102. De Laistrygonen en het eiland van Kirke.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< tekening van Jan Bauwens (onderaan vergroot weergegeven)
De zevende dag kwam er weer land in zicht. Ze hadden er geen benul van dat dit het land was van de Laistrygonen, een volk van wreedaardige reuzen. Daar was een klein uitnodigend haventje. Ze loodsten er hun schepen binnen. Zijn eigen schip evenwel verankerde Odysseus aan een rots, buiten de haven. Drie mannen gingen het land verkennen. Ze ontmoetten een jong meisje, een kind nog, maar buitengewoon groot van gestalte zij reikten niet eens tot aan haar schouders. Het kind leidde hen naar het huis van haar vader. Maar toen ze daar aankwamen, werden ze allerminst gastvrij ontvangen. Reuzen kwamen dreigend op hen af. De drie maakten rechtsomkeert en zetten het op een lopen. Eén van de mannen werd gegrepen en ter plekke de kop van het lijf gerukt. De anderen bereikten de haven. Maar nu grepen de reuzen grote rotsblokken en wierpen die naar de schepen. Een ravage van jewelste: niet één schip in de haven bleef gespaard en verscheidene mannen kwamen om. Het schip van Odysseus nochtans, dat buiten de haven gemeerd lag, ontsprong de dans. Diegenen van de andere schepen, die zich al zwemmend hadden kunnen redden - twaalf in getal waren ze nog -, hesen zich aan boord van dit ene overblijvende schip. De toekomst zag er allesbehalve rooskleurig uit. Wat had het noodlot voor hen nog in petto?
Als hulpelozen dreven ze voort, overgeleverd aan de willekeur van de wispelturige winden. Het was met gemengde gevoelens dat ze een eiland zagen opdoemen: Aiaia, aan de westkust van Italië. Zouden ze hier niet wéér in aanraking komen met reuzen, boosdoeners, woeste krijgers, monsters of wilde dieren, die hen naar het leven zouden staan? Daarenboven, als ze nog lang op zee bleven zwalpen, zouden ze zeker omkomen van honger en dorst. En in stilte hoopten zij op een ontmoeting met vrouwelijk schoon. Ja, daar waren ze nu wel aan toe, na al de ellende die ze sinds het einde van de oorlog hadden meegemaakt.
Ze lieten hun schip stranden op de kust. Odysseus was ervan overtuigd dat zij op dit lieflijk zonovergoten eilandje niets te vrezen hadden. Hij legde zich te rusten onder een boom, vastbesloten daar te blijven slapen tot de morgen. Zijn makkers echter trokken terug naar het schip, om daar hun slaapstee op te zoeken, bang als zij waren om de nacht door te brengen onder de blote hemel. Weldra verzonk Odysseus in een vreedzame slaap
Een sombere gestalte nadert onze slapende held en schudt hem wakker. Odysseus schrikt hevig en wil de vreemde indringer te lijf gaan met zijn mes. Maar de vreemdeling ontwijkt het mes en maakt zich bekend:
- Vrees niets, dappere Odysseus, ik ben de god Hermes.
- Als gij de god Hermes zijt, vertel mij dan wie u gezonden heeft.
- Ik kom in opdracht van mijn vader Zeus en van mijn goddelijke zuster Athena.
- En zeg mij ook welk land dit is.
- Dit is het eiland Aiaia. Het wordt bewoond door de godin Kirke, dochter van de zonnegod Helios en door drie nimfen. Kirke is zeer bedreven in de kunst van het toveren. Ze zal ongetwijfeld proberen u in haar netten te strikken. Met alle tovermiddelen waarover ze beschikt, en ook met haar charme, zal zij proberen u vrouw en kind, familie en vaderland te doen vergeten en u en uw makkers vast te houden op het eiland.
De woorden van Hermes beangstigen Odysseus. Hij moet denken aan wat hen overkomen is in het land van de Lotofagen en hoe ze daar maar op het nippertje ontkomen zijn. Maar Hermes stelt hem op zijn gemak:
- Een dergelijk gevaar hoeft gíj niet te lopen. Als gij deze plant terstond opeet, met wortel en al, zult gij voor altijd bestand zijn tegen alle listen en tovertruken van Kirke.
Terwijl de god zich verwijdert, roept Odysseus hem woorden van dank na en belooft hem een mooi offer te brengen als hij eenmaal in zijn vaderland zal teruggekeerd zijn. De plant die Hermes hem gegeven heeft, is snel verorberd. Ze heeft een bittere nasmaak en die spoelt Odysseus weg met een slok wijn uit de veldfles die nog om zijn middel bengelt. Hij prijst de wijn, een restant van de twaalf kruiken die hij op het eiland Ismaros heeft meegekregen (nr. 97). Die wijn heeft tenslotte ook zijn leven en dat van vele van zijn makkers gered op het eiland van de cyclopen (nr. 99)
.
|