Foto
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Wie zendt mij een mooie tekening bij de verhaaltjes?
(via email: kris.vansteenbrugge@skynet.be )
Foto

Kris VANSTEENBRUGGE
keel-neus-oorarts
Kortrijk (België)
kris.vansteenbrugge@skynet.be

Inhoud blog
  • test
  • De Twistappel (1)
  • De Twistappel (2)
  • De Twistappel (3)
  • De Twistappel (4)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (IV)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (III)
  • ODYSSEUS OP AIAIA (II)
  • OYSSEUS OP AIAIA (I)
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • Vrijwel geen respons.
  • Weldra
  • Europa op de eurobiljetten;
  • Koning Oidipous (12)
  • Koning Oidipous (11)
  • Koning Oidipous (10)
  • Koning Oidipous (9)
  • Koning Oidipous (8)
  • Koning Oidipous (7)
  • Koning Oidipous (6)
  • Koning Oidipous (5)
  • Koning Oidipous (4)
  • Koning Oidipous (3)
  • Koning Oidipous (2)
  • Koning Oidipous (1)
  • Michiel Noyez-Vermont.
  • Jason Popelier.
  • Luca Vanderbeke.
  • Stef Labarque.
  • Tibo Depuydt.
  • Marilou Defoort.
  • Sarah Vermeulen.
  • Julie Enghien.
  • Jordy Ameye.
  • Gaylle Prodi.
  • Kelly Lefever.
  • Ellen De Doncker.
  • Elise V.A..
  • Bram Vanderweege.
  • Michaël.
  • Laure Lemeire.
  • Giles Vroman.
  • Thomas Blondeel.
  • Nicolas Maas.
  • Jari Dujardin.
  • Jordi Debaere.
  • Julie Malfait.
  • Sofie Devriese.
  • Tekeningen.
  • De geboorte van Dionysos.
  • Kadmos.
  • Europa.
  • Io.
  • Tekening Aaron Dornez.
  • VAKANTIE!
  • Tekening Lieze Dever.
  • Hermes, het boefje (2).
  • Hermes, het boefje (1).
  • Leto.
  • Arachne.
  • Erichtonios.
  • Athena, opgestegen uit het hoofd van Zeus.
  • KROKUSVAKANTIE!
  • Hephaistos.
  • Zeus.
  • De geboorte van Aphrodite
  • Aan de kinderen van het 5e en 6e leerjaar.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    MYTHOS
    Griekse mythologie voor kinderen
    Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
    22-01-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ODYSSEUS OP AIAIA (III)

    VERVOLG VAN 15.1.2018


    DEEL 2.

    [Als het doek opgaat zien we Odysseus weer op het eiland Aiaia]

    Een jaar later…

    Odysseus is gezeten op een boomstronk, die vol staat met streepjes: één voor elke dag die hij op het eiland heeft doorgebracht. Hij mijmert:

    - Driehonderdvijfenzestig streepjes… het jaar is om. Driehonderdvijfenzestig dagen en evenveel nachten heb ik bij haar doorgebracht. Talloze keren heb ik naar best vermogen haar laaiende hartstocht geblust en ik moet bekennen dat ik het niet steeds met tegenzin gedaan heb. Maar heden moet zij mijn makkers hun normale gedaante teruggeven en ons laten vertrekken naar ons geboorteland. Maar… waar blijft ze toch? Ik zie haar nergens.

    Hij roept met luide stemme:

    - Kirke!...Kirke!... Kirke!...

    Gezwind komt zij te voorschijn:

    - Odysseus, mijn held, mijn geluk, mijn enig verlangen.

    Geknield gaat ze vóór hem zitten en kijkt hem verleide-lijk aan:

    - ‘k Wou dat jij mij nooit verliet, dat jij voor altijd bij me bleef…

    Maar schijnbaar onberoerd schudt Odysseus het hoofd:

    - Het jaar is voorbij, Kirke. Ik wil dat je de eed, die je gezworen hebt bij de Styx en met Zeus als getuige, nu gestand doet.

    Ze legt haar hoofd in zijn schoot en begint onbedaarlijk te snikken:

    - Zo je écht wil vertrekken Odysseus: ik zal het je niet beletten. Maar ik smeek je, blijf. Uit vrije wil… Maak me niet radeloos en voor altijd ongelukkig. Ben je zelf niet gelukkig geweest met mij? Heb ik het je niet iedere dag naar de zin gemaakt?

    Odysseus lijkt wel enigszins met Kirke mee te voelen. Toch blijft hij vastberaden:

    - Ik kan niet ontkennen dat je steeds goed voor mij bent geweest, maar ik wil terug naar Ithaka, mijn echtgenote Penelope terugzien, die nu reeds elf lange jaren trouw op mij wacht. Ik wil opnieuw mijn geboortegrond betreden en heersen over mijn land. Ik snak ernaar mijn ouders terug te zien en mijn opgroeiende zoon Telema-chos, die nog een peuter was toen ikzelf afreisde naar Troje.

    - Het zal je misschien verdriet doen, Odysseus, maar ik moet je iets vertellen wat ik uit goede bron vernomen heb – wij goden vernemen altijd alles uit goede bron…

    Verschrikt springt Odysseus recht, grijpt Kirke bij de schouders:

    - Wát heb je vernomen? Zeg mij: wát?

    - Dat… niemand op Ithaka nog gelooft dat hun koning nog in leven is, behalve je naaste familie, misschien… en dat je paleis vol mannen zit die naar de hand van je vrouw dingen.

    - Nooit zal Penelope mij ontrouw worden!

    - Ze is tot op heden nog niet bezweken voor die vrijers, weliswaar. Maar dat zal ze ongetwijfeld geen negen jaar meer volhouden.

    - Negen jaar?!

    - O ja, negen jaar. Ik vergat het haast nog je dit te zeggen – en dat heb ik ook uit goede bron – : zó lang zal het nog duren vooraleer jij uiteindelijk, zwaar gehavend, je ge-boortegrond zult betreden. Penelope zal dan een oude vrouw zijn, niet meer in staat aan alle verlangens van een man te voldoen. Terwijl ikzelf nimmer mijn jeugdige frisheid zal verliezen, omdat ik mag genieten van de eeuwige jeugd, het voorrecht van alle onsterfelijken. Mocht je je tóch nog bedenken, mijn lieveling, mocht je tóch voor mij kiezen, dan wil ik je beloven dat ik altijd voor je zal klaar staan en dat ik tot je laatste levensdag aan je vurigste verlangens zal voldoen.

    Odysseus blijft onvermurwbaar:

    - Vandaag nog wil ik van hier vertrekken, mét mijn vrienden.

    - Morgen zal je bedoelen.

    - Eén jaar! Dat zijn we overeengekomen: één jaar en geen dag langer. Iedere dag heb ik een streepje gezet op deze boomstronk. Er staan er precies driehonderdvijf-enzestig. Tel ze maar.

    - Het klopt, Odysseus, ik hoef ze niet te tellen: goden zien dat in één oogopslag. Maar het voorbije jaar telt driehonderdzesenzestig dagen. Een schrikkeljaar! Je zal dus nog één dag moeten blijven. Die dag zal je overigens méér dan nodig hebben, want je dient nog een belang-rijke opdracht te vervullen.

    - Een opdracht? Had je mij dat niet eerder kunnen vertellen?

    - Het werd mijzelf pas hedennacht meegedeeld door Zeus zelve. Het is een beslissing die de oppergod genomen heeft in samenspraak met de god Poseidon. Vooraleer jij met je makkers dit eiland mag verlaten, moet je eerst een bezoek brengen aan de onderwereld.

    Odysseus schrikt van deze mededeling. Hij denkt dat Kirke een grapje maakt, of dat ze maar wat verzint om hem bij haar te houden op het eiland. Ongelovig schudt hij het hoofd. Maar dan ziet hij aan Kirke’s mimiek dat wat zij zegt bittere ernst is.

    - Konden de goden nu echt niets beters verzinnen? Heb ik misschien nog niet genoeg geleden? En hoe moet ik daar heen, naar de onderwereld? En mogen mijn vrien-den mij vergezellen?

    - Je moet alléén gaan, Odysseus. En beschouw het als een gunst, niet als een straf. Slechts zeer weinig sterve-lingen is het gegund geweest de onderwereld te mogen betreden: Orpheus, Herakles, Theseus en Perithoös.

    - Dat weet ik, ja. Maar Perithoös is nooit meer onder de levenden teruggekeerd en Theseus heeft er een deel van zijn achterwerk achtergelaten. En voor Orpheus is er ook geen happy end gekomen en Herakles is na zijn terug-keer uit de onderwereld meerdere keren ten prooi ge-weest aan een aanval van depressie. En hoe zal ik de weg vinden naar het dodenrijk?

    - De god Hermes, die ook de doden begeleidt naar de onderwereld, zal je erheen brengen. Hij kent de weg als geen ander…

    Ze neemt een mobiele telefoon uit de zak van haar jurk.

    [De burgemeester grinnikt. Voor zijn ogen speelt er zich hier een flagrant anachronisme af]

    - Hallo, met Hermes? Dit is Kirke. Kom zo snel mogelijk naar Aiaia, een sterveling halen om hem te brengen naar het rijk van Hades. En je moet hem daarna nog terug-brengen ook. (even een stilte)  Ja, terugbrengen, zei ik, dat heb je goed verstaan: het is de uitdrukkelijke wens van uw vader Zeus.

    Odysseus is niet weinig verbaasd over dit wonderbaar communicatiemiddel.

    -  Dit, zegt Kirke, is iets waarover alleen de goden be-schikken. Ooit zullen ook de stervelingen zich daarvan bedienen. Maar dat zal nog meer dan drieduizend jaar duren. Daarmee zullen zij boodschappen overbrengen naar alle uiteinden van de wereld, tot ver buiten het land van de Hyperboreeërs en tot voorbij de zuilen van Herakles. Wat nu nog een voorrecht van de onsterfe-lijken is, zullen de mensen aan de goden ontfutselen, net zoals ze hun het vuur hebben ontstolen. Twee voorrechten van de goden zullen zij evenwel nooit kunnen bemachtigen: de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd. En al hun veroveringen ten spijt zullen zij niet gelukkiger worden. Tegen die tijd zullen duizend keer meer stervelingen de wereld bevolken, dan nu het geval is. Ze zullen over de meest gesofistikeerde middelen beschikken om elkaar uit te roeien en de goden zullen zij dan al lang niet meer eren. Aan de overbevolking – je mag het hybris of overmoed noemen – zal het mensen-ras ten gronde gaan en dan zullen de goden de heer-schappij  over hemel en aarde weer overnemen.

    Odysseus heeft haar zwijgend aanhoord. Wij hebben er het raden naar of hij al dan niet geloof hecht aan haar woorden.

    Kirke vervolgt:

    - Maar wat zit ik hier te profeteren. Jou zal het natuurlijk worst wezen! Lang zal Hermes nu niet meer onderweg zijn. Me dunkt, ik hoor hem al komen. Ik ga mij nu snel verwijderen om een offer te brengen aan de goden, in jouw naam, Odysseus, mijn teergeliefde. Het bloed van het offerdier zal ik je meegeven, want vers offerbloed zal je nodig hebben om het in de onderwereld te drinken te geven aan de schimmen van de afgestorvenen, opdat zij in staat zouden zijn met jou te spreken. Kijk daar is Hermes al.

    Terwijl Kirke zich verwijdert, betreedt Hermes de scène. Gezwind, met staf en helm en gevleugelde sandalen. De galante god stelt zich voor aan Odysseus, ten over-vloede.

    - De goden sturen mij hierheen, dappere en listenrijke Odysseus, om u te begeleiden naar de Hades. Zonder mijn hulp zoudt gij de weg naar de onderwereld niet kunnen vinden. Ik heb vernomen dat nog één van uw schepen is overgebleven. Met dat schip zullen wij afvaren. De Noordenwind zal ons in de goede richting sturen, tot aan het einde van de Oceaan. Daar zullen we aanmeren, aan een woest strand, vol rotsen en begroeid met wilgen en populieren. Dat is het woud van Persephone, de godin van de onderwereld. In dat woud bevindt zich een grote rots. Via een spleet in die rots zullen we afdalen naar een ondergrondse rivier, de Dodenrivier. De veerman Charon zal ons, zonder vragen te stellen, naar de overkant van de rivier brengen, naar het dodenrijk. Dan zullen wij bij de poort van de Hades komen. Deze wordt bewaakt door Kerberos, de vrese-lijke hellehond met de drie koppen. Maar wees niet bang, mijn dappere Odysseus: dank zij mijn gezelschap zult gij geen tegenstand ondervinden van de hellehond, zodat gij ongestoord in het rijk der schimmen zult kunnen binnentreden. Daar zult gij eerst met de ziener Teiresias moeten spreken. Hij immers is de enige in het rijk der doden die u te woord zal staan zonder eerst gedronken te hebben van het offerbloed dat Kirke u zal meegeven. Ge moet er goed op letten dat ge niemand van het offerbloed laat drinken zonder eerst met Teiresias gesproken te hebben. Teiresias is de enige dode in de onderwereld die tegelijk ook levend is, ofschoon hij voor eeuwig gevangen zit in het rijk der doden. Na met Teiresias gesproken te hebben zult gij u ook met de schimmen van de doden kunnen onder-houden, maar eerst nadát zij van het bloed gedronken hebben en dat bloed hun tongen zal losgemaakt hebben, zij het slechts voor een korte wijle.

    Nu verschijnt Kirke weer op de scène. Ze heeft een dier geslacht en brengt het offerbloed. Verder heeft ze bij: een fles melk, een pot honing, een karaf wijn en een fles water. De vier recipiënten zijn genummerd, van één tot vier:

    - Dit, Odysseus, zijn vier offergaven. Je moet ze in de aangegeven volgorde storten als plengoffer voor de goden, zodra je het rijk der schimmen hebt betreden.

    Ze geeft hem nog een fles “oude klare” voor Teiresias en een muntstuk van twee euro voor de veerman.

    - Ga nu, zegt ze, Odysseus, man van mijn hart. Doe zoals de goden je bevelen en laat je leiden door Hermes. Hier zal ik je opwachten, samen met de nimfen en je drie makkers, dewelke ik ondertussen hun menselijke gedaante zal terugschenken. Met het vlees van het geofferd dier zullen wij dan allen samen een lekker afscheidsmaal nuttigen. Ga nu…

    Huilend keert Kirke zich om. Hermes en Odysseus verla-ten de scène: ze begeven zich op weg naar de onderwe-reld.

    [Het doek gaat dicht. Het is een lange tijd donker in de zaal. Men hoort akelige onderwereldgeluiden…]

    [Als het doek weer opgaat zijn we in het duistere dodenrijk beland; op de scène staat een grote teil, erachter een donkere wand]

    En zo doen Hermes en Odysseus behoedzaam hun in-trede in het rijk der doden. Odysseus verheugt zich over het feit dat de tocht al bij al nog goed verlopen is. Hermes geeft Odysseus de raad nu zijn plengoffer te brengen aan de goden.

    - Doe het in de goede volgorde, zegt Hermes. Eerst de melk, vervolgens de honing, daarna de wijn en tenslotte het water.

    Terwijl Odysseus de offergaven uitgiet in de teil komen allerlei duistere schimmen vanuit de donkere achtergrond opdagen. Het maakt Odysseus bang. Daar dringt zich plots een menselijke figuur naar de voorgrond. Hij jaagt de  schimmen weg. Hij komt recht op Odysseus af. Hij heeft het voorkomen van een stokoude man. Zo’n oude man heeft Odysseus nooit eerder gezien. Met uitgestoken handen komt hij naderbij. Voorzichtig raakt hij Odysseus aan en neemt zelfs zijn handen in de zijne:

    - Gij zijt waarachtig Odysseus. Ik ben Teiresias, de blinde ziener van Thebe die gij kennen moet uit het verhaal van de vervloekte koning Oidipous.  Ikzelf had u onmiddellijk herkend,  ofschoon mijn ogen mij van geen dienst meer zijn: Odysseus die door list het fiere Troje heeft overwonnen, en nu als een ellendeling, een verworpene, ronddoolt over de zeeën, als een speelbal van de goden. De goden! Nu hebben ze het in hun hoofd gehaald om u te laten afdalen in het rijk der doden, alsof gij nog niet genoeg te lijden hebt gehad. ’s Goden wegen, mijn bes-te, zijn waarlijk ondoorgrondbaar.

    Odysseus staat enige tijd sprakeloos. Teiresias houdt nog steeds zijn handen vast. Dan durft hij het toch aan het woord te richten tot de ziener:

    - Dat ik u ooit nog zou ontmoeten, Teiresias! Ik dacht dat ik hier alleen schimmen zou ontwaren, géén wezens van vlees en bloed, geen wezens die ik zou kunnen aanraken en die mij zouden aanraken. En hier staan wij toch, hand in hand. Honderden gevaren heb ik getrotseerd, maar dit beangstigt mij meer dan de ergste gruwelen.

    - Wees niet bevreesd Odysseus. Hier zult gij niets dan schimmen ontwaren. Ikzelf ben de enige sterveling die hier in de onderwereld zijn menselijke eigenschappen heeft mogen behouden. Dat is een compensatie, mij door de goden verleend, omdat ze mij met blindheid hebben geslagen toen ik nog in de kracht van mijn leven was. Overigens helemaal ten onrechte. Toen ze het onrecht, mij aangedaan, hadden ingezien en in de onmogelijkheid verkeerden mij het licht in mijn ogen terug te geven, vonden ze het nodig mij schadeloos te stellen door mij de gave van de helderziendheid te schenken. Ach, hadden ze dat maar nooit gedaan! Daarenboven schonken ze mij zeven levens en ze verzekerden mij dat ik in de onderwereld mijn menselijk lichaam en mijn menselijk verstand alsook de gave van de profetie zou mogen behouden. Hadden ze ook dát maar nooit gedaan! Want zie mij hier nu staan: zo oud en verschrompeld is iemand die zeven levens heeft geleefd en niet de gave heeft meegekregen van de eeuwige jeugd, iets wat de goden voor zichzelf houden… Neen, mijn beste Odysseus, het is waarachtig geen geschenk, hier tot in eeuwigheid als sterveling te moeten ronddolen, met al de ongemakken vandien: ik noem alleen de bijna niet te verdragen artrosepijn in al mijn gewrichten, eigen aan mijn hoge ouderdom. En de aspirine is nog lang niet uitgevonden, laat staan paracetamol, diclofenac of piroxicam.

    [De burgemeester en de eerste minister en dezes vrouw zitten fijntjes te lachen op de eerste rij vanwege dit “geslaagd” anachronisme]

    Het lot van Teiresias pakt Odysseus, tot in het diepste van zijn ziel.

    - Maar waarom, Teiresias, edelste onder alle waar-zeggers hebben de goden u met blindheid geslagen? Is het waar wat men mij verteld heeft dat het Athena was, die zich wilde wreken omdat gij haar per ongeluk naakt hadt gezien?

    - Ik weet dat dit verhaal de ronde doet, maar het strookt niet met de waarheid: het is helemaal uit de lucht gegrepen, zoals ze dat in ’t Grieks zeggen. Ziehier hoe alles in zijn werk is gegaan.  Niet Athena maar de opper-godin Hera heeft mij met blindheid geslagen. Aan de oorsprong hiervan ligt een hevig dispuut tussen Zeus en Hera, zijn dierbare eega. Zeus was weer eens vreemd gegaan en daarom slingerde Hera hem allerhande verwijten naar het hoofd. De oppergod verdedigde zich door te stellen dat de vrouw veel meer genot beleeft tijdens de geslachtelijke vereniging dan de man. Daardoor was de man dus, bij wijze van compensatie, gerechtigd vaker en met verscheidene vrouwen seksuele omgang te hebben. Hera was het met die stelling niet eens en er diende een scheidsrechter aangesteld te worden. En weet ge wie de enige was die voor die taak in aanmerking kwam?

    - Gij, Teiresias?

    - Goed geraden, mijn beste. Ik was de enige persoon die zowel man als vrouw geweest was, de enige dus die met kennis van zaken een oordeel kon vellen over wie het meeste genot beleeft bij de geslachtsdaad, de man of de vrouw. Ik was immers zelf een tijdje vrouw geweest. Toen ik, een jonge knaap nog zijnde, wandelde op de hellingen van het Kithairongebergte, zag ik eens twee slangen paren. Met mijn stok scheidde ik de twee slangen en ik sloeg er één dood, het vrouwtje. Dat moet helemaal niet naar de zin van de goden geweest zijn, want ze veranderden mij in een vrouw. Zeven jaar later zag ik op dezelfde plek weer twee slangen paren, en wéér sloeg ik er één dood, het mannetje. Terstond kreeg ik mijn mannelijk lichaam terug. In het dispuut tussen Zeus en Hera velde ik dus, als “ervaringsdeskundige”, mijn oordeel: als wij het genot dat de man beleeft het getal “één” geven, dan moeten wij het genot van de vrouw het getal “negen” geven!

    [De eerste minister geeft zijn vrouw een lichte por in de zij, maar deze blijft onbewogen strak voor zich uit kijken, terwijl Teiresias verder gaat:]

    - Hera toonde zich zwaar gekrenkt door dat oordeel en ze sloeg mij met blindheid. Zeus kon mij weliswaar het licht in mijn ogen niet teruggeven, hij deed niettemin zijn best om een en ander goed te maken. Zo schonk hij mij de gave van de helderziendheid, hij maakte mijn gehoor vele malen scherper dan dat van een normale sterveling en hij zorgde ervoor dat ik de taal van de vogels kon verstaan. Verder schonk hij mij zeven levens en hij beloofde dat ik in het hiernamaals mijn menselijk lichaam en mijn zienersgaven zou mogen behouden. (Teiresias slaakt een diepe zucht) Het heeft van mij allesbehalve een gelukkig man gemaakt. (na een poos) Maar ik ruik bloed…

    - Dat is het offerbloed voor de schimmen, dat Kirke mij heeft meegegeven.

    - Daar heeft zij goed aan gedaan. Als zij het bloed drinken maakt het hun tongen los… voor even. Dat is de enige manier om hen aan de praat te krijgen… voor even. Maar sta mij toe dat ook ik een slok neem van het offerbloed: dat helpt om mijn lichaam en geest op peil te houden.

    Odysseus reikt hem de beker met het offerbloed aan. Teiresias neemt een kleine slok.

    - De smaak van het bloed bevalt mij niet Odysseus. De schimmen lusten het bloed wél, maar mij bevalt meer die fles oude klare, die voor mij bedoeld is en die uitste-kend geschikt is om die afschuwelijke bloedsmaak weg te krijgen.

    En terwijl Odysseus, enkele verontschuldigingen stame-lend, hem de fles oude klare overhandigt:

    - Gelukkig dat ik in dit onzalig oord mijn zienersgaven behouden heb, zoniet hadt gij mij waarachtig die geestrijke drank onthouden.

    En terwijl Teiresias haastig de fles ontkurkt:

    - Maar ik neem u niets kwalijk. Het is de stress, mijn beste Odysseus die u parten speelt.

    Gulzig drinkt Teiresias van de fles tot ze half leeg is. Hij verbergt de fles onder de arm.

    - Zo, nu kan ik er weer tegen. Da’s pas een goden-drank. En nu laat ik u even alleen met de doden. Van zodra ik mij teruggetrokken heb moet ge het offerbloed omroe- ren. Ze zullen afkomen op de geur. Gij moet hen van het bloed laten drinken. Dat zal hun dode geest een poosje verhelderen en zij zullen tot u spreken, niet voor lang, een minuutje maar misschien. En vergeet niet dat gij u nogmaals met mij moet onderhouden, vooraleer gij dit dodenrijk verlaat. Ik ben immers de enige die u de nodige richtlijnen kan geven. Die richtlijnen moet gij zeer strikt opvolgen als gij een kans wilt maken om nog ooit uw geboortegrond te bereiken.

    De ziener trekt zich nu terug en pas heeft hij de scène verlaten of de schimmen komen weer naderbij. Odys-seus herkent de schim van zijn moeder, Antikleia. Toen hij Ithaka verliet was zij nog in leven…

    - Moeder! Odysseus’ stem stokt hem in de keel. Hij steekt zijn armen uit en wil haar omhelzen, maar dat lukt niet: zij is slechts een schaduw. Hij reikt haar de karaf met het offerbloed. Ze neemt het gretig aan en drinkt ervan. Nu pas herkent ze haar zoon.

    - Mijn lieve, rampzalige jongen, zegt ze, hoe ben jij hier verzeild geraakt? Hoe en waar heeft de dood jou verrast?

    Odysseus legt haar de reden van zijn bezoek aan het dodenrijk uit en verklaart dat hijzelf nog steeds tot de levenden behoort.

    - Maar gijzelf moeder, hoe heeft de dood u achterhaald? Vertel het mij. En is vader nog in leven?

    - Uw vader Laërtes heeft het koninklijk paleis verlaten en kwijnt nu in stilte weg op het platteland. Hij zal ongetwijfeld nog in leven zijn, want zijn schim heb ik hier in het dodenrijk nog niet ontwaard. Wat mij betreft: overmand door verdriet heb ik zelf voor de dood geko-zen, nog niet zo lang geleden…

    - En hoe stelt Penelope het, mijn beminde echtgenote? En mijn dierbare zoon Telemachos?

    - Ach, mijn jongen, in het vorstelijk huis van Penelope is treurnis troef. Het paleis zit vol vrijers, mannen die dingen naar de gunsten van Penelope en naar de troon van Ithaka. Zij proberen haar ervan te overtuigen dat jij, Odysseus, toch nooit meer terugkeert, dat jij reeds lang gesneuveld bent, of elders je geluk hebt gevonden.

    Odysseus replikeert, verbijsterd, angstig:

    - En denkt gij, moeder, dat zij zal toegeven, dat zij zal be-zwijken voor één van hen?

    - Penelope houdt zich sterk. Tot op de dag dat ik het aardse tranendal uit eigen vrije wil heb verlaten – en dat is, zoals ik al zei, nog niet zo lang geleden – heeft zij alle pretendenten afgewezen. Ze probeert hen om de tuin te leiden en tijd te winnen door het weven van een lijk-wade voor uw dierbare vader Laërtes – lang heeft mijn arme man ongetwijfeld niet meer te leven. Ze heeft de vrijers beloofd dat ze met één van hen zal huwen, doch dat ze pas haar keuze zal maken als het lijkkleed klaar is. Maar ’s nachts haalt ze weer uit hetgeen ze overdag geweven heeft. Zo vordert het werk niet, maar dat kan ze niet tot in de eeuwigheid volhouden: eenmaal zal aan het licht komen dat ze vals speelt… Ik ben bang dat, als het zovér is, de vrijers zich zullen wreken op haar en op jouw zoon Telemachos.

    - En die vrijers, moeder, waar houden zij zich op? Hoe brengen zij hun tijd door?

    - Ze hebben zich in jouw paleis genesteld, mijn jongen. Ze verbrassen heel je fortuin: ze slachten je vee, drinken je wijnkelder leeg en ze houden goede sier met de dienstmeisjes.

    - En Telemachos? Is hij groot geworden?

    - Zeker, mijn jongen. Hij is opgegroeid tot een flinke knaap, die weldra een steun zal zijn voor zijn moeder tegen de opdringerige vrijers. En daarom ben ik bang dat zij het wel eens in hun hoofd zouden kunnen halen om tegen hem samen te spannen en hem uit de weg te ruimen…

    Nu ze dit alles gezegd heeft begint Antikleia’s schim te vervagen. Odysseus wil haar vastgrijpen om haar nog even bij zich te houden. Hij vraagt nog:

    - Zeg mij nog wat ik over mijn zoon Telemachos wil weten: lijkt hij op mij? Is hij schrander?

    Maar er komt geen antwoord meer. Langzaam verwijdert de schim zich tot ze uiteindelijk helemaal vervaagt. Odysseus wil haar nog achterna lopen. Nog éénmaal zou hij haar in zijn armen willen sluiten. Maar Hermes treedt weer op de voorgrond en hij houdt Odysseus tegen:

    - Het heeft geen zin, Odysseus. Het effect van het offerbloed is ten einde.

    Nu komt een andere schim naderbij, blijkbaar aange-trokken door de geur van het bloed. De schim van een oude man. Odysseus reikt hem het bloed aan en nadat hij ervan gedronken heeft herkent hij Odysseus ter- stond:

    - Odysseus!

    - Agamemnon!  Ik zou u niet herkend hebben, maar uw stem herken ik uit duizenden. Hoe, in godsnaam zijt gij de dood ingegaan? Niet in de oorlog zelf, dat is zeker. Ik herinner mij maar al te goed hoe gij met de Trojaanse prinses Cassandra als oorlogsbuit, de terugtocht naar Griekenland hebt aangevangen. Zijt gij misschien op zee ten onder gegaan?

    Niets in zijn houding herinnert aan de machtige opperbevelhebber van het Griekse leger, die hij tijdens zijn leven is geweest…

    - Niet op het slagveld ben ik gesneuveld, zoals gij weet, en ook niet op zee ben ik ten onder gegaan. Mijn terugreis was voorspoedig. Triomfantelijk betrad ik mijn paleis in Mykene. Cassandra had mij nochtans gewaar-schuwd het paleis niet binnen te gaan, omdat groot onheil dreigde.

    - Ze was helderziende, Agamemnon.

    - Dat weet ik. Maar niemand geloofde haar. Waarom zou ík haar geloofd hebben? Iedereen juichte ons toe, My-kene was in feest, er leek geen vuiltje aan de lucht te zijn.

    - Ge hadt ongelijk haar niet te geloven. Ze was een goede profetes. Ze had haar gave gekregen van Apollo, die hoopte dat ze in ruil daarvoor met hem het bed zou willen delen. Ze bleek daar echter niet toe bereid. En Apollo, niet in staat om terug te nemen wat hij haar geschonken had, wreekte zich op deze wijze: dat nooit iemand haar uitspraken ernstig zou nemen noch geloof zou hechten aan haar profetieën.

    - Het moet vreselijk geweest zijn. Zowel haar eigen dood als de mijne had ze voorzien. We werden nochtans har-telijk verwelkomd, door mijn echtgenote Klytaimnestra en door alle dienstdoenden in het paleis, met inbegrip van mijn neef Aigistos, die naar ik vermoedde, samen met Klytaimnestra, de zaken naar best vermogen had beredderd in Mykene, tijdens mijn tienjarige afwe-zigheid. Nooit te voren was Klytaimnestra zo lief ge-weest voor mij. Ach, kon ik vermoeden dat Aigistos haar minnaar was geworden en dat ze mij in een hinderlaag lokten? Kon ik vermoeden dat ze mij nog steeds haatte omdat ik ons beider kind, onze geliefde Iphigineia, geofferd had vóór wij afvoeren naar Troje? Ze moest toch weten dat het de wil van de goden was en ik dacht dat ze zich daar ondertussen mee verzoend had. Ze had een feestmaal laten klaarzetten. Eerst werd ik genodigd tot het nemen van een lekker warm bad. Ach, had ik maar geloof gehecht aan de woorden van Cassandra. Terwijl ik een bad nam heeft Klutaimnestra  mijn mooie Trojaanse prinses eigenhandig doodgestoken. Plots kwamen Klutaimnestra en Aigistos de badkamer binnen en ze gooiden een net over mij heen. Ik zat gevangen. Allebei hadden ze een vlijmscherpe dolk in de handen. Ik zie nog hoe mijn eigen bloed zich met het badwater vermengde. Mijn laatste gedachten, vooraleer ik de geest gaf, gingen uit naar mijn zoon Orestes. Het is mij niet vergund geweest hem nog één keer terug te zien en hem nog één keer in mijn armen te sluiten.

    De schim van Agamemnon zwijgt nu even. Odysseus is tot tranen toe bewogen bij het verhaal van zoveel rampspoed. Hij is niet in staat tot enige repliek. Het is Agamemnon die verder gaat:

    - Ik zie, Odysseus, dat gij nog niet tot het rijk der doden behoort. Gij ziet er niet uit als een schim, maar gij zijt nog levend, van vlees en bloed. Als ge eens wist hoe zeer ik u benijd, Odysseus, dappere sluwe held. Gij tenminste kunt u verheugen in het bezit van een lieve trouwe echtgenote en een flinke zoon… Maar sta mij toe dat ik u nog snel een paar vragen stel, want ik voel dat de werking van het offerbloed bijna ten einde is: wat is de reden van uw bezoek aan de onderwereld, en mijn zoon Orestes, is hij nog in leven of werd ook hij omgebracht door die valse Aigistos?

    Odysseus wil Agamemnon van antwoord dienen, maar daar krijgt hij de kans niet toe: ’t is te laat, de schim van Agamemnon verwijdert zich reeds, de kracht van het bloed is uitgewerkt…

    Daar verschijnt nu Achilles, de grootste van alle Griekse helden in de oorlog van Troje, gesneuveld door toedoen van Paris, die een dodelijke pijl in zijn hiel schoot, zijn enige kwetsbare plek. Zelfs de schim van Achilles is nog indrukwekkend. Ook hij drinkt gretig van het offerbloed en ook op hem mist het bloed zijn uitwerking niet. Hij verlangt te weten hoe zijn zoon Neoptolemos het stelt en hij prijst Odysseus gelukkig dat hij nog tot het rijk der levenden behoort.

    - Honderdduizend keer liever zou ik op de aarde willen wonen, Odysseus, als de meest onbeduidende knecht van het allerkleinste keuterboertje, dan hier in de onderwereld op de hoogste troon te zitten, al word ik hier nóg zo geacht door de schimmen!

    Een andere schim komt naderbij. Van zodra deze echter Odysseus heeft herkend, wendt hij de blik af, maakt rechtsomkeer en verdwijnt.

    - Dat was Ajax, zegt Achilles. Hij heeft zich afgewend van zodra hij u herkend had. U beiden waart toch opper-beste vrienden ten tijde van de oorlog. Of is er iets voorgevallen tussen u beiden, waardoor Ajax wrok koestert?

    - Jazeker, er is iets voorgevallen. Is u daar niets van bekend? Nadat gij omgekomen waart in Troje, gesneuveld op het veld van eer, hebben Ajax en ik gedobbeld om uw wapenrusting. Ik won, Ajax verloor… Uw wapenrusting, o grote Achilles, viel mij ten deel. Verbittering en wanhoop maakten zich daardoor van Ajax meester. Hij was ervan overtuigd dat ik vals gespeeld had met de teerlingen – maar daar vergiste hij zich in – en dat uw wapenrusting hem méér toekwam dan mij – en dáárin had hij misschien wel gelijk. Hij was, ná u, de grootste en dapperste onder alle Griekse strijders, en als iemand aanspraak mocht maken op dit wonderlijk kunststuk, door de god Hephaistos zelf gemaakt, dan was hij dat wel. Nu heb ik er spijt van dat ik mij die wapenrusting heb toegeëigend. Zó groot was zijn teleurstelling, zó groot zijn verbittering dat hij zich op zijn eigen zwaard heeft gestort en zó zichzelf naar de Hades heeft gedreven. Ongetwijfeld valt de confrontatie met mijn persoon hem ook hier in het dodenrijk nog hard en dat is waarom hij zich van mij heeft afgewend.

    Achilles zegt reeds niets meer. Ook bij hem is het offerbloed uitgewerkt. Terwijl Achilles’ schim vervaagt, ziet Odysseus nog andere schimmen voorbijtrekken. Hij begint het warempel benauwd te krijgen, hier in het dodenrijk. Tegen Hermes, die de hele tijd aanwezig is geweest, maar zich op de achtergrond heeft gehouden, zegt hij:

    - Laten we van hier weggaan.

    - Maar eerst moeten we nog met Teiresias spreken.

    Zachtjes roept Hermes de naam van Teiresias, tot de ziener weer ten tonele verschijnt. Terwijl Hermes zich weer achteruittrekt richt Teiresias het woord tot Odys-seus.

    - Belangrijke raadgevingen heb ik u nog mee te geven, Odysseus: richtlijnen voor een veilige terugkeer naar uw land Ithaka. Eerst zult gij met uw makkers voorbij het eiland der Sirenen varen. De Sirenen zijn aantrekkelijke jonge vrouwen, aan wier gezang nooit enig zeevader heeft kunnen weerstaan. Wee hem die zich door hen laat verlokken. Kirke zal u iets meegeven dat u en uw makkers zal behoeden voor de lokroep van de Sirenen, tenminste als gij er goed mee weet om te springen. Eenmaal het eiland van de Sirenen voorbij, zult gij doorheen een zee-engte moeten varen. Ge zult er belaagd worden door Skylla en Charybdis, die zich elk aan één kant van de zee-engte bevinden. De eerste is een vreselijk monster, een vrouwenlichaam waarop zes bloeddorstige hondenkoppen zijn vastgegroeid. De andere is een alles verzwelgende draaikolk. In de greep van Charybdis komen, zou het definitief einde kunnen betekenen…

    - Hoe kunnen we het best aan die gevaren ontkomen?

    - Vaar zo snel als mogelijk door de zee-engte en hou het midden tussen Skylla en Charybdis. Als gij daar in slaagt zult gij in rustiger wateren terechtkomen, in de buurt van het eiland waar de zonnegod Helios zijn prachtige kudden hoedt. Gij en uw makkers zullen misschien uit-gehongerd zijn en geneigd één van de dieren te slach-ten. Ik bezweer u nochtans: houdt uw handen af van de heilige koeien van de zonnegod en er wacht u een be-houden thuiskomst. Zoniet…

    Teiresias steekt een dreigende vinger in de lucht. Hij heeft gezegd…

    - Laten we nu de terugweg naar Aiaia aanvangen, zegt Hermes.

    VERVOLG OP 29.1.2018.



    22-01-2018 om 00:00 geschreven door kris vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 01/03-07/03 2021
  • 23/03-29/03 2020
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 29/09-05/10 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 24/06-30/06 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 01/09-07/09 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008

    Foto

    Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs