101. Bij de god van de winden.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< tekening van Jan Bauwens (onderaan vergroot weergegeven)
Na enkele dagen op zee rondgezwalpt te hebben, bereikten Odysseus en zijn mannen de Aiolische ook genoemd de Liparische eilanden, een groep van zeven eilanden ten noorden van Sicilië. Het eiland waar zij aanmeerden was de woonplaats van Aiolos, de god van de winden. De god woonde daar met zijn echtgenote en zijn zes zonen en evenveel dochters, in een schitterend paleis. Elk van de zonen leefde er met één van de zusters als getrouwd koppel en zo leefden allen in het paleis als één groot en gelukkig gezin. Aiolos, die een zoon was van Poseidon, was door Zeus aangesteld als de bewaker van de winden: Boreas (de noordenwind), Euros (de oostenwind), Notos (de zuidenwind) en Zephyros (de westenwind). Deze winden waren de zonen van Eos, de godin van de dageraad, die zelf een dochter was van de titaan Hyperion en de titanes Theia. Hun vader was eveneens een titanenkind, Astraios. Aiolos hield deze winden opgesloten in een grot
Een maand lang genoot Odysseus met zijn vrienden van de gastvrijheid van Aiolos. Met welgevallen luisterden de heerser over de winden en zijn gezinsleden naar de heroïsche verhalen over de oorlog van Troje. Toen de dag aangebroken was dat de mannen het eiland gingen verlaten, gaf Aiolos een groot afscheidsmaal. Daartoe had hij een vette os geslacht. Van het vel van de os maakte hij een grote zak en in de zak sloot hij de winden op. Alle, behalve één: Zephyros, de westenwind. Op die manier zouden de schepen van Odysseus rustig en gestaag voortgedreven worden in de richting van hun thuisland Ithaka, ongehinderd door andere winden en stormen. De zak was stevig dichtgeknoopt met een zilveren touw. Het was Odysseus ten zeerste geraden dit touw in geen geval los te maken vóór het vaderland zou bereikt zijn. Dankbaar voeren ze af.
Na een dag of tien varen over een uiterst kalme zee, waren ze reeds dicht bij Ithaka genaderd. Eindelijk! Maar heilaas
Odysseus, die al die tijd gewaakt had over de zak, opdat niemand achter zijn rug hem zou openen, werd door de slaap overmand.
- Wat zou onze leider in die zak verborgen houden? fluisterden zijn mannen. Ongetwijfeld is het een zak vol goud en zilver, vol kostbaarheden waarin hij ons niet wil laten delen.
Eén van hen maakte het touw los. En, o wee, met donderend geweld stormden de winden naar buiten. Als razenden tolden ze omheen de schepen. Deze werden helemaal uit hun koers geslagen. Ithaka was plots weer uit het zicht verdwenen en daar zwalpten de schepen weer stuurloos op de woeste schuimende baren. Toen de storm enigszins tot bedaren was gekomen, kwam er weer land in zicht. Tot hun verbazing merkten ze dat ze weer bij het eiland van Aiolos waren, hun weldoener. Die vriendelijke god zou hen wel weer op weg helpen. Zo dachten ze
Toen Aiolos echter vernam wat er geschied was, ontstak hij in een hevige woede:
- Verdwijnt van dit eiland, zo sprak hij hen toe. Verdwijnt en durft het niet aan mij nog ooit onder ogen te komen. Ik had u nog zó gewaarschuwd de zak niet te openen. Schandelijk hebt gij mijn raad in de wind geslagen. Hoe durft ge het aan mij nogmaals om een gunst te vragen?
Odysseus en de anderen dropen af naar de schepen. Weer waren zij overgeleverd aan de onstuimige zee en de grillen van de god Poseidon.

|