Jan van den Hoecke, is een schilder van historische en
mythologische taferelen, portretten, bloemstukken, en ontwerper van
wandtapijten. Zijn vader Gaspar was zijn eerste leermeester. Dit werk, olie op
paneel, 74 x 104cm, dat zich in de National Gallery of fine Arts te
Washington bevindt, werd lang toegedicht aan zijn tijdgenoot Rubens (1577-1640).
Ook andere werken van zijn hand ondergingen hetzelfde lot. Redenen daartoe
waren er te over gezien dezelfde barokke stijl, de volslanke dames en Apollo in
de linkerhelft, zo uit een schilderij van Rubens geplukt. Jan van den Hoecke is
nl. in de 1630er jaren een leerling in het atelier van de grote meester
geweest, waar hij tevens beïnvloed werd door Antoon Van Dyck. Daarnaast genoot
hij van een jarenlang verblijf en scholing in Italië. Hij werd er zelfs
opgenomen in het selecte clubje van de Virtuosi al Pantheon. In Oostenrijk
werd hij hofschilder van Keizer Ferdinand III. Geen tweederangsfiguur dus! Het
werk toont ons een paar obligaat blote nimfen die Apollo (met lier) vergezellen,
Pan die op zijn fluit blaast, koning Midas met ezelsoren, en op de achtergrond
twee baardige ouderlingen, waarvan die met de staf, de berggod Timolus, een
wijsvinger naar zijn hoofd lijkt te brengen om duidelijk te maken dat koning Midas
wel van lotje getikt moet zijn om het rustieke fluitspel van Pan hoger te
achten dan het verheven spel op de lier van zonnegod Apollo. Door alle
gebeurtenissen in het verloop van het verhaal samen uit te beelden krijgen we
een paar ongerijmdheden voorgeschoteld: terwijl Plan als eerste aan de beurt is
om zijn kunsten te tonen wijst de berggod al naar zijn hoofd, kijkt Apollo
afwijzend en verontwaardigd vanwege het domme oordeel van koning Midas en kreeg deze al zijn volgroeide ezelsoren aangemeten terwijl Apollo nog niet aan de beurt was gekomen. En wie ooit een panfluit heeft zien bespelen weet dat
Pan zijn instrument ondersteboven houdt.!!! Al bij al toch een perfect
uitgevoerd werk, door een kunstenaar wiens naam zeer weinigen bekend in de oren
klinkt. Waarbij ik terugdenk aan de woorden van mijn onvolprezen leermeester,
die daarbij een beetje aan zichzelf moet hebben gedacht: Ach Marc, er zijn
zoveel uitstekende onbekende schilders
.