19-03-2013 om 16:46 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    12-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (10)

    §10. Koning Oidipous (10)

    Zoals de godin Athena hem beloofd had kreeg Kadmos zijn goddelijke bruid. Harmonia was haar naam. Zij was bijzonder mooi. Hoe kon het ook anders: zij was een kind van de grote liefdesgodin Aphrodite en van Ares de oorlogsgod. Toen Kadmos met Harmonia in het huwelijk trad werd er een groots huwelijksfeest gehouden. De goden en godinnen zetten het feest grote luister bij door hun aanwezigheid. Ze brachten de mooiste geschenken mee voor het bruidspaar. Het allermooiste kwam van Aphrodite, de moeder van de bruid:  een prachtige gouden halsketting voor Harmonia, een kunstwerk dat vervaardigd was door niemand minder dan Hephaistos, de god van de smeedkunst.

    Het leven van Kadmos had dus een gunstige wending genomen. Zijn huwelijk met Harmonia was onder een schitterend gesternte tot stand gekomen. Het leek wel of er aan hun geluk geen einde zou komen. Zij kregen vijf kinderen, waaronder vier dochters: Semele, Agave, Autonoë en Ino. Het leven van alle vier kende evenwel een dramatisch verloop…

    Laten we het eerst hebben over Semele. Zij was de mooiste. In schoonheid hoefde ze niet onder te doen voor haar moeder. En aan die schoonheid kon de oppergod Zeus niet weerstaan. Hij werd net zo verliefd op haar als hij eerder verliefd geworden was op haar tante Europa. In de gedaante van een knappe jonge man zocht hij omgang met Semele. Het maakte haar zeer gelukkig en ze liet zich al zijn toenaderingspogingen ten zeerste welgevallen. Haar geluk duurde net zolang tot haar geliefde zich liet ontvallen dat hij eigenlijk… Zeus was. Toen gingen de poppen aan het dansen!  

    12-03-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (9)

    §9. Koning Oidipous (9)

    - Ga de koe halen en breng ze hier, sprak de godin. En volg de raad die ik u dan verder zal geven.

    Gedwee ging Kadmos de koe halen. Ze was rustig op dezelfde plaats blijven liggen. Athena stond hem op te wachten. Vóór haar stond een ploeg.

    - Span de koe voor de ploeg en ploeg deze akker om, zei ze. Wat gij daarna met de koe doet laat ik over aan uw geweten.

    Kadmos deed hetgeen hem was opgedragen. Toen de akker helemaal omgeploegd was, slachtte hij de koe. Hij maakte een brandstapel met wat droge takken en hij offerde de koe aan Athena.

    Dat offer was de godin zeer welgevallig. Ze gaf Kadmos nu de opdracht de tanden van de draak te trekken en deze te zaaien in de omgeploegde grond. En nadat Kadmos deze taak had volbracht schoten uit de grond gewapende krijgers omhoog: één uit elke tand. Woeste mannen waren het en dat maakte Kadmos wel bang. De mannen begonnen ruzie te maken en ze gingen elkander te lijf en ze doodden elkander in een bloedig gevecht. Dat duurde tot er nog slechts vijf overbleven. Toen vielen alle vijandigheden stil en de mannen gedroegen zich nu onderdanig tegenover Kadmos en ze verklaarden zich bereid hem is alles te helpen. Samen met deze vijf “Gezaaide Mannen” bouwde Kadmos ter plekke een burcht, die naar hem “Kadmeia” zou heten, en hij stichtte er een stad: het roemrijke Thebe, waarvan hijzelf de eerste koning was. 

    05-03-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (8)

    §8. Koning Oidipous (8)

    Al vlug hadden de gezellen van Kadmos een waterbron gevonden in het midden van een onbebouwde akker. De bron werd echter bewaakt door een grote monsterachtige slang. Dapper als ze waren gingen ze het monster te lijf. Helaas, één voor één moesten ze het onderspit delven: allen werden gedood. Ongerust over hun lang wegblijven ging Kadmos nu zijn vrienden zoeken. Het duurde niet lang voor hij bij de plek kwam waar het drama was geschied: een waarachtig slagveld, niet één man had het overleefd. Kadmos stond als aan de grond genageld. Hij bad tot de godin Athena om hulp en sterkte:

    - Athena, godin van de wijsheid en de krijgskunst, geliefde dochter van Zeus, geboren uit het hoofd van de oppergod, sta mij bij en geef mij de kracht om het monster te verslaan.

    En de godin verhoorde zijn gebed. Hij voelde plots een ongekende kracht die zijn ledematen en zijn hele lichaam doorzinderde. Hij aarzelde geen ogenblik om de slang tegemoet te treden en het lijf-aan-lijf gevecht aan te gaan. Na een slopende strijd bracht hij het monster een dodelijke steek toe met zijn zwaard. Toen verscheen vóór hem Athena, in levenden lijve en in haar volle goddelijke glorie. Zij sprak tot hem:

    - Als dank voor het vertrouwen dat gij in mij stelt, Kadmos, zal ik u blijven steunen. Hier moet gij een stad stichten. Een roemrijke stad zal het worden. Door geen enkele stad in Griekenland zal haar roem overtroffen worden. Gij zult de stad de naam Thebe geven en gij zult hier de eerste koning zijn. Een goddelijke bruid en een groot nageslacht zullen uw deel zijn. Maar als slang zult gij uw laatste levensdagen slijten… Ga nu aan de slag en begin met op deze plaats een burcht te bouwen.

    - Een burcht bouwen, stamelde Kadmos, dat kan ik toch niet alleen. Al mijn makkers zijn dood…    

    26-02-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (7)

    §7. Koning Oidipous (7)

    - Maar als mijn zuster nooit meer gevonden wordt, waar moet ik dan heen? verstoutte Kadmos zich te vragen. Mijn vader heeft mij verboden nog  naar huis terug te keren zolang Europa niet terecht is.

    En de pythia antwoordde:

    - Als gij deze tempel zult verlaten hebben zult gij een koe op uw weg ontmoeten. Volg de koe en waar het dier gaat neerleggen in het gras, bouw daar een stad. Zo spreekt de god Apollo. Doe zoals de god u opdraagt en groot zal uw beloning zijn: gij zult de stamvader worden van een roemrijk geslacht en een goddelijke bruid zal u ten deel vallen.

    Dat was allerminst het antwoord dat Kadmos had verwacht. Hij nam zich niettemin de raad van de god ter harte en hij nam het besluit niet meer naar zijn ouderlijk huis terug te keren, hoe zwaar die beslissing hem ook viel. Bij het buitenkomen van het heiligdom zag hij op zijn weg een koe, zoals het orakel voorspeld had – alle voorspellingen van het orakel komen immers uit. Samen met zijn makkers volgde hij de koe, tientallen kilometers lang, tot op een plaats waar de koe vermoeid ging liggen op  een stuk grasland in het midden van een verlaten vlakte.

    - Hier moeten ook wij nu halt houden en een burcht bouwen, zoals het orakel heeft bevolen, sprak Kadmos tot zijn gezellen. Laten we maar zo vlug mogelijk aan de slag gaan.

    - Maar laten wij dan tenminste even uitrusten, want wij zijn doodop van de zware voettocht. En vooral: wij vergaan van de dorst. Hier moet toch ergens wel een bron zijn met helder koel water?

    - Zoeken jullie rustig de omgeving af. Ik hou hier wel de wacht bij de koe.

    19-02-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (6)

    §6. Koning Oidipous (6)

    Ondertussen hebben wij nog niets verteld over de droefheid die heerste aan het hof van koning Agenor. De koning en de koningin waren ontroostbaar vanwege het wegblijven van Europa, hun enige dochter. De koning had zijn knechten opdracht gegeven haar te zoeken in de omgeving, op de stranden, de heuvels en de landerijen en in de bossen. Maar toen al dat zoeken tevergeefs bleek te zijn, stuurde hij zijn drie zonen Kylix, Fenix en Kadmos, erop uit, om buiten de grenzen van hun eigen land op zoek te gaan naar hun zuster.

    - Ik wil géén van jullie drieën hier terug zien vooraleer je zuster is gevonden, zo sprak Agenor dreigend.

    Kylix en Fenix zochten op het Aziatisch vasteland. Zeer ver van hun land verwijderden ze zich niet. Algauw  waren ze tot het besluit gekomen dat ze hun zuster toch nooit zouden vinden en omdat ze onverrichter zake niet meer durfden terugkeren naar het paleis van hun vader, vestigden zij zich op naburige plaatsen waar ze een nieuwe staat stichtten: Kylix stichtte Kylicië, Fenix stichtte Fenicië. De derde broer Kadmos begaf zich in westelijke richting: alover de zee voer hij naar Griekenland, vergezeld van een aantal dappere vrienden. Maar ook zijn zoektocht bleek onbegonnen werk: het was zoeken zoals naar een speld in een hooiberg, zoals men zegt. Ten einde raad trok Kadmos naar de stad Delfi. Daar stond, binnen een indrukwekkend heiligdom, een machtige tempel voor de god Apollo. In die tempel bevond zich het bekendste orakel uit de oudheid. Op orakelplaatsen kwamen de mensen hun goden raadplegen inzake belangrijke levensvragen, in ruil voor offerandes allerhande. De god beantwoordde de vragen door de mond van een priester of een priesteres. De orakelpriesteres in Delfi heette “de pythia”. Op de vraag van Kadmos naar een spoor  van zijn zuster Europa antwoordde de pythia: 

    - Niemand minder dan Zeus zelf, de oppergod, houdt dat spoor verborgen. Gij zult uw zuster nooit vinden. Doe verder geen moeite en staak uw zoektocht.

    12-02-2013 om 13:50 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (5)

    § 5. Koning Oidipous (5)

    - Je hebt het niet gedroomd, sprak de jongeman. Die stier was ik. Kijk maar…

    En opeens stond vóór haar weer diezelfde wondermooi gebouwde hagelwitte stier. Europa stond versteld van die plotse gedaanteverwisseling en ze deed een paar passen achteruit. Ze voelde een pijnlijke prik in de rug en ze dacht dat het de prik van een doorn was, van een rozenstruik waar ze tegenaan gelopen was. Maar geen doorn was het, doch een gouden pijltje van Eros waardoor zij getroffen was. Op hetzelfde moment kruisten haar ogen die van de stier: het waren die mooie grote ogen die haar in vervoering hadden gebracht. En terwijl die ogen haar bleven aankijken veranderde het lichaam van de stier weer in dat van de jongeman, die nu nog knapper was dan daarnet. Die trouwe blauwe ogen lieten Europa niet meer los. Ze kon haar blik niet meer afwenden van de jongeman. Met uitgestrekte armen liep ze op hem toe, ze vleide haar lichaam tegen zijn stevige borstkas en ze prevelde:

    - Ik wil je beminnen, mijn leven lang. Voor altijd wil er zijn voor jou, mijn Zeus.

    Eros had weer eens een knap staaltje van zijn kunnen ten beste gegeven…

    En Zeus, hij schonk Europa een prachtig paleis op het eiland Kreta. Regelmatig kwam hij zijn geliefde daar bezoeken. En zij schonk hem drie kinderen, drie zonen, waarvan de oudste, Minos, de bekendste is.

    05-02-2013 om 12:17 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (4)

    § 4. Koning Oidipous (4).

    - Je vader, koning Agenor…

    - Hoe weet jij dat mijn vader Agenor heet?

    De jongeman gebaarde die vraag niet gehoord te hebben.

    - En heeft je vader je ook verteld dat de goden allerlei gedaanten kunnen aannemen: gedaanten van mensen en dieren, ja zelfs van planten en levenloze zaken? Als ik je zeg dat ik Zeus ben, dan moet je mij geloven. Mijn alziende ogen hebben jou opgemerkt toen jij met je vriendinnetjes speelde op het strand en je jeugdige schoonheid en de tederheid waarmee jij het vee van je vader benaderde hebben mijn hart in vuur en vlam gezet voor jou. Daarom heb ik jou hierheen gebracht om jou hier op dit zonovergoten eiland te beminnen en jou tot moeder te maken van een roemrijk nageslacht. Een werelddeel zal naar jou genoemd worden.

    - Ik geloof geen zier van al wat jij vertelt. Waarom, als je werkelijk Zues bent, vertoon jij je niet in je goddelijke gedaante?

    - Omdat geen enkel sterfelijk wezen de aanblik van de oppergod in al zijn glorie kan verdragen. Zelfs als ik nog maar mijn allerkleinste bliksempje zou ter hand nemen zou dat  ogenblikkelijk je hele lichaam doen verschroeien.

    - Welaan dan, als je werkelijk goddelijke kracht bezit, bewijs het mij door je te veranderen in een dier. Een stier bijvoorbeeld. Ik droomde vannacht dat ik door een stier ontvoerd werd uit het huis van mijn vader…

    29-01-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 01/03-07/03 2021
  • 23/03-29/03 2020
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 29/09-05/10 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 24/06-30/06 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 01/09-07/09 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008

    Foto

    Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs