Foto
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Wie zendt mij een mooie tekening bij de verhaaltjes?
(via email: kris.vansteenbrugge@skynet.be )
Foto

Kris VANSTEENBRUGGE
keel-neus-oorarts
Kortrijk (België)
kris.vansteenbrugge@skynet.be

Inhoud blog
  • test
  • De Twistappel (1)
  • De Twistappel (2)
  • De Twistappel (3)
  • De Twistappel (4)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (IV)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (III)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (II)
  • OYSSEUS OP AIAIA (I)
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • Vrijwel geen respons.
  • Weldra
  • Europa op de eurobiljetten;
  • Koning Oidipous (12)
  • Koning Oidipous (11)
  • Koning Oidipous (10)
  • Koning Oidipous (9)
  • Koning Oidipous (8)
  • Koning Oidipous (7)
  • Koning Oidipous (6)
  • Koning Oidipous (5)
  • Koning Oidipous (4)
  • Koning Oidipous (3)
  • Koning Oidipous (2)
  • Koning Oidipous (1)
  • Michiel Noyez-Vermont.
  • Jason Popelier.
  • Luca Vanderbeke.
  • Stef Labarque.
  • Tibo Depuydt.
  • Marilou Defoort.
  • Sarah Vermeulen.
  • Julie Enghien.
  • Jordy Ameye.
  • Gaylle Prodi.
  • Kelly Lefever.
  • Ellen De Doncker.
  • Elise V.A..
  • Bram Vanderweege.
  • Michaël.
  • Laure Lemeire.
  • Giles Vroman.
  • Thomas Blondeel.
  • Nicolas Maas.
  • Jari Dujardin.
  • Jordi Debaere.
  • Julie Malfait.
  • Sofie Devriese.
  • Tekeningen.
  • De geboorte van Dionysos.
  • Kadmos.
  • Europa.
  • Io.
  • Tekening Aaron Dornez.
  • VAKANTIE!
  • Tekening Lieze Dever.
  • Hermes, het boefje (2).
  • Hermes, het boefje (1).
  • Leto.
  • Arachne.
  • Erichtonios.
  • Athena, opgestegen uit het hoofd van Zeus.
  • KROKUSVAKANTIE!
  • Hephaistos.
  • Zeus.
  • De geboorte van Aphrodite
  • Aan de kinderen van het 5e en 6e leerjaar.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    MYTHOS
    Griekse mythologie voor kinderen
    Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
    22-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (III)

    VERVOLG VAN 15.1.2018


    DEEL 2.

    [Als het doek opgaat zien we Odysseus weer op het eiland Aiaia]

    Een jaar later…

    Odysseus is gezeten op een boomstronk, die vol staat met streepjes: één voor elke dag die hij op het eiland heeft doorgebracht. Hij mijmert:

    - Driehonderdvijfenzestig streepjes… het jaar is om. Driehonderdvijfenzestig dagen en evenveel nachten heb ik bij haar doorgebracht. Talloze keren heb ik naar best vermogen haar laaiende hartstocht geblust en ik moet bekennen dat ik het niet steeds met tegenzin gedaan heb. Maar heden moet zij mijn makkers hun normale gedaante teruggeven en ons laten vertrekken naar ons geboorteland. Maar… waar blijft ze toch? Ik zie haar nergens.

    Hij roept met luide stemme:

    - Kirke!...Kirke!... Kirke!...

    Gezwind komt zij te voorschijn:

    - Odysseus, mijn held, mijn geluk, mijn enig verlangen.

    Geknield gaat ze vóór hem zitten en kijkt hem verleide-lijk aan:

    - ‘k Wou dat jij mij nooit verliet, dat jij voor altijd bij me bleef…

    Maar schijnbaar onberoerd schudt Odysseus het hoofd:

    - Het jaar is voorbij, Kirke. Ik wil dat je de eed, die je gezworen hebt bij de Styx en met Zeus als getuige, nu gestand doet.

    Ze legt haar hoofd in zijn schoot en begint onbedaarlijk te snikken:

    - Zo je écht wil vertrekken Odysseus: ik zal het je niet beletten. Maar ik smeek je, blijf. Uit vrije wil… Maak me niet radeloos en voor altijd ongelukkig. Ben je zelf niet gelukkig geweest met mij? Heb ik het je niet iedere dag naar de zin gemaakt?

    Odysseus lijkt wel enigszins met Kirke mee te voelen. Toch blijft hij vastberaden:

    - Ik kan niet ontkennen dat je steeds goed voor mij bent geweest, maar ik wil terug naar Ithaka, mijn echtgenote Penelope terugzien, die nu reeds elf lange jaren trouw op mij wacht. Ik wil opnieuw mijn geboortegrond betreden en heersen over mijn land. Ik snak ernaar mijn ouders terug te zien en mijn opgroeiende zoon Telema-chos, die nog een peuter was toen ikzelf afreisde naar Troje.

    - Het zal je misschien verdriet doen, Odysseus, maar ik moet je iets vertellen wat ik uit goede bron vernomen heb – wij goden vernemen altijd alles uit goede bron…

    Verschrikt springt Odysseus recht, grijpt Kirke bij de schouders:

    - Wát heb je vernomen? Zeg mij: wát?

    - Dat… niemand op Ithaka nog gelooft dat hun koning nog in leven is, behalve je naaste familie, misschien… en dat je paleis vol mannen zit die naar de hand van je vrouw dingen.

    - Nooit zal Penelope mij ontrouw worden!

    - Ze is tot op heden nog niet bezweken voor die vrijers, weliswaar. Maar dat zal ze ongetwijfeld geen negen jaar meer volhouden.

    - Negen jaar?!

    - O ja, negen jaar. Ik vergat het haast nog je dit te zeggen – en dat heb ik ook uit goede bron – : zó lang zal het nog duren vooraleer jij uiteindelijk, zwaar gehavend, je ge-boortegrond zult betreden. Penelope zal dan een oude vrouw zijn, niet meer in staat aan alle verlangens van een man te voldoen. Terwijl ikzelf nimmer mijn jeugdige frisheid zal verliezen, omdat ik mag genieten van de eeuwige jeugd, het voorrecht van alle onsterfelijken. Mocht je je tóch nog bedenken, mijn lieveling, mocht je tóch voor mij kiezen, dan wil ik je beloven dat ik altijd voor je zal klaar staan en dat ik tot je laatste levensdag aan je vurigste verlangens zal voldoen.

    Odysseus blijft onvermurwbaar:

    - Vandaag nog wil ik van hier vertrekken, mét mijn vrienden.

    - Morgen zal je bedoelen.

    - Eén jaar! Dat zijn we overeengekomen: één jaar en geen dag langer. Iedere dag heb ik een streepje gezet op deze boomstronk. Er staan er precies driehonderdvijf-enzestig. Tel ze maar.

    - Het klopt, Odysseus, ik hoef ze niet te tellen: goden zien dat in één oogopslag. Maar het voorbije jaar telt driehonderdzesenzestig dagen. Een schrikkeljaar! Je zal dus nog één dag moeten blijven. Die dag zal je overigens méér dan nodig hebben, want je dient nog een belang-rijke opdracht te vervullen.

    - Een opdracht? Had je mij dat niet eerder kunnen vertellen?

    - Het werd mijzelf pas hedennacht meegedeeld door Zeus zelve. Het is een beslissing die de oppergod genomen heeft in samenspraak met de god Poseidon. Vooraleer jij met je makkers dit eiland mag verlaten, moet je eerst een bezoek brengen aan de onderwereld.

    Odysseus schrikt van deze mededeling. Hij denkt dat Kirke een grapje maakt, of dat ze maar wat verzint om hem bij haar te houden op het eiland. Ongelovig schudt hij het hoofd. Maar dan ziet hij aan Kirke’s mimiek dat wat zij zegt bittere ernst is.

    - Konden de goden nu echt niets beters verzinnen? Heb ik misschien nog niet genoeg geleden? En hoe moet ik daar heen, naar de onderwereld? En mogen mijn vrien-den mij vergezellen?

    - Je moet alléén gaan, Odysseus. En beschouw het als een gunst, niet als een straf. Slechts zeer weinig sterve-lingen is het gegund geweest de onderwereld te mogen betreden: Orpheus, Herakles, Theseus en Perithoös.

    - Dat weet ik, ja. Maar Perithoös is nooit meer onder de levenden teruggekeerd en Theseus heeft er een deel van zijn achterwerk achtergelaten. En voor Orpheus is er ook geen happy end gekomen en Herakles is na zijn terug-keer uit de onderwereld meerdere keren ten prooi ge-weest aan een aanval van depressie. En hoe zal ik de weg vinden naar het dodenrijk?

    - De god Hermes, die ook de doden begeleidt naar de onderwereld, zal je erheen brengen. Hij kent de weg als geen ander…

    Ze neemt een mobiele telefoon uit de zak van haar jurk.

    [De burgemeester grinnikt. Voor zijn ogen speelt er zich hier een flagrant anachronisme af]

    - Hallo, met Hermes? Dit is Kirke. Kom zo snel mogelijk naar Aiaia, een sterveling halen om hem te brengen naar het rijk van Hades. En je moet hem daarna nog terug-brengen ook. (even een stilte)  Ja, terugbrengen, zei ik, dat heb je goed verstaan: het is de uitdrukkelijke wens van uw vader Zeus.

    Odysseus is niet weinig verbaasd over dit wonderbaar communicatiemiddel.

    -  Dit, zegt Kirke, is iets waarover alleen de goden be-schikken. Ooit zullen ook de stervelingen zich daarvan bedienen. Maar dat zal nog meer dan drieduizend jaar duren. Daarmee zullen zij boodschappen overbrengen naar alle uiteinden van de wereld, tot ver buiten het land van de Hyperboreeërs en tot voorbij de zuilen van Herakles. Wat nu nog een voorrecht van de onsterfe-lijken is, zullen de mensen aan de goden ontfutselen, net zoals ze hun het vuur hebben ontstolen. Twee voorrechten van de goden zullen zij evenwel nooit kunnen bemachtigen: de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd. En al hun veroveringen ten spijt zullen zij niet gelukkiger worden. Tegen die tijd zullen duizend keer meer stervelingen de wereld bevolken, dan nu het geval is. Ze zullen over de meest gesofistikeerde middelen beschikken om elkaar uit te roeien en de goden zullen zij dan al lang niet meer eren. Aan de overbevolking – je mag het hybris of overmoed noemen – zal het mensen-ras ten gronde gaan en dan zullen de goden de heer-schappij  over hemel en aarde weer overnemen.

    Odysseus heeft haar zwijgend aanhoord. Wij hebben er het raden naar of hij al dan niet geloof hecht aan haar woorden.

    Kirke vervolgt:

    - Maar wat zit ik hier te profeteren. Jou zal het natuurlijk worst wezen! Lang zal Hermes nu niet meer onderweg zijn. Me dunkt, ik hoor hem al komen. Ik ga mij nu snel verwijderen om een offer te brengen aan de goden, in jouw naam, Odysseus, mijn teergeliefde. Het bloed van het offerdier zal ik je meegeven, want vers offerbloed zal je nodig hebben om het in de onderwereld te drinken te geven aan de schimmen van de afgestorvenen, opdat zij in staat zouden zijn met jou te spreken. Kijk daar is Hermes al.

    Terwijl Kirke zich verwijdert, betreedt Hermes de scène. Gezwind, met staf en helm en gevleugelde sandalen. De galante god stelt zich voor aan Odysseus, ten over-vloede.

    - De goden sturen mij hierheen, dappere en listenrijke Odysseus, om u te begeleiden naar de Hades. Zonder mijn hulp zoudt gij de weg naar de onderwereld niet kunnen vinden. Ik heb vernomen dat nog één van uw schepen is overgebleven. Met dat schip zullen wij afvaren. De Noordenwind zal ons in de goede richting sturen, tot aan het einde van de Oceaan. Daar zullen we aanmeren, aan een woest strand, vol rotsen en begroeid met wilgen en populieren. Dat is het woud van Persephone, de godin van de onderwereld. In dat woud bevindt zich een grote rots. Via een spleet in die rots zullen we afdalen naar een ondergrondse rivier, de Dodenrivier. De veerman Charon zal ons, zonder vragen te stellen, naar de overkant van de rivier brengen, naar het dodenrijk. Dan zullen wij bij de poort van de Hades komen. Deze wordt bewaakt door Kerberos, de vrese-lijke hellehond met de drie koppen. Maar wees niet bang, mijn dappere Odysseus: dank zij mijn gezelschap zult gij geen tegenstand ondervinden van de hellehond, zodat gij ongestoord in het rijk der schimmen zult kunnen binnentreden. Daar zult gij eerst met de ziener Teiresias moeten spreken. Hij immers is de enige in het rijk der doden die u te woord zal staan zonder eerst gedronken te hebben van het offerbloed dat Kirke u zal meegeven. Ge moet er goed op letten dat ge niemand van het offerbloed laat drinken zonder eerst met Teiresias gesproken te hebben. Teiresias is de enige dode in de onderwereld die tegelijk ook levend is, ofschoon hij voor eeuwig gevangen zit in het rijk der doden. Na met Teiresias gesproken te hebben zult gij u ook met de schimmen van de doden kunnen onder-houden, maar eerst nadát zij van het bloed gedronken hebben en dat bloed hun tongen zal losgemaakt hebben, zij het slechts voor een korte wijle.

    Nu verschijnt Kirke weer op de scène. Ze heeft een dier geslacht en brengt het offerbloed. Verder heeft ze bij: een fles melk, een pot honing, een karaf wijn en een fles water. De vier recipiënten zijn genummerd, van één tot vier:

    - Dit, Odysseus, zijn vier offergaven. Je moet ze in de aangegeven volgorde storten als plengoffer voor de goden, zodra je het rijk der schimmen hebt betreden.

    Ze geeft hem nog een fles “oude klare” voor Teiresias en een muntstuk van twee euro voor de veerman.

    - Ga nu, zegt ze, Odysseus, man van mijn hart. Doe zoals de goden je bevelen en laat je leiden door Hermes. Hier zal ik je opwachten, samen met de nimfen en je drie makkers, dewelke ik ondertussen hun menselijke gedaante zal terugschenken. Met het vlees van het geofferd dier zullen wij dan allen samen een lekker afscheidsmaal nuttigen. Ga nu…

    Huilend keert Kirke zich om. Hermes en Odysseus verla-ten de scène: ze begeven zich op weg naar de onderwe-reld.

    [Het doek gaat dicht. Het is een lange tijd donker in de zaal. Men hoort akelige onderwereldgeluiden…]

    [Als het doek weer opgaat zijn we in het duistere dodenrijk beland; op de scène staat een grote teil, erachter een donkere wand]

    En zo doen Hermes en Odysseus behoedzaam hun in-trede in het rijk der doden. Odysseus verheugt zich over het feit dat de tocht al bij al nog goed verlopen is. Hermes geeft Odysseus de raad nu zijn plengoffer te brengen aan de goden.

    - Doe het in de goede volgorde, zegt Hermes. Eerst de melk, vervolgens de honing, daarna de wijn en tenslotte het water.

    Terwijl Odysseus de offergaven uitgiet in de teil komen allerlei duistere schimmen vanuit de donkere achtergrond opdagen. Het maakt Odysseus bang. Daar dringt zich plots een menselijke figuur naar de voorgrond. Hij jaagt de  schimmen weg. Hij komt recht op Odysseus af. Hij heeft het voorkomen van een stokoude man. Zo’n oude man heeft Odysseus nooit eerder gezien. Met uitgestoken handen komt hij naderbij. Voorzichtig raakt hij Odysseus aan en neemt zelfs zijn handen in de zijne:

    - Gij zijt waarachtig Odysseus. Ik ben Teiresias, de blinde ziener van Thebe die gij kennen moet uit het verhaal van de vervloekte koning Oidipous.  Ikzelf had u onmiddellijk herkend,  ofschoon mijn ogen mij van geen dienst meer zijn: Odysseus die door list het fiere Troje heeft overwonnen, en nu als een ellendeling, een verworpene, ronddoolt over de zeeën, als een speelbal van de goden. De goden! Nu hebben ze het in hun hoofd gehaald om u te laten afdalen in het rijk der doden, alsof gij nog niet genoeg te lijden hebt gehad. ’s Goden wegen, mijn bes-te, zijn waarlijk ondoorgrondbaar.

    Odysseus staat enige tijd sprakeloos. Teiresias houdt nog steeds zijn handen vast. Dan durft hij het toch aan het woord te richten tot de ziener:

    - Dat ik u ooit nog zou ontmoeten, Teiresias! Ik dacht dat ik hier alleen schimmen zou ontwaren, géén wezens van vlees en bloed, geen wezens die ik zou kunnen aanraken en die mij zouden aanraken. En hier staan wij toch, hand in hand. Honderden gevaren heb ik getrotseerd, maar dit beangstigt mij meer dan de ergste gruwelen.

    - Wees niet bevreesd Odysseus. Hier zult gij niets dan schimmen ontwaren. Ikzelf ben de enige sterveling die hier in de onderwereld zijn menselijke eigenschappen heeft mogen behouden. Dat is een compensatie, mij door de goden verleend, omdat ze mij met blindheid hebben geslagen toen ik nog in de kracht van mijn leven was. Overigens helemaal ten onrechte. Toen ze het onrecht, mij aangedaan, hadden ingezien en in de onmogelijkheid verkeerden mij het licht in mijn ogen terug te geven, vonden ze het nodig mij schadeloos te stellen door mij de gave van de helderziendheid te schenken. Ach, hadden ze dat maar nooit gedaan! Daarenboven schonken ze mij zeven levens en ze verzekerden mij dat ik in de onderwereld mijn menselijk lichaam en mijn menselijk verstand alsook de gave van de profetie zou mogen behouden. Hadden ze ook dát maar nooit gedaan! Want zie mij hier nu staan: zo oud en verschrompeld is iemand die zeven levens heeft geleefd en niet de gave heeft meegekregen van de eeuwige jeugd, iets wat de goden voor zichzelf houden… Neen, mijn beste Odysseus, het is waarachtig geen geschenk, hier tot in eeuwigheid als sterveling te moeten ronddolen, met al de ongemakken vandien: ik noem alleen de bijna niet te verdragen artrosepijn in al mijn gewrichten, eigen aan mijn hoge ouderdom. En de aspirine is nog lang niet uitgevonden, laat staan paracetamol, diclofenac of piroxicam.

    [De burgemeester en de eerste minister en dezes vrouw zitten fijntjes te lachen op de eerste rij vanwege dit “geslaagd” anachronisme]

    Het lot van Teiresias pakt Odysseus, tot in het diepste van zijn ziel.

    - Maar waarom, Teiresias, edelste onder alle waar-zeggers hebben de goden u met blindheid geslagen? Is het waar wat men mij verteld heeft dat het Athena was, die zich wilde wreken omdat gij haar per ongeluk naakt hadt gezien?

    - Ik weet dat dit verhaal de ronde doet, maar het strookt niet met de waarheid: het is helemaal uit de lucht gegrepen, zoals ze dat in ’t Grieks zeggen. Ziehier hoe alles in zijn werk is gegaan.  Niet Athena maar de opper-godin Hera heeft mij met blindheid geslagen. Aan de oorsprong hiervan ligt een hevig dispuut tussen Zeus en Hera, zijn dierbare eega. Zeus was weer eens vreemd gegaan en daarom slingerde Hera hem allerhande verwijten naar het hoofd. De oppergod verdedigde zich door te stellen dat de vrouw veel meer genot beleeft tijdens de geslachtelijke vereniging dan de man. Daardoor was de man dus, bij wijze van compensatie, gerechtigd vaker en met verscheidene vrouwen seksuele omgang te hebben. Hera was het met die stelling niet eens en er diende een scheidsrechter aangesteld te worden. En weet ge wie de enige was die voor die taak in aanmerking kwam?

    - Gij, Teiresias?

    - Goed geraden, mijn beste. Ik was de enige persoon die zowel man als vrouw geweest was, de enige dus die met kennis van zaken een oordeel kon vellen over wie het meeste genot beleeft bij de geslachtsdaad, de man of de vrouw. Ik was immers zelf een tijdje vrouw geweest. Toen ik, een jonge knaap nog zijnde, wandelde op de hellingen van het Kithairongebergte, zag ik eens twee slangen paren. Met mijn stok scheidde ik de twee slangen en ik sloeg er één dood, het vrouwtje. Dat moet helemaal niet naar de zin van de goden geweest zijn, want ze veranderden mij in een vrouw. Zeven jaar later zag ik op dezelfde plek weer twee slangen paren, en wéér sloeg ik er één dood, het mannetje. Terstond kreeg ik mijn mannelijk lichaam terug. In het dispuut tussen Zeus en Hera velde ik dus, als “ervaringsdeskundige”, mijn oordeel: als wij het genot dat de man beleeft het getal “één” geven, dan moeten wij het genot van de vrouw het getal “negen” geven!

    [De eerste minister geeft zijn vrouw een lichte por in de zij, maar deze blijft onbewogen strak voor zich uit kijken, terwijl Teiresias verder gaat:]

    - Hera toonde zich zwaar gekrenkt door dat oordeel en ze sloeg mij met blindheid. Zeus kon mij weliswaar het licht in mijn ogen niet teruggeven, hij deed niettemin zijn best om een en ander goed te maken. Zo schonk hij mij de gave van de helderziendheid, hij maakte mijn gehoor vele malen scherper dan dat van een normale sterveling en hij zorgde ervoor dat ik de taal van de vogels kon verstaan. Verder schonk hij mij zeven levens en hij beloofde dat ik in het hiernamaals mijn menselijk lichaam en mijn zienersgaven zou mogen behouden. (Teiresias slaakt een diepe zucht) Het heeft van mij allesbehalve een gelukkig man gemaakt. (na een poos) Maar ik ruik bloed…

    - Dat is het offerbloed voor de schimmen, dat Kirke mij heeft meegegeven.

    - Daar heeft zij goed aan gedaan. Als zij het bloed drinken maakt het hun tongen los… voor even. Dat is de enige manier om hen aan de praat te krijgen… voor even. Maar sta mij toe dat ook ik een slok neem van het offerbloed: dat helpt om mijn lichaam en geest op peil te houden.

    Odysseus reikt hem de beker met het offerbloed aan. Teiresias neemt een kleine slok.

    - De smaak van het bloed bevalt mij niet Odysseus. De schimmen lusten het bloed wél, maar mij bevalt meer die fles oude klare, die voor mij bedoeld is en die uitste-kend geschikt is om die afschuwelijke bloedsmaak weg te krijgen.

    En terwijl Odysseus, enkele verontschuldigingen stame-lend, hem de fles oude klare overhandigt:

    - Gelukkig dat ik in dit onzalig oord mijn zienersgaven behouden heb, zoniet hadt gij mij waarachtig die geestrijke drank onthouden.

    En terwijl Teiresias haastig de fles ontkurkt:

    - Maar ik neem u niets kwalijk. Het is de stress, mijn beste Odysseus die u parten speelt.

    Gulzig drinkt Teiresias van de fles tot ze half leeg is. Hij verbergt de fles onder de arm.

    - Zo, nu kan ik er weer tegen. Da’s pas een goden-drank. En nu laat ik u even alleen met de doden. Van zodra ik mij teruggetrokken heb moet ge het offerbloed omroe- ren. Ze zullen afkomen op de geur. Gij moet hen van het bloed laten drinken. Dat zal hun dode geest een poosje verhelderen en zij zullen tot u spreken, niet voor lang, een minuutje maar misschien. En vergeet niet dat gij u nogmaals met mij moet onderhouden, vooraleer gij dit dodenrijk verlaat. Ik ben immers de enige die u de nodige richtlijnen kan geven. Die richtlijnen moet gij zeer strikt opvolgen als gij een kans wilt maken om nog ooit uw geboortegrond te bereiken.

    De ziener trekt zich nu terug en pas heeft hij de scène verlaten of de schimmen komen weer naderbij. Odys-seus herkent de schim van zijn moeder, Antikleia. Toen hij Ithaka verliet was zij nog in leven…

    - Moeder! Odysseus’ stem stokt hem in de keel. Hij steekt zijn armen uit en wil haar omhelzen, maar dat lukt niet: zij is slechts een schaduw. Hij reikt haar de karaf met het offerbloed. Ze neemt het gretig aan en drinkt ervan. Nu pas herkent ze haar zoon.

    - Mijn lieve, rampzalige jongen, zegt ze, hoe ben jij hier verzeild geraakt? Hoe en waar heeft de dood jou verrast?

    Odysseus legt haar de reden van zijn bezoek aan het dodenrijk uit en verklaart dat hijzelf nog steeds tot de levenden behoort.

    - Maar gijzelf moeder, hoe heeft de dood u achterhaald? Vertel het mij. En is vader nog in leven?

    - Uw vader Laërtes heeft het koninklijk paleis verlaten en kwijnt nu in stilte weg op het platteland. Hij zal ongetwijfeld nog in leven zijn, want zijn schim heb ik hier in het dodenrijk nog niet ontwaard. Wat mij betreft: overmand door verdriet heb ik zelf voor de dood geko-zen, nog niet zo lang geleden…

    - En hoe stelt Penelope het, mijn beminde echtgenote? En mijn dierbare zoon Telemachos?

    - Ach, mijn jongen, in het vorstelijk huis van Penelope is treurnis troef. Het paleis zit vol vrijers, mannen die dingen naar de gunsten van Penelope en naar de troon van Ithaka. Zij proberen haar ervan te overtuigen dat jij, Odysseus, toch nooit meer terugkeert, dat jij reeds lang gesneuveld bent, of elders je geluk hebt gevonden.

    Odysseus replikeert, verbijsterd, angstig:

    - En denkt gij, moeder, dat zij zal toegeven, dat zij zal be-zwijken voor één van hen?

    - Penelope houdt zich sterk. Tot op de dag dat ik het aardse tranendal uit eigen vrije wil heb verlaten – en dat is, zoals ik al zei, nog niet zo lang geleden – heeft zij alle pretendenten afgewezen. Ze probeert hen om de tuin te leiden en tijd te winnen door het weven van een lijk-wade voor uw dierbare vader Laërtes – lang heeft mijn arme man ongetwijfeld niet meer te leven. Ze heeft de vrijers beloofd dat ze met één van hen zal huwen, doch dat ze pas haar keuze zal maken als het lijkkleed klaar is. Maar ’s nachts haalt ze weer uit hetgeen ze overdag geweven heeft. Zo vordert het werk niet, maar dat kan ze niet tot in de eeuwigheid volhouden: eenmaal zal aan het licht komen dat ze vals speelt… Ik ben bang dat, als het zovér is, de vrijers zich zullen wreken op haar en op jouw zoon Telemachos.

    - En die vrijers, moeder, waar houden zij zich op? Hoe brengen zij hun tijd door?

    - Ze hebben zich in jouw paleis genesteld, mijn jongen. Ze verbrassen heel je fortuin: ze slachten je vee, drinken je wijnkelder leeg en ze houden goede sier met de dienstmeisjes.

    - En Telemachos? Is hij groot geworden?

    - Zeker, mijn jongen. Hij is opgegroeid tot een flinke knaap, die weldra een steun zal zijn voor zijn moeder tegen de opdringerige vrijers. En daarom ben ik bang dat zij het wel eens in hun hoofd zouden kunnen halen om tegen hem samen te spannen en hem uit de weg te ruimen…

    Nu ze dit alles gezegd heeft begint Antikleia’s schim te vervagen. Odysseus wil haar vastgrijpen om haar nog even bij zich te houden. Hij vraagt nog:

    - Zeg mij nog wat ik over mijn zoon Telemachos wil weten: lijkt hij op mij? Is hij schrander?

    Maar er komt geen antwoord meer. Langzaam verwijdert de schim zich tot ze uiteindelijk helemaal vervaagt. Odysseus wil haar nog achterna lopen. Nog éénmaal zou hij haar in zijn armen willen sluiten. Maar Hermes treedt weer op de voorgrond en hij houdt Odysseus tegen:

    - Het heeft geen zin, Odysseus. Het effect van het offerbloed is ten einde.

    Nu komt een andere schim naderbij, blijkbaar aange-trokken door de geur van het bloed. De schim van een oude man. Odysseus reikt hem het bloed aan en nadat hij ervan gedronken heeft herkent hij Odysseus ter- stond:

    - Odysseus!

    - Agamemnon!  Ik zou u niet herkend hebben, maar uw stem herken ik uit duizenden. Hoe, in godsnaam zijt gij de dood ingegaan? Niet in de oorlog zelf, dat is zeker. Ik herinner mij maar al te goed hoe gij met de Trojaanse prinses Cassandra als oorlogsbuit, de terugtocht naar Griekenland hebt aangevangen. Zijt gij misschien op zee ten onder gegaan?

    Niets in zijn houding herinnert aan de machtige opperbevelhebber van het Griekse leger, die hij tijdens zijn leven is geweest…

    - Niet op het slagveld ben ik gesneuveld, zoals gij weet, en ook niet op zee ben ik ten onder gegaan. Mijn terugreis was voorspoedig. Triomfantelijk betrad ik mijn paleis in Mykene. Cassandra had mij nochtans gewaar-schuwd het paleis niet binnen te gaan, omdat groot onheil dreigde.

    - Ze was helderziende, Agamemnon.

    - Dat weet ik. Maar niemand geloofde haar. Waarom zou ík haar geloofd hebben? Iedereen juichte ons toe, My-kene was in feest, er leek geen vuiltje aan de lucht te zijn.

    - Ge hadt ongelijk haar niet te geloven. Ze was een goede profetes. Ze had haar gave gekregen van Apollo, die hoopte dat ze in ruil daarvoor met hem het bed zou willen delen. Ze bleek daar echter niet toe bereid. En Apollo, niet in staat om terug te nemen wat hij haar geschonken had, wreekte zich op deze wijze: dat nooit iemand haar uitspraken ernstig zou nemen noch geloof zou hechten aan haar profetieën.

    - Het moet vreselijk geweest zijn. Zowel haar eigen dood als de mijne had ze voorzien. We werden nochtans har-telijk verwelkomd, door mijn echtgenote Klytaimnestra en door alle dienstdoenden in het paleis, met inbegrip van mijn neef Aigistos, die naar ik vermoedde, samen met Klytaimnestra, de zaken naar best vermogen had beredderd in Mykene, tijdens mijn tienjarige afwe-zigheid. Nooit te voren was Klytaimnestra zo lief ge-weest voor mij. Ach, kon ik vermoeden dat Aigistos haar minnaar was geworden en dat ze mij in een hinderlaag lokten? Kon ik vermoeden dat ze mij nog steeds haatte omdat ik ons beider kind, onze geliefde Iphigineia, geofferd had vóór wij afvoeren naar Troje? Ze moest toch weten dat het de wil van de goden was en ik dacht dat ze zich daar ondertussen mee verzoend had. Ze had een feestmaal laten klaarzetten. Eerst werd ik genodigd tot het nemen van een lekker warm bad. Ach, had ik maar geloof gehecht aan de woorden van Cassandra. Terwijl ik een bad nam heeft Klutaimnestra  mijn mooie Trojaanse prinses eigenhandig doodgestoken. Plots kwamen Klutaimnestra en Aigistos de badkamer binnen en ze gooiden een net over mij heen. Ik zat gevangen. Allebei hadden ze een vlijmscherpe dolk in de handen. Ik zie nog hoe mijn eigen bloed zich met het badwater vermengde. Mijn laatste gedachten, vooraleer ik de geest gaf, gingen uit naar mijn zoon Orestes. Het is mij niet vergund geweest hem nog één keer terug te zien en hem nog één keer in mijn armen te sluiten.

    De schim van Agamemnon zwijgt nu even. Odysseus is tot tranen toe bewogen bij het verhaal van zoveel rampspoed. Hij is niet in staat tot enige repliek. Het is Agamemnon die verder gaat:

    - Ik zie, Odysseus, dat gij nog niet tot het rijk der doden behoort. Gij ziet er niet uit als een schim, maar gij zijt nog levend, van vlees en bloed. Als ge eens wist hoe zeer ik u benijd, Odysseus, dappere sluwe held. Gij tenminste kunt u verheugen in het bezit van een lieve trouwe echtgenote en een flinke zoon… Maar sta mij toe dat ik u nog snel een paar vragen stel, want ik voel dat de werking van het offerbloed bijna ten einde is: wat is de reden van uw bezoek aan de onderwereld, en mijn zoon Orestes, is hij nog in leven of werd ook hij omgebracht door die valse Aigistos?

    Odysseus wil Agamemnon van antwoord dienen, maar daar krijgt hij de kans niet toe: ’t is te laat, de schim van Agamemnon verwijdert zich reeds, de kracht van het bloed is uitgewerkt…

    Daar verschijnt nu Achilles, de grootste van alle Griekse helden in de oorlog van Troje, gesneuveld door toedoen van Paris, die een dodelijke pijl in zijn hiel schoot, zijn enige kwetsbare plek. Zelfs de schim van Achilles is nog indrukwekkend. Ook hij drinkt gretig van het offerbloed en ook op hem mist het bloed zijn uitwerking niet. Hij verlangt te weten hoe zijn zoon Neoptolemos het stelt en hij prijst Odysseus gelukkig dat hij nog tot het rijk der levenden behoort.

    - Honderdduizend keer liever zou ik op de aarde willen wonen, Odysseus, als de meest onbeduidende knecht van het allerkleinste keuterboertje, dan hier in de onderwereld op de hoogste troon te zitten, al word ik hier nóg zo geacht door de schimmen!

    Een andere schim komt naderbij. Van zodra deze echter Odysseus heeft herkend, wendt hij de blik af, maakt rechtsomkeer en verdwijnt.

    - Dat was Ajax, zegt Achilles. Hij heeft zich afgewend van zodra hij u herkend had. U beiden waart toch opper-beste vrienden ten tijde van de oorlog. Of is er iets voorgevallen tussen u beiden, waardoor Ajax wrok koestert?

    - Jazeker, er is iets voorgevallen. Is u daar niets van bekend? Nadat gij omgekomen waart in Troje, gesneuveld op het veld van eer, hebben Ajax en ik gedobbeld om uw wapenrusting. Ik won, Ajax verloor… Uw wapenrusting, o grote Achilles, viel mij ten deel. Verbittering en wanhoop maakten zich daardoor van Ajax meester. Hij was ervan overtuigd dat ik vals gespeeld had met de teerlingen – maar daar vergiste hij zich in – en dat uw wapenrusting hem méér toekwam dan mij – en dáárin had hij misschien wel gelijk. Hij was, ná u, de grootste en dapperste onder alle Griekse strijders, en als iemand aanspraak mocht maken op dit wonderlijk kunststuk, door de god Hephaistos zelf gemaakt, dan was hij dat wel. Nu heb ik er spijt van dat ik mij die wapenrusting heb toegeëigend. Zó groot was zijn teleurstelling, zó groot zijn verbittering dat hij zich op zijn eigen zwaard heeft gestort en zó zichzelf naar de Hades heeft gedreven. Ongetwijfeld valt de confrontatie met mijn persoon hem ook hier in het dodenrijk nog hard en dat is waarom hij zich van mij heeft afgewend.

    Achilles zegt reeds niets meer. Ook bij hem is het offerbloed uitgewerkt. Terwijl Achilles’ schim vervaagt, ziet Odysseus nog andere schimmen voorbijtrekken. Hij begint het warempel benauwd te krijgen, hier in het dodenrijk. Tegen Hermes, die de hele tijd aanwezig is geweest, maar zich op de achtergrond heeft gehouden, zegt hij:

    - Laten we van hier weggaan.

    - Maar eerst moeten we nog met Teiresias spreken.

    Zachtjes roept Hermes de naam van Teiresias, tot de ziener weer ten tonele verschijnt. Terwijl Hermes zich weer achteruittrekt richt Teiresias het woord tot Odys-seus.

    - Belangrijke raadgevingen heb ik u nog mee te geven, Odysseus: richtlijnen voor een veilige terugkeer naar uw land Ithaka. Eerst zult gij met uw makkers voorbij het eiland der Sirenen varen. De Sirenen zijn aantrekkelijke jonge vrouwen, aan wier gezang nooit enig zeevader heeft kunnen weerstaan. Wee hem die zich door hen laat verlokken. Kirke zal u iets meegeven dat u en uw makkers zal behoeden voor de lokroep van de Sirenen, tenminste als gij er goed mee weet om te springen. Eenmaal het eiland van de Sirenen voorbij, zult gij doorheen een zee-engte moeten varen. Ge zult er belaagd worden door Skylla en Charybdis, die zich elk aan één kant van de zee-engte bevinden. De eerste is een vreselijk monster, een vrouwenlichaam waarop zes bloeddorstige hondenkoppen zijn vastgegroeid. De andere is een alles verzwelgende draaikolk. In de greep van Charybdis komen, zou het definitief einde kunnen betekenen…

    - Hoe kunnen we het best aan die gevaren ontkomen?

    - Vaar zo snel als mogelijk door de zee-engte en hou het midden tussen Skylla en Charybdis. Als gij daar in slaagt zult gij in rustiger wateren terechtkomen, in de buurt van het eiland waar de zonnegod Helios zijn prachtige kudden hoedt. Gij en uw makkers zullen misschien uit-gehongerd zijn en geneigd één van de dieren te slach-ten. Ik bezweer u nochtans: houdt uw handen af van de heilige koeien van de zonnegod en er wacht u een be-houden thuiskomst. Zoniet…

    Teiresias steekt een dreigende vinger in de lucht. Hij heeft gezegd…

    - Laten we nu de terugweg naar Aiaia aanvangen, zegt Hermes.

    VERVOLG OP 29.1.2018.



    22-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (II)

    VERVOLG VAN 8.1.2018

    - Eenmaal binnen wentelde de reus een immens rotsblok voor de ingang. In het schemerdonker had hij ons niet opgemerkt. Achteraan in de grot zaten wij angstig weggedoken. De cycloop begon zijn schapen en geiten te melken. Toen hij met het werk klaar was, ontstak hij een fakkel. Deze verlichtte de plaats waar wij ons stilhielden. ‘Wie zijn jullie, waar komen jullie vandaan en wat komen jullie hier zoeken?’

    Odysseus bootst de zware stem van Polyphemos na. Een stem, onheilspellend als de donder. Kirke zit hem adem-loos aan te staren, de dijen tegen elkaar genepen, de armen stevig voor de borst gekruist. Ze huivert als Odysseus zijn realistisch verhaal doet: hoe Polyphemos de mannen gevangen hield en dagelijks twee van hen nuttigde als ontbijt, nadat hij hun met de blote handen het hoofd van de romp had gerukt. En groot is haar bewondering voor de held als hij vertelt met welke list hij en zijn overgebleven gezellen uiteindelijk aan de éénogige reus wisten te ontsnappen. Deze knappe man met zijn gespierde zongebruinde torso doet Kirke’s bloed alsmaar sneller stromen. Ze kan het niet laten hem over de stoere borst te strelen en ze smeekt hem verder te gaan met zijn verhaal. En Odysseus vertelt maar verder, over hun ervaringen bij de god Aiolos, op het eiland van de winden. Aiolos had Odysseus een zak meegegeven waarin alle stormwinden gevangen zaten, behalve die ene gunstige wind, die hen huiswaarts zou brengen. Maar toen ze hun thuishaven Ithaka bijna bereikt hadden, openden Odysseus’ makkers de zak, denkende dat in de zak kostbare geschenken zaten die Aiolos had meegegeven.

    - Alle kwade stormwinden ontsnapten en joegen onze schepen weer de ruime zee in, zodat wij tenslotte weer belandden op het eiland van Aiolos. Maar deze was niet bereid ons een tweede maal te helpen.

    - Wat een geluk, laat Kirke zich ontvallen, – maar ze herpakt zich – ik bedoel: wat een tegenslag en…

    (zich wendend tot het publiek in de zaal)

    … wat een geluk voor mij!

    - We werden nu voortgejaagd langsheen het eiland van de woeste Laystrigonen die onze schepen bekogelden met rotsblokken. Eén enkel schip, ikzelf en nog drie medestrijders overleefden deze aanval: en dat is wat er nu nog overblijft van onze eens zo fiere vloot die ten strijde trok tegen Troje.

    Kirke hangt aan zijn lippen, figuurlijk en – bijna – ook letterlijk.

    - En waar is nu dat schip? En waar zijn uw makkers?

    - Het schip is hier vlakbij gestrand. En mijn makkers hebben zich in het schip teruggetrokken om te slapen. Het zou mij niets verwonderen als zij nog steeds in Morpheus’ armen verzonken zijn.

    - Ga hen halen, Odysseus, en breng hen naar deze plaats. Draag er zorg voor dat ge hier over een uur terug zijt; ondertussen zal ik mijn dienaressen opdracht geven een lekkere maaltijd klaar te maken.

    De nimfen hebben, verstopt in het struikgewas, alles gadegeslagen en ze fluisteren elkaar toe met veelbe-tekenende gebaren…

    Met luide stem roept Kirke de nimfen:

    - Aglaia! Euphrosyne! Thalia!

    Ze komen vrijwel onmiddellijk opdagen en Kirke ver- wondert zich daarover:

    - Zaten jullie te spioneren?

    - Neen, zeggen de nimfen, wij kwamen toevallig hier-heen  gewandeld.

    - Ik heb uitzonderlijk groot nieuws: er is een BG aange-spoeld op ons eiland.

    - Een BG? vragen de drie in koor.

    - Een “Belangrijke Griek”! roept Kirke uit. Het is niemand minder dan Odysseus, de grote Odysseus, door wiens toedoen de oorlog tegen Troje in het voordeel van de Grieken is beslecht.

    De nimfen lijken maar matig aangedaan door de woorden van Kirke, ook als ze hun vertelt dat er nog drie van Odysseus’ strijdmakkers op het eiland vertoeven. Iedere toeschouwer zou die lauwe reactie vreemd gevonden hebben. Het is duidelijk dat ze gespioneerd hebben, maar in haar enthousiasme merkt Kirke dat niet. Ze geeft hun een opdracht:

    - Ga vliegensvlug een maaltijd bereiden. Voor acht personen; over een uur is Odysseus hier terug, mét zijn kompanen!

    De nimfen zijn gewend  hun meesteres snel en zonder morren te gehoorzamen. Ze haasten zich om de opdracht te vervullen, buiten de scène.    

    Kirke haalt ondertussen een tas te voorschijn met allerlei poeders: toverpoeders. Voor Odysseus reserveert ze een aphrodisiacum. Op het doosje dat ze voor hem apart zet staat het duidelijk te lezen voor iedere aandachtige toeschouwer: “Viagros”.

    [De vrouw van de eerste minister geeft haar echtgenoot een por in de zij, als om hem aan te sporen zijn aandacht vooral niet te laten verslappen]

    Kirke koestert nog even het doosje dat zij voor Odysseus heeft voorbehouden. Het is duidelijk dat zij al geniet van hetgeen ongetwijfeld nog komen zal. Ze streelt het doosje en een rilling loopt over haar lichaam:

    - Dit is voor mijn liefste Odysseus. Niet één held, hij moge dan nog de overwinnaar van Troje zijn, kan aan de charmes van Kirke weerstaan, nadat hij dit ingenomen heeft. Wat een voorrecht is het toch om een beetje te kunnen toveren. Hm, Viagros, wat goed dat stervelingen dit tovermiddel niet kennen. En dat het nog minstens drieduizend jaar zal duren vooraleer de slimsten onder hen het zullen ontdekken, alsof het iets nieuws is, alsof de godin Kirke hen niet vele eeuwen te snel af was.

    Ze haalt nu een doosje te voorschijn waarop geschreven staat : “Goeroen”. Ze leest wat er op het flesje staat en maakt daarbij een knorrend geluid.  Grinnikend zegt ze:

    - En dit is voor zijn drie makkers. Het worden drie lieve diertjes (weer maakt ze een knorrend geluid). Als we dat niet zouden doen zouden zij ongetwijfeld de aandacht van mijn meisjes teveel afleiden, zodat ze zich niet genoeg aan hun dienende taak kunnen wijden.

    De vier mannen zijn precies een uur weggeweest. En kijk, daar zijn ze terug… met hongerige magen. Kirke laat een doordringend gefluit horen en daar komen de nimfen al opdraven met een gedekte tafel. Vliegensvlug komen ze nu het eten opdienen, terwijl Odysseus en zijn mannen begerig toekijken: het wordt een heerlijke maaltijd in open lucht en in aangenaam gezelschap. Allen gaan aan tafel, nadat Kirke ieder zijn plaats heeft toegewezen. De nimfen hebben de glazen reeds volge-schonken met de beste Aiaiaanse wijn. Op een listige manier weet de godin aller aandacht af te leiden, teneinde ongezien de toverpoeders in de glazen van  Odysseus’ makkers te kunnen strooien.

    Kirke heft nu het glas ter hoogte van de hoge gast. Odysseus dreigt zich van glas te vergissen, doch Kirke weet dit nog net op tijd te verhinderen. Er wordt nu getoast op van alles en nog wat:

    - Op de gastvrijheid!

    - Op de grootste held van de grootste oorlog aller tijden!

    - Op de onovertrefbare schoonheid van de goddelijke gastvrouwe!

    - Op Odysseus’ trouwe strijdmakkers!

    - Op de jeugdige maagdelijkheid van de nimfen!

    - Op ons geliefde vaderland Ithaka! roepen de makkers in koor.

    - En op mijn lieve vrouw Penelope! voegt  Odysseus er aan toe, met een krop in de keel.

    Kirke kijkt de andere kant op… Even later ziet ze met genoegen dat de held zijn glas tot op de bodem leeg drinkt. Ook de makkers drinken volop wijn. Ze raken in een geestdriftig gesprek met de nimfen, een gesprek dat we op zijn minst vriendschappelijk kunnen noemen. Iedereen laat zich het eten smaken. Het is duidelijk dat alles wat ze hebben meegemaakt de eetlust van de mannen geenszins heeft aangetast. Maar pas hebben Odysseus’ strijdmakkers het eten verorberd of ze voelen zich onwel, dit tot grote teleurstelling van de nimfen. Kirke stelt de mannen voor zich even ter ruste te begeven. Zij gebiedt de nimfen de mannen alleen te laten en zich ondertussen onledig te houden met het klaarmaken van het dessert.

    Nu alle anderen de scène verlaten hebben en Kirke zich alleen bevindt in het gezelschap van Odysseus, vraagt ze hem nog eens te vertellen over zijn wedervaren bij de cycloop. En Odysseus doet het hele verhaal, tot in de details. Niet zonder leedvermaak vertelt hij hoe hij en zijn makkers de aangescherpte punt van een dikke houten paal gloeiend hadden gemaakt in het vuur van de haard en hoe ze die punt dan in het enige oog van de cycloop Polyphemos hadden geplant.

    - Het oog kookte en siste in de oogkas. Bloed spatte in het rond. De reus brulde van de pijn. Het gebrul was zo hevig dat andere cyclopen die in naburige holen woonden kwamen kijken waar het geroep vandaan kwam. Omdat de cyclopen niet de gewoonte hebben bij hun buren binnen te gaan bleven ze buiten staan en vroegen met luide stem wat er gaande was. En Polyphemos brulde: “Niemand heeft mij vreselijk verwond, Niemand heeft mij blind gemaakt”. Hij verkeerde immers in de waan dat mijn naam “Niemand” was; tenminste, ik had mij aldus voorgesteld bij de eerste kennismaking. Min of meer gerustgesteld en hoofdschuddend dropen de cyclopen dan maar weer af, zich afvragend waarom Polyphemos dan zo’n kabaal maakte, als niemand hem wat aandeed.

    Kirke is naast Odysseus komen zitten. Smachtend kijkt ze hem aan, geboeid als ze is door zijn gespierd lichaam, zijn stem en zijn edele gelaatstrekken, meer nog dan door het verhaal. Het verwondert haar dat de held, ondanks het snelwerkend aphrodisiacum dat ze met zijn wijn heeft vermengd, zich nog steeds afstandelijk gedraagt.

    - Vertel mij, Odysseus, hoe jullie uit het hol van de cycloop zijn ontsnapt.

    - Wij konden onmogelijk het enorme rotsblok wegrollen, waarmee de grot was afgesloten. We zaten weggedoken in een donkere hoek en we hielden ons stil. Het duurde uren voor het pijnlijk gebulder van de blinde reus ophield. Toen vond hij het nodig om zijn kudde uit te laten om te grazen. Hij rolde het rotsblok weg, doch slechts voor een klein deel, zodat niet meer dan drie schapen naast elkaar door de opening konden. Toen ze naar buiten gingen liet hij zijn handen over de schapen glijden om te voelen of wij soms niet op hun ruggen hadden plaats genomen om zodoende te ontsnappen. Maar ik bond elk van mijn makkers met een touw vast onder de buiken van drie naast elkaar lopende dieren en zelf klemde ik mij vast aan de buik van de grote ram, die als laatste naar buiten ging.

    Terwijl hij dit alles vertelt zit Odysseus de hele tijd strak voor zich uit te staren, zonder Kirke ook maar één blik te gunnen. Ze gaat nu tegen hem aanleunen:

    - Wat een wonderlijk verhaal! Een heldhaftig man zijt gij, Odysseus. Waarachtig, voor geen god hoeft gij onder te doen, noch in kracht, noch in verstand, noch in… schoonheid.

    Hij kijkt haar nog steeds niet aan. Kirke trekt haar stoute schoenen aan en ze gaat vóór Odysseus staan en op de man af vraagt ze hem:

    - Wat gaat er in u om, Odysseus? Waarom kijkt gij zo somber? En waarom kijkt ge mij niet aan? Is het lijfelijke pijn die u kwelt of het verdriet om de vele vrienden die gij in Troje en tijdens uw terugreis verloren hebt? Of het heimwee naar uw vaderland? Het lijkt wel of ik niet besta voor u. Ben ik dan zo onaantrekkelijk dat ge mij geheel negeert?

    Odysseus kijkt haar nog steeds niet aan. Haar “gezeur” schijnt hem alleen maar te irriteren. Ze gaat nu vóór hem op de knieën zitten.

    - Vindt ge mij afstotelijk, Odysseus? En ik die zo vurig gehoopt had in uw hart een klein beetje liefde te vinden. Voor mij…        

    Plots stijgt een luid geknor op. Drie varkens komen op het toneel gelopen. Het ene varken, het grootste, trekt met zijn rechter achterpoot: precies zoals Perimedes, denkt Odysseus. Het tweede snuift nogal door de neus: het  lijkt sprekend op het gesnuif van Polites. Dan merkt Odysseus iets wat het bloed in zijn aderen doet stollen: het derde varken vertoont op zijn voorpoot precies dezelfde tatouage die zijn makker Eurylochus draagt op één van zijn bovenarmen. Het wordt hem ineens pijnlijk duidelijk dat de drie varkens in feite zijn vrienden zijn, die door de toverkunsten van Kirke in deze beklagens-waardige  toestand zijn gebracht. Terwijl ze nog geknield vóór hem zit, grijpt hij haar bij de keel.

    - Waarom hebt gij dit mijn makkers aangedaan?

    Aanvankelijk ontkent ze dat zij daar voor iets tussen zit, maar Odysseus dreigt haar te wurgen en uiteindelijk geeft ze haar wandaad toe.

    - Maar ik heb het gedaan uit liefde voor u, Odysseus. Opdat ik mij geheel aan u zou kunnen wijden, opdat geen ander mannelijk wezen tussen u en mij zou komen te staan…

    Odysseus voelt enkel afkeer voor Kirke en voor haar snode daad. Door woede overmeesterd, kan hij zich niet langer beheersen en hij gaat de tovenares met zijn dolk te lijf, hoezeer ze hem ook om vergiffenis smeekt. Als een uitzinnige gaat Odysseus tekeer. Tien, twintig keer plant hij zijn dolk in haar hals, in haar borstkas. Haar geschreeuw snijdt door merg en been. Bloed vloeit rijkelijk en levenloos stuikt zij ten gronde neer…

    De nimfen stormen de scène op, in paniek. Ze hebben de doodskreten van hun meesteres gehoord. Tot hun afgrijzen zien ze Kirke liggen, levenloos, met bloed besmeurd. Odysseus is in geen velden of wegen meer te bespeuren. Eén van de nimfen raakt Kirke aan, deinst verschrikt achteruit:

    - Zeus in den hoge, ze ademt niet meer!

    - Is ze… dood?!

    - Dat moet haast wel. Haar hart is stilgevallen. Er is geen polsslag meer te voelen…

    De nimfen heffen een klaaglied aan. En daar komen de drie varkens, die ondertussen van het toneel waren ver-dwenen, knorrend en snuffelend weer het podium opge-rend. De nimfen begrijpen wat er aan de hand is: de drie varkens, dat zijn de drie makkers van Odysseus, die door hun meesteres op een meedogenloze wijze zijn omge-toverd. Alles wordt hun nu duidelijk: Odysseus heeft zich gewroken op Kirke, even meedogenloos. En ze hadden nog zó hun hoop gesteld op deze drie mannen! Een man voor elk van hen… Ze knuffelen de varkens. Deze lijken ieder woord dat tot hen gesproken wordt te begrijpen, doch ze kunnen enkel antwoorden met een geknor en met het kwispelen van hun koddig krulstaartje. Het verdriet van de nimfen verandert in afkeer voor de dode. Dat plezier heeft Kirke hun weer eens niet gegund! De drie jonge vrouwen luchten hun hart en al hun opgekropte grieven komen naar boven:

    - Nooit heeft ze ons iets gegund, die harteloze toverkol!

    - Ons dag in dag uit uitsloven voor haar, daar zijn we goed voor. Maar alle genoegens die het leven te bieden heeft, heeft ze ons steeds ontzegd.

    - We hadden elk een man kunnen hebben, een knappe dappere man.

    - En een trouwe man! Kijk toch die trouwe oogjes waarmee ze ons aankijken…

    - We hadden tot aan het einde van onze dagen kunnen genieten van alle geneugten die de liefde te bieden heeft…

    Eén van de nimfen gaat het bewegingloze lichaam van Kirke bekijken, voelt haar pols, legt haar oor te luisteren op haar borstkas en barst dan in een onbedaarlijk snikken uit:

    - Ze is dood! Echt dood! Morsdood!

    - Ach, huil niet zo, lieve zuster. Heb jij dan zoveel verdriet om haar? Heeft zij ooit medelijden gehad met ons?

    - ’t Is niet om háár dat ik verdriet heb, maar vanwege het lot van deze drie arme mannen, die zij in varkens ver-anderd heeft. Nu zij dood is zullen zij hun hele leven verder moeten ronddolen als varkens. Zij alleen was in staat geweest de mannen hun menselijke gedaante terug te geven…

    - Vreselijk!

    - En wat moeten wij nu doen met haar? Haar lijk ver-branden of begraven?

    - Laten we daar nog maar even over nadenken en eerst wat aandacht besteden aan onze drie vrienden. Kijk toch eens hoe lief ze zijn, hoe smachtend ze ons aankijken en hoe hun staartje krult van verlangen om gestreeld en vertroeteld te worden. Kom, zusters, laten we ze meene-men  naar onze woning.

    - En laten we hen goed verzorgen: met lekkere truffels en een bussel vers stro.

    - Laten we hen extra verwennen.

    Ze vinden het alle drie een goed idee. De dieren lijken zich het gezelschap van de nimfen te laten welgevallen. Ze laten een vergenoegd geknor horen. Elk van de nimfen neemt één van de varkens voor haar rekening. En zo begeven ze zich naar hun woning.

    Op de scène ligt nog enkel het dode (?) lichaam van Kirke.

    [De notabelen op de eerste rij kijken Petros Papachristi-anopoulos bewonderend aan: dit is best een spannend verhaal…]

    En plots: coup de théatre! Nu er niemand meer in haar buurt is wordt Kirke “wakker”.

    [Mevrouw de burgemeester en de echtgenote van de eerste minister, en met hen de hele zaal, slaken een diepe zucht van verlichting]

    Kirke gaat rechtop zitten. Ze was dus niet dood…

    - Natuurlijk was ik niet dood. Ik heb maar net gedaan alsof. Nu weet ik dus hoe zij over mij denken. Harteloze toverkol! Dwaze wezens zijn het, die niet eens weten dat een godin niet sterven kán. Ha, ze willen mij begraven, of mijn lichaam laten verteren door het vuur. Mij! Een godin! Een onsterfelijke! Dwazen zijn het en ondankba-ren. Hoe weinig bevroeden zij wat ik voor hen heb betekend, hoe ik hen altijd behoed heb voor allerlei valstrikken die het leven en de “liefde” te bieden heeft.

    Plots hoort men zware voetstappen naderen.

    - Dat moet Odysseus zijn.

    Kirke gaat weer roerloos liggen. Voor dood.

    Odysseus verschijnt ten tonele. Hij ziet er verward uit: vertwijfeld heeft hij een wijle op het eiland rondgedoold, tot zijn geweten hem weer naar de plaats des onheils gedreven heeft. Schichtig kijkt hij om zich heen. Al snel raakt zijn blik gefixeerd op het roerloze lichaam. Hij nadert behoedzaam. Tranen van spijt vloeien nu over zijn wangen. Ze ligt daar zo rustig, zo sereen, zo mooi. Hij begint haar best aantrekkelijk te vinden. Met enige moeite slaagt hij erin haar naam over zijn lippen te krijgen:

    - Kirke!

    De heldhaftige krijger zinkt op zijn knieën neer naast Kirke’s lichaam. De overwinnaar van Troje laat nu zijn tranen de vrije loop.

    - Ach, had ik maar niet zo onbesuisd gehandeld. Dan was jij nu niet dood geweest. O, aantrekkelijkste onder de godinnen. Nu je dood bent, ben je zo mogelijk nog mooier geworden. Ik hád je kunnen beminnen Kirke, met jou de liefde bedrijven, waarnaar jij zo had verlangd. En ik had best wel een tijdje met jou op dit eiland willen vertoeven, als jij bereid zou geweest zijn mijn makkers hun menselijke gedaante terug te geven. Waarom toch, Zeus in den hoge, heb ik mij zo door mijn woede laten meeslepen, waarom toch ben ik zo onbedachtzaam geweest? Maar waarom fluister ik jou al deze woorden toe? Ik wéét immers dat ze tevergeefs zijn…

    Maar wat dan gebeurt doet Odysseus duizelen. Droomt hij? De dood gewaande komt langzaam rechtop. Het duurt even vooraleer hij een woord kan uitbrengen:

    - Was jij dan niet dood? Deed jij maar alsof?

    Zij glimlacht, komt geknield naast Odysseus zitten en geeft hem een kus op de wang.

    - Natuurlijk was ik niet dood. Hoe is het mogelijk dat jij, Odysseus, de slimste onder alle Grieken, niet eens weet dat goden en godinnen niet kúnnen sterven en dat zij de eeuwige jeugd bezitten! Waarom anders zou men ons “de onsterfelijken” noemen?

    - Ik wist het, maar toen ik jou zo lelijk had toegetakeld en toen jij bloedend neerzeeg, vond ik jou even menselijk en even sterfelijk als de tallozen die ik in Troje naar het rijk der doden heb gezonden. Het was alsof ik een weerloze sterfelijke vrouw had gedood. Dat idee verlamde mijn hersenen en instinctmatig vluchtte ik van de plaats des onheils.

    Kirke blijft hem glimlachend aankijken:

    - Maar gelukkig ben je teruggekeerd, naar je onsterfe-lijke  godin, die jij zo verafschuwt.

    - Het was in een opwelling, ik had het zó niet bedoeld. Al te veel tegenslagen heb ik gekend. Al te veel tegenkan-ting van de goden moeten ondergaan. Ach, wat zijn wij mensen toch nietige wezens in vergelijking met jullie, onsterfelijke goden, van wie de schoonheid nooit ver-welkt. Hoezeer zijn jullie te benijden.

    - Benijd ons niet Odysseus. Ons bestaan gaat niet over rozen en géén lijden is ons vreemd. Ook wij kunnen pijn lijden: lichamelijke pijn en zielepijn. En nimmer kunnen wij aan die pijn ontsnappen door de dood. Geen moge-lijkheid voor mij om mij van het leven te benemen om mij te bevrijden van het leed dat jij mij zult aandoen door van hier weg te gaan.

    Odysseus begint medelijden te voelen met Kirke en terwijl hij haar troostend door de haren strijkt:

    - Denk maar niet dat ik je niet aantrekkelijk vind. Maar hoezeer ik mij ook tot jou aangetrokken voel, de drang naar mijn vaderland, mijn vrouw en mijn kind, is groter. Ach, was ik niet de koning van Ithaka en was ik vrijgezel, gaarne bleef ik hier op dit eiland tot aan het einde van mijn dagen.

    - Toen jij zo-even neergeknield naast mij zat en dacht dat ik dood was, heb ik je horen verklaren dat je best wel een tijdje met mij op dit eiland had willen vertoeven, als ik maar bereid zou zijn je makkers hun menselijke gedaante terug te geven. Welnu, ik ben daar best toe bereid. Alleen wil ik van jou vernemen hoélang “een tijdje” is…

    - Een maand, zegt Odysseus.

    - Een maand? Eén luttele maand?

    - Een maand is véél in een mensenleven.

    - Maar voor een god is een maand niets. Wat is een maand vergeleken bij de eeuwigheid. In een vingerknip voorbij. Twaalf jaar wil ik je bij me houden…

    - Eén jaar, zegt Odysseus. Langer zou mijn hart het niet volhouden. Ik zou sterven van verdriet. De drang naar mijn geboortegrond is té groot…

    - Eén jaar dan, zucht Kirke. Maar laten we dan geen tijd verliezen.

    Ze omhelst Odysseus vurig en ze kust hem hartstoch-telijk.

    - Til mij op, Odysseus, met je sterke armen, en draag mij naar mijn paleis, naar mijn zacht hemelbed, en laat mij genieten van je stoer lichaam.

    Odysseus laat het zich geen tweemaal zeggen…

    Enkele dagen zijn voorbijgegaan. Odysseus zit op een boomstronk dromerig voor zich uit te kijken. Een varken, één van zijn betoverde makkers komt uit de struiken naar hem toe gelopen. Het blijft pal vóór hem staan en laat drie keer een zacht geknor horen. Odysseus weet niet wie van de drie hier vóór hem staat.

    - Ben jij het, Polytes?

    Het varken schudt heftig met de kop, dat zijn oren er wild van flapperen.

    - Of ben jij Perimedes?

    Weer schudt het varken de kop.

    - Maar natuurlijk, jij bent Eurylochos! Die tatouage. Dat ik je niet eerder herkend had: mijn trouwhartige Eurylo-chos. Jij wil natuurlijk de eerste zijn om mij te komen opzoeken.

    Eurylochos steekt nu vrolijk knorrend zijn snuit in de lucht, hij kwispelt met zijn krulstaartje. Odysseus merkt nu pas dat er een roze lintje om het staartje gebonden is. Eurylochos komt dichterbij. Hij begrijpt alles wat tot hem gezegd wordt, maar de gave van de spraak, die des mensen is, heeft hij te enen male verloren. Odysseus streelt hem zachtjes over de kop. De stem stokt hem in de keel en hij moet een traan wegpinken.

    - Mijn dierbare vriend, Eurylochos. Dat ik jou in deze toestand moet weerzien, doet mijn hart breken. Gisteren rond deze tijd zat ik hier eveneens, op deze oude boomstronk. Waarom ben jij toen niet reeds naar mij toe gekomen? Was jij verlegen om je in deze dierlijke gedaante aan mij te vertonen?

    Het varken knikt bevestigend.

    - En waar zijn de andere twee? Zijn ook zij verlegen, meer nog dan jijzelf?

    Weer een bevestigend geknik.

    - En dat lintje om je staart: wat heeft dat te betekenen? Hebben de nimfen dat gedaan? Om jullie uit elkaar te kunnen houden?

    Op beide vragen wordt bevestigend gereageerd met een hoofdgeknik en een vrolijk staartgekwispel?

    - En worden jullie door de nimfen goed behandeld? Krijgen jullie genoeg te eten en te drinken? En hebben jullie een lekker warm bed van vers stro?

    De lichaamstaal van Eurylochus laat geen twijfel be-staan: de drie varkens worden door de nimfen vertroe-teld.

    Er valt een pijnlijke stilte. Dan zegt Odysseus:

    - Het doet mij leed, Eurylochus, je zo te zien rondlopen in deze dierlijke gedaante. Maar troost je: Kirke zal jullie alle drie de menselijke gestalte teruggeven. Dan zullen we meteen koers kunnen zetten naar ons vaderland, ons geliefd Ithaka.

    Eurylochus reageert hierop met een enthousiast geknor.

    - Over een jaar, heeft Kirke gezegd: zolang moet ik haar gezelschap houden.

    Het geknor van Eurylochus wordt nu eerder lamentabel.

    - Ja, ik weet het, mijn beste Eurylochus, een jaar is lang. Maar voor de goden is een jaar niets, zo voorbij. Zij hebben immers het eeuwig leven.

    Eurylochus zakt nu moedeloos door zijn pootjes.

    - Maar, bij Zeus op de hoge Olympos, wat weerhoudt Kirke om jullie nú reeds om te toveren? Het is er haar blijkbaar alleen om te doen dat ik haar één jaar gezelschap houd. Als ik haar nu eens onder ede beloof dat ik haar een vol jaar ter wille zal zijn op voorwaarde dat zij mijn makkers weer omtovert. Op die manier zou dat jaar voor jullie tenminste nog draaglijk zijn.

    Eurylochus is weer recht gesprongen en ziet er weer wat vrolijker uit.

    - Ik zie, Eurylochus, dat jij je daarin wel zou kunnen vinden. Ik zal haar dat voorstel doen, mijn goede makker, dat beloof ik.

    Daar komt een nimf bezorgd de scène opgelopen. Het is de nimf die Eurylochus onder haar hoede heeft en ze vindt hem hier bij Odysseus. Ze berispt Eurylochus:

    - Ik maakte me al vreselijk ongerust. Waar zat je toch? Kom nu maar gauw mee: je etensbak staat reeds gevuld.

    En Eurylochus gaat gedwee mee met de nimf. Hij kwispelt weer met zijn staart.

    Even later betreedt Kirke de scène. Ze heeft zich getooid in een doorschijnend zijden kleed dat weinig van haar goddelijke verleidelijke schoonheid verhult. Ze gaat bij Odysseus op de schoot zitten. Lief en aanhalig…

    - Heb jij het naar je zin op dit eiland, mijn liefste. Zeg me wat ik voor jou kan doen. Je mag mij alles vragen.

    - Geef dan mijn makkers hun menselijke gedaante terug.

    Over een jaar, lieveling! Dat waren we toch overeenge-komen.

    Haar stem klinkt vastberaden, en ze vervolgt:

    - Als ik het nu reeds doe loop ik het risico dat jullie vroe-ger dan afgesproken van dit eiland vertrekken.

    - En als we nu op erewoord beloven dat wij niet eerder dan over een jaar van hier weggaan, zoals was overeen-gekomen?

    - Ach mijn lieve dappere Odysseus, ik ontken niet dat  sommige stervelingen menige goede eigenschap bezit-ten, maar het erewoord van een sterveling is waarde-loos!

    - En wie garandeert mij dat jij woord zult houden, dat jij mijn in varkens veranderde vrienden weer zult omto-veren? Moet ík je dan geloven op je woord?

    - Niet zomaar op mijn woord, lieve schat. Om je gerust te stellen zal ik hierbij een plechtige eed afleggen. Ik zal zweren, bij de Styx, de rivier van de onderwereld, en voor Zeus, onze oppergod, dat ik je makkers hun men-selijk lichaam zal terugbezorgen en dat ik jullie in vrede zal laten vertrekken, van zodra één jaar zal verstreken zijn.

    Kirke voegt de daad bij het woord. Ze begeeft zich naar het midden van de scène en geknield en met de blik hemelwaarts gericht doet ze een dure eed, waaraan goden zich nimmer kunnen onttrekken: ze zweert bij de Styx en ze roept daarbij de oppergod tot getuige.

    Odysseus lijkt maar half tevreden met deze gang van zaken.

    - Mijn vrienden worden op deze wijze, geheel onschul-dig, wel héél zwaar gestraft, moppert hij.

    Maar Kirke lacht zijn grieven weg:

    - Over een jaartje zal jullie kwelling voorbij zijn en een jaartje is gauw om. Oneindig véél groter, want eeuwig-durend zal daarna míjn kwelling zijn, vanaf het ogenblik dat ik definitief afscheid zal moeten nemen van jou, mijn geliefde Odysseus.

    Onze held laat zich door die woorden overtuigen. Hij komt weer helemaal in de ban van Kirke. Als het doek dichtgaat liggen ze weer in elkanders armen…

    [Het is duidelijk dat de hele zaal meeleeft, niet in het minst met Kirke; als het licht in de zaal aangaat is te merken dat mevrouw de burgemeester en de eega van de eerste minister blozen van opwinding]

    [Het doek gaat dicht. Er volgt nu een pauze]

     

    VERVOLG OP 22.1.2018 


    15-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OYSSEUS OP AIAIA (I)

     

    ODYSSEUS OP AIAIA. 

    Elsegem, juni 2013.

    [Petros Papachristianopoulos zit fier op de eerste rij in de grootste schouwburg van het land. Rechts van hem zit  de vrouw van de eerste minister, die dan ook nog ge-flankeerd wordt door de eerste minister himself. Rechts van de eerste minister zit de burgemeester van de stad, die zelf een vrouw is en zonder partner is gekomen. En dat alles ter gelegenheid van de première van zijn to-neelstuk “Odysseus op Aiaia”. Petros is niet aan zijn proefstuk toe. Maar nooit, au grand jamais, is één van zijn stukken opgevoerd. “De twistappel” niet en “De oorlog van Troje” niet, beide verhalen die te maken hebben met de Griekse mythologie. Net als “Odysseus op Aiaia” overigens. Maar ook “Een dochter voor het leven” en “De dokter wordt gigolo”, twee volkse blijspelen hebben geen genade gevonden in de ogen van de talrijke kleine toneelgroepen aan wie hij zijn werk heeft pogen te slijten. Tot hij, door een stom toeval, op een avondlijke receptie kennis maakte met de dochter van de eerste minister, wiens echtgenoot een dikke vinger in de pap bleek te hebben bij ’s lands belangrijkste toneelgezel-schap. Uit het een kwam het ander voort en nu zit hij dus hier, ineens vanuit het niets opgeklommen tot nagenoeg de hoogste trap van de ladder die een toneelschrijver zich kan indenken.

    De zaal zit afgeladen vol. Achteraan zijn inderhaast een paar stoelen bijgezet. Omhoog gaat het doek]

    DEEL 1.

    De scène is een zonovergoten zuiders eiland. Er staan drie palmbomen en er stoeien drie jeugdige halfnaakte jonge meisjes. Eéntje doet aan touwtjespringen terwijl de twee anderen spelen met een grote strandbal. Hun namen zijn: Aglaia, Euphrosyne en Thalia. Het zijn dezelfde namen die ook de Charites dragen, de drie Gratiën. Die namen hebben ze ongetwijfeld van hun ouders gekregen bij hun geboorte, omdat die namen staan voor schoonheid, vreugde en geluk. Hun ouders? Maar wie zíjn hun ouders? Ze weten het zelf niet. In tegenstelling tot de Gratiën stammen zij allerminst af van Zeus, de oppergod. Als wezenkinderen zijn ze opgegroeid op dit eiland, onder toezicht van Kirke. Ja, Kirke is een échte godin want zij is de dochter van de zonnegod Helios. Kirke heeft zich over de drie meisjes ontfermd, maar ze speelt ook lelijk de baas over hen en dat maakt hen ongelukkig. Buiten henzelf en Kirke is hier overigens geen menselijk wezen op dit eiland en ook dát maakt hen ongelukkig. Dieren zijn er hier anders genoeg: leeuwen, tijgers, beren, varkens. Ja, vooral varkens… Kirke zegt dat zij alle drie van hoge afkomst zijn: ontstaan uit het bloed van de oergod Ouranos. Deze was de god van de hemel en had bij de godin van de aarde, Gaia, een paar dozijn kinderen verwekt. Maar bang als hij was, dat één van zijn kinderen hem van zijn hemelse troon zou stoten, had Oeranos al die kinderen in de Tartaros, de onderwereld, geworpen. Gaia echter bevrijdde zelf haar jongste telg, Kronos. Ze gaf hem een sikkel en ze gaf hem de opdracht Ouranos te verrassen in zijn slaap en zijn geslachtsorganen af te snijden. En aldus is geschied. Na zijn vader ontmand te hebben gooide Kronos de hele santenboetiek van op het Griekse vasteland een paar honderd kilometer ver in zee. Druppels bloed leekten op de aardbodem, in de schoot van moeder Aarde, als het ware.

    - Die bloeddruppels hebben onze aardmoeder bevrucht, zegt Aglaia, die de wijste is van de drie. Daaruit zijn wij ontstaan.

    - Weet je zeker dat het  bloeddruppels waren? vragen Euphrosyne en Thalia. In de lessen van biologie hebben we dat wel even anders geleerd.

    Maar Aglaia verzekert hun dat het voortplantingsmecha- nisme bij de goden nogal eens afwijkend kan zijn van de norm.

    - Zijn wij dan goden? vraagt Euphrosyne.

    - En hebben wij het eeuwig leven? vraagt Thalia. En de eeuwige jeugd?

    Aglaia acht zich geroepen om dit even uit te leggen aan haar zusters. Neen, ze zijn geen echte goden en in tegenstelling tot de goden hebben zij niet het eeuwig leven. Maar er is hun wel een láng leven beschoren, een leven dat honderden, misschien wel duizenden jaren kan duren. En de eeuwige jeugd? Ja, die hebben ze wél… voor zolang hun eeuwigheid duren zal, natuurlijk. Geen rimpeltje, niet het minste grijze haar zal ooit hun schoonheid en hun jeugd ontsieren. Het eeuwig leven en de eeuwige jeugd zijn niet noodzakelijk met elkaar verbonden. Ze kennen toch het verhaal van Eos, nietwaar, de godin van de dageraad, die verliefd was geworden op Tithonos, een sterveling. Eos vroeg aan de oppergod Zeus het eeuwig leven voor haar geliefde. Haar bede werd verhoord, maar omdat Eos nagelaten had de eeuwige jeugd erbij te vragen, ontsnapte Tithonos niet aan een voortdurende veroudering. Op de duur was hij helemaal ineengeschrompeld als een krekel. En als krekel is hij blijven verder leven.

    Ja, dat verhaal kennen ze: dat hebben ze op school geleerd. En dat de edele delen van Ouranos uiteindelijk in de zee beland zijn, op luttele kilometers afstand van het eiland Cyprus. En dat dáár pas de zaadcellen van de oergod zich gemanifesteerd hebben. Dat ze zich vermengd hebben met Pontos, de zee. En dat op dat ogenblik en op die plaats de zee is beginnen schuimen en dat uit dat schuim een vrouwelijk wezen is ontstaan dat nog oneindig veel mooier is dan zijzelf, een wezen dat zowel het eeuwig leven als de eeuwige jeugd in zich verenigt: Aphrodite, de godin van de liefde, een godin “pur sang”. Zij zelf zijn slechts “nimfen”.

    Neen, gelukkig zijn onze drie maagdelijke nimfen niet. Wat hebben zij aan hun schoonheid en aan hun “eeuwige” jeugd. Beklagenswaardig vinden zij hun toestand, hier op dit eenzame eiland. Behalve zijzelf en de godin Kirke – een tovergodin naar zij menen te weten – woont hier niemand. De voorbije jaren is er nog wel wat afwisseling geweest: regelmatig was er nieuws van de oorlog van Troje, hetwelk zij vernamen via de radio. Het waren fantastische verhalen over heldhaftige krijgers die vochten om het bezit van een vrouw, de mooie Helena van Sparta. Ze droomden ’s nachts dat zijzelf Helena waren en dat stoere mannen met gespierde blote bovenlijven zich over hen ontfermden. Dan lagen ze te rillen in hun bed en er fladderde iets in hun onderbuik. Maar sinds de oorlog ten einde is brengt de radio enkel nog saaie jankerige muziek en slechts nu en dan zien ze een verdwaald schip in de verte. Zelden meert er iemand aan op het eiland, ofschoon er een haventje is. Het haventje bevindt zich in de buurt van het paleis van Kirke en als er al eens een vreemdeling het eiland betreedt wordt hij door de godin angstvallig aan het oog van de drie nimfen onttrokken. Gedurende een korte of langere tijd amuseert Kirke zich dan met de vreemdeling. Ze speelt spelletjes met hem en als ze moe gespeeld is tovert ze hem om in een of ander dier. Verscheidene dieren bevolken het eiland, allemaal omgetoverde verdwaalde reizigers, schipbreukelingen vaak, die de nimfen enkel te zien krijgen in hun dierlijke gedaante. Er zijn leeuwen bij en tijgers en luipaarden, maar ze doen niemand kwaad en ze zijn zo zachtaardig als lammetjes.

    Toch heerlijk zo te leven op een altijd zonbeschenen eiland, zou een mens denken. Maar dat leven kan de nimfen niet bekoren, en ook de talloze zongerijpte vruchten kunnen hen niet langer bekoren: druiven, peren, bananen, vijgen, sinaasappelen… Waar zij naar verlangen is een man. Een man. Zij weten nauwelijks hoe een man er uitziet, buiten enige noties uit de lessen biologie. Theoretische noties… En Kirke, die dwarsboomt alleen maar hun verlangens. Wat kan hun dit eiland schelen? En hoezeer hebben zij lak aan eeuwige jeugd of aan onsterfelijkheid? Wat hebben ze aan het leven, laat staan het eeuwig leven, een leven zonder man? Een man! Zie, ze krijgen weer trillingen in de buik, als ze alleen nog maar aan een man denken… Maar nu moeten ze even van het toneel. Kirke zou immers boos kunnen zijn omdat zij zo lang wegblijven…

    Nu betreedt een man het toneel. Hij lijkt uitgeput. Hij is geen jonge knaap meer, maar duidelijk nog in de volle kracht van het leven. Zijn kleren hangen als lompen om zijn leden. Maar ondanks zijn gehavende toestand  straalt de man kracht uit en adel.

    [De vrouw van de eerste minister slaakt een zucht van opwinding]

    De man is niemand minder dan Odysseus, de koning van Ithaka, die op de terugweg is van Troje naar zijn geboortegrond, na een gruwelijke oorlog, die tien jaar geduurd heeft. Hij wenkt zijn drie kompanen. Zij komen te voorschijn, eveneens fel toegetakeld en met wonden overdekt. Van de vele strijders die Odysseus naar Troje vergezeld hebben zijn zij de enige nog overgeblevenen. Het grootste deel van de strijdmakkers is gesneuveld in de oorlog. Een ander deel werd gedood tijdens de terugreis, door de bewoners van het eiland Ismaros, de Kykonen. Dat was hun eigen schuld: ze hadden maar niet moeten plunderen op het eiland en de vrouwen van de Kykonen niet moeten verkrachten. Ook op het eiland van de éénogige reuzen zijn nog vele van de overblijvende strijdmakkers omgekomen, in het hol van Polyphemos, alwaar zij tot voedsel dienden voor de mensenetende cycloop. En toen zij voorbij het eiland van de Laystrigonen voeren, zijn hun schepen door de bevolking – eveneens reuzen – bekogeld met grote rotsblokken, zodat alle overblijvende mannen, op vier na, alsook de overblijvende schepen, op één na, ten onder zijn gegaan. Geen wonder dat Odysseus’ gezellen met een bang hart dit eiland betreden. Odysseus moedigt hen aan:

    - Komaan, vrienden, op dit klein, lieflijk eiland hebben wij niets te vrezen.

    - Zou dit eiland onbewoond zijn? Vraagt één van de makkers.

    - Het lijkt wel zo, zegt Odysseus. Hier zijn ongetwijfeld geen woeste krijgers en geen mensenetende reuzen…

    - En geen mooie vrouwen, die ons het heimwee naar huis kunnen doen vergeten, werpt er één op.

    En dat ontlokt een zucht van ontgoocheling bij de andere twee.

    - Dwazen, denkt Odysseus.

    Geen van de vier schipbreukelingen heeft zin om lang op dit eiland te vertoeven. Maar de duisternis begint te vallen en ze zullen alvast de komende nacht hier moeten doorbrengen. Morgenochtend zullen ze proberen hun gestrand schip weer zeewaardig te maken. Odysseus legt zich te ruste onder een boom. Zijn makkers verlaten het toneel: zij vinden het veiliger vannacht op het schip te slapen…

    Odysseus ligt weldra te snurken als een varkentje. In het halfdonker nadert een sombere gestalte. De geheimzin-nige is gehuld in een soort cape. Op het hoofd heeft hij een helm en hij heeft een staf in de hand. Hij loopt wat rond op de scène, tot hij Odysseus opmerkt. Hij gaat gezwind op hem af en schudt hem wakker. Odysseus is hevig geschrokken, hij grijpt naar zijn mes en wil daarmee de vreemde indringer te lijf gaan. Maar deze ontwijkt met een katachtige lenigheid en hij spreekt Odysseus toe:

    - Stop dat mes weer in de schede, o dappere maar sterfelijke Odysseus. Mij doden kunt gij niet, want ik behoor tot de onsterfelijken. Tracht ook niet mij te verwonden, want ik kom in vrede. Ik kom in opdracht van mijn vader, de oppergod Zeus en van mijn half-zuster, de wijze godin Athena.

    Odysseus staat nu recht tegenover de god. Hij laat het mes uit zijn handen glijden. Hij stamelt:

    - Dan zijt gij ongetwijfeld Hermes, de bode van Zeus en de god van de commercie…

    - …en van de leugenaars en de dieven, voegt Hermes er lachend aan toe. Dat hebt gij goed geraden. Niet voor niets zijt gij de slimste en de vindingrijkste onder alle stervelingen. Weet dat Poseidon, de god van de zeeën het op u gemunt heeft en niets anders wil dan u te vernietigen, uit wraak omdat gij zijn zoon Polyphemos zwaar verminkt hebt. Maar heb vertrouwen. Mijn vader Zeus staat aan uw zijde en nu zijn broer Poseidon voor enkele weken op reis is in Afrika, heeft hij besloten u te helpen. Daarom zendt hij mij om u bij te staan met raad en daad.

    - Zeg mij dan waar ik mij bevind, hoe de naam is van dit eiland, waar mijn makkers en ik zijn terechtgekomen. En of het bewoond is door reuzen of monsters die ons naar het leven zullen staan.

    - De naam van het eiland is Aiaia.

    - Aiaia?

    - Precies, Aiaia!

    - Ja, natuurlijk, ik dacht even dat u zich pijn had gedaan. Maar vertelt u alstublieft verder.

    - Dit eiland wordt bewoond door een onsterfelijke vrouw, een godin dus, die in schoonheid nauwelijks moet onderdoen voor de mooie Helena of zelfs voor Aphrodite. Haar naam is Kirke.

    - Kirke!? Is zij niet de dochter van Helios, de zonnegod?

    - Zeer zeker. Zij woont hier in een paleis. Het bevindt zich aan de andere kant van het eiland. En dan… wonen er op dit eiland nog drie andere vrouwspersonen. Ze zijn  Kirke’s onderdanige dienaressen.

    - Sterfelijke vrouwen? Of zijn het godinnen?

    - Noch ’t een noch ’t ander. Nimfen zijn het.

    - Zijn ze jong? En mooi?

    - Allebei. Nimfen zijn altijd jong en mooi. Niet zo mooi als Kirke natuurlijk, maar tóch: héél veel moeten ze niet voor hun meesteres onderdoen.

    - O wee, wat voor rampen staan er nog te wachten. U moet weten dat ik hier met drie makkers aangespoeld ben op dit eiland. Als ze die meiden te zien krijgen zijn ze hier misschien met geen stokken meer weg te krijgen. Zij brengen nu de nacht door op het strand in ons gehavend schip, bang als ze zijn voor monsters en wilde dieren.

    - Monsters zijn er niet op dit eiland en de wilde dieren zijn hier zo tam als lammetjes. En weinig hebt gij te vrezen van de nimfen: Kirke weet haar dienaressen steeds goed af te schermen van de andere sekse. Desondanks bedreigt u hier een groot gevaar!

    - En dat is?

    - Kirke zelf. Zij is namelijk zeer bedreven in de kunst van het toveren. Gij kunt ervan op aan dat ze zal proberen u in haar netten te strikken. Met alle tovermiddelen waarover zij beschikt, en ook met haar charme, zal zij pogen u vrouw en kind, familie en vaderland te doen vergeten en u vast te houden op het eiland.

    - Dat hebben ze ook geprobeerd op het eiland van de Lotofagen, de lotuseters. Wij waren op het eiland aange-spoeld, zoals wij nu op dít eiland zijn aangespoeld. Toen waren we nog veel talrijker. Bijna al mijn makkers zijn omgekomen: er zijn er nu nog amper drie over. Wij werden er uitgenodigd om van de lotusplant te eten. De meesten waren op hun hoede, maar degenen die van de plant gegeten hadden, vergaten outer en heerd en wensten niets liever dan op het eiland te blijven. Gelukkig waren het er maar enkelen en met geweld konden ze weer naar de schepen gebracht worden.

    - Dat verhaal is mij halvelings bekend. Kirke is nog hon-derd keer meer te duchten dan de Lotofagen. Wat zij met uw makkers voor heeft, weet ik niet precies, maar ik weet wel zeker dat ze u op dit eiland wil vasthouden. Ze zal u ongetwijfeld iets te eten of te drinken aanbieden waardoor gij uw geliefde vaderland zult vergeten en alle zelfcontrole zult verliezen. Zij is een tovenares, Odys-seus! Een tovenares in een betoverend lichaam, een gevaarlijk lichaam… Maar vrees niet: ik zei immers dat Zeus mij zendt om u te helpen.

    Nu haalt Hermes van onder zijn mantel een plant te voorschijn en overhandigt ze aan Odysseus.

    - Eet deze plant op staande voet op, Odysseus, met wortel en al, en ge zult voor altijd beschermd zijn tegen alle listen en tovertruken van Kirke.

    Terwijl Hermes zich reeds verwijdert, roept Odysseus hem nog woorden van dank na en belooft hem een mooi offer te brengen als hij eenmaal in zijn vaderland zal teruggekeerd zijn. De plant die de god hem heeft gegeven is gauw verorberd. Ze heeft een bittere nasmaak en die spoelt Odysseus weg met een slok wijn uit de veldfles die nog om zijn middel bengelt. Hij prijst de wijn, een restant van de twaalf dozijn flessen die hij op het eiland Ismaros gekregen heeft van een priester, nadat hij hem het leven had gespaard. Die wijn heeft tenslotte ook Odysseus’ leven, en dat van verscheidene van zijn makkers gered op het eiland van de cyclopen. Ze hebben er de cycloop Polyphemos immers zo stomdron-ken mee gemaakt dat hij in een zeer diepe slaap viel. Daarna hebben ze Polyphemos’ enig oog uitgebrand, hetgeen hen in de gelegenheid stelde te ontsnappen.

    Odysseus neemt er nog een slaappil bovenop en in minder dan geen tijd ligt hij weer te snurken.

    Bij het eerste morgenlicht verschijnen de nimfen weer ten tonele. Ze horen een vreemd geknor. Zou het een varken zijn? Ze kennen het geknor van varkens: er lopen er genoeg rond op het eiland. Neen, het geknor van een varken klinkt toch anders. Ze schrikken geen klein beetje als ze plots Odysseus opmerken, die nog steeds zwaar snurkend “in Morfeus’ armen” ligt. Hun nieuwsgierig-heid overwint de vrees en ze besluiten dit vreemde wezen te onderzoeken. Zou het een man kunnen zijn? Hun vermoeden wordt bewaarheid: dankzij hetgeen ze zich nog herinneren uit de lessen van biologie komen ze tot de conclusie dat het hier wel degelijk om een man gaat. Maar, wat moeten zij met hem aanvangen? Waar dient zo’n man voor? Wat doe je eigenlijk met een man?

    - Zullen we hem verstoppen? vraagt de ene.

    - Misschien kunnen we hem beter eerst wakker maken, zegt een andere.

    Dat lijkt hun een goed idee. Ze knijpen zijn neus dicht, kriebelen aan zijn voetzolen, ze trekken aan zijn oren. Tevergeefs. Het lijkt wel of deze vreemde man niet wakker te krijgen is.

    - Als we eens probeerden hem te kussen, stelt Aglaia voor. Ze giechelt met haar eigen voorstel, en de anderen giechelen mee.

    - Kussen op de mond?

    - Ja, wáár anders?

    Kussen, ja, dat lijkt hun wel wat. Aglaia buigt zich aarzelend over Odysseus om hem te kussen. Maar ze durft niet goed.

    - Doe jij maar eerst, zegt ze tegen Euphrosyne.

    Maar deze durft evenmin:

    - Ik ben bang dat hij verandert in een kikker, als ik hem ga kussen.

    - Jij leest teveel sprookjes, zegt Thalia. En daarenboven, mannen veranderen nooit in kikkers. Het zijn kikkers die in mannen veranderen. Kom, ik zal het eens voordoen.

    Maar ook Thalia durft niet goed. Ze aarzelt:

    - Moeten we dit niet melden aan Kirke?

    - Maar die zal hem natuurlijk weer voor zichzelf houden en hem na een tijdje misschien veranderen in een of ander dier. Laten we hem voorlopig verbergen, achter die struiken daar.

    Dat lijkt hun alle drie een goed idee. Terwijl ze Odysseus optillen horen ze plots de stem van Kirke. Verschrikt laten ze de nog steeds slapende Odysseus vallen en ze gaan zich verbergen achter een struik, vanwaar ze met spanning zullen afloeren wat komen gaat.

    Odysseus is wakker geschoten door de val. Kirke verschijnt nu ten tonele. Een schitterende, goddelijke verschijning. Ze herkent Odysseus onmiddellijk.

    - Odysseus, roept ze uit, mijn held! Eindelijk zijt ge daar.

    Kirke buigt zich over Odysseus en steekt haar armen naar hem uit, maar deze, nog enigszins bedwelmd en verblind door Kirke‘s uitstraling, maakt een afwerend gebaar:

    - Wie zijt gij? Naar uw schoonheid en uw schittering te oordelen, moet gij wel een godin zijn.

    - Dat hebt gij goed geraden, Odysseus, slimste aller stervelingen. Ik ben Kirke, dochter van niemand minder dan Helios, de zonnegod himself.

    - Hoe kent gij mij? Hoe weet gij dat ik Odysseus heet? Is het dan toch waar dat goden alles weten?

    Langzaam komt Odysseus rechtop zitten. Vol bewonde-ring voor zijn gespierd lichaam staart Kirke hem aan. Ze rilt, ze is even de kluts kwijt, ze stamelt:

    - Goden weten véél Odysseus, niet álles. Mijn vader Helios bijvoorbeeld weet enkel wat hij met eigen ogen gezien heeft, maar da’s natuurlijk wel een heleboel… De enige die álles weet is Zeus. En dan nog… ’t Gebeurt meer dan eens dat zijn aandacht afgeleid wordt waardoor iets aan zijn alziend oog ontsnapt. Maar dat ik u herken en dat ik niet verwonderd ben u hier te ontmoeten, mijn knappe welgebouwde held, heeft niets te maken met mijn goddelijke status: het orakel heeft het mij voorspeld!

    Bij ’t uitspreken van de woorden “mijn knappe welgebouwde held” is Kirke naast Odysseus op de grond gaan zitten. Ze streelt zijn stoere borstkas en zijn gespierde armen. Hij reageert niet op haar strelingen. Roerloos zit hij voor zich uit te kijken.

    - Vindt gij het niet aangenaam dat ik u aanraak, Odysseus? Vindt ge mij niet aantrekkelijk? Hoorde ik u daarnet niet mijn schoonheid roemen?

    Odysseus blijft onbewogen, hij lijkt in gedachten verzonken.

    - O, dappere, stoere, listige en ook verstandige held van mij! Hoezeer heb ik niet naar deze kennismaking uitgekeken. Zwermen vlinders hebben mijn lichaam doorzinderd, telkens als ik kennis kreeg van uw roemrijke daden tijdens de oorlog van Troje, de moeder van alle oorlogen. En toen ik vernam dat door uw listig optreden de oorlog in het voordeel van de Grieken beslecht was, stond mijn lichaam in vuur en vlam voor u. Uw onverschilligheid doet mij pijn, Odysseus. Zit toch niet steeds voor u uit te staren, kijk mij aan en zeg mij of ge mij mooi vindt.

    Traag wendt Odysseus het hoofd in haar richting. Een poos kijkt hij haar aan en blijft daarna weer sprakeloos.

    - Ik weet dat gij op weg zijt naar uw thuisland, Ithaka. En ik weet ook dat de goden u de terugtocht moeilijk, wat zeg ik, onmogelijk maken. Niemand beter dan ik begrijpt uw moedeloosheid. Geen menselijke gevoelens zijn godinnen vreemd, mijn lieve Odysseus. Daarin verschil-len wij niet van de mensen. Wij kennen dezelfde gevoe-lens, dezelfde pijnen, hetzelfde genot. Op twee punten slechts verschillen wij van de mensen: wij hebben de eeuwige jeugd en de onsterfelijkheid. Maar dat doet hier niets ter zake. Kom lieveling, laat uw hart ontdooien en vertel mij van uw wedervaren op de terugreis, die u niet naar Ithaka gebracht heeft, maar naar… mij.

    Weer streelt Kirke de stoere borstkas.

    - Vertel mij lieveling van uw omzwervingen, want daar-van is weinig of niets mij ter ore gekomen.

    Zonder Kirke aan te kijken en zonder emotie te laten blijken, begint Odysseus een verhaal te doen.

    - Een krachtige wind dreef onze schepen met de over-gebleven manschappen vanuit het geplunderde en platgebrande Troje in noordelijke richting. Zo bereikten wij de kusten van Thracië. Daar gingen we aan land bij een kustplaats die Ismaros heet. De inwoners van Ismaros, de Kikonen, waren tijdens de oorlog bondgeno-ten geweest van Troje.

    Smachtend aanhoort Kirke haar held:

    - En u werd er niet hartelijk verwelkomd?

    - Vanzelfsprekend niet. Mijn mannen raakten slaags met de inwoners. Bij dat gevecht moesten de Kikonen al snel het onderspit delven. Alle mannelijke inwoners van het stadje, die er niet in slaagden het bergachtig binnenland in te vluchten, werden gedood. Eén werd er gespaard, door mijn toedoen: Maron, de priester van Apollo. Uit dankbaarheid schonk hij mij twaalf kruiken opperste beste wijn. Vooraleer van Ismaros weg te varen, plun-derden mijn mannen de streek en ze verkrachtten de vrouwen.

    - En gij, mijn held, hebt ook gij u schuldig gemaakt aan die barbarijen?

    - Aan het plunderen wel, niet aan het verkrachten. Ik gaf mijn mannen de raad de plaats zo snel mogelijk te verlaten, maar ze sloegen mijn raad in de wind en bijna was dát hun fataal geworden. De enkelen die gevlucht waren, hadden geoefende krijgers uit de omgeving gemobiliseerd. Dezen gingen de confrontatie aan met ons. Vele van mijn mannen werden gedood. Toch kon-den de meesten nog de schepen bereiken…

    Odysseus stopt met zijn verhaal en blijft weer even in stilte verzonken.

    - En hoe ging het verder, Odysseus? Zie hoe zeer ik brand van verlangen om te weten hoe het verder is verlopen. Vertel, ik zie dat het u goed doet, uw hart te kunnen luchten. Uw versteende ziel begint stilaan te ontdooien.

    - Een krachtige noordenwind dreef nu de schepen zuidwaarts tot aan kaap Malea, het meest zuidelijk punt van de Peloponnesos. Maar het was duidelijk dat de goden nu niet langer aan onze zijde stonden. Door een felle stormwind werden onze schepen, twaalf nog in getal, verder gedreven naar de kusten van Noord-Afrika, en uiteindelijk belandden wij in het land van de Lotophagen.

    - Zijn dat niet de Lotuseters, die zich voeden met de vruchten van de lotusboom?

    - Precies. Het zijn vriendelijke en gastvrije mensen. De vruchten die ze ons aanboden waren lekker, zo bleek.

    - Maar wie de lotusvrucht eet, verliest zijn geheugen, nietwaar?

    - Dat wist ik toen nog niet. Niettemin was ik op mijn hoede en ik weigerde van de vruchten te eten. Degenen die het wel gedaan hadden bleken zich plots niets meer te herinneren van hun geboortestreek, noch van hun familie, noch van de oorlog.

    - Wat vreselijk!

    Het klinkt niet echt gemeend zoals Kirke dit zegt. Ze streelt nog steeds Odysseus’ armen en borst. Deze gaat, schijnbaar onberoerd, verder:

    - De behoefte om naar hun vaderland terug te keren was helemaal verdwenen en ze wensten niets liever dan te blijven in dat zonnig land, met zijn hartelijke mensen en zijn heerlijke vruchten.

    - Was het in dat land zonniger dan hier, en waren de mensen er vriendelijker? Uiteindelijk zijn jullie daar toch weggegaan?

    - Ikzelf en enkelen die evenmin van de lotusplant had-den gegeten, slaagden er uiteindelijk in allen met geweld naar de schepen te drijven.

    - Wat vreselijk toch! zegt Kirke weer en haar stem klinkt nog valser dan daarnet.

    - Maar het werd nog véél vreselijker. Het land waar wij, nog steeds door wilde stormen gedreven, vervolgens belandden, was bewoond door cyclopen. Ach, waren wij daar maar nooit terechtgekomen.

    Odysseus’ stemt trilt en hij pinkt een traan weg. Kirke haast zich een zakdoek boven te halen en teder wrijft ze ermee over zijn wang. Dit ontlokt een lichte glimlach bij Odysseus. Hoofdschuddend en zwaar zuchtend begint hij zijn verhaal over het wedervaren bij de cycloop:

    - Vóór de kust van het Cyclopenland, lag een eiland. Wij brachten er onze schepen aan land, behalve één, waarmee ik met de twaalf dappersten onder mijn mannen de tegenoverliggende kust ging verkennen. We kwamen bij een rotswand, waarin een groot gat was dat toegang gaf tot een reusachtig hol. Dat was het hol van de éénogige reus Polyphemos, de leider van de aldaar wonende cyclopen. Net als de andere cyclopen woonde Polyphemos alleen in zijn hol, zonder zich in te laten met zijn buren. Voorzichtig betraden wij de woonplaats van de reus. Ach, hadden we dat maar niet gedaan!...

    Weer stokt zijn stem in de keel. Eén en al oor en één en al bewondering voor haar held, schurkt Kirke tegen hem aan:

    - Ga verder, Odysseus. Laat mij niet in spanning.

    - Toen onze ogen wat aan de duisternis gewend waren, zagen we enkele jonge geitjes en grote hoeveelheden kaas tegen de wanden. Voedsel te over dus voor onze hongerige magen. We roosterden een paar van de geitjes en we deden ons eveneens te goed aan de kaas. Toen kwam plots een kudde dieren de grot binnen, schapen en geiten door elkaar, gevolgd door een enorme reus met één oog, in ’t midden van een kolossaal voorhoofd.

    Kirke ademt diep in en vergeet weer uit te ademen van de spanning.

    [En in de zaal gebeurt precies hetzelfde met de vrouw van de eerste minister. Tegelijkertijd legt ze onbewust haar hand op de knie van Petros  Papachristianopoulos, waarna ze die hand onmiddellijk verschrikt weer terugtrekt: ’t is de spanning die haar parten speelt, die haar één seconde haar fatsoen heeft doen vergeten…] 

    VERVOLG OP 15.1.2018

    08-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO



    “Odysseus op Aiaia” is een klassieke tragedie in een nieuw kleedje. Het is een verhaal van liefde en hartstocht, gebaseerd op het eeuwenoude verhaal van de omzwervingen van de Griekse held Odysseus, na de oorlog van Troje. Het was oorspronkelijk bedoeld als een deel van een trilogie. Het eerste deel (“De Twistappel”) is een toneelstuk dat handelt over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Het tweede (“De Oorlog van Troje”) is eveneens een toneelstuk dat een belangrijke episode uit de oorlog behandelt. Dit derde deel was oorspronkelijk eveneens bedoeld als toneelstuk en het draagt nog duidelijk de sporen ervan (de dialogen zijn niet helemaal uitgewerkt). Het is overigens zonder veel moeite te bewerken voor toneelopvoering.  Humor en erotiek ontbreken allerminst in dit werk, net zo min als in de eerste twee delen. De drie delen werden alle, enkele jaren geleden in boekvorm uitgegeven (voor inlichtingen surf naar www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=2879394).


    “Odysseus op Aiaia” verschijnt op mijn blog (www.bloggen.be/mythos) vanaf 8 januari iedere maandag in vier afleveringen. Mocht iemand geïnteresseerd zijn om het ten tonele te brengen, hij neme contact op met mij (kvansteenbrugge@gmail.com). Rechten, van welke aard dan ook, zijn (wat mij betreft althans…) niet verschuldigd.

    05-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijwel geen respons.

    Op 8/9 waren er op deze blog 36 bezoekers en op 9/9 nog 24. Hoe dan ook ongewoon hoge cijfers voor deze “vergeten blog”. De trend heeft zich helaas niet doorgezet en nu zijn we teruggevallen op het aantal van vóór 8/9: een paar bezoekers per dag. Op mijn voorstel om een uitgebreid verhaal te schrijven omtrent de oorlog van Troje is er maar één positieve reactie gekomen. Ik weet het wel, ter wille van één enkele rechtvaardige ziel zou de Heer Sodom en Gomorrha gespaard hebben. Maar ik ben de Heer niet, en – u begrijpt het al – van dat uitgebreid verhaal komt dus niets in huis.

    Overigens bestaan er een drietal werken van mijn hand – De Twistappel, Strijdtoneel Troje, Odysseus op Aiaia – die verhalen over respectievelijk de aanleiding tot de oorlog, de krijgsverrichtingen en de nasleep van de oorlog. Het zijn in feite toneelstukken, uitgegeven bij Shopmybook en te bestellen via www.shopmybook.be.  “Odysseus op Aiaia” kan ook rechtstreeks bij mij besteld worden (kvansteenbrugge@gmail.com; ik neem dan de verzendingskosten te mijnen laste). Vanaf 2015 is dit laatste verhaal ook te raadplegen voor het grote publiek in de Provinciale Bibliotheek van Westvlaanderen,  Jan van Eyckplein 1 te Brugge. En ten slotte, voor alle geïnteresseerden die zich kosten en moeite willen besparen: elk van de drie werken kan gratis via mail opgestuurd worden op eenvoudige aanvraag via bovenstaand mail-adres.

    Wat betreft het boek “Uit het schuim van de zee” (cf. www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=2010440): het succes is voldoende groot, zodat er toch weer een nieuwe druk komt. De betalingsmodaliteiten zijn evenwel veranderd. Er dient voortaan vooraf 25,00 euro gestort (18,95 + deelname in de verzendkosten). Dit geldt enkel voor België en Nederland.





    30-09-2014 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Weldra
    De laatste dagen blijkt er toch weer interesse te zijn voor deze blog. Als dit zich doorzet start ik vanaf komende week met een groot verhaal (100 à 200 pagina's) over de oorlog van Troje, met de aanleiding tot de oorlog en de nasleep ervan. Geschikt voor jongeren. En... mét illustraties! Vindt u dat een goed idee? Reageer dan!

    11-09-2014 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    29-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Europa op de eurobiljetten;

    In mijn boek “Uit het schuim van de zee” (de Griekse mythologie in 136 boeiende verhalen, 404 pag., uitg. 2011) kunt u het verhaal lezen van Europa, de prinses die door de Griekse oppergod Zeus, in de gedaante van een stier, werd ontvoerd. Haar beeltenis prijkt op de nieuwste bankbiljetten van vijf euro, nl. het kopje aan de rechterkant, alsook het watermerk hetwelk u ziet onder de handtekening van Mario Draghi als u het briefje voor een lichtbron houdt.




    Het beeld is afkomstig van een schilderij op een meer dan tweeduizend jaar oude Romeinse vaas (een mengvat) die zich bevindt in het Louvre in Parijs. Ook de stier is afgebeeld op de vaas.

    Hierna volgt een uittreksel uit het boek:

    Poseidon, de god die heerste over de zeeën, was de broer van de oppergod Zeus. Net als zijn broer was hij zeer gevoelig voor vrouwelijk schoon. Libya, een kleindochter van Zeus en Io, zoals we in het vorig verhaal gezien hebben, was een van de velen die door Poseidon bemind werden. Dat resulteerde in een tweeling: Agenor en Belos. Agenor trok vanuit zijn geboorteplaats in Egypte naar Tyrus in Kanaän, waar hij koning werd. Hij kreeg zes nakomelingen: één dochter en vijf zonen. De dochter heette Europa. En wie ontbrandde in liefde voor deze schone maagd? Zeus! Om haar te versieren had hij een ingenieus plan bedacht. Hij gaf zijn zoon Hermes de opdracht het vee van Agenor naar de zeekust van Tyrus te drijven, alwaar Europa vaak vertoefde. Hij veranderde zichzelf in een stier en begaf zich tussen het vee. Europa merkte het dier op en raakte in vervoering door de indrukwekkende gestalte, de schitterende witte vacht en de grote trouwe ogen. De stier liet zich gewillig strelen door het meisje en nodigde haar uit op zijn rug plaats te nemen. Pas was dit geschied, of hij zette het op een lopen, recht de zee in, en waar het water te diep werd begon hij te zwemmen. Europa was niet weinig geschrokken, ze schreeuwde het uit van angst en ze riep de goden ter hulp. Maar de stier had geen oren naar haar smeekbeden en in een razend tempo zwom hij alover de Middellandse Zee tot hij het eiland Kreta bereikte. Aan de zuidelijke kust van het eiland ging hij aan land, op een plaats waar nu de stad Gortyna ligt. Hier nam hij weer zijn normale gedaante aan. Onder de schaduw van een reusachtige olijfboom had hij betrekking met Europa. De boom staat daar nog: ik heb hem met eigen ogen gezien. In een nabijgelegen grot schonk Europa het leven aan een zoon, de latere koning Minos, legendarisch heerser in de machtige burcht van Knossos, en naar wie de Minoïsche cultuur zou genoemd worden. In diezelfde grot kreeg Europa nog meerdere malen het bezoek van Zeus en ze schonk hem later nog twee zonen: Rhadamanthys en Sarpedon.

    Op het thuisfront in Tyrus was men ondertussen zeer bezorgd en bedroefd vanwege de verdwijning van Europa. Vader Agenor stuurde uiteindelijk zijn vijf zonen uit naar alle windstreken om hun zuster te zoeken. Hij legde hun meteen het verbod op het ouderlijk paleis nog te betreden zolang Europa niet teruggevonden was…

    Het vervolg van ’t verhaal kunt u verder lezen op pag. 47-49 van het boek of door te surfen naar www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=14 en scrollen naar nr.10 “Europa en Kadmos”. U vindt er ook een tekening van Europa op de stier, door J. Bauwens.


    29-06-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Vanaf begin 2013 worden op deze blog de grote klassieke verhalen uit de Griekse mythologie gepubliceerd, in korte afleveringen en in een verhaaltrant die aangepast is voor 10- tot 14-jarigen. Sommige verhalen zullen met tekeningen geïllustreerd zijn.  Voor meer uitgebreide literatuur omtrent de hele Griekse mythologie kan ik mijn boek “Uit het schuim van de zee” aanbevelen.

    Wie stuurt tekeningen (via mail: kvansteenbrugge@gmail.com)? Ze komen alle op de blog.


           VOORLOPIG GESTOPT WEGENS GEBREK AAN RESPONS...

    05-04-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (12)

    § 12. Koning Oidipous (12)

    Helaas! Pas had Semele de oppergod in al zijn glorie aanschouwd of zij vatte vuur en in geen tijd bleef alleen haar verkoold lichaam over. En toen realiseerde Zeus zich dat Semele hem de dag tevoren had verteld dat zij zijn kind droeg. Misschien was het ongeboren kind nog te redden? Zeus riep zijn trouwe zoon Hermes ter hulp. Snel als de weerlicht – dank zij zijn gevleugelde sandalen – was deze ter plaatse. Er was geen tijd te verliezen. Met één haal sneed Hermes de buik van de dode open en haalde de ongeboren vrucht eruit: dit was de allereerste keizersnede. Het kind was onooglijk klein en niet levensvatbaar. Hermes stelde voor het in de dij van Zeus in te planten. En dat geschiedde. En toen het kind voldragen was, verloste Hermes zijn vader van een zoon: Dionysos. Dit kind zou de god van de wijn en van het vertier worden. Jullie weten nu waarom van hem gezegd wordt dat hij tweemaal geboren werd. Hermes nam de pasgeborene op de arm en hij hield hem een tros druiven voor. Eeuwen later heeft de Griekse kunstenaar Praxiteles van dit lieflijk toneeltje een prachtig beeldhouwwerk gemaakt. Door velen wordt dit beeld beschouwd als het mooiste dat ooit door mensenhanden werd voortgebracht. Het is heden ten dage nog te bewonderen in het archeologisch museum van Olympia, de stad waar het werd opgegraven en waar in 776 vóór Christus de eerste Olympische Spelen van de Oudheid plaatsgrepen.

    Zeus gaf Hermes nu de opdracht zijn pasgeboren zoon weg te brengen naar een veilig oord, waar nimfen het kind ongestoord zouden kunnen opvoeden en bewaken. Zeus was bang dat zijn echtgenote haar woede zou koelen op de kleine Dionysos. Het is immers bekend dat Hera wraakgevoelens koesterde jegens de talrijke bastaardkinderen van Zeus, die voortgekomen waren uit de talloze buitenechtelijke verhoudingen van de oppergod.

     

    Gezien het geringe succes van deze blog (weinig bezoekers en niemand die een tekening stuurt) is dit (voorlopig?) de laatste aflevering…

    26-03-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (11)

    §11. Koning Oidipous (11)

    Semele dacht natuurlijk dat de geliefde jongen een grapje maakte, maar diep in haar binnenste knaagde de twijfel. Zij vertelde alles aan haar zusters, maar dezen lachten haar uit:

    - En jij gelooft dergelijke onzin! Zo zie je maar dat liefde blind maakt. En gesteld dat hij werkelijk Zeus is, dan moet hij  toch in staat zijn zich aan jou te vertonen in zijn gewone goddelijke gedaante, in zijn schitterend gewaad en met zijn gouden staf en zijn bliksem. Eis dat hij zijn vermomming aflegt, al was het maar één enkele keer.

    En toen ze later weer eens in elkanders armen lagen, Semele en haar beminde en hij haar volop zijn liefde betuigde, zwoer hij haar in een moment van onbedachtzaamheid, dat hij haar alles zou geven wat zij maar wilde. Als bewijs van zijn liefde.

    - Eén ding slechts wens ik van jou, mijn liefste. Je beweert dat jij Zeus bent. Vertoon je dan aan mij in de ware gedaante van de allerhoogste god, met gouden gewaden en vurige bliksem.

    - Besef je wel goed wat je mij vraagt, mijn allerliefste Semele? Geen sterfelijk wezen kan de aanblik van Zeus in al zijn glorie weerstaan. Je zou het nooit overleven, lieveling. Doe een andere wens.

    - Ik begrijp het al, antwoordde ze schamper, jij bént Zeus niet. Anders zou je wel aan mijn wens voldoen. Jij bént Zeus niet! Geef me wat ik je gevraagd heb: je hebt het onder ede beloofd. Als men de oppergod al niet meer op zijn woord kan geloven!...

    Hoe zeer Zeus ook zijn best deed, Semele was niet te overreden. Ze wilde Zeus zien in al zijn echtheid. En Zeus, door zijn eed gebonden, zag zich verplicht zich in zijn ware gedaante aan haar te vertonen. Hij trok zijn minst schitterende kleed aan en zocht zijn kleinste bliksempje, hopende tegen beter weten in, dat de desastreuze gevolgen deze keer zouden uitblijven… 

    (Gezien het geringe aantal bezoekers van deze blog, wordt de volgende aflevering waarschijnlijk de laatste...) 

    19-03-2013 om 16:46 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    12-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (10)

    §10. Koning Oidipous (10)

    Zoals de godin Athena hem beloofd had kreeg Kadmos zijn goddelijke bruid. Harmonia was haar naam. Zij was bijzonder mooi. Hoe kon het ook anders: zij was een kind van de grote liefdesgodin Aphrodite en van Ares de oorlogsgod. Toen Kadmos met Harmonia in het huwelijk trad werd er een groots huwelijksfeest gehouden. De goden en godinnen zetten het feest grote luister bij door hun aanwezigheid. Ze brachten de mooiste geschenken mee voor het bruidspaar. Het allermooiste kwam van Aphrodite, de moeder van de bruid:  een prachtige gouden halsketting voor Harmonia, een kunstwerk dat vervaardigd was door niemand minder dan Hephaistos, de god van de smeedkunst.

    Het leven van Kadmos had dus een gunstige wending genomen. Zijn huwelijk met Harmonia was onder een schitterend gesternte tot stand gekomen. Het leek wel of er aan hun geluk geen einde zou komen. Zij kregen vijf kinderen, waaronder vier dochters: Semele, Agave, Autonoë en Ino. Het leven van alle vier kende evenwel een dramatisch verloop…

    Laten we het eerst hebben over Semele. Zij was de mooiste. In schoonheid hoefde ze niet onder te doen voor haar moeder. En aan die schoonheid kon de oppergod Zeus niet weerstaan. Hij werd net zo verliefd op haar als hij eerder verliefd geworden was op haar tante Europa. In de gedaante van een knappe jonge man zocht hij omgang met Semele. Het maakte haar zeer gelukkig en ze liet zich al zijn toenaderingspogingen ten zeerste welgevallen. Haar geluk duurde net zolang tot haar geliefde zich liet ontvallen dat hij eigenlijk… Zeus was. Toen gingen de poppen aan het dansen!  

    12-03-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (9)

    §9. Koning Oidipous (9)

    - Ga de koe halen en breng ze hier, sprak de godin. En volg de raad die ik u dan verder zal geven.

    Gedwee ging Kadmos de koe halen. Ze was rustig op dezelfde plaats blijven liggen. Athena stond hem op te wachten. Vóór haar stond een ploeg.

    - Span de koe voor de ploeg en ploeg deze akker om, zei ze. Wat gij daarna met de koe doet laat ik over aan uw geweten.

    Kadmos deed hetgeen hem was opgedragen. Toen de akker helemaal omgeploegd was, slachtte hij de koe. Hij maakte een brandstapel met wat droge takken en hij offerde de koe aan Athena.

    Dat offer was de godin zeer welgevallig. Ze gaf Kadmos nu de opdracht de tanden van de draak te trekken en deze te zaaien in de omgeploegde grond. En nadat Kadmos deze taak had volbracht schoten uit de grond gewapende krijgers omhoog: één uit elke tand. Woeste mannen waren het en dat maakte Kadmos wel bang. De mannen begonnen ruzie te maken en ze gingen elkander te lijf en ze doodden elkander in een bloedig gevecht. Dat duurde tot er nog slechts vijf overbleven. Toen vielen alle vijandigheden stil en de mannen gedroegen zich nu onderdanig tegenover Kadmos en ze verklaarden zich bereid hem is alles te helpen. Samen met deze vijf “Gezaaide Mannen” bouwde Kadmos ter plekke een burcht, die naar hem “Kadmeia” zou heten, en hij stichtte er een stad: het roemrijke Thebe, waarvan hijzelf de eerste koning was. 

    05-03-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (8)

    §8. Koning Oidipous (8)

    Al vlug hadden de gezellen van Kadmos een waterbron gevonden in het midden van een onbebouwde akker. De bron werd echter bewaakt door een grote monsterachtige slang. Dapper als ze waren gingen ze het monster te lijf. Helaas, één voor één moesten ze het onderspit delven: allen werden gedood. Ongerust over hun lang wegblijven ging Kadmos nu zijn vrienden zoeken. Het duurde niet lang voor hij bij de plek kwam waar het drama was geschied: een waarachtig slagveld, niet één man had het overleefd. Kadmos stond als aan de grond genageld. Hij bad tot de godin Athena om hulp en sterkte:

    - Athena, godin van de wijsheid en de krijgskunst, geliefde dochter van Zeus, geboren uit het hoofd van de oppergod, sta mij bij en geef mij de kracht om het monster te verslaan.

    En de godin verhoorde zijn gebed. Hij voelde plots een ongekende kracht die zijn ledematen en zijn hele lichaam doorzinderde. Hij aarzelde geen ogenblik om de slang tegemoet te treden en het lijf-aan-lijf gevecht aan te gaan. Na een slopende strijd bracht hij het monster een dodelijke steek toe met zijn zwaard. Toen verscheen vóór hem Athena, in levenden lijve en in haar volle goddelijke glorie. Zij sprak tot hem:

    - Als dank voor het vertrouwen dat gij in mij stelt, Kadmos, zal ik u blijven steunen. Hier moet gij een stad stichten. Een roemrijke stad zal het worden. Door geen enkele stad in Griekenland zal haar roem overtroffen worden. Gij zult de stad de naam Thebe geven en gij zult hier de eerste koning zijn. Een goddelijke bruid en een groot nageslacht zullen uw deel zijn. Maar als slang zult gij uw laatste levensdagen slijten… Ga nu aan de slag en begin met op deze plaats een burcht te bouwen.

    - Een burcht bouwen, stamelde Kadmos, dat kan ik toch niet alleen. Al mijn makkers zijn dood…    

    26-02-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (7)

    §7. Koning Oidipous (7)

    - Maar als mijn zuster nooit meer gevonden wordt, waar moet ik dan heen? verstoutte Kadmos zich te vragen. Mijn vader heeft mij verboden nog  naar huis terug te keren zolang Europa niet terecht is.

    En de pythia antwoordde:

    - Als gij deze tempel zult verlaten hebben zult gij een koe op uw weg ontmoeten. Volg de koe en waar het dier gaat neerleggen in het gras, bouw daar een stad. Zo spreekt de god Apollo. Doe zoals de god u opdraagt en groot zal uw beloning zijn: gij zult de stamvader worden van een roemrijk geslacht en een goddelijke bruid zal u ten deel vallen.

    Dat was allerminst het antwoord dat Kadmos had verwacht. Hij nam zich niettemin de raad van de god ter harte en hij nam het besluit niet meer naar zijn ouderlijk huis terug te keren, hoe zwaar die beslissing hem ook viel. Bij het buitenkomen van het heiligdom zag hij op zijn weg een koe, zoals het orakel voorspeld had – alle voorspellingen van het orakel komen immers uit. Samen met zijn makkers volgde hij de koe, tientallen kilometers lang, tot op een plaats waar de koe vermoeid ging liggen op  een stuk grasland in het midden van een verlaten vlakte.

    - Hier moeten ook wij nu halt houden en een burcht bouwen, zoals het orakel heeft bevolen, sprak Kadmos tot zijn gezellen. Laten we maar zo vlug mogelijk aan de slag gaan.

    - Maar laten wij dan tenminste even uitrusten, want wij zijn doodop van de zware voettocht. En vooral: wij vergaan van de dorst. Hier moet toch ergens wel een bron zijn met helder koel water?

    - Zoeken jullie rustig de omgeving af. Ik hou hier wel de wacht bij de koe.

    19-02-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (6)

    §6. Koning Oidipous (6)

    Ondertussen hebben wij nog niets verteld over de droefheid die heerste aan het hof van koning Agenor. De koning en de koningin waren ontroostbaar vanwege het wegblijven van Europa, hun enige dochter. De koning had zijn knechten opdracht gegeven haar te zoeken in de omgeving, op de stranden, de heuvels en de landerijen en in de bossen. Maar toen al dat zoeken tevergeefs bleek te zijn, stuurde hij zijn drie zonen Kylix, Fenix en Kadmos, erop uit, om buiten de grenzen van hun eigen land op zoek te gaan naar hun zuster.

    - Ik wil géén van jullie drieën hier terug zien vooraleer je zuster is gevonden, zo sprak Agenor dreigend.

    Kylix en Fenix zochten op het Aziatisch vasteland. Zeer ver van hun land verwijderden ze zich niet. Algauw  waren ze tot het besluit gekomen dat ze hun zuster toch nooit zouden vinden en omdat ze onverrichter zake niet meer durfden terugkeren naar het paleis van hun vader, vestigden zij zich op naburige plaatsen waar ze een nieuwe staat stichtten: Kylix stichtte Kylicië, Fenix stichtte Fenicië. De derde broer Kadmos begaf zich in westelijke richting: alover de zee voer hij naar Griekenland, vergezeld van een aantal dappere vrienden. Maar ook zijn zoektocht bleek onbegonnen werk: het was zoeken zoals naar een speld in een hooiberg, zoals men zegt. Ten einde raad trok Kadmos naar de stad Delfi. Daar stond, binnen een indrukwekkend heiligdom, een machtige tempel voor de god Apollo. In die tempel bevond zich het bekendste orakel uit de oudheid. Op orakelplaatsen kwamen de mensen hun goden raadplegen inzake belangrijke levensvragen, in ruil voor offerandes allerhande. De god beantwoordde de vragen door de mond van een priester of een priesteres. De orakelpriesteres in Delfi heette “de pythia”. Op de vraag van Kadmos naar een spoor  van zijn zuster Europa antwoordde de pythia: 

    - Niemand minder dan Zeus zelf, de oppergod, houdt dat spoor verborgen. Gij zult uw zuster nooit vinden. Doe verder geen moeite en staak uw zoektocht.

    12-02-2013 om 13:50 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (5)

    § 5. Koning Oidipous (5)

    - Je hebt het niet gedroomd, sprak de jongeman. Die stier was ik. Kijk maar…

    En opeens stond vóór haar weer diezelfde wondermooi gebouwde hagelwitte stier. Europa stond versteld van die plotse gedaanteverwisseling en ze deed een paar passen achteruit. Ze voelde een pijnlijke prik in de rug en ze dacht dat het de prik van een doorn was, van een rozenstruik waar ze tegenaan gelopen was. Maar geen doorn was het, doch een gouden pijltje van Eros waardoor zij getroffen was. Op hetzelfde moment kruisten haar ogen die van de stier: het waren die mooie grote ogen die haar in vervoering hadden gebracht. En terwijl die ogen haar bleven aankijken veranderde het lichaam van de stier weer in dat van de jongeman, die nu nog knapper was dan daarnet. Die trouwe blauwe ogen lieten Europa niet meer los. Ze kon haar blik niet meer afwenden van de jongeman. Met uitgestrekte armen liep ze op hem toe, ze vleide haar lichaam tegen zijn stevige borstkas en ze prevelde:

    - Ik wil je beminnen, mijn leven lang. Voor altijd wil er zijn voor jou, mijn Zeus.

    Eros had weer eens een knap staaltje van zijn kunnen ten beste gegeven…

    En Zeus, hij schonk Europa een prachtig paleis op het eiland Kreta. Regelmatig kwam hij zijn geliefde daar bezoeken. En zij schonk hem drie kinderen, drie zonen, waarvan de oudste, Minos, de bekendste is.

    05-02-2013 om 12:17 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (4)

    § 4. Koning Oidipous (4).

    - Je vader, koning Agenor…

    - Hoe weet jij dat mijn vader Agenor heet?

    De jongeman gebaarde die vraag niet gehoord te hebben.

    - En heeft je vader je ook verteld dat de goden allerlei gedaanten kunnen aannemen: gedaanten van mensen en dieren, ja zelfs van planten en levenloze zaken? Als ik je zeg dat ik Zeus ben, dan moet je mij geloven. Mijn alziende ogen hebben jou opgemerkt toen jij met je vriendinnetjes speelde op het strand en je jeugdige schoonheid en de tederheid waarmee jij het vee van je vader benaderde hebben mijn hart in vuur en vlam gezet voor jou. Daarom heb ik jou hierheen gebracht om jou hier op dit zonovergoten eiland te beminnen en jou tot moeder te maken van een roemrijk nageslacht. Een werelddeel zal naar jou genoemd worden.

    - Ik geloof geen zier van al wat jij vertelt. Waarom, als je werkelijk Zues bent, vertoon jij je niet in je goddelijke gedaante?

    - Omdat geen enkel sterfelijk wezen de aanblik van de oppergod in al zijn glorie kan verdragen. Zelfs als ik nog maar mijn allerkleinste bliksempje zou ter hand nemen zou dat  ogenblikkelijk je hele lichaam doen verschroeien.

    - Welaan dan, als je werkelijk goddelijke kracht bezit, bewijs het mij door je te veranderen in een dier. Een stier bijvoorbeeld. Ik droomde vannacht dat ik door een stier ontvoerd werd uit het huis van mijn vader…

    29-01-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (3)

    §3. Koning Oidipous (3)

    Maar wat toen gebeurde! De stier richtte zich op in zijn volle lengte en hij zette het op een lopen, recht naar de zee. Een onbeschrijflijke angst overviel de prinses. Hoog op de rug van de stier zat ze. Ze voelde haar hart kloppen tot in haar keel. Het leek of haar adem was afgesneden. Krampachtig omklemde ze de horens van de stier. In geen tijd waren ze een heel eind ver in  zee. In een razende vaart doorkliefden ze het water. Europa wilde het uitgillen maar haar keel was als ’t ware toegesnoerd en ze kon geen geluid uitbrengen. Het duizelde voor haar ogen en plots realiseerde zij zich niet goed meer wat er te gebeuren stond.

    Ze werd wakker op een  zonnig eiland, in de schaduw van een reusachtige palmboom. Ze had een rare droom gehad: niemand minder dan de oppergod Zeus had haar ontvoerd uit haar geboorteland en wilde haar tot zijn bruid maken. Ze wreef zich de ogen uit: vóór haar stond een knappe jonge man! Europa herinnerde zich niets meer van hetgeen met haar was gebeurd. De angst die  ze had uitgestaan bleek nu helemaal verdwenen te zijn.

    - Waar ben ik, vroeg  ze. En wie ben jij?

    - Je bent op het eiland Kreta, sprak de jonge man. En ik ben Zeus, de oppergod.

    Helemaal niet uit haar lood geslagen, antwoordde Europa:

    - Jij, Zeus!? Maak dat de zotten wijs. Je hebt weliswaar het mooie lichaam van een jonge god, maar Zeus kan je niet zijn. Zeus draagt schitterende gouden gewaden en een gouden staf en in zijn rechterhand houdt hij de bliksem. Zo heeft mijn vader mij dat geleerd.

    22-01-2013 om 16:30 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (2)

    §2. Koning Oidipous (2)

    Zeus was dus weer eens verliefd en dit zoals steeds tot groot verdriet van zijn echtgenote Hera. De oorzaak van zijn talloze verliefdheden was Eros. Eros was het zoontje van de liefdesgodin Aphrodite. Jullie kennen hem wel, dat naakte jongetje met de krullebol en de vleugeltjes en altijd gewapend met een boog en een pijlenkoker. De koker bevatte gouden pijltjes en ook enkele loden pijltjes. Wie getroffen werd door één van Eros’ gouden pijltjes werd op slag verliefd. Daar was zelfs Zeus niet tegen opgewassen. De loden pijltjes hadden het tegenovergestelde effect, maar die gebruikte Eros niet vaak. De kwajongen genoot ten zeerste van de macht die hij alzo kon uitoefenen tegenover de mensen en de onsterfelijke goden. Het liefste plaagde hij de oppergod Zeus.

    Nu leefde er in Azië, in de streek van Libanon, een koning Agenor, die een zeer mooie dochter had. Ze heette Europa. Toen op een dag het oog van Zeus op de mooie prinses viel, werd hij getroffen door één van Eros’ gouden pijltjes. Het resultaat bleef niet uit. Hij werd tot over de oren verliefd op het meisje en hij wilde haar veroveren, koste wat het kost. Maar de prinses onopvallend benaderen was geen eenvoudige zaak: Hera hield haar echtgenoot immers goed in de gaten. Jullie moeten weten dat koning Agenor over een grote kudde vee beschikte. Hij liet het vee vaak grazen vlak bij de kust van de zee, de Middellandse Zee. Europa hield erg veel van dieren en op geregelde tijdstippen ging zij het vee van haar vader gezelschap houden. Zeus zag zijn kans schoon. Hij veranderde zichzelf in een stier en in die gedaante vervoegde hij de kudde van koning Agenor. Er dient gezegd dat de stier een goddelijke waardigheid uitstraalde: groot, met sierlijke hoornen, een vlekkeloze glanzend witte zachte huid en grote trouwe blauwe ogen. Europa merkte hem algauw op. Ze was getroffen door zijn schoonheid en de blik in zijn ogen ontroerde haar. Gewillig liet de stier zich strelen door het meisje, hij boog door de knieën en het leek erop dat hij haar uitnodigde om op zijn rug plaats te nemen. Een rilling van genot doorzinderde haar toen zij op die uitnodiging inging…

    15-01-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Oidipous (1)
    §1. Koning Oidipous (1)

    Dit verhaal speelt zich af in Griekenland. Héél lang geleden. Meer dan drieduizend jaar! In die tijd leefden de mensen vooral in steden. Aan het hoofd van een stad stond een koning. Laios was zo’n koning. Hij regeerde over de stad Thebe. Zijn overgrootvader Kadmos had de stad gesticht. Maar laat ik het eerst hebben over Kadmos, de stichter van Thebe. Vooraf moet ik u echter iets vertellen over de Griekse goden.

    In die tijd vereerden de mensen niet één maar meerdere goden. Er was een oppergod, Zeus. Die was zowat de meester over hemel en aarde. Het wapen dat hij hanteerde was de bliksem. Hij woonde in een paleis op de hoogste berg van Griekenland, de Olymposberg. Hij verbleef daar met een dozijn andere goden en godinnen. Die goden stonden wel onder het gezag van Zeus, maar elk had zijn eigen specialiteit, waarin ze het voor het zeggen hadden. Zo was er Athena, de godin van de wijsheid en de krijgskunst. Apollo was de god van de kunsten en de wetenschap. Artemis de godin van de jacht. Hermes de bode van de goden en god van de handel. Aphrodite de godin van de liefde. Ares de god van de oorlog. Hephaistos de god van de smederij en de ambachten. Poseidon de god van de zee. Demeter de godin van de landbouw. Dionysos de god van de wijn en de goede sier. Je zou het kunnen vergelijken met een regering waarvan Zeus de premier was en de andere goden de ministers, elk met hun eigen “portefeuille”. En dan was er Hera, de echtgenote van Zeus en tevens de oppergodin. Zeus was haar vaak ontrouw en die ontrouw van Zeus ligt aan de basis van ons verhaal…

    08-01-2013 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 01/03-07/03 2021
  • 23/03-29/03 2020
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 29/09-05/10 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 24/06-30/06 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 01/09-07/09 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008

    Foto

    Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs