Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Griekse mythologie voor kinderen Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
08-01-2018
OYSSEUS OP AIAIA (I)
ODYSSEUS OP AIAIA.
Elsegem, juni 2013.
[Petros
Papachristianopoulos zit fier op de eerste rij in de grootste schouwburg van
het land. Rechts van hem zit de vrouw
van de eerste minister, die dan ook nog ge-flankeerd wordt door de eerste
minister himself. Rechts van de eerste minister zit de burgemeester van de
stad, die zelf een vrouw is en zonder partner is gekomen. En dat alles ter
gelegenheid van de première van zijn to-neelstuk Odysseus op Aiaia. Petros is
niet aan zijn proefstuk toe. Maar nooit, au grand jamais, is één van zijn
stukken opgevoerd. De twistappel niet en De oorlog van Troje niet, beide
verhalen die te maken hebben met de Griekse mythologie. Net als Odysseus op Aiaia
overigens. Maar ook Een dochter voor het leven en De dokter wordt gigolo, twee
volkse blijspelen hebben geen genade gevonden in de ogen van de talrijke kleine
toneelgroepen aan wie hij zijn werk heeft pogen te slijten. Tot hij, door een
stom toeval, op een avondlijke receptie kennis maakte met de dochter van de
eerste minister, wiens echtgenoot een dikke vinger in de pap bleek te hebben
bij s lands belangrijkste toneelgezel-schap. Uit het een kwam het ander voort
en nu zit hij dus hier, ineens vanuit het niets opgeklommen tot nagenoeg de
hoogste trap van de ladder die een toneelschrijver zich kan indenken.
De zaal zit afgeladen
vol. Achteraan zijn inderhaast een paar stoelen bijgezet. Omhoog gaat het doek]
DEEL 1.
De scène is een zonovergoten zuiders eiland. Er staan drie
palmbomen en er stoeien drie jeugdige halfnaakte jonge meisjes. Eéntje doet aan
touwtjespringen terwijl de twee anderen spelen met een grote strandbal. Hun
namen zijn: Aglaia, Euphrosyne en Thalia. Het zijn dezelfde namen die ook de
Charites dragen, de drie Gratiën. Die namen hebben ze ongetwijfeld van hun ouders
gekregen bij hun geboorte, omdat die namen staan voor schoonheid, vreugde en
geluk. Hun ouders? Maar wie zíjn hun ouders? Ze weten het zelf niet. In tegenstelling
tot de Gratiën stammen zij allerminst af van Zeus, de oppergod. Als
wezenkinderen zijn ze opgegroeid op dit eiland, onder toezicht van Kirke. Ja,
Kirke is een échte godin want zij is de dochter van de zonnegod Helios. Kirke
heeft zich over de drie meisjes ontfermd, maar ze speelt ook lelijk de baas
over hen en dat maakt hen ongelukkig. Buiten henzelf en Kirke is hier overigens
geen menselijk wezen op dit eiland en ook dát maakt hen ongelukkig. Dieren zijn
er hier anders genoeg: leeuwen, tijgers, beren, varkens. Ja, vooral varkens
Kirke zegt dat zij alle drie van hoge afkomst zijn: ontstaan uit het bloed van
de oergod Ouranos. Deze was de god van de hemel en had bij de godin van de
aarde, Gaia, een paar dozijn kinderen verwekt. Maar bang als hij was, dat één
van zijn kinderen hem van zijn hemelse troon zou stoten, had Oeranos al die
kinderen in de Tartaros, de onderwereld, geworpen. Gaia echter bevrijdde zelf
haar jongste telg, Kronos. Ze gaf hem een sikkel en ze gaf hem de opdracht
Ouranos te verrassen in zijn slaap en zijn geslachtsorganen af te snijden. En
aldus is geschied. Na zijn vader ontmand te hebben gooide Kronos de hele
santenboetiek van op het Griekse vasteland een paar honderd kilometer ver in
zee. Druppels bloed leekten op de aardbodem, in de schoot van moeder Aarde, als
het ware.
- Die bloeddruppels hebben onze aardmoeder bevrucht, zegt
Aglaia, die de wijste is van de drie. Daaruit zijn wij ontstaan.
- Weet je zeker dat het
bloeddruppels waren? vragen Euphrosyne en Thalia. In de lessen
van biologie hebben we dat wel even anders geleerd.
Maar Aglaia verzekert hun dat het voortplantingsmecha- nisme
bij de goden nogal eens afwijkend kan zijn van de norm.
- Zijn wij dan goden? vraagt Euphrosyne.
- En hebben wij het eeuwig leven? vraagt Thalia. En de
eeuwige jeugd?
Aglaia acht zich geroepen om dit even uit te leggen aan haar
zusters. Neen, ze zijn geen echte goden en in tegenstelling tot de goden hebben
zij niet het eeuwig leven. Maar er is hun wel een láng leven beschoren, een
leven dat honderden, misschien wel duizenden jaren kan duren. En de eeuwige
jeugd? Ja, die hebben ze wél voor zolang hun eeuwigheid duren zal, natuurlijk.
Geen rimpeltje, niet het minste grijze haar zal ooit hun schoonheid en hun
jeugd ontsieren. Het eeuwig leven en de eeuwige jeugd zijn niet noodzakelijk
met elkaar verbonden. Ze kennen toch het verhaal van Eos, nietwaar, de godin
van de dageraad, die verliefd was geworden op Tithonos, een sterveling. Eos
vroeg aan de oppergod Zeus het eeuwig leven voor haar geliefde. Haar bede werd
verhoord, maar omdat Eos nagelaten had de eeuwige jeugd erbij te vragen, ontsnapte
Tithonos niet aan een voortdurende veroudering. Op de duur was hij helemaal
ineengeschrompeld als een krekel. En als krekel is hij blijven verder leven.
Ja, dat verhaal kennen ze: dat hebben ze op school geleerd.
En dat de edele delen van Ouranos uiteindelijk in de zee beland zijn, op
luttele kilometers afstand van het eiland Cyprus. En dat dáár pas de zaadcellen
van de oergod zich gemanifesteerd hebben. Dat ze zich vermengd hebben met
Pontos, de zee. En dat op dat ogenblik en op die plaats de zee is beginnen
schuimen en dat uit dat schuim een vrouwelijk wezen is ontstaan dat nog
oneindig veel mooier is dan zijzelf, een wezen dat zowel het eeuwig leven als
de eeuwige jeugd in zich verenigt: Aphrodite, de godin van de liefde, een godin
pur sang. Zij zelf zijn slechts nimfen.
Neen, gelukkig zijn onze drie maagdelijke nimfen niet. Wat
hebben zij aan hun schoonheid en aan hun eeuwige jeugd. Beklagenswaardig
vinden zij hun toestand, hier op dit eenzame eiland. Behalve zijzelf en de
godin Kirke een tovergodin naar zij menen te weten woont hier niemand. De
voorbije jaren is er nog wel wat afwisseling geweest: regelmatig was er nieuws
van de oorlog van Troje, hetwelk zij vernamen via de radio. Het waren
fantastische verhalen over heldhaftige krijgers die vochten om het bezit van
een vrouw, de mooie Helena van Sparta. Ze droomden s nachts dat zijzelf Helena
waren en dat stoere mannen met gespierde blote bovenlijven zich over hen
ontfermden. Dan lagen ze te rillen in hun bed en er fladderde iets in hun
onderbuik. Maar sinds de oorlog ten einde is brengt de radio enkel nog saaie
jankerige muziek en slechts nu en dan zien ze een verdwaald schip in de verte.
Zelden meert er iemand aan op het eiland, ofschoon er een haventje is. Het
haventje bevindt zich in de buurt van het paleis van Kirke en als er al eens
een vreemdeling het eiland betreedt wordt hij door de godin angstvallig aan het
oog van de drie nimfen onttrokken. Gedurende een korte of langere tijd amuseert
Kirke zich dan met de vreemdeling. Ze speelt spelletjes met hem en als ze moe
gespeeld is tovert ze hem om in een of ander dier. Verscheidene dieren bevolken
het eiland, allemaal omgetoverde verdwaalde reizigers, schipbreukelingen vaak,
die de nimfen enkel te zien krijgen in hun dierlijke gedaante. Er zijn leeuwen
bij en tijgers en luipaarden, maar ze doen niemand kwaad en ze zijn zo
zachtaardig als lammetjes.
Toch heerlijk zo te leven op een altijd zonbeschenen eiland,
zou een mens denken. Maar dat leven kan de nimfen niet bekoren, en ook de
talloze zongerijpte vruchten kunnen hen niet langer bekoren: druiven, peren,
bananen, vijgen, sinaasappelen Waar zij naar verlangen is een man. Een man.
Zij weten nauwelijks hoe een man er uitziet, buiten enige noties uit de lessen
biologie. Theoretische noties En Kirke, die dwarsboomt alleen maar hun
verlangens. Wat kan hun dit eiland schelen? En hoezeer hebben zij lak aan
eeuwige jeugd of aan onsterfelijkheid? Wat hebben ze aan het leven, laat staan
het eeuwig leven, een leven zonder man? Een man! Zie, ze krijgen weer
trillingen in de buik, als ze alleen nog maar aan een man denken Maar nu
moeten ze even van het toneel. Kirke zou immers boos kunnen zijn omdat zij zo
lang wegblijven
Nu betreedt een man het toneel. Hij lijkt uitgeput. Hij is
geen jonge knaap meer, maar duidelijk nog in de volle kracht van het leven.
Zijn kleren hangen als lompen om zijn leden. Maar ondanks zijn gehavende
toestand straalt de man kracht uit en
adel.
[De vrouw van de eerste
minister slaakt een zucht van opwinding]
De man is niemand minder dan Odysseus, de koning van Ithaka,
die op de terugweg is van Troje naar zijn geboortegrond, na een gruwelijke
oorlog, die tien jaar geduurd heeft. Hij wenkt zijn drie kompanen. Zij komen te
voorschijn, eveneens fel toegetakeld en met wonden overdekt. Van de vele
strijders die Odysseus naar Troje vergezeld hebben zijn zij de enige nog
overgeblevenen. Het grootste deel van de strijdmakkers is gesneuveld in de
oorlog. Een ander deel werd gedood tijdens de terugreis, door de bewoners van het
eiland Ismaros, de Kykonen. Dat was hun eigen schuld: ze hadden maar niet
moeten plunderen op het eiland en de vrouwen van de Kykonen niet moeten
verkrachten. Ook op het eiland van de éénogige reuzen zijn nog vele van de
overblijvende strijdmakkers omgekomen, in het hol van Polyphemos, alwaar zij
tot voedsel dienden voor de mensenetende cycloop. En toen zij voorbij het
eiland van de Laystrigonen voeren, zijn hun schepen door de bevolking
eveneens reuzen bekogeld met grote rotsblokken, zodat alle overblijvende
mannen, op vier na, alsook de overblijvende schepen, op één na, ten onder zijn
gegaan. Geen wonder dat Odysseus gezellen met een bang hart dit eiland
betreden. Odysseus moedigt hen aan:
- Komaan, vrienden, op dit klein, lieflijk eiland hebben wij
niets te vrezen.
- Zou dit eiland onbewoond zijn? Vraagt één van de makkers.
- Het lijkt wel zo, zegt Odysseus. Hier zijn ongetwijfeld
geen woeste krijgers en geen mensenetende reuzen
- En geen mooie vrouwen, die ons het heimwee naar huis kunnen
doen vergeten, werpt er één op.
En dat ontlokt een zucht van ontgoocheling bij de andere
twee.
- Dwazen, denkt Odysseus.
Geen van de vier schipbreukelingen heeft zin om lang op dit
eiland te vertoeven. Maar de duisternis begint te vallen en ze zullen alvast de
komende nacht hier moeten doorbrengen. Morgenochtend zullen ze proberen hun
gestrand schip weer zeewaardig te maken. Odysseus legt zich te ruste onder een
boom. Zijn makkers verlaten het toneel: zij vinden het veiliger vannacht op het
schip te slapen
Odysseus ligt weldra te snurken als een varkentje. In het
halfdonker nadert een sombere gestalte. De geheimzin-nige is gehuld in een
soort cape. Op het hoofd heeft hij een helm en hij heeft een staf in de hand.
Hij loopt wat rond op de scène, tot hij Odysseus opmerkt. Hij gaat gezwind op
hem af en schudt hem wakker. Odysseus is hevig geschrokken, hij grijpt naar
zijn mes en wil daarmee de vreemde indringer te lijf gaan. Maar deze ontwijkt
met een katachtige lenigheid en hij spreekt Odysseus toe:
- Stop dat mes weer in de schede, o dappere maar sterfelijke
Odysseus. Mij doden kunt gij niet, want ik behoor tot de onsterfelijken. Tracht
ook niet mij te verwonden, want ik kom in vrede. Ik kom in opdracht van mijn
vader, de oppergod Zeus en van mijn half-zuster, de wijze godin Athena.
Odysseus staat nu recht tegenover de god. Hij laat het mes
uit zijn handen glijden. Hij stamelt:
- Dan zijt gij ongetwijfeld Hermes, de bode van Zeus en de
god van de commercie
- en van de leugenaars en de dieven, voegt Hermes er lachend
aan toe. Dat hebt gij goed geraden. Niet voor niets zijt gij de slimste en de
vindingrijkste onder alle stervelingen. Weet dat Poseidon, de god van de zeeën
het op u gemunt heeft en niets anders wil dan u te vernietigen, uit wraak omdat
gij zijn zoon Polyphemos zwaar verminkt hebt. Maar heb vertrouwen. Mijn vader Zeus
staat aan uw zijde en nu zijn broer Poseidon voor enkele weken op reis is in
Afrika, heeft hij besloten u te helpen. Daarom zendt hij mij om u bij te staan
met raad en daad.
- Zeg mij dan waar ik mij bevind, hoe de naam is van dit
eiland, waar mijn makkers en ik zijn terechtgekomen. En of het bewoond is door
reuzen of monsters die ons naar het leven zullen staan.
- De naam van het eiland is Aiaia.
- Aiaia?
- Precies, Aiaia!
- Ja, natuurlijk, ik dacht even dat u zich pijn had gedaan.
Maar vertelt u alstublieft verder.
- Dit eiland wordt bewoond door een onsterfelijke vrouw, een
godin dus, die in schoonheid nauwelijks moet onderdoen voor de mooie Helena of
zelfs voor Aphrodite. Haar naam is Kirke.
- Kirke!? Is zij niet de dochter van Helios, de zonnegod?
- Zeer zeker. Zij woont hier in een paleis. Het bevindt zich
aan de andere kant van het eiland. En dan wonen er op dit eiland nog drie
andere vrouwspersonen. Ze zijn Kirkes
onderdanige dienaressen.
- Sterfelijke vrouwen? Of zijn het godinnen?
- Noch t een noch t ander. Nimfen zijn het.
- Zijn ze jong? En mooi?
- Allebei. Nimfen zijn altijd jong en mooi. Niet zo mooi als
Kirke natuurlijk, maar tóch: héél veel moeten ze niet voor hun meesteres
onderdoen.
- O wee, wat voor rampen staan er nog te wachten. U moet
weten dat ik hier met drie makkers aangespoeld ben op dit eiland. Als ze die
meiden te zien krijgen zijn ze hier misschien met geen stokken meer weg te
krijgen. Zij brengen nu de nacht door op het strand in ons gehavend schip, bang
als ze zijn voor monsters en wilde dieren.
- Monsters zijn er niet op dit eiland en de wilde dieren zijn
hier zo tam als lammetjes. En weinig hebt gij te vrezen van de nimfen: Kirke
weet haar dienaressen steeds goed af te schermen van de andere sekse.
Desondanks bedreigt u hier een groot gevaar!
- En dat is?
- Kirke zelf. Zij is namelijk zeer bedreven in de kunst van
het toveren. Gij kunt ervan op aan dat ze zal proberen u in haar netten te
strikken. Met alle tovermiddelen waarover zij beschikt, en ook met haar charme,
zal zij pogen u vrouw en kind, familie en vaderland te doen vergeten en u vast
te houden op het eiland.
- Dat hebben ze ook geprobeerd op het eiland van de Lotofagen,
de lotuseters. Wij waren op het eiland aange-spoeld, zoals wij nu op dít eiland
zijn aangespoeld. Toen waren we nog veel talrijker. Bijna al mijn makkers zijn
omgekomen: er zijn er nu nog amper drie over. Wij werden er uitgenodigd om van
de lotusplant te eten. De meesten waren op hun hoede, maar degenen die van de
plant gegeten hadden, vergaten outer en heerd en wensten niets liever dan op
het eiland te blijven. Gelukkig waren het er maar enkelen en met geweld konden
ze weer naar de schepen gebracht worden.
- Dat verhaal is mij halvelings bekend. Kirke is nog hon-derd
keer meer te duchten dan de Lotofagen. Wat zij met uw makkers voor heeft, weet
ik niet precies, maar ik weet wel zeker dat ze u op dit eiland wil vasthouden.
Ze zal u ongetwijfeld iets te eten of te drinken aanbieden waardoor gij uw
geliefde vaderland zult vergeten en alle zelfcontrole zult verliezen. Zij is
een tovenares, Odys-seus! Een tovenares in een betoverend lichaam, een
gevaarlijk lichaam Maar vrees niet: ik zei immers dat Zeus mij zendt om u te
helpen.
Nu haalt Hermes van onder zijn mantel een plant te voorschijn
en overhandigt ze aan Odysseus.
- Eet deze plant op staande voet op, Odysseus, met wortel en
al, en ge zult voor altijd beschermd zijn tegen alle listen en tovertruken van
Kirke.
Terwijl Hermes zich reeds verwijdert, roept Odysseus hem nog
woorden van dank na en belooft hem een mooi offer te brengen als hij eenmaal in
zijn vaderland zal teruggekeerd zijn. De plant die de god hem heeft gegeven is
gauw verorberd. Ze heeft een bittere nasmaak en die spoelt Odysseus weg met een
slok wijn uit de veldfles die nog om zijn middel bengelt. Hij prijst de wijn,
een restant van de twaalf dozijn flessen die hij op het eiland Ismaros gekregen
heeft van een priester, nadat hij hem het leven had gespaard. Die wijn heeft
tenslotte ook Odysseus leven, en dat van verscheidene van zijn makkers gered
op het eiland van de cyclopen. Ze hebben er de cycloop Polyphemos immers zo
stomdron-ken mee gemaakt dat hij in een zeer diepe slaap viel. Daarna hebben ze
Polyphemos enig oog uitgebrand, hetgeen hen in de gelegenheid stelde te
ontsnappen.
Odysseus neemt er nog een slaappil bovenop en in minder dan
geen tijd ligt hij weer te snurken.
Bij het eerste morgenlicht verschijnen de nimfen weer ten
tonele. Ze horen een vreemd geknor. Zou het een varken zijn? Ze kennen het
geknor van varkens: er lopen er genoeg rond op het eiland. Neen, het geknor van
een varken klinkt toch anders. Ze schrikken geen klein beetje als ze plots
Odysseus opmerken, die nog steeds zwaar snurkend in Morfeus armen ligt. Hun
nieuwsgierig-heid overwint de vrees en ze besluiten dit vreemde wezen te onderzoeken.
Zou het een man kunnen zijn? Hun vermoeden wordt bewaarheid: dankzij hetgeen ze
zich nog herinneren uit de lessen van biologie komen ze tot de conclusie dat
het hier wel degelijk om een man gaat. Maar, wat moeten zij met hem aanvangen?
Waar dient zon man voor? Wat doe je eigenlijk met een man?
- Zullen we hem verstoppen? vraagt de ene.
- Misschien kunnen we hem beter eerst wakker maken, zegt een
andere.
Dat lijkt hun een goed idee. Ze knijpen zijn neus dicht,
kriebelen aan zijn voetzolen, ze trekken aan zijn oren. Tevergeefs. Het lijkt
wel of deze vreemde man niet wakker te krijgen is.
- Als we eens probeerden hem te kussen, stelt Aglaia voor. Ze
giechelt met haar eigen voorstel, en de anderen giechelen mee.
- Kussen op de mond?
- Ja, wáár anders?
Kussen, ja, dat lijkt hun wel wat. Aglaia buigt zich
aarzelend over Odysseus om hem te kussen. Maar ze durft niet goed.
- Doe jij maar eerst, zegt ze tegen Euphrosyne.
Maar deze durft evenmin:
- Ik ben bang dat hij verandert in een kikker, als ik hem ga
kussen.
- Jij leest teveel sprookjes, zegt Thalia. En daarenboven,
mannen veranderen nooit in kikkers. Het zijn kikkers die in mannen veranderen.
Kom, ik zal het eens voordoen.
Maar ook Thalia durft niet goed. Ze aarzelt:
- Moeten we dit niet melden aan Kirke?
- Maar die zal hem natuurlijk weer voor zichzelf houden en
hem na een tijdje misschien veranderen in een of ander dier. Laten we hem
voorlopig verbergen, achter die struiken daar.
Dat lijkt hun alle drie een goed idee. Terwijl ze Odysseus
optillen horen ze plots de stem van Kirke. Verschrikt laten ze de nog steeds
slapende Odysseus vallen en ze gaan zich verbergen achter een struik, vanwaar
ze met spanning zullen afloeren wat komen gaat.
Odysseus is wakker geschoten door de val. Kirke verschijnt nu
ten tonele. Een schitterende, goddelijke verschijning. Ze herkent Odysseus
onmiddellijk.
- Odysseus, roept ze uit, mijn held! Eindelijk zijt ge daar.
Kirke buigt zich over Odysseus en steekt haar armen naar hem
uit, maar deze, nog enigszins bedwelmd en verblind door Kirkes uitstraling,
maakt een afwerend gebaar:
- Wie zijt gij? Naar uw schoonheid en uw schittering te
oordelen, moet gij wel een godin zijn.
- Dat hebt gij goed geraden, Odysseus, slimste aller
stervelingen. Ik ben Kirke, dochter van niemand minder dan Helios, de zonnegod
himself.
- Hoe kent gij mij? Hoe weet gij dat ik Odysseus heet? Is het
dan toch waar dat goden alles weten?
Langzaam komt Odysseus rechtop zitten. Vol bewonde-ring voor
zijn gespierd lichaam staart Kirke hem aan. Ze rilt, ze is even de kluts kwijt,
ze stamelt:
- Goden weten véél Odysseus, niet álles. Mijn vader Helios
bijvoorbeeld weet enkel wat hij met eigen ogen gezien heeft, maar das
natuurlijk wel een heleboel De enige die álles weet is Zeus. En dan nog t
Gebeurt meer dan eens dat zijn aandacht afgeleid wordt waardoor iets aan zijn
alziend oog ontsnapt. Maar dat ik u herken en dat ik niet verwonderd ben u hier
te ontmoeten, mijn knappe welgebouwde held, heeft niets te maken met mijn
goddelijke status: het orakel heeft het mij voorspeld!
Bij t uitspreken van de woorden mijn knappe welgebouwde
held is Kirke naast Odysseus op de grond gaan zitten. Ze streelt zijn stoere
borstkas en zijn gespierde armen. Hij reageert niet op haar strelingen.
Roerloos zit hij voor zich uit te kijken.
- Vindt gij het niet aangenaam dat ik u aanraak, Odysseus?
Vindt ge mij niet aantrekkelijk? Hoorde ik u daarnet niet mijn schoonheid
roemen?
Odysseus blijft onbewogen, hij lijkt in gedachten verzonken.
- O, dappere, stoere, listige en ook verstandige held van
mij! Hoezeer heb ik niet naar deze kennismaking uitgekeken. Zwermen vlinders
hebben mijn lichaam doorzinderd, telkens als ik kennis kreeg van uw roemrijke
daden tijdens de oorlog van Troje, de moeder van alle oorlogen. En toen ik
vernam dat door uw listig optreden de oorlog in het voordeel van de Grieken
beslecht was, stond mijn lichaam in vuur en vlam voor u. Uw onverschilligheid
doet mij pijn, Odysseus. Zit toch niet steeds voor u uit te staren, kijk mij
aan en zeg mij of ge mij mooi vindt.
Traag wendt Odysseus het hoofd in haar richting. Een poos
kijkt hij haar aan en blijft daarna weer sprakeloos.
- Ik weet dat gij op weg zijt naar uw thuisland, Ithaka. En
ik weet ook dat de goden u de terugtocht moeilijk, wat zeg ik, onmogelijk
maken. Niemand beter dan ik begrijpt uw moedeloosheid. Geen menselijke
gevoelens zijn godinnen vreemd, mijn lieve Odysseus. Daarin verschil-len wij
niet van de mensen. Wij kennen dezelfde gevoe-lens, dezelfde pijnen, hetzelfde
genot. Op twee punten slechts verschillen wij van de mensen: wij hebben de
eeuwige jeugd en de onsterfelijkheid. Maar dat doet hier niets ter zake. Kom
lieveling, laat uw hart ontdooien en vertel mij van uw wedervaren op de
terugreis, die u niet naar Ithaka gebracht heeft, maar naar mij.
Weer streelt Kirke de stoere borstkas.
- Vertel mij lieveling van uw omzwervingen, want daar-van is
weinig of niets mij ter ore gekomen.
Zonder Kirke aan te kijken en zonder emotie te laten blijken,
begint Odysseus een verhaal te doen.
- Een krachtige wind dreef onze schepen met de over-gebleven manschappen
vanuit het geplunderde en platgebrande Troje in noordelijke richting. Zo
bereikten wij de kusten van Thracië. Daar gingen we aan land bij een kustplaats
die Ismaros heet. De inwoners van Ismaros, de Kikonen, waren tijdens de oorlog
bondgeno-ten geweest van Troje.
Smachtend aanhoort Kirke haar held:
- En u werd er niet hartelijk verwelkomd?
- Vanzelfsprekend niet. Mijn mannen raakten slaags met de
inwoners. Bij dat gevecht moesten de Kikonen al snel het onderspit delven. Alle
mannelijke inwoners van het stadje, die er niet in slaagden het bergachtig
binnenland in te vluchten, werden gedood. Eén werd er gespaard, door mijn
toedoen: Maron, de priester van Apollo. Uit dankbaarheid schonk hij mij twaalf
kruiken opperste beste wijn. Vooraleer van Ismaros weg te varen, plun-derden
mijn mannen de streek en ze verkrachtten de vrouwen.
- En gij, mijn held, hebt ook gij u schuldig gemaakt aan die
barbarijen?
- Aan het plunderen wel, niet aan het verkrachten. Ik gaf
mijn mannen de raad de plaats zo snel mogelijk te verlaten, maar ze sloegen
mijn raad in de wind en bijna was dát hun fataal geworden. De enkelen die
gevlucht waren, hadden geoefende krijgers uit de omgeving gemobiliseerd. Dezen
gingen de confrontatie aan met ons. Vele van mijn mannen werden gedood. Toch
kon-den de meesten nog de schepen bereiken
Odysseus stopt met zijn verhaal en blijft weer even in stilte
verzonken.
- En hoe ging het verder, Odysseus? Zie hoe zeer ik brand van
verlangen om te weten hoe het verder is verlopen. Vertel, ik zie dat het u goed
doet, uw hart te kunnen luchten. Uw versteende ziel begint stilaan te
ontdooien.
- Een krachtige noordenwind dreef nu de schepen zuidwaarts
tot aan kaap Malea, het meest zuidelijk punt van de Peloponnesos. Maar het was
duidelijk dat de goden nu niet langer aan onze zijde stonden. Door een felle
stormwind werden onze schepen, twaalf nog in getal, verder gedreven naar de
kusten van Noord-Afrika, en uiteindelijk belandden wij in het land van de
Lotophagen.
- Zijn dat niet de Lotuseters, die zich voeden met de
vruchten van de lotusboom?
- Precies. Het zijn vriendelijke en gastvrije mensen. De
vruchten die ze ons aanboden waren lekker, zo bleek.
- Maar wie de lotusvrucht eet, verliest zijn geheugen,
nietwaar?
- Dat wist ik toen nog niet. Niettemin was ik op mijn hoede
en ik weigerde van de vruchten te eten. Degenen die het wel gedaan hadden
bleken zich plots niets meer te herinneren van hun geboortestreek, noch van hun
familie, noch van de oorlog.
- Wat vreselijk!
Het klinkt niet echt gemeend zoals Kirke dit zegt. Ze streelt
nog steeds Odysseus armen en borst. Deze gaat, schijnbaar onberoerd, verder:
- De behoefte om naar hun vaderland terug te keren was helemaal
verdwenen en ze wensten niets liever dan te blijven in dat zonnig land, met
zijn hartelijke mensen en zijn heerlijke vruchten.
- Was het in dat land zonniger dan hier, en waren de mensen
er vriendelijker? Uiteindelijk zijn jullie daar toch weggegaan?
- Ikzelf en enkelen die evenmin van de lotusplant had-den
gegeten, slaagden er uiteindelijk in allen met geweld naar de schepen te
drijven.
- Wat vreselijk toch! zegt Kirke weer en haar stem klinkt nog
valser dan daarnet.
- Maar het werd nog véél vreselijker. Het land waar wij, nog
steeds door wilde stormen gedreven, vervolgens belandden, was bewoond door
cyclopen. Ach, waren wij daar maar nooit terechtgekomen.
Odysseus stemt trilt en hij pinkt een traan weg. Kirke haast
zich een zakdoek boven te halen en teder wrijft ze ermee over zijn wang. Dit
ontlokt een lichte glimlach bij Odysseus. Hoofdschuddend en zwaar zuchtend begint
hij zijn verhaal over het wedervaren bij de cycloop:
- Vóór de kust van het Cyclopenland, lag een eiland. Wij
brachten er onze schepen aan land, behalve één, waarmee ik met de twaalf
dappersten onder mijn mannen de tegenoverliggende kust ging verkennen. We
kwamen bij een rotswand, waarin een groot gat was dat toegang gaf tot een
reusachtig hol. Dat was het hol van de éénogige reus Polyphemos, de leider van
de aldaar wonende cyclopen. Net als de andere cyclopen woonde Polyphemos alleen
in zijn hol, zonder zich in te laten met zijn buren. Voorzichtig betraden wij
de woonplaats van de reus. Ach, hadden we dat maar niet gedaan!...
Weer stokt zijn stem in de keel. Eén en al oor en één en al
bewondering voor haar held, schurkt Kirke tegen hem aan:
- Ga verder, Odysseus. Laat mij niet in spanning.
- Toen onze ogen wat aan de duisternis gewend waren, zagen we
enkele jonge geitjes en grote hoeveelheden kaas tegen de wanden. Voedsel te
over dus voor onze hongerige magen. We roosterden een paar van de geitjes en we
deden ons eveneens te goed aan de kaas. Toen kwam plots een kudde dieren de
grot binnen, schapen en geiten door elkaar, gevolgd door een enorme reus met
één oog, in t midden van een kolossaal voorhoofd.
Kirke ademt diep in en vergeet weer uit te ademen van de
spanning.
[En in de zaal gebeurt
precies hetzelfde met de vrouw van de eerste minister. Tegelijkertijd legt ze
onbewust haar hand op de knie van Petros Papachristianopoulos, waarna ze die hand onmiddellijk
verschrikt weer terugtrekt: t is de spanning die haar parten speelt, die haar
één seconde haar fatsoen heeft doen vergeten ]
Odysseus op Aiaia is een klassieke tragedie in een nieuw kleedje. Het is een verhaal van liefde en hartstocht, gebaseerd op het eeuwenoude verhaal van de omzwervingen van de Griekse held Odysseus, na de oorlog van Troje. Het was oorspronkelijk bedoeld als een deel van een trilogie. Het eerste deel (De Twistappel) is een toneelstuk dat handelt over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Het tweede (De Oorlog van Troje) is eveneens een toneelstuk dat een belangrijke episode uit de oorlog behandelt. Dit derde deel was oorspronkelijk eveneens bedoeld als toneelstuk en het draagt nog duidelijk de sporen ervan (de dialogen zijn niet helemaal uitgewerkt). Het is overigens zonder veel moeite te bewerken voor toneelopvoering. Humor en erotiek ontbreken allerminst in dit werk, net zo min als in de eerste twee delen. De drie delen werden alle, enkele jaren geleden in boekvorm uitgegeven (voor inlichtingen surf naar www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=2879394).
Odysseus op Aiaia verschijnt op mijn blog (www.bloggen.be/mythos) vanaf 8 januari iedere maandag in vier afleveringen. Mocht iemand geïnteresseerd zijn om het ten tonele te brengen, hij neme contact op met mij (kvansteenbrugge@gmail.com). Rechten, van welke aard dan ook, zijn (wat mij betreft althans ) niet verschuldigd.
Op 8/9 waren
er op deze blog 36 bezoekers en op 9/9 nog 24. Hoe dan ook ongewoon hoge
cijfers voor deze vergeten blog. De trend heeft zich helaas niet doorgezet en
nu zijn we teruggevallen op het aantal van vóór 8/9: een paar bezoekers per
dag. Op mijn voorstel om een uitgebreid verhaal te schrijven omtrent de oorlog
van Troje is er maar één positieve reactie gekomen. Ik weet het wel, ter wille
van één enkele rechtvaardige ziel zou de Heer Sodom en Gomorrha gespaard hebben.
Maar ik ben de Heer niet, en u begrijpt het al van dat uitgebreid verhaal
komt dus niets in huis.
Overigens
bestaan er een drietal werken van mijn hand De Twistappel, Strijdtoneel
Troje, Odysseus op Aiaia die verhalen over respectievelijk de aanleiding tot
de oorlog, de krijgsverrichtingen en de nasleep van de oorlog. Het zijn in
feite toneelstukken, uitgegeven bij Shopmybook en te bestellen via www.shopmybook.be. Odysseus op Aiaia kan ook rechtstreeks bij
mij besteld worden (kvansteenbrugge@gmail.com;
ik neem dan de verzendingskosten te mijnen laste). Vanaf 2015 is dit laatste
verhaal ook te raadplegen voor het grote publiek in de Provinciale Bibliotheek
van Westvlaanderen, Jan van Eyckplein 1
te Brugge. En ten slotte, voor alle geïnteresseerden die zich kosten en moeite
willen besparen: elk van de drie werken kan gratis via mail opgestuurd worden
op eenvoudige aanvraag via bovenstaand mail-adres.
Wat betreft
het boek Uit het schuim van de zee (cf. www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=2010440): het succes is voldoende groot,
zodat er toch weer een nieuwe druk komt. De betalingsmodaliteiten zijn evenwel
veranderd. Er dient voortaan vooraf 25,00 euro gestort (18,95 +
deelname in de verzendkosten). Dit geldt enkel voor België en Nederland.
De laatste dagen blijkt er toch weer interesse te zijn voor deze blog. Als dit zich doorzet start ik vanaf komende week met een groot verhaal (100 à 200 pagina's) over de oorlog van Troje, met de aanleiding tot de oorlog en de nasleep ervan. Geschikt voor jongeren. En... mét illustraties! Vindt u dat een goed idee? Reageer dan!
In mijn boek Uit het schuim van de zee (de Griekse mythologie in 136 boeiende verhalen, 404 pag., uitg. 2011) kunt u het verhaal lezen van Europa, de prinses die door de Griekse oppergod Zeus, in de gedaante van een stier, werd ontvoerd. Haar beeltenis prijkt op de nieuwste bankbiljetten van vijf euro, nl. het kopje aan de rechterkant, alsook het watermerk hetwelk u ziet onder de handtekening van Mario Draghi als u het briefje voor een lichtbron houdt.
Het beeld is afkomstig van een schilderij op een meer dan tweeduizend jaar oude Romeinse vaas (een mengvat) die zich bevindt in het Louvre in Parijs. Ook de stier is afgebeeld op de vaas.
Hierna volgt een uittreksel uit het boek:
Poseidon, de god die heerste over de zeeën, was de broer van de oppergod Zeus. Net als zijn broer was hij zeer gevoelig voor vrouwelijk schoon. Libya, een kleindochter van Zeus en Io, zoals we in het vorig verhaal gezien hebben, was een van de velen die door Poseidon bemind werden. Dat resulteerde in een tweeling: Agenor en Belos. Agenor trok vanuit zijn geboorteplaats in Egypte naar Tyrus in Kanaän, waar hij koning werd. Hij kreeg zes nakomelingen: één dochter en vijf zonen. De dochter heette Europa. En wie ontbrandde in liefde voor deze schone maagd? Zeus! Om haar te versieren had hij een ingenieus plan bedacht. Hij gaf zijn zoon Hermes de opdracht het vee van Agenor naar de zeekust van Tyrus te drijven, alwaar Europa vaak vertoefde. Hij veranderde zichzelf in een stier en begaf zich tussen het vee. Europa merkte het dier op en raakte in vervoering door de indrukwekkende gestalte, de schitterende witte vacht en de grote trouwe ogen.De stier liet zich gewillig strelen door het meisje en nodigde haar uit op zijn rug plaats te nemen.Pas was dit geschied, of hij zette het op een lopen, recht de zee in, en waar het water te diep werd begon hij te zwemmen. Europa was niet weinig geschrokken, ze schreeuwde het uit van angst en ze riep de goden ter hulp. Maar de stier had geen oren naar haar smeekbeden en in een razend tempo zwom hij alover de Middellandse Zee tot hij het eiland Kreta bereikte. Aan de zuidelijke kust van het eiland ging hij aan land, op een plaats waar nu de stad Gortyna ligt. Hier nam hij weer zijn normale gedaante aan. Onder de schaduw van een reusachtige olijfboom had hij betrekking met Europa. De boom staat daar nog: ik heb hem met eigen ogen gezien. In een nabijgelegen grot schonk Europa het leven aan een zoon, de latere koning Minos, legendarisch heerser in de machtige burcht van Knossos, en naar wie de Minoïsche cultuur zou genoemd worden. In diezelfde grot kreeg Europa nog meerdere malen het bezoek van Zeus en ze schonk hem later nog twee zonen: Rhadamanthys en Sarpedon.
Op het thuisfront in Tyrus was men ondertussen zeer bezorgd en bedroefd vanwege de verdwijning van Europa. Vader Agenor stuurde uiteindelijk zijn vijf zonen uit naar alle windstreken om hun zuster te zoeken. Hij legde hun meteen het verbod op het ouderlijk paleis nog te betreden zolang Europa niet teruggevonden was
Het vervolg van t verhaal kunt u verder lezen op pag. 47-49 van het boek of door te surfen naar www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=14 en scrollen naar nr.10 Europa en Kadmos. U vindt er ook een tekening van Europa op de stier, door J. Bauwens.
Vanaf begin 2013 worden op deze blog de grote klassieke verhalen uit de Griekse mythologie gepubliceerd, in korte afleveringen en in een verhaaltrant die aangepast is voor 10- tot 14-jarigen. Sommige verhalen zullen met tekeningen geïllustreerd zijn.Voor meer uitgebreide literatuur omtrent de hele Griekse mythologie kan ik mijn boek Uit het schuim van de zee aanbevelen.
Wie stuurt tekeningen (via mail: kvansteenbrugge@gmail.com)? Ze komen alle op de blog.
Helaas! Pas had Semele de oppergod in al zijn glorie
aanschouwd of zij vatte vuur en in geen tijd bleef alleen haar verkoold lichaam
over. En toen realiseerde Zeus zich dat Semele hem de dag tevoren had verteld
dat zij zijn kind droeg. Misschien was het ongeboren kind nog te redden? Zeus
riep zijn trouwe zoon Hermes ter hulp. Snel als de weerlicht dank zij zijn
gevleugelde sandalen was deze ter plaatse. Er was geen tijd te verliezen. Met
één haal sneed Hermes de buik van de dode open en haalde de ongeboren vrucht
eruit: dit was de allereerste keizersnede. Het kind was onooglijk klein en niet
levensvatbaar. Hermes stelde voor het in de dij van Zeus in te planten. En dat
geschiedde. En toen het kind voldragen was, verloste Hermes zijn vader van een
zoon: Dionysos. Dit kind zou de god van de wijn en van het vertier worden.
Jullie weten nu waarom van hem gezegd wordt dat hij tweemaal geboren werd.
Hermes nam de pasgeborene op de arm en hij hield hem een tros druiven voor. Eeuwen
later heeft de Griekse kunstenaar Praxiteles van dit lieflijk toneeltje een
prachtig beeldhouwwerk gemaakt. Door velen wordt dit beeld beschouwd als het
mooiste dat ooit door mensenhanden werd voortgebracht. Het is heden ten dage
nog te bewonderen in het archeologisch museum van Olympia, de stad waar het
werd opgegraven en waar in 776 vóór Christus de eerste Olympische Spelen van de
Oudheid plaatsgrepen.
Zeus gaf Hermes nu de opdracht zijn pasgeboren zoon weg te
brengen naar een veilig oord, waar nimfen het kind ongestoord zouden kunnen
opvoeden en bewaken. Zeus was bang dat zijn echtgenote haar woede zou koelen op
de kleine Dionysos. Het is immers bekend dat Hera wraakgevoelens koesterde
jegens de talrijke bastaardkinderen van Zeus, die voortgekomen waren uit de
talloze buitenechtelijke verhoudingen van de oppergod.
Gezien het geringe succes van deze blog (weinig
bezoekers en niemand die een tekening stuurt) is dit (voorlopig?) de laatste
aflevering
Semele dacht natuurlijk dat de geliefde jongen een grapje
maakte, maar diep in haar binnenste knaagde de twijfel. Zij vertelde alles aan
haar zusters, maar dezen lachten haar uit:
- En jij gelooft dergelijke onzin! Zo zie je maar dat liefde
blind maakt. En gesteld dat hij werkelijk Zeus is, dan moet hij toch in staat zijn zich aan jou te vertonen in
zijn gewone goddelijke gedaante, in zijn schitterend gewaad en met zijn gouden staf
en zijn bliksem. Eis dat hij zijn vermomming aflegt, al was het maar één enkele
keer.
En toen ze later weer eens in elkanders armen lagen, Semele
en haar beminde en hij haar volop zijn liefde betuigde, zwoer hij haar in een
moment van onbedachtzaamheid, dat hij haar alles zou geven wat zij maar wilde.
Als bewijs van zijn liefde.
- Eén ding slechts wens ik van jou, mijn liefste. Je beweert
dat jij Zeus bent. Vertoon je dan aan mij in de ware gedaante van de
allerhoogste god, met gouden gewaden en vurige bliksem.
- Besef je wel goed wat je mij vraagt, mijn allerliefste
Semele? Geen sterfelijk wezen kan de aanblik van Zeus in al zijn glorie
weerstaan. Je zou het nooit overleven, lieveling. Doe een andere wens.
- Ik begrijp het al, antwoordde ze schamper, jij bént Zeus
niet. Anders zou je wel aan mijn wens voldoen. Jij bént Zeus niet! Geef me wat
ik je gevraagd heb: je hebt het onder ede beloofd. Als men de oppergod al niet
meer op zijn woord kan geloven!...
Hoe zeer Zeus ook zijn best deed, Semele was niet te
overreden. Ze wilde Zeus zien in al zijn echtheid. En Zeus, door zijn eed
gebonden, zag zich verplicht zich in zijn ware gedaante aan haar te vertonen.
Hij trok zijn minst schitterende kleed aan en zocht zijn kleinste bliksempje,
hopende tegen beter weten in, dat de desastreuze gevolgen deze keer zouden
uitblijven
(Gezien het geringe aantal bezoekers van deze blog, wordt de volgende aflevering waarschijnlijk de laatste...)
Zoals de godin Athena hem beloofd had kreeg Kadmos zijn goddelijke
bruid. Harmonia was haar naam. Zij was bijzonder mooi. Hoe kon het ook anders:
zij was een kind van de grote liefdesgodin Aphrodite en van Ares de oorlogsgod.
Toen Kadmos met Harmonia in het huwelijk trad werd er een groots huwelijksfeest
gehouden. De goden en godinnen zetten het feest grote luister bij door hun
aanwezigheid. Ze brachten de mooiste geschenken mee voor het bruidspaar. Het
allermooiste kwam van Aphrodite, de moeder van de bruid: een prachtige gouden halsketting voor
Harmonia, een kunstwerk dat vervaardigd was door niemand minder dan Hephaistos,
de god van de smeedkunst.
Het leven van Kadmos had dus een gunstige wending genomen.
Zijn huwelijk met Harmonia was onder een schitterend gesternte tot stand
gekomen. Het leek wel of er aan hun geluk geen einde zou komen. Zij kregen vijf
kinderen, waaronder vier dochters: Semele, Agave, Autonoë en Ino. Het leven van
alle vier kende evenwel een dramatisch verloop
Laten we het eerst hebben over Semele. Zij was de mooiste. In
schoonheid hoefde ze niet onder te doen voor haar moeder. En aan die schoonheid
kon de oppergod Zeus niet weerstaan. Hij werd net zo verliefd op haar als hij
eerder verliefd geworden was op haar tante Europa. In de gedaante van een
knappe jonge man zocht hij omgang met Semele. Het maakte haar zeer gelukkig en
ze liet zich al zijn toenaderingspogingen ten zeerste welgevallen. Haar geluk
duurde net zolang tot haar geliefde zich liet ontvallen dat hij eigenlijk Zeus
was. Toen gingen de poppen aan het dansen!
- Ga de koe halen en breng ze hier, sprak de godin. En volg
de raad die ik u dan verder zal geven.
Gedwee ging Kadmos de koe halen. Ze was rustig op dezelfde
plaats blijven liggen. Athena stond hem op te wachten. Vóór haar stond een
ploeg.
- Span de koe voor de ploeg en ploeg deze akker om, zei ze.
Wat gij daarna met de koe doet laat ik over aan uw geweten.
Kadmos deed hetgeen hem was opgedragen. Toen de akker
helemaal omgeploegd was, slachtte hij de koe. Hij maakte een brandstapel met
wat droge takken en hij offerde de koe aan Athena.
Dat offer was de godin zeer welgevallig. Ze gaf Kadmos nu de
opdracht de tanden van de draak te trekken en deze te zaaien in de omgeploegde
grond. En nadat Kadmos deze taak had volbracht schoten uit de grond gewapende
krijgers omhoog: één uit elke tand. Woeste mannen waren het en dat maakte
Kadmos wel bang. De mannen begonnen ruzie te maken en ze gingen elkander te
lijf en ze doodden elkander in een bloedig gevecht. Dat duurde tot er nog
slechts vijf overbleven. Toen vielen alle vijandigheden stil en de mannen
gedroegen zich nu onderdanig tegenover Kadmos en ze verklaarden zich bereid hem
is alles te helpen. Samen met deze vijf Gezaaide Mannen bouwde Kadmos ter
plekke een burcht, die naar hem Kadmeia zou heten, en hij stichtte er een
stad: het roemrijke Thebe, waarvan hijzelf de eerste koning was.
Al vlug hadden de gezellen van Kadmos een waterbron gevonden
in het midden van een onbebouwde akker. De bron werd echter bewaakt door een
grote monsterachtige slang. Dapper als ze waren gingen ze het monster te lijf.
Helaas, één voor één moesten ze het onderspit delven: allen werden gedood.
Ongerust over hun lang wegblijven ging Kadmos nu zijn vrienden zoeken. Het
duurde niet lang voor hij bij de plek kwam waar het drama was geschied: een
waarachtig slagveld, niet één man had het overleefd. Kadmos stond als aan de
grond genageld. Hij bad tot de godin Athena om hulp en sterkte:
- Athena, godin van de wijsheid en de krijgskunst, geliefde
dochter van Zeus, geboren uit het hoofd van de oppergod, sta mij bij en geef
mij de kracht om het monster te verslaan.
En de godin verhoorde zijn gebed. Hij voelde plots een
ongekende kracht die zijn ledematen en zijn hele lichaam doorzinderde. Hij
aarzelde geen ogenblik om de slang tegemoet te treden en het lijf-aan-lijf
gevecht aan te gaan. Na een slopende strijd bracht hij het monster een
dodelijke steek toe met zijn zwaard. Toen verscheen vóór hem Athena, in
levenden lijve en in haar volle goddelijke glorie. Zij sprak tot hem:
- Als dank voor het vertrouwen dat gij in mij stelt, Kadmos,
zal ik u blijven steunen. Hier moet gij een stad stichten. Een roemrijke stad
zal het worden. Door geen enkele stad in Griekenland zal haar roem overtroffen
worden. Gij zult de stad de naam Thebe geven en gij zult hier de eerste koning
zijn. Een goddelijke bruid en een groot nageslacht zullen uw deel zijn. Maar
als slang zult gij uw laatste levensdagen slijten Ga nu aan de slag en begin
met op deze plaats een burcht te bouwen.
- Een burcht bouwen, stamelde Kadmos, dat kan ik toch niet
alleen. Al mijn makkers zijn dood
- Maar als mijn zuster nooit meer gevonden wordt, waar moet
ik dan heen? verstoutte Kadmos zich te vragen. Mijn vader heeft mij verboden
nog naar huis terug te keren zolang
Europa niet terecht is.
En de pythia antwoordde:
- Als gij deze tempel zult verlaten hebben zult gij een koe
op uw weg ontmoeten. Volg de koe en waar het dier gaat neerleggen in het gras,
bouw daar een stad. Zo spreekt de god Apollo. Doe zoals de god u opdraagt en
groot zal uw beloning zijn: gij zult de stamvader worden van een roemrijk
geslacht en een goddelijke bruid zal u ten deel vallen.
Dat was allerminst het antwoord dat Kadmos had verwacht. Hij
nam zich niettemin de raad van de god ter harte en hij nam het besluit niet
meer naar zijn ouderlijk huis terug te keren, hoe zwaar die beslissing hem ook
viel. Bij het buitenkomen van het heiligdom zag hij op zijn weg een koe, zoals
het orakel voorspeld had alle voorspellingen van het orakel komen immers uit.
Samen met zijn makkers volgde hij de koe, tientallen kilometers lang, tot op
een plaats waar de koe vermoeid ging liggen op
een stuk grasland in het midden van een verlaten vlakte.
- Hier moeten ook wij nu halt houden en een burcht bouwen,
zoals het orakel heeft bevolen, sprak Kadmos tot zijn gezellen. Laten we maar
zo vlug mogelijk aan de slag gaan.
- Maar laten wij dan tenminste even uitrusten, want wij zijn
doodop van de zware voettocht. En vooral: wij vergaan van de dorst. Hier moet
toch ergens wel een bron zijn met helder koel water?
- Zoeken jullie rustig de omgeving af. Ik hou hier wel de
wacht bij de koe.
Ondertussen hebben wij nog niets verteld over de droefheid
die heerste aan het hof van koning Agenor. De koning en de koningin waren ontroostbaar
vanwege het wegblijven van Europa, hun enige dochter. De koning had zijn
knechten opdracht gegeven haar te zoeken in de omgeving, op de stranden, de
heuvels en de landerijen en in de bossen. Maar toen al dat zoeken tevergeefs
bleek te zijn, stuurde hij zijn drie zonen Kylix, Fenix en Kadmos, erop uit, om
buiten de grenzen van hun eigen land op zoek te gaan naar hun zuster.
- Ik wil géén van jullie drieën hier terug zien vooraleer je
zuster is gevonden, zo sprak Agenor dreigend.
Kylix en Fenix zochten op het Aziatisch vasteland. Zeer ver
van hun land verwijderden ze zich niet. Algauw
waren ze tot het besluit gekomen dat ze hun zuster toch nooit zouden
vinden en omdat ze onverrichter zake niet meer durfden terugkeren naar het
paleis van hun vader, vestigden zij zich op naburige plaatsen waar ze een
nieuwe staat stichtten: Kylix stichtte Kylicië, Fenix stichtte Fenicië. De
derde broer Kadmos begaf zich in westelijke richting: alover de zee voer hij
naar Griekenland, vergezeld van een aantal dappere vrienden. Maar ook zijn
zoektocht bleek onbegonnen werk: het was zoeken zoals naar een speld in een
hooiberg, zoals men zegt. Ten einde raad trok Kadmos naar de stad Delfi. Daar
stond, binnen een indrukwekkend heiligdom, een machtige tempel voor de god Apollo.
In die tempel bevond zich het bekendste orakel uit de oudheid. Op
orakelplaatsen kwamen de mensen hun goden raadplegen inzake belangrijke
levensvragen, in ruil voor offerandes allerhande. De god beantwoordde de vragen
door de mond van een priester of een priesteres. De orakelpriesteres in Delfi
heette de pythia. Op de vraag van Kadmos naar een spoor van zijn zuster Europa antwoordde de
pythia:
- Niemand minder dan Zeus zelf, de oppergod, houdt dat spoor
verborgen. Gij zult uw zuster nooit vinden. Doe verder geen moeite en staak uw
zoektocht.
- Je hebt het niet gedroomd, sprak de jongeman. Die stier was
ik. Kijk maar
En opeens stond vóór haar weer diezelfde wondermooi gebouwde
hagelwitte stier. Europa stond versteld van die plotse gedaanteverwisseling en
ze deed een paar passen achteruit. Ze voelde een pijnlijke prik in de rug en ze
dacht dat het de prik van een doorn was, van een rozenstruik waar ze tegenaan
gelopen was. Maar geen doorn was het, doch een gouden pijltje van Eros waardoor
zij getroffen was. Op hetzelfde moment kruisten haar ogen die van de stier: het
waren die mooie grote ogen die haar in vervoering hadden gebracht. En terwijl
die ogen haar bleven aankijken veranderde het lichaam van de stier weer in dat
van de jongeman, die nu nog knapper was dan daarnet. Die trouwe blauwe ogen lieten
Europa niet meer los. Ze kon haar blik niet meer afwenden van de jongeman. Met
uitgestrekte armen liep ze op hem toe, ze vleide haar lichaam tegen zijn
stevige borstkas en ze prevelde:
- Ik wil je beminnen, mijn leven lang. Voor altijd wil er
zijn voor jou, mijn Zeus.
Eros had weer eens een knap staaltje van zijn kunnen ten
beste gegeven
En Zeus, hij schonk Europa een prachtig paleis op het eiland
Kreta. Regelmatig kwam hij zijn geliefde daar bezoeken. En zij schonk hem drie
kinderen, drie zonen, waarvan de oudste, Minos, de bekendste is.
De jongeman gebaarde die vraag niet gehoord te hebben.
- En heeft je vader je ook verteld dat de goden allerlei
gedaanten kunnen aannemen: gedaanten van mensen en dieren, ja zelfs van planten
en levenloze zaken? Als ik je zeg dat ik Zeus ben, dan moet je mij geloven.
Mijn alziende ogen hebben jou opgemerkt toen jij met je vriendinnetjes speelde
op het strand en je jeugdige schoonheid en de tederheid waarmee jij het vee van
je vader benaderde hebben mijn hart in vuur en vlam gezet voor jou. Daarom heb
ik jou hierheen gebracht om jou hier op dit zonovergoten eiland te beminnen en
jou tot moeder te maken van een roemrijk nageslacht. Een werelddeel zal naar
jou genoemd worden.
- Ik geloof geen zier van al wat jij vertelt. Waarom, als je
werkelijk Zues bent, vertoon jij je niet in je goddelijke gedaante?
- Omdat geen enkel sterfelijk wezen de aanblik van de
oppergod in al zijn glorie kan verdragen. Zelfs als ik nog maar mijn
allerkleinste bliksempje zou ter hand nemen zou dat ogenblikkelijk je hele lichaam doen
verschroeien.
- Welaan dan, als je werkelijk goddelijke kracht bezit,
bewijs het mij door je te veranderen in een dier. Een stier bijvoorbeeld. Ik
droomde vannacht dat ik door een stier ontvoerd werd uit het huis van mijn
vader
Maar wat toen gebeurde! De stier richtte zich op in zijn volle lengte en hij zette het op een lopen, recht naar de zee. Een onbeschrijflijke angst overviel de prinses. Hoog op de rug van de stier zat ze. Ze voelde haar hart kloppen tot in haar keel. Het leek of haar adem was afgesneden. Krampachtig omklemde ze de horens van de stier. In geen tijd waren ze een heel eind ver in zee. In een razende vaart doorkliefden ze het water. Europa wilde het uitgillen maar haar keel was als t ware toegesnoerd en ze kon geen geluid uitbrengen. Het duizelde voor haar ogen en plots realiseerde zij zich niet goed meer wat er te gebeuren stond.
Ze werd wakker op een zonnig eiland, in de schaduw van een reusachtige palmboom. Ze had een rare droom gehad: niemand minder dan de oppergod Zeus had haar ontvoerd uit haar geboorteland en wilde haar tot zijn bruid maken. Ze wreef zich de ogen uit: vóór haar stond een knappe jonge man! Europa herinnerde zich niets meer van hetgeen met haar was gebeurd. De angst die ze had uitgestaan bleek nu helemaal verdwenen te zijn.
- Waar ben ik, vroeg ze. En wie ben jij?
- Je bent op het eiland Kreta, sprak de jonge man. En ik ben Zeus, de oppergod.
Helemaal niet uit haar lood geslagen, antwoordde Europa:
- Jij, Zeus!? Maak dat de zotten wijs. Je hebt weliswaar het mooie lichaam van een jonge god, maar Zeus kan je niet zijn. Zeus draagt schitterende gouden gewaden en een gouden staf en in zijn rechterhand houdt hij de bliksem. Zo heeft mijn vader mij dat geleerd.
Zeus was dus weer eens verliefd en dit zoals steeds tot groot verdriet van zijn echtgenote Hera. De oorzaak van zijn talloze verliefdheden was Eros. Eros was het zoontje van de liefdesgodin Aphrodite. Jullie kennen hem wel, dat naakte jongetje met de krullebol en de vleugeltjes en altijd gewapend met een boog en een pijlenkoker. De koker bevatte gouden pijltjes en ook enkele loden pijltjes. Wie getroffen werd door één van Eros gouden pijltjes werd op slag verliefd. Daar was zelfs Zeus niet tegen opgewassen. De loden pijltjes hadden het tegenovergestelde effect, maar die gebruikte Eros niet vaak. De kwajongen genoot ten zeerste van de macht die hij alzo kon uitoefenen tegenover de mensen en de onsterfelijke goden. Het liefste plaagde hij de oppergod Zeus.
Nu leefde er in Azië, in de streek van Libanon, een koning Agenor, die een zeer mooie dochter had. Ze heette Europa. Toen op een dag het oog van Zeus op de mooie prinses viel, werd hij getroffen door één van Eros gouden pijltjes. Het resultaat bleef niet uit. Hij werd tot over de oren verliefd op het meisje en hij wilde haar veroveren, koste wat het kost. Maar de prinses onopvallend benaderen was geen eenvoudige zaak: Hera hield haar echtgenoot immers goed in de gaten. Jullie moeten weten dat koning Agenor over een grote kudde vee beschikte. Hij liet het vee vaak grazen vlak bij de kust van de zee, de Middellandse Zee. Europa hield erg veel van dieren en op geregelde tijdstippen ging zij het vee van haar vader gezelschap houden. Zeus zag zijn kans schoon. Hij veranderde zichzelf in een stier en in die gedaante vervoegde hij de kudde van koning Agenor. Er dient gezegd dat de stier een goddelijke waardigheid uitstraalde: groot, met sierlijke hoornen, een vlekkeloze glanzend witte zachte huid en grote trouwe blauwe ogen. Europa merkte hem algauw op. Ze was getroffen door zijn schoonheid en de blik in zijn ogen ontroerde haar. Gewillig liet de stier zich strelen door het meisje, hij boog door de knieën en het leek erop dat hij haar uitnodigde om op zijn rug plaats te nemen. Een rilling van genot doorzinderde haar toen zij op die uitnodiging inging
Dit verhaal speelt zich af in Griekenland. Héél lang geleden. Meer dan drieduizend jaar! In die tijd leefden de mensen vooral in steden. Aan het hoofd van een stad stond een koning. Laios was zon koning. Hij regeerde over de stad Thebe. Zijn overgrootvader Kadmos had de stad gesticht. Maar laat ik het eerst hebben over Kadmos, de stichter van Thebe. Vooraf moet ik u echter iets vertellen over de Griekse goden.
In die tijd vereerden de mensen niet één maar meerdere goden. Er was een oppergod, Zeus. Die was zowat de meester over hemel en aarde. Het wapen dat hij hanteerde was de bliksem. Hij woonde in een paleis op de hoogste berg van Griekenland, de Olymposberg. Hij verbleef daar met een dozijn andere goden en godinnen. Die goden stonden wel onder het gezag van Zeus, maar elk had zijn eigen specialiteit, waarin ze het voor het zeggen hadden. Zo was er Athena, de godin van de wijsheid en de krijgskunst. Apollo was de god van de kunsten en de wetenschap. Artemis de godin van de jacht. Hermes de bode van de goden en god van de handel. Aphrodite de godin van de liefde. Ares de god van de oorlog. Hephaistos de god van de smederij en de ambachten. Poseidon de god van de zee. Demeter de godin van de landbouw. Dionysos de god van de wijn en de goede sier. Je zou het kunnen vergelijken met een regering waarvan Zeus de premier was en de andere goden de ministers, elk met hun eigen portefeuille. En dan was er Hera, de echtgenote van Zeus en tevens de oppergodin. Zeus was haar vaak ontrouw en die ontrouw van Zeus ligt aan de basis van ons verhaal
De meest indrukwekkende tekening komt van Michiel Noyez-Vermont! Apollo is pas geboren op het eiland Delos en reeds straalt zijn goddelijke glans af op het Griekse vasteland en in 't bijzonder op Delphi (verhaal nr.7). De slang Python heeft zich bevreesd teruggetrokken in de schaduw van het Parnassosgebergte, maar aan Apollo's dodelijke pijlen zal hij niet ontkomen. Waarachtig een wonderlijk kunstwerk van Michiel: de reden waarom we dit voor 't laatst gehouden hebben. < klik op de tekening om te vergroten
Deze fraaie tekening verdient ongetwijfeld een plaats in het museum voor moderne kunst. Jason vermeldt niet wat hier precies wordt voorgesteld en hij laat dus mogelijkheid voor interpretatie. Het zou de hel (Tartaros) kunnen voorstellen, met de rivier (Styx) die naar de onderwereld leidt... < klik op de tekening om te vergroten
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek