Foto
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Wie zendt mij een mooie tekening bij de verhaaltjes?
(via email: kris.vansteenbrugge@skynet.be )
Foto

Kris VANSTEENBRUGGE
keel-neus-oorarts
Kortrijk (België)
kris.vansteenbrugge@skynet.be

Inhoud blog
  • test
  • De Twistappel (1)
  • De Twistappel (2)
  • De Twistappel (3)
  • De Twistappel (4)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (IV)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (III)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (II)
  • OYSSEUS OP AIAIA (I)
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • Vrijwel geen respons.
  • Weldra
  • Europa op de eurobiljetten;
  • Koning Oidipous (12)
  • Koning Oidipous (11)
  • Koning Oidipous (10)
  • Koning Oidipous (9)
  • Koning Oidipous (8)
  • Koning Oidipous (7)
  • Koning Oidipous (6)
  • Koning Oidipous (5)
  • Koning Oidipous (4)
  • Koning Oidipous (3)
  • Koning Oidipous (2)
  • Koning Oidipous (1)
  • Michiel Noyez-Vermont.
  • Jason Popelier.
  • Luca Vanderbeke.
  • Stef Labarque.
  • Tibo Depuydt.
  • Marilou Defoort.
  • Sarah Vermeulen.
  • Julie Enghien.
  • Jordy Ameye.
  • Gaylle Prodi.
  • Kelly Lefever.
  • Ellen De Doncker.
  • Elise V.A..
  • Bram Vanderweege.
  • Michaël.
  • Laure Lemeire.
  • Giles Vroman.
  • Thomas Blondeel.
  • Nicolas Maas.
  • Jari Dujardin.
  • Jordi Debaere.
  • Julie Malfait.
  • Sofie Devriese.
  • Tekeningen.
  • De geboorte van Dionysos.
  • Kadmos.
  • Europa.
  • Io.
  • Tekening Aaron Dornez.
  • VAKANTIE!
  • Tekening Lieze Dever.
  • Hermes, het boefje (2).
  • Hermes, het boefje (1).
  • Leto.
  • Arachne.
  • Erichtonios.
  • Athena, opgestegen uit het hoofd van Zeus.
  • KROKUSVAKANTIE!
  • Hephaistos.
  • Zeus.
  • De geboorte van Aphrodite
  • Aan de kinderen van het 5e en 6e leerjaar.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    MYTHOS
    Griekse mythologie voor kinderen
    Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
    15-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (II)

    VERVOLG VAN 8.1.2018

    - Eenmaal binnen wentelde de reus een immens rotsblok voor de ingang. In het schemerdonker had hij ons niet opgemerkt. Achteraan in de grot zaten wij angstig weggedoken. De cycloop begon zijn schapen en geiten te melken. Toen hij met het werk klaar was, ontstak hij een fakkel. Deze verlichtte de plaats waar wij ons stilhielden. ‘Wie zijn jullie, waar komen jullie vandaan en wat komen jullie hier zoeken?’

    Odysseus bootst de zware stem van Polyphemos na. Een stem, onheilspellend als de donder. Kirke zit hem adem-loos aan te staren, de dijen tegen elkaar genepen, de armen stevig voor de borst gekruist. Ze huivert als Odysseus zijn realistisch verhaal doet: hoe Polyphemos de mannen gevangen hield en dagelijks twee van hen nuttigde als ontbijt, nadat hij hun met de blote handen het hoofd van de romp had gerukt. En groot is haar bewondering voor de held als hij vertelt met welke list hij en zijn overgebleven gezellen uiteindelijk aan de éénogige reus wisten te ontsnappen. Deze knappe man met zijn gespierde zongebruinde torso doet Kirke’s bloed alsmaar sneller stromen. Ze kan het niet laten hem over de stoere borst te strelen en ze smeekt hem verder te gaan met zijn verhaal. En Odysseus vertelt maar verder, over hun ervaringen bij de god Aiolos, op het eiland van de winden. Aiolos had Odysseus een zak meegegeven waarin alle stormwinden gevangen zaten, behalve die ene gunstige wind, die hen huiswaarts zou brengen. Maar toen ze hun thuishaven Ithaka bijna bereikt hadden, openden Odysseus’ makkers de zak, denkende dat in de zak kostbare geschenken zaten die Aiolos had meegegeven.

    - Alle kwade stormwinden ontsnapten en joegen onze schepen weer de ruime zee in, zodat wij tenslotte weer belandden op het eiland van Aiolos. Maar deze was niet bereid ons een tweede maal te helpen.

    - Wat een geluk, laat Kirke zich ontvallen, – maar ze herpakt zich – ik bedoel: wat een tegenslag en…

    (zich wendend tot het publiek in de zaal)

    … wat een geluk voor mij!

    - We werden nu voortgejaagd langsheen het eiland van de woeste Laystrigonen die onze schepen bekogelden met rotsblokken. Eén enkel schip, ikzelf en nog drie medestrijders overleefden deze aanval: en dat is wat er nu nog overblijft van onze eens zo fiere vloot die ten strijde trok tegen Troje.

    Kirke hangt aan zijn lippen, figuurlijk en – bijna – ook letterlijk.

    - En waar is nu dat schip? En waar zijn uw makkers?

    - Het schip is hier vlakbij gestrand. En mijn makkers hebben zich in het schip teruggetrokken om te slapen. Het zou mij niets verwonderen als zij nog steeds in Morpheus’ armen verzonken zijn.

    - Ga hen halen, Odysseus, en breng hen naar deze plaats. Draag er zorg voor dat ge hier over een uur terug zijt; ondertussen zal ik mijn dienaressen opdracht geven een lekkere maaltijd klaar te maken.

    De nimfen hebben, verstopt in het struikgewas, alles gadegeslagen en ze fluisteren elkaar toe met veelbe-tekenende gebaren…

    Met luide stem roept Kirke de nimfen:

    - Aglaia! Euphrosyne! Thalia!

    Ze komen vrijwel onmiddellijk opdagen en Kirke ver- wondert zich daarover:

    - Zaten jullie te spioneren?

    - Neen, zeggen de nimfen, wij kwamen toevallig hier-heen  gewandeld.

    - Ik heb uitzonderlijk groot nieuws: er is een BG aange-spoeld op ons eiland.

    - Een BG? vragen de drie in koor.

    - Een “Belangrijke Griek”! roept Kirke uit. Het is niemand minder dan Odysseus, de grote Odysseus, door wiens toedoen de oorlog tegen Troje in het voordeel van de Grieken is beslecht.

    De nimfen lijken maar matig aangedaan door de woorden van Kirke, ook als ze hun vertelt dat er nog drie van Odysseus’ strijdmakkers op het eiland vertoeven. Iedere toeschouwer zou die lauwe reactie vreemd gevonden hebben. Het is duidelijk dat ze gespioneerd hebben, maar in haar enthousiasme merkt Kirke dat niet. Ze geeft hun een opdracht:

    - Ga vliegensvlug een maaltijd bereiden. Voor acht personen; over een uur is Odysseus hier terug, mét zijn kompanen!

    De nimfen zijn gewend  hun meesteres snel en zonder morren te gehoorzamen. Ze haasten zich om de opdracht te vervullen, buiten de scène.    

    Kirke haalt ondertussen een tas te voorschijn met allerlei poeders: toverpoeders. Voor Odysseus reserveert ze een aphrodisiacum. Op het doosje dat ze voor hem apart zet staat het duidelijk te lezen voor iedere aandachtige toeschouwer: “Viagros”.

    [De vrouw van de eerste minister geeft haar echtgenoot een por in de zij, als om hem aan te sporen zijn aandacht vooral niet te laten verslappen]

    Kirke koestert nog even het doosje dat zij voor Odysseus heeft voorbehouden. Het is duidelijk dat zij al geniet van hetgeen ongetwijfeld nog komen zal. Ze streelt het doosje en een rilling loopt over haar lichaam:

    - Dit is voor mijn liefste Odysseus. Niet één held, hij moge dan nog de overwinnaar van Troje zijn, kan aan de charmes van Kirke weerstaan, nadat hij dit ingenomen heeft. Wat een voorrecht is het toch om een beetje te kunnen toveren. Hm, Viagros, wat goed dat stervelingen dit tovermiddel niet kennen. En dat het nog minstens drieduizend jaar zal duren vooraleer de slimsten onder hen het zullen ontdekken, alsof het iets nieuws is, alsof de godin Kirke hen niet vele eeuwen te snel af was.

    Ze haalt nu een doosje te voorschijn waarop geschreven staat : “Goeroen”. Ze leest wat er op het flesje staat en maakt daarbij een knorrend geluid.  Grinnikend zegt ze:

    - En dit is voor zijn drie makkers. Het worden drie lieve diertjes (weer maakt ze een knorrend geluid). Als we dat niet zouden doen zouden zij ongetwijfeld de aandacht van mijn meisjes teveel afleiden, zodat ze zich niet genoeg aan hun dienende taak kunnen wijden.

    De vier mannen zijn precies een uur weggeweest. En kijk, daar zijn ze terug… met hongerige magen. Kirke laat een doordringend gefluit horen en daar komen de nimfen al opdraven met een gedekte tafel. Vliegensvlug komen ze nu het eten opdienen, terwijl Odysseus en zijn mannen begerig toekijken: het wordt een heerlijke maaltijd in open lucht en in aangenaam gezelschap. Allen gaan aan tafel, nadat Kirke ieder zijn plaats heeft toegewezen. De nimfen hebben de glazen reeds volge-schonken met de beste Aiaiaanse wijn. Op een listige manier weet de godin aller aandacht af te leiden, teneinde ongezien de toverpoeders in de glazen van  Odysseus’ makkers te kunnen strooien.

    Kirke heft nu het glas ter hoogte van de hoge gast. Odysseus dreigt zich van glas te vergissen, doch Kirke weet dit nog net op tijd te verhinderen. Er wordt nu getoast op van alles en nog wat:

    - Op de gastvrijheid!

    - Op de grootste held van de grootste oorlog aller tijden!

    - Op de onovertrefbare schoonheid van de goddelijke gastvrouwe!

    - Op Odysseus’ trouwe strijdmakkers!

    - Op de jeugdige maagdelijkheid van de nimfen!

    - Op ons geliefde vaderland Ithaka! roepen de makkers in koor.

    - En op mijn lieve vrouw Penelope! voegt  Odysseus er aan toe, met een krop in de keel.

    Kirke kijkt de andere kant op… Even later ziet ze met genoegen dat de held zijn glas tot op de bodem leeg drinkt. Ook de makkers drinken volop wijn. Ze raken in een geestdriftig gesprek met de nimfen, een gesprek dat we op zijn minst vriendschappelijk kunnen noemen. Iedereen laat zich het eten smaken. Het is duidelijk dat alles wat ze hebben meegemaakt de eetlust van de mannen geenszins heeft aangetast. Maar pas hebben Odysseus’ strijdmakkers het eten verorberd of ze voelen zich onwel, dit tot grote teleurstelling van de nimfen. Kirke stelt de mannen voor zich even ter ruste te begeven. Zij gebiedt de nimfen de mannen alleen te laten en zich ondertussen onledig te houden met het klaarmaken van het dessert.

    Nu alle anderen de scène verlaten hebben en Kirke zich alleen bevindt in het gezelschap van Odysseus, vraagt ze hem nog eens te vertellen over zijn wedervaren bij de cycloop. En Odysseus doet het hele verhaal, tot in de details. Niet zonder leedvermaak vertelt hij hoe hij en zijn makkers de aangescherpte punt van een dikke houten paal gloeiend hadden gemaakt in het vuur van de haard en hoe ze die punt dan in het enige oog van de cycloop Polyphemos hadden geplant.

    - Het oog kookte en siste in de oogkas. Bloed spatte in het rond. De reus brulde van de pijn. Het gebrul was zo hevig dat andere cyclopen die in naburige holen woonden kwamen kijken waar het geroep vandaan kwam. Omdat de cyclopen niet de gewoonte hebben bij hun buren binnen te gaan bleven ze buiten staan en vroegen met luide stem wat er gaande was. En Polyphemos brulde: “Niemand heeft mij vreselijk verwond, Niemand heeft mij blind gemaakt”. Hij verkeerde immers in de waan dat mijn naam “Niemand” was; tenminste, ik had mij aldus voorgesteld bij de eerste kennismaking. Min of meer gerustgesteld en hoofdschuddend dropen de cyclopen dan maar weer af, zich afvragend waarom Polyphemos dan zo’n kabaal maakte, als niemand hem wat aandeed.

    Kirke is naast Odysseus komen zitten. Smachtend kijkt ze hem aan, geboeid als ze is door zijn gespierd lichaam, zijn stem en zijn edele gelaatstrekken, meer nog dan door het verhaal. Het verwondert haar dat de held, ondanks het snelwerkend aphrodisiacum dat ze met zijn wijn heeft vermengd, zich nog steeds afstandelijk gedraagt.

    - Vertel mij, Odysseus, hoe jullie uit het hol van de cycloop zijn ontsnapt.

    - Wij konden onmogelijk het enorme rotsblok wegrollen, waarmee de grot was afgesloten. We zaten weggedoken in een donkere hoek en we hielden ons stil. Het duurde uren voor het pijnlijk gebulder van de blinde reus ophield. Toen vond hij het nodig om zijn kudde uit te laten om te grazen. Hij rolde het rotsblok weg, doch slechts voor een klein deel, zodat niet meer dan drie schapen naast elkaar door de opening konden. Toen ze naar buiten gingen liet hij zijn handen over de schapen glijden om te voelen of wij soms niet op hun ruggen hadden plaats genomen om zodoende te ontsnappen. Maar ik bond elk van mijn makkers met een touw vast onder de buiken van drie naast elkaar lopende dieren en zelf klemde ik mij vast aan de buik van de grote ram, die als laatste naar buiten ging.

    Terwijl hij dit alles vertelt zit Odysseus de hele tijd strak voor zich uit te staren, zonder Kirke ook maar één blik te gunnen. Ze gaat nu tegen hem aanleunen:

    - Wat een wonderlijk verhaal! Een heldhaftig man zijt gij, Odysseus. Waarachtig, voor geen god hoeft gij onder te doen, noch in kracht, noch in verstand, noch in… schoonheid.

    Hij kijkt haar nog steeds niet aan. Kirke trekt haar stoute schoenen aan en ze gaat vóór Odysseus staan en op de man af vraagt ze hem:

    - Wat gaat er in u om, Odysseus? Waarom kijkt gij zo somber? En waarom kijkt ge mij niet aan? Is het lijfelijke pijn die u kwelt of het verdriet om de vele vrienden die gij in Troje en tijdens uw terugreis verloren hebt? Of het heimwee naar uw vaderland? Het lijkt wel of ik niet besta voor u. Ben ik dan zo onaantrekkelijk dat ge mij geheel negeert?

    Odysseus kijkt haar nog steeds niet aan. Haar “gezeur” schijnt hem alleen maar te irriteren. Ze gaat nu vóór hem op de knieën zitten.

    - Vindt ge mij afstotelijk, Odysseus? En ik die zo vurig gehoopt had in uw hart een klein beetje liefde te vinden. Voor mij…        

    Plots stijgt een luid geknor op. Drie varkens komen op het toneel gelopen. Het ene varken, het grootste, trekt met zijn rechter achterpoot: precies zoals Perimedes, denkt Odysseus. Het tweede snuift nogal door de neus: het  lijkt sprekend op het gesnuif van Polites. Dan merkt Odysseus iets wat het bloed in zijn aderen doet stollen: het derde varken vertoont op zijn voorpoot precies dezelfde tatouage die zijn makker Eurylochus draagt op één van zijn bovenarmen. Het wordt hem ineens pijnlijk duidelijk dat de drie varkens in feite zijn vrienden zijn, die door de toverkunsten van Kirke in deze beklagens-waardige  toestand zijn gebracht. Terwijl ze nog geknield vóór hem zit, grijpt hij haar bij de keel.

    - Waarom hebt gij dit mijn makkers aangedaan?

    Aanvankelijk ontkent ze dat zij daar voor iets tussen zit, maar Odysseus dreigt haar te wurgen en uiteindelijk geeft ze haar wandaad toe.

    - Maar ik heb het gedaan uit liefde voor u, Odysseus. Opdat ik mij geheel aan u zou kunnen wijden, opdat geen ander mannelijk wezen tussen u en mij zou komen te staan…

    Odysseus voelt enkel afkeer voor Kirke en voor haar snode daad. Door woede overmeesterd, kan hij zich niet langer beheersen en hij gaat de tovenares met zijn dolk te lijf, hoezeer ze hem ook om vergiffenis smeekt. Als een uitzinnige gaat Odysseus tekeer. Tien, twintig keer plant hij zijn dolk in haar hals, in haar borstkas. Haar geschreeuw snijdt door merg en been. Bloed vloeit rijkelijk en levenloos stuikt zij ten gronde neer…

    De nimfen stormen de scène op, in paniek. Ze hebben de doodskreten van hun meesteres gehoord. Tot hun afgrijzen zien ze Kirke liggen, levenloos, met bloed besmeurd. Odysseus is in geen velden of wegen meer te bespeuren. Eén van de nimfen raakt Kirke aan, deinst verschrikt achteruit:

    - Zeus in den hoge, ze ademt niet meer!

    - Is ze… dood?!

    - Dat moet haast wel. Haar hart is stilgevallen. Er is geen polsslag meer te voelen…

    De nimfen heffen een klaaglied aan. En daar komen de drie varkens, die ondertussen van het toneel waren ver-dwenen, knorrend en snuffelend weer het podium opge-rend. De nimfen begrijpen wat er aan de hand is: de drie varkens, dat zijn de drie makkers van Odysseus, die door hun meesteres op een meedogenloze wijze zijn omge-toverd. Alles wordt hun nu duidelijk: Odysseus heeft zich gewroken op Kirke, even meedogenloos. En ze hadden nog zó hun hoop gesteld op deze drie mannen! Een man voor elk van hen… Ze knuffelen de varkens. Deze lijken ieder woord dat tot hen gesproken wordt te begrijpen, doch ze kunnen enkel antwoorden met een geknor en met het kwispelen van hun koddig krulstaartje. Het verdriet van de nimfen verandert in afkeer voor de dode. Dat plezier heeft Kirke hun weer eens niet gegund! De drie jonge vrouwen luchten hun hart en al hun opgekropte grieven komen naar boven:

    - Nooit heeft ze ons iets gegund, die harteloze toverkol!

    - Ons dag in dag uit uitsloven voor haar, daar zijn we goed voor. Maar alle genoegens die het leven te bieden heeft, heeft ze ons steeds ontzegd.

    - We hadden elk een man kunnen hebben, een knappe dappere man.

    - En een trouwe man! Kijk toch die trouwe oogjes waarmee ze ons aankijken…

    - We hadden tot aan het einde van onze dagen kunnen genieten van alle geneugten die de liefde te bieden heeft…

    Eén van de nimfen gaat het bewegingloze lichaam van Kirke bekijken, voelt haar pols, legt haar oor te luisteren op haar borstkas en barst dan in een onbedaarlijk snikken uit:

    - Ze is dood! Echt dood! Morsdood!

    - Ach, huil niet zo, lieve zuster. Heb jij dan zoveel verdriet om haar? Heeft zij ooit medelijden gehad met ons?

    - ’t Is niet om háár dat ik verdriet heb, maar vanwege het lot van deze drie arme mannen, die zij in varkens ver-anderd heeft. Nu zij dood is zullen zij hun hele leven verder moeten ronddolen als varkens. Zij alleen was in staat geweest de mannen hun menselijke gedaante terug te geven…

    - Vreselijk!

    - En wat moeten wij nu doen met haar? Haar lijk ver-branden of begraven?

    - Laten we daar nog maar even over nadenken en eerst wat aandacht besteden aan onze drie vrienden. Kijk toch eens hoe lief ze zijn, hoe smachtend ze ons aankijken en hoe hun staartje krult van verlangen om gestreeld en vertroeteld te worden. Kom, zusters, laten we ze meene-men  naar onze woning.

    - En laten we hen goed verzorgen: met lekkere truffels en een bussel vers stro.

    - Laten we hen extra verwennen.

    Ze vinden het alle drie een goed idee. De dieren lijken zich het gezelschap van de nimfen te laten welgevallen. Ze laten een vergenoegd geknor horen. Elk van de nimfen neemt één van de varkens voor haar rekening. En zo begeven ze zich naar hun woning.

    Op de scène ligt nog enkel het dode (?) lichaam van Kirke.

    [De notabelen op de eerste rij kijken Petros Papachristi-anopoulos bewonderend aan: dit is best een spannend verhaal…]

    En plots: coup de théatre! Nu er niemand meer in haar buurt is wordt Kirke “wakker”.

    [Mevrouw de burgemeester en de echtgenote van de eerste minister, en met hen de hele zaal, slaken een diepe zucht van verlichting]

    Kirke gaat rechtop zitten. Ze was dus niet dood…

    - Natuurlijk was ik niet dood. Ik heb maar net gedaan alsof. Nu weet ik dus hoe zij over mij denken. Harteloze toverkol! Dwaze wezens zijn het, die niet eens weten dat een godin niet sterven kán. Ha, ze willen mij begraven, of mijn lichaam laten verteren door het vuur. Mij! Een godin! Een onsterfelijke! Dwazen zijn het en ondankba-ren. Hoe weinig bevroeden zij wat ik voor hen heb betekend, hoe ik hen altijd behoed heb voor allerlei valstrikken die het leven en de “liefde” te bieden heeft.

    Plots hoort men zware voetstappen naderen.

    - Dat moet Odysseus zijn.

    Kirke gaat weer roerloos liggen. Voor dood.

    Odysseus verschijnt ten tonele. Hij ziet er verward uit: vertwijfeld heeft hij een wijle op het eiland rondgedoold, tot zijn geweten hem weer naar de plaats des onheils gedreven heeft. Schichtig kijkt hij om zich heen. Al snel raakt zijn blik gefixeerd op het roerloze lichaam. Hij nadert behoedzaam. Tranen van spijt vloeien nu over zijn wangen. Ze ligt daar zo rustig, zo sereen, zo mooi. Hij begint haar best aantrekkelijk te vinden. Met enige moeite slaagt hij erin haar naam over zijn lippen te krijgen:

    - Kirke!

    De heldhaftige krijger zinkt op zijn knieën neer naast Kirke’s lichaam. De overwinnaar van Troje laat nu zijn tranen de vrije loop.

    - Ach, had ik maar niet zo onbesuisd gehandeld. Dan was jij nu niet dood geweest. O, aantrekkelijkste onder de godinnen. Nu je dood bent, ben je zo mogelijk nog mooier geworden. Ik hád je kunnen beminnen Kirke, met jou de liefde bedrijven, waarnaar jij zo had verlangd. En ik had best wel een tijdje met jou op dit eiland willen vertoeven, als jij bereid zou geweest zijn mijn makkers hun menselijke gedaante terug te geven. Waarom toch, Zeus in den hoge, heb ik mij zo door mijn woede laten meeslepen, waarom toch ben ik zo onbedachtzaam geweest? Maar waarom fluister ik jou al deze woorden toe? Ik wéét immers dat ze tevergeefs zijn…

    Maar wat dan gebeurt doet Odysseus duizelen. Droomt hij? De dood gewaande komt langzaam rechtop. Het duurt even vooraleer hij een woord kan uitbrengen:

    - Was jij dan niet dood? Deed jij maar alsof?

    Zij glimlacht, komt geknield naast Odysseus zitten en geeft hem een kus op de wang.

    - Natuurlijk was ik niet dood. Hoe is het mogelijk dat jij, Odysseus, de slimste onder alle Grieken, niet eens weet dat goden en godinnen niet kúnnen sterven en dat zij de eeuwige jeugd bezitten! Waarom anders zou men ons “de onsterfelijken” noemen?

    - Ik wist het, maar toen ik jou zo lelijk had toegetakeld en toen jij bloedend neerzeeg, vond ik jou even menselijk en even sterfelijk als de tallozen die ik in Troje naar het rijk der doden heb gezonden. Het was alsof ik een weerloze sterfelijke vrouw had gedood. Dat idee verlamde mijn hersenen en instinctmatig vluchtte ik van de plaats des onheils.

    Kirke blijft hem glimlachend aankijken:

    - Maar gelukkig ben je teruggekeerd, naar je onsterfe-lijke  godin, die jij zo verafschuwt.

    - Het was in een opwelling, ik had het zó niet bedoeld. Al te veel tegenslagen heb ik gekend. Al te veel tegenkan-ting van de goden moeten ondergaan. Ach, wat zijn wij mensen toch nietige wezens in vergelijking met jullie, onsterfelijke goden, van wie de schoonheid nooit ver-welkt. Hoezeer zijn jullie te benijden.

    - Benijd ons niet Odysseus. Ons bestaan gaat niet over rozen en géén lijden is ons vreemd. Ook wij kunnen pijn lijden: lichamelijke pijn en zielepijn. En nimmer kunnen wij aan die pijn ontsnappen door de dood. Geen moge-lijkheid voor mij om mij van het leven te benemen om mij te bevrijden van het leed dat jij mij zult aandoen door van hier weg te gaan.

    Odysseus begint medelijden te voelen met Kirke en terwijl hij haar troostend door de haren strijkt:

    - Denk maar niet dat ik je niet aantrekkelijk vind. Maar hoezeer ik mij ook tot jou aangetrokken voel, de drang naar mijn vaderland, mijn vrouw en mijn kind, is groter. Ach, was ik niet de koning van Ithaka en was ik vrijgezel, gaarne bleef ik hier op dit eiland tot aan het einde van mijn dagen.

    - Toen jij zo-even neergeknield naast mij zat en dacht dat ik dood was, heb ik je horen verklaren dat je best wel een tijdje met mij op dit eiland had willen vertoeven, als ik maar bereid zou zijn je makkers hun menselijke gedaante terug te geven. Welnu, ik ben daar best toe bereid. Alleen wil ik van jou vernemen hoélang “een tijdje” is…

    - Een maand, zegt Odysseus.

    - Een maand? Eén luttele maand?

    - Een maand is véél in een mensenleven.

    - Maar voor een god is een maand niets. Wat is een maand vergeleken bij de eeuwigheid. In een vingerknip voorbij. Twaalf jaar wil ik je bij me houden…

    - Eén jaar, zegt Odysseus. Langer zou mijn hart het niet volhouden. Ik zou sterven van verdriet. De drang naar mijn geboortegrond is té groot…

    - Eén jaar dan, zucht Kirke. Maar laten we dan geen tijd verliezen.

    Ze omhelst Odysseus vurig en ze kust hem hartstoch-telijk.

    - Til mij op, Odysseus, met je sterke armen, en draag mij naar mijn paleis, naar mijn zacht hemelbed, en laat mij genieten van je stoer lichaam.

    Odysseus laat het zich geen tweemaal zeggen…

    Enkele dagen zijn voorbijgegaan. Odysseus zit op een boomstronk dromerig voor zich uit te kijken. Een varken, één van zijn betoverde makkers komt uit de struiken naar hem toe gelopen. Het blijft pal vóór hem staan en laat drie keer een zacht geknor horen. Odysseus weet niet wie van de drie hier vóór hem staat.

    - Ben jij het, Polytes?

    Het varken schudt heftig met de kop, dat zijn oren er wild van flapperen.

    - Of ben jij Perimedes?

    Weer schudt het varken de kop.

    - Maar natuurlijk, jij bent Eurylochos! Die tatouage. Dat ik je niet eerder herkend had: mijn trouwhartige Eurylo-chos. Jij wil natuurlijk de eerste zijn om mij te komen opzoeken.

    Eurylochos steekt nu vrolijk knorrend zijn snuit in de lucht, hij kwispelt met zijn krulstaartje. Odysseus merkt nu pas dat er een roze lintje om het staartje gebonden is. Eurylochos komt dichterbij. Hij begrijpt alles wat tot hem gezegd wordt, maar de gave van de spraak, die des mensen is, heeft hij te enen male verloren. Odysseus streelt hem zachtjes over de kop. De stem stokt hem in de keel en hij moet een traan wegpinken.

    - Mijn dierbare vriend, Eurylochos. Dat ik jou in deze toestand moet weerzien, doet mijn hart breken. Gisteren rond deze tijd zat ik hier eveneens, op deze oude boomstronk. Waarom ben jij toen niet reeds naar mij toe gekomen? Was jij verlegen om je in deze dierlijke gedaante aan mij te vertonen?

    Het varken knikt bevestigend.

    - En waar zijn de andere twee? Zijn ook zij verlegen, meer nog dan jijzelf?

    Weer een bevestigend geknik.

    - En dat lintje om je staart: wat heeft dat te betekenen? Hebben de nimfen dat gedaan? Om jullie uit elkaar te kunnen houden?

    Op beide vragen wordt bevestigend gereageerd met een hoofdgeknik en een vrolijk staartgekwispel?

    - En worden jullie door de nimfen goed behandeld? Krijgen jullie genoeg te eten en te drinken? En hebben jullie een lekker warm bed van vers stro?

    De lichaamstaal van Eurylochus laat geen twijfel be-staan: de drie varkens worden door de nimfen vertroe-teld.

    Er valt een pijnlijke stilte. Dan zegt Odysseus:

    - Het doet mij leed, Eurylochus, je zo te zien rondlopen in deze dierlijke gedaante. Maar troost je: Kirke zal jullie alle drie de menselijke gestalte teruggeven. Dan zullen we meteen koers kunnen zetten naar ons vaderland, ons geliefd Ithaka.

    Eurylochus reageert hierop met een enthousiast geknor.

    - Over een jaar, heeft Kirke gezegd: zolang moet ik haar gezelschap houden.

    Het geknor van Eurylochus wordt nu eerder lamentabel.

    - Ja, ik weet het, mijn beste Eurylochus, een jaar is lang. Maar voor de goden is een jaar niets, zo voorbij. Zij hebben immers het eeuwig leven.

    Eurylochus zakt nu moedeloos door zijn pootjes.

    - Maar, bij Zeus op de hoge Olympos, wat weerhoudt Kirke om jullie nú reeds om te toveren? Het is er haar blijkbaar alleen om te doen dat ik haar één jaar gezelschap houd. Als ik haar nu eens onder ede beloof dat ik haar een vol jaar ter wille zal zijn op voorwaarde dat zij mijn makkers weer omtovert. Op die manier zou dat jaar voor jullie tenminste nog draaglijk zijn.

    Eurylochus is weer recht gesprongen en ziet er weer wat vrolijker uit.

    - Ik zie, Eurylochus, dat jij je daarin wel zou kunnen vinden. Ik zal haar dat voorstel doen, mijn goede makker, dat beloof ik.

    Daar komt een nimf bezorgd de scène opgelopen. Het is de nimf die Eurylochus onder haar hoede heeft en ze vindt hem hier bij Odysseus. Ze berispt Eurylochus:

    - Ik maakte me al vreselijk ongerust. Waar zat je toch? Kom nu maar gauw mee: je etensbak staat reeds gevuld.

    En Eurylochus gaat gedwee mee met de nimf. Hij kwispelt weer met zijn staart.

    Even later betreedt Kirke de scène. Ze heeft zich getooid in een doorschijnend zijden kleed dat weinig van haar goddelijke verleidelijke schoonheid verhult. Ze gaat bij Odysseus op de schoot zitten. Lief en aanhalig…

    - Heb jij het naar je zin op dit eiland, mijn liefste. Zeg me wat ik voor jou kan doen. Je mag mij alles vragen.

    - Geef dan mijn makkers hun menselijke gedaante terug.

    Over een jaar, lieveling! Dat waren we toch overeenge-komen.

    Haar stem klinkt vastberaden, en ze vervolgt:

    - Als ik het nu reeds doe loop ik het risico dat jullie vroe-ger dan afgesproken van dit eiland vertrekken.

    - En als we nu op erewoord beloven dat wij niet eerder dan over een jaar van hier weggaan, zoals was overeen-gekomen?

    - Ach mijn lieve dappere Odysseus, ik ontken niet dat  sommige stervelingen menige goede eigenschap bezit-ten, maar het erewoord van een sterveling is waarde-loos!

    - En wie garandeert mij dat jij woord zult houden, dat jij mijn in varkens veranderde vrienden weer zult omto-veren? Moet ík je dan geloven op je woord?

    - Niet zomaar op mijn woord, lieve schat. Om je gerust te stellen zal ik hierbij een plechtige eed afleggen. Ik zal zweren, bij de Styx, de rivier van de onderwereld, en voor Zeus, onze oppergod, dat ik je makkers hun men-selijk lichaam zal terugbezorgen en dat ik jullie in vrede zal laten vertrekken, van zodra één jaar zal verstreken zijn.

    Kirke voegt de daad bij het woord. Ze begeeft zich naar het midden van de scène en geknield en met de blik hemelwaarts gericht doet ze een dure eed, waaraan goden zich nimmer kunnen onttrekken: ze zweert bij de Styx en ze roept daarbij de oppergod tot getuige.

    Odysseus lijkt maar half tevreden met deze gang van zaken.

    - Mijn vrienden worden op deze wijze, geheel onschul-dig, wel héél zwaar gestraft, moppert hij.

    Maar Kirke lacht zijn grieven weg:

    - Over een jaartje zal jullie kwelling voorbij zijn en een jaartje is gauw om. Oneindig véél groter, want eeuwig-durend zal daarna míjn kwelling zijn, vanaf het ogenblik dat ik definitief afscheid zal moeten nemen van jou, mijn geliefde Odysseus.

    Onze held laat zich door die woorden overtuigen. Hij komt weer helemaal in de ban van Kirke. Als het doek dichtgaat liggen ze weer in elkanders armen…

    [Het is duidelijk dat de hele zaal meeleeft, niet in het minst met Kirke; als het licht in de zaal aangaat is te merken dat mevrouw de burgemeester en de eega van de eerste minister blozen van opwinding]

    [Het doek gaat dicht. Er volgt nu een pauze]

     

    VERVOLG OP 22.1.2018 




    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail
    URL
    Titel *
    Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 01/03-07/03 2021
  • 23/03-29/03 2020
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 29/09-05/10 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 24/06-30/06 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 01/09-07/09 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008

    Foto

    Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs