115. De redding is nabij.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< tekening van Jan Bauwens, naar een beeld van A. Calmels (onderaan vergroot weergegeven)
Telemachos en Peisistratos waren op weg naar Sparta toen Athena op de Olympos verslag kwam uitbrengen bij haar vader Zeus. Met welgevallen aanhoorde de oppergod haar verhaal. Toen sprak hij:
Ik denk dat nù het ogenblik gekomen is om Odysseus te laten vertrekken van het eiland waar Kalypso hem gevangen houdt. Mijn broeder Poseidon is vertrokken voor een lange reis naar het land van de Ethiopiers en van zijn afwezigheid moeten wij gebruik maken. Ik zal mijn zoon Hermes opdracht geven zijn gevleugelde sandalen aan te trekken en zich zonder dralen naar Kalypsos eiland te begeven om haar mijn wens kenbaar te maken: laat Odysseus heden nog vertrekken!
Toen Kalypso de goddelijke bode plots voor haar zag staan, zakte de moed haar in de schoenen. Ze sprak hem toe:
- Uw komst verheugt mij niet, Hermes, want ongetwijfeld komt gij mij slecht nieuws brengen. De allerhoogste gebiedt mij Odysseus te laten vertrekken, nietwaar?
- Dat hebt gij goed geraden, antwoordde Hermes. Heden nog moet hij dit eiland verlaten.
Het was of haar wereld instortte. Vol vertwijfeling richtte ze haar blik hemelwaarts en sprak:
- O, wat zijt gij toch wreed, grote Zeus, die heerst over de hemel en de aarde! Waarom toch kunt gij niet verdragen dat een onsterfelijke vrouw zich verlustigt in een sterfelijke man? Ik weet dat aan uw wil niet te tornen valt en ik zal er dan ook gevolg aan geven, zij het met onnoemelijke tegenzin.
Hermes was al verdwenen en Kalypso begaf zich naar het strand waar Odysseus, zoals steeds, op een rots, wezenloos voor zich uit zat te staren. Met een krop in de keel stelde zij hem in kennis van de goddelijke wil. Ze leidde hem naar een plaats waar droge boomstammen opgestapeld lagen en touwen en andere benodigheden om er een vlot mee te maken. Dat hoefde Odysseus zich geen tweemaal te laten zeggen. Onverwijld ging hij aan de slag. Toch was hij er niet helemaal gerust in. Waarom hadden de goden hun houding jegens hem herzien? Was dit geen nieuwe valstrik vanwege de onsterfelijken? Wilden ze hem op de woeste zee laten omkomen op een armzalig vlot? Of was het een valstrik van Kalypso zelf? Zou zij bereid zijn haar goede trouw onder ede te bewijzen?
Terwijl Odysseus een stevig vlot in elkaar knutselde, bracht Kalypso mondvoorraad voor de reis en ook een paar kruiken zuiver water en voortreffelijke wijn. Hij vroeg haar te zweren bij de Styx dat zij niets kwaads in het schild voerde jegens hem.
- Ik zweer, zei Kalypso, bij de rivier van de onderwereld en bij alles wat mij lief is, dat ik handel in eer en geweten en volledig te goeder trouw, al weet ik niet zeker wat de goden met u voorhebben. In opdracht van Zeus laat ik u gaan, maar het staat u natuurlijk vrij nog wat te blijven.
Die woorden stelden Odysseus enigszins gerust. Toen het vlot zeewaardig was, ging hij te water op een kalme zee. Dit alles ontsnapte aan het oog van Poseidon.
Kalypso had zich teruggetrokken in haar grot. Ze was radeloos van verdriet. Ze kon het niet opbrengen haar geliefde held een laatste afscheidskus te geven en ze ging hem evenmin nawuiven op het strand.
- Wat benijd ik de stervelingen, jammerde ze. Door de dood worden ze bevrijd van elke pijn, terwijl ikzelf gedoemd ben om te eeuwigen dage dit onnoemelijk leed te dragen.
|