129. Philemon en Baukis.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gravure uit "De Metamorphosen" van Ovidius, boek VIII, Amsterdam 1703
t Was in de tijd dat de goden plachten neer te dalen op aarde om na te gaan hoe de stervelingen het stelden. Op een dag had de oppergod Zeus zich voorgenomen om de gastvrijheid en de naastenliefde van de mensen te testen. Samen met zijn zoon, de god Hermes, begaf hij zich naar de aarde beiden in mensengedaante en gehuld in armoedige klederen. Teneinde de mensen op de proef te stellen klopten zij aan bij iedere woning die zij tegenkwamen, met de bedoeling te bedelen om voedsel en onderdak voor de nacht. Maar alle deuren bleven gesloten. Dit bedroefde de oppergod zeer en het wekte zijn woede op:
- Ik zal dit onbarmhartige, ongastvrije mensenras uitroeien, zo sprak hij in zijn toorn.
- Laten we nog éénmaal onze kans wagen, stelde Hermes voor, daar in dat kleine huisje met het strooien dak.
Het was inderdaad een schamel huisje, een hutje, waar zij een laatste maal aanklopten. Maar er woonden lieve vriendelijke mensen: een bejaard echtpaar, Philemon en Baukis. Ze lieten de goden binnen in hun nederige woning en onthaalden hen allerhartelijkst. Een gemakkelijke zitplaats werd klaargemaakt bij de haard en er werd gezorgd voor een lauw voetbad voor de vermoeide gasten. Het vrouwtje Baukis spande zich in om met de karige mondvoorraad die in het huisje aanwezig was, een lekkere maaltijd te bereiden: vijgen, noten, druiven, kaas en
de gerookte ham die de oudjes bewaarden voor heel bijzondere gelegenheden. Ondertussen deed Philemon zijn best om de vreemdelingen op hun gemak te stellen met een aangenaam gesprek. Ook de enige kruik wijn waarover hij beschikte werd bovengehaald.
Philemon en Baukis verontschuldigden zich dat zij niets beters te bieden hadden, maar het vervulde hun oude hart met vreugde toen zij zagen hoe het eten in de smaak bleek te vallen en evenzeer de wijn. De wijn? Zou die ene kruik wijn wel toereikend zijn? vroeg Philemon zich beangstigd af. Toen de glazen leeg waren, schonk hij een tweede maal in, en een derde maal, en een vierde maal, maar
de kruik bleef steeds even vol. Toen besefte Philemon dat een wonder zich aan t voltrekken was. Vol ontzag keek hij nu zijn hoge gasten aan en door emotie overmand, sprak hij met bevende stem:
- U beiden zijt onsterfelijke goden, nietwaar? Alleen goden zijn in staat om zon wonder te verrichten.
De goden lachten fijntjes en ze knikten bevestigend. Daarop knielden Philemon en Baukis in opperste verering neder voor de goden en ze verontschuldigden zich omdat ze hen geen rijkelijker maal hadden kunnen voorzetten. Toen sprak Zeus:
- Vreest niet, goede lieden. Uw gastvrijheid en uw godsvrucht zullen beloond worden. Maar dat zal er mij niet van weerhouden al die anderen, waar wij te vergeefs hebben aangeklopt, te vernietigen. Komt mee naar gindse heuvel. Daar zal ik u een teken geven van mijn almacht.
Toen zij de top van de heuvel bereikt hadden en achterom keken zagen de oudjes hoe de hele vlakte waar zij gewoond hadden, overstroomd was. Geen gebouw was nog te bekennen, tenzij, op de plaats waar hun huisje gestaan had, een schitterende tempel met gouden dak en witte marmeren zuilen, die oprees boven het wateroppervlak.
- En nu moogt ge een wens doen, sprak Zeus. Wat ge ook begeert, uw wens zal in vervullig gaan.
Na een kort overleg onder elkander, formuleerden Philemon en Baukis deze wens:
- Laat ons dienaren zijn van de goden in die schitterende tempel, tot aan het einde van ons leven. En laat alstublieft dat einde voor ons beiden op hetzelfde uur komen, opdat wij niet de pijn zouden moeten ervaren het graf van de ander te moeten bezoeken.
De goden lieten de wens in vervulling gaan en het bejaarde koppel leefde nog ettelijke jaren gelukkig als bedienaars van de tempel van Zeus. Tot zij op een dag, in de buurt van de tempel, hand in hand stonden te mijmeren over hun gelukkig levenseinde. Philemon zag hoe de armen van Baukis veranderden in takken, hoe er bladeren groeiden aan die takken en op haar hoofd en hoe zij tenslotte helemaal veranderde in een boom. En tezelfdertijd zag Baukis hoe zich bij Philemon hetzelfde proces voltrok. Beiden schoten wortel en werden alzo in de grond verankerd, dicht bij hun tempel en met hun kruinen in elkaar verstrengeld. Baukis was een lindeboom geworden, Philemon een stoere eik.
Ligt deze mythe aan de basis van het feit dat de poort bij de oprit van menig boerenerf geflankeerd wordt door twee statige bomen, een linde en een eik? En heeft deze mythe ook niet te maken met de gastvrijheid van het Griekse volk? Iedere vreemdeling zou wel eens een god kunnen zijn, als sterveling vermomd
|