Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
Griekse mythologie voor kinderen Griekse mythologie voor jongeren van 10 tot 14 jaar (5e en 6e leerjaar; 1e en 2e ASO)
22-01-2018
ODYSSEUS OP AIAIA (III)
VERVOLG VAN 15.1.2018
DEEL 2.
[Als het doek opgaat
zien we Odysseus weer op het eiland Aiaia]
Een jaar later
Odysseus is gezeten op een
boomstronk, die vol staat met streepjes: één voor elke dag die hij op het
eiland heeft doorgebracht. Hij mijmert:
- Driehonderdvijfenzestig streepjes
het jaar is om. Driehonderdvijfenzestig dagen en evenveel nachten heb ik bij
haar doorgebracht. Talloze keren heb ik naar best vermogen haar laaiende
hartstocht geblust en ik moet bekennen dat ik het niet steeds met tegenzin
gedaan heb. Maar heden moet zij mijn makkers hun normale gedaante teruggeven en
ons laten vertrekken naar ons geboorteland. Maar waar blijft ze toch? Ik zie
haar nergens.
Geknield gaat ze vóór hem
zitten en kijkt hem verleide-lijk aan:
- k Wou dat jij mij nooit
verliet, dat jij voor altijd bij me bleef
Maar schijnbaar onberoerd
schudt Odysseus het hoofd:
- Het jaar is voorbij,
Kirke. Ik wil dat je de eed, die je gezworen hebt bij de Styx en met Zeus als
getuige, nu gestand doet.
Ze legt haar hoofd in zijn
schoot en begint onbedaarlijk te snikken:
- Zo je écht wil vertrekken
Odysseus: ik zal het je niet beletten. Maar ik smeek je, blijf. Uit vrije wil
Maak me niet radeloos en voor altijd ongelukkig. Ben je zelf niet gelukkig
geweest met mij? Heb ik het je niet iedere dag naar de zin gemaakt?
Odysseus lijkt wel enigszins
met Kirke mee te voelen. Toch blijft hij vastberaden:
- Ik kan niet ontkennen dat
je steeds goed voor mij bent geweest, maar ik wil terug naar Ithaka, mijn
echtgenote Penelope terugzien, die nu reeds elf lange jaren trouw op mij wacht.
Ik wil opnieuw mijn geboortegrond betreden en heersen over mijn land. Ik snak
ernaar mijn ouders terug te zien en mijn opgroeiende zoon Telema-chos, die nog
een peuter was toen ikzelf afreisde naar Troje.
- Het zal je misschien
verdriet doen, Odysseus, maar ik moet je iets vertellen wat ik uit goede bron
vernomen heb wij goden vernemen altijd alles uit goede bron
Verschrikt springt Odysseus
recht, grijpt Kirke bij de schouders:
- Wát heb je vernomen? Zeg
mij: wát?
- Dat niemand op Ithaka nog
gelooft dat hun koning nog in leven is, behalve je naaste familie, misschien en
dat je paleis vol mannen zit die naar de hand van je vrouw dingen.
- Nooit zal Penelope mij
ontrouw worden!
- Ze is tot op heden nog
niet bezweken voor die vrijers, weliswaar. Maar dat zal ze ongetwijfeld geen
negen jaar meer volhouden.
- Negen jaar?!
- O ja, negen jaar. Ik
vergat het haast nog je dit te zeggen en dat heb ik ook uit goede bron : zó
lang zal het nog duren vooraleer jij uiteindelijk, zwaar gehavend, je
ge-boortegrond zult betreden. Penelope zal dan een oude vrouw zijn, niet meer
in staat aan alle verlangens van een man te voldoen. Terwijl ikzelf nimmer mijn
jeugdige frisheid zal verliezen, omdat ik mag genieten van de eeuwige jeugd,
het voorrecht van alle onsterfelijken. Mocht je je tóch nog bedenken, mijn
lieveling, mocht je tóch voor mij kiezen, dan wil ik je beloven dat ik altijd
voor je zal klaar staan en dat ik tot je laatste levensdag aan je vurigste
verlangens zal voldoen.
Odysseus blijft
onvermurwbaar:
- Vandaag nog wil ik van
hier vertrekken, mét mijn vrienden.
- Morgen zal je bedoelen.
- Eén jaar! Dat zijn we
overeengekomen: één jaar en geen dag langer. Iedere dag heb ik een streepje
gezet op deze boomstronk. Er staan er precies driehonderdvijf-enzestig. Tel ze
maar.
