Foto
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Wie zendt mij een mooie tekening bij de verhaaltjes?
(via email: kris.vansteenbrugge@skynet.be )
Foto

Kris VANSTEENBRUGGE
keel-neus-oorarts
Kortrijk (België)
kris.vansteenbrugge@skynet.be

Inhoud blog
  • test
  • De Twistappel (1)
  • De Twistappel (2)
  • De Twistappel (3)
  • De Twistappel (4)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (IV)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (III)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (II)
  • OYSSEUS OP AIAIA (I)
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • Vrijwel geen respons.
  • Weldra
  • Europa op de eurobiljetten;
  • Koning Oidipous (12)
  • Koning Oidipous (11)
  • Koning Oidipous (10)
  • Koning Oidipous (9)
  • Koning Oidipous (8)
  • Koning Oidipous (7)
  • Koning Oidipous (6)
  • Koning Oidipous (5)
  • Koning Oidipous (4)
  • Koning Oidipous (3)
  • Koning Oidipous (2)
  • Koning Oidipous (1)
  • Michiel Noyez-Vermont.
  • Jason Popelier.
  • Luca Vanderbeke.
  • Stef Labarque.
  • Tibo Depuydt.
  • Marilou Defoort.
  • Sarah Vermeulen.
  • Julie Enghien.
  • Jordy Ameye.
  • Gaylle Prodi.
  • Kelly Lefever.
  • Ellen De Doncker.
  • Elise V.A..
  • Bram Vanderweege.
  • Michaël.
  • Laure Lemeire.
  • Giles Vroman.
  • Thomas Blondeel.
  • Nicolas Maas.
  • Jari Dujardin.
  • Jordi Debaere.
  • Julie Malfait.
  • Sofie Devriese.
  • Tekeningen.
  • De geboorte van Dionysos.
  • Kadmos.
  • Europa.
  • Io.
  • Tekening Aaron Dornez.
  • VAKANTIE!
  • Tekening Lieze Dever.
  • Hermes, het boefje (2).
  • Hermes, het boefje (1).
  • Leto.
  • Arachne.
  • Erichtonios.
  • Athena, opgestegen uit het hoofd van Zeus.
  • KROKUSVAKANTIE!
  • Hephaistos.
  • Zeus.
  • De geboorte van Aphrodite
  • Aan de kinderen van het 5e en 6e leerjaar.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    MYTHOS
    Griekse mythologie voor kinderen
    Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
    08-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OYSSEUS OP AIAIA (I)

     

    ODYSSEUS OP AIAIA. 

    Elsegem, juni 2013.

    [Petros Papachristianopoulos zit fier op de eerste rij in de grootste schouwburg van het land. Rechts van hem zit  de vrouw van de eerste minister, die dan ook nog ge-flankeerd wordt door de eerste minister himself. Rechts van de eerste minister zit de burgemeester van de stad, die zelf een vrouw is en zonder partner is gekomen. En dat alles ter gelegenheid van de première van zijn to-neelstuk “Odysseus op Aiaia”. Petros is niet aan zijn proefstuk toe. Maar nooit, au grand jamais, is één van zijn stukken opgevoerd. “De twistappel” niet en “De oorlog van Troje” niet, beide verhalen die te maken hebben met de Griekse mythologie. Net als “Odysseus op Aiaia” overigens. Maar ook “Een dochter voor het leven” en “De dokter wordt gigolo”, twee volkse blijspelen hebben geen genade gevonden in de ogen van de talrijke kleine toneelgroepen aan wie hij zijn werk heeft pogen te slijten. Tot hij, door een stom toeval, op een avondlijke receptie kennis maakte met de dochter van de eerste minister, wiens echtgenoot een dikke vinger in de pap bleek te hebben bij ’s lands belangrijkste toneelgezel-schap. Uit het een kwam het ander voort en nu zit hij dus hier, ineens vanuit het niets opgeklommen tot nagenoeg de hoogste trap van de ladder die een toneelschrijver zich kan indenken.

    De zaal zit afgeladen vol. Achteraan zijn inderhaast een paar stoelen bijgezet. Omhoog gaat het doek]

    DEEL 1.

    De scène is een zonovergoten zuiders eiland. Er staan drie palmbomen en er stoeien drie jeugdige halfnaakte jonge meisjes. Eéntje doet aan touwtjespringen terwijl de twee anderen spelen met een grote strandbal. Hun namen zijn: Aglaia, Euphrosyne en Thalia. Het zijn dezelfde namen die ook de Charites dragen, de drie Gratiën. Die namen hebben ze ongetwijfeld van hun ouders gekregen bij hun geboorte, omdat die namen staan voor schoonheid, vreugde en geluk. Hun ouders? Maar wie zíjn hun ouders? Ze weten het zelf niet. In tegenstelling tot de Gratiën stammen zij allerminst af van Zeus, de oppergod. Als wezenkinderen zijn ze opgegroeid op dit eiland, onder toezicht van Kirke. Ja, Kirke is een échte godin want zij is de dochter van de zonnegod Helios. Kirke heeft zich over de drie meisjes ontfermd, maar ze speelt ook lelijk de baas over hen en dat maakt hen ongelukkig. Buiten henzelf en Kirke is hier overigens geen menselijk wezen op dit eiland en ook dát maakt hen ongelukkig. Dieren zijn er hier anders genoeg: leeuwen, tijgers, beren, varkens. Ja, vooral varkens… Kirke zegt dat zij alle drie van hoge afkomst zijn: ontstaan uit het bloed van de oergod Ouranos. Deze was de god van de hemel en had bij de godin van de aarde, Gaia, een paar dozijn kinderen verwekt. Maar bang als hij was, dat één van zijn kinderen hem van zijn hemelse troon zou stoten, had Oeranos al die kinderen in de Tartaros, de onderwereld, geworpen. Gaia echter bevrijdde zelf haar jongste telg, Kronos. Ze gaf hem een sikkel en ze gaf hem de opdracht Ouranos te verrassen in zijn slaap en zijn geslachtsorganen af te snijden. En aldus is geschied. Na zijn vader ontmand te hebben gooide Kronos de hele santenboetiek van op het Griekse vasteland een paar honderd kilometer ver in zee. Druppels bloed leekten op de aardbodem, in de schoot van moeder Aarde, als het ware.

    - Die bloeddruppels hebben onze aardmoeder bevrucht, zegt Aglaia, die de wijste is van de drie. Daaruit zijn wij ontstaan.

    - Weet je zeker dat het  bloeddruppels waren? vragen Euphrosyne en Thalia. In de lessen van biologie hebben we dat wel even anders geleerd.

    Maar Aglaia verzekert hun dat het voortplantingsmecha- nisme bij de goden nogal eens afwijkend kan zijn van de norm.

    - Zijn wij dan goden? vraagt Euphrosyne.

    - En hebben wij het eeuwig leven? vraagt Thalia. En de eeuwige jeugd?

    Aglaia acht zich geroepen om dit even uit te leggen aan haar zusters. Neen, ze zijn geen echte goden en in tegenstelling tot de goden hebben zij niet het eeuwig leven. Maar er is hun wel een láng leven beschoren, een leven dat honderden, misschien wel duizenden jaren kan duren. En de eeuwige jeugd? Ja, die hebben ze wél… voor zolang hun eeuwigheid duren zal, natuurlijk. Geen rimpeltje, niet het minste grijze haar zal ooit hun schoonheid en hun jeugd ontsieren. Het eeuwig leven en de eeuwige jeugd zijn niet noodzakelijk met elkaar verbonden. Ze kennen toch het verhaal van Eos, nietwaar, de godin van de dageraad, die verliefd was geworden op Tithonos, een sterveling. Eos vroeg aan de oppergod Zeus het eeuwig leven voor haar geliefde. Haar bede werd verhoord, maar omdat Eos nagelaten had de eeuwige jeugd erbij te vragen, ontsnapte Tithonos niet aan een voortdurende veroudering. Op de duur was hij helemaal ineengeschrompeld als een krekel. En als krekel is hij blijven verder leven.

    Ja, dat verhaal kennen ze: dat hebben ze op school geleerd. En dat de edele delen van Ouranos uiteindelijk in de zee beland zijn, op luttele kilometers afstand van het eiland Cyprus. En dat dáár pas de zaadcellen van de oergod zich gemanifesteerd hebben. Dat ze zich vermengd hebben met Pontos, de zee. En dat op dat ogenblik en op die plaats de zee is beginnen schuimen en dat uit dat schuim een vrouwelijk wezen is ontstaan dat nog oneindig veel mooier is dan zijzelf, een wezen dat zowel het eeuwig leven als de eeuwige jeugd in zich verenigt: Aphrodite, de godin van de liefde, een godin “pur sang”. Zij zelf zijn slechts “nimfen”.

    Neen, gelukkig zijn onze drie maagdelijke nimfen niet. Wat hebben zij aan hun schoonheid en aan hun “eeuwige” jeugd. Beklagenswaardig vinden zij hun toestand, hier op dit eenzame eiland. Behalve zijzelf en de godin Kirke – een tovergodin naar zij menen te weten – woont hier niemand. De voorbije jaren is er nog wel wat afwisseling geweest: regelmatig was er nieuws van de oorlog van Troje, hetwelk zij vernamen via de radio. Het waren fantastische verhalen over heldhaftige krijgers die vochten om het bezit van een vrouw, de mooie Helena van Sparta. Ze droomden ’s nachts dat zijzelf Helena waren en dat stoere mannen met gespierde blote bovenlijven zich over hen ontfermden. Dan lagen ze te rillen in hun bed en er fladderde iets in hun onderbuik. Maar sinds de oorlog ten einde is brengt de radio enkel nog saaie jankerige muziek en slechts nu en dan zien ze een verdwaald schip in de verte. Zelden meert er iemand aan op het eiland, ofschoon er een haventje is. Het haventje bevindt zich in de buurt van het paleis van Kirke en als er al eens een vreemdeling het eiland betreedt wordt hij door de godin angstvallig aan het oog van de drie nimfen onttrokken. Gedurende een korte of langere tijd amuseert Kirke zich dan met de vreemdeling. Ze speelt spelletjes met hem en als ze moe gespeeld is tovert ze hem om in een of ander dier. Verscheidene dieren bevolken het eiland, allemaal omgetoverde verdwaalde reizigers, schipbreukelingen vaak, die de nimfen enkel te zien krijgen in hun dierlijke gedaante. Er zijn leeuwen bij en tijgers en luipaarden, maar ze doen niemand kwaad en ze zijn zo zachtaardig als lammetjes.

    Toch heerlijk zo te leven op een altijd zonbeschenen eiland, zou een mens denken. Maar dat leven kan de nimfen niet bekoren, en ook de talloze zongerijpte vruchten kunnen hen niet langer bekoren: druiven, peren, bananen, vijgen, sinaasappelen… Waar zij naar verlangen is een man. Een man. Zij weten nauwelijks hoe een man er uitziet, buiten enige noties uit de lessen biologie. Theoretische noties… En Kirke, die dwarsboomt alleen maar hun verlangens. Wat kan hun dit eiland schelen? En hoezeer hebben zij lak aan eeuwige jeugd of aan onsterfelijkheid? Wat hebben ze aan het leven, laat staan het eeuwig leven, een leven zonder man? Een man! Zie, ze krijgen weer trillingen in de buik, als ze alleen nog maar aan een man denken… Maar nu moeten ze even van het toneel. Kirke zou immers boos kunnen zijn omdat zij zo lang wegblijven…

    Nu betreedt een man het toneel. Hij lijkt uitgeput. Hij is geen jonge knaap meer, maar duidelijk nog in de volle kracht van het leven. Zijn kleren hangen als lompen om zijn leden. Maar ondanks zijn gehavende toestand  straalt de man kracht uit en adel.

    [De vrouw van de eerste minister slaakt een zucht van opwinding]

    De man is niemand minder dan Odysseus, de koning van Ithaka, die op de terugweg is van Troje naar zijn geboortegrond, na een gruwelijke oorlog, die tien jaar geduurd heeft. Hij wenkt zijn drie kompanen. Zij komen te voorschijn, eveneens fel toegetakeld en met wonden overdekt. Van de vele strijders die Odysseus naar Troje vergezeld hebben zijn zij de enige nog overgeblevenen. Het grootste deel van de strijdmakkers is gesneuveld in de oorlog. Een ander deel werd gedood tijdens de terugreis, door de bewoners van het eiland Ismaros, de Kykonen. Dat was hun eigen schuld: ze hadden maar niet moeten plunderen op het eiland en de vrouwen van de Kykonen niet moeten verkrachten. Ook op het eiland van de éénogige reuzen zijn nog vele van de overblijvende strijdmakkers omgekomen, in het hol van Polyphemos, alwaar zij tot voedsel dienden voor de mensenetende cycloop. En toen zij voorbij het eiland van de Laystrigonen voeren, zijn hun schepen door de bevolking – eveneens reuzen – bekogeld met grote rotsblokken, zodat alle overblijvende mannen, op vier na, alsook de overblijvende schepen, op één na, ten onder zijn gegaan. Geen wonder dat Odysseus’ gezellen met een bang hart dit eiland betreden. Odysseus moedigt hen aan:

    - Komaan, vrienden, op dit klein, lieflijk eiland hebben wij niets te vrezen.

    - Zou dit eiland onbewoond zijn? Vraagt één van de makkers.

    - Het lijkt wel zo, zegt Odysseus. Hier zijn ongetwijfeld geen woeste krijgers en geen mensenetende reuzen…

    - En geen mooie vrouwen, die ons het heimwee naar huis kunnen doen vergeten, werpt er één op.

    En dat ontlokt een zucht van ontgoocheling bij de andere twee.

    - Dwazen, denkt Odysseus.

    Geen van de vier schipbreukelingen heeft zin om lang op dit eiland te vertoeven. Maar de duisternis begint te vallen en ze zullen alvast de komende nacht hier moeten doorbrengen. Morgenochtend zullen ze proberen hun gestrand schip weer zeewaardig te maken. Odysseus legt zich te ruste onder een boom. Zijn makkers verlaten het toneel: zij vinden het veiliger vannacht op het schip te slapen…

    Odysseus ligt weldra te snurken als een varkentje. In het halfdonker nadert een sombere gestalte. De geheimzin-nige is gehuld in een soort cape. Op het hoofd heeft hij een helm en hij heeft een staf in de hand. Hij loopt wat rond op de scène, tot hij Odysseus opmerkt. Hij gaat gezwind op hem af en schudt hem wakker. Odysseus is hevig geschrokken, hij grijpt naar zijn mes en wil daarmee de vreemde indringer te lijf gaan. Maar deze ontwijkt met een katachtige lenigheid en hij spreekt Odysseus toe:

    - Stop dat mes weer in de schede, o dappere maar sterfelijke Odysseus. Mij doden kunt gij niet, want ik behoor tot de onsterfelijken. Tracht ook niet mij te verwonden, want ik kom in vrede. Ik kom in opdracht van mijn vader, de oppergod Zeus en van mijn half-zuster, de wijze godin Athena.

    Odysseus staat nu recht tegenover de god. Hij laat het mes uit zijn handen glijden. Hij stamelt:

    - Dan zijt gij ongetwijfeld Hermes, de bode van Zeus en de god van de commercie…

    - …en van de leugenaars en de dieven, voegt Hermes er lachend aan toe. Dat hebt gij goed geraden. Niet voor niets zijt gij de slimste en de vindingrijkste onder alle stervelingen. Weet dat Poseidon, de god van de zeeën het op u gemunt heeft en niets anders wil dan u te vernietigen, uit wraak omdat gij zijn zoon Polyphemos zwaar verminkt hebt. Maar heb vertrouwen. Mijn vader Zeus staat aan uw zijde en nu zijn broer Poseidon voor enkele weken op reis is in Afrika, heeft hij besloten u te helpen. Daarom zendt hij mij om u bij te staan met raad en daad.

    - Zeg mij dan waar ik mij bevind, hoe de naam is van dit eiland, waar mijn makkers en ik zijn terechtgekomen. En of het bewoond is door reuzen of monsters die ons naar het leven zullen staan.

    - De naam van het eiland is Aiaia.

    - Aiaia?

    - Precies, Aiaia!

    - Ja, natuurlijk, ik dacht even dat u zich pijn had gedaan. Maar vertelt u alstublieft verder.

    - Dit eiland wordt bewoond door een onsterfelijke vrouw, een godin dus, die in schoonheid nauwelijks moet onderdoen voor de mooie Helena of zelfs voor Aphrodite. Haar naam is Kirke.

    - Kirke!? Is zij niet de dochter van Helios, de zonnegod?

    - Zeer zeker. Zij woont hier in een paleis. Het bevindt zich aan de andere kant van het eiland. En dan… wonen er op dit eiland nog drie andere vrouwspersonen. Ze zijn  Kirke’s onderdanige dienaressen.

    - Sterfelijke vrouwen? Of zijn het godinnen?

    - Noch ’t een noch ’t ander. Nimfen zijn het.

    - Zijn ze jong? En mooi?

    - Allebei. Nimfen zijn altijd jong en mooi. Niet zo mooi als Kirke natuurlijk, maar tóch: héél veel moeten ze niet voor hun meesteres onderdoen.

    - O wee, wat voor rampen staan er nog te wachten. U moet weten dat ik hier met drie makkers aangespoeld ben op dit eiland. Als ze die meiden te zien krijgen zijn ze hier misschien met geen stokken meer weg te krijgen. Zij brengen nu de nacht door op het strand in ons gehavend schip, bang als ze zijn voor monsters en wilde dieren.

    - Monsters zijn er niet op dit eiland en de wilde dieren zijn hier zo tam als lammetjes. En weinig hebt gij te vrezen van de nimfen: Kirke weet haar dienaressen steeds goed af te schermen van de andere sekse. Desondanks bedreigt u hier een groot gevaar!

    - En dat is?

    - Kirke zelf. Zij is namelijk zeer bedreven in de kunst van het toveren. Gij kunt ervan op aan dat ze zal proberen u in haar netten te strikken. Met alle tovermiddelen waarover zij beschikt, en ook met haar charme, zal zij pogen u vrouw en kind, familie en vaderland te doen vergeten en u vast te houden op het eiland.

    - Dat hebben ze ook geprobeerd op het eiland van de Lotofagen, de lotuseters. Wij waren op het eiland aange-spoeld, zoals wij nu op dít eiland zijn aangespoeld. Toen waren we nog veel talrijker. Bijna al mijn makkers zijn omgekomen: er zijn er nu nog amper drie over. Wij werden er uitgenodigd om van de lotusplant te eten. De meesten waren op hun hoede, maar degenen die van de plant gegeten hadden, vergaten outer en heerd en wensten niets liever dan op het eiland te blijven. Gelukkig waren het er maar enkelen en met geweld konden ze weer naar de schepen gebracht worden.

    - Dat verhaal is mij halvelings bekend. Kirke is nog hon-derd keer meer te duchten dan de Lotofagen. Wat zij met uw makkers voor heeft, weet ik niet precies, maar ik weet wel zeker dat ze u op dit eiland wil vasthouden. Ze zal u ongetwijfeld iets te eten of te drinken aanbieden waardoor gij uw geliefde vaderland zult vergeten en alle zelfcontrole zult verliezen. Zij is een tovenares, Odys-seus! Een tovenares in een betoverend lichaam, een gevaarlijk lichaam… Maar vrees niet: ik zei immers dat Zeus mij zendt om u te helpen.

    Nu haalt Hermes van onder zijn mantel een plant te voorschijn en overhandigt ze aan Odysseus.

    - Eet deze plant op staande voet op, Odysseus, met wortel en al, en ge zult voor altijd beschermd zijn tegen alle listen en tovertruken van Kirke.

    Terwijl Hermes zich reeds verwijdert, roept Odysseus hem nog woorden van dank na en belooft hem een mooi offer te brengen als hij eenmaal in zijn vaderland zal teruggekeerd zijn. De plant die de god hem heeft gegeven is gauw verorberd. Ze heeft een bittere nasmaak en die spoelt Odysseus weg met een slok wijn uit de veldfles die nog om zijn middel bengelt. Hij prijst de wijn, een restant van de twaalf dozijn flessen die hij op het eiland Ismaros gekregen heeft van een priester, nadat hij hem het leven had gespaard. Die wijn heeft tenslotte ook Odysseus’ leven, en dat van verscheidene van zijn makkers gered op het eiland van de cyclopen. Ze hebben er de cycloop Polyphemos immers zo stomdron-ken mee gemaakt dat hij in een zeer diepe slaap viel. Daarna hebben ze Polyphemos’ enig oog uitgebrand, hetgeen hen in de gelegenheid stelde te ontsnappen.

    Odysseus neemt er nog een slaappil bovenop en in minder dan geen tijd ligt hij weer te snurken.

    Bij het eerste morgenlicht verschijnen de nimfen weer ten tonele. Ze horen een vreemd geknor. Zou het een varken zijn? Ze kennen het geknor van varkens: er lopen er genoeg rond op het eiland. Neen, het geknor van een varken klinkt toch anders. Ze schrikken geen klein beetje als ze plots Odysseus opmerken, die nog steeds zwaar snurkend “in Morfeus’ armen” ligt. Hun nieuwsgierig-heid overwint de vrees en ze besluiten dit vreemde wezen te onderzoeken. Zou het een man kunnen zijn? Hun vermoeden wordt bewaarheid: dankzij hetgeen ze zich nog herinneren uit de lessen van biologie komen ze tot de conclusie dat het hier wel degelijk om een man gaat. Maar, wat moeten zij met hem aanvangen? Waar dient zo’n man voor? Wat doe je eigenlijk met een man?

    - Zullen we hem verstoppen? vraagt de ene.

    - Misschien kunnen we hem beter eerst wakker maken, zegt een andere.

    Dat lijkt hun een goed idee. Ze knijpen zijn neus dicht, kriebelen aan zijn voetzolen, ze trekken aan zijn oren. Tevergeefs. Het lijkt wel of deze vreemde man niet wakker te krijgen is.

    - Als we eens probeerden hem te kussen, stelt Aglaia voor. Ze giechelt met haar eigen voorstel, en de anderen giechelen mee.

    - Kussen op de mond?

    - Ja, wáár anders?

    Kussen, ja, dat lijkt hun wel wat. Aglaia buigt zich aarzelend over Odysseus om hem te kussen. Maar ze durft niet goed.

    - Doe jij maar eerst, zegt ze tegen Euphrosyne.

    Maar deze durft evenmin:

    - Ik ben bang dat hij verandert in een kikker, als ik hem ga kussen.

    - Jij leest teveel sprookjes, zegt Thalia. En daarenboven, mannen veranderen nooit in kikkers. Het zijn kikkers die in mannen veranderen. Kom, ik zal het eens voordoen.

    Maar ook Thalia durft niet goed. Ze aarzelt:

    - Moeten we dit niet melden aan Kirke?

    - Maar die zal hem natuurlijk weer voor zichzelf houden en hem na een tijdje misschien veranderen in een of ander dier. Laten we hem voorlopig verbergen, achter die struiken daar.

    Dat lijkt hun alle drie een goed idee. Terwijl ze Odysseus optillen horen ze plots de stem van Kirke. Verschrikt laten ze de nog steeds slapende Odysseus vallen en ze gaan zich verbergen achter een struik, vanwaar ze met spanning zullen afloeren wat komen gaat.

    Odysseus is wakker geschoten door de val. Kirke verschijnt nu ten tonele. Een schitterende, goddelijke verschijning. Ze herkent Odysseus onmiddellijk.

    - Odysseus, roept ze uit, mijn held! Eindelijk zijt ge daar.

    Kirke buigt zich over Odysseus en steekt haar armen naar hem uit, maar deze, nog enigszins bedwelmd en verblind door Kirke‘s uitstraling, maakt een afwerend gebaar:

    - Wie zijt gij? Naar uw schoonheid en uw schittering te oordelen, moet gij wel een godin zijn.

    - Dat hebt gij goed geraden, Odysseus, slimste aller stervelingen. Ik ben Kirke, dochter van niemand minder dan Helios, de zonnegod himself.

    - Hoe kent gij mij? Hoe weet gij dat ik Odysseus heet? Is het dan toch waar dat goden alles weten?

    Langzaam komt Odysseus rechtop zitten. Vol bewonde-ring voor zijn gespierd lichaam staart Kirke hem aan. Ze rilt, ze is even de kluts kwijt, ze stamelt:

    - Goden weten véél Odysseus, niet álles. Mijn vader Helios bijvoorbeeld weet enkel wat hij met eigen ogen gezien heeft, maar da’s natuurlijk wel een heleboel… De enige die álles weet is Zeus. En dan nog… ’t Gebeurt meer dan eens dat zijn aandacht afgeleid wordt waardoor iets aan zijn alziend oog ontsnapt. Maar dat ik u herken en dat ik niet verwonderd ben u hier te ontmoeten, mijn knappe welgebouwde held, heeft niets te maken met mijn goddelijke status: het orakel heeft het mij voorspeld!

    Bij ’t uitspreken van de woorden “mijn knappe welgebouwde held” is Kirke naast Odysseus op de grond gaan zitten. Ze streelt zijn stoere borstkas en zijn gespierde armen. Hij reageert niet op haar strelingen. Roerloos zit hij voor zich uit te kijken.

    - Vindt gij het niet aangenaam dat ik u aanraak, Odysseus? Vindt ge mij niet aantrekkelijk? Hoorde ik u daarnet niet mijn schoonheid roemen?

    Odysseus blijft onbewogen, hij lijkt in gedachten verzonken.

    - O, dappere, stoere, listige en ook verstandige held van mij! Hoezeer heb ik niet naar deze kennismaking uitgekeken. Zwermen vlinders hebben mijn lichaam doorzinderd, telkens als ik kennis kreeg van uw roemrijke daden tijdens de oorlog van Troje, de moeder van alle oorlogen. En toen ik vernam dat door uw listig optreden de oorlog in het voordeel van de Grieken beslecht was, stond mijn lichaam in vuur en vlam voor u. Uw onverschilligheid doet mij pijn, Odysseus. Zit toch niet steeds voor u uit te staren, kijk mij aan en zeg mij of ge mij mooi vindt.

    Traag wendt Odysseus het hoofd in haar richting. Een poos kijkt hij haar aan en blijft daarna weer sprakeloos.

    - Ik weet dat gij op weg zijt naar uw thuisland, Ithaka. En ik weet ook dat de goden u de terugtocht moeilijk, wat zeg ik, onmogelijk maken. Niemand beter dan ik begrijpt uw moedeloosheid. Geen menselijke gevoelens zijn godinnen vreemd, mijn lieve Odysseus. Daarin verschil-len wij niet van de mensen. Wij kennen dezelfde gevoe-lens, dezelfde pijnen, hetzelfde genot. Op twee punten slechts verschillen wij van de mensen: wij hebben de eeuwige jeugd en de onsterfelijkheid. Maar dat doet hier niets ter zake. Kom lieveling, laat uw hart ontdooien en vertel mij van uw wedervaren op de terugreis, die u niet naar Ithaka gebracht heeft, maar naar… mij.

    Weer streelt Kirke de stoere borstkas.

    - Vertel mij lieveling van uw omzwervingen, want daar-van is weinig of niets mij ter ore gekomen.

    Zonder Kirke aan te kijken en zonder emotie te laten blijken, begint Odysseus een verhaal te doen.

    - Een krachtige wind dreef onze schepen met de over-gebleven manschappen vanuit het geplunderde en platgebrande Troje in noordelijke richting. Zo bereikten wij de kusten van Thracië. Daar gingen we aan land bij een kustplaats die Ismaros heet. De inwoners van Ismaros, de Kikonen, waren tijdens de oorlog bondgeno-ten geweest van Troje.

    Smachtend aanhoort Kirke haar held:

    - En u werd er niet hartelijk verwelkomd?

    - Vanzelfsprekend niet. Mijn mannen raakten slaags met de inwoners. Bij dat gevecht moesten de Kikonen al snel het onderspit delven. Alle mannelijke inwoners van het stadje, die er niet in slaagden het bergachtig binnenland in te vluchten, werden gedood. Eén werd er gespaard, door mijn toedoen: Maron, de priester van Apollo. Uit dankbaarheid schonk hij mij twaalf kruiken opperste beste wijn. Vooraleer van Ismaros weg te varen, plun-derden mijn mannen de streek en ze verkrachtten de vrouwen.

    - En gij, mijn held, hebt ook gij u schuldig gemaakt aan die barbarijen?

    - Aan het plunderen wel, niet aan het verkrachten. Ik gaf mijn mannen de raad de plaats zo snel mogelijk te verlaten, maar ze sloegen mijn raad in de wind en bijna was dát hun fataal geworden. De enkelen die gevlucht waren, hadden geoefende krijgers uit de omgeving gemobiliseerd. Dezen gingen de confrontatie aan met ons. Vele van mijn mannen werden gedood. Toch kon-den de meesten nog de schepen bereiken…

    Odysseus stopt met zijn verhaal en blijft weer even in stilte verzonken.

    - En hoe ging het verder, Odysseus? Zie hoe zeer ik brand van verlangen om te weten hoe het verder is verlopen. Vertel, ik zie dat het u goed doet, uw hart te kunnen luchten. Uw versteende ziel begint stilaan te ontdooien.

    - Een krachtige noordenwind dreef nu de schepen zuidwaarts tot aan kaap Malea, het meest zuidelijk punt van de Peloponnesos. Maar het was duidelijk dat de goden nu niet langer aan onze zijde stonden. Door een felle stormwind werden onze schepen, twaalf nog in getal, verder gedreven naar de kusten van Noord-Afrika, en uiteindelijk belandden wij in het land van de Lotophagen.

    - Zijn dat niet de Lotuseters, die zich voeden met de vruchten van de lotusboom?

    - Precies. Het zijn vriendelijke en gastvrije mensen. De vruchten die ze ons aanboden waren lekker, zo bleek.

    - Maar wie de lotusvrucht eet, verliest zijn geheugen, nietwaar?

    - Dat wist ik toen nog niet. Niettemin was ik op mijn hoede en ik weigerde van de vruchten te eten. Degenen die het wel gedaan hadden bleken zich plots niets meer te herinneren van hun geboortestreek, noch van hun familie, noch van de oorlog.

    - Wat vreselijk!

    Het klinkt niet echt gemeend zoals Kirke dit zegt. Ze streelt nog steeds Odysseus’ armen en borst. Deze gaat, schijnbaar onberoerd, verder:

    - De behoefte om naar hun vaderland terug te keren was helemaal verdwenen en ze wensten niets liever dan te blijven in dat zonnig land, met zijn hartelijke mensen en zijn heerlijke vruchten.

    - Was het in dat land zonniger dan hier, en waren de mensen er vriendelijker? Uiteindelijk zijn jullie daar toch weggegaan?

    - Ikzelf en enkelen die evenmin van de lotusplant had-den gegeten, slaagden er uiteindelijk in allen met geweld naar de schepen te drijven.

    - Wat vreselijk toch! zegt Kirke weer en haar stem klinkt nog valser dan daarnet.

    - Maar het werd nog véél vreselijker. Het land waar wij, nog steeds door wilde stormen gedreven, vervolgens belandden, was bewoond door cyclopen. Ach, waren wij daar maar nooit terechtgekomen.

    Odysseus’ stemt trilt en hij pinkt een traan weg. Kirke haast zich een zakdoek boven te halen en teder wrijft ze ermee over zijn wang. Dit ontlokt een lichte glimlach bij Odysseus. Hoofdschuddend en zwaar zuchtend begint hij zijn verhaal over het wedervaren bij de cycloop:

    - Vóór de kust van het Cyclopenland, lag een eiland. Wij brachten er onze schepen aan land, behalve één, waarmee ik met de twaalf dappersten onder mijn mannen de tegenoverliggende kust ging verkennen. We kwamen bij een rotswand, waarin een groot gat was dat toegang gaf tot een reusachtig hol. Dat was het hol van de éénogige reus Polyphemos, de leider van de aldaar wonende cyclopen. Net als de andere cyclopen woonde Polyphemos alleen in zijn hol, zonder zich in te laten met zijn buren. Voorzichtig betraden wij de woonplaats van de reus. Ach, hadden we dat maar niet gedaan!...

    Weer stokt zijn stem in de keel. Eén en al oor en één en al bewondering voor haar held, schurkt Kirke tegen hem aan:

    - Ga verder, Odysseus. Laat mij niet in spanning.

    - Toen onze ogen wat aan de duisternis gewend waren, zagen we enkele jonge geitjes en grote hoeveelheden kaas tegen de wanden. Voedsel te over dus voor onze hongerige magen. We roosterden een paar van de geitjes en we deden ons eveneens te goed aan de kaas. Toen kwam plots een kudde dieren de grot binnen, schapen en geiten door elkaar, gevolgd door een enorme reus met één oog, in ’t midden van een kolossaal voorhoofd.

    Kirke ademt diep in en vergeet weer uit te ademen van de spanning.

    [En in de zaal gebeurt precies hetzelfde met de vrouw van de eerste minister. Tegelijkertijd legt ze onbewust haar hand op de knie van Petros  Papachristianopoulos, waarna ze die hand onmiddellijk verschrikt weer terugtrekt: ’t is de spanning die haar parten speelt, die haar één seconde haar fatsoen heeft doen vergeten…] 

    VERVOLG OP 15.1.2018



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail
    URL
    Titel *
    Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 01/03-07/03 2021
  • 23/03-29/03 2020
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 29/09-05/10 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 24/06-30/06 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 01/09-07/09 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008

    Foto

    Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs