117. Nausikaä.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< tekening Jan Bauwens (onderaan vergroot weergegeven)
Odysseus dacht dat hij droomde. Gejoel en geschater drong tot hem door. Hij opende de ogen. De zon stond al hoog aan de hemel. Hij gluurde door de takken van het kreupelhout. Op de oever van de rivier waren wasbekkens en eromheen dartelden een zestal jonge meisjes. Er stond ook een ezel, ingespannen voor een wagen, die volgeladen was met linnen en klederen allerlei. Vrolijk zingend brachten de meisjes hun lading naar de wasbekkens. Vanuit zijn schuilplaats sloeg Odysseus dit opwekkend schouwspel gade, met kloppend hart. Dit eiland was dus wel degelijk bewoond, ongetwijfeld door vredelievende mensen. Hij schudde de droge bladeren van zich af en wilde naar de meisjes toe gaan. Hij rukte een bladerrijke tak van een struik en bedekte daarmee zijn naaktheid. Zo kwam hij te voorschijn. Toen één van de meisjes hem in de gaten kreeg, slaakte zij een gil. Allen keken in zijn richting en stoven toen verschrikt uiteen. Eén echter bleef rustig staan. Het was de godin Athena die haar dit moedig gedrag had ingegeven. Ze stapte zelfs op de vreemdeling toe. Toen ze op enkele passen van hem genaderd was, sprak Odysseus haar toe:
- O lieflijke maagd, in schoonheid aan een godin gelijk, wie gij ook zijt, kom mij niet te zeer nabij, want ik ben helemaal naakt. Blijf op een redelijke afstand, maar vertel mij, ongelukkige schipbreukeling die ik ben, wie gij zijt en hoe de naam is van dit eiland waar ik mij nu bevind.
Het meisje bleef staan en antwoordde hem zonder vrees:
- Het eiland waar gij u thans bevindt, eerbiedwaardige vreemdeling, heet Kerkyra. De mensen die het bewonen zijn de Faiaken, een volk van zeevaarders, alom geroemd om zijn gastvrijheid. Hun koning is Alkinoös, hun koningin is Arete en ik ben hun dochter: Nausikaä is mijn naam. Een warm kleed zal ik u bezorgen om uw lichaam te bedekken. Beklim dan deze beboste helling en eenmaal boven zult ge reeds het paleis van mijn ouders zien. Daar is heden een groot feest aan de gang voor al de hooggeplaatsten van het land. Ga daar onbevreesd naar binnen en men zal u hartelijk ontvangen en u uitnodigen aan de dis. Daarna zal men een zacht en warm bed te uwer beschikking stellen.
Samen met de andere meisjes, die ondertussen nieuwsgierig naderbij gekomen waren, begaf Nausikaä zich nu naar de wagen, een onderkleed en een bovenkleed halen voor Odysseus. Toen deze de klederen had aangetrokken knielde hij neer voor de prinses, in dankbaarheid kuste hij haar enkels en hij sprak:
- Mogen de goden u hiervoor dubbel en dik belonen, o mooiste mensenkind dat mijn ogen ooit mochten aanschouwen.
Toen begaf hij zich op weg naar het paleis van koning Alkinoös.

|