- Het klopt, Odysseus, ik
hoef ze niet te tellen: goden zien dat in één oogopslag. Maar het voorbije jaar
telt driehonderdzesenzestig dagen. Een schrikkeljaar! Je zal dus nog één dag
moeten blijven. Die dag zal je overigens méér dan nodig hebben, want je dient
nog een belang-rijke opdracht te vervullen.
- Een opdracht? Had je mij
dat niet eerder kunnen vertellen?
- Het werd mijzelf pas
hedennacht meegedeeld door Zeus zelve. Het is een beslissing die de oppergod
genomen heeft in samenspraak met de god Poseidon. Vooraleer jij met je makkers
dit eiland mag verlaten, moet je eerst een bezoek brengen aan de onderwereld.
Odysseus schrikt van deze
mededeling. Hij denkt dat Kirke een grapje maakt, of dat ze maar wat verzint om
hem bij haar te houden op het eiland. Ongelovig schudt hij het hoofd. Maar dan
ziet hij aan Kirkes mimiek dat wat zij zegt bittere ernst is.
- Konden de goden nu echt
niets beters verzinnen? Heb ik misschien nog niet genoeg geleden? En hoe moet
ik daar heen, naar de onderwereld? En mogen mijn vrien-den mij vergezellen?
- Je moet alléén gaan,
Odysseus. En beschouw het als een gunst, niet als een straf. Slechts zeer
weinig sterve-lingen is het gegund geweest de onderwereld te mogen betreden:
Orpheus, Herakles, Theseus en Perithoös.
- Dat weet ik, ja. Maar
Perithoös is nooit meer onder de levenden teruggekeerd en Theseus heeft er een
deel van zijn achterwerk achtergelaten. En voor Orpheus is er ook geen happy
end gekomen en Herakles is na zijn terug-keer uit de onderwereld meerdere keren
ten prooi ge-weest aan een aanval van depressie. En hoe zal ik de weg vinden
naar het dodenrijk?
- De god Hermes, die ook de
doden begeleidt naar de onderwereld, zal je erheen brengen. Hij kent de weg als
geen ander
Ze neemt een mobiele
telefoon uit de zak van haar jurk.
[De burgemeester
grinnikt. Voor zijn ogen speelt er zich hier een flagrant anachronisme af]
- Hallo, met Hermes? Dit is
Kirke. Kom zo snel mogelijk naar Aiaia, een sterveling halen om hem te brengen
naar het rijk van Hades. En je moet hem daarna nog terug-brengen ook. (even een stilte) Ja, terugbrengen, zei ik, dat heb je goed
verstaan: het is de uitdrukkelijke wens van uw vader Zeus.
Odysseus is niet weinig
verbaasd over dit wonderbaar communicatiemiddel.
- Dit, zegt Kirke, is iets waarover alleen de
goden be-schikken. Ooit zullen ook de stervelingen zich daarvan bedienen. Maar
dat zal nog meer dan drieduizend jaar duren. Daarmee zullen zij boodschappen
overbrengen naar alle uiteinden van de wereld, tot ver buiten het land van de
Hyperboreeërs en tot voorbij de zuilen van Herakles. Wat nu nog een voorrecht
van de onsterfe-lijken is, zullen de mensen aan de goden ontfutselen, net zoals
ze hun het vuur hebben ontstolen. Twee voorrechten van de goden zullen zij
evenwel nooit kunnen bemachtigen: de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd. En
al hun veroveringen ten spijt zullen zij niet gelukkiger worden. Tegen die tijd
zullen duizend keer meer stervelingen de wereld bevolken, dan nu het geval is.
Ze zullen over de meest gesofistikeerde middelen beschikken om elkaar uit te
roeien en de goden zullen zij dan al lang niet meer eren. Aan de overbevolking
je mag het hybris of overmoed noemen zal het mensen-ras ten gronde gaan en
dan zullen de goden de heer-schappij over hemel en aarde weer overnemen.
Odysseus heeft haar zwijgend
aanhoord. Wij hebben er het raden naar of hij al dan niet geloof hecht aan haar
woorden.
Kirke vervolgt:
- Maar wat zit ik hier te
profeteren. Jou zal het natuurlijk worst wezen! Lang zal Hermes nu niet meer
onderweg zijn. Me dunkt, ik hoor hem al komen. Ik ga mij nu snel verwijderen om
een offer te brengen aan de goden, in jouw naam, Odysseus, mijn teergeliefde.
Het bloed van het offerdier zal ik je meegeven, want vers offerbloed zal je
nodig hebben om het in de onderwereld te drinken te geven aan de schimmen van
de afgestorvenen, opdat zij in staat zouden zijn met jou te spreken. Kijk daar
is Hermes al.
Terwijl Kirke zich
verwijdert, betreedt Hermes de scène. Gezwind, met staf en helm en gevleugelde
sandalen. De galante god stelt zich voor aan Odysseus, ten over-vloede.
- De goden sturen mij
hierheen, dappere en listenrijke Odysseus, om u te begeleiden naar de Hades.
Zonder mijn hulp zoudt gij de weg naar de onderwereld niet kunnen vinden. Ik
heb vernomen dat nog één van uw schepen is overgebleven. Met dat schip zullen
wij afvaren. De Noordenwind zal ons in de goede richting sturen, tot aan het
einde van de Oceaan. Daar zullen we aanmeren, aan een woest strand, vol rotsen
en begroeid met wilgen en populieren. Dat is het woud van Persephone, de godin
van de onderwereld. In dat woud bevindt zich een grote rots. Via een spleet in
die rots zullen we afdalen naar een ondergrondse rivier, de Dodenrivier. De
veerman Charon zal ons, zonder vragen te stellen, naar de overkant van de
rivier brengen, naar het dodenrijk. Dan zullen wij bij de poort van de Hades
komen. Deze wordt bewaakt door Kerberos, de vrese-lijke hellehond met de drie
koppen. Maar wees niet bang, mijn dappere Odysseus: dank zij mijn gezelschap
zult gij geen tegenstand ondervinden van de hellehond, zodat gij ongestoord in
het rijk der schimmen zult kunnen binnentreden. Daar zult gij eerst met de
ziener Teiresias moeten spreken. Hij immers is de enige in het rijk der doden die
u te woord zal staan zonder eerst gedronken te hebben van het offerbloed dat
Kirke u zal meegeven. Ge moet er goed op letten dat ge niemand van het
offerbloed laat drinken zonder eerst met Teiresias gesproken te hebben.
Teiresias is de enige dode in de onderwereld die tegelijk ook levend is,
ofschoon hij voor eeuwig gevangen zit in het rijk der doden. Na met Teiresias
gesproken te hebben zult gij u ook met de schimmen van de doden kunnen
onder-houden, maar eerst nadát zij van het bloed gedronken hebben en dat bloed
hun tongen zal losgemaakt hebben, zij het slechts voor een korte wijle.
Nu verschijnt Kirke weer op
de scène. Ze heeft een dier geslacht en brengt het offerbloed. Verder heeft ze
bij: een fles melk, een pot honing, een karaf wijn en een fles water. De vier
recipiënten zijn genummerd, van één tot vier:
- Dit, Odysseus, zijn vier
offergaven. Je moet ze in de aangegeven volgorde storten als plengoffer voor de
goden, zodra je het rijk der schimmen hebt betreden.
Ze geeft hem nog een fles
oude klare voor Teiresias en een muntstuk van twee euro voor de veerman.
- Ga nu, zegt ze, Odysseus,
man van mijn hart. Doe zoals de goden je bevelen en laat je leiden door Hermes.
Hier zal ik je opwachten, samen met de nimfen en je drie makkers, dewelke ik
ondertussen hun menselijke gedaante zal terugschenken. Met het vlees van het
geofferd dier zullen wij dan allen samen een lekker afscheidsmaal nuttigen. Ga
nu
Huilend keert Kirke zich om.
Hermes en Odysseus verla-ten de scène: ze begeven zich op weg naar de
onderwe-reld.
[Het doek gaat dicht.
Het is een lange tijd donker in de zaal. Men hoort akelige onderwereldgeluiden ]
[Als het doek weer opgaat
zijn we in het duistere dodenrijk beland; op de scène staat een grote teil, erachter
een donkere wand]
En zo doen Hermes en Odysseus behoedzaam hun in-trede in het
rijk der doden. Odysseus verheugt zich over het feit dat de tocht al bij al nog
goed verlopen is. Hermes geeft Odysseus de raad nu zijn plengoffer te brengen
aan de goden.
- Doe het in de goede volgorde, zegt Hermes. Eerst de melk,
vervolgens de honing, daarna de wijn en tenslotte het water.
Terwijl Odysseus de offergaven uitgiet in de teil komen
allerlei duistere schimmen vanuit de donkere achtergrond opdagen. Het maakt
Odysseus bang. Daar dringt zich plots een menselijke figuur naar de voorgrond.
Hij jaagt de schimmen weg. Hij komt
recht op Odysseus af. Hij heeft het voorkomen van een stokoude man. Zon oude
man heeft Odysseus nooit eerder gezien. Met uitgestoken handen komt hij
naderbij. Voorzichtig raakt hij Odysseus aan en neemt zelfs zijn handen in de
zijne:
- Gij zijt waarachtig Odysseus. Ik ben Teiresias, de blinde
ziener van Thebe die gij kennen moet uit het verhaal van de vervloekte koning
Oidipous. Ikzelf had u onmiddellijk
herkend, ofschoon mijn ogen mij van geen
dienst meer zijn: Odysseus die door list het fiere Troje heeft overwonnen, en
nu als een ellendeling, een verworpene, ronddoolt over de zeeën, als een
speelbal van de goden. De goden! Nu hebben ze het in hun hoofd gehaald om u te
laten afdalen in het rijk der doden, alsof gij nog niet genoeg te lijden hebt
gehad. s Goden wegen, mijn bes-te, zijn waarlijk ondoorgrondbaar.
Odysseus staat enige tijd sprakeloos. Teiresias houdt nog
steeds zijn handen vast. Dan durft hij het toch aan het woord te richten tot de
ziener:
- Dat ik u ooit nog zou ontmoeten, Teiresias! Ik dacht dat ik
hier alleen schimmen zou ontwaren, géén wezens van vlees en bloed, geen wezens
die ik zou kunnen aanraken en die mij zouden aanraken. En hier staan wij toch,
hand in hand. Honderden gevaren heb ik getrotseerd, maar dit beangstigt mij
meer dan de ergste gruwelen.
- Wees niet bevreesd Odysseus. Hier zult gij niets dan
schimmen ontwaren. Ikzelf ben de enige sterveling die hier in de onderwereld
zijn menselijke eigenschappen heeft mogen behouden. Dat is een compensatie, mij
door de goden verleend, omdat ze mij met blindheid hebben geslagen toen ik nog
in de kracht van mijn leven was. Overigens helemaal ten onrechte. Toen ze het
onrecht, mij aangedaan, hadden ingezien en in de onmogelijkheid verkeerden mij
het licht in mijn ogen terug te geven, vonden ze het nodig mij schadeloos te
stellen door mij de gave van de helderziendheid te schenken. Ach, hadden ze dat
maar nooit gedaan! Daarenboven schonken ze mij zeven levens en ze verzekerden
mij dat ik in de onderwereld mijn menselijk lichaam en mijn menselijk verstand
alsook de gave van de profetie zou mogen behouden. Hadden ze ook dát maar nooit
gedaan! Want zie mij hier nu staan: zo oud en verschrompeld is iemand die zeven
levens heeft geleefd en niet de gave heeft meegekregen van de eeuwige jeugd,
iets wat de goden voor zichzelf houden Neen, mijn beste Odysseus, het is
waarachtig geen geschenk, hier tot in eeuwigheid als sterveling te moeten
ronddolen, met al de ongemakken vandien: ik noem alleen de bijna niet te
verdragen artrosepijn in al mijn gewrichten, eigen aan mijn hoge ouderdom. En
de aspirine is nog lang niet uitgevonden, laat staan paracetamol, diclofenac of
piroxicam.
[De burgemeester en de
eerste minister en dezes vrouw zitten fijntjes te lachen op de eerste rij vanwege
dit geslaagd anachronisme]
Het lot van Teiresias pakt Odysseus, tot in het diepste van
zijn ziel.
- Maar waarom, Teiresias, edelste onder alle waar-zeggers
hebben de goden u met blindheid geslagen? Is het waar wat men mij verteld heeft
dat het Athena was, die zich wilde wreken omdat gij haar per ongeluk naakt hadt
gezien?
- Ik weet dat dit verhaal de ronde doet, maar het strookt
niet met de waarheid: het is helemaal uit de lucht gegrepen, zoals ze dat in t
Grieks zeggen. Ziehier hoe alles in zijn werk is gegaan. Niet Athena maar de opper-godin Hera heeft
mij met blindheid geslagen. Aan de oorsprong hiervan ligt een hevig dispuut
tussen Zeus en Hera, zijn dierbare eega. Zeus was weer eens vreemd gegaan en
daarom slingerde Hera hem allerhande verwijten naar het hoofd. De oppergod
verdedigde zich door te stellen dat de vrouw veel meer genot beleeft tijdens de
geslachtelijke vereniging dan de man. Daardoor was de man dus, bij wijze van
compensatie, gerechtigd vaker en met verscheidene vrouwen seksuele omgang te
hebben. Hera was het met die stelling niet eens en er diende een scheidsrechter
aangesteld te worden. En weet ge wie de enige was die voor die taak in
aanmerking kwam?
- Gij, Teiresias?
- Goed geraden, mijn beste. Ik was de enige persoon die zowel
man als vrouw geweest was, de enige dus die met kennis van zaken een oordeel
kon vellen over wie het meeste genot beleeft bij de geslachtsdaad, de man of de
vrouw. Ik was immers zelf een tijdje vrouw geweest. Toen ik, een jonge knaap
nog zijnde, wandelde op de hellingen van het Kithairongebergte, zag ik eens
twee slangen paren. Met mijn stok scheidde ik de twee slangen en ik sloeg er
één dood, het vrouwtje. Dat moet helemaal niet naar de zin van de goden geweest
zijn, want ze veranderden mij in een vrouw. Zeven jaar later zag ik op dezelfde
plek weer twee slangen paren, en wéér sloeg ik er één dood, het mannetje.
Terstond kreeg ik mijn mannelijk lichaam terug. In het dispuut tussen Zeus en
Hera velde ik dus, als ervaringsdeskundige, mijn oordeel: als wij het genot
dat de man beleeft het getal één geven, dan moeten wij het genot van de vrouw
het getal negen geven!
[De eerste minister
geeft zijn vrouw een lichte por in de zij, maar deze blijft onbewogen strak
voor zich uit kijken, terwijl Teiresias verder gaat:]
- Hera toonde zich zwaar
gekrenkt door dat oordeel en ze sloeg mij met blindheid. Zeus kon mij weliswaar
het licht in mijn ogen niet teruggeven, hij deed niettemin zijn best om een en
ander goed te maken. Zo schonk hij mij de gave van de helderziendheid, hij
maakte mijn gehoor vele malen scherper dan dat van een normale sterveling en
hij zorgde ervoor dat ik de taal van de vogels kon verstaan. Verder schonk hij
mij zeven levens en hij beloofde dat ik in het hiernamaals mijn menselijk
lichaam en mijn zienersgaven zou mogen behouden. (Teiresias slaakt een diepe zucht) Het heeft van mij allesbehalve
een gelukkig man gemaakt. (na een poos) Maar
ik ruik bloed
- Dat is het offerbloed voor
de schimmen, dat Kirke mij heeft meegegeven.
- Daar heeft zij goed aan
gedaan. Als zij het bloed drinken maakt het hun tongen los voor even. Dat is
de enige manier om hen aan de praat te krijgen voor even. Maar sta mij toe dat
ook ik een slok neem van het offerbloed: dat helpt om mijn lichaam en geest op
peil te houden.
Odysseus reikt hem de beker
met het offerbloed aan. Teiresias neemt een kleine slok.
- De smaak van het bloed
bevalt mij niet Odysseus. De schimmen lusten het bloed wél, maar mij bevalt
meer die fles oude klare, die voor mij bedoeld is en die uitste-kend geschikt
is om die afschuwelijke bloedsmaak weg te krijgen.
En terwijl Odysseus, enkele
verontschuldigingen stame-lend, hem de fles oude klare overhandigt:
- Gelukkig dat ik in dit
onzalig oord mijn zienersgaven behouden heb, zoniet hadt gij mij waarachtig die
geestrijke drank onthouden.
En terwijl Teiresias haastig
de fles ontkurkt:
- Maar ik neem u niets
kwalijk. Het is de stress, mijn beste Odysseus die u parten speelt.
Gulzig drinkt Teiresias van
de fles tot ze half leeg is. Hij verbergt de fles onder de arm.
- Zo, nu kan ik er weer
tegen. Das pas een goden-drank. En nu laat ik u even alleen met de doden. Van
zodra ik mij teruggetrokken heb moet ge het offerbloed omroe- ren. Ze zullen
afkomen op de geur. Gij moet hen van het bloed laten drinken. Dat zal hun dode
geest een poosje verhelderen en zij zullen tot u spreken, niet voor lang, een
minuutje maar misschien. En vergeet niet dat gij u nogmaals met mij moet
onderhouden, vooraleer gij dit dodenrijk verlaat. Ik ben immers de enige die u
de nodige richtlijnen kan geven. Die richtlijnen moet gij zeer strikt opvolgen
als gij een kans wilt maken om nog ooit uw geboortegrond te bereiken.
De ziener trekt zich nu
terug en pas heeft hij de scène verlaten of de schimmen komen weer naderbij.
Odys-seus herkent de schim van zijn moeder, Antikleia. Toen hij Ithaka verliet
was zij nog in leven
- Moeder! Odysseus stem
stokt hem in de keel. Hij steekt zijn armen uit en wil haar omhelzen, maar dat
lukt niet: zij is slechts een schaduw. Hij reikt haar de karaf met het
offerbloed. Ze neemt het gretig aan en drinkt ervan. Nu pas herkent ze haar
zoon.
- Mijn lieve, rampzalige
jongen, zegt ze, hoe ben jij hier verzeild geraakt? Hoe en waar heeft de dood
jou verrast?
Odysseus legt haar de reden
van zijn bezoek aan het dodenrijk uit en verklaart dat hijzelf nog steeds tot
de levenden behoort.
- Maar gijzelf moeder, hoe
heeft de dood u achterhaald? Vertel het mij. En is vader nog in leven?
- Uw vader Laërtes heeft het
koninklijk paleis verlaten en kwijnt nu in stilte weg op het platteland. Hij
zal ongetwijfeld nog in leven zijn, want zijn schim heb ik hier in het
dodenrijk nog niet ontwaard. Wat mij betreft: overmand door verdriet heb ik
zelf voor de dood geko-zen, nog niet zo lang geleden
- En hoe stelt Penelope het,
mijn beminde echtgenote? En mijn dierbare zoon Telemachos?
- Ach, mijn jongen, in het
vorstelijk huis van Penelope is treurnis troef. Het paleis zit vol vrijers,
mannen die dingen naar de gunsten van Penelope en naar de troon van Ithaka. Zij
proberen haar ervan te overtuigen dat jij, Odysseus, toch nooit meer
terugkeert, dat jij reeds lang gesneuveld bent, of elders je geluk hebt
gevonden.
Odysseus replikeert,
verbijsterd, angstig:
- En denkt gij, moeder, dat
zij zal toegeven, dat zij zal be-zwijken voor één van hen?
- Penelope houdt zich sterk.
Tot op de dag dat ik het aardse tranendal uit eigen vrije wil heb verlaten en
dat is, zoals ik al zei, nog niet zo lang geleden heeft zij alle pretendenten
afgewezen. Ze probeert hen om de tuin te leiden en tijd te winnen door het
weven van een lijk-wade voor uw dierbare vader Laërtes lang heeft mijn arme
man ongetwijfeld niet meer te leven. Ze heeft de vrijers beloofd dat ze met één
van hen zal huwen, doch dat ze pas haar keuze zal maken als het lijkkleed klaar
is. Maar s nachts haalt ze weer uit hetgeen ze overdag geweven heeft. Zo
vordert het werk niet, maar dat kan ze niet tot in de eeuwigheid volhouden:
eenmaal zal aan het licht komen dat ze vals speelt Ik ben bang dat, als het
zovér is, de vrijers zich zullen wreken op haar en op jouw zoon Telemachos.
- En die vrijers, moeder,
waar houden zij zich op? Hoe brengen zij hun tijd door?
- Ze hebben zich in jouw
paleis genesteld, mijn jongen. Ze verbrassen heel je fortuin: ze slachten je
vee, drinken je wijnkelder leeg en ze houden goede sier met de dienstmeisjes.
- En Telemachos? Is hij groot
geworden?
- Zeker, mijn jongen. Hij is
opgegroeid tot een flinke knaap, die weldra een steun zal zijn voor zijn moeder
tegen de opdringerige vrijers. En daarom ben ik bang dat zij het wel eens in
hun hoofd zouden kunnen halen om tegen hem samen te spannen en hem uit de weg
te ruimen
Nu ze dit alles gezegd heeft
begint Antikleias schim te vervagen. Odysseus wil haar vastgrijpen om haar nog
even bij zich te houden. Hij vraagt nog:
- Zeg mij nog wat ik over
mijn zoon Telemachos wil weten: lijkt hij op mij? Is hij schrander?
Maar er komt geen antwoord
meer. Langzaam verwijdert de schim zich tot ze uiteindelijk helemaal vervaagt.
Odysseus wil haar nog achterna lopen. Nog éénmaal zou hij haar in zijn armen
willen sluiten. Maar Hermes treedt weer op de voorgrond en hij houdt Odysseus
tegen:
- Het heeft geen zin,
Odysseus. Het effect van het offerbloed is ten einde.
Nu komt een andere schim
naderbij, blijkbaar aange-trokken door de geur van het bloed. De schim van een
oude man. Odysseus reikt hem het bloed aan en nadat hij ervan gedronken heeft herkent
hij Odysseus ter- stond:
- Odysseus!
- Agamemnon! Ik zou u niet herkend hebben, maar uw stem
herken ik uit duizenden. Hoe, in godsnaam zijt gij de dood ingegaan? Niet in de
oorlog zelf, dat is zeker. Ik herinner mij maar al te goed hoe gij met de Trojaanse
prinses Cassandra als oorlogsbuit, de terugtocht naar Griekenland hebt
aangevangen. Zijt gij misschien op zee ten onder gegaan?
Niets in zijn houding
herinnert aan de machtige opperbevelhebber van het Griekse leger, die hij
tijdens zijn leven is geweest
- Niet op het slagveld ben
ik gesneuveld, zoals gij weet, en ook niet op zee ben ik ten onder gegaan. Mijn
terugreis was voorspoedig. Triomfantelijk betrad ik mijn paleis in Mykene.
Cassandra had mij nochtans gewaar-schuwd het paleis niet binnen te gaan, omdat
groot onheil dreigde.
- Ze was helderziende,
Agamemnon.
- Dat weet ik. Maar niemand
geloofde haar. Waarom zou ík haar geloofd hebben? Iedereen juichte ons toe,
My-kene was in feest, er leek geen vuiltje aan de lucht te zijn.
- Ge hadt ongelijk haar niet
te geloven. Ze was een goede profetes. Ze had haar gave gekregen van Apollo,
die hoopte dat ze in ruil daarvoor met hem het bed zou willen delen. Ze bleek
daar echter niet toe bereid. En Apollo, niet in staat om terug te nemen wat hij
haar geschonken had, wreekte zich op deze wijze: dat nooit iemand haar
uitspraken ernstig zou nemen noch geloof zou hechten aan haar profetieën.
- Het moet vreselijk geweest
zijn. Zowel haar eigen dood als de mijne had ze voorzien. We werden nochtans
har-telijk verwelkomd, door mijn echtgenote Klytaimnestra en door alle
dienstdoenden in het paleis, met inbegrip van mijn neef Aigistos, die naar ik
vermoedde, samen met Klytaimnestra, de zaken naar best vermogen had beredderd
in Mykene, tijdens mijn tienjarige afwe-zigheid. Nooit te voren was
Klytaimnestra zo lief ge-weest voor mij. Ach, kon ik vermoeden dat Aigistos
haar minnaar was geworden en dat ze mij in een hinderlaag lokten? Kon ik
vermoeden dat ze mij nog steeds haatte omdat ik ons beider kind, onze geliefde
Iphigineia, geofferd had vóór wij afvoeren naar Troje? Ze moest toch weten dat
het de wil van de goden was en ik dacht dat ze zich daar ondertussen mee
verzoend had. Ze had een feestmaal laten klaarzetten. Eerst werd ik genodigd
tot het nemen van een lekker warm bad. Ach, had ik maar geloof gehecht aan de
woorden van Cassandra. Terwijl ik een bad nam heeft Klutaimnestra mijn mooie Trojaanse prinses eigenhandig
doodgestoken. Plots kwamen Klutaimnestra en Aigistos de badkamer binnen en ze
gooiden een net over mij heen. Ik zat gevangen. Allebei hadden ze een
vlijmscherpe dolk in de handen. Ik zie nog hoe mijn eigen bloed zich met het
badwater vermengde. Mijn laatste gedachten, vooraleer ik de geest gaf, gingen
uit naar mijn zoon Orestes. Het is mij niet vergund geweest hem nog één keer
terug te zien en hem nog één keer in mijn armen te sluiten.
De schim van Agamemnon
zwijgt nu even. Odysseus is tot tranen toe bewogen bij het verhaal van zoveel
rampspoed. Hij is niet in staat tot enige repliek. Het is Agamemnon die verder
gaat:
- Ik zie, Odysseus, dat gij
nog niet tot het rijk der doden behoort. Gij ziet er niet uit als een schim,
maar gij zijt nog levend, van vlees en bloed. Als ge eens wist hoe zeer ik u
benijd, Odysseus, dappere sluwe held. Gij tenminste kunt u verheugen in het
bezit van een lieve trouwe echtgenote en een flinke zoon Maar sta mij toe dat
ik u nog snel een paar vragen stel, want ik voel dat de werking van het offerbloed
bijna ten einde is: wat is de reden van uw bezoek aan de onderwereld, en mijn
zoon Orestes, is hij nog in leven of werd ook hij omgebracht door die valse
Aigistos?
Odysseus wil Agamemnon van
antwoord dienen, maar daar krijgt hij de kans niet toe: t is te laat, de schim
van Agamemnon verwijdert zich reeds, de kracht van het bloed is uitgewerkt
Daar verschijnt nu Achilles,
de grootste van alle Griekse helden in de oorlog van Troje, gesneuveld door
toedoen van Paris, die een dodelijke pijl in zijn hiel schoot, zijn enige
kwetsbare plek. Zelfs de schim van Achilles is nog indrukwekkend. Ook hij
drinkt gretig van het offerbloed en ook op hem mist het bloed zijn uitwerking
niet. Hij verlangt te weten hoe zijn zoon Neoptolemos het stelt en hij prijst
Odysseus gelukkig dat hij nog tot het rijk der levenden behoort.
- Honderdduizend keer liever
zou ik op de aarde willen wonen, Odysseus, als de meest onbeduidende knecht van
het allerkleinste keuterboertje, dan hier in de onderwereld op de hoogste troon
te zitten, al word ik hier nóg zo geacht door de schimmen!
Een andere schim komt
naderbij. Van zodra deze echter Odysseus heeft herkend, wendt hij de blik af,
maakt rechtsomkeer en verdwijnt.
- Dat was Ajax, zegt
Achilles. Hij heeft zich afgewend van zodra hij u herkend had. U beiden waart
toch opper-beste vrienden ten tijde van de oorlog. Of is er iets voorgevallen
tussen u beiden, waardoor Ajax wrok koestert?
- Jazeker, er is iets
voorgevallen. Is u daar niets van bekend? Nadat gij omgekomen waart in Troje,
gesneuveld op het veld van eer, hebben Ajax en ik gedobbeld om uw wapenrusting.
Ik won, Ajax verloor Uw wapenrusting, o grote Achilles, viel mij ten deel.
Verbittering en wanhoop maakten zich daardoor van Ajax meester. Hij was ervan
overtuigd dat ik vals gespeeld had met de teerlingen maar daar vergiste hij
zich in en dat uw wapenrusting hem méér toekwam dan mij en dáárin had hij
misschien wel gelijk. Hij was, ná u, de grootste en dapperste onder alle
Griekse strijders, en als iemand aanspraak mocht maken op dit wonderlijk
kunststuk, door de god Hephaistos zelf gemaakt, dan was hij dat wel. Nu heb ik
er spijt van dat ik mij die wapenrusting heb toegeëigend. Zó groot was zijn
teleurstelling, zó groot zijn verbittering dat hij zich op zijn eigen zwaard
heeft gestort en zó zichzelf naar de Hades heeft gedreven. Ongetwijfeld valt de
confrontatie met mijn persoon hem ook hier in het dodenrijk nog hard en dat is
waarom hij zich van mij heeft afgewend.
Achilles zegt reeds niets
meer. Ook bij hem is het offerbloed uitgewerkt. Terwijl Achilles schim
vervaagt, ziet Odysseus nog andere schimmen voorbijtrekken. Hij begint het
warempel benauwd te krijgen, hier in het dodenrijk. Tegen Hermes, die de hele
tijd aanwezig is geweest, maar zich op de achtergrond heeft gehouden, zegt hij:
- Laten we van hier weggaan.
- Maar eerst moeten we nog
met Teiresias spreken.
Zachtjes roept Hermes de
naam van Teiresias, tot de ziener weer ten tonele verschijnt. Terwijl Hermes
zich weer achteruittrekt richt Teiresias het woord tot Odys-seus.
- Belangrijke raadgevingen
heb ik u nog mee te geven, Odysseus: richtlijnen voor een veilige terugkeer
naar uw land Ithaka. Eerst zult gij met uw makkers voorbij het eiland der
Sirenen varen. De Sirenen zijn aantrekkelijke jonge vrouwen, aan wier gezang nooit
enig zeevader heeft kunnen weerstaan. Wee hem die zich door hen laat verlokken.
Kirke zal u iets meegeven dat u en uw makkers zal behoeden voor de lokroep van
de Sirenen, tenminste als gij er goed mee weet om te springen. Eenmaal het
eiland van de Sirenen voorbij, zult gij doorheen een zee-engte moeten varen. Ge
zult er belaagd worden door Skylla en Charybdis, die zich elk aan één kant van
de zee-engte bevinden. De eerste is een vreselijk monster, een vrouwenlichaam
waarop zes bloeddorstige hondenkoppen zijn vastgegroeid. De andere is een alles
verzwelgende draaikolk. In de greep van Charybdis komen, zou het definitief
einde kunnen betekenen
- Hoe kunnen we het best aan
die gevaren ontkomen?
- Vaar zo snel als mogelijk
door de zee-engte en hou het midden tussen Skylla en Charybdis. Als gij daar in
slaagt zult gij in rustiger wateren terechtkomen, in de buurt van het eiland
waar de zonnegod Helios zijn prachtige kudden hoedt. Gij en uw makkers zullen
misschien uit-gehongerd zijn en geneigd één van de dieren te slach-ten. Ik
bezweer u nochtans: houdt uw handen af van de heilige koeien van de zonnegod en
er wacht u een be-houden thuiskomst. Zoniet
Teiresias steekt een
dreigende vinger in de lucht. Hij heeft gezegd
- Laten we nu de terugweg
naar Aiaia aanvangen, zegt Hermes.
Het boek "Uit het schuim van de zee" (400 pag.) is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Prijs: 18,95 euro (te betalen na ontvangst van het boek).Tot eind mei 2013 zijn de verzendkosten ten laste van de afzender.
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek